jg.74/nr.7/12 Onafhankelijk opinieblad voor de politie Verschijnt 10 keer per jaar. Abonnementen: www.websitevoordepolitie.nl
Peter Noordanus en Simone Steendijk: De Taskforce B5 als good practice
6 Burgemeester Peter Noordanus roept op de gezagsknooppunten explicieter te benoemen in de reparatiewet Nationale Politie.
16 De betekenis en reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting in beschouwingen door wetenschappers en journalisten.
23 Uitleg en een oproep door bestuurskundigen: een betere samenwerking met (keten)partners biedt kansen voor de politie.
30 Cocreatie met burgers en bedrijven: oude wijn in nieuwe zakken? Er zijn goede ideeën over een intensieve samenwerking.
34 Leidt proactieve handhaving onder de jeugd tot ongelijke behandeling? Een onderzoek bij de politie, scholieren en hangjongeren.
Het Tijdschrift voor de Politie geeft u toegang tot essentiële vakinformatie, opinie en debat. Het Tijdschrift wordt geschreven door deskundige en gezaghebbende auteurs en is bestemd voor politie, Openbaar Ministerie en andere partnerorganisaties op het gebied van openbare orde & veiligheid. Komt u ook in aanmerking voor een gratis abonnement? Kijk op www.websitevoordepolitie.nl
Redactioneel
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
3
Samenwerking
T
erwijl het buiten nazomert, ligt voor u als eerste Tijdschrift ná het zomerreces een semi-special. Dit keer willen we vooral onze lezers uit het openbaar bestuur warm maken, hoewel het thema meer belanghebbenden heeft: de bestuurlijke aanpak van (georganiseerde) criminaliteit. Geen nieuw fenomeen, maar wel eentje die ten tijde van het nationaliseren van de politieorganisatie om nieuwe impulsen vraagt. Peter Noordanus, burgemeester van Tilburg, komt twee keer aan het woord. Samen met Simone Steendijk vertelt hij over de bij velen bekende ‘B5-aanpak’, de manier waarop in Brabant de grote gemeenten, het Openbaar Ministerie, de regionale en landelijke politie en de Marechaussee, de Belastingdienst, het RIEC en het departement samenwerken bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad, waaronder de hennepteelt. Noordanus en Steendijk bevestigen dat samenwerken makkelijker gezegd dan gedaan is. Eerlijk beschrijven ze de ‘steile leercurve’ die ze in Brabant hebben doorgemaakt. Het duurt even voordat iedereen snapt: het gaat niet om de instituten of om de organisaties, maar om wat de meest effectieve interventies zijn. Het gaat niet om jóuw targets, maar om een probleem dat iedereen wil aanpakken. En dan moet je niet eindeloos blijven analyseren en nadenken, maar gewoon beginnen en doen. Weerbarstig, omdat sommigen – ook binnen de politie – iets hebben van ‘eerst zien dan geloven’. Omdat het delen van informatie op culturele en juridische hobbels stuit. En het ook nieuwe kwetsbaarheden en bedreigingen met zich meebrengt als je als één overheid terrein wilt terugwinnen in de rechtsstaat.
Wat betekent het als je straks op vier niveaus wettelijk geregelde driehoeken zou hebben?
Gezagsknooppunten Noordanus geeft daarnaast in zijn artikel aan dat als dìt de aanpak is die je voor ogen hebt, er onvoldoende borging is in de klassieke positionering binnen en van de driehoek. In zijn ogen is ook de nieuwe Politiewet daar nog te veel op geënt en vergt deze reparatie. Als je immers meer integraal wilt werken, dan krijg je nieuwe verhoudingen binnen de driehoek. Een strakke scheiding tussen beide gezagslijnen die ieder voor zich sturen, maakt geen einde aan de fragmentatie waar hij zich zo aan stoort. Ook de relatie met de professionals zou wat hem betreft meer horizontaal en minder verticaal moeten zijn. En zou bovendien moeten functioneren als tegenwicht tegen de dynamiek van landelijke instructies en ‘naar boven kijken’, die onvermijdelijk sterker wordt nu de politieorganisatie nationaal zal worden aangestuurd. Noordanus geeft een aanzet om op alle niveaus gezagsknooppunten vast te stellen. Hij wil handen en voeten geven aan ‘netwerksturing’, iets wat tot nu toe nog te weinig uit de verf is gekomen. En daarmee een einde maken aan het geïmproviseer met de positie van integrale programma’s. Hoewel zijn benadering van een ‘gezagsknooppunt’ erg aanspreekt, zou ik eerst nog wel willen laten bezinken wat het betekent als je – zoals hij adviseert – straks op vier niveaus wettelijk geregelde driehoeken zou hebben: landelijk, regionaal, districtelijk en lokaal.
Cocreatie Marleen Veldhuis en Wilma Loeffen stellen voor dat als het openbaar bestuur steeds vaker ‘partner in crime’ wordt, de politie er goed aan doet bestuurskundigen in dienst te nemen die kunnen helpen bij de bestuurlijke advisering aan gemeenten. Het is natuurlijk een beetje verdacht als twee bestuurskundigen dat aanbevelen, maar het past zeker bij een sensitieve en intelligente politieorganisatie als je op deze manier meewerkt aan de versterking van je partners. Ze schetsen een keur aan bestuurlijk instrumentarium met bijbehorende casuïstiek. Om het helemaal rond te maken, besteden we in dit nummer ook aandacht aan de cocreatie met burgers en bedrijven. Voor alle ketenpartners zijn zij een belangrijke samenwerkingspartner, en ook de politie durft steeds vaker door te pakken van enkel informeren en raadplegen van burgers, naar coproduceren en laten meebeslissen. Martin van Bochove, Lisette van der Hoeven en Erik Staffeleu benadrukken dat burgers meer zijn dan tipgevers alleen. Zoals ik schreef, dit is een semi-special, dus ook over andere onderwerpen kunt u lezen. En we houden ons zoals altijd aanbevolen als u suggesties heeft voor nieuwe thema’s en rubrieken.
«
Nathalie Kramers
RONDJE V/D ZAAK
Meld u nu aan voor een uur gratis training, voor optimaal gebruik van Stapel & De Koning.
* Ontdek alle facetten van de digitale kennisbank * Leer sneller zoeken * Handige tips en tricks * Voorbeelden uit de praktijk * Gratis training bij u op locatie *
d Mel
s ta
u
aan
e nd l e p
eko
op
l g.n n i n
Inhoud
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
5
jg.74/nr.7/12
Redactie Drs. N.E. Kramers (hoofdredacteur); dr. A. Cachet; mr. M.A. Hanrath MPA; drs. P. Holla; prof. dr. S. de Kimpe; J. Overeem EMPM; mr. H. Rebel; mr. drs. E. Rooijers; dr. C. Sprenger; prof. dr. P.E.W.M. Tops; C.E.J. Verhagen; mr. H.R. de Vries.
6 Gezagsverhoudingen in de nieuwe Politiewet Het beeld dat in de nieuwe Politiewet wordt opgeroepen van de klassieke lokale driehoek dekt allang niet meer de lading. Wie de nationale politie écht lokaal en regionaal wil verankeren en integraal ketenmanagement wil bevorderen, moet meegaan met de gedachte de besproken nieuwe gezagsknooppunten bij gelegenheid van de reparatiewet expliciet te regelen. – Peter Noordanus
Eindredactie Matthijs Hogendoorn 020-4004620 06-10533727
[email protected] Reed Business Radarweg 29 Postbus 152 1000 AD Amsterdam
12 De Taskforce B5
Uitgever Joost Valkhoff 020-5159170
Ruim anderhalf jaar geleden werd de Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant ingesteld. Peter Noordanus is burgemeester van Tilburg en voorzitter van de Taskforce. Simone Steendijk is korpschef van Brabant Zuid-Oost, een van de drie deelnemende korpsen. Aan hen de vraag naar hun ervaringen. ‘Het gaat niet over de organisatie, het gaat over welke interventie het best passend is.’ – Marjan Hanrath en Matthijs Hogendoorn
Vormgeving: Pieter van Schouwenburg Coverfoto Roel Dijkstra / Joep van der Pal Advertentie-exploitatie Bart Arkesteijn 020-5159784 06-20537679
23 Bestuurlijke aanpak Al enige jaren wordt binnen de politie over bestuurlijke en integrale aanpak gesproken, maar breed gedragen en daarmee geworteld in de organisatie is dit nog lang niet. De samenwerking met bestuur, Belastingdienst of civiele partners biedt een breed spectrum aan kansen voor de politie om efficiënt en effectief haar taken te vervullen. Een uitleg en een oproep door bestuurskundigen. – Wilma Loeffen en Marleen Veldhuis
Abonnementen Reed Business Afdeling Klantenservice Telefoon: 0314-358 358
[email protected] Jaarabonnement: € 187 Meeleesabonnement: € 105 Los nummer: € 33,50 Studenten: € 99 Het Tijdschrift is gratis voor leidinggevenden en staf op tactisch en strategisch niveau binnen de Nederlandse politie en haar partnerorganisaties op het gebied van openbare orde & veiligheid.
30 Cocreatie Cocreatie met burgers en bedrijven is benoemd als een van de drie hefbomen voor een effectievere aanpak van criminaliteit. Dan is de vraag gerechtvaardigd: doen we het goed? Er zijn goede ideeën over een intensieve samenwerking met burgers en bedrijven, die nog niet uitgewerkt zijn en dus verder ontwikkeld kunnen worden. Enige voorbeelden. – Martin van Bochove, Lisette van der Hoeven en Erik Staffeleu
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314358 358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.
34 Ongelijke behandeling van jongeren?
© Auteursrecht voorbehouden. Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
De nieuwe proactieve aanpak om jeugdcriminaliteit en -overlast terug te dringen biedt niet alleen nieuwe kansen, maar brengt ook risico’s met zich mee op het gebied van gelijke behandeling en de legitimiteit van het optreden. De auteurs onderzochten de proactieve contacten tussen de politie en jongeren, met speciale aandacht voor de jeugd met een niet-Nederlandse achtergrond. – Henk Sollie, Jörgen Svensson en Sawitri Saharso
Partner:
En verder in dit nummer: 11 Column – Bart Willemsen 18 Column – Lex van Almelo
16 Vakliteratuur 19 Politieacademie
6
Reparatie Politiewet
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Gezagsverhoudingen in de nieuwe Politiewet 2012: verdere reparatie geboden Mr. P.G.A. Noordanus, burgemeester van Tilburg.
In de wijziging van de Politiewet strekkende tot de invoering van de nationale politie (Politiewet 2012), krijgt de lokale gezagsdriehoek een expliciete plek in de wet (art. 13). De wetgever ziet dit als een van de waarborgen voor de lokale verankering van de nieuwe politieorganisatie. Het beeld dat in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp van de driehoek gegeven wordt is er een van de klassieke lokale driehoek met een burgemeester verantwoordelijk voor de openbare orde, een officier van justitie verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving en een politiechef, die als mondig opdrachtnemer op de beide verantwoordelijkheidsvelden moet zorgen voor een adequate politieinzet. Dit beeld dekt allang niet meer de werkelijkheid.
E
r zijn tenminste twee ontwikkelingen die maken dat die klassieke positie anders is komen te liggen. De gedeelde wens van partijen in de driehoek om integraal te werken doet nieuwe vragen rijzen rond de verhoudingen in de driehoek en de feitelijke inrichting van de nieuwe politieorganisatie – die overigens de regionalisering van het veiligheidsbeleid volgt – maakt dat de lokale driehoek als gezagsniveau voor prioritering van de politie-inzet minder betekenis heeft gekregen. Dit is voor mij reden om in deze bijdrage te verkennen hoe in het nieuwe bestel de driehoek of liever tripartiete gezagsverhoudingen zich zouden moeten ontwikkelen.
Integraal werken Het veiligheidsbeleid heeft zich in ons land de afgelopen decennia ontwikkeld tot een van de centrale ordeningsprogramma’s in onze huidige verzorgingsstaat. Inherent daaraan is het veiligheidsbeleid verbreed en omvattender geworden. De focus op het strafrecht alleen is allang verlaten voor een zoektocht naar een optimale balans tussen
Hoe verder je van het probleem staat, hoe makkelijker de oplossing is
preventie en repressie waar, als het om een persoonsgerichte aanpak gaat, de veiligheids- en zorghuizen een institutionele uitdrukkingsvorm zijn. En als het gaat om rechtshandhaving: ook dáár is het besef doorgedrongen dat met het strafrecht alleen criminaliteit onvoldoende kan worden teruggedrongen en dat met een omvattender aanpak, waarbij in regie ook bestuursrechtelijk en fiscaal opgetreden wordt, betere resultaten te bewerkstelligen zijn. Eén overheid tegenover de georganiseerde criminaliteit. Dit alles leidt tot een terechte roep in de hele veiligheidsketen om meer integraal te werken. Nu is integraal werken zoiets als de zoektocht naar de graal, waarvan iedereen in de keten vindt dat deze zo snel mogelijk gevonden moet worden, maar liefst op eigen domein. Ik heb mij in de eerste jaren van mijn burgemeesterschap verbaasd over de nog steeds sterk aanwezige fragmentatie in de veiligheidsketen. Dit ondanks de door een ieder hartstochtelijk beleden noodzaak voor meer samenwerking en een integrale aanpak. Die fragmentatie vloeit niet voort uit een verschil in doelen, maar heeft alles te maken met verschil in optiek, bedrijfscultuur en met onvoldoende integrale aansturing. Ik zal dat straks met enkele voorbeelden nader adstrueren, maar maak eerst in meer algemene zin enkele toelichtende kanttekeningen. Het belang van de opsporing (optiek) maakt vaak dat zaaksinformatie niet gedeeld wordt met andere ketenpartners. En bedrijfscultuur: lang niet alle gemeenten hebben een veiligheidsdirectie of afdeling die mee kan (en wil) in een integrale (veiligheids)aanpak en zijn in hun organisatie en mindset zo georganiseerd dat ze mee kunnen en willen in integrale sanctionering. En als het over aansturing gaat: netwerksturing wordt in ons land vaak opgevat als overleg met partners. Het ontbreekt, om het eens in bestuurskundige termen te zeggen, aan knooppunten in de netwerken waar met gezag koers kan worden bepaald en knopen
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Reparatie Politiewet
7
Foto: ANP, Koen Suyk
De Eerste Kamer stemde op 10 juli in met de invoering van de Nationale Politie. Minister Opstelten had al eerder een reparatiewet aangekondigd die tegemoet moet komen aan een aantal bezwaren tegen het wetsvoorstel.
Regio en landelijk
kunnen worden doorgehakt. Mijn pleidooi is die knooppunten systematisch tot stand te brengen en kracht te geven, zodat integraal werken – de welwillendheid voorbij – in een fase 2.0 ook steviger bevorderd wordt.
Schaalniveaus Er is een tweede element dat tot het verder doordenken van gezagsverhoudingen in het nieuwe politiebestel noopt. Dat is de terechte en onvermijdelijke schaalvergroting die in de nieuwe politieorganisatie de facto al heeft plaats gevonden en in het (concept-) inrichtingsplan van de nationale politie in organisatietermen wordt geconcretiseerd. Dit conceptinrichtingsplan voorziet – voor zover hier relevant – in: robuuste basisteams, grotere districten en tien grote regionale eenheden met daarbij een landelijke eenheid: de huidige KLPD. De robuuste basisteams, waarin wordt uitgegaan van integrale taakuitvoering en voorzien is in (beperkte) opsporingscapaciteit en een sterkere wijkagentfunctie, kunnen zeker leiden tot versterking van het lokale gezag, zij het dat (kleinere) gemeenten samen één basisteam zullen moeten delen. De nieuwe (grotere) districten vormen een tweede belangrijk schaalniveau in de nieuwe politieorganisatie. Dáár is flex-capaciteit beschikbaar, die ingezet kan worden voor urgente en onverwachte zaken. Daar is ook steviger opsporingscapaciteit gedacht. Als het gaat om nieuwe ‘knooppunten’ voor integraal werken en afstemming tussen bestuur, openbaar ministerie en politie, verwacht en hoop ik dat juist dáár op districtsniveau een stevig zwaartepunt in het feitelijk werk zal komen te liggen. De zorg- en veiligheidshuizen – sleutel bij een persoonsgerichte aanpak – zijn ook vaak op dit schaalniveau georganiseerd. Een zinnige evenementenprogrammering met de daarbij behoren politie-inzet hoort bijvoorbeeld ook op dat schaalniveau thuis. En zaakselectie – als het niet om ‘high-impact-crime’ gaat – kan in het perspectief van een integrale aanpak ook het best op het niveau van het district plaatsvinden. Kleinigheid: de bestuurlijke organisatie is vaak niet op de districtelijke schaal toegesneden. En de nieuwe Politiewet 2012 kent niet zoiets als een gezags-districtsdriehoek, die hier als knooppunt zou kunnen dienen.
Op het niveau van de nieuwe regionale eenheden – de tien nieuwe regionale korpsen – is er in de nieuwe wet wel de rol van de regioburgemeester geregeld (art. 1) en is voorzien in een overlegconstructie over een aantal kwesties tussen regioburgemeester, hoofdofficier van justitie en de politiechef van de betrokken regionale eenheid (art. 41). Het is de nucleus van een gezagsdriehoek, die zich op dat niveau kan ontwikkelen. Die ontwikkeling is ook nodig, omdat juist op dat schaalniveau zich in jaarplannen en in het praktische werk door het jaar heen ook belangrijke vraagstukken van capaciteitstoedeling voor zullen doen, waarover in tripartiete verband zal moeten worden beslist. En ook hier speelt de kwestie van zaakselectie en het organiseren van een integrale aanpak via de stuur- en weegploegen die op dat schaalniveau voorzien zijn. Die stuur- en weegploegen moeten in een gezagsdriehoek op het niveau van de nieuwe regionale eenheden hun verankering vinden. De RIEC’s, bedoeld om gemeenten in hun aanpak van criminaliteit te ondersteunen en platform zijn voor een gezamenlijk informatieplein als het gaat om de in de stuur- en weegploegen aan de orde zijnde ‘high-impact-crime’-zaken, zijn ook op dit schaalniveau georganiseerd. Dan is er nog het landelijke niveau. Het gat wat daar op tripartiete verhoudingen in het nieuwe politiebestel zat, is tijdens de wetsbehandeling gerepareerd met de toezegging van de minister om een tripartiete overleg te faciliteren en daarmee – als het gaat om het bestuur van de nationale politie – te zorgen voor evenwichtiger verhoudingen.
Relevantie versterking gezagsknooppunten Wat is het belang van het sterker maken van de gezagsknooppunten op de verschillende bestuursniveaus? Ik noemde al het belang van het verstevigen van de door een ieder gewenste integrale aanpak. Dat kan alleen als op het relevante schaalniveau repressie en preventie adequaat met elkaar verbonden worden. En informatievoorziening, daadwerkelijk optreden en integraal sanctioneren binnen de overheid voldoende bij elkaar wordt gebracht. Dat kan per definitie niet altijd op nationaal niveau. En als er dan strategisch, tactisch of operationeel keuzes gemaakt moeten worden, moet daarvoor ook een platform zijn dat gelegitimeerd tot handelen aanzet. Een platform zijn dat ‘power to act’ heeft. En dat allemaal in een situatie dat de nieuwe politieorganisatie – gewild of ongewild – een zuigkracht naar boven zal organiseren. Dat dit laatste zal gebeuren is geen vraag. De combinatie van nationale media-aandacht voor lokale incidenten en een incident-gericht parlement zal daarvoor zorgen, maar daarnaast is in een hiërarchisch opgebouwde organisatie de neiging van subalternen om naar boven te kijken onbedwingbaar en de neiging van de hogere legerleiding om met landelijke richtlijnen lokaal (inhoudelijk) zaken voor te gaan schrijven onweerstaanbaar. Dat laatste is overigens niets nieuws. Ook in de huidige situatie wordt (op rijksniveau) gegrossierd in taskforces en adviezen voor aanpak-
8
Reparatie Politiewet
ken op allerhande terreinen. De instructies rond de thuissituatie bij het EK-voetbal is hiervan een recent hilarisch voorbeeld. Je kunt het eens zijn met het streven van de politie om een lerende organisatie te zijn en best practises uitwisselbaar te maken. Maar je moet ook steeds in de gaten houden dat nationale instructies niet te dwingend worden opgevat en – gelet op het voorbeeld – niet leiden tot óversturing op een probleem dat – als het zich al voordoet – zich zeer gedifferentieerd zal manifesteren als een lokaal openbare-ordevraagstuk. Een vraagstuk dat zich, gelet op de droeve prestaties van onze nationale voetbaltrots, overigens niet voordeed. Eén ding is zeker: bij een echte nationale politie zal dit streven om nationale richtsnoeren te formuleren alleen maar groter worden en de neiging in de politieorganisatie zich daaraan te conformeren ook.
Effectiviteit Ik vind dat ongewenst en het gaat mij daarbij niet om een machts- of gezagskwestie, maar om een kwestie van effectiviteit. Er is één belangrijke wetmatigheid in het werken aan veiligheid: hoe verder je van het probleem staat, hoe makkelijker de oplossing is. Laat ik dat illustreren met de aanpak van (criminele) jeugdgroepen. Die worden in de huidige situatie via een ontoereikende landelijke systematiek (Beke-methodiek) geregistreerd. Dat gebeurt op straatniveau: door de wijkagent van dienst. Dit leidt tot lijsten en – sinds minister en Tweede Kamer jeugdcriminaliteit tot een deel van hun missie gemaakt hebben – tot een poging tot nationaal programmamanagement. Nationale coördinatoren bevragen de huidige korpsen, er worden lijsten gemaakt en de geaggregeerde informatie belandt uiteindelijk bij de minister en de nationale volksvertegenwoordiging. In de lokale werkelijkheid zijn jeugdgroepen qua samenstelling fluïde en is de grens tussen overlastgevend en crimineel dun. Dus wat vandaag een overlast gevende groep is, kan morgen een criminele groep zijn. En overigens ook omgekeerd. Wat ook hier nodig is, is een integrale aanpak
Alleen dan wordt voorkomen dat met het beheer ook het gezag over de politie verder mee centraliseert
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
waar doorgepakt wordt bij crimineel gedrag, maar ook dwingender met ouders gepraat wordt, met de jongeren zelf uiteraard contact gezocht wordt, maar daarnaast geacteerd wordt met territoriale en persoonsgerichte juridische instrumenten (samenscholingsverbod, gebiedsverbod, etc.). Verantwoordelijkheden in lokaal driehoeksverband vloeien daarbij in elkaar over. En als ergens programmasturing nodig is, dan dat is daar: op lokaal niveau. Ketensturing dáár versterken en een integrale aanpak bevorderen lijkt mij en stuk effectiever dan tot mislukken gedoemd (nationaal) programmamanagement dat zich richt op het verkeerde schaalniveau, dat wil zeggen de huidige regionale politiekorpsen.
Netwerksturing Wat ik probeer duidelijk te maken heeft alles te maken met het onvermogen in het openbaar bestuur om effectieve concepten voor netwerksturing te ontwerpen. De vorming van de nationale politie is een – door mij overigens onderschreven – antwoord op het gebrek aan effectiviteit – beheersmatig én inhoudelijk – in de samenwerking binnen de republiek van de zesentwintig onverenigde politiekorpsen. De grootste valkuil de komende tijd is te denken dat met centralisatie en een klassieke hiërarchisch ingerichte Weberiaanse organisatie de problemen zijn opgelost. Dat zal niet gebeuren. De echte opgave zal worden de voordelen van één centraal geleide politieorganisatie te combineren met intelligente netwerksturing op de verschillende schaalniveaus. Alleen dan ontstaat er qua veiligheid echt winst en – by the way – alleen dan wordt voorkomen dat met het beheer ook het gezag over de politie verder mee centraliseert. Waar gaat het nu bij netwerksturing in het veiligheidsdomein om? Doel van netwerksturing is relevante ketenpartners te brengen tot een eenduidige en coherente in tijd afgestemde aanpak van een veiligheidsprobleem. Het object van netwerksturing kan een persoon of groep van personen zijn, een fenomeen, bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit, hennephandel enzovoort, of ook een gebied. Het kan ook gaan om een combinatie van deze invalshoeken: zie het boven gegeven voorbeeld van criminele/overlastgevende jeugdgroepen. De maatregelen die met netwerksturing beoogd worden, kunnen vervat worden in een programma. Ketenpartners ‘binden’ aan één gezamenlijk programma (programmasturing) is een van de middelen/ instrumenten voor netwerksturing. Voor netwerksturing is de generieke gereedschapskist voor procesmanagement relevant. Hoe richt je de netwerkorganisatie in? Hoe organiseer je een gezamenlijke informatiehuishouding? Hoe kom je tot een gezamenlijk gedragen programma? Wie is verantwoordelijk voor implementatie van welk onderdeel? Wie is verantwoordelijk voor voortgangsbewaking? Wat te doen bij stagnatie en bij conflicten enzovoort, enzovoort? In de veiligheidsketen is dit procesmanagement bepaald niet eenvoudig. Denk bijvoorbeeld aan focus- en cultuurverschillen in een veiligheid- en
Reparatie Politiewet
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
9
Bron: Ministerie van V en J
‘Er is niets op tegen op het niveau van de nieuwe regionale politie-eenheden ook expliciet te voorzien in een regionale gezagsdriehoek. En minstens zo belangrijk is het om datzelfde te doen op het niveau van de nieuwe districten.’
De
methode om dat uitvoeringstekort te reduceren ligt voor mij in het creëren van heldere gezagsknooppunten, die bronpunten kunnen zijn voor leiderschap in de keten, waar naartoe kan worden geëscaleerd als er conflicten/ vastlopers zijn en die als opdrachtgever kunnen fungeren voor (integrale) programma’s in de keten. En waar het dan moet gaan is dat die programma’s met de achterliggende veiligheidsproblemen op het juiste schaalniveau worden weggelegd en vervolgens met zichtbaar leiderschap worden opgepakt. En dan zou het overigens wel helpen – qua doorzettingsmacht – als lokaal/regionaal zorg - en welzijnsinstellingen via de algemene doorzettingsmachtbepaling in de Gemeentewet, maar ook via de financiële koorden (decentralisatie jeugdzorg en WMO) zonodig beter bij de les gehouden zouden kunnen worden. En het zou daarbij ook bepaald helpen als de Politiewet 2012 – consequenter dan vooralsnog gebeurd is – die nieuwe gezagsknooppunten zou benoemen en instrumenteren.
Drie voorbeelden
zorghuis, maar ook aan het verschil in oriëntatie in de ‘klassieke’ lokale driehoek. De kwestie is: hoe kunnen we ondanks die hoge moeilijkheidsgraad de effectiviteit van netwerksturing in het veiligheidsdomein vergroten?
Uitvoeringstekort Het gaat bij netwerksturing in essentie om horizontaal bestuur. Ketenpartners staan – in ieder geval in veel gevallen – niet in een hiërarchische positie ten opzichte van elkaar. Je kunt nog in de klassieke tripartiete verhoudingen in het politiebestel spreken van een opdrachtgever/ opdrachtnemer-relatie tussen openbaar bestuur/OM enerzijds en de politie anderzijds, maar in de praktijk – als het gaat om prioritering van schaarse inzet – gaat het om een discours tussen professionals op basis van gelijkwaardigheid. En ook in een persoonsgerichte aanpak via een zorgen veiligheidshuis zal het – zelfs als de voorziene doorzettingsmacht van de burgemeester in de zorg- en welzijnssector (ooit) in de Gemeentewet zijn beslag gekregen heeft – niet anders gaan. Een stok achter de deur is er om niet gebruikt te worden, maar is relevant om in de tijd wel (tijdige) oplossingen te kunnen forceren. Want dat is denk ik het probleem van de (huidige) ketensamenwerking: er is een grote bereidheid om samen te werken – zie alleen al de baaierd aan convenanten in de veiligheidssector – maar als het gaat om waar maken en om operationaliseren en tijdig leveren is er een groot uitvoeringstekort.
Ik wil die zoektocht naar nieuwe knooppunten en het versterken van ketenleiderschap met enkele voorbeelden illustreren. Die voorbeelden gaan over het schaalniveau waarop dat nieuwe ketenleiderschap geïnstalleerd moet worden, maar ook over de mate waarin integrale werken daarmee kan worden bevorderd of juist teniet kan worden gedaan.
Eerste voorbeeld Mijn eerste voorbeeld betreft de Taskforce bestrijding georganiseerde criminaliteit Noord-Brabant, die ik sinds anderhalf jaar samen met de DG Veiligheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie mag leiden. Ik beschouw de achtergrond van de instelling van deze taskforce als bekend (zie het interview in ditzelfde nummer – red.). Om effectief te kunnen werken zijn in het kader van die taskforce drie concepten uitgewerkt. Een gezamenlijk informatieplein onder de hoede van de beide (gebundelde) RIEC’s, een gezamenlijk Brabant overspannend commandocentrum – eigenlijk een stuur- en weegploeg nieuwe stijl – en een afpakteam bedoeld om integraal ontnemen te faciliteren. Dat Brabant-brede commandocentrum bleek echter al gauw te hoog gegrepen te zijn. Het leidde tot overcoördinatie, dubbeling in overlegstructuren en commitmentverlies in de keten, in plaats van flow in de operatie. Anticiperend op de nieuwe politieorganisatie en de nieuwe rechtelijke kaart is daarom besloten daarop aan te sluiten en voor de zaakselectie de daar ontwikkelde stuur- en weegploegen te benutten. Voordeel: in plaats van abstracte coördinatie en leiderschap op afstand kan de gezagsdriehoek op het niveau van de nieuwe regionale eenheden met zichtbaar leiderschap in de lead komen, niet alleen bij de zaakselectie maar ook bij het integraal ontnemen.
10
Reparatie Politiewet
Tweede voorbeeld En tweede voorbeeld is de top-X aanpak. In de regio Midden- en West Brabant wordt net zoals elders in ons land deze Amsterdams geïnspireerde methode om de grootste stedelijke criminelen verantwoordelijk voor de ‘dagelijkse’ criminaliteit steviger aan te pakken ook ingevoerd. Het departement van V en J dringt daar ook sterk op aan. Op het niveau van het regionale korps ontstaat vervolgens drang tot implementatie. Inhoudelijk moet evenwel de populatie van de top-X in een combinatie van (meer) dwang-en-drang van hun crimineel handelen worden afgeholpen. Het gaat in de aanpak dan ook – dat is in ieder geval mijn visie – om een steviger en intelligentere mix tussen strafrechtelijke interventies en de huidige aanpakken vanuit de veiligheids- en zorghuizen. Door strafrecht als hefboom te gebruiken zal in veel gevallen zorg moeten worden afgedwongen. Het netwerk waarbinnen deze aanpak moet worden geïmplementeerd is dus het sub-regionale netwerk: dat van de stedelijke regio’s, de afzonderlijke zorg- en veiligheidshuizen met hun (sub)regionale partners, de districtsofficier en in de nieuwe politieorganisatie de districtelijke gezagsdriehoek. Dáár moeten over het programma afspraken gemaakt worden, moeten prioriteiten gesteld worden, moet verantwoording worden afgelegd enzovoort.
Derde voorbeeld Ik waag me aan een derde voorbeeld. De ZSM-aanpak van het Openbaar Ministerie. ZSM staat zoals bekend voor ‘zo spoedig mogelijk’. En het idee is zo snel mogelijk afdoen van strafbare feiten. Dat gebeurt in een samenwerking van politie en OM en de traditionele justitiële ketenpartners zoals de reclassering. En het gebeurt op het niveau van de nieuwe regionale eenheden op een beperkt aantal plekken op politiebureaus . En in die twee zaken zit volgens mij een risicovolle beperking. Natuurlijk: tegen snel afdoen van zaken kun je niet tegen zijn. Maar ik ben wel bang dat de voordelen van de integrale persoonsgerichte aanpak zoals die de afgelopen jaren in de zorg- en veiligheidshuizen is ontwikkeld bij de nieuwe ZSM aanpak onder druk komen te
Daarin ligt voor mij het argument om de nieuwe gezagsknooppunten explicieter te willen benoemen en kracht te geven
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
staan. Voor de zaken die via ZSM worden afgedaan zal een integrale aanpak al gauw worden ingeruild voor een te beperkte justitiële afdoening. Dat is een stap terug. Ik zou er zelf dan ook voor pleiten ZSM op het subregionale niveau onder verantwoordelijkheid van de (nieuwe) districtelijke gezagsdriehoek vanuit de veiligheidshuizen te organiseren.
Slotbeschouwing: sterke knooppunten in een effectievere keten Wat ik met de boven aangegeven voorbeelden heb willen laten zien, is dat het met het positioneren van belangrijke (integrale) programma’s in het veiligheidsdomein op dit moment bepaald nog improviseren is. En dat improviseren heeft twee belangrijke nadelen. Allereerst komt dit de eerder besproken versterking van het leiderschap in de keten niet ten goede. Maar het is ook vanuit het oogpunt van governance geen goede zaak. Programma’s kunnen los raken van hun situationele context, ontberen duidelijk opdrachtgeverschap en missen een platform voor verantwoording. Daarin ligt voor mij het argument om in het transitie zijnde politioneel/justitiële bestel de nieuwe gezagsknooppunten explicieter te willen benoemen en kracht te geven. Om daarmee integraal werken en een effectievere ketensamenwerking te bevorderen. De reparatiewet aangekondigd bij het debat over de wijziging van de Politiewet biedt hiervoor de mogelijkheid. In de gewijzigde Politiewet is zoals gezegd de positie van de lokale gezagsdriehoek al verankerd (art.13). De reparatiewet zal de facto ook leiden tot een nationale gezagsdriehoek. Nu de band van regioburgemeester en regionale achterban zal worden verstevigd door in een recht van voordracht te voorzien in de reparatiewet, is er niets op tegen op het niveau van de nieuwe regionale politie-eenheden ook expliciet te voorzien in een regionale gezagsdriehoek. En minstens zo belangrijk is het om datzelfde te doen op het niveau van de nieuwe districten. De op beide niveaus spelende vraagstukken rond prioriteitsstelling kunnen in deze gezagsdriehoeken worden beoordeeld. En de verantwoordelijkheid voor integrale programma’s – zoals degene die in de aangegeven voorbeelden zijn genoemd – kunnen aan een van de gezagsdriehoeken worden toebedeeld. Bestuurlijk functioneren de regionale en districtelijke gezagsdriehoeken natuurlijk niet in een vacuüm. Op het niveau van de regionale eenheden van de nationale politie is er het regionale beleidsplan (art. 39) als kader en inmiddels bijna overal een regionaal veiligheidscollege – een regionaal college nieuwe-stijl – waarin de betrokken burgemeesters zitting hebben als legitimerend platform. En op districtelijk niveau nemen de daar betrokken burgemeesters meestal aan het districtelijk afstemmingsoverleg deel. Wie de nationale politie écht lokaal en regionaal wil verankeren en integraal ketenmanagement wil bevorderen, moet mee gaan met de gedachte de besproken nieuwe gezagsknooppunten bij gelegenheid van de reparatiewet expliciet in de Politiewet te regelen.
«
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Column Bart Willemsen
11
Een nachtdienst in Parijs
D
e relatief kleine noodhulporganisatie in Parijs wordt ondersteund door de Brigade Anti Criminalité (BAC), een groep van per dienst zo’n 45 politiemensen die de vrije opdracht heeft om boeven te vangen en kan worden ingezet als een soort arrestatieteam of in ME-verband met bijpassend tenue. In 2005 het antwoord van toen nog minister Sarkozy op de violences urbaines, de rellen in de voorsteden van Parijs. Om 21.45 uur word ik ontvangen door Guillaume Cardy, een van de chefs. Hij werkt in een cyclus van 3 nachten op/3 nachten af. Zijn werk is buiten, ‘sur le terrain’, samen met zijn vaste bemanning gaat hij elke nacht als chef van dienst de straat op. Na het op linie salueren en de briefing is er even tijd voor koffie, thee of chocolademelk en maak ik kennis Bart Willemsen met Louise, een 28-jarige vrouwelijke commissaris, die de MBA, voormalig plaatsvervanger is van Guillaume en 2 jaar geleden als districtschef Zuid-Holland-Zuid, zij-instromer is begonnen. Na haar opleiding is ze net een maand bezig in deze functie. Ze wordt, zegt ze. als zij-instrois op 1 februari mende vrouw goed geaccepteerd. Toch voegt ze met een gestart bij de lach aan toe: ‘Ils n’ont pas le choix’, ze hebben geen keus. Direction CooperaEn ‘ze’ zijn louter mannen want deze stoere brigade heeft tion Internationale nauwelijks vrouwen in dienst behalve enkele officieren (DCI, directie zoals Louise, die daar vanwege het karakter van het werk internationale samenwerking) van overigens geen enkel probleem mee heeft: tegenover de Police Nationale gewelddadige en grote sterke boeven horen grote en sterke politiemannen te staan. En passant komen alle dienders in Parijs. Zijn Guillaume en mij even de hand schudden. Zo doe je dat in opdracht is om de Frankrijk: ook al werk je al 10 jaar samen, aan het begin Franse politieorganisatie van binnen- van elke dienst neem je de tijd voor een korte begroeting. Dat voelt wel warm. uit te verkennen en het maatschappelijk De BAC beschikt over een behoorlijk arsenaal: naast het en politiek/bestuur- persoonlijke handvuurwapen de Sig Sauer (die, naar men zegt, uitstekend bevalt), de baton telescopique (een wapenlijke speelveld in stok annex uitschuifbare ploertendoder) en allerlei handige kaart te brengen. hulpmiddelen zoals een lopersetje voor sloten, beschikt een eenheid van altijd als vast drietal samenwerkende agenten ook over de flashball (een harde rubber bal ter grootte van een golfbal, afgevuurd met een wapen met lasergestuurd vizier, accuraat tot 40 meter), een taser, CS-gas, le grenade (een soort handgranaat die een enorme knal geeft en op kniehoogte stukken rubber verspreidt om groepen uit elkaar te drijven), een semi-automatische mitrailleur en een jachtgeweer waarmee je een fors gat in een kerkdeur schiet.
Contrast Dan is er een melding van een mogelijke gijzeling. We stappen in een snelle Mondeo. De gyro-phare, het zwaailicht, gaat erop en bij elke kruising loeit de deux-ton. We gaan de op dit tijdstip nog steeds drukke Boulevard Périphérique op richting een buitenwijk. Met hoge snelheid,
zwaailicht en sirene wordt de driebaansweg vrijgemaakt. Wie niet snel genoeg opzij gaat wordt aangekleefd en sommige automobilisten toeteren van verontwaardiging. De derde collega die achterin naast me zit controleert het arsenaal en test de taser. Na het geknetter kan je de ontlading ruiken. In de woonwijken wordt er eveneens ‘offensief’ gereden: met hoge snelheid rijden we over busbanen, door rood en tegen de richting in. Aangekomen bij het lokale arrondissementsbureau treffen we een twintigtal collega’s. Na een minuut of tien is het tactisch plan klaar en vertrekt de colonne van zo’n 15 politieauto’s naar de plaats des onheils in een naargeestige wijk met vervallen hoogbouw. Daar sluiten twee herkenbare voertuigen een smalle straat aan weerszijden af want parkeerruimte is er niet. Alles wordt op de rijbaan neergezet en als je de eigenaar van een geparkeerde auto zou zijn en weg willen, dan heb je pech. Samen met vier collega’s blijf ik bij de voertuigen want geweld tegen politievoertuigen is hier niet vreemd. De rest, zo’n 25 man, gaat onder leiding van Guillaume als een waar aanvalslegertje naar het flatgebouw waar de gewapende man zich zou bevinden. We staan natuurlijk strategisch opgesteld, met zicht op de auto’s, verwijderd van de flatgebouwen. Les 1 in de slechte buitenwijken van Parijs is dat je eerst omhoog kijkt voordat je je positie kiest. Overdag surveilleert de heli boven de wijk en worden de daken gescand op materialen die klaar worden gelegd om naar beneden te gooien als de politie een inval doet. Magnetrons, stenen, deuren, koelkasten, niets is te groot om als projectiel te kunnen dienen. Wat een contrast met de vriendelijke wijk met de mooie Parisienne gebouwen waar ik mag vertoeven na het werk… Het leger keert terug met goed nieuws. De man is aangehouden nadat hij zelf de deur had opengedaan. Met gepaste trots wordt een grote, doorgeladen karabijn getoond die hij in zijn bezit had. Na een kwartiertje is alles weer ingepakt en vertrekken we. De attente Guillaume ziet dat ik een beetje moe begin te worden, wat ook wel logisch is. Ik ben om 06.30 uur opgestaan en het is nu zo’n 22 uur later. Hij weet dat ik over vijf uurtjes mijn volgende afspraak heb en stelt voor om me even thuis af te zetten, hetgeen ik graag aanneem. Ik zeg nog dat er geen haast bij is, maar dat heeft weinig zin. Alleen bij de flitspalen remt chauffeur Jeff even af. De eventuele flitsverbalen moeten net als bij ons namelijk wel worden uitgelegd…
«
Vanaf maart 2011 volgen zes deelnemers het eerste tweejarig leerpogramma International Management Development. Na een intensieve periode van studie en leerweken in Den Haag, Brussel, Straatsburg, Geneve, New York en Washington volgde individuele detachering in Europa. De deelnemers doen de komende maanden bij toerbeurt verslag van hun ervaringen vanuit hun standplaats.
12
Interview Peter Noordanus en Simone Steendijk
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
De Taskforce B5 als good practice Mr. M.A. Hanrath MPA en M.P.F. Hogendoorn. Marjan Hanrath is Hoofd strategie & beleid en Hoofd communicatie & marketing bij de Politieacademie. Matthijs Hogendoorn is eindredacteur van dit tijdschrift.
Ruim anderhalf jaar geleden werd de Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant ingesteld. Peter Noordanus is burgemeester van Tilburg en voorzitter van de Taskforce. Simone Steendijk is korpschef van Brabant Zuid-Oost, een van de drie deelnemende korpsen. Aan hen de vraag naar hun ervaringen. Wat zijn de successen, wat zijn de valkuilen gebleken? En wat hebben ze geleerd? ‘Het gaat niet over de organisatie, het gaat over welke interventie het best passend is.’
Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant
W
at was de gedachte achter de taskforce?
Peter Noordanus: ‘We hadden al langer het idee in Brabant dat het in de misdaadbestrijding dweilen met de kraan open zou blijven, als we de achterliggende criminogene structuren niet zouden aanpakken. Onderzoek door de Politieacademie bevestigde dat.’ ‘Het gevoelen dat er echt iets moest gebeuren werd versterkt door een aantal afrekeningen in het criminele circuit en geweldsincidenten in onder meer Eindhoven en Helmond. Als de criminaliteit toeneemt, is de eerste reflex: méér politie. Maar in overleg met minister Opstelten, die hier in Tilburg ook waarnemend burgemeester was geweest, kwam de gedachte op om de georganiseerde criminaliteit veel meer schouder aan schouder te ondermijnen, als één overheid.’ Simone Steendijk: ‘Deze benadering sloot ook veel beter aan bij hoe een crimineel samenwerkingsverband (CSV) werkt. Dat is geen nette lijnorganisatie, men bedient zich kriskras van allerlei facilitators, als een cafetariamodel. Mensen zijn soms onderdeel van de organisatie, maar worden dan weer los door een andere partij ingehuurd. En dan zijn er allerlei lijnen naar de bovenwereld, die soms onbewust en soms bewust onderdeel is van de georganiseerde criminaliteit. ‘ ‘Die onderliggende infrastructuur moest worden aangepakt.
In 2010 sloegen bestuurders in Brabant alarm over het uit de hand gelopen geweld na een serie liquidaties en geweldsincidenten. Door de vijf grootste gemeenten en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie werd in december 2010 een Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant ingesteld, die de criminele bendes achter de wietteelt moest stoppen. Daarin werken gemeenten, politie, OM, de Belastingdienst, de KMar en het ministerie van V&J samen om de informatiepositie en de slagkracht van de overheid te versterken.
Want als je alleen maar in de strafrechtelijke vervolging blijft hangen en het lukt je al een kopstuk in de organisatie vast te zetten, dan blijft het CSV gewoon z’n activiteiten ondernemen. Kwestie van het de opengevallen plek opvullen. Dat vereist dus een bredere aanpak.’
Wat waren de aanvangsproblemen?
Steendijk: ‘Dat is best moeizaam gegaan, hoor. Er zijn grote cultuurverschillen. De politie heeft de neiging het eerst zelf op te lossen en te zeggen: “Dit is van mij.” Landelijke partijen als de Nationale Recherche en de KMar worden al gezien als van buiten, laat staan dat je moet gaan samenwerken met gemeenteambtenaren of de Belastingdienst. En dan komt er een taskforce en die gaat de mensen werk bezorgen waar ze niet op zitten te wachten, dat is het idee.’ Noordanus: ‘Er was wel wat koudwatervrees, zeg ik met enig understatement. Ik denk dat we daardoor ook in eerste instantie sterk de beperking op hennep hebben gehanteerd. Terwijl die CSV’s natuurlijk met van alles tegelijk bezig zijn.’
Hoe doorbreek je de weerstand?
Noordanus: ‘Doen. Anders blijf je in de institutionele discussie zitten, hoe iedereen zich tot elkaar verhoudt, en ben je drie jaar bezig het wiel uit te vinden. Op een gegeven moment moet je toch maar streetwise en no nonsense zeggen: die club moeten we hebben. Op basis daarvan focus je je informatie.’ ‘De vraag is, hoe voorkom je overcoördinatie en hoe breng je focus in de informatievoorziening? Die gezamenlijke keuze voor een interventie biedt de kansen om ook meer tempo te gaan maken.’ Steendijk: ‘We begonnen dus met te kiezen voor de CSV’s
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Interview Peter Noordanus en Simone Steendijk
waar iedereen het meeste last van heeft. Als je dan laat zien dat bijvoorbeeld de Belastingdienst de facilitators doet en wij strafrechtelijk het hoofdsubject aanpakken, dan laat je zien dat het niet gaat over méér werk op het bordje van de politie. Dat het niet gaat over organisatie, maar over: welke interventie is het best passend om de criminaliteit te verstoren.’
Maar je moet het ook organiseren.
Noordanus: ‘En daarvoor heb je tools nodig die je eerst zelf moet creëren. Het Regionaal Informatie en Expertise Centrum bestond in naam wel, maar was nog niet krachtig genoeg met de problematiek bezig. En als ik vanuit mijn eigen positie kijk, moet je als gemeente ook zorgen dat je je zaakjes op orde hebt. Of het nu gaat om Bibob of de gemeentelijke informatiehuishouding.’ Steendijk: ‘Het RIEC is ook veel steviger in het zadel komen te zitten door juist de successen van het delen van informatie en het genereren van casuïstiek. Dan is er een voorstel om een CSV of een subject aan te pakken en dat
Het is met name ook de verbreding van je sanctierepertoire
13
kunnen we doen via een strafrechtelijk traject van een jaar of met een korte klap via de Belastingdienst. Op basis van de ingebrachte informatie kun je dan heel afgewogen je interventie kiezen, en in die informatie ligt de toegevoegde waarde van het RIEC. Daar ontstond toen al werkende weg meer vertrouwen in.’ Noordanus: ‘Door die flow ga je leren hoe je een gezamenlijk informatieplein moet maken, die kans pak je op. Dan heb je een actiemodel nodig, een commandostructuur. Daar hadden we een stuur- en weegploeg voor bedacht, het fameuze Integraal Tactisch Commando Centrum. Dat bleek overigens als aparte structuur te hoog gegrepen.’ [zie ook het artikel Gezagsverhoudingen in de nieuwe Politiewet in ditzelfde nummer –red.] ‘Als derde verbindend concept hebben we later afpakken beter georganiseerd. Met alle humor van dien over wat van wie is binnen deze verdeelde republiek en de targets die moeten worden gehaald. Ik bespaar je alle institutionele zij- en dwaalwegen waar we dan inlopen, maar mark my words, door het gewoon allemaal te doen gaat het lopen. Daardoor leer je vanuit één perspectief zo stevig mogelijk door te pakken, wat de methode ook is – fiscaal, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk. Dat is nog steeds geen vanzelfsprekendheid. Maar onze afspraak van 15 miljoen ontneming dit jaar gaan we makkelijk halen.’
Hoe is dat bij de politie gegaan? Zet je er een x-aantal mensen op? Of heeft u het geïntegreerd in de processen?
Steendijk: ‘Bij die taskforce komt een programmadirecteur en die zegt, doe mij een groep mensen en ik regel dat. Dat is herkenbaar. Maar we wilden niet wéér een team maken met een vastgesteld aantal rechercheurs en een baas erboven. Dat is het verplaatsen van werk, dan krijg je die
14
Interview Peter Noordanus en Simone Steendijk
Dan laat je zien dat niet gaat over méér werk op het bordje van de politie
institutionele discussies weer. We kijken per probleem hoe we het aan gaan pakken als onderdeel van ons reguliere werk. Daar pas je de capaciteit op aan. Want het idee is slimmer ontnemen, niet met een vastgesteld team weer een hennepkwekerij ontruimen. Dat was ons dagelijks werk al. En als je in een buurgemeente al een ontruimingsteam hebt, moet je er zelf dan ook een hebben?’
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
georganiseerd is: integraal met alle partners, monodisciplinair (strafrechtelijk) met politie en OM en lokaal ernstige criminaliteit met zaken die te groot zijn voor de districtelijke opsporing. Dat zou dan één stuurploeg zijn. Maar er zijn mensen binnen het OM die vinden dat we een andere structuur met stuurploegen op twee niveaus (regionaal en districtelijk) moeten kiezen.’ ‘Dat zijn de twee stromingen. Ik ben zelf voor de eerste optie, omdat je anders toch weer het wij-zij-denken introduceert. Er is nu toch heel vaak de discussie: is dit divisie, is dit districtsniveau, is het middencriminaliteit? Maar je moet het niet vanuit een afwegingsstructuur bekijken, maar vanuit het probleem. Dat is een mindset, ik vind dat echt een cultuur-issue binnen de politie.’
Hoe zat dat in Brabant Zuid-Oost?
Steendijk: ‘Met die sturingslijn heeft dat indertijd wel veel toestanden gegeven omdat er spanning was tussen de sturingslijn van de taskforce en de reguliere stuurploeg binnen de korpsen. Nu zitten er inmiddels twee burgemeesters in een integrale stuurploeg per nieuwe regio. Daar zijn dan vragen over, maar die zorgen er wel voor dat de barrières in die richting worden geslecht, ook al maken ze geen onderFlexibiliteit, dus. deel uit van de B5. Er moeten keuzes worden gemaakt, want Noordanus: ‘Het is met name ook de verbreding van je er is te veel. Wat is het meest noodzakelijk? En ook: waar sanctierepertoire. Dat is waar we nu een begin mee hebben kunnen we het meest bereiken?’ gemaakt en wat denk ik zal beklijven als de taskforce z’n Noordanus: ‘Die keuzes, dat is ook de lering voor die werk beëindigt over circa een jaar. Vergunningen die niet stuur- en weegploegen straks. Het gevaar is namelijk dat je worden verleend, vastgoed waar ook door de Belastingdienst zo lang zo integraal met een fenomeengerichte aanpak bezig eens naar wordt gekeken. Een CSV is een onderneming met bent en zaken blijft analyseren, dat je je zelf de kans ontz’n tentakels in de bovenwereld. Een makelaar faciliteert de neemt streetwise het laaghangend fruit eerst te plukken.’ ruimte waar hennep geteeld kan worden, een elektriciteits- Steendijk: ‘Ja, dat is nodig. Als je de slechteriken via databedrijf die het misschien wel weet, maar tóch de voorzienin- mining opspoort, krijg je daar een aantal mensen uit. Maar gen treft. Op die manier kun je aanpakken náást het strafvraag het gewoon aan een burgemeester van een gemeente rechtelijke traject.’ waar ze actief zijn, en die noemt voor een groot gedeelte ‘En iedereen was en is van harte welkom, het zijn niet alleen dezelfde namen. Die kennis is er natuurlijk gewoon. Maar de steden in Brabant. Want als je het uit kunt venten, dan sommigen zijn zo slim, die hebben wel een hele organisatie wordt het pas echt leuk. Dat is niet makkelijk. Neem de voor zich werken maar zijn zelf haast onaantastbaar. Maar je Wallenaanpak in Amsterdam. Hoe ingewikkeld wellicht moet ze wel aanpakken. En daar gaat het om.’ ook, dat is één gebied. Wij zijn met elkaar bezig in een Wat zijn de harde resultaten? provincie met nu nog drie politiekorpsen, twee parketten, vijf steden en een achterland van behoorlijke omvang Steendijk: ‘Onze traditionele strafrechtelijke aanpak van waarvan we hopen dat de lokale overheden daar dus ook een CSV duurde anderhalf jaar, nu zijn we in diezelfde mee willen doen. De veranderingen in de politieorganisatie periode dat de taskforce bestaat met 35 CSV’s bezig maken het ook lastig, in de opmaat naar de Nationale geweest. Er zijn er daarvan vijf aangepakt, en dan moet je je Politie, daar gebeurt ook veel.’ voorstellen dat er van elk van die vijf ook een man of vijf vastzit. Daarmee zijn niet alle doelstellingen gehaald, en Hoe zou het volgens u moeten worden die organisaties zijn echt niet helemaal opgerold.’ ingericht? ‘Maar toch gebeurt er zoveel meer. Ga je met de FIOD naar Steendijk: ‘De taskforce is altijd opgezet als een tijdelijke een woonwagenkamp, en dan blijk je diegene waar je al een versneller die uiteindelijk geborgd moet worden. Gebruikt paar jaar achteraan zit op een hele andere manier ook aan te de Nationale Politie dit als een good practice, dat is de kunnen pakken. Onze mensen moeten het soms zien om het vraag. We zitten al bij elkaar aan tafel met de diverse parte geloven. Maar dan geeft het ook vertrouwen en energie, tijen. Dan is het logisch dat in de nieuwe regionale structuur omdat je samen optreedt. Nu zijn we zo langzamerhand aan ook te doen. Ik heb daar wel discussies over gehad. Je zou de aanpak van die achterliggende criminogene infrastruceen regionale stuurploeg moeten hebben die in drie kamers tuur toe, de facilitators.’
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Interview Peter Noordanus en Simone Steendijk
Sommigen zeggen: ‘Dit soort opjaagacties heeft geen zin zolang je in wet- en regelgeving niet een keuze maakt, bijvoorbeeld als het gaat over gedogen.’
Noordanus: ‘Wij maken hier een vrij steile leercurve door. In verloop van tijd moeten we houdbare barrièremodellen ontwikkelen, in Brabant, overal in Nederland. Maar we hebben hier te maken met een professionele business, die over verschillende takken van criminaliteit gaat. Dit zijn multi-ondernemers. Daar heeft de discussie over gedoogbeleid volgens mij helemaal niets mee te maken.’ Steendijk: ‘Je krijg het nooit echt controleerbaar. Stel dat je het in de hennep helemaal dichttimmert. Dan richten ze zich op andere drugs, op mensenhandel, op wapens. Er kwam bij ons een signaal binnen via de CIE: ‘We moeten maar eens verkassen, in Brabant zitten ze ons te veel achter de vodden. Dat is een compliment, maar dan gebeurt het dus ergens anders. En het is natuurlijk niet eens nationaal, het is internationaal. Ook wij moeten dus een netwerk hebben, waarin we met onze informatie veel sneller zullen moeten leren schakelen.’ Noordanus: ‘In die ketenbenadering is informatie delen en privacy wat mij betreft het meest gevoelige aspect. Je moet zorgen dat je je partners op dat gebied niet kwetsbaarder maakt. We zouden nationaal eens moeten praten of het wetgevend kader toereikend is bij zo’n omvattende aanpak.
Die keuzes, dat is ook de lering voor die stuur- en weegploegen straks
15
Ik vind van wel, maar mensen geven nogal eens aan dat ze daaraan twijfelen, en dat helpt het vertrouwen in de keten natuurlijk niet.’
Als u dat het dan toch over risico’s hebt, we hebben net Waalre gehad. Hoe zit het met de veiligheid van mensen? Steendijk: ‘Natuurlijk houden we rekening met de risico’s. Maar wat gebeuren moet, moet gebeuren. Dan zorg je dat er voldoende politie is. Overigens nemen we ook die lessen mee, hoe kun je de weerbaarheid van je overheidsapparaat als geheel vergroten. Dat is wel een zoektocht.’ Noordanus: ‘Op de schaal waarop we nu opereren, kunnen we er ook nog wel eens voor kiezen te switchen. Dan zetten we bijvoorbeeld een projectleider in uit een andere stad. Maar naar aanleiding van Waalre is er natuurlijk een discussie ontstaan over intimidatie en hoe we dat aanpakken.’
Want dat is één voorbeeld uit een langer wordende lijst.
Steendijk: ‘Wat is het effect van intimidatie op handhaving? Om te beginnen hangt iemand het niet graag aan grote klok als hij wordt bedreigd, dus dat maakt het vaak niet makkelijk bespreekbaar. Als je dat dan de laatste jaren te veel hebt gedoogd, hoe keren we dat tij zonder dat het in je gezicht ontploft, al dan niet letterlijk?’ Noordanus: ‘Als je als overheid daarin gezamenlijk krachtiger optreedt, kun je terrein terugwinnen. Ik weet dat dat makkelijk klinkt, maar zo moet het wel. Als je vanuit een gedoogsituatie van jaren plotseling gaat optreden, is het eerst weer een kwestie van gezag herwinnen. Dat zie je ook aan de taskforce. Criminelen ontdekken dat er niet alleen wordt gepraat, maar dat er iets gebeurt. Als overheid wordt je dan serieuzer genomen. Mijn motivatie is dat ik echt vind dat we als overheid terrein moeten terugwinnen in de handhaving van de rechtsstaat. Dat begint met te laten zien waar je staat. Een overheid die zich niet uit elkaar laat spelen, waar partners niet contra-productieve dingen doen. Die eenduidigheid gaat helpen bij het herstel. Die rechtsstaat is het waard om voor uit te rukken als één overheid.’
«
16
Mag ik dit zeggen?
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Coördinatie: Claudia Verhagen
Pijler van de democratische rechtsstaat Mart Smeets vraagt zich regelmatig hardop af, of hij het recht heeft iets te zeggen, om vervolgens zijn eigen vraag positief te beantwoorden. Van mij mag hij. Maar hoe zit het met serieuze onderwerpen als integratie, (on) veiligheid, religie... Mag dan ook alles worden gezegd? Ook als een mening kritisch of zelfs kwetsend is? Als een mening niet met feiten kan worden onderbouwd? Maakt het daarbij verschil, wíe het zegt? Vrijheid van meningsuiting is een mensenrecht dat in Nederland wordt gekoesterd, maar ook regelmatig wordt bediscussieerd. Terwijl in een aantal Arabische landen heftig wordt gestreden voor verruiming van de vrijheid van meningsuiting, wordt in ons land regelmatig debat gevoerd over het al dan niet begrenzen ervan. In het boek Mag ik dit zeggen? staat de betekenis en reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting centraal. In het boek, tot stand gekomen uit een samenwerking tussen de Onderzoeksschool Rechten van de Mens uit Utrecht en de afdeling Encyclopedie van de Rechtswetenschap uit Leiden, beschouwen wetenschappers en journalisten de vrijheid van meningsuiting vanuit strafrechtelijke, staatsrechtelijke, rechtsvergelijkende, sociologische en rechtsfilosofische invalshoeken.
Gang naar de rechter In de bijdragen worden onder andere de juridische aspecten van de vrijheid van meninguiting onder de loep genomen. Zo wordt ingegaan op de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, die zijn belegd in de artikelen 137c (groepsbelediging wegens ras, religie of levensovertuiging, seksuele gerichtheid en handicap) en 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (aanzetten tot haat, discriminatie en geweld van groepen (...)). Sackers en Nieuwenhuis concluderen dat deze wetsbepalingen veel vage begrippen bevatten, wat de rechter veel beoordelingsruimte laat bij de interpretatie van een aantal cruciale begrippen. Molier en Ellian merken op, dat hiermee de rechtszekerheid in het geding komt. Als voorbeeld wordt de zaak tegen Hans Janmaat aangehaald, die door het Openbaar Ministerie vervolgd werd naar aanleiding van uitspraken over buitenlanders en het afschaffen van de multiculturele samenleving. Juridische discussies over de
Liberaal Veel beschouwingen zijn liberaal van toon: de vrijheid van meningsuiting moet niet worden beperkt maar worden verruimd. Natuurlijk moet de overheid kunnen ingrijpen als met het uiten van ideeën tot geweld wordt opgeroepen of aangezet, of wanneer een sfeer wordt gecreeërd waarin geweld gelegitimeerd lijkt. Met de huidige strafbaarstelling van opruiing of het aanzetten tot geweld met voorwaardelijk opzet, kán dat ook. Verschillende auteurs waarschuwen echter ook voor overspannen verwachtingen van de juridische mogelijkheden. Ook hier wordt het strafproces tegen Wilders als voorbeeld aangehaald. Ellian wijst erop dat het strafrecht bovendien slechts in geringe mate kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke tegenstellingen. Toepassing van strafrecht kan zelfs leiden tot verscherping van het conflict. Hoogleraar Lawson stelt dat zeker in het geval van politici terughoudend moet worden omgegaan met het gebruik van het strafrecht. Beroepsmatige debaters behoeven speelruimte, al wijst Lawson óók op de bijzondere strafbaarheid van zijn daden en uitspraken werden in 1999 door de Hoge Raad beslecht: verantwoordelijkheid van politici vanwege de Janmaat werd veroordeeld wegens het (mede- impact die hun woorden kunnen hebben op de samenleving. Nehmelman gaat nader in op plegen van) aanzetten tot discriminatie. Het het leerstuk van parlementaire immuniteit en contrast met de recente vrijspraak van Geert belicht de voor- en nadelen van zowel uitbreiWilders is groot. Journalist Kustaw Bessems stelt dat de kracht ding als beperking daarvan. Zwart geeft een algemeen overzicht van de van een vrije samenleving is, dat onsmakelijke ideeën niet worden bestraft maar mogen jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met betrekworden geuit. De gang naar de rechter of het dreigen daarmee, is het einde van de inhoude- king tot artikel 10, waarin de vrijheid van meningsuiting wordt gegarandeerd. Ook lijke discussie. Argumenteren, om begrip Buyse onderzoekt de jurisprudentie van het vragen, verzoeken of iemand rekening met je houdt: dat zouden de wapenen moeten zijn die EHRM. Hij betrekt daarbij inzichten uit de je hanteert om iemands opvattingen of manier sociale wetenschappen, met name de conflictstudies, om te komen tot bepaling van vaak van uiten te veranderen. Bessems gebruikt terugkerende patronen bij escalatie van daarbij het gevoelige voorbeeld van de ontgeweld naar aanleiding van meningsuiting. kenning van de Holocaust, dat nu onder de Arie-Jan Kwak schrijft dat woorden wapens reikwijdte van artikel 137c Sr valt. Zolang er kunnen zijn; verbaal geweld kan leiden tot een taboe rust op de discussie over de legalifysiek geweld, waarna het moeilijk is de geest sering van de Holocaustontkenning, is een weer in de fles te krijgen. Buyse gaat in op wat open debat volgens Bessems niet mogelijk. juristen kunnen leren van inzichten uit Hij vindt het een grove belediging dat cenconflictstudies. Waar bij Buyse de impact van suur wordt toegepast om te voorkomen dat woorden op de groep die door die woorden mensen onwaarheden verkondigen over de wordt aangevallen centraal staat, richt Cliteur massale jodenvervolging. Hij vraagt zich af zich op het geweld dat gericht is tegen degene welke boodschap je afgeeft als je dwang toepast om mensen een historische werkelijk- die zich voor bepaalde groepen beledigend of denigrerend heeft uitgelaten. Cliteur benoemt heid te laten accepteren. ‘Alsof de waarheid de onwenselijke situatie dat iemand het recht niet genoeg is.’ Weerzinwekkende woorden heeft zijn mening vrijelijk te uiten, maar hier zijn wat hem betreft de ware test van de onder gewelddreiging van niet aan de staat vrijheid van meningsuiting.
De nachtdienst ‘verlicht’
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
minuten; de zogenaamde powernap. Het onderzoek toont aan, dat blootstelling aan speciale verlichting geen positief effect geeft; noch op arbeidsprestaties noch op moeheid en welbevinden. De powernap heeft wél een positief effect op de beleving van moeheid: men voelt zich alerter. Een onverwachte nevenuitkomst is een positief effect op de alertheid en het rijgedrag bij de terugreis ’s ochtends naar huis. Verslechterd rijgedrag na de dienst met een hoge(re) kans op ongelukken blijkt een ‘verborgen’ en onderschat neveneffect van nachtdiensten. Het experiment maakt duidelijk dat de aanschaf van dure lichtinstallaties niet nodig is. Omdat powernaps de belasting van nachtdiensten kunnen verminderen, adviseert de onderzoekster medewerkers de gelegenheid te geven tijdens de nachtdienst zo’n dutje te doen. Of dit ook een positief effect heeft op de gezondheid van medewerkers op langere termijn, kan met dit type onderzoek niet worden aangetoond.
gelieerde groepen feitelijk toch van af ziet. Dit fenomeen wordt door meerdere auteurs aangehaald en met voorbeelden geïllustreerd en terecht getypeerd als een sterk onderschat probleem. Om bij het voorbeeld van Cliteur aangaande Wilders te blijven: het juridisch gelijk van Wilders maakt hem nog geen vrij man. De bijdragen in het boek geven een genuanceerd beeld van de aspecten die verbonden zijn met de vrijheid van meningsuiting. De bijdragen zijn boeiend en helder geschreven. Ook niet-juristen kunnen de pleidooien goed volgen. Dat het beschouwen van de vrijheid van meningsuiting niet slechts academische discussies oplevert, blijkt uit vele voorbeelden uit de recente geschiedenis waarbij geweld of dreiging van geweld de reactie is op geuite meningen. Zo is de titel van het boek ontleend aan een column van Theo van Gogh, die maart 2004 in het dagblad Metro verscheen. Een half jaar later werd Van Gogh wegens zijn uitlatingen vermoord. Het beschermen en bewaken van de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, hoe ruim of hoe krap die ook getrokken zijn, is een serieuze aangelegenheid in een democratische rechtsstaat. A. Ellian, G. Molier, T. Zwart (red., 2011), Mag ik dit zeggen? Beschouwingen over de vrijheid van meningsuiting, Boom Juridische uitgevers, 339 pagina’s, ISBN 978 90 897 4594 1 CV
Klein onderwerp met grote gevolgen Je houdt je hart soms vast als je noodhulpers en rechercheurs aan het einde van een lange nachtdienst ziet vertrekken. Komen zij heelhuids thuis? Ernstige vermoeidheid na een nachtdienst leidt nog al eens tot bijna-ongelukken. Daar kan ik over meepraten: na 45 minuten op een stille weg met de ochtendzon op mijn voorruit, bevond ik mij plots op de vluchtstrook en kon ik mijn voertuig nog net op tijd in het gareel krijgen. Wetenschappers zijn niet verbaasd: onze biologische klok maakt dat we langzamer reageren in de nachtelijke uren en overdag minder goed slapen, al zijn we moe. Het
17
werken in nachtdiensten geeft een verhoogde kans op fouten en ongelukken. Toch werkt 16% van de beroepsbevolking in Nederland regelmatig in de nachtdienst. Op initiatief en met medewerking van regiopolitie Drenthe is door Marijke Gordijn van de afdeling Chronobiologie van de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht of aanpassingen in de nachtelijke arbeidsomstandigheden het functioneren en welzijn van politieagenten in de nachtdienst positief kunnen beïnvloeden. Tevens werd bekeken of eventuele verschillen in respons tussen werknemers te verklaren zijn door verschillen in leeftijd, geslacht of chronotype (oftewel de mate waarin iemand een ochtend- of een avondmens is).
Powernaps Begin 2011 ging het onderzoek van start en werden in een periode van twaalf weken 86 deelnemers getest. Omdat licht een acuut alertheidverhogend effect heeft en het cognitief functioneren verbetert, werden de proefpersonen tijdens de nachtdienst gedurende 20 minuten blootgesteld aan intensief licht. De hypothese was dat door de lichtintensiteit in de nacht te verhogen, men minder slaperig zou worden en beter zou functioneren. Als tweede interventie voor het verbeteren van alertheid in de nachtdienst, deden de deelnemers tussen 2 en 4 uur ’s nachts een dutje van maximaal 20
Onderzoek naar de effecten op het functioneren en met name de alertheid van politiemensen in nachtdiensten betreft misschien een klein onderwerp, maar is heel relevant voor de gehele politie (en niet de politie alleen). Het advies om medewerkers te laten slapen tijdens de nachtdienst is opmerkelijk en sluit niet aan op de huidige cultuur en organisatie. Het invoeren en faciliteren van dit advies als een nieuwe arbeidsvoorwaarde, zal grote praktische gevolgen hebben. Het risico op ongevallen zou echter met zo’n 40% kunnen worden verlaagd. Dat maakt een serieuze overweging van dit idee toch waardevol, hoe lastig de realisatie ook zou zijn. Kort geleden is een nieuw (voorbereidend) onderzoek gestart door universitair docent sociologie Paul Boekhoorn, om te bepalen in welke mate er ongelukken en (bijna) aanrijdingen plaatsvinden in het woon-werkverkeer na het verrichten van een nachtdienst bij de politie. Ik ben benieuwd naar de resultaten. Het onderzoek van Gordijn is inmiddels met een begeleidende brief onder de aandacht gebracht van de korpsleiding. M. Gordijn (2012), De nachtdienst ‘verlicht’, nummer 60 in de reeks Politiewetenschap, uitgeverij Reed Business, 52 pagina’s, ISBN 978 90 352 4612 6. CV
18
Column Lex van Almelo
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Leerarena
K
Lex van Almelo Juridisch journalist en tekstschrijver
un je iets leren in een strijdperk? De brandweer heeft ‘leerarena’s’. Dat zijn geen oefendorpen, maar bijeenkomsten waar incidenten worden geanalyseerd en besproken door direct betrokkenen en collega’s. Het doel daarvan is het vak, de discipline, verder te ontwikkelen. Arena moeten we niet te letterlijk opvatten. Het is gewoon een ruimte waar men figuurlijk de zwaarden kruist. Kan de rechtszaal een leerarena zijn? En kun je van een rechtszaak even veel leren als van een bijeenkomst waar je met vakgenoten een incident van verschillende kanten doorlicht? In een civielrechtelijke procedure gaat het om de ‘formele waarheid’: het residu van aangetoonde, althans gestelde en niet weersproken, feiten. De scope is dus eng. De vraag of je daarvan iets kunt leren kwam bij mij op door de claim die enkele nabestaanden uit Alphen aan den Rijn hebben ingediend tegen het korps Hollands-Midden. Vermoedelijk proberen ze hun verdriet eronder te houden met boosheid, strijd en hernieuwde media-aandacht. Als het daarom te doen is, zou je de eisers hun day in court nog wel kunnen gunnen. Maar emotionele schade is iets anders dan materiële schade. Het korps moet – zoals bekend - terecht staan omdat een agent een wapenvergunning had verleend aan een psychiatrisch patiënt. Diverse korpsen hebben nadien alle wapenvergunninghouders gescreend. En het parlementair debat over de verlening van wapenvergunningen loopt nog. Zal de politie een extra les leren als de rechter de eis van de nabestaanden toewijst? Een forse schadevergoeding betalen als je je werk niet goed doet, is in de ogen van rechtseconomen een prikkel voor meer waakzaamheid en dienstbaarheid. Wie een ander schade berokkent door onzorgvuldig handelen moet ook bloeden. De volgende keer beter!
kelijkheid van toezichthouders moet worden beperkt. De tegenstanders van een limiet zijn het met de rechtseconomen eens dat het claimrisico de prestaties verbetert. En waarom zou de overheid niet op de blaren zitten wanneer zij de billen brandt, net als de particulier? De Nederlandsche Bank vindt dat het claimrisico haar sterke arm verlamt. Een al te voorzichtige toezichthouder durft niet in te grijpen. (De zakken van de bank zijn kennelijk niet diep genoeg.) De behoedzame Nout Wellink is vervangen door een jonge doorpakker. En in juni heeft de Eerste Kamer een wet goedgekeurd die de aansprakelijkheid van de toezichthouders op de financiële markt beperkt tot opzettelijk onbehoorlijk optreden en grove schuld. Ruim baan voor de toezichthouder! De aansprakelijkheidsrisico’s van vergunningverleners blijken overigens mee te vallen. Zo vindt de Hoge Raad dat de gemeente Enschede de schade van de vuurwerkramp niet hoeft te vergoeden. De rechtszaal is dus geen geschikte leerarena.
Publiek register
Van mij kunt u daarentegen wèl iets leren. Wanneer uw zoon of dochter wil trouwen, gaan zij eerst een paar weken in ondertrouw. U kunt het huwelijk dan ‘stuiten’ als u bang bent dat er iets mis is: een schijnhuwelijk, geestelijke gestoordheid, dreigende inteelt of polygamie. Ook opa en oma, broers en zusters, het OM en de curator of voogd van de aanstaande (of van uw kind) kunnen het huwelijk om die redenen tegenhouden. Uw buren kunnen u dwarsbomen wanneer u een dakkapel op het huis wilt zetten. Dan wordt de vergunningaanvraag gepubliceerd en kunnen belanghebbenden bezwaar maken. Waarom zou dat niet ook kunnen als uw zoon een wapenvergunning aanvraagt? De kans dat hij dat buiten u en zijn psychiater om doet, wordt dan een stuk kleiner. En wat als uw buurman een vergunning aanvraagt? Zou u dan niet denken dat-ie gek is? Als iemand bezwaar maakt, kun je uiteindelijk ook in de rechtszaal belanden. En dat is zoals gezegd geen leerarena. Maar zo’n rechtszaak lijkt mij nog altijd een stuk effectiever dan bakkeleien nadat het kalf verdronken is. Nu we toch lekker aan het leren zijn, wil ik u nog het volgende meegeven: laten we een publiek register Claimrisico Geldt dit ook voor toezichthouders en vergunningverleners? aanleggen van alle wapenvergunninghouders. Ze zijn De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Mark- al door de screening en ze staan niet op de lijst omdat ten hebben twee bestuurders van vermogensbeheerder VPV ze ergens van worden verdacht, dus zo privacygevoelig is deze informatie niet. ten onrechte gemaand op te stappen. In 2010 zei het gerechtshof Amsterdam dat de toezichthouders 40% van de schade moeten vergoeden. De hoogte van de schade staat nog niet vast, maar zou in de miljoenen lopen. Er loopt al jaren een discussie over de vraag of de aanspra-
«
Forensische conferentie
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
19
Doorbraak in de opsporing Eind augustus vond in Den Haag de grootste forensische conferentie van Europa plaats. Deze driejaarlijkse conferentie van de European Academy of Forensic Science werd bezocht door meer dan 900 vertegenwoordigers, afkomstig uit 60 landen, vanuit de wetenschap, het bedrijfsleven, forensische instituten, politieorganisaties en de rechterlijke macht. Tijdens het congres, getiteld ‘Towards Forensic Science 2.0’, stonden nieuwe ontwikkelingen in de forensische wetenschap centraal. Een van de innovaties die voor een doorbraak gaat zorgen in de opsporing: mobiele DNA-technieken.
E
en breed scala aan onderwerpen passeerde de revue op het congres, onder meer ‘Innovaties in het forensisch onderzoek’, ‘Forensische wetenschappers van de toekomst’, ‘Forensische wetenschap in niet-traditionele settings’ en ‘Forensisch bewustzijn in de strafrechtsketen’. Naast technische vernieuwingen was er ook veel ruimte voor de plaats van het forensisch onderzoek in het opsporingsproces en de bewijswaarde van sporen. Christianne de Poot, lector Forensisch Onderzoek aan de Politieacademie: “Het congres probeerde duidelijk disciplinaire grenzen te doorbreken.” De Poot – lid van het scientific committee van het congres – was samen met de Nederlandse promovendi Anna Mapes (HvA) en Brigitte Bruijns (UT) betrokken bij een workshop over mobiele DNA-technieken. Brigitte Bruijns houdt zich bij de Universiteit van Twente bezig met de ontwikkeling van een mobiel lab waarmee je kunt aantonen of er in aangetroffen sporen wel of geen humaan DNA aanwezig is. Dat blijkt in een behoefte te voorzien, omdat het onderzoek van Anna Mapes laat zien dat er uit veel van de sporen die voor DNA onderzoek aan het NFI worden aangeboden geen bruikbare DNA profielen kunnen worden gedestilleerd. Op dit moment zijn er al mobiele apparaten op de markt die binnen anderhalf uur een volledig DNA-profiel kunnen genereren. Twee bedrijven - een Amerikaans bedrijf dat is gespecialiseerd in het produceren van volledige DNA-profielen op basis van afgenomen wangslijmvlies - en een Brits bedrijf dat gespecialiseerd is in het genereren van een gedeeltelijk DNA-profiel op grond van sporen die zijn aangetroffen op een plaats
Aangehouden verdachten kunnen snel en met grote zekerheid aan misdrijven worden gekoppeld
delict, produceerden tijdens de workshop allebei binnen anderhalf uur een overeenkomstig profiel van de voorzitter van deze workshop, prof.dr. Ate Kloosterman (NFI/UvA). Anna Mapes en Christianne de Poot gingen in hun workshop in op de toekomstige toepassing van de mobiele DNA-technieken in het opsporingsproces. De Poot: “Het kan de manier waarop onderzoek wordt uitgevoerd fundamenteel veranderen. Aangehouden verdachten kunnen bijvoorbeeld snel en met grote zekerheid aan misdrijven worden gekoppeld of hiervan worden vrijgepleit terwijl ze nog in hechtenis zijn. Als er nog geen verdachte bekend is, zullen biologische sporen de opsporing beter kunnen richten”. De nieuwe ontwikkelingen roepen ook vragen op. Bij welk soort zaken bieden deze technieken de grootste meerwaarde? Hoe gebruik je deze technieken optimaal in de opsporingspraktijk? Met welke strategieën kun je de kansen die deze technieken bieden optimaal benutten en de risico’s ondervangen? De Poot: “Deze vragen staan centraal in het onderzoeksprogramma dat dit jaar bij het Lectoraat Forensisch Onderzoek van start is gegaan.” Het lectoraat ontwikkelt tevens met partners experimenten en trainingen om professionals te kunnen voorbereiden op deze nieuwe manier van werken. Tijdens het congres waren er in het CSI-lab van het NFI voorbeelden hiervan te zien. In de komende periode zal het Amerikaanse apparaat in een aantal verschillende landen worden gevalideerd. Ook de Nederlandse Politie en het NFI zijn bij dit validatieproces betrokken. De Poot: “Door nu al onderzoek te doen naar de gevolgen van deze nieuwe technieken in de opsporingspraktijk, voordat de mobiele apparaten daadwerkelijk bruikbaar zijn in de praktijk, kunnen professionals goed op de toekomst worden voorbereid. Tegen de tijd dat de nieuwe apparaten zijn gevalideerd, kunnen de Nederlandse professionals hiermee ook daadwerkelijk aan de slag gaan. Met de introductie van de eerste gevalideerde mobiele DNA analysesysteem zal baanbrekend werk verricht kunnen worden door snel mogelijke daders te identificeren, onschuldige verdachten snel vrij te kunnen pleiten en toekomstige misdaden te voorkomen.”
«
20
Drugsmonitor
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Onderzoek naar het nieuwe softdrugsbeleid Het kabinet voert een forse beleidswijziging door in het Nederlandse soft-
Dr. Edward van der Torre, lector Gebiedsgebonden Politie, Politieacademie
drugsbeleid. Een onderzoeksteam van de Politieacademie, LokaleZaken en Beke Advies volgt met een zogenoemde drugsmonitor de effecten hiervan in twee politieregio’s: Midden en West Brabant en Zeeland.
H
Foto: HH
et belangrijkste probleem dat het kabinet aanpakt, zijn de ontwikkeling van coffeeshops tot “moeilijk beheersbare grote cannabisverkooppunten”. Coffeeshops in de grensstreek kennen een grote toestroom van buitenlandse drugstoeristen. Dit veroorzaakt overlast. De drukte aan de ‘gedoogde voordeur’ van de coffeeshops resulteert in een grote vraag van coffeeshophouders naar goede softdrugs, die wordt aangevoerd via de ‘criminele achterdeur’. Zo bezien zijn de drukke coffeeshops een stimulans geweest voor de georganiseerde misdaad.
Het nieuwe beleid komt tot uitdrukking in aanpassing van de gedoogcriteria in de aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. De bekende AHOJG-criteria (geen Affichering, geen Harddrugs, geen Overlast, geen verkoop aan Jeugdigen, geen verkoop van Grote hoeveelheden per transactie), worden uitgebreid met de volgende twee criteria: • H et B-criterium: de coffeeshop als besloten club. Coffeeshops worden besloten clubs voor de lokale markt. Daartoe kunnen alleen meerderjarige ingezetenen van Nederland toegang krijgen tot een coffeeshop: op basis van lidmaatschap van de desbetreffende coffeeshop. Per 1 januari 2013 geldt een maximum van 2.000 leden. • Het I-criterium: coffeeshops zijn louter toegankelijk voor Nederlandse ingezetenen. Lidmaatschap van een coffeeshop is louter mogelijk voor ingezetenen van Nederland van 18 jaar of ouder. De hoofdvraag van het onderzoek luidt: “Wat zijn in de huidige politieregio’s Midden en West Brabant & Zeeland de effecten van de veranderingen in het softdrugsbeleid op
de aard, omvang en verschijningsvormen van drugsoverlast, drugscriminaliteit en drugsgebruik?”. Het onderzoek geeft antwoord op de volgende deelvragen: • Op welke wijze voeren coffeeshophouders het B- en I-criterium in? • Hoe verloopt het coffeeshopbezoek? • Hoe ontwikkelt de drugsoverlast en -criminaliteit zich rondom coffeeshops? • Hoe reageren buitenlandse drugstoeristen op de beleidsveranderingen? • Welke veranderingen treden op in de illegale (detail) handelsmarkt van softdrugs? • Hoe reageert de georganiseerde drugscriminaliteit op de beleidsverandering? In de eerste fase van het onderzoek, tot en met ongeveer maart 2013, bezien we onder meer hoe de coffeeshops ‘nieuwe stijl’ opereren. Welke klanten komen (nog wel) naar de coffeeshops, wie komen niet meer en waarom? Uit allerhande open bronnen – we klappen dus niet uit de school op basis van lopend onderzoek – blijkt dat het coffeeshopbezoek terug is gelopen. Dit stemt overeen met de beleidsdoelstellingen voor zover het gaat om buitenlandse drugstoeristen, maar we onderzoeken uiteraard wat lokale of regionale klanten doen die de coffeeshops links laten liggen. Er wordt gewaarschuwd voor groei van de illegale detailhandel in softdrugs en, dientengevolge, voor overlast en voor aanbodproblemen: bedenkelijke kwaliteit en vermenging van hard en softdrugs. We gaan met een nuchtere blik de straat op en proberen vast te stellen wat er feitelijk gebeurt. We voeren straatgesprekken met coffeeshophouders, met coffeeshopklanten, met gebruikers van softdrugs die niet meer in coffeeshops komen (in ons onderzoeksgebied), met bewoners en met ondernemers. We nemen ook straatenquêtes af van coffeeshopklanten/softdrugsgebruikers en van bewoners en ondernemers in de omgeving van coffeeshops. Op straatniveau spreken we ook met professionals die daar werken: uiteraard politiemensen, maar evengoed toezichthouders, huismeesters, particuliere beveiligers, jongerenwerkers en medewerkers van instellingen voor verslavingszorg. Op beleidsniveau zijn gemeenteambtenaren en politiemensen die het dossier in portefeuille hebben gekregen belangrijke gesprekspartners. We verbinden deze straat- en beleidsinformatie met gegevens die we ontlenen aan registraties.
«
PolitieKennisNet
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
21
BOD’en en politie delen kennis op PKN De Bijzondere opsporingsdiensten blijven onderling en met de politie kennis delen via PolitieKennisNet (PKN). Eind augustus ondertekenden Hans van der Vlist, voorzitter van het Platform BOD’en, en Pieter Tops, lid van het College van Bestuur van de Politieacademie, verlenging van de overeenkomst. De door PKN gefaciliteerde kennisdeling stimuleert de samenwerking en draagt zo bij aan een effectievere aanpak van de criminaliteit.
A
Pieter Tops en Hans van der Vlist
lle BOD-rechercheurs hebben toegang tot PKN; op de werkplek én via internet. Op een speciale plek op PKN stellen BOD’en hun generieke kennis en informatie beschikbaar. De samenwerking op PKN blijkt de gezamenlijke kennisontwikkeling te stimuleren. Zo startte er recentelijk een werkgroep met leden van de BOD’en, de politie en een kennismakelaar van PKN, om de kennis over de methode Afpakken gezamenlijk te ontwikkelen. PKN faciliteert ook de kennisdeling tussen de BOD’en. Begin 2011 besloot het kabinet dat de BOD’en hun krachten moesten bundelen en zich gezamenlijk moesten richten op de prioriteiten uit het regeerakkoord; de krachtige bestrijding van mensenhandel, georganiseerde misdaad, fraude, witwassen,
illegale dierenhandel en bijvoorbeeld milieucriminaliteit. Intensivering van de samenwerking krijgt vooral gestalte door meer informatie uit te wisselen en gebruik te maken van elkaars capaciteit en deskundigheid. Het plaatsen van de BOD-generieke informatie op PKN gebeurt door een overleggroep, samengesteld vanuit de BOD’en, de Rijksrecherche en het Functioneel Parket. Op diverse onderwerpen zoals Progis, beslaghuis, Tolkendatabase en Werken onder dekmantel wordt via die overleggroep BOD-breed beleid ontwikkeld. Dit vergroot de kwaliteit en beschikbaarheid van uniforme en gestandaardiseerde kennis.
«
Meer info Vanuit PKN is René Joppe (
[email protected]) contactpersoon voor de kennisoverdracht. René van de Poll (
[email protected]) is contactpersoon namens de gezamenlijke BOD’en.
SPL Actueel: over goed politiewerk Op 14 juni 2012 promoveerde Jan Nap, onder meer verbonden aan de School voor Politie Leiderschap, op zijn onderzoek naar goed politiewerk. Nap stelde zich voor zijn promotie drie vragen. Wat is goed politiewerk? Hoe krijgt goed politiewerk in de praktijk vorm? Hoe kun je goed politiewerk ontwikkelen? Nap concludeert onder meer dat veel van de ‘praktische wijsheid’ van politiemensen onbenut blijft en dat het ontwikkelen van goed politiewerk nu nog te vaak ‘toevallig’ is. Nap laat zien hoe in alle lagen van de politie behoefte is aan reflectie op het werk, aan gesprekken over of ‘we het goede doen’, terwijl het in de praktijk veel te weinig gebeurt.
Op 11 september organiseert de School voor Politie Leiderschap van de Politieacademie een programma rondom dit thema. Gaat de komst van de Nationale Politie voor een doorbraak zorgen? En wat is dan de leiderschapsopgave? Hoe ontstaat een organisatie waarin professionals uit alle lagen ruimte ervaren om samen constructief na te denken over hun werk en de gezamenlijke lessen daaruit te vertalen naar hun werk? Hoe kom je tot ‘belang-stellend’ ontwikkelen zoals Nap dat noemt? Of betekent ‘professionele ruimte’ dat iedere politieagent ‘nou eenmaal anders is’? Wat is de opgave voorbij het ontwerp van de Nationale Politie, hoe hou je er bijvoorbeeld oog voor dat het politiewerk
niet alleen conform de prestatieafspraken is, maar ook deugt? Die vragen staan op 11 september centraal. Dr. Jan Nap leidt de middag in met zijn bevindingen. Vervolgens reflecteren de filosofen prof. dr. Harry Kunneman en Ad Verbrugge, politieleiders Caroline Bonekamp (districtchef politie Flevoland) en Ruud Bik (kwartiermaker Nationale Politie) en prof. dr. Pieter Tops, lid van het College van Bestuur van de Politieacademie, hierop. Daarna is er ruimte voor een plenaire discussie en vragen, gericht op de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van het dagelijks politiewerk. In het volgend nummer van het Tijdschrift voor de Politie blikken we terug op deze bijeenkomst.
22
Column / Kort
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Column Peter Klerks
Transparante rechtshandhaving
H
et kwaad verschuilt zich en misdaad gedijt in het verborgene. Misbruik en corruptie verdragen geen openheid, dus is zonlicht vanouds het beste ontsmettingsmiddel. Wat verstopt is roept negatieve associaties op, terwijl openheid als positief wordt gezien. Dat geldt ook voor de overheid: controleerbaar beleid staat garant voor doelmatigheid en eerlijk bestuur. De schijn van gekonkel en vriendjespolitiek ondermijnt daarentegen het publieke vertrouwen. Logisch dus dat in Den Haag veel over transparantie wordt gesproken wanneer het vertrouwen in de overheid onder druk staat. Toezicht, handhaving en opsporing kunnen substantieel bijdragen aan het herstel van publiek vertrouwen. Dat er in voorbije jaren te weinig transparantie is geweest mag blijken uit de bouwfraude-affaires, het wangedrag van banken en verzekeraars, het falend toezicht op ernstige milieuvervuilers, de ontspoorde woningcorporaties. Tijd dus dat de luiken open gaan. Voor de allerzwaarste misstanden, zoals kinderporno en corruptie, geldt dat ze slechts met bijzondere opsporingsmethoden bewijsbaar zijn. Gelukkig delen Politie en OM de aldus opgedane kennis tegenwoordig via bestuurlijke dossiers. Dat levert transparantie op die de samenleving in staat stelt om zich te beschermen.
Zijn er echter ook grenzen aan die transparantie? Waar de privacy van onschuldigen in het geding is past vertrouwelijkheid, dus de opsporingsregisters blijven vooralsnog gesloten. Verder moeten professionals veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij bijvoorbeeld in de persoonlijke levenssfeer aan represailles bloot staan. Voor magistraten geldt dat zij over hun werk naar de samenleving toe geen individuele verantwoording afleggen maar als togadrager het Openbaar Ministerie vertegenwoordigen in de rechtszaal, waar het bij uitstek om transparantie gaat. De vraag naar transparantie is binnen het OM voortdurend aan de orde. We willen in ons optreden zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn en balanceren daarbij tussen zorgvuldigheid en doelmatigheid. Kwaliteit heeft zijn prijs, dus de vraag is welk beslag transparantie mag leggen op de capaciteit in het primaire proces. We proberen op dit moment de administratieve lasten in de strafrechtketen terug te dringen. Dat betekent minder formulieren, minder controle en meer verantwoordelijkheid voor de professionals: vertrouwen in vakmanschap en integriteit komen in de plaats van een parafencultuur. Een minimaal niveau van zorgvuldig en herleidbaar werken blijft echter administratief lastig, maar noodzakelijk om te voorkomen dat mensen worden vermalen
in de justitiële molen. Die transparantie waarborgt onze rechtsstaat. Welke mate van openheid is voor de rechtshandhaving optimaal? Kan het OM verantwoorden welke misdrijven we aanpakken en welke niet? Maken we per arrondissementsparket inzichtelijk hoe efficiënt dat gebeurt? Kijken we per officier van Justitie welke straffen worden geëist en welke vonnissen worden opgelegd? Mag een magistraat vrijuit twitteren en zich publiek profileren? Politiemensen waren als uniformdragers ooit redelijk anoniem, maar wie werkt in de publieke ruimte weet dat iedere omstander tegenwoordig een filmcamera bij zich draagt. Het Internet dwingt ultieme transparantie af, en ook advocaten kunnen camerabeelden laten opvragen. Als zowat iedere klap met de wapenstok direct op het Internet verschijnt, draagt dat dan bij aan zorgvuldiger geweldgebruik of ondergraaft het juist de doortastendheid die we van de politie verwachten? In het glazen huis van de rechtshandhaving vormt professioneel omgaan met transparantie een flinke uitdaging, dus laten we in ieder geval helder zijn in de keuzes die we maken.
«
Dr. Peter Klerks, raadadviseur Parket-Generaal, Openbaar Ministerie en docent aan de Politieacademie Reageren?
[email protected]
Seminar Milieucriminaliteit Op 17 en 18 september vindt in Delft het seminar ‘Environmental Crime and its Victims’ plaats, georganiseerd door het lectoraat Milieucriminaliteit van de Politieacademie, en de universiteiten van Delft en Tasmanië. Academici en beroepsbeoefenaars wisselen hier de laatste inzichten en onderzoeksresultaten binnen het vakgebied van milieucriminaliteit uit. De thema’s ‘milieuslachtofferschap’ en ‘handhaving van het milieurecht’ vormen de rode draad. Nieuwe
bevindingen, theorieën en methodes worden besproken vanuit het oogpunt van groene criminologie, sociologie en wethandhaving, het welzijn van de samenleving, milieuactivisme en victimologie. Naast de plenaire sessies zijn er ook parallelle, themaspecifieke sessies en paneldiscussies. Meer info op www.environmentalcrimeseminar.com
Bestuurlijke aanpak
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
23
De bestuurlijke aanpak: partners in crime Mw. drs. M.A.C. (Marleen) Veldhuis (bestuurskundige politie Utrecht) en mw. mr. drs. W.H.A. (Wilma) Loeffen (bestuurskundig expert politie Gelderland-Midden).
Al enige jaren wordt binnen de politie over bestuurlijke en integrale aanpak gesproken, maar breed gedragen en daarmee geworteld in de organisatie is dit nog lang niet. Het strafrecht blijft voor de politieorganisatie de meest voor de handliggende manier om naar criminaliteit en misdaad te kijken, wat jaren heeft voldaan. Echter de laatste jaren blijkt ook dat enkel het strafrecht niet in alle gevallen voldoet. Strafrechtelijke onderzoeken kosten veel capaciteit en de ‘plankzaken’ stapelen zich op. Daarnaast wordt door een gevangenisstraf of boete de structuur waarin de criminaliteit heeft plaatsgevonden niet of nauwelijks aangepakt. Na het uitzitten van de straf of het voldoen van de boete kan weer teruggevallen worden op de oude relaties, locaties en bronnen om de criminaliteit voort te zetten. De kans bij uitstek om ook deze structuren te verstoren, biedt de bestuurlijke aanpak.
G
eorganiseerde criminaliteit kan door de politie nog effectiever én efficiënter bestreden worden door gebruik te maken van het bestuurlijk instrumentarium dat ter beschikking staat. Wellicht is het intrekken van een vergunning wel net zo effectief als het starten van een diepgaand én dikwijls langdurig strafrechtelijk onderzoek. Dit artikel beschrijft een selectie van de interventiemogelijkheden die het bestuur tot haar beschikking heeft en illustreert deze met praktische casussen. Tevens wordt duidelijk waar de specifieke rol en taak voor de bestuurskundige hierin ligt. Dit artikel wil bijdragen aan de meningsvorming over het nut van de bestuurlijke invalshoek in strafrechtelijke onderzoeken en welke kansen hierin benut kunnen worden, die anders onberoerd zouden blijven.
Ontwikkeling van de bestuurlijke aanpak Er zijn diverse wetenschappelijke en beleidsmatige ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van de
bestuurlijke aanpak binnen de Nederlandse politie. Kern van deze ontwikkelingen is het besef dat de verantwoordelijkheid voor een veilige samenleving niet meer alleen toegerekend kan worden aan de politie. Tevens is gebleken dat het strafrecht niet meer in alle gevallen voldoet. Daarom is het wenselijk te bekijken welke interventie (bestuurlijk, fiscaal of strafrechtelijk) op welk moment het meest effectief is om de georganiseerde criminaliteit een halt toe te roepen. Ook heeft het programma FinEc de ontwikkeling van de bestuurlijke aanpak binnen de politie verder vorm gegeven. Dit programma had tot doel ernstige vormen van (financieel-economische) criminaliteit aan te pakken. Om deze reden is de politie de afgelopen jaren versterkt met financieel deskundigen van buiten de politieorganisatie. Ook de bestuurskundigen maken deel uit van dit gedachtegoed. Zij hebben de opdracht gekregen slimmer op te sporen en beter samen te werken met de (keten)partners van de politie. Deze visie wordt in samenwerking met het Openbaar Ministerie en de Bijzondere Opsporingsdiensten de komende jaren voortgezet binnen het programma Afpakken.
Rol van ‘de bestuurskundige’
De politie kan als expert maatschappelijke partners adviseren
Opsporingsonderzoeken binnen de politie zijn dikwijls langdurig van aard; er moet getapt, geobserveerd en gevolgd worden en er moet ‘wettig en overtuigend’ bewijs zijn. Veel onderzoeken zouden baat kunnen hebben bij een bestuurlijke interventie. Het bijkomend voordeel van een bestuurlijk traject is dat het voor de procedure voldoende is als de overtreding voor het bestuursorgaan ‘aannemelijk’ is. Per onderzoek zal moeten worden bezien of dit optreden wenselijk is en in welke fase van het opsporingsonderzoek dit een optie is.
24
Bestuurlijke aanpak
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12 Foto: ANP, Robert Vos
De eigenaresse kan haar horecavergunning kwijtraken. Zij mag immers niet ‘in enig opzicht van slecht levensgedrag’ zijn.
Blijkt een bestuurlijk optreden gewenst, dan kan de bestuurskundige de partner informeren middels een bestuurlijke rapportage. Hierin wordt heel concreet een schets gegeven van het betreffende strafrechtelijke onderzoek en de rol van de verdachte hierin. Ook kan in deze rapportage worden aangegeven welk bestuurlijk instrumentarium ingezet kan worden om de georganiseerde criminaliteit te voorkomen, te bestrijden of verstoringen van de openbare orde te herstellen. Dit advies wordt gegeven om aan te sluiten bij de belevingswereld en het handelingsperspectief van het bestuur. Op deze wijze wordt maatwerk geleverd. Dit betekent wel dat de bestuurskundige goed zicht moet hebben op de mogelijkheden die het bestuur heeft en de laatste stand van wet- en regelgeving en jurisprudentie. Vanwege het opsporingsbelang wordt de bestuurlijke rapportage altijd goed afgestemd met de onderzoeksleider van politie en de zaaksofficier. In opsporingsonderzoeken vindt de samenwerking met partners en informatie-uitwisseling nog maar mondjesmaat plaats. Terwijl hier grote kansen liggen. De rol van de bestuurskundige is, te onderzoeken hoe binnen de opsporing meer integraal kan worden gewerkt. Hierbij moeten de kansen van de andere partners in het veiligheidsdomein zoals de belastingdienst en de gemeente benut worden.
Het bestuurlijk instrumentarium Om de mogelijkheden van partners te benutten is het van belang te weten welke kansen er zijn. Naast de mogelijkheden die de politie vanuit het strafrecht heeft om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken, beschikken partners, zoals gemeenten en provincies, over een breed scala van instrumenten, variërend van toezicht en handhaving tot het opleggen van sancties, zoals sluitingen, boetes of verboden. Het lokale bestuur heeft taken en bevoegdheden op diverse beleidsterreinen, zoals openbare orde, ruimte, milieu, inkomen en zorg. Daarnaast hebben gemeenten een rol op het gebied van registraties en belastingen. Hieronder zullen bevoegdheden op de diverse terreinen de revue passeren om een beeld te schetsen van de bestuurlijke mogelijkheden. Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de genoemde mogelijkheden geen uitputtend overzicht geven. De feitelijke toepassing van een maatregel hangt af van de concrete situatie, maar ook van de op dat moment geldende wettelijke mogelijkheden en jurisprudentie ten aanzien van het onderwerp. Tevens is, indien aanwezig, de beleidslijn van het bestuur van invloed op de te nemen maatregel en de uitvoering hiervan.
1. Openbare orde De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente. Hiervoor beschikt hij over diverse bevoegdheden, beschreven in onder andere de Gemeentewet, de Opiumwet en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Daarnaast heeft, op dit moment, het college van burgemeester en wethouders bevoegdheden die de openbare orde en veiligheid betreffen, onder andere het instrumentarium uit de Drank- en Horecawet en eveneens de APV. In de Gemeentewet (hoofdstuk xi) staan de wettelijke burgemeestersbevoegdheden bij verstoringen van de openbare orde en overlast. Het sluiten van een woning bij verstoring vanuit de woning of het bijbehorende erf (artikel 174a Gemeentewet) is een van deze bevoegdheden. Het (tijdelijk) sluiten van een woning is een zwaar middel en dient onderbouwd te zijn met een uitgebreid en volledig dossier. De Opiumwet bevat in artikel 13b de burgemeestersbevoegdheid om tot sluiting van een pand (zowel woning als inrichting) over te gaan, indien er sprake is van handel in drugs in of vanuit het pand. Dit geldt voor zowel hard- als softdrugs. Inmiddels is in de rechtspraak geaccepteerd dat enkel het aantreffen van een handelshoeveelheid (al vanaf 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs) voldoende is om bestuurlijke maatregelen te nemen op basis van artikel 13b Opiumwet, handelsactiviteiten hoeven niet expliciet te worden aangevoerd. Ten aanzien van hennepkwekerijen zijn er recent ontwikkelingen in de rechtbankuitspraken dat er bij het aantreffen daarvan eveneens bestuurlijke mogelijkheden zijn op grond van artikel 13b Opiumwet. In deze rechtspraak wordt aangenomen dat, gezien de omvang van een hennepkwekerij, deze er is voor handel en dat de hennep dus een handelsvoorraad betreft. Tot op heden heeft de Raad van State zich echter nog niet in hoger beroep over deze zaken gebogen. De Drank- en Horecawet (DHW) reguleert het schenken van alcohol in een horeca- of slijtersbedrijf. In deze wet is de vergunningplicht met de daarbij behorende toetsing van de vergunningaanvraag beschreven. Op grond daarvan is een uitgebreide beoordeling van de aanvraag en de aanvrager mogelijk. Een belangrijk onderdeel hierbij is de toets op zedelijkheid van de leidinggevende (art. 8 lid 2 DHW). Wanneer een aanvrager of vergunninghouder ‘in enig opzicht van slecht levensgedrag’ is, moet een vergunning worden geweigerd of ingetrokken.
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Bibob Sinds 2003 bestaat de mogelijkheid om op grond van de wet Bibob vergunningen, subsidies en aanbestedingen te toetsen. Deze wet biedt de mogelijkheid het misbruik van een vergunning voor criminele doeleinden te voorkomen. De wet Bibob is specifiek van toepassing verklaard op Drank- en Horecawetvergunningen, omgevingsvergunningen voor bouw- en milieuactiviteiten (WABO), alsmede exploitatievergunningen voor openbare inrichtingen. Dit laatste betreft onder andere prostitutie-inrichtingen of droge (alcoholvrije) horeca. Het bestuur kan op grond van deze wet vergunningsaanvragen en verleende vergunningen onderzoeken. Ten aanzien van verleende vergunningen dient er een aanleiding te zijn om tot een Bibob-onderzoek over te gaan. Deze aanleiding kan ook bestaan uit een tip die de officier van justitie kan geven. Hierin geeft hij aan het bestuur aan dat het wenselijk is om een Bibob-advies aan te vragen. In dit onderzoek worden vragen gesteld over de strafrechtelijke en de financiële situatie van de aanvrager. Daarnaast kunnen betrokkenen bij de vergunning, zoals financiers of verhuurders, onderdeel uitmaken van dit onderzoek. Zij worden beoordeeld in het kader van een ‘zakelijk samenwerkingsverband’. Bij het uitvoeren van dit onderzoek kan het bestuur een advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob. Zij stellen een advies samen, onder meer op basis van informatie van de politie, justitie en van de fiscus. Uiteindelijk zal het onderzoek leiden tot een conclusie over de mate van gevaar: ernstig, matig of geen gevaar. Op grond van de wet Bibob is een ernstig gevaar reden om een vergunning te weigeren. Bij een matig gevaar is vergunningsverlening door het bestuur onder voorwaarden mogelijk. Behalve toepasbaar op vergunningen is de wet Bibob dat ook op subsidies en aanbestedingen. Op dit moment is een wijziging van de wet in behandeling bij de Eerste Kamer. Indien deze doorgang vindt zal de wet Bibob worden uitgebreid naar vastgoed- en grondtransacties waarbij de overheid betrokken is als civiele partij, de exploitatie van speelautomaten en het importeren van vuurwerk.
Lokale regelgeving Naast de genoemde wetgeving biedt lokale regelgeving zoals de APV ook mogelijkheden tot bestuurlijk optreden. De lokaal vastgestelde APV bevat regels over de handhaving van de orde en veiligheid in de openbare ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan regels ten aanzien van openbare inrichtingen, zoals horeca-inrichtingen, speelautomateninrichtingen, opkopers (van sieraden of metalen, of pandjeshuizen) en prostitutie-inrichtingen en evenementen. Deze regels en voorwaarden voor de exploitatie bieden de mogelijkheid om vergunningsaanvragen vooraf te toetsen en, indien daar aanleiding toe is (bijvoorbeeld bij gevaar voor openbare orde), voorwaarden aan de exploitatie te verbinden of deze te weigeren. Ook kunnen hiermee bestaande vergunningen worden ingetrokken of er kan tot
Bestuurlijke aanpak
25
(tijdelijke) sluiting worden overgegaan. De APV bevat vaak ook bevoegdheden om ordeverstoringen tegen te gaan zoals gebiedsverboden en samenscholingsverboden. De bovenstaande bevoegdheden aangaande de openbare orde bieden de mogelijkheid om de georganiseerde criminaliteit te stoppen of te frustreren. Het strafrecht biedt de mogelijkheid om een persoon na het plegen van een strafbaar feit een gevangenisstraf of een boete op te leggen, dan wel wederrechtelijk verkregen vermogen te ontnemen, dus een tijdelijke maatregel te nemen. Het bestuur kan de georganiseerde criminaliteit haar legale positie of locatie ontnemen waar de strafbare feiten plaatsvinden, ofwel de mogelijkheid ontnemen of belemmeren om de strafbare feiten te plegen.
Casus Uit een strafrechtelijk onderzoek van de politie blijkt dat een verdachte, eigenaresse van een populaire horecagelegenheid in hartje stad, zich inlaat met de georganiseerde hennephandel. Bij een zoeking van de politie in haar woning, blijkt de kelderverdieping van de woning ingericht te zijn als grote hennepkwekerij. Tevens worden op de slaapkamer van de verdachte enkele plakken hasj, een vuurwapen en grote sommen contant geld aangetroffen. Op grond van de Opiumwet, artikel 13b kan de burgemeester beslissen dit pand te sluiten, bijvoorbeeld voor de duur van een jaar. De aanwezigheid van het vuurwapen en het contante geldbedrag maakt de onderbouwing van dit besluit van de burgemeester sterk. Bijkomend effect is dat, wanneer de verdachte wordt veroordeeld voor het opiumdelict en voor het in bezit hebben van een wapen, zij haar vergunning voor haar horecagelegenheid kan kwijtraken. Immers, zij mag niet ‘in enig opzicht van slecht levensgedrag’ zijn. Met deze maatregel wordt dus tijdelijk de locatie voor het exploiteren van een hennepkwekerij ontnomen. Daarnaast wordt door het intrekken van de horecavergunning de mogelijkheid voor het witwassen van de hennepgelden ontnomen, dan wel een potentiële afzetmarkt voor de hennep. Hiermee ontneem je de verdachte de mogelijkheid de strafbare feiten voort te zetten of te verhullen. Dit is tevens een duidelijk signaal als overheid naar de omgeving. Deze casus biedt daarnaast nog de mogelijkheid aan politie en OM in samenspraak met het bestuur te kiezen om het strafrechtelijk onderzoek achterwege te laten en enkel te gaan voor een bestuurlijk traject. Dit beperkt de benodigde politiecapaciteit voor een volledig strafrechtelijk onderzoek en zal niet leiden tot een veroordeling van de verdachte, maar wel tot het tijdelijk sluiten van de woning en het definitief ontnemen van de horecavergunning. Dit maakt het mogelijk om op bredere schaal criminaliteit aan te pakken, door de politiecapaciteit te gebruiken voor onderzoeken die niet op een andere wijze afgedaan kunnen worden.
26
Bestuurlijke aanpak
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12 Foto: ANP, Lex van Lieshout
Als partner kan ook de Belastingdienst zijn bijdrage leveren.
2. Ruimte & milieu Het lokale bestuur heeft diverse bevoegdheden op het terrein van ruimte en milieu. Voor wat betreft ruimte kan gedacht worden aan bouwvergunningen, bestemmingsplannen, handhaven van bouwtechnische en brandveiligheidseisen en regels ten aanzien van kamerverhuur. Op milieugebied betreft het in het bijzonder de milieuvergunning, zoals voor intensieve veehouderij, verkoop en opslag van vuurwerk of het demonteren van vrachtauto’s. Zowel ten aanzien van ruimtelijke- als milieuregelgeving kan er sprake zijn van een vergunning- of meldplicht. In het geval van een vergunningplicht is toetsing vooraf mogelijk, waarbij de wet Bibob ingezet kan worden. Daarnaast zijn er mogelijkheden van toezicht en handhaving op de bouw- of milieuactiviteiten. Wanneer uit toezicht en controle blijkt dat niet aan de regels wordt voldaan, kan handhavend worden opgetreden door het bestuur. Het bestuur beschikt hiertoe over verschillende instrumenten waaronder het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een dwangsom of het intrekken van een vergunning. Zowel bestuursdwang als de dwangsom zijn herstelsancties, ze hebben tot doel de overtreding ongedaan te maken. In het geval van bestuursdwang wordt een last opgelegd aan de overtreder om de overtreding ongedaan te maken. Indien hier niet aan wordt voldaan kan het bestuur zelf hiertoe overgaan en de kosten verhalen op de overtreder. In het geval van een dwangsom wordt de overtreder een financiële prikkel opgelegd om hem te bewegen tot het ongedaan maken van de overtreding.
Casus Vanuit een strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel en illegale prostitutie blijkt dat de verdachte, in het bezit van een milieuvergunning voor het opslaan en verkopen van vuurwerk, tevens een illegale handel in vuurwerk heeft. Na overleg van de bestuurskundige met de officier van justitie wordt besloten een Bibob-tip te verstrekken aan het college van burgemeester en wethouders die de milieuvergunning heeft verleend. De tip biedt het bestuur de aanleiding om een Bibob-procedure te starten, waarbij via het advies van het Landelijk Bureau Bibob de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek aan de gemeente wordt verstrekt. De conclusie van het advies luidt op basis van de strafrechtelijke gegevens dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de verstrekte milieuvergunning gebruikt zal worden om
strafbare feiten te plegen dan wel voordelen uit gepleegde strafbare feiten te benutten. Het college neemt dit advies over en trekt op basis van dit advies de milieuvergunning in. Hiermee is de verdachte, naast een eventuele straf of ontneming, zijn dekmantel voor de illegale vuurwerkhandel en daarmee een belangrijke bron van inkomsten ontnomen, ook voor de toekomst. Tevens wordt het veiligheidsrisico van de vermenging en opslag van illegaal (instabiel/ omvangrijk) vuurwerk op de legale verkooplocatie voorkomen.
3. Inkomen & Zorg Ook op het gebied van werk en inkomen heeft het lokale bestuur een rol. Denk hierbij aan de diverse uitkeringen die vanuit de gemeente worden verstrekt. Zoals de Bijstand en de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (WMO) of de Algemene Wet Bijzondere Bijstand (AWBZ). In het kader van de WMO of de AWBZ kunnen persoonsgebonden budgetten (PGB’s) worden verstrekt voor de inkoop van zorg of hulp. Indien er sprake is van uitkerings- of PGB-fraude, kan de gemeente een onderzoek instellen en vervolgens overgaan tot het stopzetten van de uitkering, het terugvorderen van onrechtmatig verstrekte vergoedingen of een boete opleggen.
4. Belastingen & basisregistraties Ten slotte beschikt de lokale overheid over bevoegdheden tot het opleggen en innen van belastingen (OZB) en leges (standplaatsen, ligplaatsen enzovoort). Ook heeft de gemeente een rol in het vullen en bijhouden van basisregistraties. Dit betreft onder andere de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) en de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Casus Uit een strafrechtelijk onderzoek blijkt dat een verdachte van grootschalige heling beschikt over een bijstandsuitkering. Tevens is uit het onderzoek gebleken dat de verdachte samenwoont met zijn partner en haar kinderen. De partner en kinderen staan niet op dit woonadres ingeschreven in de GBA. De inkomsten uit de heling zijn nimmer aangegeven bij de gemeente. Deze informatie wordt via een bestuurlijke rapportage gedeeld met de gemeente. Dit is voor het college aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de inkomsten en het vermogen van de verdachte en de rechtmatig-
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
heid van de bijstandsuitkering. Hierbij wordt betrokken het samenwonen van verdachte. Daarnaast geeft de informatie over de inwonende partner en kinderen aanleiding voor de gemeente om de GBA-inschrijving te controleren. Uiteindelijk heeft dit geleid tot intrekking van de bijstandsuitkering, met het opleggen van een terugvordering en een boete, evenals een correctie in de GBA van de inschrijving van de partner en haar kinderen. Door het delen van de informatie kan de gemeente de onrechtmatige situatie herstellen. Als politie maak je hiermee onderdeel uit van een gezamenlijke overheid, je bent een betrouwbare partner die misstanden aan de kaak stelt.
Provincie Naast de gemeente beschikt ook de provinciale overheid over verschillende bevoegdheden, in het bijzonder op het gebied van milieu. De provincie verstrekt WABO-vergunningen voor milieuactiviteiten en dient daar toezicht op te houden en te handhaven. Dit betreft vergunningen voor bijvoorbeeld afvalinstallaties en vuurwerk. Ook de provincie heeft de mogelijkheid tot toepassing van de wet Bibob.
Civiele en fiscale instrumentarium Naast de bovengenoemde bestuurlijke maatregelen kunnen ook civielrechtelijke of fiscale maatregelen kansen bieden om de georganiseerde criminaliteit tegen te gaan. Bij civielrechtelijke mogelijkheden kan gedacht worden aan het ontbinden van contracten, zoals huurcontracten. Dit kan betreffen het ontbinden van een huurovereenkomst door een woningcorporatie na het aantreffen van een hennepkwekerij in een gehuurde woning. Of het ontbinden van een huurovereenkomst van een verenigingsgebouw door een gemeente (als civiele partij), als er in het gebouw strafbare feiten of verstoringen van de openbare orde hebben plaatsgevonden. Bijvoorbeeld bij grootschalige illegale gokpraktijken in een voetbalkantine. De politie kan als expert maatschappelijke partners adviseren over de aanpak van criminaliteit die zij faciliteren. Vaak wordt deze facilite-
Het bestuur heeft op tal van terreinen de mogelijkheid een partner in crime te zijn
Bestuurlijke aanpak
27
rende rol niet gezien of wil men die niet zien. Door de civiele partner hier op attent te maken met een gedegen motivering en advies waarin ook handreikingen worden gegeven om die faciliterende rol te voorkomen, wordt de partner een aangrijpingspunt geboden om hiermee aan de slag te gaan. Als partner kan ook de Belastingdienst zijn bijdrage leveren. Niet alleen beschikt men daar over veel interessante informatie over inkomsten en vermogens. De Belastingdienst kan de programmatische aanpak ondersteunen met (extra) boekenonderzoeken of controles op inkomsten of vermogen, zeker bij verzwegen inkomsten of bedrijfsactiviteiten. Hiermee kunnen zij mogelijk strafrechtelijke onderzoeken versterken en vormen van fraude of misbruik die niet aangepakt konden worden in het strafrechtelijk onderzoek oppakken om deze ongedaan te maken. Daarnaast kan in samenwerking crimineel vermogen worden ‘afgepakt’ door de partij die daar het makkelijkst toe in staat is.
De toekomst Dit artikel toont aan dat het bestuur, op tal van terreinen, de mogelijkheid heeft een partner in crime te zijn. De samenwerking met bestuur, belastingdienst of civiele partners biedt een breed spectrum aan kansen voor de politie om efficiënt en effectief haar taken te vervullen en een waardige en betrouwbare partner te zijn binnen de overheid. Om mee te gaan met de toekomst, waarin integraal werken en één overheid centraal staat, is deze stap een mooie kans. Hierbij moet echter wel benadrukt worden dat naast de bestuurlijke, civielrechtelijke en de fiscale instrumenten die zijn gepasseerd, het strafrecht een onmisbare schakel is om de programmatische aanpak te complementeren. Het opsporen van de georganiseerde criminaliteit, de vervolging van daders alsmede het afpakken van ‘crimineel’ vermogen is hierbij van onmiskenbaar belang. De programmatische aanpak als onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit en een goede samenwerking hierbinnen benadrukken het belang van de inzet van de bestuurskundige binnen de politie. Door samenwerking te zoeken met partners kan op meerdere fronten de georganiseerde misdaad worden aangepakt. De bestuurskundige kan hierbij de brug vormen tussen de strafrechtelijke informatie en de informatie die andere partijen hebben of nodig hebben. Hierbij vormt de bestuurlijke rapportage of het bestuurlijk dossier een adequaat instrument om partners te informeren over de bevindingen uit een opsporingsonderzoek, waardoor het bestuur, de fiscus of een private partner in staat worden gesteld op te treden. Het streven is dat eind 2013 elk politiekorps over een of meer bestuurskundigen beschikt. De versterking van de politieregio’s gaat verder binnen het programma Afpakken. Politie, grijp je kans en benut de kennis en expertise van je bestuurskundige en daarmee de mogelijkheden die de bestuurlijke aanpak biedt!
«
28
Advertorial
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Sneller en meer overzicht met de Segway Politiekorpsen over de hele wereld rekenen de Segway inmiddels tot hun standaardselectie van dienstvoertuigen. Behalve in Nederland, daar lijkt nog koudwatervrees te bestaan. ‘Agenten die de Segway gebruiken zijn laaiend enthousiast.’
‘E
en agent op een Segway is vier keer zo snel als een agent te voet waardoor hij een vier keer zo groot bereik heeft of vier keer zo vaak zichtbaar is.’ Koen van der Linden, docent aan het IBT Amsterdam-Amstelland, hoeft niet meer overtuigd te worden van de voordelen van de Segway voor de politie en het stadstoezicht. Van der Linden leidt al vier jaar lang politiemensen en toezichthouders op om met de Segway om te gaan. ‘Agenten en toezichthouders die gebruik maken van de Segway zijn laaiend enthousiast. Je hebt overzicht, je hebt een veel groter bereik, mensen vinden het leuk en je ziet bovendien dat het aantal overvallen in bijvoorbeeld winkelcentra sterk afneemt zodra de politie en het toezicht gebruik maakt van Segways.’ Bij het Rotterdamse stadstoezicht hebben ze sinds september 2008 32 Segways in gebruik, vertelt woordvoerder Fred Marree. ‘We hebben ze aangeschaft zodat de Rotterdamse stadswachten beter zichtbaar zijn. Met een Segway steek je namelijk zo’n 20 centimeter boven de voetgangers uit. Mensen vinden het ook leuk en zijn nieuwsgierig waardoor je makkelijk een praatje aanknoopt. We gebruiken ze met name tijdens evenementen en in drukke voetgangersgebieden omdat een stadswacht op een Segway zich sneller kan bewegen en grotere afstanden kan afleggen.’ Segways zijn eenvoudig te bedienen en je hebt er geen rijbewijs voor nodig, maar toch moeten alle Rotterdamse stadswachten die er gebruik van maken eerst op cursus. Marree: ‘Bij een glad oppervlak is het niet zo moeilijk. In een stad zijn echter overal hobbels, een stadswacht moet stoepje op en stoepje af en hij moet er ook rekening mee houden dat mensen kunnen gaan duwen en trekken, zo’n situatie moet je ook beheersen en daarin zien te voorkomen dat je valt.’ Enig nadeel dat Marree kan noemen is dat een Segway wat lastiger is te parkeren dan een fiets. ‘Dat is even wennen maar uiteindelijk een kwestie van oefenen.’
zo positief over de Segways dat hij liever had gehad dat ze waren aangekocht. ‘Het gaat bij de Floriade om een groot gebied, zo’n 65 hectare. Gedurende de hele periode, van april tot en met oktober, worden er 2 à 2 ½ miljoen bezoekers verwacht. Door de inzet van Segways hoeven er tijdens de Floriade slechts twee agenten ingezet worden.’ De agenten die er gebruik van maken zijn er erg over te spreken, aldus Titulair. ‘Je kunt je als agent snel bewegen. Om van de ene naar de andere kant van het terrein van de Floriade te wandelen zou een agent ongeveer anderhalf uur kwijt zijn, met de Segway heeft hij maar 20 minuten nodig, zonder dat hij hoeft te racen. Bovendien heb je als agent overzicht en je maakt makkelijk contact met het publiek. En ze zijn ook nog duurzaam, wat past bij het thema van de Floriade.’ Ondanks de succesvolle tests en de enthousiaste verhalen, maken tot nu toe nog relatief weinig politiedistricten gebruik van de Segway. Van der Linden begrijpt het ook niet. ‘Een Segway mag dan 6 à 7 duizend euro kosten, maar Op de Floriade dat verdien je snel terug als een agent op een Segway hetBij de politie Noord-Limburg hebben ze twee Segways speci- zelfde werk kan doen als drie agenten te voet. Kennelijk aal voor de Floriade gehuurd. Woordvoerder Ton Titulair is durft men het nog niet aan omdat het iets nieuws is. Maar
Advertorial
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
29
De Segway
als dankzij de Segway de criminaliteit in winkelgebieden zichtbaar afneemt, dan lijkt mij dat een goed argument om er toch nog eens goed over na te denken.’
«
Een Segway is een elektrisch aangedreven, zelfbalancerend eenpersoons vervoermiddel. Hij wordt aangedreven door twee elektromotoren die van energie voorzien worden door oplaadbare batterijen. De motoren kunnen de wielen onafhankelijk van elkaar laten draaien. De besturingsmodule van de Segway bewaakt voortdurend de stand van het toestel met behulp van sensoren. Door de elektromotoren automatisch bij te regelen blijft de Segway in balans. De gebruiker bestuurt het apparaat door het verplaatsen van het lichaamsgewicht. Door naar voren te leunen, beweegt de Segway voorwaarts en door achterwaarts te leunen rijdt hij achteruit. Hij stopt als men rechtop gaat staan. Draaien doe je door het stuur naar links of rechts te bewegen. De Segway rijdt maximaal 20 kilometer per uur. In 2009 is de Segway voor mogelijk politiegebruik uitvoerig getest door de verschillende korpsen. De uitkomst van deze test heeft geleid tot het in gebruik nemen van een groot aantal Segways bij de Rotterdamse Stadstoezichthouders en Politie. Bij de Amsterdamse politie hebben Stadsdeel Bijlmermeer (2010) en Nieuw West (2011) de Segways in de surveillance succesvol getest tijdens een praktijkproef.
Voordelen Segway • Hij kan gebruikt worden in • Een agent op een Segway is zichtbaarder. voetgangersgebieden. •M ensen vinden het leuk waardoor een agent • Een agent of toezichthouder op een Segway of toezichthouder op een Segway makkelijk is tot vier keer zo snel als een agent of contact met het publiek legt. toezichthouder te voet en kan dan ook bij het • De criminaliteit in bijvoorbeeld winkelcentra surveilleren een vier keer zo groot gebied waar Segways worden gebruikt neemt bestrijken. zichtbaar af doordat agenten of • Een agent of toezichthouder op een Segway toezichthouders op Segways meer overzicht steekt 20 centimeter boven de voetgangers hebben, beter zichtbaar zijn en zich sneller uit en heeft daardoor meer overzicht. kunnen bewegen.
30
Cocreatie
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Cocreatie met burgers en bedrijven M.G. van Bochove MPA, L. van der Hoeven MA, drs. E. Staffeleu. Martin van Bochove (hoofd), Erik Staffeleu (projectleider) en Lisette van der Hoeven (projectmedewerker) zijn allen verbonden aan het Centrum Versterking Opsporing.
‘Wij zijn een politie die intensief samenwerkt met burgers en partners, vanuit betrokkenheid en wederkerigheid, en die informatie deelt’. Dit citaat is een van de zes visiepunten uit het Ontwerpplan Nationale Politie. De burger wordt op vrijwel iedere pagina van het Ontwerpplan meerdere malen genoemd. Mocht het nog niet duidelijk zijn, de burger en het bedrijfsleven zijn in vele hoedanigheden belangrijk voor de Nationale Politie. Dit belang wordt echter al sinds jaar en dag erkend en dus is de vraag legitiem: doen we het dan al goed?
D
eze vraag laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Feit is dat er vele mooie initiatieven worden ontplooid, meer dan ooit zijn de digitale mogelijkheden daarin faciliterend en de rijkdom aan tastbare resultaten is enorm. Er is echter ook nog werk aan de winkel. Het realiseren van meer cocreaties met burgers en bedrijven, intensieve vormen van burgerparticipatie en publiek-private samenwerking (PPS), moet de ambitie zijn om daadwerkelijk meer effect te bereiken in de aanpak van criminaliteit.
sindsdien veel gedaan om de verhoudingen met burgers te verbeteren. Het besef dringt door dat criminaliteit ook door de burger zelf kan worden bestreden en aangepakt. En dan gaat het niet alleen over het nemen van preventieve maatregelen, zoals hang- en sluitwerk of leefbaarheidsinitiatieven in de wijk, maar ook om een daadwerkelijke interventie bij crimineel gedrag. De burger is een serieuze partner in het realiseren van veiligheid en die veiligheid kan alleen worden versterkt als zowel burgers als politie een reden zien om in beweging te komen.
Cocreatie in een historisch perspectief
Burger- of politieparticipatie?
In maart 2011 is door de Raad van Korpschefs de Strategie Aanpak Criminaliteit vastgesteld. In deze strategie is cocreatie met burgers en bedrijven benoemd als een van de drie hefbomen voor een effectievere aanpak van criminaliteit. De geschiedenis van cocreatie gaat echter verder terug in de tijd. Sinds midden jaren negentig van de vorige eeuw is de eigen verantwoordelijkheid van burgers en het burgergericht werken meer en meer een uitgangspunt geworden in het denken van de politie over veiligheid. Vanuit de gedachte van zelfredzaamheid, actief burgerschap en responsabilisering is de veiligheid in de samenleving in eerste instantie een zaak van burgers. Betrokkenheid en sociale zelfredzaamheid van burgers worden als fundamenteel onderdeel van het bevorderen van veiligheid gezien. De politie heeft
De intensivering van de samenwerking tussen burgers en de politie is meer dan ooit noodzakelijk. Zonder actieve burgers is de aanpak van criminaliteit voor de politie een onmogelijke opdracht. Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat burgers de belangrijkste succesfactor zijn voor effectief en efficiënt opsporen (Maquire, 2008). De kwaliteit en kwantiteit van informatie die burgers direct na een misdrijf aan de politie geven, bepaalt in belangrijke mate of een misdrijf al dan niet wordt opgelost. Het vormgeven van de samenwerking tussen politie en burgers is echter niet eenvoudig. Macht hebben en tegelijkertijd zoveel mogelijk afzien van het gebruik van macht, is de permanente spagaat waarin de politie zich bevindt. De afgelopen decennia is die spagaat alleen maar sterker geworden, omdat ook in de relatie tussen politie en burgers het vertrouwen en het gezag veranderd zijn. Zij zijn niet meer vanzelfsprekend, ook de politie moet haar handelen kunnen legitimeren en beargumenteren. Waar burgers merken dat hun actie of bijdrage verdwijnt in een black box is onvrede over de politie het resultaat. De invulling van de samenwerking tussen burgers en de politie wordt veelal aangeduid met de term burgerparticipatie. Burgerparticipatie is het meest duurzaam gebleken als initiatieven van burgers zelf komen. De politie moet meer samen met, of op initiatief van burgers antwoorden vinden op veiligheidsvraagstukken waar we tot nu toe nog geen passend antwoord op hebben gevonden of waar het gewenste effect in de samenleving tot op heden niet bereikt is. We spreken dan vaak meer over politieparticipatie. Deze
Burgers zijn de belangrijkste succesfactor voor effectief en efficiënt opsporen
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
gedachte is de grondslag voor wat we cocreatie noemen: het gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide partijen waarde creëert.
Cocreatie
31
ondermijning van de samenleving. Een oproep voor goede voorbeelden van cocreatie in de aanpak van deze criminaliteitssoorten levert een rijke vangst op. Er zijn eenheden en good persons die de stap naar cocreatie al hebben gemaakt Cocreatie is een intensieve vorm van burgerpar- en op dit moment ervaring opdoen met het coproduceren ticipatie en PPS van goede initiatieven om criminaliteit aan te pakken. Zij Cocreatie veronderstelt een actieve vorm van wederkerigmaken het concept cocreatie concreet en laten met hun heid, waarbij naast invloed op de besluitvorming, ook good practices zien wat het effect van cocreatie met burgers sprake is van medeverantwoordelijkheid door alle betroken bedrijven is op de aanpak van de criminaliteit. ken partijen voor het resultaat. Cocreatie is dat wat er Opvallend hierbij is dat de meeste cocreaties zich vooral gebeurt wanneer individuen, groepen of organisaties, die richten op de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit. Er betrokken zijn op een als complex ervaren en gedeeld zijn veel minder cocreaties te vinden die zich richten op de probleem, samen nieuwe oplossingen creëren die tegemoet aanpak van criminaliteit met een hoge impact en ook de komen aan een algemeen of gezamenlijk belang. Er worden cocreaties in de aanpak van ondermijning zijn dun gezaaid. betekenisvolle verbindingen gemaakt tussen politie en Om meer gevoel te geven bij dergelijke initiatieven volgt nu burgers die investeren in de samenwerking om voor alle van elke delictvorm een voorbeeld van een gerealiseerde betrokkenen meerwaarde te creëren. Deze meerwaarde is cocreatie. het unieke product van de samenwerking en kan niet door de partijen afzonderlijk worden bereikt. Deze hoeft echter Cocreatie in de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit; niet voor beide partijen dezelfde grootte of omvang te Veilige Buurten Teams hebben. De politie Limburg-Noord werkt in verschillende delen van Dat betekent, met het principe van actieve zelfredzaamheid de regio samen met burgers en partners (gemeente, welzijn, wonen) in Veilige Buurten Teams (VBT). In de vorming van in het achterhoofd, dat de veiligheid alleen kan worden dit initiatief hebben zij het concept Safer Neighbourhoods versterkt als zowel burgers als politie een reden zien om in beweging te komen. In principe zou dat moeten leiden tot van de Dorset Police in Bournemouth (UK) als uitgangspunt een collectief rendement dat groter is dan de som der delen. genomen. Er wordt samengewerkt vanuit een centrale locatie in een wijk, waar partners interviews afnemen met Op de participatieladder (zie afbeelding) wordt cocreatie burgers over de veiligheids- en leefbaarheidsbeleving van aangeduid met de niveaus coproduceren en meebeslissen. Cocreatie gaat daarmee verder dan alleen het betrekken van de burgers in die wijk. Op inloopavonden mogen de aanweburgers middels het informeren, raadplegen en adviseren van zige wijkbewoners drie prioriteiten kiezen waaraan in gezamenlijkheid wordt gewerkt. Op een volgende bijeende politie. komst, die wederom wordt voorafgegaan door interviews, worden de resultaten van de gekozen prioriteiten geëvaluOude wijn in nieuwe zakken? eerd en worden nieuwe prioriteiten gekozen. Het belangCocreatie is niet nieuw voor de politie. De politie zoekt rijkste uitgangspunt is dat de burger bepaalt wat er in de continu naar een effectieve en efficiënte strategie als antwijken gebeurt. Doordat de burger meer tevreden is, dalen woord op de overlast, onveiligheid en criminaliteit in de de onveiligheidsgevoelens, maar ook in de criminaliteitscijsamenleving. In dit artikel ligt de focus met name op de fers is een dalende trend zichtbaar. aanpak van criminaliteit. De nieuwe, vooral digitale technieken en mediakanalen maken het tegenwoordig mogelijk om opsporingsboodschappen op grote schaal en binnen een Cocreatie in de aanpak van criminaliteit met een hoge impact; Meld Misdaad Anoniem kort tijdsbestek te verspreiden. Behalve het verkrijgen van informatie en advies levert cocreatie ook een ander belang- De anonieme meldlijn M. (Meld Misdaad Anoniem) draagt, in samenwerking met actieve burgers, het bedrijfsleven, de rijk effect op, namelijk dat het grote publiek mag meedenmedia en de overheid, bij aan een veilige en betrouwbare ken over en een bijdrage kan leveren aan de aanpak van samenleving. Zij is daarmee een onafhankelijke intermedicriminaliteit, zoals in een opsporingsonderzoek. Deelname air in vertrouwelijke daderinformatie afkomstig van buraan de aanpak van criminaliteit geeft de burger het gevoel gers. De anonimiteit van de melder is bij M. van hoofdbedat hij of zij zelf verantwoordelijk is voor de (eigen) veiliglang. De belangrijkste afnemers van de M.-informatie zijn heid. Vooral als de criminaliteit plaatsvindt in de eigen bedrijfsleven, gemeentes, politie en justitie. Daarnaast omgeving neemt het verantwoordelijkheidsgevoel toe en daarmee ook de bereidheid om te cocreëren. Hierdoor wordt ontwikkelt M. campagnes en (themagerichte) projecten om potentiële melders te motiveren informatie te geven. De de burger onderdeel van het politiewerk en kan deze een oprichting van de meldlijn is een particulier initiatief waar bijdrage leveren aan het bestrijden van de misdaad en het de politie in participeert en inmiddels al jaren dankbaar verbeteren van de veiligheid. Anno 2012 wordt verwacht dat cocreatie een bijdrage levert gebruik van maakt. Een mooi voorbeeld van een verregaande samenwerking dat een uniek product heeft opgeleaan de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit (VVC), verd en waar veel toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. criminaliteit met een hoge impact (high impact crime) en
32
Cocreatie
Cocreatie in de aanpak van ondermijning: innovatieteam Amsterdam Het innovatieteam in Amsterdam zet zich naast het bestrijden en beheersen van criminaliteit, steeds meer in op het beïnvloeden van crimineel gedrag. Boetes schrijven en criminelen oppakken zijn manieren om het gedrag te veranderen. Bij ondermijning is het strafrecht echter niet altijd de oplossing. Soms is het genoeg om één crimineel op te pakken en daarmee een signaal af te geven aan de anderen. Het is echter ook vaak zo dat de oorzaak niet wordt verholpen door iemand op te pakken. Een gesprek aangaan met publieke en private partners kan dan al het begin zijn van de oplossing. Deze partners kunnen namelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing, door hen ervan te overtuigen dat ze geen zaken zouden moeten c.q. willen doen met criminelen. Zo wordt criminaliteit bij de kern aangepakt. Leden van het innovatieteam vertellen hun (private en publieke) partners onder meer hoe ze ondermijning en vergelijkbare fenomenen kunnen herkennen; hoe ze hun betrokkenheid kunnen tegengaan en hoe zij hen daarbij kunnen ondersteunen. Andersom versterken publieke en private partners de politie met hun expertise en aangiften. De verantwoordelijkheid om ondermijning tegen te gaan, wordt hierdoor een gedeelde verantwoordelijkheid.
Goed voorbeeld doet volgen Regionale eenheden en de landelijke eenheid kunnen profiteren van de voorbeelden van anderen en kunnen de aanpak of een gedeelte van de aanpak van anderen toepassen op eigen veiligheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er goede ideeën over een intensieve samenwerking met burgers en bedrijven, die nog niet uitgewerkt zijn en dus verder ontwikkeld kunnen worden. Dat neemt niet weg dat het starten van een cocreatie-initiatief creativiteit, inlevingsvermogen, vakmanschap en lef vergt. Om het experimenteren met cocreaties te stimuleren en motiveren is binnen het Centrum Versterking Opsporing het project Cocreatie gestart. Cocreatie is hierbij niet een doel op zich. Het project zet zich in om samen met, of op initiatief van burgers antwoorden te vinden op veiligheidsvraagstukken waar we tot nu toe nog geen passend antwoord op hebben gevonden, of waar het gewenste effect in de samenleving tot op heden niet bereikt is.
Cocreatie veronderstelt een actieve vorm van wederkerigheid
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Wisdom of the crowd(s): burgers zijn meer dan tipgevers alleen Een van de mogelijke toepassingen van cocreatie met burgers in de aanpak van criminaliteit is het gebruikmaken van zogenaamde wisdom of the crowds; het principe dat een grote groep mensen ongeacht hun achtergrond bij veel beslissingen een betere keuze maakt dan experts (Surowiecki, 2004). Een gedachte die cocreatie met burgers in een opsporingsonderzoek ondersteunt is dat in de helft van de gevallen naast de dader ook iemand anders op de hoogte is van zijn identiteit. De politie heeft informatie van burgers nodig om haar werk uit te voeren. Echter de manier waarop burgers in een opsporingsonderzoek worden betrokken is aan verandering onderhevig. Binnen de politie wordt voortdurend geëxperimenteerd met innovatieve manieren om de burger te laten meewerken in het oplossen van misdrijven. Een goed voorbeeld van een dergelijk experiment is het initiatief actieonderzoek TGO.nl. Dit initiatief is gestart om een tweetal ontwikkelingen een vervolg te geven, TGO Zuiderdiep en de website Politieonderzoeken.nl. Op www.onderzoekzuiderdiep.nl zijn in september 2011 in een bijzonder vroeg stadium burgers betrokken bij een actueel opsporingsonderzoek. De burgers is gevraagd mee te puzzelen en scenario’s aan te leveren ten behoeve van het onderzoek. Na enig recherchewerk zijn deze scenario’s door de politie teruggeplaatst op de website. Dit voorbeeld van het cocreëren van een opsporings-onderzoek onderscheidt zich van andere initiatieven omdat burgers in een zeer vroegtijdig stadium werden betrokken bij een actueel onderzoek en niet pas informatie mochten leveren toen het onderzoek vastzat of de politie specifieke informatieverzoeken had. Daarnaast werden burgers niet enkel als informant betrokken, maar mochten ze ook meedenken in de hypothese- en scenariovorming. De eerste resultaten zijn veelbelovend, de recherche heeft ruim 130 scenario’s ontvangen, waarvan een aantal zeer betekenisvol zijn voor het onderzoek. Ook de website www.politieonderzoeken.nl heeft het element van ‘cluedo op internet’ in zich, maar beperkt zich momenteel tot cold cases. Het initiatief actieonderzoek TGO.nl geeft het experiment van TGO Zuiderdiep en politieonderzoeken.nl een vervolg door een nieuwe aanpak van het online plaatsen van een actueel opsporingsonderzoek te ontwikkelen en burgers daarin te laten cocreëren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het ontwikkelde gedeelte ‘dossiers’ op het nieuwe politie.nl en social media. De Politieacademie begeleidt het eerste experiment middels een actieonderzoek, zodat de resultaten kwalitatief en kwantitatief onderbouwd zijn en de meerwaarde van cocreatie inzichtelijk gemaakt kan worden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan inzichten in wat een dergelijke aanpak betekent voor de legitimiteit van de politie in de samenleving; het vertrouwen van burgers in de politie en welke bijdrage een dergelijke aanpak levert aan de effectiviteit van de opsporing. Het initiatief resulteert in een kant-en-klaar bouwpakket dat direct bruikbaar is wanneer
Cocreatie
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
33
vatie in de regionale eenheden. Om dat te bereiken wordt landelijk een aantal activiteiten ontplooid, gericht op het tonen van meerwaarde en het uitvoeren van experimenten. Het tonen van meerwaarde gaat over zichtbaar maken wat cocreatie met burgers en bedrijven is en welke effecten dit kan opleveren voor zowel de politie als voor burgers en bedrijven. De meerwaarde wordt getoond door goede voorbeelden te laten zien en toegevoegde waarde tastbaar te maken. Voorbeelden hiervan zijn het delen van beelden, ervaringen en good practices. Daarnaast wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de meerwaarde van cocreatie. Het uitvoeren van experimenten is vooral gericht op het stimuleren van innovatie binnen de politie. Er wordt ruimte geschapen voor goede cocreatie-initatieven. een incident zich voordoet dat geschikt is voor crowdsourcing. Een ieder die een rol heeft, van woordvoerder tot TGO-teamleider, moet weten wat de te volgen aanpak wordt. Indien de aanpak zich in dit experiment bewezen heeft, kan het als nieuwe aanpak binnen de Nationale Politie worden geïmplementeerd.
Doelen Het doel van het in een vroegtijdig stadium cocreëren van een opsporingsonderzoek via het onderdeel ‘dossiers’ op www.politie.nl is meervoudig. Het primaire doel is het ontwikkelen van een effectieve aanpak van criminaliteit met een hoge impact, door cocreatie met burgers. De interactie tussen burgers en politie staat centraal, goede informatieuitwisseling zorgt ervoor dat mensen gemobiliseerd worden en actief meedenken. De veronderstelling dat informatie van een incident vooral eerst binnenshuis moet blijven, lijkt steeds meer achterhaald. Een groot deel van de onderzoeken van de politie wordt opgelost door informatie uit de maatschappij, burgers zijn dan ook een steeds belangrijkere informatiebron voor de politie. Het experiment Actieonderzoek TGO.nl gaat echter verder dan het enkel betrekken van burgers als informant. Burgers worden ook gevraagd een deel van het opsporingsproces mede vorm te geven, de hypothese- en scenariovorming. Het secundaire doel van cocreatie in een opsporingsonderzoek is het stimuleren van de doorontwikkeling van opsporingscommunicatie. Via social media wordt informatie over een gepleegd delict steeds makkelijker en sneller opgepikt en verspreid. De mogelijkheden zijn eindeloos en het is voorstelbaar dat iemand als Peter R. de Vries via social media samen met burgers een actueel opsporingsonderzoek oplost. Het devies is: wees dit moment vóór en experimenteer nu al met de berichtgeving rondom het cocreëren van een opsporingsonderzoek.
Van stimuleren en verleiden naar internaliseren Het beschreven Actieonderzoek TGO.nl geeft aan dat de Nationale Politie nog op vele vlakken meer effectieve cocreaties kan vormgeven in de aanpak van criminaliteit. Dit vraagt vooral om het stimuleren en verleiden van inno-
Tot slot Om een daadwerkelijke stap voorwaarts te maken moet er niet meer vanuit symptoombestrijding worden geredeneerd, maar vanuit het veiligheidsprobleem en het (gewenste) effect in de samenleving. Het doel is om de schaarse capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten op de (mede door burgers) geprioriteerde veiligheidsproblemen. Daarbij mogen niet de beschikbare instrumenten leidend zijn, maar moet worden geredeneerd vanuit het effect dat politie en burgers samen willen bereiken. Om de effectiviteit van de aanpak van criminaliteit te vergroten is dus een echt andere aanpak nodig. Niet meer van hetzelfde, maar het toevoegen van nieuwe aanpakken aan het reeds bestaande repertoire. Het vormgeven van cocreaties met burgers en bedrijven kan vaak beter het gewenste effect op het veiligheidsprobleem realiseren dan wanneer we het op de conventionele manier blijven aanpakken. Enkel wanneer we ook partners in de aanpak van criminaliteit helpen om effectief te zijn, worden nieuwe interventies toegevoegd aan het reeds bestaande repertoire. Of zoals Peter Gieling (districtschef Gooi) recent aangaf na de geslaagde inzet van burgerrechercheurs in de aanpak van een reeks branden in Laren: ‘Het gaat er om dat je de burger serieus neemt en gezamenlijk een aanpak vormgeeft. Dit maakt de aanpak effectiever en de burger zelfredzamer.’
«
Meer informatie over cocreatie, goede voorbeelden en geleerde lessen zijn te vinden op: http://cvo.politieacademie. politie.nl/penp/cocreatie. Literatuur
Surowiecki, J. (2004). Wisdom of crowds. New York: Doubleday. Maquire, M. (2008). Criminal investigation and crime control. In: T. Newburn (ed.). Handbook of policing, Cullomptom: Willan Publishing. Raad van Korpschefs, (2011). Strategie Aanpak Criminaliteit 2011-2015, De Bilt. Os, P. van en P. Tops (2011). Actief burgerschap en veiligheid, Apeldoorn. Rapportage expertgroep burgerparticipatie (2009). Samenwerking met burgers organiseren.
34
Proactief handhaven en gelijk behandelen
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Leidt proactieve handhaving tot ongelijke behandeling van jongeren? Henk Sollie (Politieacademie), Jörgen Svensson en Sawitri Saharso (Universiteit Twente).
Jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit zijn van alle tijden, maar genieten de afgelopen jaren weer bijzondere aandacht. Burgers en politici ergeren zich aan op straat rondhangende groepen jongeren die overlast veroorzaken en vernielingen aanrichten, en vrezen daarnaast de jonge criminelen die steeds brutaler en gewelddadiger lijken. Daarbij wijzen zij in het bijzonder op het probleem van jongeren uit etnische minderheden die, ook volgens deskundigen, in allerlei dadercategorieën zijn oververtegenwoordigd.
O
m de jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast terug te dringen heeft de overheid diverse maatregelen genomen. Op nationaal niveau is strenger beleid op het gebied van onder meer scholing en alcoholgebruik geformuleerd. Op lokaal niveau zijn politieverordeningen aangescherpt. Daarnaast worden hinderlijke, overlast gevende en criminele jeugdgroepen systematisch in kaart gebracht en tracht de politie op basis van die kennis proactief op te treden. Om negatieve ontwikkelingen in de kiem te smoren, worden jongeren nog voordat er sprake is van overtredingen of crimineel gedrag door agenten aangesproken en gewaarschuwd en van hangplekken weggestuurd. Daarbij kan hun worden gevraagd om zich te identificeren en ook fouillering behoort tot de mogelijkheden. De nieuwe proactieve aanpak biedt niet alleen nieuwe kansen om jongeren op het rechte pad te houden, maar brengt ook risico’s met zich mee. In algemene zin is er het risico dat de proactieve aanpak niet beperkt blijft tot die jongeren voor wie deze bedoeld is. Wanneer agenten de mogelijkheid krijgen om op te treden zonder dat daaraan een delict ten grondslag ligt, neemt de kans toe dat ook
Oordelen van Nederlandse en nietNederlandse jongeren over de politie als instituut wijken niet significant van elkaar af
jongeren worden aangepakt die dat niet verdienen. In bijzondere zin bestaat daarbij het risico dat ongelijke behandeling optreedt, dat wil zeggen dat specifieke categorieën van jongeren, zoals jongeren uit etnische minderheden, overmatig door proactief optreden worden geraakt. Als dit laatste werkelijk het geval is, druist dit in tegen het fundamentele recht op gelijke behandeling en kan dit de legitimiteit van de politie ernstig schaden. Om hier beter inzicht in te krijgen, hebben wij in opdracht van Politie & Wetenschap een studie verricht naar de proactieve aanpak van jongeren en de daaraan verbonden vraagstukken van gelijke behandeling en legitimiteit. Daarbij is speciale aandacht gegeven aan het vraagstuk van gelijke behandeling van jongeren met een niet-Nederlandse achtergrond. Het uitgevoerde onderzoek bestond uit drie deelstudies, die zijn uitgevoerd in zeven verschillende Nederlandse steden. In dit artikel worden per studie de voornaamste bevindingen weergegeven aan de hand van de volgende drie onderzoeksvragen: 1) Hoe verlopen de interacties tussen politie en jongeren op straat en welke rol speelt proactief handelen daarin? 2) Wat zijn persoonlijke ervaringen van jongeren met proactief politieoptreden? Hoe vaak komen ze hiermee in aanraking, op welke wijze en wat betekenen deze contacten voor hun oordeel over de legitimiteit van de politie als instituut? 3) In hoeverre verschillen de ervaringen en oordelen als rekening wordt gehouden met etnische achtergrond? De opzet van elke deelstudie wordt steeds in een kader samengevat weergegeven. Voor verdere informatie over de onderzoeksopzet en resultaten wordt verwezen naar het onderzoeksrapport: Svensson, J., Sollie, H. & Saharso, S. (2012). Proactief handhaven en gelijk behandelen. Amsterdam: Reed Business.
Deelstudie 1: Proactief politieoptreden op straat In de surveillances bezoeken de agenten doelbewust plekken op straat waarvan ze weten dat er vaker jongeren rondhangen. Wanneer op dergelijke plekken met jongeren
Proactief handhaven en gelijk behandelen
35 Foto: ANP. Lex van Lieshout
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Veel van de gerapporteerde contacten met de politie hadden een proactief karakter.
contact wordt gelegd, gebeurt dit in de meeste gevallen op initiatief van de agent(en). In een paar gevallen blijkt er bij aankomst sprake van (kleine) misstanden die als aanleiding voor het contact dienen. In de andere gevallen is van ongeregeldheden geen sprake, maar nemen de agenten niettemin het initiatief tot het contact, om ‘te netwerken’, een praatje te maken en hun gezicht te laten zien. Zijn de jongeren tevreden over de nieuw ingerichte hangplek? Veroorzaken ze geen overlast? Houden ze zich aan de gestelde regels? Als naar de inhoud van de proactieve contacten wordt gekeken, kan worden gesteld dat het merendeel ervan in
Opzet observatiestudie in het kort:
Vraag: Hoe verlopen interacties tussen politie en jongeren op straat en welke rol speelt proactief handelen daarin? Waar: Binnen politiedistrict van een grote gemeente waar multiculturele jeugdoverlast en -criminaliteit al meerdere jaren een topprioriteit is. Uitvoering: Bevindingen zijn middels observatieformulier vastgelegd en na elke dienst vond een nagesprek plaats met betreffende agent(en). Observatieaspecten: • aanleiding contact en aanloop daartoe (proactief/reactief) • samenstelling groep jongeren (geslacht, leeftijd, etnische achtergrond) • gedragingen groep jegens agenten • gedragingen en handhavingacties agenten jegens groep • kenmerken en gedragingen individuen in groep die individueel aandacht krijgen • gedragingen en handhavingacties agenten jegens individuele jongeren Data: 20 diensten (gemiddelde duur 4 uur en 31 minuten), 51 proactieve contacten met in totaal 323 jongeren.
het teken staat van contacten leggen en onderhouden, en een gemoedelijk karakter heeft. Boetes en arrestaties kwamen nauwelijks voor en de agenten namen veelal een positieve houding aan, waarin zij gebruik maakten van communicatieve vaardigheden als handen schudden, complimentjes geven en grappen maken. In de observaties van proactieve contacten tussen politie en jongeren zijn jongens en vooral jongens met een Turkse of Marokkaanse achtergrond sterk oververtegenwoordigd in verhouding tot hun aandeel in de gemeentelijke populatie. De vraag is echter of dit een aanwijzing is voor ongelijke behandeling. Hiertegen kan namelijk worden ingebracht dat deze oververtegenwoordiging mogelijk het gevolg is van het gedrag van deze jongeren, dat wil zeggen: het zich op straat en op hangplekken verzamelen in grotere groepen die indachtig het gevoerde beleid de aandacht van de politie vragen. De verschillen in gedraging tussen de groepen zijn overigens aanzienlijk. Terwijl sommige groepen vooral geschrokken reageren op de aandacht van de agenten, reageren andere groepen juist brutaal. Ook zijn er groepen die het wel leuk en interessant vinden om met de agenten te praten. Daarnaast zijn er binnen de groepen verschillen tussen de individuele jongeren waar te nemen. Sommige jongeren zijn erg open en gemakkelijk in hun contacten met de agenten (in één geval wordt zelfs openlijk met een vrouwelijke agent geflirt). Andere jongeren in eenzelfde groep kunnen zich juist terughoudend opstellen.
Verklaringen voor handelen agent Waar er tussen en binnen de contacten sprake is van een verscheidenheid aan gedragingen van agenten en van verschillen in de inzet van proactieve instrumenten, is de vraag natuurlijk welke factoren hierop van invloed zijn en of er aanwijzingen zijn voor het systematisch ongelijk behandelen van jongeren uit etnische minderheden. Uit de analyses blijkt dat de belangrijkste verklaring voor ver-
36
Proactief handhaven en gelijk behandelen
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
schillen in het gedrag van de agenten wordt gevonden in het gedrag van de jongeren. Vooral wanneer al in de aanleiding van het contact sprake is van delinquent gedrag – hinderlijk gedrag, alcoholgebruik, verkeersovertreding –, heeft dit een duidelijke invloed op de houding van de agenten jegens de jongeren. Daarnaast vormt het gedrag van de jongeren gedurende het verloop van het contact een tweede belangrijke verklaring: indien de jongeren zich correct en vriendelijk gedragen, weerspiegelt zich dat in het gedrag van de agent. Van een ruwe, hardhandige of anderszins ernstige ongelijke behandeling van jongeren uit etnische minderheden was in de waargenomen contacten zeker geen sprake; ook kwam de etnische achtergrond in de aanloop naar de contacten nauwelijks ter sprake. Dat de contacten met deze jongeren zo soepel verlopen, lijkt vooral het resultaat van het meer frequente contact dat agenten met hen hebben. Juist in de proactieve contacten bestaat voor agenten de mogelijkheid jongeren met een niet-Nederlandse achtergrond te leren kennen en te begrijpen, zonder dat het daarbij direct hoeft te gaan om delinquent gedrag en formeel optreden. Dit betekent dat dergelijke contacten niet alleen kunnen bijdragen aan de socialisering en normalisering van de jongeren in kwestie, maar evenzeer aan een evenwichtig en realistisch beeld van die jongeren bij de agenten. Kortom, proactieve contacten lijken, meer dan repressieve contacten, te kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van wederzijds begrip en respect en daarmee aan een genuanceerder politieoptreden jegens jongeren met verschillende etnische achtergronden.
de politie hadden een proactief karakter. Zo hebben bijna 27 op de 100 jongeren in het afgelopen jaar hun ID een of meer keren moeten tonen. Ruim 20 procent is wegens rondhangen eenmaal of meermalen weggestuurd en bijna 10 procent is eenmaal of meermalen op straat gefouilleerd. Slechts 11,5 procent van de jongeren geeft aan contact te hebben gehad omdat hij of zij iets had misdaan. Het aantal meldingen van repressief politieoptreden, zoals een bekeuring of inbeslagname van goederen, is eveneens beperkt. De oordelen van de jongeren over de behandeling in de contacten zijn voor een groot deel positief of neutraal. Een substantiële minderheid van 25 à 30 procent rapporteert echter niet goed, eerlijk en/of normaal te zijn behandeld. De argumentaties bij deze oordelen laten zien dat aan zeer positieve oordelen geen uitzonderlijke prestaties van de zijde van de politie ten grondslag hoeven te liggen (‘Gewoon, ik vond me niet onder druk, ze vroegen gewoon aantal vragen meer niet en ze vonden het goed en ze waren ook wel vriendelijk.’ of ‘Ik reed eens zonder licht op de fiets, toen de politie mij aansprak, deden ze dat heel rustig.’). Lage contactoordelen worden door de jongeren veelal beargumenteerd aan de hand van een concreet incident waarin een of meer agenten, volgens de betrokken jongere, oneigenlijk gedrag hebben vertoond (‘Door me huidskleur is het wat moeilijker om mij te geloven, zei een agent ooit tegen mij.’ of ‘Ik ben vaak ten onrechte gefouilleerd meegenomen voor verhoor, zulke dingen.’).
Deelstudie 2: Scholieren aan het woord
Waar voornoemde resultaten inzicht verschaffen in de verdeling van contacten en behandelingsoordelen in de gehele populatie, wilden we natuurlijk vooral vaststellen of en in hoeverre de ervaringen van verschillende categorieën van jongeren van elkaar verschilden. Daartoe is eerst gekeken naar drie individuele kenmerken van de jongere zelf, namelijk geslacht, leeftijd en etniciteit. Vervolgens zijn in aansluiting daarop drie kenmerken van de vriendengroepen meegenomen, te weten groepsgrootte, hanggroepgedrag en groepsdelinquentie. De belangrijkste bevindingen van deze analyse zijn dat het hebben van frequent politiecontact significant samenhangt met het geslacht en met de mate van groepsdelinquentie en juist niet met de etnische achtergrond van de jongere. Jongens blijken een bijna driemaal hogere kansverhouding voor frequent contact te hebben dan meisjes en ook jongeren die met meer delinquente groepen optrekken hebben een duidelijk hogere kans op frequent politiecontact. Jongeren met een niet-Nederlandse identiteit blijken daarentegen vrijwel evenveel kans op frequent politiecontact te hebben als Nederlandse jongeren. Kijken we naar het behandelingsoordeel, dan blijkt dit juist vooral samen te hangen met de etnische achtergrond. Jongeren uit etnische minderheden oordelen duidelijk negatiever over hun behandeling door de politie dan Neder-
Een kleine 55 procent van de ondervraagde jongeren blijkt in het afgelopen jaar een of meer contacten met de politie te hebben gehad. Veel van de gerapporteerde contacten met
Opzet survey scholieren in het kort:
Vraag: Wat zijn persoonlijke ervaringen van jongeren met proactief politieoptreden en wat voor invloed heeft dit op hun oordeel over de legitimiteit van de politie als instituut? Waar: Schriftelijke enquêtes op vier scholen in verschillende steden, gevolgd door klassikale nagesprekken. Uitvoering: Bevraging over contacten in de afgelopen 12 maanden t.a.v. • aantal contacten met verschillende aanleidingen • aantal keren dat agenten verschillende instrumenten gebruikten • beoordeling jongeren van verloop contact • vaststelling legitimiteitoordeel Onderzoekspopulatie: 452 scholieren verschillend naar leeftijd, onderwijsniveau en etnische achtergrond. Daarnaast onderscheid o.b.v. vriendengroep: groepsgrootte, aanwezige uren op straat, mate van groepsdelinquentie.
Resultaten uitgesplitst naar individuele en groepskenmerken
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Proactief handhaven en gelijk behandelen
Meermalen wordt gesproken over machtsvertoon en haantjesgedrag
landse jongeren. Daarnaast blijkt dat het oordeel van jongeren over hun behandeling negatiever wordt naarmate hun leeftijd toeneemt. De vraag daarbij blijft natuurlijk waarom die oudere jongeren en jongeren met een nietNederlandse etniciteit een negatiever oordeel over hun contacten met de politie hebben. Enerzijds is er de mogelijkheid dat deze jongeren inderdaad minder goed door de politie worden behandeld. Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat deze jongeren de contacten vooral negatiever ervaren – in deelstudie drie wordt hier dieper op ingegaan.
Klassikale nagesprekken Over het gedrag van de agenten op straat heerst bij de geïnterviewde jongeren veel onvrede. Meermalen wordt gesproken over machtsvertoon en haantjesgedrag. Agenten zouden zich boven de jongeren verheven voelen en denken dat ze met hun uniform aan alles kunnen maken. Daarnaast zijn er ook agenten die doen alsof ze een van de jongeren zijn. Ze gaan bij hen zitten, roken mee, ouwehoeren mee, vloeken mee en gebruiken straattaal. Dit vinden de jongeren ook niet acceptabel voor een agent in functie. Agenten moeten wel respect blijven afdwingen. Een aantal keren komt het verschil in gedrag tussen oudere en jongere agenten en mannelijke en vrouwelijke agenten aan de orde, maar de meningen hierover zijn verdeeld. In enkele groepen wordt gesteld dat de wat oudere mannelijke agent met meer ervaring gemoedelijker met jongeren omgaat. In een andere groep komt juist naar voren dat jongere agenten dichter bij de jongeren staan en dat vrouwelijke agenten vriendelijker en rustiger zijn. In twee groepen wordt gesteld dat allochtone agenten over het algemeen prettiger, opener en rustiger handelen en enkele jongeren met een niet-Nederlandse etniciteit hebben de indruk dat een agent met dezelfde achtergrond hen beter begrijpt. In diverse groepen wordt aangegeven dat agenten weinig tolerant zijn, weinig geduld hebben en agressief optreden waar dat niet nodig is. De agenten maken ‘van een mug snel een olifant’ en de jongeren begrijpen de ‘lullige bekeurin-
37
gen’ niet. Ze zouden graag zien dat de politie meer geduld met hen heeft, bijvoorbeeld door verhalen rustig aan te horen. Agenten zouden hen meer moeten accepteren en zich wat toleranter moeten opstellen. Ook zouden agenten, wanneer ze optreden, beter moeten vertellen wat er gebeurt, bijvoorbeeld bij een aanhouding. Daarnaast geven enkele jongeren aan dat ze het politieoptreden ook over zichzelf afroepen. Soms hebben ze echt wat gedaan en soms dagen ze de agenten uit, ‘gewoon voor de lol’. De gesprekken overziend geldt dat de jongeren zeker begrip hebben voor de politie en voor het belang van het politiewerk. Omdat ze de politie niet dagelijks meemaken, reageren ze echter fel op incidenten waarin sprake is van onredelijkheid, agressiviteit, onbetrouwbaarheid of discriminatie. Daarbij kan het gaan om incidenten die ze persoonlijk hebben meegemaakt, maar ook om incidenten die door anderen zijn doorverteld. Dit maakt dat jongeren in het algemeen wat minder overtuigd zijn van de eerlijkheid en rechtvaardigheid van de politie en dat jongeren van nietNederlandse afkomst de contacten met de politie duidelijk minder hoog waarderen. Dit verschil is weliswaar zorgelijk, maar er is onvoldoende grond om stellig te concluderen dat jongeren met een niet-Nederlandse achtergrond stelselmatig onheus worden bejegend. De precieze redenen van het lage contactoordeel van niet-Nederlandse jongeren zijn immers niet duidelijk. Bovendien oordelen veel allochtone jongeren juist positief over hun contacten en blijkt etniciteit in dit deelonderzoek ook niet samen te hangen met een hogere contactfrequentie. Ten slotte valt het op dat ondanks de negatieve incidenten en de twijfels over rechtvaardigheid, de oordelen van Nederlandse en niet-Nederlandse jongeren over de politie als instituut niet significant van elkaar afwijken. Het blijkt dat het legitimiteitoordeel vooral negatief samenhangt met hanggroepgedrag, groepsdelinquentie en het hebben van negatieve contactervaringen. Van een direct verband tussen de etnische identiteit van de jongere en zijn of haar legitimiteitoordeel blijkt geen sprake. Ongeacht de individuele kenmerken, onderkennen de meeste jongeren het belang van het politiewerk en door de bank genomen wensen ze eerder meer dan minder politie op straat.
Deelstudie 3: Ervaringen onder straatjongeren In deelstudie twee zijn schoolgaande jongeren bereikt met een tamelijk reguliere dagbesteding. De vraag is echter in hoeverre deze schoolgaande jongeren voldoende zicht geven op wat er dagelijks tussen politie en jongeren op straat gebeurt. Wanneer de inzet van de politie zich vooral op jongeren richt die minder goed zijn ingebed, kan het zijn dat de echte verschillen in behandeling bij het onderzoek onder schooljeugd onvoldoende naar voren komen. Om deze reden is een aanvullende survey gehouden onder jongeren op straat en in jongerencentra. Op grond van deze survey in vier steden konden we vaststellen dat jongeren met een niet-Nederlands voorkomen vaker
38
Proactief handhaven en gelijk behandelen
het Tijdschrift voor de Politie – jg.74/nr.7/12
Opzet survey ‘hangjongeren’ in het kort:
Vraag: Wat zijn persoonlijke ervaringen van jongeren die veelvuldig op straat verblijven met proactief politieoptreden en wat voor invloed heeft dit op hun oordeel over de legitimiteit van de politie als instituut? Waar: Schriftelijke enquêtes op straat, pleinen, jeugdhonken en jongerencentra in vier verschillende steden. Uitvoering: Zie deelstudie 2 met daarbij twee aanpassingen: • reductie omvang vragenlijst (i.v.m. locaties van bevraging) • aantal punten verbeterd t.a.v. aanleiding en proactieve karakter van contacten Onderzoekspopulatie: 202 ‘hangjongeren’ verschillend naar leeftijd, etnisch voorkomen, aantal uren op straat, delinquent gedrag en medewerkingbereidheid met politie. Daarnaast onderscheid o.b.v. vriendengroep: groepsgrootte, aanwezige uren op straat, mate van groepsdelinquentie.
met proactief contact te maken hebben en dat zij die contacten met de politie ook als minder positief ervaren dan jongeren met een Nederlands voorkomen. Terwijl deze uitkomsten in eerste instantie lijken te duiden op structurele ongelijke behandeling van jongeren met een niet-Nederlands voorkomen, is onderzocht of het gevonden verschil in contacten kan worden verklaard als het indirecte resultaat van te rechtvaardigen onderscheiden die door de politie worden gemaakt. Dit blijkt inderdaad het geval. Enerzijds wordt de hogere contactfrequentie van jongeren met een niet-Nederlands voorkomen voor een belangrijk deel verklaard door verschillen in voor het politiewerk relevante gedragingen, zoals het aantal uren dat op straat wordt doorgebracht, het vertonen van delinquent gedrag en het optrekken in groepen met delinquente vrienden. Anderzijds lijken de lagere contactoordelen van jongeren met een niet-Nederlands voorkomen deels het resultaat van een hogere delinquentie van de jongere zelf en een geringere bereidheid om in politiecontacten medewerking te verlenen. Dat jongeren met een niet-Nederlands voorkomen minder positief oordelen over de politie dan Nederlands uitziende jongeren, heeft te maken met een frequenter en harder optreden van de politie jegens eerstgenoemde groep. Dit verschil in politieoptreden kan echter weer worden verklaard door de verschillen in het gedrag en de houding van de jongeren met een niet-Nederlands voorkomen. De vraag is daarmee wat oorzaak en wat gevolg is. Behandelt de politie deze jongeren anders omdat ze een andere houding ten opzichte van de politie aannemen of hebben deze jongeren een andere houding omdat ze ervaren dat ze anders worden behandeld? Dit kip-eivraagstuk lijkt nauwelijks op te lossen, zeker niet wanneer wordt bedacht dat jongeren
Veel jongeren trekken de eerlijkheid en rechtvaardigheid van het politieoptreden jegens minderheden in twijfel
niet alleen hun eigen ervaringen hebben, maar ook hun ervaringen met elkaar delen. Al met al kan geconcludeerd worden dat er weliswaar aanwijzingen blijven dat ongelijke behandeling van jongeren met een niet-Nederlands voorkomen plaatsvindt, maar dat de mate van ongelijke behandeling dusdanig beperkt is dat zij in dit onderzoek, met een beperkte steekproef, niet eenduidig is vast te stellen.
Conclusie Wanneer we de resultaten van de observatiestudie en de surveys naast elkaar leggen, kan in de eerste plaats worden vastgesteld dat deze goed op elkaar aansluiten. Uit de beide surveys blijkt dat jongeren veelvuldig met de politie in aanraking komen en dat het daarbij vaak gaat om contacten met een proactief karakter. Het is duidelijk dat agenten daarbij niet alleen vriendelijke praatjes maken. Instrumenten als het wegsturen van jongeren die samenscholen, identiteitscontrole en fouilleren worden geregeld benut. De meeste jongeren lijken zich hieraan echter niet al te zeer te storen. Veel van hen waarderen een incidenteel contact met agenten tamelijk positief of neutraal en op basis van de observatiestudie lijkt daar ook reden toe. De meeste geobserveerde contacten met een proactief karakter bleken namelijk gemoedelijk te verlopen. De waardering van jongeren voor de politie als instituut blijkt daarnaast ook tamelijk hoog. Over het algemeen vinden de jongeren dat de politie goed werk doet en een meerderheid van hen wenst eerder meer dan minder politie op straat. Waar dit onderzoek zich in het bijzonder richtte op de gelijke behandeling van jongeren uit etnische minderheden, lopen de resultaten van de observatiestudie en de beide surveys weliswaar enigszins uiteen, maar al met al duidt geen van de onderzoeken op ernstige ongelijkheid en structurele, institutionele misstanden, zoals die bijvoorbeeld bekend zijn uit de Angelsaksische literatuur. De meest duidelijke signalen dat het met de gelijke behandeling van jongeren uit etnische minderheden relatief goed gaat, komen daarbij uit de beide surveys. Jongeren uit etnische minderheden hebben, wanneer we rekening houden met hun door henzelf gerapporteerde gedragingen: • niet significant vaker politiecontact; • niet significant andere oordelen over hun politiecontact; • niet significant andere oordelen over de algemene legitimiteit van de politie. Een en ander betekent echter niet dat er niets aan de hand is en dat zorgen over ongelijke behandeling overdreven zouden zijn. In de surveys en in de nagesprekken die daarbij werden gevoerd, constateerden we namelijk wel dat veel jongeren de eerlijkheid en rechtvaardigheid van het politieoptreden jegens minderheden in twijfel trekken en dat zij dat veelal doen met verwijzingen naar concrete incidenten die zijzelf hebben ervaren, die ze hebben waargenomen, of waarvan ze hebben gehoord. Dit signaal verdient blijvende aandacht.
«
Overal en altijd identiteitsdocumenten controleren? Dat kan snel en gemakkelijk met de duurzame en ergonomisch ontworpen mobiele identiteitskoffer! De identiteitskoffer is eenvoudig te bedienen en praktisch in gebruik en daarom zeer geschikt om paspoorten, identiteitskaart én rijbewijzen op locatie te controleren. Enkele functionaliteiten die deze technisch hoogstaande koffer met zich meebrengen zijn: • De verschillende accu’s en het compacte formaat zorgen ervoor dat u op elk moment en op elke locatie legitimatiebewijzen kunt controleren. • Eenvoudig op te laden middels een speciale stekker op een spanning van 220V of 12V. • Intelligente opening én sluiting: Bij het openen van de koffer wordt deze automatisch voorzien van spanning en in werking gezet. • Bij het sluiten van de koffer wordt automatisch de spanning van de verschillende componenten gehaald. • Draadloos communiceren met toetsingregisters of uw eigen database.
Geïnteresseerd in de identiteitskoffer of andere beveiligingsproducten? Neem dan vrijblijvend contact op (071) 5 450 252 of bezoek de website www.3M.nl/securitysystems
3M Security Systems, uw partner voor Identificatie- en Authenticatie oplossingen