INLEIDING
13
1.3 Verhandeling Een verhandeling. Het geschrift is een apologetisch traktaat (Spicq), een algemene rondzendbrief (Dibelius). Hebreeën begint inderdaad als een verhandeling, maar eindigt als een brief. Ook de toespitsing op bepaalde lezers in een bepaalde situatie maakt het onmogelijk in dit document een algemeen traktaat te zien.
1.4 Epistel Een epistel als literaire kunst. Deissmann heeft het onderscheid naar voren gebracht tussen een brief met een toespitsing op een concrete situatie en een epistel dat de briefvorm als ornament heeft. Hebreeën zou dan niet aan een bepaalde kring van geadresseerden gericht zijn, maar in het algemeen iedere willekeurige lezer aanspreken. Deze stelling botst met het ernstige karakter dat de brief ademt.
2. Auteur Wij kennen de auteur vandaag niet meer. Maar de eerste ontvangers hebben wél geweten wie hij was (13,19). De bezorger van de brief heeft hen kunnen vertellen bij wie hij vandaan kwam. Maar deze kennis is al vroeg verloren gegaan gezien de in de eerste eeuwen circulerende veronderstellingen. Welke gegevens over hem zijn uit de brief af te leiden? a. De schrijver is een man. Dat blijkt in 11,32 waar de uitdrukking “(de tijd ontbreekt) me om te verhalen” een mannelijk deelwoord in het enkelvoud heeft (dihègoumenon) dat op de schrijver slaat (Robinson, Versteeg, Mosser, Schenck). b. Hij is vertrouwd met zijn hoorders. Gezien het ontbreken van verdere uitleg kennen zij hem en Timoteüs (13,23). De auteur heeft de woonplaats van zijn hoorders eerder bezocht; anders zou hij niet wensen “des te eerder bij u te worden teruggebracht” (13,19). Wellicht zit de auteur gevangen (13,18-19). Hij hoopt op vrijlating. Ook Timoteüs zat gevangen en is nu weer vrij: de schrijver verwacht zijn komst (13,23). c. Het noemen van Timoteüs (13,23) en de vele inhoudelijke overeenkomsten met de brieven van Paulus (Hooker) maken het waarschijnlijk dat de auteur afkomstig is uit de kring van Paulus. We hebben te doen met een gezaghebbend leraar in deze kring, iemand die op zijn minst gelijkwaardig is aan Timoteüs. d. Zijn taalbeheersing, kunstig opgebouwde argumentatie, benutten van retorische technieken wijzen in de richting van iemand die Grieks als eerste taal heeft en een uitstekende Griekse opvoeding heeft genoten, literair en retorisch goed geschoold. (Over de retorische aspecten: Anderson¹ en Klauck beschouwen Hebreeën als een epithetisch betoog).
14
HEBREEËN
e. De enorme bijbelkennis maakt het waarschijnlijk dat de auteur een Jood is. f. Het uitsluitend werken met de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament), ook op punten waar die aanzienlijk van de Hebreeuwse tekst afwijkt, gevoegd bij het feit dat de auteur geen Hebreeuws kent (Kistemaker, Schenck), wijst in de richting van iemand uit joods-hellenistisch milieu, ergens in de Diaspora of uit Jeruzalem, want ook daar waren veel niet-Hebreeuws sprekende Hellenisten. De auteur kan van huis uit daar ook vandaan komen. g. De afstandelijke toon in 2,3 (‘hen die de woorden van de Heer hebben gehoord’) is een aanwijzing dat de auteur niet behoort tot de kring van Jezus’ intieme leerlingen die de Heer zelf hebben horen spreken. Hij tekent een ketting met drie schakels: de Heer zelf; zij die zijn woorden hebben gehoord; wij die deze woorden betrouwbaar overgeleverd hebben gekregen. De auteur rekent zichzelf bij de derde schakel (en dus bij de tweede generatie christenen), maar dat kan vanuit het standpunt van de geadresseerden gedaan zijn. Op zich hoeft dit niet uit te sluiten dat de auteur tot de eerste generatie christenen behoort. Beslissender is het gegeven dat de auteur zich zo afzijdig houdt als hij de uitdrukking bezigt ‘hen die de woorden van de Heer hebben gehoord’. Wie beantwoordt aan dit signalement? Ik bespreek de belangrijkste theorieën. 2.1 Paulus (Riesner noemt als verdedigers o.a. Linnemann en Grieks-orthodoxe theologen; zij beroepen zich op bepaalde gegevens uit de kerkelijke overlevering, zie de excurs daarover aan het eind van deze paragraaf). Als argumenten contra het paulinische auteurschap worden vaak genoemd (Guthrie): 2.1.1 De andere stijl van schrijven (Origenes, Versteeg). De volzinnen meer gepolijst, de betoogtrant fraai ontworpen. Paulinische kenmerken als abruptheid, uitweidingen en wanorde ontbreken. Dit document laat geen passie als van Paulus zien, maar een sterke literaire beheersing. Paulus verliest de lijn van zijn betoog nog wel eens, maar de auteur van Hebreeën pakt de lijn van het betoog altijd weer op. Maar deze andere stijl kan een gevolg daarvan zijn dat de auteur (Paulus) meer de stijl aanhoudt van zijn preken zoals wij die uit Handelingen kennen: argumenteren vanuit de Schriften. Zie ook de resultaten van het stilometrisch onderzoek van Kenny (121). 2.1.2 Verschillen in inhoud (Versteeg). Dezelfde Versteeg wijst eerst zoveel inhoudsovereenkomst aan, dat de verschillen minder belangrijk worden. De
INLEIDING
15
tegenstelling tussen vlees en Geest komt niet voor (ook niet aanwezig in elke brief van Paulus); er is geen extra accent op de rechtvaardiging door het geloof (idem); de uitdrukkingen ‘in Christus’ en ‘met Christus’ ontbreken (idem); de tegenstelling tussen joodse christenen en christenen uit de heidenen ontbreekt (dit is ook geen wonder als de brief slechts aan één van beide groepen zou zijn gericht). De tekening van Christus als hogepriester en het werken met het model van schaduw en werkelijkheid kan veroorzaakt zijn door een specifieke doelgroep (joods van origine). Inhoudelijk is er ondanks verschillen (verhoging, hogepriesterschap) een basale overeenstemming tussen deze auteur en Paulus: de schrijver blijkt stevig geworteld in de vroegchristelijke overleveringen. 2.1.3 De auteur zou zich in 2,3 naast de lezers stellen als behorend tot de tweede generatie christenen (Versteeg). Paulus verklaart uitdrukkelijk dat hij het evangelie rechtstreeks van Christus zonder tussenpersonen heeft ontvangen (Galaten 1), terwijl de auteur van Hebreeën aangeeft de woorden van de Heer via tussenpersonen te hebben ontvangen (2,3). Hiertegen valt in te brengen: a. Paulus ziet zichzelf ook als ontvanger van traditie (1 Kor.15,3) en dit juist als het gaat over de door Jezus tijdens zijn aardse dienst gesproken woorden en opdrachten (waarover het ook gaat in 2,3!); b. De eerste generatie is hier Jezus met zijn ooggetuigen-leerlingen en de tweede is die van de predikers die pas na Pinksteren horen, geloven en gaan prediken (terwijl de Geest meegetuigt 2,4); c. dat de auteur zich tot de tweede generatie rekent, kan vanuit het standpunt van zijn lezers gedaan zijn (Post noemt dit de pluralis van saamhorigheid). Het argumenteren met verschil in taal en stijl heeft iets betrekkelijks bij gelegenheidsgeschriften (zie de commentaar op Kolossenzen/Filemon in deze serie; Inleiding: auteur en stijl). Toch maakt de afstandelijke toon in 2,3 het paulinische auteurschap niet waarschijnlijk. Die indruk wordt door nog enkele factoren versterkt: a. Anonimiteit is niet de stijl van Paulus. b. Nergens in deze brief claimt de auteur apostolisch gezag, wat Paulus wel doet. c. Verschil in compositie: vermaningen verspreid over de hele brief, terwijl ze bij Paulus meestal de tweede helft van de brief vormen. d. De relatie met Timoteüs: deze is ondergeschikt aan Paulus, terwijl de auteur van Hebreeën gelijkwaardig lijkt aan Timoteüs (Greijdanus). 2.2 Barnabas Verdedigd door o.a. Tertullianus, Riggenbach, Bornhäuser, Robinson, Riesner. Als argumenten voor Barnabas als auteur zijn aangevoerd: a. Barnabas is als Leviet vertrouwd met het tempelritueel. Maar dit feit bewijst nog geen auteurschap. b. Zijn naam betekent ‘zoon van de vertroosting’ (Hnd.4,36) en zou een parallel kunnen vormen met de typering ‘woord van vertroosting’ (Heb.13,22). Hoe ingenieus ook, dit is geen bewijs (Ook
16
HEBREEËN
Silas wordt met paraklèsis verbonden in Hnd.15,32!). Mogelijk is het wel: Barnabas was lid van de christelijke gemeente te Jeruzalem, waar meer Hellenisten waren, wat past bij de hellenistische sfeer die de brief aan de Hebreeën ademt. Er is echter teveel onduidelijkheid om deze theorie met zekerheid te bewijzen: a. Is het denkbaar dat hij als inwoner van Jeruzalem nooit de Heer heeft horen preken (2,3)? b. We hebben in Handelingen geen gegevens over de weg van Barnabas tot het christelijk geloof (hij kan behoord hebben tot de groep van zeventig in Lucas 10 genoemde leerlingen); c. We weten alleen van Barnabas’ connecties met Cyprus en Jeruzalem, we weten niets van zijn opleiding en kunnen niet beoordelen of hij in staat was een brief op zo hoog literair niveau te schrijven. Kortom, het auteurschap van Barnabas is niet onmogelijk, maar wordt door geen enkel feit bewezen. 2.3 Lucas Verdedigd door o.a. Grotius, Jones, Narborough. Argumenten pro: Lucas schrijft prachtig Grieks in zijn beide boeken; zijn woordenschat vertoont overeenkomsten met die van Hebreeën: de sleutelwoorden ‘overgeleverd’ en ‘getuigen’ in 2,3 komen we ook in het evangelie van Lucas tegen (1,1-4); hij is bekend met Timoteüs (Kol.1,1; 4,14; 2 Tim.4,11); er is ook een inhoudelijke overeenkomst tussen Hebreeën en de door Lucas opgetekende rede van Stefanus in Handelingen 7 (de roeping van Abraham; het vreemdelingschap van Abraham; Gods opdracht tot het maken van de tabernakel; de overhandiging van de wet door engelen; de kritiek op tempel en cultus). Dit laatste gegeven kan op twee manieren worden gewaardeerd: de auteur van Hebreeën is vertrouwd met de geschriften van Lucas (Westcott); Lucas heeft bij het portretteren van Stefanus als gehelleniseerde christen-jood de auteur van Hebreeën voor ogen gehad (Schenck).
Clemens van Alexandrië was van mening dat Paulus de brief in het Hebreeuws of Aramees aan de joden heeft geschreven, waarna Lucas de brief in het Grieks heeft vertaald (vermeld door Eusebius, Kerkgeschiedenis. VI,14,2). Het verzorgde Grieks van dit document maakt het onmogelijk deze hypothese bij te vallen (Greijdanus). Het betoog is te sterk gebaseerd op de tekst van de Septuaginta (Versteeg). Het auteurschap van Lucas is niet onmogelijk, maar wordt door geen enkel feit bewezen. 2.4 Apollos Verdedigd door o.a. Luther, Manson, Spicq. Argumenten pro: Apollos is vertrouwd met Paulus; hij is een Jood uit Alexandrië en dus uit de joodse diaspora; hij is goed onderlegd in de Schrif-
INLEIDING
17
ten; hij heeft redenaarstalent (Hnd.18,24-28). Het auteurschap van Apollos is mogelijk, maar niet te bewijzen. Tegen bovenstaande argumenten pro is niets in te brengen. Een minpunt is het ontbreken van enige vroege traditie. Verder weten we uit Handelingen 18 niets over zijn literaire capaciteiten. Ook is het de vraag of Apollos als hoorder uit de derde hand (Hnd.18,25vv.) past in de profielschets van 2,3 (Legg, Robinson). 2.5 Silas Verdedigd door o.a. Wohlenberg, Godet. Silas maakt deel uit van de kring rond Paulus (Hnd.15,40) en is bekend met Timoteüs (Hnd.15,40-16,3; 1 Tess.1.1; 2 Kor.1,19). Silas gold als man van gezag in de gemeente van Jeruzalem (Hnd.15,22.27) en wordt ‘profeet’ genoemd, is in staat een lange bemoedigende toespraak te houden (Hnd.15,32). Petrus noemt Silas een betrouwbare broeder (1 Pe.5,12). Silas kon een brief niet alleen als koerier overbrengen, maar ook als spreker toelichten (zie in deze serie de commentaar op 1 Petrus). Van zijn schrijverscapaciteiten weten we te weinig om hier volledig zeker te zijn. Er is ook geen enkel versterkend getuigenis dat deze theorie bevestigt. 2.6 Timoteüs Verdedigd door o.a. Legg; verg. de subscriptiones die Timoteüs als secretaris zien: Nestle-Aland27 (587). Timoteüs is meestal om het feit dat hij in de tekst genoemd wordt (13,23) uitgesloten als auteur van Hebreeën. Maar Legg doet de suggestie om 13,22-25 te beschouwen als de begeleidende brief bij de hoofdbrief. Hij denkt zich de gang van zaken als volgt in: Timoteüs schrijft in gevangenschap dit bemoedigende betoog (1,1-13,21), dat bij Paulus wordt gebracht. Paulus verzendt de brief met een eigen toevoeging 13,22-25. Hij hoort op dat moment het bericht van Timoteüs’ vrijlating en voegt dat bericht toe aan zijn korte briefje. Volgens Legg verklaart dit het paulinische karakter van de vier slotverzen (het noemen van Timoteüs; de karakteristieke groet (verg. 13,25 met Rom.16,21v); de zegen (exact gelijk aan die van Tit.3,15); de vermelding van Timoteüs (die schreef de voorgaande hoofdbrief); het twee maal geven van een zegen en de vroege toeschrijving van de brief aan Paulus. Geschreven in Paulus’ eigen handschrift (verg. 2 Tess.3,17) heeft deze toegevoegde korte brief geen naam of handtekening nodig. Het postuleren van twee auteurs is ook een goede verklaring voor het vreemde feit dat 13,19 gebed vraagt voor het teruggebracht worden (vanwege een bepaalde verhindering), terwijl 13,23 rekent met de mogelijkheid van bezoek op korte termijn. Bij twee auteurs kan de een gevangen zitten en de ander vrij zijn. Legg laat de uitdrukking ‘in het kort’ in 13,22 dan slaan op de korte begeleidende brief van Paulus. Timoteüs voldoet aan de criteria voor het auteurschap. Hij is vertrouwd
18
HEBREEËN
met het gedachtegoed van Paulus; hij is Jood uit de diaspora (Hnd.16,1; 2 Tim.3,15); als zoon van een Jodin en een Griekse vader (Hnd.16,3) is hij zowel grootgebracht in de Griekse gedachtewereld als vertrouwd met de Griekse Bijbel; hij is christen van de tweede generatie, waarschijnlijk bekeerd op Paulus’ eerste zendingsreis (Hnd.14,6-7); wat goed past bij Heb.2,3-4. Van een gevangenschap van Timoteüs hebben we geen andere bewijzen, maar er zijn zoveel gaten in de kennis van zijn leven, dat daar voldoende ruimte voor is (Zie over de gevangenschap van Timoteüs ook de commentaar op de Pastorale Brieven in deze serie: Van Houwelingen3 168). Legg presenteert een interessant alternatief dat echter bezwaren oproept: 1. De exegese van 13,22-25 wijst uit dat de schrijver nu de pen overneemt van de opschrijver voor een meer persoonlijk woord. Dit verklaart de nuanceverschillen tussen 13,22-25 en het voorgaande betoog. Het vooronderstellen van twéé auteurs gaat verder dan het onderscheiden van een auteur en een secretaris bij de ondertekening. 2. Het gebruikte werkwoord (epistellein) slaat op de totale brief, en niet alleen op de persoonlijke instructies in hoofdstuk 13, met name in 18-19 (zie de exegese), en reikt dus verder dan alleen 13,22-25. De schrijver van het meer persoonlijke slot (22-25) is wel de geestelijke vader van het bemoedigende betoog ervoor, al heeft zijn secretaris het opgeschreven. 3. De uitdrukking ‘in het kort’ (dia bracheoon) verwijst wel naar de hoofdbrief (verg. 5,11-6,8 en 11,32) en niet naar de vier slotverzen. Dat zou wel een heel kort briefje zijn! 4. Zou Paulus Timoteüs ‘onze broeder’ noemen of eerder ‘mijn zoon’, gelet op de manier waarop hij Timoteüs aanspreekt in de brieven aan diens adres? 2.7 Priscilla In 1900 al door Von Harnack verdedigd, in 1969 door Hoppin. Priscilla zou de brief geschreven hebben in samenwerking met haar man Aquila. Dit echtpaar is bekwaam in het onderwijzen blijkens de instructie van Apollos (Hnd.18,26). Maar alleen al het feit dat de schrijver in 11,32 een mannelijk deelwoord gebruikt als hij over zichzelf spreekt, sluit deze opvatting uit. Het gebruikte enkelvoud sluit ook uit dat een echtpaar de brief heeft geschreven. 2.8 Overige theorieën Zie overzichten bij Guthrie en Greijdanus; weinig aangehangen in de laatste halve eeuw. * Petrus (Post): gezien de overeenkomsten tussen 1 Petrus en Hebreeën moet Petrus ook de schrijver van Hebreeën zijn. Aan Petrus is de verkondiging onder de besnede-
INLEIDING
19
nen toevertrouwd (Gal.2,7-8). Hij schreef vanuit Rome aan de joodse christenen in Jeruzalem. Vergelijk 2.5. * Judas (Dubarle). Overeenkomst tussen de brief van Judas en Hebreeën in woordgebruik, stijl, mentaliteit en cultuur kan ook op rekening van een gemeenschappelijke achtergrond in het jodenchristendom geschreven worden. * Filippus (Ramsay), een van de zeven helpers uit Handelingen 6, met wortels in Caesarea. Hij zond de brief naar Jeruzalem om het gedachtegoed van Paulus aan de joden-christenen in Jeruzalem aan te bevelen. Maar waarom dan zo’n Griekse, hellenistische vorm en sfeer? * Clemens van Rome (Eusebius van Caesarea, Erasmus van Rotterdam; Hiëronymus beschouwt Clemens als vertaler van de brief). Hij is blijkens zijn brieven bekend met de inhoud van Hebreeën. Westcott heeft aangetoond dat de verschillen in taal, stijl, methode van citeren en ordening van gedachten sterker zijn dan de overeenkomsten. De geschriften van Clemens Romanus leveren geen creatieve bijdrage aan de christelijke theologie, de brief aan de Hebreeën beslist wel.
Conclusie: de auteur van de brief aan de Hebreeën was bij eerste verzending bij zijn lezers bekend, maar blijft vandaag anoniem. De woorden van Origenes (vermeld door Eusebius, Kerkgeschiedenis VI, 25, 11vv.) gelden nog steeds: “Wie de brief schreef, weet alleen God”. Een les voor onze soms al te nieuwsgierige houding: we weten niet alles. Gelukkig heeft dit geen gevolgen voor de overtuigingskracht van de brief.
Excurs: De traditie over de auteur (Greijdanus, Guthrie, Versteeg, Riesner) In de subscriptio wordt slechts in minuskel 81 de naam van Paulus vermeld. De traditie dat het gaat om een brief van Paulus is echter oud en wijdverbreid. “Boven alle nieuwtestamentische geschriften staat in de handschriften een opschrift (titlos) en vrijwel altijd noemt dit de auteur van het document. De enige grote uitzondering vormen de brieven van Paulus, waar niet de auteur maar de geadresseerden worden genoemd (‘Aan de Romeinen’ enz.). Dit laatste wijst erop dat er al vroeg een afzonderlijke brievencollectie van Paulus bestond: binnen deze paulinische bundel was het overbodig om de auteur te noemen. De brieven van Paulus konden hier beter van elkaar worden onderscheiden door de diverse adressen te noemen. Omdat de brief aan de Hebreeën al vroeg door velen als een paulinische brief werd beschouwd, vinden we ook hier de geadresseerden als opschrift (waardoor Hebreeën past bij de paulinische bundel), terwijl de auteur – anders dan bij de katholieke brieven – onvermeld blijft (waaruit blijkt dat Hebreeën niet bij de katholieke brieven werd gerekend).’’ (Van Bruggen in het themadeel over Apostelen).
Vooral in het Oosten: het feit dat Origenes zich met deze mening confronteert, geeft aan dat velen in zijn omgeving de brief als paulinisch beschouwden. Origenes zelf denkt aan een leerling van Paulus die in diens geest schreef. Eusebius vermeldt de visie van Clemens van Alexandrië: Paulus schreef de brief in het Hebreeuws voor de Hebreeën, d.w.z. voor de Joden, waarna Lucas de brief in voortreffelijk Grieks heeft vertaald (Kerkgeschiedenis VI, 14,2).
20
HEBREEËN Versteeg minimaliseert de oude traditie alsof slechts een smalle stroom koos voor Paulus als auteur. Ook wekt hij de indruk alsof daarover een felle strijd is gevoerd. In werkelijkheid heeft men de gedachte aan een paulinisch auteurschap als aanvaardbaar en traditioneel erkend en alleen vrijheid gevraagd voor eigen twijfels over deze precisering van de auteur (Van Bruggen¹ 125).
In het Westen was men in de eerste eeuwen minder overtuigd van dit auteurschap van Paulus. Tertullianus meende dat Barnabas de auteur is (De pudicitia 20). Gezien de korte vermelding gaat Tertullianus kennelijk uit van een gangbare overlevering. Eusebius rekent Hebreeën onder de paulinische brieven. Hij vermeldt een dispuut in de kerk te Rome over het paulinisch auteurschap. De Afrikaanse canon laat de brief weg. Hiëronymus en Augustinus zijn niet overtuigd van het paulinisch auteurschap maar citeren de brief wel als afkomstig van Paulus. Mee door hun invloed geldt de brief van ca. 400 tot 1500 als paulinisch. Ten tijde van humanisme en Reformatie wordt Paulus’ auteurschap betwijfeld (Erasmus, Luther, Calvijn, Beza). In de tijd na de Reformatie keert men vrij algemeen terug tot de opvatting dat Hebreeën door Paulus geschreven is. Zo spreekt de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) in artikel 4 over de veertien brieven van de apostel Paulus. Tegen het eind van de achttiende eeuw pleiten Semler en Michaelis weer tegen het paulinische auteurschap. Na de argumentatie van Bleek (1828) is in protestantse kring de overtuiging vrij algemeen dat Hebreeën niet door Paulus geschreven kan zijn. In rooms-katholieke kring gold heel lang de uitspraak van het concilie van Trente (1546) dat Paulus auteur is van veertien brieven. De pauselijke Bijbelcommissie stelde nog in 1914 dat Hebreeën gerekend moet worden tot de echte brieven van Paulus. Tegelijk werd de gedachte van een secretaris die verantwoordelijk is voor de huidige vormgeving mogelijk genoemd.
3. Geadresseerden 3.1 Typering 3.1.1 Een concrete gemeente De auteur heeft een concrete gemeente op het oog (De Vuyst 12). Die heeft een bepaalde geschiedenis doorgemaakt, waarvan de auteur op de hoogte is. Hij spreekt over vroegere dagen, over het doorstaan van vervolgingen (10,32-34), over dienst aan medechristenen (6,10). Bepaalde gezegden zijn te specifiek (5,11-12) om in een algemeen gehouden rondzendbrief te passen. De auteur spoort de gemeenteleden aan hun bijeenkomsten trouw te bezoeken (10,25); hun ontslapen voorgangers te gedenken (13,7); hun tegenwoordige voorgangers te gehoorzamen (13,17) en van hem te groeten (13,24).