12 mei 2011
Geachte,
Hierbij vindt u de Cerga aanbeveling 2011/01 “CERGA aanbeveling in verband met de essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties”. Officieel zijn enkel controleorganismes gemachtigd om controles uit te voeren op aardgasinstallaties. Een Cerga professionele aardgasinstallateur kan echter van deze aanbeveling gebruik maken om bij werken op een bestaande aardgasbinneninstallatie (vb. periodiek nazicht van een CV ketel, het herstellen of vervangen van een gastoestel) na te gaan of de installatie aan de minimum veiligheidseisen voldoet. Zo kan hij zijn klant een gefundeerd advies geven, rond de aanpassingen die eventueel moeten gebeuren opdat de installatie qua veiligheid als aanvaardbaar kan beschouwd worden. In het kader van deze aanbeveling verstaan we onder bestaande en nieuwe installatie het volgende: Bestaande installatie: Een installaties die meer dan 2 jaar voor het uitvoeren van de controle is gerealiseerd. De Cerga aanbeveling 11/01 is bedoeld om gebruikt te worden om de minimum veiligheidseisen voor deze bestaande installaties na te gaan. Nieuwe installatie: Een installatie die 2 jaar of minder voor het uitvoeren van de controle is gerealiseerd. Hiervoor zijn de normen NBN D51-003, NBN D51-004, NBN B61-001 en NBN B61-002 van toepassing. In dit document onderscheiden we drie typen van niet-conformiteit: -
Type OEG (Onmiddellijk Ernstig Gevaar): de installatie vertoont een niet-conformiteit die voldoende ernstig is om de gastoevoer onmiddellijk te onderbreken en dit totdat het gebrek of de gebreken die een onmiddellijk gevaar betekenen zijn weggenomen;
-
Type 2: de installatie vertoont een niet-conformiteit waarvan de ernst het onderbreken van de gastoevoer niet onmiddellijk noodzakelijk maakt maar die belangrijk genoeg is opdat de niet-conformiteit zo spoedig mogelijk wordt weggenomen; Type 1: de installatie vertoont een niet-conformiteit waarmee rekening moet worden gehouden bij de eerstvolgende tussenkomst op de installatie.
Bij type OEG worden onverwijld de nodige acties ondernomen om de veiligheid te waarborgen. Bij type 2 wordt een maximum periode van twee maanden vooropgesteld om de herstelling uit te voeren. Bij type 1 moet de herstelling uitgevoerd worden bij het eerst komend onderhoud. In Vlaanderen is dit maximum om de twee jaar, in Brussel en Wallonië is dit maximum om de drie jaar.
Met vriendelijke groeten,
Bart Thomas General manager Cerga
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 - Essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties.doc
CERGA AANBEVELING 11/01
03-04-2012
CERGA aanbeveling in verband met de essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties 1
Voorwoord
Huidige situatie voor het openen van een gasmeter Het Koninklijk besluit van 28.06.1971 inzake gasdistributie bepaalt in art.48: Art 48: “Bij de opening van de gasmeter, vergewist de gasverdeler er zich van dat binneninstallaties gasdicht zijn voor de verdelingsdruk. Bovendien zal de gasverdeler in geval van een geheel of gedeeltelijk nieuwe installatie, van de installateur een bewijs eisen waaruit blijkt dat de installatie beantwoordt aan de voorschriften van de overeenkomende van kracht zijnde normen NBN.”
In de praktijk dient de installateur het “Getuigschrift af te leveren aan de aardgasdistributienetbeheerder (DNB) voor het openen van de gasmeter, overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 28 juni 1971”, vergezeld van een installatieschema, steeds over te maken aan de distributienetbeheerder en aan de eindafnemer of eigenaar. Hierin verklaart de installateur de installatie uitgevoerd te hebben volgens de geldende NBN normen Er wordt benadrukt dat de ondertekenaar van dergelijk getuigschrift de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het door hem uitgevoerde deel van de binneninstallatie. De opening van de gasmeter gebeurt door de distributienetbeheerder in één van volgende gevallen: a.
De aardgasinstallateur beschikt over het kwaliteitslabel Cerga-professionele gasinstallateur (voorheen gehabiliteerde gasinstallateur).
De distributienetbeheerder zal het attest art. 48 – vergezeld van een installatieschema – opgesteld en afgeleverd door de Cerga-professionele gasinstallateur als voldoende aanvaarden om de gasmeter te openen. b.
De aardgasinstallateur beschikt niet over het kwaliteitslabel Cerga-professionele gasinstallateur (voorheen gehabiliteerde gasinstallateur).
De distributienetbeheerder zal naast het attest art.48 – vergezeld van een installatieschema – een positief controleverslag eisen van een controleorganisme dat door het FODEKME erkend is en dat BELAC geaccrediteerd is voor de controles op aardgasbinneninstallaties. Tot op heden wordt het attest art 48 gebruikt bij het openen van een gasmeter, die gesloten en eventueel verzegeld was door de distributienetbeheerder, van zowel een nieuwe als een bestaande binneninstallatie.
Probleemstelling Voor nieuwe aardgasbinneninstallaties zijn de volgende normen van kracht: -
NBN D51-003;
-
NBN D51-004;
-
NBN B 61-001;
-
NBN B 61-002.
De conformiteit aan deze normen kan gecontroleerd worden aan de hand van checklists: -
Checklist KVBG HAF1000: controleverslag van een kleine aardgas binneninstallatie; Checklist KVBG HAF1003: controleverslag van een grote aardgas binneninstallatie.
1/4
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 - Essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties.doc
De huidige normen NBN D51-003, NBN D51-004, NBN B61-001 en NBN B61-002 zijn opgesteld met het oog op het realiseren van nieuwe aardgasbinneninstallaties. De eisen die vermeld zijn in deze normen zijn niet aangepast aan bestaande installaties. Volgens de huidige reglementering en de gangbare principes van de normalisatie, moet een bestaande aardgasbinneninstallatie voldoen aan de norm die van toepassing was op het ogenblik dat de installatie werd gerealiseerd zodat oude installaties niet onder de huidige normen vallen. Vb: een installatie gerealiseerd in 1994 moet voldoen aan de NBN D51-003 (2de uitgave 1977 + addendum 1 (1983) + addendum 2(1988) + addendum 3(1989) + addendum 4(1992). Hierbij stellen zich de volgende problemen: -
Het is vaak niet mogelijk om de juiste leeftijd van een deel of van de gehele installatie te bepalen en zo te weten welke versie van de norm men moet voldoen.
-
Het is zeer moeilijk om de verschillende versies van de normen en hun addenda uit elkaar te houden. Vaak moet een versie van de norm samen met verschillende addenda worden toegepast.
-
De huidige concepten over veiligheid vinden we niet terug in oude versies van de normen, met andere woorden men kan een installatie hebben die aan een oude versie van de norm voldoet en toch als onveilig zou moeten beschouwd worden.
Om een antwoord te geven op deze vragen werd deze aanbeveling opgesteld waarin de minimum of essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties worden vastgelegd, en dit ongeacht de leeftijd van de installatie.
2
Doelstelling en toepassingsgebied
Dit document heeft tot doel de modaliteiten vast te leggen die dienen gevolgd bij het controleren van de veiligheid van een bestaande aardgasbinneninstallatie voor huishoudelijk gebruik in een residentieel gebouw1. Omdat het uitsluitend bestaande aardgasbinneninstallaties betreft heeft deze controle niet tot doel de conformiteit van de installatie met de op dit ogenblik van toepassing zijnde norm(en) voor de aardgasbinneninstallaties te onderzoeken. De in dit document geciteerde te controleren punten kunnen dus afwijken van die voor een nieuwe installatie. De uitgevoerde controle heeft tot doel de staat van de installatie overeenkomstig essentiële criteria vast te leggen teneinde de eventuele essentiële veiligheidsrisico's voor personen en goederen te bepalen. De controle heeft voor elke wooneenheid betrekking op de verwarmingsinstallatie voor die woning en de installatie voor warmwaterbereiding, met een totaal opgesteld vermogen kleiner dan 70 kW. De controle van een gasinstallatie met een centrale stookplaats met een totaal opgesteld vermogen ≥ 70 kW behoort niet tot het toepassingsgebied van dit document. Deze essentiële veiligheidseisen zullen aan de hand van de ervaring van de gebruikers gaandeweg bijgestuurd worden.
3.
Normatieve verwijzingen
NBN D51-003
Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen – Algemene bepalingen.
NBN D51-004
Installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen – Bijzondere installaties.
NBN B61-001
Stookplaatsen en schoorstenen.
1
Volgens de norm NBN EN 1775 is een residentieel gebouw, een gebouw dat één of meer woongelegenheden bevat met uitsluiting van ruimten die hoofdzakelijk gebruikt worden voor professionele activiteiten en van lokalen toegankelijk voor het publiek. Professionele activiteiten worden uitgevoerd in een commercieel gebouw (bv. kantoorgebouw, herstelwerkplaats) Een gebouw toegankelijk voor het publiek kan zijn een school, hospitaal, theater, winkel, treinstation... Een gebouw bestaande uit woongelegenheden en bv. op het gelijkvloers een winkel is een gemengd gebouw. De controle van de winkelinstallaties behoort niet tot het toepassingsgebied van dit document. Deze installaties dienen te voldoen aan de betrokken reglementering. 2/4
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 - Essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties.doc
NBN B61-002
4.
Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW – Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsgassen.
De essentiële veiligheidseisen
Uit het oogpunt veiligheid bestaan er 2 basisrisico's: -
-
het risico op brand en/of ontploffing door een gaslek – hiertoe wordt een controle uitgevoerd op de gasvoerende delen van de installatie, tot en met de aansluiting van de verbruikstoestellen; het risico op CO-intoxicatie door een slechte verbranding in de aangesloten verbruikstoestellen – hiertoe wordt op de verschillende typen verbruikstoestellen een controle uitgevoerd op de hygiënische verbranding, de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandingsproducten.
Deze CERGA aanbeveling heeft tot doel om de essentiële veiligheidseisen vast te leggen voor bestaande huishoudelijke binneninstallaties. De essentiële veiligheidseisen zijn bepaald door middel van risicoanalyse en het vaststellen van 17 essentiële veiligheidseisen en de concrete uitwerking van deze eisen. Het controleren van de staat van het afvoerkanaal valt buiten het bestek van deze controle. Enkel de aanwezigheid en de correcte afvoer van de verbrandingsproducten worden gecontroleerd. Voor het uitvoeren van de controle wordt beroep gedaan op controleorganisme geaccrediteerd voor de controles van aardgasbinneninstallaties. De bevindingen van de controle worden vastgelegd in een controlerapport opgesteld door de inspecteur van het controleorganisme. Het vermeldt de afwijkingen en de ernstfactor. Op basis van risicoanalyse zijn volgende essentiële veiligheidseisen vastgelegd:
4.A.
RISICO OP BRAND EN/OF EXPLOSIE DOOR EEN GASVERLIES
ESSENTIËLE EIS A1: De gasleidingen moeten vervaardigd zijn uit aangepaste materialen. Ze moeten beschermd zijn tegen schadelijke mechanische, thermische en chemische invloeden(corrosie). ESSENTIËLE EIS A2: Elke doorgang van een gasleiding door de buitenmuur moet gasdicht zijn. ESSENTIËLE EIS A3: De gasleidingen, de gebruikte verbindingen en hun bevestiging moeten, in functie van de ruimte waarin de leidingen lopen, zo worden gekozen dat er geen risico ontstaat op een gevaarlijke gasophoping. Alle elementen van de gasleidingen moeten beschermd zijn tegen schadelijke chemische, mechanische en thermische invloeden. ESSENTIËLE EIS A4: De gasleidingen moeten voldoende gasdicht zijn. ESSENTIËLE EIS A5: De gastoevoer naar de gasleidingen moet afsluitbaar zijn. ESSENTIËLE EIS A6: Al de aangesloten verbruikstoestellen moeten op een correcte manier afsluitbaar zijn. De gasleidingen waarop geen verbruikstoestel is aangesloten moeten vakkundig afgedicht zijn met een metalen stop of dop. ESSENTIËLE EIS A7: De soepele slangen voor het aansluiten van gasverbruiktoestellen moeten geschikt zijn voor aardgas en goed geplaatst zijn. Zij mogen geen scheurtjes, barsten, brandsporen of een abnormale vervorming vertonen.
4.B. RISICO OP CO-INTOXICATIE VERBRUIKSTOESTELLEN
DOOR
SLECHTE
VERBRANDING
IN
ESSENTIËLE EIS B1: Het type van elk verbruikstoestel moet aangepast zijn aan de opstellingsruimte ervan. ESSENTIËLE EIS B2: Om een goede verbranding te waarborgen moeten de verbruikstoestellen aangepast zijn aan de door de DNB geleverde gassoort en bedrijfsdruk. ESSENTIËLE EIS B3: De correcte toevoer van verse verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandingsproducten moet verzekerd zijn voor keukengeisers type A*** (A, AAS, A1AS). ESSENTIËLE EIS B4: De keukengeiser type A moet een hygiënische verbranding hebben. 3/4
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 - Essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties.doc
ESSENTIËLE EIS B5: De correcte toevoer van verse verbrandingslucht moet verzekerd zijn voor de gastoestellen type B. ESSENTIËLE EIS B6: Het aansluitkanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten van een toestel type B moet voldoen aan de gestelde eisen wat materiaal, afmeting en installatie betreft. ESSENTIËLE EIS B7: De correcte afvoer van de verbrandingsproducten via een afvoerkanaal moet verzekerd zijn voor de verbruikstoestellen type B. ESSENTIËLE EIS B8: De afvoer van de verbrandingsproducten van verbruikstoestellen type B11** moet correct gebeuren bij mechanische ventilatie van het gebouw of bij gebruik van een uitwendig aangebrachte rookgasextractor. ESSENTIËLE EIS B9: De verbruikstoestellen type B moeten een correcte hygiënische verbranding hebben. ESSENTIËLE EIS B10: De verbruikstoestellen type C, hun luchttoevoerkanaal en hun kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten moeten correct worden geïnstalleerd.
5.
Uitrusting nodig om de essentiële veiligheidseisen na te gaan
In het kader van zijn opdracht kan de uitvoerder van de controle de opgegeven waarden (bv. het volume, de doormeter, de hoogte, …) beoordelen zonder daarbij beroep te doen op een meetapparaat uitgezonderd voor het meten van de geëiste waarden opgegeven in dit document. Om een controle uit te voeren moet de uitvoerder van de controle in het bijzonder tot zijn beschikking hebben: de volgende meetapparaten en materialen: een chronometer; een meetapparaat voor het bepalen van het CO-gehalte; een schuimend product of een gepast lekdetectieapparaat; klevers of kaartjes waarmee een toestel of een installatie kan worden aangeduid als niet conform; een exemplaar van: de "Checklist veiligheid voor bestaande huishoudelijke aardgasinstallaties" conform Bijlage B, OF het "Controleverslag" conform Bijlage D. De meetapparaten moeten zo gebruikt en behandeld worden dat men de zekerheid heeft dat de mogelijkheden van het meettoestel overeenstemmen met de gestelde eisen van de meting.
6.
Uitwerking
Deze procedure is uitgewerkt in volgende bijlagen: Bijlage A – typen niet-conformiteit en de acties bij het vaststellen ervan; Bijlage B – checklist voor huishoudelijke aardgasbinneninstallaties; Bijlage C – werkinstructie voor huishoudelijke aardgasbinneninstallaties; Bijlage D – voorbeeld van controleverslag;
4/4
2011-06-01 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage A - Typen van niet-conformiteiten en acties bij vaststellen ervan.doc
BIJLAGE A – TYPEN VAN NIET-CONFORMITEITEN EN DE ACTIES BIJ HET VASTSTELLEN ERVAN Opstellen van het rapport en voorstellen van de resultaten Bij het vaststellen van een niet-conformiteit dient een controleverslag opgesteld om de vaststellingen weer te geven. Het is aan te raden gebruik te maken van het controlerapport waarvan model in bijlage F, in het bijzonder om de niet-conformiteiten die een "Onmiddellijk Ernstig Gevaar" (OEG) inhouden gemakkelijker te beheren en behandelen. Het is aan te raden om gebruik te maken van de formuleringen van niet-conformiteiten zoals die in de controleonderwerpen van dit document zijn aangegeven. Deze formuleringen kunnen worden aangevuld om de niet-conformiteit gemakkelijker te lokaliseren en te verduidelijken. Na het uitvoeren van de controle geeft de uitvoerder ervan aan de opdrachtgever of zijn vertegenwoordiger: -
-
de algemene informatie voor het behandelen van de niet-conformiteiten, bijvoorbeeld "beroep doen op een gekwalificeerd persoon"; in functie van de aard van de gecontroleerde installatie, de basis veiligheids- en gebruiksregels die moeten worden gerespecteerd, in het bijzonder de onderhoudsverplichtingen en de controle van de afvoer van de rookgassen.
De typen van niet-conformiteit In dit document onderscheiden we drie typen van niet-conformiteit: -
-
Type OEG (Onmiddellijk Ernstig Gevaar): de installatie vertoont een niet-conformiteit die voldoende ernstig is om de gastoevoer onmiddellijk te onderbreken en dit totdat het gebrek of de gebreken die een onmiddellijk gevaar betekenen zijn weggenomen; Type 2: de installatie vertoont een niet-conformiteit waarvan de ernst het onderbreken van de gastoevoer niet onmiddellijk noodzakelijk maakt maar die belangrijk genoeg is opdat de niet-conformiteit zo spoedig mogelijk wordt weggenomen; Type 1: de installatie vertoont een niet-conformiteit waarmee rekening moet worden gehouden bij de eerstvolgende tussenkomst op de installatie.
Handelwijze bij het vaststellen ONMIDDELLIJK ERNSTIG GEVAAR
van
een
niet-conformiteit
type
OEG:
Bij aanwezigheid van niet-conformiteiten die een Onmiddellijk Ernstig Gevaar (OEG) betekenen moet de uitvoerder van de controle zonder verwijl: -
onmiddellijk de gastoevoer van de installatie geheel of gedeeltelijk onderbreken en een klever of kaartje "GEVAAR" aanbrengen op het betrokken deel of de delen van de installatie; Een niet-conformiteit met betrekking tot de plaatsing van een toestel, de toevoer van lucht of de afvoer van de rookgassen of het verbruikstoestel zelf: de stopkraan van het betrokken toestel sluiten; een klever of kaartje "GEVAAR" aanbrengen op het toestel. Een niet-conformiteit met betrekking tot de gasleidingen en toebehoren: de gasmeterkraan sluiten; een klever of kaartje "GEVAAR" aanbrengen op de gasmeter.
-
mondeling de niet-conformiteit(en) melden en deze aanwijzen aan de opdrachtgever of zijn aangestelde en, indien het geval, de bewoners, en hen inlichten over de aard van de vastgestelde niet-conformiteiten en de aard van de gevaren die ontstaan bij het gebruik van de installatie (gaslek, CO-intoxicatie); 1/2
2011-06-01 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage A - Typen van niet-conformiteiten en acties bij vaststellen ervan.doc
-
de niet-conformiteiten moeten schriftelijk worden gemeld aan de opdrachtgever. De persoon die de controle van de installatie uitvoert moet kunnen aantonen dat de nietconformiteiten werden medegedeeld. NOOT: Dit bewijs kan gebeuren door – niet-limitatieve lijst : - kopie van het rapport ondertekend voor ontvangst door de opdrachtgever of zijn vertegenwoordiger; - kopie van de werkopdracht waarop de niet-conformiteiten zijn vermeld, getekend voor ontvangst door de opdrachtgever of zijn aangestelde; - aangetekend schrijven met verzendbewijs;
Handelwijze bij het vaststellen van een niet-conformiteit type 2 Bij aanwezigheid van niet-conformiteiten type 2 moet de uitvoerder van de controle: -
-
-
mondeling de niet-conformiteit(en) melden en deze aanwijzen aan de opdrachtgever of zijn aangestelde en, indien het geval, aan de bewoners, en hen inlichten over de aard van de vastgestelde niet-conformiteiten en de aard van de gevaren die ontstaan bij het gebruik van de installatie; hen aanraden zo spoedig mogelijk de werken te laten uitvoeren om de vastgestelde niet-conformiteit(en) op te heffen; de niet-conformiteit(en) moet(en) schriftelijk worden gemeld aan de opdrachtgever. De persoon die de controle van de installatie uitvoert moet kunnen aantonen dat de nietconformiteit(en) werd(en) medegedeeld. NOOT: Dit bewijs kan gebeuren door – niet-limitatieve lijst : - kopie van het rapport ondertekend voor ontvangst door de opdrachtgever of zijn vertegenwoordiger; - kopie van de werkopdracht waarop de niet-conformiteiten zijn vermeld, getekend voor ontvangst door de opdrachtgever of zijn aangestelde; - aangetekend schrijven met verzendbewijs;
Handelwijze bij het vaststellen van een niet-conformiteit type 1 Bij aanwezigheid van niet-conformiteiten type 1 moet de uitvoerder van de controle: -
-
mondeling de niet-conformiteit(en) melden en deze aanwijzen aan de opdrachtgever of zijn aangestelde en, indien het geval, aan de bewoners, en hen inlichten over de aard van de vastgestelde niet-conformiteiten; hen aanraden rekening te houden met de vastgestelde niet-conformiteiten bij een latere tussenkomst op de installatie.
Belangrijke opmerkingen 1
Indien bij een installatie meerdere typen van niet-conformiteiten (OEG, type 2, type 1) worden vastgesteld mogen deze samen gemeld worden.
2
Er zijn duidelijk foute situaties die we niet kunnen terug vinden in de essentiële veiligheidseisen. Indien de uitvoerder van de controle meent dat zulk een situatie te maken hebt, hebt is het zijn plicht dit te melden op het verslag.
3
De uitvoerder van de controle kan met situaties geconfronteerd worden waarvan het risico ernstiger is dan de ernstgraad opgegeven in deze procedure. In dat geval heeft de uitvoerder van de controle het recht een hogere ernstgraad te vermelden op het verslag (vb. “OEG” i.p.v. “type 2” ).
4
Bij het vervangen van een aardgastoestel dient de installatie van dit nieuwe toestel te voldoen aan de normen voor nieuwe aardgasbinneninstallaties (NBN D51-003, NBN D51-004, NBN B61-002), met de uitzondering van: ■ de luchttoevoer voor open gastoestellen; ■ de plaats van de uitmonding van de verbrandingsgassen; ■ het verticale deel van het afvoerkanaal van minstens 0,5 m vlak na de afvoerstomp van een B11BS toestel; Voor deze drie punten is deze aanbeveling van toepassing. 2/2
Checklist HAF 2000 - v03 Veiligheid voor bestaande kleine aardgasbinneninstallaties DE CONTROLE BEPERKT ZICH TOT DE OP HET OGENBLIK VAN DE UITVOERING BEREIKBARE EN ZICHTBARE DELEN VAN DE INSTALLATIE
CONTROLEONDERWERPEN (*) A. RISICO OP BRAND EN/OF EXPLOSIE DOOR EEN GASVERLIES LEIDINGEN
Controleonderwerp A1: Controleonderwerp A2: Controleonderwerp A3: Controleonderwerp A4: Controleonderwerp A5: Controleonderwerp A6: Controleonderwerp A7:
Strakke leidingen - Materialen Strakke leidingen - Doorgang buitenmuur Gasleidingen - Plaatsing van de leidingen Gasleidingen - Dichtheidscontrole Afsluiten van de aardgas toevoer Stopkraan van de aardgas verbruikstoestellen Soepele slangen voor het aansluiten van aardgas verbruikstoestellen
B. RISICO OP CO-INTOXICATIE DOOR SLECHTE VERBRANDING IN VERBRUIKSTOESTELLEN VERBRUIKSTOESTELLEN ALGEMEEN
Controleonderwerp B1: Opstelling van de verbruikstoestellen in aangepaste lokalen Controleonderwerp B2: Verbruikstoestellen aangepast aan de door de DNB geleverde gassoort en bedrijfsdruk VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE A
Controleonderwerp B3: Keukengeiser type A*** (A, AAS,A1AS) - toevoer verbrandingslucht + afvoer verbrandingsproducten Controleonderwerp B4: Controle van de werking van de keukengeisers type A *** (A, AAS,A1AS) VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B
Controleonderwerp B5: Controleonderwerp B6: Controleonderwerp B7: Controleonderwerp B8:
Verbruikstoestellen type B - TOEVOER VERBRANDINGSLUCHT Verbruikstoestellen type B - afvoer van de verbrandingsproducten - AANSLUITKANAAL Verbruikstoestellen type B - afvoer van de verbrandingsproducten - AFVOERKANAAL Verbruikstoestellen type B1** - afvoer van de verbrandingsproducten met behulp van uitwendig aangebrachte extractor Controleonderwerp B9: Controle van de werking van de verbruikstoestellen type B
VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE C
Controleonderwerp B10: Verbruikstoestellen type C - eisen van toepassing op het toestel, het luchttoevoerkanaal en het kanaal voor afvoer van de verbrandingsgassen
Noot: Voor nieuwe aardgasbinneninstallaties of nieuwe delen van aardgasbinneninstallaties zijn onder meer de normen NBN D 51-003, NBN D 51-004, NBN B61-001 en NBN B 61-002 van kracht. In de hiernavolgende lijsten aanduiden wat van toepassing is. o.k. = alles in orde ; n.o.k. = niet in orde - niet toegelaten De getallen 1,2 en het letterwoord OEG geven het type aan van de niet-conformiteit. (*) niet-conformiteit type 1 niet-conformiteit type 2 niet-conformiteit type OEG = Onmiddellijk Ernstig Gevaar Elke niet-conformiteit is daarenboven in het logigram eenduidig aangegeven met een letter. De niet-conformiteiten van de installatie kunnen aldus gekarakteriseerd worden met behulp van een getal en een letter, zo betekent de niet-conformiteit A6/A: "de gasleiding is niet afgesloten met een metalen stop of dop" - we lezen af dat dit een nietconformiteit "OEG" is ==> Onmiddellijk Ernstig Gevaar (*) Verdere toelichting en te nemen maatregelen voor elk der typen van niet-conformiteit: zie Werkinstructie en Controleverslag.
Referentie controleorganisme:
1/17
A1: CONTROLEONDERWERP A1 STRAKKE LEIDINGEN - MATERIALEN ESSENTIËLE EIS A1 De gasleidingen moeten vervaardigd zijn uit aangepaste materialen. Ze moeten beschermd zijn tegen mechanische, thermische en chemische invloeden(corrosie). lood
(2)A bovengronds zichtbaar NBN D 51-003 / § 4.11.3
waar geïnstalleerd?
o.k. beschermd tegen corrosie door bekleding in de fabriek?
ingegraven / ingewerkt in muur of vloer
koper
- ingegraven / ingewerkt in muur of vloer - bovengronds buiten een gebouw - in vochtige ruimte van een gebouw
beschermd tegen corrosie?
n.o.k. (2) D o.k. n.o.k.
(2) E
materiaal ? NBN D 51-004 / § 5.5.4
waar geïnstalleerd?
staal NBN D 51-004 / § 5.5.4
o.k. NBN D 51-004 / § 5.5.4.2
in droge ruimte
n.o.k. (2)F in stalen mantelbuis ?
onder een gebouw of in kruipruimte
o.k. PE NBN D 51-004 / § 5.3.1 + addendum 1
andere (2)B (bv. PEX, multi-layerbuizen...)
buiten het gebouw en ingegraven
n.o.k. (1)G NBN D 51-004 / § 5.3.1
afdoende mechanisch + tegen U.V. licht beschermd; max. 0,5 m boven het maaiveld ?
in een meterkast binnen een gebouw (2) C
o.k. n.o.k. .....………………. ………………………….. ………………………… ……………… (1)H
A2: CONTROLEONDERWERP A2 STRAKKE LEIDINGEN - DOORGANG BUITENMUUR ESSENTIËLE EIS A2 Elke doorgang van een gasleiding door een buitenmuur moet gasdicht zijn. doorgang buitenmuur: - ondergronds door buitenmuur - van meterkast door buitenmuur - van opgaande kolom door buitenmuur
NBN D 51-003 / § 4.11.4
o.k. ringvormige ruimte rond de leiding degelijk gasdicht afgedicht ?
n.o.k. (2)A
2/17
A3: CONTROLEONDERWERP A3 GASLEIDINGEN - PLAATSING VAN DE LEIDINGEN ESSENTIËLE EIS A3 De gasleidingen, de gebruikte verbindingen en hun bevestiging moeten, in functie van de ruimte waarin de leidingen lopen, zo worden gekozen dat er geen risico ontstaat op een gevaarlijke gasophoping. Alle elementen van de gasleidingen moeten beschermd zijn tegen schadelijke chemische, mechanische en thermische invloeden.
TOEGELATEN VERBINDINGEN IN FUNCTIE VAN DE GEVOLGDE WEG VAN DE LEIDINGEN
NBN D 51-003 / § 4.3.2
Verbindingen Ruimtelijke schikkingen
Gevolgde weg van de leidingen
Mechanische verbindingen Schroefdraad
K nellen / Persen Drieledige koppeling
Lassen / hardsolderen
1
Zichtbaar
o.k.
o.k.
o.k.
2
Technische schacht zonder specifiek risico
o.k.
o.k.
o.k.
Geventileerde holle ruimte zonder o.k. specifiek risico
o.k.
o.k.
3
4
5
6
Niet geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico Ingewerkt in de muur of ondervloer Zone met specifiek risico (bv. liftkoker) D51-003 §4.3.3
n.o.k.
Niet na te gaan
n.o.k. (2)B
o.k.
(1)C
o.k.
(2)A n.o.k. o.k.
(2)D
Bij het nazien van de bereikbare leidingen en hulpstukken controleert de uitvoerder ook: - de staat van die leidingen: roest, beschadigingen…; - de "spanningsvrije" uitvoering van de soepele en niet soepele leidingen; - de kwaliteit van de uitgevoerde verbindingen: schroefdraad, voor gas geschikte persfitting, drieledig koppelstuk met dichting metaal op metaal sluiting; [NBN D 51-003 / § 4.5.1] - de bevestiging van de leidingen op de wanden van het gebouw: aard en voldoende aantal beugels; [NBN D 51-003 / § 4.4.1] - dat de gasleidingen niet gebruikt zijn als aarding voor de elektrische installatie of voor een elektrisch toestel. [NBN D 51-003 / § 4.3.4] - kranen geschikt voor aardgas NOOT: zowel ‘’lange’’ als ‘’korte’’ knelfittingen uit messing/brons zijn aanvaardbaar. Zachtsoldeer verbindingen op koperen buizen zijn aanvaardbaar.
geen niet-conformiteit vastgesteld aan de leidingen - geen aanleiding tot ondichtheid in de toekomst
niet-conformiteiten vastgesteld aan de leidingen en/of hulpstukken - kunnen in de toekomst eventueel aanleiding geven tot ondichtheid: .....……………….......................................................... …………………………................................................ …………………………................................................ …………………............................................................ (1)E
3/17
A4: CONTROLEONDERWERP A4 GASLEIDINGEN - DICHTHEIDSCONTROLE ESSENTIËLE EIS A4 De gasleidingen moet voldoende gasdicht zijn.
onder gasdruk
installatie tijdens de controle?
niet onder gasdruk Nagaan of de stopkraan van elk toestel open is en/of alle leidingen in afwachting van het aansluiten van een toestel afgesloten zijn bij middel van een metalen geschroefde stop of dop.
ENKEL voor controle bestaande installatie eventueel met een niet afzonderlijk te testen nieuw gedeelte
debiet > 1 liter / 10 min (OEG) A lekdebiet?
debiet < 1 liter/ 10 min (2) B geen debiet
dichtheidscontrole op verdeeldruk, met balgengasmeter OF met debietmeter
Indien er een BALGENGASMETER G4 of G6 AANWEZIG is, werkend op de verdeeldruk (aardgas: 20 / 25 mbar), zal deze als meetinstrument gebruikt worden. Om er zeker van te zijn dat de gasmeter niet geblokkeerd is en ook een klein debiet kan aanduiden wordt een klein debiet gemaakt met behulp van een verbruikstoestel.
methode dichtheidsproef? dichtheidsproef met manometer op bestaande (oudere) lagedruk binneninstallaties
bepaling van het lekdebiet aan de hand van de meting van een drukdaling op de manometer
dichtheidsproef met manometer aanbevolen bij nieuwe installaties of gedeeltelijk nieuwe installaties
lekdicht niet lekdicht (OEG) C
* Stel alle toestellen buiten werking. * Lees de tellerstand af en start de chronometer. * Wacht de nodige tijd af: - 10 minuten voor een gasmeter van het type G4/G6 (Qmax 6m³/h / Qmax 10m³/h); - voor gasmeters groter dan of gelijk aan het type G16 (Qmax groter dan of gelijk aan 25m³/h) mag deze methode niet worden toegepast.
* Lees de tellerstand af en bereken het verschil. * Indien de controle geen verlies aangeeft eindigt de operatie. * Indien de controle een verlies kleiner dan of gelijk aan 1 liter per 10 minuten geeft is er een niet-conformiteit 2. * Indien de controle een verlies van meer dan 1 liter per 10 minuten geeft is er een niet-conformiteit OEG en dient de binneninstallatie buiten dienst gesteld gasmeterkraan dicht en verzegeld.
lekdebiet? NBN D 51-003 / § 4.7 - NBN D 51-004 / § 5.11
debiet > 1 liter / 10 min (OEG) D debiet < 1 liter/ 10 min (2) E geen lekdebiet
DICHTHEIDSCONTROLE MET BEHULP VAN EEN MANOMETER van nieuwe installaties of delen van nieuwe installaties wordt uitgevoerd: - voor nieuwe lagedruk binneninstallaties: op een controledruk van 150 mbar - Technische Aanbeveling KVBG 09/01; - voor bestaande lagedruk binneninstallaties met een werkdruk van 20 of 25 mbar wordt de dichtheidsproef uitgevoerd op deze werkdruk. Procedure: - alle gastoestellen uitschakelen - stopkranen in open stand; - installatie onder druk zetten - druk laten stabiliseren; - na een wachttijd van minstens 10 minuten mag de manometeraflezing niet gedaald zijn; bij het afzepen van de bereikbare verbindingen mogen zich geen bellen vormen.
De bepaling van het lekdebiet aan de hand van de meting van een drukdaling op de manometer gebeurt conform de "Technische Aanbeveling CERGA 11/03. BESLUIT Indien er: * geen gasmeter aanwezig is; * OF deze gesloten en verzegeld is door de DNB ; * OF indien deze geblokkeerd is of slecht aanduidt ; * OF als deze een te kleine minimumaanduiding op het telwerk heeft (gasmeter > G16 / Qmax > 25 m3/h); * OF indien er geen manometer kan worden gebruikt; vermeldt de uitvoerder op zijn rapport dat er geen lekcontrole met behulp van de gasmeter of een manometer mogelijk was. ER MAG DAN GEEN POSITIEF ADVIES OVER DE INSTALLATIE WORDEN GEGEVEN (ENKEL controle van de verbindingen van de installatie door afzepen met een schuimend product is onvoldoende om een positief advies te geven over de installatie.)
4/17
A5: CONTROLEONDERWERP A5 AFSLUITEN VAN DE AARDGAS TOEVOER ESSENTIËLE EIS A5 De gastoevoer naar de gasleidingen moet afsluitbaar zijn. meerdere gasmeters met elk hun gasmeterkraan
één gasmeter met zijn gasmeterkraan
ELKE GASMETER EN TUSSENGASMETER MOET VOORAFGEGAAN WORDEN DOOR EEN AFSLUITKRAAN NBN D 51-003 / § 4.4.3
opstellingsruimte?
in de ruimte van de inkomende gasleiding in het gebouw
in meterkast buiten tegen de gevel
opstellingsruimte?
in meterkast ter hoogte van de rooilijn
de gasmeterkraan geldt als algemene afsluiter voor het gebouw
toegankelijk en bereikbaar voor alle verbruikers?
NIET in één gemeenschappelijke ruimte
n.o.k
niet toegankelijk of niet bereikbaar voor alle verbruikers (2) C
NBN D 51-003 / § 4.4.1
een algemene afsluiter ter hoogte van de inkomende leiding in het gebouw?
o.k toegankelijk en bereikbaar voor alle verbruikers is niet voorzien (1) A
is voorzien is de afsluiter bereikbaar ? o.k.
in één gemeenschappelijke ruimte
De verdieping en het overeenkomstige appartement wordt op de stroomafwaartse leiding, op circa 0,50 m na de gasmeter, op ondubbelzinnige en permanente wijze aangebracht. n.o.k. (1)B
ondubbelzinnige aanduiding van de verblijfseenheid ? o.k.
n.o.k. (2)D
5/17
A6: CONTROLEONDERWERP A6 STOPKRANEN VAN DE AARDGAS VERBRUIKSTOESTELLEN Toestel ( aard + type):……………………………........... ..............................................................................
ESSENTIËLE EIS A6 Al de aangesloten verbruikstoestellen moeten op een correcte manier afsluitbaar zijn. De gasleidingen waarop geen verbruikstoestel is aangesloten moeten vakkundig afgedicht zijn.
NBN D 51-003 / § 4.4.1
niet afgesloten met metalen stop of dop (OEG)A
n.o.k. (1)B
DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
is het verbruikstoestel aangesloten?
niet aangesloten ja, met metalen stop of dop
voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
is aangesloten
NBN D 51-003 / §
leiding afgesloten ?
6.4 is er een stopkraan voorzien?
wel stopkraan
kan het toestel afgekoppeld worden zonder dat de stopkraan verwijderd wordt?
geen stopkraan of niet bereikbaar (2)C
o.k.
staat de stopkraan in de nabijheid van het toestel en is ze bereikbaar ?
bereikbaar
moeilijk bereikbaar (1)D
6/17
A7: CONTROLEONDERWERP A7 SOEPELE SLANGEN VOOR HET AANSLUITEN VAN AARDGAS VERBRUIKSTOESTELLEN ESSENTIËLE EIS A7 De soepele slangen voor het aansluiten van gasverbruikstoestellen moeten geschikt zijn voor aardgas en goed geplaatst zijn. Zij mogen geen scheurtjes, barsten, brandsporen, sporen van pletting of een abnormale vervorming vertonen.
Toestel ( aard + type):……………………………........ ........................................................................... voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen. DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
TOEGELATEN SOEPELE SLANGEN VOOR AARDGAS
Kooktoestellen
"Vaste" toestellen -verwarming
Aard van de aansluiting
- warmwaterproductie *
Ingebouwde kooktoestelle n m et oven in onderbouw ***
Mobiel kookfornuis of ingebouwde kooktoestellen zonder oven in onderbouw***
o.k.
o.k.
o.k.
o.k.
"Mobiele" toestellen**
vaste leidingen metalen slangen geschikt voor aardgas (KVBG-spec 91/01 of NBN EN14800) elastomeren slangen conform NBN D04-002 elastomeren slangen conform NBN EN 1762 of BS 3212
o.k.
Bunsenbrander
n.o.k.
(2)A
n.o.k. (2)C
n.o.k. (2)E
o.k.
o.k.
n.o.k.
(2)B
n.o.k. (2)D
n.o.k. (2)F
n.o.k. (2)G
o.k.
* : inbegrepen de combi-verwarmingstoestellen (sanitair warm water + CV) ** : "mobiele" toestellen zijn toestellen die door hun bestemming geen vaste opstellingplaats hebben - BBQ, wasmachine, droogkast, ... ***: elastomeren slang verboden voor de voeding van een ingebouwde kookplaat met oven of plaats voor oven in kast onder of naast kookplaat elastomeren slang wel toegelaten voor de voeding van een ingebouwde kookplaat zonder oven of plaats voor oven in kast onder of naast kookplaat. Elke elastomeren slang moet derwijze geplaatst zijn dat zij niet aan vlammen of verbrandingsproducten blootgesteld wordt, noch in contact komt met warme delen van verbruikstoestellen of doorheen een verhitte zone (bv. achter een niet geïsoleerde oven) loopt. Maximum lengte 2 m visueel controleerbaar over hun ganse lengte - niet ingewerkt in muur of plafond/ondervloer.
ALGEMENE EISEN
slang in goede staat ?
n.o.k. (2)H o.k.
slang en/of koppelingen niet ingewerkt ?
n.o.k. (1) I
o.k.
plaatsing zo dat geen beschadigingen mogelijk zijn?
n.o.k. (1) J
o.k.
soepele slangen niet in serie geplaatst ?
n.o.k. (1) K
o.k. n.o.k. (2) L
niet vervormd door te kleine buigstraal?
o.k.
- de slang en/of de koppelingen zijn niet ingewerkt in een muur of plafond/ondervloer; - de metalen slang is zo geplaatst dat ze geen beschadigingen, rekking of torsie ondergaat; - de buigstraal van de metalen slang is niet kleiner dan deze voorgeschreven door de fabrikant.
SPECIFIEKE EISEN VOOR METALEN SLANGEN
NBN D 51-003 / § 4.4.4
slang geschikt voor aardgas?
n.o.k.
(2) M
o.k.
- de metalen slang en de koppelingen zijn conform de KVBG-specificatie 91/01 of NBN EN 14800;
SPECIFIEKE EISEN VOOR ELASTOMEREN SLANGEN VOOR AARDGAS
n.o.k. - de vervaldatum voor het vervangen van de elastomeren slang is verstreken (2) N
vervaldatum niet verstreken?
o.k.
7/17
B1: CONTROLEONDERWERP B1: OPSTELLING VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN IN AANGEPASTE LOKALEN ESSENTIËLE EIS B1 Het type van elk verbruikstoestel moet aangepast zijn aan de opstellingsruimte ervan.
DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
In functie van de gastoepassing en de aard van de opstellingsruimte, wordt aangegeven welke type toestellen verboden zijn. Voor de niet verboden toesteltypes worden de voorzieningen die dienen aanwezig te zijn (o.a. toevoer van verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten) en hun conformiteit worden afzonderlijk behandeld in de betreffende controleonderwerpen. Toestel ( aard + type):………………………………............................................................................................. Opstellingsruimte:…………………………………................................................................................................. ............................................................................................................................................................................. ELK toestel AFZONDERLIJK vermelden.
ALGEMEEN PRINCIPE: Volgende gastoestel types in combinatie met gebruik of opstellingsplaats zijn verboden
keukengeiser type A of A1 (dus zonder atmosfeerbeveiliging AS)
ja
voedt een bad of een stortbad
voedt een wasbak of lavabo
gastoestel opgesteld in een badkamer, douchecel, WC of slaapkamer
ja
(OEG) A
(2) B
Gastoestel type B11 (dus zonder thermische terugslag beveiliging TTB) (keukengeiser, kachel, CV-ketel,..) (2) C
NOOT : een studio, flat of loft wordt niet als een slaapkamer beschouwd
open gastoestel (type B**) opgesteld in een kast?
de kast voldoet aan de toestelgebonden eisen
de kast voldoet niet aan de toestelgebonden eisen (2) D
Indien een verbruikstoestel geïnstalleerd is in een kast, muurkast, bergruimte of gelijkwaardige ruimte, dient zowel de opstellingsruimte als de ruimte waarin ze uitmondt, te voldoen aan de toestelgebonden eisen voor de geïnstalleerde toestellen. Indien de opstellingsruimte (kast, muurkast of dergelijke) van een toestel niet in verbinding staat met de ruimte waarin ze is aangebracht- bv. afgesloten kast waarin de verbrandingslucht via een kanaal rechtstreeks van buiten toegevoerd wordt en waarin zich het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten bevindt - dan zijn er geen bijkomende voorzieningen te treffen voor de ruimte waarin de kast of de muurkast is aangebracht.
8/17
B2: CONTROLEONDERWERP B2 - VERBRUIKSTOESTELLEN AANGEPAST AAN DE DOOR DE DNB GELEVERDE GASSOORT EN BEDRIJFSDRUK Toestel ( aard + type):……………………….. ..............................................................
ESSENTIËLE EIS B2 Om een goede verbranding te waarborgen moeten de verbruikstoestellen aangepast zijn aan de door de DNB geleverde gassoort en bedrijfsdruk.
voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen. DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
kan het gastoestel in werking gesteld worden ?
o.k.
ja
is het toestel aangesloten?
is aangesloten
n.o.k. - einde controle van dit toestel neen de vlammen van het toestel zijn zichtbaar ?
zichtbaar
niet zichtbaar - einde controle van dit toestel
stabiel blauw vlammenbeeld ?
korte vlammen die afblazen en doven - moeilijk te ontsteken mengsel - toestel is geregeld voor B/P (controle kenplaatje) en wordt gevoed met aardgas (OEG)A
o.k. toestel geschikt voor aardgas en bedrijfsdruk
gele vlammen door vervuiling van de luchtaanzuigopeningen, de brander of de warmtewisselaar - zie controleonderwerp B4 of B9.
aanduiding op het kenplaatje: ...................................... ......................................
Deze controle omvat alle aangesloten verbruikstoestellen. Opgelet: toestel met gele vlammen door vervuiling van de luchtaanzuigopeningen, de brander of de warmtewisselaar - zie controleonderwerp B4 of B9. Deze controle wordt niet uitgevoerd indien: - het toestel niet aangesloten is; - het toestel niet in dienst kan worden gesteld; - de vlammen van het toestel niet zichtbaar zijn. HET FEIT DAT DEZE CONTROLE NIET UITGEVOERD WERD MOET VERMELD WORDEN OP HET RAPPORT MAAR GEEFT GEEN AANLEIDING TOT EEN NIET-CONFORMITEIT.
MARKERING - CATEGORIE VAN HET VERBRUIKSTOESTEL
toestel na 1/1/1996
markering?
verplichte C E - markering aanwezig
toestel van vóór 1/1/1996
één markering: *AGB/BGV of *BENOR of *label gasverdeler - te preciseren:........... ...............................
categorie toestel ?
cat
I2E+
cat of
I2E(S) B I2E(S)
cat of
I2E(R)B I2E(R)
cat
I2N
cat II2E+3+ + vermelding "geregeld voor aardgas"
geen enkele markering aanwezig
cat II2E+3P + vermelding "geregeld voor aardgas"
andere -omschrijf: ………………… …………………. … (OEG) C
neen CE markering is niet verplicht op de volgende toestellen: (gas appliance directive 90/396/CEE guidance ) - kooktoestellen : industriële bakkerijoven; - verwarming : gasmotoren; brandstofcellen; roofingbranders; warmtepompen; compressoren; snij-las en soldeergereedschap; laboratoriumbranders; vuilverbrandingsovens; industiële CO2 generatoren voor serres; - warm waterproductie : toepassingen met warm waterproductie >105°C; - wasserijen : industriële wasserijtoestellen
is CE-markering verplicht? ja C E - markering is vereist het toestel is NIET geschikt voor het verdeelde aardgas en de overeenstemmende druk (OEG)D
9/17
B3: CONTROLEONDERWERP B3 - KEUKENGEISER TYPE A*** (A, AAS of A1AS) TOEVOER VERBRANDINGSLUCHT + AFVOER VERBRANDINGSPRODUCTEN Toestel ( aard + type):…………………………….. .............................................................................. voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
ESSENTIËLE EIS B3 De correcte toevoer van verse verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandingsproducten moet verzekerd zijn voor keukengeisers type A*** (A , AAS , A1AS).
Keukengeiser = warmwatertoestel met een maximaal vermogen van 150 kcal/min (toestel "5 l/min"). type A (zie controleonderwerp B1)
welk type keukengeiser?
o.k
n.o.k - vermogen > 150 kcal/min (OEG) A
type AAS of A1AS
direct naar buiten
toevoer verbrandingslucht
conforme luchttoevoeropeningen direct naar buiten + 1 direct naar buiten + 2 door stroomopening doorstr oomopeningen (2 openingen in serie) (3 openingen in serie)
150 cm²
160 cm²
200 cm²
uit een goed verluchte ruimte + maximum 3 openingen in serie (* ) 200 cm²
opgelet: indien de lucht wordt toegevoerd via doorstroomopening(en), moeten alle doorstroomopeningen + openingen naar buiten minstens dezelfde sectie hebben – zie tabel (bijv. alle twee 160 cm²).
(*): een goed verluchte ruimte is bijvoorbeeld het trappenhuis rechtstreeks in verbinding met de buitendeur van het appartementsgebouw. Deze optie voor luchttoevoer is enkel geldig voor een toestel met atmosfeerbeveiliging, type AAS of A1AS
geen luchttoevoeropening luchttoevoeropening? NBN D 51-003 / § 5.2.1.4
(OEG) B
te kleine luchttoevoeropening
(2) C
conforme luchttoevoeropening(en) met correcte sectie
conform rooster beneden in de opstellingsruimte (max. 30 cm van de vloer) toevoeropening is te hoog geplaatst
plaats van de toevoeropening ?
(2)D
blijvende uitsparing (hoogte 2,5 cm) aan de onderzijde van een toegangsdeur
NBN D 51-003 / § 5.2.1.3
niet-afsluitbare toevoeropening permanent niet afsluitbare opening?
opening is afgedicht (OEG) E opening kan worden afgedicht (2) F
conforme opening of kanaal: minimum 150 cm2 netto, rechtstreeks naar de buitenlucht, niet afsluitbaar , hoger dan de bovenzijde van het toestel er is geen afvoeropening voorzien
(OEG) G
afvoer verbrandingsproducten NBN D 51-003 / § 5.2.2.1
de aanwezige afvoeropening is te klein conforme opening afvoer verbrandingsprocucten?
(2) H
de aanwezige afvoeropening is afgedicht (OEG) I de aanwezige afvoeropening kan worden afgedicht
(2) J
de luchtafvoer bestaat uit in serie geplaatste openingen (2) K
Voor andere toestellen type A dan kooktoestellen mag een dampkap niet gebruikt worden als afvoer van de verbrandingsproducten.
10/17
B4: CONTROLEONDERWERP B4 - CONTROLE VAN DE WERKING VAN DE KEUKENGEISERS TYPE A*** (A , AAS OF A1AS) ESSENTIËLE EIS B4 De keukengeiser type A*** (A , AAS of A1AS) moet een hygiënische verbranding hebben.
Toestel ( aard + type):…………………………… ........................................................................... voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
VISUELE CONTROLES
blazen de vlammen van de brander af?
n.o.k. : afblazen over een groot deel van de brander (OEG)A blauw vlambeeld geen afblazende vlammen
vlammenbeeld?
CO-METING
is de in de opstellingsruimte gemeten CO-concentratie toegelaten?
n.o.k. - de gemeten concentratie ligt tussen 25 ppm en 50 ppm
(2)C
n.o.k. - de gemeten concentratie is groter dan 50 ppm (OEG)D o.k. - de gemeten concentratie is kleiner dan 25 ppm
geel (2) B vlambeeld
Een CO-meting wordt uitgevoerd: - pas minimum 3 minuten na het in werking treden van de keukengeiser; - op ongeveer 50 cm vóór het toestel en op ooghoogte; - zonder dat andere verbrandingstoestellen functioneren; - met gesloten ramen en deuren en met elke niet door het toestel geactiveerde mechanische afzuiging (dampkap droogkast, extractietoestel) buiten werking. De maximum toegelaten CO-concentratie in de ruimte is 25 ppm. TUSSEN TWEE METINGEN DE OPSTELLINGSRUIMTE VOLDOENDE LANG VENTILEREN OM VOLLEDIGE VERVANGING VAN HET LUCHTVOLUME TE BEKOMEN
KEUKENGEISERS TYPE AAS EN A1AS MOETEN ZICHZELF AUTOMATISCH UITSCHAKELEN VOORALEER EEN CO-CONCENTRATIE VAN 25 ppm BEREIKT IS
OPGELET: indien er zich nog andere verbrandingstoestellen in dezelfde opstellingsruimte bevinden moet ook voor hen de CO-meting uitgevoerd worden - onder de voor hen ongunstigste omstandigheden; voor een toestel met TOB: met elke niet door het toestel geactiveerde mechanische afzuiging (dampkap, droogkast, extractietoestel) in werking indien de TOB niet bereikbaar is, wordt de CO-meting uitgevoerd met het eventueel aanwezige afzuigsysteem buiten werking en in werking - zie controleonderwerp B 9.
Controle van het vlambeeld Afblazen van de vlammen: Wanneer na het ontsteken van de brander de vlammen afblazen (loskomen van de brander) dan wijst dit op een slechte mengverhouding gas-lucht. Bij sterk afblazen kan de vlam eventueel doven. Indien dit verschijnsel zich voordoet stopt men met verdere controle en is het betrokken toestel afgekeurd. Kleur van de vlam: Bij een correct werkende atmosferische brander heeft de vlam het uitzicht van een blauw/groene kegel omringd door een minder gekleurde zone. Wanneer in een gastoestel met een atmosferische brander een gele vlam gevormd wordt wijst dit op een tekort aan verbrandingslucht en de aanwezigheid van een te hoge CO-concentratie in de verbrandingsproducten. Dit doet zich onder meer voor bij vervuiling van de aanzuigopeningen voor de primaire lucht, bij vervuiling van de brander, bij vervuiling van de warmtewisselaar en bij onvoldoende afvoer van de verbrandingsgassen.
11/17
B5: CONTROLEONDERWERP B5 - VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B TOEVOER VERBRANDINGSLUCHT Toestel ( aard + type):…………………………….... ................................................................................ ................................................................................
ESSENTIËLE EIS B5 De correcte toevoer van verse verbrandingslucht moet verzekerd zijn voor de gastoestellen type B.
voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
geen luchttoevoer aanwezig (OEG)A luchttoevoer?
luchttoevoer aanwezig
oorsprong luchttoevoer? NBN D 51-003 / § 5.2.1.5 NBN D 51-003 § 5.2.1.2
via luchttoevoerkanaal horizontaal verticaal: toevoer via onderzijde
van buiten het gebouw toevoeropening?
verticaal: toevoer via dak (in drukzone) + kruiskap op uiteinde + eindigend vlakbij de vloer v.d. opstellingsruimte
uit andere ruimte
verticaal: toevoer via dak (buiten drukzone) (1)B
NBN D 51-003 / § 5.2.1.4 - tabel 4
conforme sectie(s) type toestel
via luchttoevoeropening(en)
B1* B2*
conforme luchttoevoeropening(en)?
(2)C
oriëntatie toevoer?
(cm²/kW)
bestaand gebouw – doorlaat per type luchttoevoer direct naar buiten 6 3
direct naar buiten + 1 doorstroomopening (2 openingen in serie) 8 4
NBN D 51-003: § 5.2.1.3 + § 5.2.1.4
direct naar buiten + 2 doorstroomopeningen (3 openingen in serie) 10 5
uit goed verluchte ruimte (*) + maximum 3 openingen in serie (alleen B11BS ) 10 5
(*): een goed verluchte ruimte is bijvoorbeeld het trappenhuis van een appartementsgebouw rechtstreeks in verbinding met de buitendeur. Deze optie voor luchttoevoer is enkel geldig voor een toestel met TTB, type B11BS
- niet afsluitbare opening met een min. netto sectie van 50 cm2 - uitsparing onderaan een deur van min. 2,5 cm hoogte en sectie van min.150 cm2 - niet afsluitbare opening met een min. netto sectie van 150 cm2 bij vervanging van een B toestel in een badkamer, douchecel, slaapkamer of WC. opgelet : indien luchttoevoer via doorstroomopening(en), alle doorstroom openingen + openingen naar buiten : minstens dezelfde sectie, zie tabel (bijv. B1*: alle 3 de openingen 10 cm²/kW) . conforme luchttoevoeropening voor toestel B11BS , B11CS, B22 of B23: de luchttoevoeropening heeft geen sectie conform met bovenstaande tabel en/of eisen voor toestel B11 (zonder TTB): de luchttoevoeropening heeft geen sectie conform met bovenstaande tabel en/of eisen de lucht wordt toegevoerd uit een niet toegelaten ruimte
(2) D (OEG) E (2) F
de aanwezige luchttoevoeropening is afgesloten
(OEG) G
voor toestel B11BS , B11CS, B22 of B23: de aanwezige luchttoevoeropening kan worden afgesloten (2) H voor toestel B11 (zonder TTB) : de aanwezige luchttoevoeropening kan worden afgesloten (OEG) I geen luchttoevoeropening NBN D 51-003 / § 5.2.2.3
dampkap, droogkast of gelijksoortig afzuigsysteem in opstellingsruimte met afvoer naar buiten?
er is een afzuigsysteem
er is geen afzuigsysteem.
(OEG) J
kan wel worden toegelaten mits aan bijkomende voorwaarden voldaan is voor wat betreft bijkomende oppervlakte luchttoevoeropening of het niet gelijktijdig werken van het gastoestel en het afzuigsysteem extra luchttoevoer of vergrendeling aanwezig?
o.k.
n.o.k.
(2) K
12/17
B6: CONTROLEONDERWERP B6 - VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN - AANSLUITKANAAL ESSENTIËLE EIS B6 Het aansluitkanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten van een toestel type B moet voldoen aan de gestelde eisen wat materiaal, afmeting en installatie betreft.
Toestel ( aard + type):.................... ……………………………............... .......................................................
Aansluitkanaal = kanaal dat de afvoerstomp van het toestel verbindt met het afvoerkanaal
voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
is het aansluitkanaal in goede staat?
n.o.k. (2) A o.k.
doorlaat aansluitkanaal?
>= doorlaat afvoerstomp
NBN D 51-003 / § 5.3.1.2.6
< doorlaat afvoerstomp
(OEG) B
horizontaal of oplopend naar het afvoerkanaal = < 0,5m
Enkel voor B11** toestellen
horizontale lengte van het aansluitkanaal?
helling?
> 0,5m
verwijde delen naar boven gericht?
neergaand naar het afvoerkanaal
NBN D51-003 § 5.3.1.2.5.1
(2) C
oplopend naar het afvoerkanaal helling?
n.o.k. (1) F
horizontaal
(2) D
neergaand naar het afvoerkanaal
(2) E
aansluiting op toestel en afvoerkanaal + alle verbindingen goed afgedicht?
o.k.
n.o.k.
(2) G
o.k.
gebruikte materiaal? strakke RVS of aluminium buizen
metalen strakke of flexibele buizen metalen flexibele buizen metalen strakke of flexibele buizen niet geschikt voor aansluitkanaal metalen flexibele buizen geschikt voor (type dampkap/aircobuizen, niet geschikt voor aansluitkanaal geschikt voor aansluitkanaal (type dampkap/aircobuizen, gegalvaniseerde buizen) (OEG) H aansluitkanaal gegalvaniseerde buizen) (OEG) H
NBN B 61-002 / § 7.3.1
NBN B 61-002 / § 7.3.2
positionering van de flexibele buis?
metalen strakke of flexibele buizen in slechte staat
roest / corrosie (OEG) J gat(en)
(OEG) K
geplet / vervormd (OEG) L 30°
verticaal of max. 30° t.o.v. de verticale as
NBN D 51-003 / § 5.3.1.4
Aansluitkanaal geplaatst volgens de regels van goed vakmanschap?
horizontaal of hoek groter dan 30° t.o.v. de verticale as (1) I
aansluiting meerdere toestellen op gemeenschappelijk afvoerkanaal conform?
o.k. niet conform - beschrijf:... ............................. (1) M
o.k. de plaatsing beantwoordt niet aan goed vakmanschap (2) N
Het aansluitkanaal moet zichtbaar zijn over zijn ganse lengte. Indien dit niet zo is moet dit uitdrukkelijk op het controlerapport vermeld worden. Let op: er zijn situaties mogelijk met GELIJKTIJDIG verschillende niet-conformiteiten.
13/17
B7: CONTROLEONDERWERP B7 - VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN - AFVOERKANAAL ESSENTIËLE EIS B7 De correcte afvoer van de verbrandingsproducten via een afvoerkanaal moet verzekerd zijn voor de verbruikstoestellen type B.
Toestel ( aard + type):............................ ……………………………....................... ................................................................ voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
geen aansluit- en/of afvoerkanaal (OEG)A
is er een aansluit/ afvoerkanaal?
wel aansluit- + afvoerkanaal type toestel ? NBN D 51-003 / § 5.3.1.1.1
met prefab afvoersysteem?
n.o.k. (1)C o.k.
individueel luchtdicht kanaal?
n.o.k. (2)D
uitmonding in zone I uitmonding in zone II met conforme statische afzuigkap
NBN D 51-003 / Bijlage E - § 2.2
uitmonding in zone II zonder statische afzuigkap (2)E
NBN D 51-003 / § 5.3.1.1.6 NBN D 51-003 / § 5.3.1.1.8
uitmonding afvoerkanaal?
zijn het afvoerkanaal en de uitmonding geplaatst volgens de regels van goed vakmanschap?
uitmonding in zone II met niet conforme statische afzuigkap (2)F
OK
uitmonding in zone III
de plaatsing beantwoordt niet aan goed vakmanschap (2) I
uitmonding binnen het gebouw
(OEG) H
condensatietoestel condensatie toestel?
kunststof temperatuurklasse T 120
geen condensatie toestel (OEG) K
R.V.S. of aluminium steen, beton of vezelcement
NBN D 51-003 / § 5.3.1.1.12
condensatieketel + behandeld kanaal TOESTEL TYPE B11*
(2)G
niet na te gaan andere (2) J (vb: PVC, gegalvaniseerde buis,..)
aard afvoerkanaal?
B33
B32
B23P
B22P
B23
B22
B14BS
BS of CS
B41 AS of
B13CS
B13BS
B13AS
B12CS
B12BS
toestel zonder TOB andere: ..…… (2)B …………………… ……………………
o.k.
toestel met TOB - MET ventilator
B12AS
B11CS
B11BS
B11AS
B11
toestel met TREKONDERBREKER VALWINDAFLEIDER - "TOB" ZONDER ventilator - Type B11*
geen condensatietoestel
controle trek toestel?
............... Pa ..............mbar minimaal 3 Pa of 0,03 mbar ONDERDRUK
gebruikte techniek? eventueel rookgasanalyse ter hoogte van de TTB (uitlaat TOB) met aangepast meetinstrument bijv. CO2 gehalte bepalen
vaststellen met hand of spiegel aan TOB
terugstroming met dampkap in werking(OEG) N
condensatieketel + niet behandeld kanaal (2) L conform de wettelijke voorschriften NIET conform de wettelijke voorschriften (2) M
meting met deprimometer v.d. onderdruk in het afvoerkanaal - nadat toestel 3 min. in werking is (vol debiet) en met de eventuele dampkap of droogkast in werking - gesloten ramen en deuren
terugstroming zonder dampkap in werking (OEG) O
geen terugstroming met dampkap in werking of geen dampkap aanwezig NBN B61-002 / § 7.3.6.4
geen vochtsporen of beschadiging door condensatie in afvoerkanaal?
n.o.k. (2) P o.k.
BIJ TWIJFEL TIJDENS EEN VISUELE WAARNEMING DIENT ALLESZINS OP HET RAPPORT VERMELD: "AFVOER TE CONTROLEREN DOOR EEN GEKWALIFICEERD PERSOON"
14/17
B8: CONTROLEONDERWERP B8 - VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B11** AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN MET BEHULP VAN UITWENDIG AANGEBRACHTE EXTRACTOR ESSENTIËLE EIS B8 De afvoer van de verbrandingsproducten van verbruikstoestellen type B11** moet correct gebeuren bij mechanische ventilatie van het gebouw of bij gebruik van een uitwendig aangebrachte rookgasextractor.
Toestel ( aard + type):.......................................... ……………………………..................................... ............................................................................. voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
VENTILATIESYSTEMEN A , B , C en D - zie NBN B 61-002
NBN D 51-003 / § 5.3.3.1
afzuigventilator bovenop het afvoerkanaal die het kanaal in onderdruk plaatst over de ganse hoogte
gebouw zonder mechanische ventilatie
type gebouw?
gebouw met gestuurde mechanische ventilatie (VMC of VMC - gas) of ventilatiesysteem B, C of D (zie NBN B 61-002) eigenschappen?
eigenschappen? VMC gas + toestellen B11CS NBN D 51-003 / § 5.3.3.1
VMC gas + toestellen B11BS + vergrendeling gastoestellen (bij wegvallen mechan. trek in afvoerkanaal)
B11CS toestellen B11BS toestellen ( BS = TTB ) + vergrendeling gastoestellen bij het wegvallen van de mechanische trek in het afvoerkanaal + diafragmas in aansluiting van elk toestel om het afzuigdebiet te verdelen B11BS toestellen geen vergrendeling gastoestellen bij het (2)A wegvallen van de mechanische trek in het afvoerkanaal B11BS toestellen vergrendeling gastoestellen door ingreep op één der beveiligingen van het toestel (2)B B11BS toestellen geen diafragmas in aansluiting van elk toestel om het afzuigdebiet te verdelen
ventilatiesysteem B, C of D neen Terugstroming bij ventilatiesysteem in werking?
Andere
ja (OEG)D
(OEG)E
(2)C
15/17
B9: CONTROLEONDERWERP B9 - CONTROLE VAN DE WERKING VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B ESSENTIËLE EIS B9 De verbruikstoestellen type B moeten een correcte hygiënische verbranding hebben.
Toestel ( aard + type):........................................... ……………………………....................................... ................................................................................ voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
Enkel bij toestellen van het type B11* dient de goede afvoer van de verbrandingsgassen gecontroleerd - door het controleren van de trek - geen terugslag aangeven - zie controleonderwerp B7.
VISUELE CONTROLES blauw vlambeeld geen afblazende vlammen blazen de vlammen van de brander af?
vlammenbeeld? geel vlambeeld zie kader « controle vlambeeld » (2)B
n.o.k., afblazen over een groot deel van de brander (OEG)A
CO-METING
is de in de opstellingsruimte gemeten CO-concentratie toegelaten?
n.o.k. - de gemeten concentratie ligt tussen 25 ppm en 50 ppm
(2)C
n.o.k. - de gemeten concentratie is groter dan 50 ppm (OEG)D o.k. - de gemeten concentratie is kleiner dan 25 ppm
Een CO-meting wordt uitgevoerd: - pas minimum 3 minuten na het in werking treden van het gastoestel; - op ongeveer 50 cm vóór het toestel en op ooghoogte; - zonder dat andere verbrandingstoestellen functioneren; - met gesloten ramen en deuren; - met elke niet door het toestel geactiveerde mechanische afzuiging (dampkap, droogkast, extractietoestel) in werking - indien de TOB niet bereikbaar is, wordt de CO-meting uitgevoerd met het eventueel aanwezige afzuigsysteem buiten werking en in werking. TUSSEN TWEE METINGEN DE OPSTELLINGSRUIMTE VOLDOENDE LANG VENTILEREN OM VOLLEDIGE VERVANGING VAN HET LUCHTVOLUME TE BEKOMEN
De maximum toegelaten COconcentratie in de ruimte is 25 ppm. OPGELET: indien er zich nog andere verbrandingstoestellen in dezelfde opstellingsruimte bevinden moet ook voor hen de CO-meting uitgevoerd worden - onder de voor hen ongunstigste omstandigheden.
Controle van het vlambeeld Afblazen van de vlammen: Wanneer na het ontsteken van de brander de vlammen afblazen (loskomen van de brander) dan wijst dit op een slechte mengverhouding gas-lucht. Bij sterk afblazen kan de vlam eventueel doven. Indien dit verschijnsel zich voordoet stopt men met verdere controle en is het betrokken toestel afgekeurd. Kleur van de vlam: Bij een correct werkende atmosferische brander heeft de vlam het uitzicht van een blauw/groene kegel omringd door een minder gekleurde zone. Wanneer in een gastoestel met een atmosferische brander een gele vlam gevormd wordt wijst dit op een tekort aan verbrandingslucht en de aanwezigheid van een te hoge CO-concentratie in de verbrandingsproducten. Dit doet zich onder meer voor bij vervuiling van de aanzuigopeningen voor de primaire lucht, bij vervuiling van de brander, bij vervuiling van de warmtewisselaar en bij onvoldoende afvoer van de verbrandingsgassen. Een uitzondering hierop zijn de decoratieve gashaarden waarbij de vlammen opzettelijk geel en slap zijn, hetgeen in dit geval wel toelaatbaar is.
16/17
B10: CONTROLEONDERWERP B10 - VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE C EISEN VAN TOEPASSING OP HET TOESTEL, HET LUCHTTOEVOERKANAAL EN HET KANAAL VOOR DE AFVOER VAN DE VERBRANDINGSGASSEN
C83
C82
toestel aangesloten op collectief afvoerkanaal voor afvoer - individueel kanaal voor toevoer?
n.o.k.(2)G
C53 n.o.k.(2)F
o.k.
toestel aangesloten met individuele kanalen voor toeen afvoer?
o.k.
C43
C93
C33s / n.o.k.(2)D
o.k.
n.o.k.(2)C
NBN D 51-003 / § 5.3.4.1 is de plaatsing v.d. kanalen, aansluitstuk en eindstuk uitgevoerd zoals voorgeschreven door de fabrikant van het toestel en de regels van goed vakmanschap?
toestel aangesloten op collectief kanaal type CLV, 3CE LAS?
n.o.k.(2)E
C92
C32s /
C42
C91
C32
C31
n.o.k.(2)B
C31s /
individueel kanaal deel v.h gebouw - afvoer via ingebracht afvoerkanaal+ terminal - aanvoer via ruimte rondom afvoerkanaal?
toestel aangesloten op een individuele verticale afvoer?
o.k.
C13
C12
C11 o.k.
toestel aangesloten op een individuele horizontale afvoer?
C33
voor ELK toestel een AFZONDERLIJK formulier invullen.
NBN D 51-003 B i j l a g e E § 2.3
C52
in België toegelaten type toestel?
Toestel ( aard + type):.............................................. ……………………………..........................................
andere ……………… ……………… ……………… ………… …… (OEG)A
o.k.
ESSENTIËLE EIS B10 De verbruikstoestellen type C, hun luchttoevoerkanaal en hun kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten moeten correct worden geïnstalleerd.
n.o.k. - beschrijf:................................................. ......................................................................... (2)H
o.k.
o.k. n.o.k. mondt uit binnen het gebouw is de plaats van de uitmonding conform? zie ook Figuur G.1 in bijlage G van de norm NBN D 51- 003
(OEG) I
n.o.k. - risico op recirculatie
(2) J
n.o.k. - risico op binnendringen regen en sneeuw
(2) K
n.o.k. - risico op het zich branden van personen
(2) L
n.o.k. - hinder wegens onvoldoende verdunde verbrandingsgassen die het gebouw binnendringen (2) M BIJ TWIJFEL TIJDENS EEN VISUELE WAARNEMING DIENT ALLESZINS OP HET RAPPORT VERMELD: "AFVOER TE CONTROLEREN DOOR EEN GEKWALIFICEERD PERSOON" De gesloten toestellen (type C) moeten voorzien zijn van een systeem dat enerzijds de verbrandingsproducten tot buiten het gebouw brengt en anderzijds de nodige verbrandingslucht rechtstreeks uit de buitenlucht neemt en tot bij de brander brengt. Het opgestelde toestel moet van een in België toegelaten type zijn en het voormelde af- en toevoersysteem ervan moet conform de door de fabrikant voorgeschreven instructies geplaatst zijn. Een degelijke montage is de hoeksteen voor een goede installatie.
17/17
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
BIJLAGE C – WERKINSTRUCTIE VOOR DE VEILIGHEID VAN BESTAANDE HUISHOUDELIJKE AARDGAS BINNENINSTALLATIES 1.
TOEPASSINGSGEBIED
De aanbeveling bepaalt aardgasbinneninstallaties.
de
essentiële
veiligheidseisen
voor
de
bestaande
huishoudelijke
Vallen buiten het toepassingsgebied van deze essentiële veiligheidseisen: de gedeelten van de binneninstallaties bestemd voor commerciële, ambachtelijke, tertiaire of industriële gastoepassingen; lokalen voor drukreduceer inrichtingen voor aardgas – de opstellingsplaats van deze installaties dient te voldoen aan de eisen van de norm NBN D51-001 – de drukreduceerinstallaties moeten voldoen aan de norm NBN EN 12279; stookplaatsen met een totaal opgesteld vermogen ≥ 70 kW – deze stookplaatsen moeten voldoen aan de norm NBN B61-001; nieuwe aardgasbinneninstallaties – deze dienen te voldoen aan de van toepassing zijnde normen voor nieuwe installaties; De controles gebeuren zonder het demonteren van de elementen van de installaties en volgens de hierna volgende technische specificaties voor de visuele controles, beproevingen en metingen. 2.
METHODE VOOR HET REALISEREN VAN HET CONTROLEVERSLAG VOOR EEN BESTAANDE HUISHOUDELIJKE AARDGASINSTALLATIE
De uitvoerder van de controle stelt een verslag op over zijn bevindingen en dit conform het model controleverslag voor een bestaande huishoudelijke aardgasinstallatie (zie bijlage D). Per opgesteld gastoestel (type A, B of C) moeten in het controleverslag voor een bestaande huishoudelijke aardgasinstallatie de eventuele niet-conformiteiten afzonderlijk worden opgegeven. 2.1
ALGEMENE RICHTLIJNEN
a) Het opstellen van een controleverslag voor een bestaande huishoudelijke aardgasinstallatie heeft betrekking op de volgende 5 domeinen: de vaste gasleidingen; de aansluiting van de gastoestellen; de luchttoevoer van de lokalen; de verbranding; de afvoer van de verbrandingsproducten. b) De diagnose heeft GEEN betrekking op: de staat van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten; de niet bereikbare delen van de installatie vb gasleidingen die ingegraven zijn of die ingewerkt zijn in de muur, ondervloer of plafond; de moeilijk bereikbare delen van de installatie vb moeilijk bereikbare uitmonding op een dak -
c) Er zijn 3 typen van niet-conformiteiten: OEG Onmiddellijk Ernstig Gevaar. 2 situatie met matig risico. 1 situatie met licht risico.
-
1/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Afhankelijk van de vastgestelde niet-conformiteiten dient de uitvoerder van de controle de gepaste maatregelen te nemen: onderbreken van de gastoevoer, buiten dienst stellen van een gedeelte van de installatie, informeren van de klant (eigenaar) van de installatie e.d. d) Bij het uitbreiden van een aardgasbinneninstallatie of bij het vervangen van een gastoestel, dienen voor het betrokken gedeelte de gebruikte materialen, de luchttoevoer en de afvoer van de verbrandingsproducten te voldoen aan alle op dat ogenblik van toepassing zijnde normen (NBN D51-003, NBN D 51-004, NBN B61-001, NBN B61-002). e) Voor het uitvoeren van de controle beschikt de uitvoerder ervan over een aantal controleonderwerpen die, per te controleren aspect van de installatie, informatie geven over: de aard van de uit te voeren controles, beproevingen en metingen; de risico's die kunnen optreden bij gebrekkige werking van dit aspect van de installatie; de eisen die dienen te worden gesteld aan dit deel van de installatie; Per controleonderwerp is een logigram opgesteld waarin de mogelijke niet-conformiteiten zijn opgenomen met een verwijzingscombinatie (nr. van het controleonderwerp gevolgd door een volgletter bijv. C5 A). Op dit document worden ook de "essentiële veiligheidseisen" voor het betrokken “controle onderwerp” hernomen. f) Volgende "controleonderwerpen" werden opgesteld voor een aardgasinstallatie: CONTROLEONDERWERP A. RISICO OP BRAND EN/OF EXPLOSIE DOOR EEN GASVERLIES Leidingen A1 Strakke leidingen – Materialen A2 Strakke leidingen – Doorgang buitenmuur A3 Gasleidingen – Plaatsing van de leidingen A4 Gasleidingen – Dichtheidscontrole A5 Afsluitbaarheid van de aardgastoevoer A6 Stopkranen van de aardgasverbruikstoestellen A7 Soepele slangen voor het aansluiten van aardgasverbruikstoestellen B. RISICO OP CO-INTOXICATIE DOOR SLECHTE VERBRANDING IN VERBRUIKSTOESTELLEN Verbruikstoestellen Algemeen B1 Opstelling van de toestellen in aangepaste lokalen B2 Verbruikstoestellen aangepast aan de door de DNB geleverde gassoort en bedrijfsdruk Verbruikstoestellen type A Keukengeiser type A*** (A, AAS, A1AS) – toevoer verbrandingslucht + afvoer B3 verbrandingsproducten B4 Controle van de werking van de keukengeisers type AAS en A1AS Verbruikstoestellen type B B5 Verbruikstoestellen type B – TOEVOER VERBRANDINGSLUCHT B6 Verbruikstoestellen type B – afvoer van de verbrandingsproducten – AANSLUITKANAAL B7 Verbruikstoestellen type B – afvoer van de verbrandingsproducten - AFVOERKANAAL Verbruikstoestellen type B11** – afvoer van de verbrandingsproducten met behulp van B8 uitwendig aangebrachte extractor B9 Controle van de werking van de verbruikstoestellen type B Verbruikstoestellen type C Verbruikstoestellen type C – eisen aan het toestel, het luchttoevoerkanaal en het kanaal B10 van de afvoer van de verbrandingsgassen.
2/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
2.2
CONTROLEONDERWERPEN
De in de controleonderwerpen gebruikte termen zijn gedefinieerd in de normen NBN D51-003, NBN D51-004 en NBN B61-002. Daar waar mogelijk wordt in de rubriek "Gestelde eisen" verwezen naar de analoge eisen geformuleerd in de betreffende norm. A.
RISICO OP BRAND EN/OF EXPLOSIE DOOR EEN GASVERLIES
Controleonderwerp A1: Strakke leidingen – Materialen A1.0 Essentiële eis De gasleidingen moeten vervaardigd zijn uit aangepaste materialen. Ze moeten beschermd zijn tegen schadelijke mechanische, thermische en chemische invloeden (corrosie). AL DE GEBRUIKTE HULPSTUKKEN MOETEN GESCHIKT ZIJN VOOR AARDGAS – ER MOGEN GEEN HULPSTUKKEN VOOR WATER GEBRUIKT ZIJN. A1.1 Aard van de uit te voeren controles Controle van de aard van de gebruikte materialen voor de gasbinnenleidingen. A1.2 Behandeld risico Gaslek veroorzaakt door mechanische, chemische of thermische inwerking indien het materiaal slecht gekozen werd of in slechte omstandigheden geplaatst werd. A1.3 Gestelde eisen De in het zicht geplaatste strakke leidingen moeten voldoen aan onderstaande tabel A.1 Soepele metalen slangen die voldoen aan de KVBG-specificatie 91/01 of de norm NBN EN14800, worden gelijkgesteld met "strakke" leidingen. Tabel A.1 – Toegelaten materialen voor in het zicht geplaatste strakke leidingen [NBN D51 004- §5.5.4] Materialen Lood Koper Staal PE Andere (bijv. PEX, multi-layerbuizen…)
Toegelaten Neen Ja Ja Ja, indien ingegraven Neen
Polyethyleen (PE) moet ingegraven zijn en buiten het gebouw gebruikt worden. Het mag niet gebruikt onder een gebouw of in een kruipruimte tenzij het geplaatst is in een gasdichte stalen mantelbuis. De uiteinden van de mantelbuis buiten het gebouw moeten afgesloten zijn tegen waterinsijpeling maar een eventueel gaslek moet naar buiten kunnen ontsnappen. [NBN D51 004-§5.5.4.2] Indien een PE-binnenleiding vertrekt vanuit een buiten een gebouw geplaatste meterkast mag een gedeelte van de PE –leiding in de meterkast boven de grond komen op voorwaarde dat de leiding door de meterkast afgeschermd is tegen mechanische invloeden en UV-licht en dat het gedeelte boven het maaiveld beperkt blijft tot een 0,50 m. [NBN D51 004-§5.3.1 +addendum 1] De stalen gasleidingen die ingegraven zijn of die bovengronds buiten een gebouw zijn geplaatst of die binnen een gebouw door een vochtige ruimte lopen of die ingewerkt zijn in een muur, ondervloer of plafond, moeten op afdoende wijze tegen corrosie zijn beschermd.[NBN D51 004-§5.5.4] De koperen gasleidingen die ingegraven zijn of die ingewerkt zijn in een muur, ondervloer of plafond, moeten tegen corrosie beschermd zijn door een kunststof bekleding in de fabriek.
3/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp A.2: Strakke leidingen – Doorgang buitenmuur A2.0 Essentiële eis Elke doorgang van een gasleiding door een buitenmuur moet gasdicht zijn. A2.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of de zichtbare doorgangen van de leidingen door een buitenmuur gasdicht afgedicht zijn. A2.2 Behandeld risico Ophoping van gas, afkomstig van een gaslek buiten het gebouw, dat in het gebouw binnendringt (meestal in kelder of ondergrondse ruimte van het gebouw) kan aanleiding geven tot brand of een explosie. A2.3 Gestelde eisen De ringvormige ruimte tussen de leiding en de ondergrondse opening aangebracht in een buitenmuur als doorgang voor de leiding moet worden opgestopt met een niet corrosief en plastisch materiaal om de gasdichtheid te verzekeren.[NBN D51 003-§4.11.4] Deze eis geldt tevens voor een leiding aangebracht op een buitenmuur die een lokaal van het gebouw binnendringt en voor de leiding van een tegen een buitenmuur geplaatste meterkast die het gebouw binnendringt. Indien de leiding geplaatst is in een mantelbuis moet de ringvormige ruimte tussen de leiding en de mantelbuis eveneens worden opgevuld met een niet corrosief en plastisch materiaal om de dichtheid te verzekeren.
4/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp A3: Gasleidingen – Plaatsing van de leidingen A3.0 Essentiële eis De gasleidingen, de gebruikte verbindingen en hun bevestiging moeten, in functie van de ruimte waarin de leidingen lopen, zo worden gekozen dat er geen risico ontstaat op een gevaarlijke gasophoping. Alle elementen van de gasleidingen moeten beschermd zijn tegen schadelijke chemische, mechanische en thermische invloeden. A3.1 Aard van de uit te voeren controles Bij de controle van de bereikbare leidingen en het afzepen van de uitgevoerde verbindingen (zie controleonderwerp A4) controleert de uitvoerder tegelijkertijd: -
de staat van de leidingen: roest, beschadigingen; de spanningsvrije uitvoering van de strakke leidingen en van de slangen; de kwaliteit van de uitgevoerde verbindingen: zelfdichtende gasschroefdraad, voor gas geschikte koperen persfitting, drieledig koppelstuk met dichting metaal op metaal…; de bevestiging van de leidingen op de wanden van het gebouw: aard en voldoende aantal beugels; dat de gasleidingen niet gebruikt zijn als aarding voor de elektrische installatie of voor een elektrisch toestel. Kranen geschikt voor aardgas
NOOT: Zowel ”lange” (specificatie KVBG 01/91) als “korte” (EN1254-2) knelfittingen uit messing/brons zijn aanvaardbaar. Zachtsoldeerverbindingen (lood-tin) op koperen buizen zijn aanvaardbaar. De eventueel vastgestelde niet-conformiteiten geven op het ogenblik van de controle eventueel nog geen aanleiding tot een gebrek aan gasdichtheid maar kunnen dit mogelijk wel in de toekomst doen. Inbreuken die de oorzaak zijn van een gaslek (bijv. gat in een buis door corrosie) worden behandeld bij A4. A3.2 Behandeld risico Niet degelijk uitgevoerde strakke leidingen kunnen, bij het optreden van een abnormale kracht, aanleiding geven tot een gaslek door: een gebrek aan de leiding; een gebrek aan een hulpstuk (bijv. een kraan); een gebrek aan een lasverbinding (staal) of een (hard)soldeerverbinding (koper); een slecht uitgevoerde mechanische verbinding (knel- of persfitting, drieledig koppelstuk); een niet "spanningsvrije" uitvoering van het geheel der leidingen. A3.3 Gestelde eisen [NBN D51 003-§4.3.2] De leidingen en hulpstukken zijn: 1. geplaatst in het zicht: horizontale leidingen minstens 5cm boven het peil van de afgewerkte vloer; 2. geplaatst in een technische schacht zonder specifiek risico: doorlopende schacht met een niet afsluitbare verluchtingsopening van minimum 150cm² aangebracht in het bovenste deel van de schachtruimte; 3. geplaatst in een geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico: de leidingen zijn bereikbaar en geplaatst in een holle ruimte, tussen 2 horizontale of verticale wanden, die verlucht is: door een niet afsluitbare opening van minstens 150cm², die op het hoogste punt van de ruimte, rechtstreeks in verbinding staat met de buitenlucht of met de ruimte waarvan zij deel uitmaakt; een toegankelijke kruipruimte wordt beschouwd als een geventileerde holle ruimte; 4. geplaatst in een NIET geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico: de leidingen zijn NIET bereikbaar en geplaatst in een holle ruimte, tussen 2 horizontale of verticale wanden, die NIET verlucht is; deze plaatsing is enkel toegelaten indien de leidingen over hun ganse lengte tegen
5/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
5.
6.
corrosie beschermd zijn met een synthetische bekleding en ze beantwoorden aan één van de volgende eisen: uitgevoerd zijn uit één stuk met uitgegloeid koper; uitgevoerd zijn uit koperen buizen en hardsoldeerverbindingen; uitgevoerd zijn uit stalen buizen en lasverbindingen; ingewerkt in de muur of ondervloer: de leidingen koperen buizen moeten beschermd zijn tegen corrosie door een in de fabriek aangebrachte bekleding met synthetisch materiaal. Stalen buizen moeten beschermd zijn tegen corrosie door beschermingsbanden of kunststof bekleding. mogen niet raken aan het geraamte, de bewapening of welke andere leiding ook van het gebouw; koperen buizen zijn bovendien beschermd tegen pletten en toevallige doorboring door middel van een stalen bescherming van minstens 2 mm dik. geplaatst in een zone met specifiek risico: verboden in een ruimte zoals liftkoker, afvoerkanaal van verbrandingsproducten, ventilatie en luchtbehandelingskanalen, leidingen of kanalen voor de afvoer van water, toezichtsputten van riolen, afvoerkokers (onder meer voor huisvuil, linnen, papier) en holle bouwelementen (onder andere bouwstenen, holle welfsels, snelbouwstenen en elementen uit gebakken aarde), spouwmuren, enz.
6/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp A4: Gasleidingen – Dichtheidscontrole A4.0 Essentiële eis De gasleidingen moet voldoende gasdicht zijn. A4.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of de gasleidingen voldoende gasdicht zijn. Nagaan dat er geen ontoelaatbaar verlies wordt vastgesteld: met de balgengasmeter aan de hand van een drukdaling (zie Technische Aanbeveling CERGA 11/03). A4.2 Behandeld risico Ophoping van gas, afkomstig van een gaslek, kan aanleiding geven tot brand of een explosie. A4.3 Gestelde eisen Het is niet de bedoeling steeds de in de norm NBN D51-003 vermelde dichtheidsproef uit te voeren. Voorafgaand aan de dichtheidscontrole dient nagegaan of alle leidingen, in afwachting van het aansluiten van een toestel, afgesloten zijn door middel van een metalen geschroefde stop of dop. De controleur verzekert er zich van dat de stopkranen van de toestellen geopend zijn. 1ste methode: controle met balgengasmeter Indien er een balgengasmeter G4 of G6 aanwezig is, werkend op de verdeeldruk (aardgas 20 mbar of 25 mbar) zal deze als meetinstrument gebruikt worden. Om er zeker van te zijn dat de gasmeter niet geblokkeerd is en ook een klein debiet kan aanduiden wordt een klein debiet gemaakt met behulp van een verbruikstoestel. Stel alle toestellen buiten werking. Lees de tellerstand af en start de chronometer. Wacht de nodige tijd: minstens 10 minuten voor een gasmeter van het type G4/G6 (Qmax 6m³/h / Qmax 10m³/h); Noot: voor gasmeters groter dan of gelijk aan het type G16 (≥ Qmax 25m³/h) mag deze methode niet worden toegepast. Lees de tellerstand af en bereken het verschil. Indien de controle geen verlies aangeeft eindigt de operatie. Indien de controle een verlies kleiner dan of gelijk aan 1 liter per 10 minuten geeft is er een niet-conformiteit 2. Indien de controle een verlies van meer dan 1 liter per 10 minuten geeft is er een nietconformiteit OEG en dient de binneninstallatie buiten dienst gesteld - gasmeterkraan dicht en verzegeld. 2de methode: controle met manometer Zie "Technische Aanbeveling CERGA 11/03" in verband met het bepalen van het lekdebiet van een binneninstallatie aan de hand van het meten van een drukdaling.
7/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
INDIEN: er geen gasmeter aanwezig is of indien de gasmeter gesloten en verzegeld is door de DNB, OF indien deze geblokkeerd is of slecht aanduidt, OF indien het een grote gasmeter betreft met een te kleine minimumaanduiding op het telwerk (gasmeter ≥ G16 /Qmax ≥ 25 m³/h), OF indien er geen manometer kan worden gebruikt en alle verbindingen bereikbaar zijn, OF indien niet alle verbindingen bereikbaar zijn en dus niet kunnen worden afgezeept, vermeldt de controleur op zijn rapport dat er geen dichtheidscontrole met behulp van de gasmeter of manometer mogelijk was. ER MAG GEEN POSITIEF ADVIES OVER DE INSTALLATIE WORDEN GEGEVEN (zelfs indien er bij het afzepen van de bereikbare verbindingen geen bellen ontstaan - controle van de verbindingen van de installatie door afzepen met een schuimend produkt is onvoldoende om een positief advies te geven over de installatie).
8/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp A5: Afsluitbaarheid van de gastoevoer A5.0 Essentiële eis De gastoevoer naar de gasleidingen moet afsluitbaar zijn. A5.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of de gasmeterkranen en algemene afsluiter aanwezig en bereikbaar is. Nagaan of bij meerdere gasmeters de verblijfseenheid op ondubbelzinnige wijze aangeduid is. A5.2 Behandeld risico De onmogelijkheid om in geval dit noodzakelijk is, de gastoevoer snel te kunnen onderbreken, waardoor een gevaarlijke situatie zoals een gaslek verder blijft bestaan. A5.3 Gestelde eisen ELKE GASMETER EN TUSSENGASMETER MOET VOORAFGEGAAN WORDEN DOOR EEN AFSLUITKRAAN [NBN D51 003 - §4.4.3] Een sectioneerkraan is vereist in elk gebouw en elke verblijfseenheid (bijv. appartement, bureau) geplaatst ter hoogte van de inkomende leiding in dit gebouw of deze verblijfseenheid. [NBN D51 003-§4.4.1] De gasmeterkraan wordt beschouwd als sectioneerkraan voor een verblijfseenheid, zelfs indien de gasmeter van die verblijfseenheid samen met andere gasmeters in een gemeenschappelijke ruimte geplaatst is. De afsluiter dient steeds bereikbaar te zijn voor de distributienetbeheerder en alle eindgebruikers en afsluitbaar zonder het gebruik van een werktuig. Lokaal en opstelling van de gasmeter: Indien er een gasmeter per verblijfseenheid voorzien is en indien de verschillende gasmeters samen in een gemeenschappelijk lokaal zijn opgesteld moet op ondubbelzinnige wijze duidelijk zijn met welke gasmeterkraan men de gastoevoer van een bepaalde verblijfseenheid kan afsluiten. De aanduiding van de verdieping en de betrokken verblijfseenheid wordt aangebracht bij het verbinden van de gasmeter met de binnenleiding van die verblijfseenheid en dit stroomafwaarts op maximum 0,50 m na de gasmeter en op een duidelijke ondubbelzinnige wijze. Bijvoorbeeld door het aanbrengen van het door de gemeente toegekende busnummer van de verblijfseenheid. -
9/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp A6: Stopkranen van de aardgasverbruikstoestellen A6.0 Essentiële eis Al de aangesloten verbruikstoestellen moeten op een correcte manier afsluitbaar zijn. De leidingen waarop geen verbruikstoestel is aangesloten moeten vakkundig afgedicht zijn. A6.1 Aard van de uit te voeren controles Controle van: de aanwezigheid, juist vóór elk verbruikstoestel, van een stopkraan, geschikt voor de gassoort en de bedrijfsdruk, die bereikbaar en bedienbaar is; de aanwezigheid van een geschroefde metalen stop of dop op het uiteinde van een gasleiding of stopkraan waarop geen toestel is aangesloten; A6.2 Behandeld risico Het ontbreken van een stopkraan of zijn onbereikbaarheid of onbedienbaarheid houdt in dat de gastoevoer naar het verbruikstoestel in geval van een defect aan dit toestel, bij zijn vervanging of bij een incident niet onmiddellijk kan worden afgesloten. Het ontbreken van een afdichting op het uiteinde van een gasleiding of een stopkraan waarop geen toestel is aangesloten, houdt het gevaar in dat bij het uitvoeren van een foutieve handeling (bijv. het openen van een afgesloten gasmeter of het ongewild openen van een stopkraan waarop geen toestel is aangesloten) een gasophoping kan ontstaan die brand of explosiegevaar tot gevolg kan hebben. A6.3 Gestelde eisen Elk toestel is voorafgegaan van een stopkraan met koppelstuk geplaatst stroomafwaarts van de kraan, dat toelaat het toestel in alle veiligheid af te koppelen. [NBN D51 003-§6.4] De stopkranen zijn van het type "kwarttoer" en hun bedieningshendel geeft op ondubbelzinnige wijze aan of ze open of gesloten zijn.[NBN D51 003-§4.1.4] Het gebruik van losse bedieningshendel is verboden. [NBN D51 003-§4.1.4] De stopkraan is zo dicht mogelijk bij het toestel geplaatst en is bereik- en bedienbaar (moet bijv. uitgerust zijn met bedieningshendel en mag niet geblokkeerd zijn). [NBN D51 003-§6.4] Voor tussenbouw-keukenfornuizen en inbouwkookplaten mag de gasstopkraan in een onder- of naastgelegen kast of ruimte geplaatst worden, ook als de kraan daardoor minder gemakkelijk te bedienen is. Voor gasinbouwhaarden (cassetten) ingewerkt in een sierschouw, mag de stopkraan opgesteld worden in een aanpalend lokaal voor zover de leiding tussen de kraan en het aansluitpunt van het toestel uitgevoerd is met RHT – materialen en verbindingstechnieken en er ter hoogte van het aansluitpunt een 2de stopkraan voorzien is voor het eventueel afkoppelen van het toestel. In afwachting van het aansluiten van een toestel, moet elke leiding of kraan degelijk worden afgesloten met een metalen geschroefde stop of dop, zelfs wanneer de gasmeterkraan in gesloten stand verzegeld is.[NBN D51 003-§4.4.1] DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
10/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp A7: Soepele slangen voor het aansluiten van aardgasverbruikstoestellen A7.0 Essentiële eis De soepele slangen voor het aansluiten van gasverbruiktoestellen moeten geschikt zijn voor aardgas en goed geplaatst zijn. Zij mogen geen scheurtjes, barsten, brandsporen, sporen van pletting of een abnormale vervorming vertonen. A7.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of elk van de gebruikte slangen een van de volgende niet-conformiteiten vertoont: niet toegelaten materialen; slechte staat; lengte groter dan 2 m; geplaatst zijn in een zone die aanleiding kan geven tot beschadiging (bijv. door warmte) of geplaatst zijn in een zone waar de staat van de leiding niet kan worden gecontroleerd. A7.2 Behandeld risico Ophoping van gas, afkomstig van een gaslek, die aanleiding kan geven tot brand of een explosie. Gaslek ten gevolge van: het gebruik van een niet aangepaste soepele leiding; breuk van de soepele leiding; beschadiging – scheurtjes of barsten – van de soepele leiding; A7.3 Gestelde eisen A7.3.1 Toegelaten soepele slangen voor aardgas: Kooktoestellen
"Vaste" toestellen Aard van de aansluiting
"Mobiele" toestellen **
Ingebouwde toestellen met oven in onderbouw ***
Mobiele kooktoestellen OF ingebouwde kooktoestellen zonder oven in onderbouw ***
toegelaten
toegelaten
toegelaten
toegelaten
toegelaten
niet toegelaten
niet toegelaten
niet toegelaten
toegelaten
toegelaten
niet toegelaten
niet toegelaten
niet toegelaten
niet toegelaten
toegelaten
- verwarming - warmwaterproductie * vaste leidingen
metalen slangen conform de KVBGspecificatie 91/01 of NBN EN 14800 elastomeren slangen conform NBN D 04-002 elastomeren slangen conform NBN EN 1762 of BS 3212 * **
Bunsenbrander
inbegrepen de combi-verwarmingstoestellen (sanitair warmwater + CV) "mobiele" toestellen zijn toestellen die door hun bestemming geen vaste opstellingplaats hebben – BBQ, wasmachine, droogkast, … *** elastomeren slang verboden voor de voeding van een ingebouwde kookplaat met oven in kast onder of naast kookplaat – elastomeren slang wel toegelaten voor de voeding van een ingebouwde kookplaat zonder oven in kast onder of naast kookplaat.
11/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
A7.3.2 Algemene eisen Alle slangen moeten visueel controleerbaar zijn over hun ganse lengte. Alle slangen, zelfs indien hun levensduur volgens de markering op de slang nog niet ten einde is, die scheurtjes, barsten of enige abnormale vervorming of brandsporen vertonen moeten als gevaarlijk beschouwd worden. Slangen mogen NOOIT in serie geplaatst worden. De slang en/of de koppelingen zijn niet ingewerkt in een muur of plafond/ondervloer; De slang is zo geplaatst dat ze geen beschadigingen, rekking of torsie ondergaat; A7.3.3 Speciale eisen voor metalen slangen [NBN D51 003-§4.4.4] -
de metalen slang en de koppelingen zijn conform de KVBG-specificatie 91/01 of NBN EN 14800;
-
de buigstraal van de metalen slang is niet kleiner dan deze voorgeschreven door de fabrikant – zij is niet vervormd door een te kleine buigstraal.
A7.3.4 Specifieke eisen voor de elastomeren slangen voor aardgas - enkel voor komfoor of mobiele kookfornuis [NBN D51 003-§6.6.2] Conforme elastomeren slangen zijn voorzien van geïntegreerde niet-demonteerbare mechanische koppelingen die beantwoorden aan de norm NBN D 04-002. Elke elastomeren slang moet derwijze geplaatst zijn dat zij niet aan vlammen of verbrandings-producten blootgesteld wordt, noch in contact komt met warme delen van verbruikstoestellen of doorheen een verhitte zone (bijv. achter een niet geïsoleerde oven) loopt. Maximum lengte 2 m – visueel controleerbaar over hun ganse lengte – niet ingewerkt in muur of plafond/ondervloer Op de slangen moet ofwel een fabricagedatum vermeld zijn (vroegere systeem), of de vermelding dragen "te vervangen vóór ….(vervaldatum)" (huidige systeem). OUD model Het monteren van een elastomeren slang "oud" model gebeurt als volgt: -
het opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang wordt, met tussenvoeging van een vlakke pakkingring, geschroefd op de van cilindrische buitenschroefdraad voorziene zijde van de stopkraan;
-
het vaste opzetstuk van de slang wordt, zonder pakking, geschroefd op het ingangskoppelstuk van het toestel indien dit voorzien is van uitwendige conische schroefdraad ISO 7-1 / G ½ , de dichtheid in de schroefdraad wordt bekomen d.m.v. een voor aardgas geschikt dichtingsmiddel;
NIEUW model Het monteren van een elastomeren slang "nieuw" model gebeurt als volgt: -
een opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang wordt, met tussenvoeging van een vlakke pakkingsring, geschroefd op de van cilindrische buitendraad voorziene zijde van de stopkraan;
-
het andere opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang wordt met tussenvoeging van een vlakke pakkingsring, geschroefd op het ingangskoppelstuk van het toestel indien dit voorzien is van cilindrische buitenschroefdraad NBN EN ISO 228-1 / G ½.
Indien een bestaand toestel voorzien is van uitwendige schroefdraad ISO 7-1 / G ½, dient eerst op het koppelstuk een overgangsstuk gemonteerd, conform de norm NBN D 04-002 derde uitgave. DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
12/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
B.
RISICO OP CO-INTOXICATIE DOOR SLECHTE VERBRANDING IN VERBRUIKSTOESTELLEN
VERBRUIKSTOESTELLEN – ALGEMEEN Controleonderwerp B1: Opstelling van de toestellen in aangepaste lokalen B1.0 Essentiële eis Het type van elk verbruikstoestel moet aangepast zijn aan de opstellingsruimte ervan. B1.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of elk aardgas verbruikstoestel met zijn specifieke type aanduiding is opgesteld in een aangepast lokaal en gebruikt voor de geëigende toepassing. Voorbeelden intrinsieke beveiliging: - atmosfeerbeveiliging: A1AS – B1AS - thermische terugslagbeveiliging B11BS. B1.2 Behandeld risico Een niet aangepaste opstelling of gebruik kan eventueel aanleiding geven tot slechte verbranding of tekort aan verse lucht voor personen. Een toestel zonder intrinsieke beveiliging kan aanleiding geven tot CO-vorming bij slechte verbranding en/of bij recirculatie van de verbrandingsproducten. B1.3 Gestelde eisen ■ Een keukengeiser type A of A1 (dus zonder atmosfeerbeveiliging AS) wordt als onveilig beschouwd wanneer dit toestel een wasbak of lavabo voedt, maar zeker wanneer een bad of stortbad gevoed worden. ■ In enge ruimtes met een relatief groot opgesteld vermogen (badkamer, douchecel of WC) mogen volgende aardgastoestellen niet toegepast worden: toestel type B11 (dus zonder thermische terugslag beveiliging TTB) vb : badgeiser, kachel, CV ketel,.. ■ In ruimtes waar personen langdurig verblijven zonder deze ruimte te verluchten (slaapkamer) mogen volgende aardgastoestellen niet toegepast worden: open gastoestellen types B11 (dus zonder thermische terugslag beveiliging TTB). Noot: Een studio, flat of loft wordt niet als een slaapkamer beschouwd. Indien een verbruikstoestel geïnstalleerd is in een kast, muurkast, bergruimte of gelijkwaardige ruimte, dient zowel de opstellingsruimte als de ruimte waarin ze uitmondt, te voldoen aan de toestelgebonden eisen voor de geïnstalleerde toestellen. Indien de opstellingsruimte (kast, muurkast of dergelijke) van een toestel niet in verbinding staat met de ruimte waarin ze is aangebracht– bijv. afgesloten kast waarin de verbrandingslucht via een kanaal rechtstreeks van buiten toegevoerd wordt en waarin zich het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten bevindt – dan zijn er geen bijkomende voorzieningen te treffen voor de ruimte waarin de kast of de muurkast is aangebracht. DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
13/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B2: Toestellen aangepast aan de door de DNB geleverde gassoort en bedrijfsdruk B2.0 Essentiële eis Om een goede verbranding te waarborgen moeten de verbruikstoestellen aangepast zijn aan de door de DNB geleverde gassoort en bedrijfsdruk. B2.1 Aard van de uit te voeren controles Controle of het gasverbruikstoestel aangepast is aan het geleverde gas en bedrijfsdruk. B2.2 Behandeld risico Slechte verbranding door het niet aangepast zijn van het gas-luchtmengsel voor het voedingsgas kan aanleiding geven tot CO-productie, tot het overbelasten en stukbranden van de warmtewisselaar of tot het afblazen en doven van de vlam. Te hoge vlammen en oververhitting van het verbruikstoestel kunnen brand tot gevolg hebben. B2.3 Gestelde eisen Deze controle omvat alle aangesloten verbruikstoestellen. De controle van het vlammenbeeld is een eenvoudig middel om na te gaan dat de voedingsdruk aangepast is aan de druk waarop het verbruikstoestel is afgeregeld, in het bijzonder bij deelbelasting van de brander(s): aangepast toestel: stabiele blauwe vlammen; niet aangepast toestel geregeld voor butaan/propaan en gevoed met aardgas: te grote overmaat aan lucht, moeilijk te ontsteken gasmengsel, korte vlammen die afblazen en doven. Noot: Decoratie gashaarden zijn zo ontworpen dat ze slappe gele vlammen hebben ook als het toestel normaal werkt. Opgelet: toestel met gele vlammen door vervuiling van de luchtaanzuigopeningen, de brander of de warmtewisselaar – zie controleonderwerp B4 of B9. Deze controle wordt niet uitgevoerd indien: het toestel niet aangesloten is; het toestel niet in dienst kan worden gesteld; de vlammen van het toestel niet zichtbaar zijn. HET FEIT DAT DEZE CONTROLE NIET UITGEVOERD WERD MOET VERMELD WORDEN OP HET RAPPORT MAAR GEEFT GEEN AANLEIDING TOT EEN NIET-CONFORMITEIT. De aanwezige kenplaatgegevens kunnen eventueel uitsluitsel geven van de categorie van het toestel. DIT ONDERWERP MOET GECONTROLEERD WORDEN SAMEN MET DE HIERNA VOLGENDE SPECIFIEKE ONDERWERPEN VOOR ELK VERBRUIKSTOESTEL
14/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE A Controleonderwerp B3: Keukengeisers type A*** (A , AAS of A1AS)– toevoer verbrandingslucht + afvoer verbrandingsproducten B3.0 Essentiële eis De correcte toevoer van verse verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandingsproducten moet verzekerd zijn voor keukengeisers type A*** (A, AAS, A1AS). B3.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of er een degelijke toevoer van verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten aanwezig is voor de keukengeiser type A, AAS of A1AS (afvoerloze toestellen met een vermogen van maximum 150 kcal/min – toestel "5 liter/min"). B3.2 Behandeld risico Door een gebrekkige toevoer van verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten kan slechte verbranding en gevaar op vorming van CO ontstaan. B3.3 Gestelde eisen Een keukengeiser is een warmwatertoestel met een maximaal nuttig vermogen van 150 kcal/min (toestel met waterdebiet van "5 liter/min" met een temperatuursverhoging van 25°C). Keukengeiser van het type A zijn niet meer toegelaten. 1) luchttoevoer [NBN D51 003-§5.2.1.4 – tabel 4] indien er een luchttoevoeropening rechtstreeks van buiten voorzien is moet deze opening minimum 150 cm² netto doorstroomoppervlakte hebben; indien de luchttoevoer gebeurt via een opening rechtstreeks van buiten + één doorstroomopening, dan moeten deze beide openingen minimum 160 cm² netto doorstroomoppervlakte hebben; indien de luchttoevoer gebeurt via een opening rechtstreeks van buiten + twee doorstroomopeningen, dan moeten deze drie openingen minimum 200 cm² netto doorstroomoppervlakte hebben. Indien geen van de 3 bovenvermelde methoden voor het aanvoeren van verbrandingslucht mogelijk is en indien het een toestel AAS of A1AS betreft, mag de toevoer gebeuren uit een goed verluchte ruimte + maximum 3 openingen in serie – elk van de openingen moet minimum een netto doorstroomoppervlakte hebben van 200 cm². Een goed verluchte ruimte is bijvoorbeeld het trappenhuis van een appartementsgebouw rechtstreeks in verbinding met de buitendeur. De luchttoevoeropeningen moeten beneden in de opstellingsruimte uitmonden (max. 30 cm van de vloer). De toevoer mag verwezenlijkt worden via een aan de onderzijde van een deur verwezenlijkte uitsparing. [NBN D51 003-§5.2.1.3] De luchttoevoeropeningen mogen niet kunnen worden afgesloten. [NBN D51 003-§5.2.1.3] 2) afvoer van de verbrandingsproducten Een opening of een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten, in rechtstreeks contact met de buitenlucht, dient te worden voorzien. [NBN D51 003-§5.2.2.1] De afvoeropening moet zich steeds in het hoogste gedeelte van de opstellingsruimte bevinden en in elk geval hoger dan het niveau van de uitlaat van de keukengeiser. [NBN D51 003-§5.2.2.1] De afvoeropeningen mogen niet kunnen worden afgesloten. [NBN D51 003-§5.2.2.1] Voor andere toestellen type A dan kooktoestellen mag de afvoer van de verbrandingsproducten niet verwezenlijkt worden door een dampkap.
15/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B4: Controle van de werking van de keukengeisers type A*** (A, AAS of A1AS) B4.0 Essentiële eis De keukengeiser type A*** moet een hygiënische verbranding hebben.. B4.1 Aard van de uit te voeren controles Controle van de werking van de keukengeisers en dit voor wat betreft het vlammenbeeld en de zuiverheid van de atmosfeer in de opstellingsruimte. Bij het uitvoeren van een CO-meting is het verplicht om tussen twee metingen de opstellingsruimte voldoende lang te verluchten om een volledige vervanging van het luchtvolume te bekomen. B4.2 Behandeld risico Afblazen van de vlam kan aanleiding geven tot brand en slechte verbranding kan vervuiling van de atmosfeer en CO-intoxicatie tot gevolg hebben. B4.3 Gestelde eisen B4.3.1 Controle van het vlambeeld Afblazen van de vlammen: Wanneer na het ontsteken van de brander de vlammen over een groot deel van de brander afblazen (loskomen van de brander) dan wijst dit op een slechte mengverhouding gas-lucht. Bij sterk afblazen kan de vlam eventueel doven. Indien dit verschijnsel zich voordoet stopt men met verdere controle en is het betrokken toestel afgekeurd (niet conform). Kleur van de vlam: Bij een correct werkende atmosferische brander heeft de vlam het uitzicht van een blauw/groene kegel omringd door een minder gekleurde zone. Wanneer in een gastoestel met een atmosferische brander een gele vlam gevormd wordt wijst dit op een tekort aan verbrandingslucht en de aanwezigheid van een te hoge CO-concentratie in de verbrandingsproducten. Dit doet zich onder meer voor bij vervuiling van de aanzuigopeningen voor de primaire lucht en bij vervuiling van de warmtewisselaar. B4.3.2 Controle van de atmosfeer in de opstellingsruimte Deze controle is een momentopname en laat enkel toe een tekort aan het opgestelde toestel vast te stellen op het ogenblik van de meting. De omstandigheden kunnen wijzigen en op dat ogenblik wel een gevaarlijke toestand scheppen, bijvoorbeeld bij: het geheel of gedeeltelijk afsluiten van de luchttoevoeropening(en); vervuiling door stof van de aangezogen verbrandingslucht; het geheel of gedeeltelijk afsluiten van de voorzieningen voor afvoer van de verbrandingsgassen; langdurig gebruik. Een CO-meting wordt uitgevoerd: pas minimum 3 minuten na het in werking treden van de keukengeiser; op ongeveer 50 cm vóór het toestel en op ooghoogte; zonder dat andere verbrandingstoestellen functioneren; met gesloten ramen en deuren en met elke niet door het toestel geactiveerde mechanische afzuiging (dampkap, droogkast, extractietoestel) buiten werking – minst gunstige omstandigheden; de maximum toegelaten CO-concentratie in de ruimte is 25 ppm. -
16/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
TUSSEN TWEE METINGEN DE OPSTELLINGSRUIMTE VOLDOENDE LANG VENTILEREN OM VOLLEDIGE VERVANGING VAN HET LUCHTVOLUME TE BEKOMEN OPGELET: indien er zich nog andere verbrandingstoestellen in dezelfde opstellingsruimte bevinden moet ook voor hen de CO-meting uitgevoerd worden – onder de voor hen ongunstigste omstandigheden; voor een toestel met TOB: met elke niet door het toestel geactiveerde mechanische afzuiging (dampkap, droogkast, extractietoestel) in werking – indien de TOB niet bereikbaar is, wordt de CO-meting uitgevoerd met de eventueel aanwezige afzuigsystemen buiten werking en in werking – zie controleonderwerp B 9. KEUKENGEISERS TYPE AAS EN A1AS MOETEN ZICHZELF AUTOMATISCH UITSCHAKELEN VOORALEER EEN CO-CONCENTRATIE VAN 25ppm BEREIKT IS.
17/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
VERBRUIKSTOESTELLEN TYPE B Controleonderwerp B5: Verbruikstoestellen type B – TOEVOER VERBRANDINGSLUCHT B5.0 Essentiële eis De correcte toevoer van verse verbrandingslucht moet verzekerd zijn voor de gastoestellen type B. B5.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of er een toevoer van verbrandingslucht voorzien is en controleren of deze voldoet aan de gestelde eisen. B5.2 Behandeld risico Door onvoldoende toevoer van verbrandingslucht kan een slechte verbranding en CO (koolmonoxide) ontstaan. B5.3 Gestelde eisen B5.3.1 Toevoer van verbrandingslucht via luchttoevoeropeningen De toevoer van verbrandingslucht kan gebeuren op directe of op indirecte wijze. [NBN D51 003-§5.2.1.2] -
-
directe luchttoevoer: de lucht wordt dan toegevoerd via een opening rechtstreeks vanuit de buitenlucht; indirecte luchttoevoer: de lucht wordt dan toegevoerd vanuit de buitenlucht via een opening in een buitenwand en doorstroomopeningen – doorstroomopeningen zijn slechts toegelaten in een bestaand gebouw. [NBN D51 003 – §5.2.1.4 – tabel 4].
Indien geen van de 3 bovenvermelde methoden voor het aanvoeren van verbrandingslucht mogelijk is en indien het een toestel B11BS of B2 betreft mag de toevoer gebeuren uit een goed verluchte ruimte + maximum 3 openingen in serie. Een goed verluchte ruimte is bijvoorbeeld het trappenhuis van een appartementsgebouw rechtstreeks in verbinding met de buitendeur. conforme sectie(s): zie onderstaande tabel. conforme sectie(s) (cm²/kW) type toestel
B1* B2*
bestaand gebouw – doorlaat per type luchttoevoer direct naar buiten 6 3
direct naar buiten + 1 doorstroomopening (2 openingen in serie) 8 4
direct naar buiten + 2 doorstroomopeningen (3 openingen in serie) 10 5
uit goed verluchte ruimte + maximum 3 openingen in serie (alleen B11BS ) 10 5
De luchttoevoeropening moet minimum 150cm² zijn indien het gaat om een toestel type B, geplaatst in een slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of WC, dat vervangen wordt door een toestel van hetzelfde type. [NBN D51 003-§5.2.1.4] De minimale doorlaat mag nooit kleiner dan 50cm² zijn. [NBN D51 003-§5.2.1.4] De luchttoevoeropeningen moeten beneden in de opstellingsruimte uitmonden (max. 30 cm van de vloer). [NBN D51 003-§5.2.1.3] De toevoer mag verwezenlijkt worden via een aan de onderzijde van een toegangsdeur tot de opstellingsruimte verwezenlijkte uitsparing – minimum hoogte 2,5 cm, oppervlakte van min. 150 cm². [NBN D51 003-§5.2.1.4] De luchttoevoeropeningen mogen niet kunnen worden afgesloten. [NBN D51 003-§5.2.1.3]
18/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
B5.3.2 Toevoer van verbrandingslucht via een luchttoevoerkanaal De luchttoevoer mag verwezenlijkt worden met een horizontaal of verticaal kanaal. Bij een verticaal kanaal mag de verbrandingslucht: -
-
langs de onderzijde van buitenuit worden aangezogen [NBN D51 003-§5.2.1.5]; de opening voor luchtinname moet zich in de open lucht bevinden. via het dak (in de overdrukzone) worden aangezogen op voorwaarde dat het kanaal bovenaan op het uiteinde voorzien is van een kruiskap en het kanaal aan de onderzijde doorloopt tot op een hoogte van 30 à 50cm van de vloer van de opstellingsruimte.
Kruiskap B5.3.3 Dampkap, droogkast of gelijksoortig afzuigsysteem Indien er een dampkap, droogkast of een gelijksoortig afzuigsysteem met afvoer naar buiten aanwezig is in de opstellingsruimte dient het opgestelde gastoestel aan bijkomende voorwaarden te beantwoorden en moet voor een bijkomende toevoer van lucht of voor een vergrendeling gezorgd worden, waardoor het gastoestel en het afzuigsysteem niet gelijktijdig kunnen functioneren. [NBN D51 003-§5.2.2.3]
19/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B6: Verbruikstoestellen type B – afvoer van de verbrandingsproducten – AANSLUITKANAAL B6.0 Essentiële eis Het aansluitkanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten van een toestel type B moet voldoen aan de gestelde eisen wat materiaal, afmeting en installatie betreft. B6.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of er een aansluitkanaal aanwezig is en of dit voldoet aan de gestelde eisen. B6.2 Behandeld risico Het ontbreken, de slechte staat of de niet correcte uitvoering van een aansluitkanaal kunnen aanleiding geven tot slechte verbranding en het vormen van CO. B6.3 Gestelde eisen B6.3.1 Aansluitkanaal individueel toestel B1* toestellen moeten steeds met behulp van een TOB aangesloten worden op het afsluitkanaal. [NBN D51 003-§5.3.1.2.6] Het aansluitkanaal moet zichtbaar zijn over zijn ganse lengte. Indien dit niet zo is moet dit uitdrukkelijk op het controlerapport vermeld worden. Het aansluitkanaal moet in goede staat zijn en uitgevoerd in duurzame niet brandbare materialen. Geschikte materialen zijn: strakke roestvrijstalen (RVS) of aluminium buizen; flexibele metalen buizen die geschikt zijn voor aansluitkanalen – dit type kanalen moet verticaal of onder een hoek van maximum 30° t.o.v. de verticale as gemonteerd worden. [NBN B61-002-§7.3.2]; flexibele metalen buizen van het type dampkap of aircoaansluiting zijn niet geschikt, het aansluitkanaal voor gastoestellen B14BS, B2* en B3* moeten luchtdicht zijn bij overdruk. Het verwijdde uiteinde van de buizen is steeds naar boven gericht. [NBN D51 003-§5.3.1.2.1] De doorlaat van het aansluitkanaal moet minstens even groot zijn als die van de uitlaat van het toestel. Er mogen geen vernauwingen optreden. Het aansluitkanaal moet degelijk aangesloten zijn op het afvoerkanaal (goede afdichting) – zonder vernauwing ter hoogte van de aansluiting. Het aansluitkanaal moet zo kort mogelijk gehouden worden. Een horizontaal deel in het aansluitkanaal moet beperkt blijven tot 0,50m – oplopende helling van het toestel naar het afvoerkanaal toe. Er mogen zich geen brandbare materialen bevinden op minder dan 15 cm van de buitenwand van het aansluitkanaal. [NBN D51 003-§5.3.1.2.4]
20/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
B6.3.2 Gemeenschappelijk afvoerkanaal Enkel toestellen van het type B11** mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal. [NBN D51 003-§5.3.1.4] a) Twee toestellen die zich op dezelfde verdieping bevinden mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal voor zover ze zich in dezelfde opstellingsruimte bevinden. De aansluiting wordt verwezenlijkt: rechtstreeks: het hoogteverschil tussen de aansluitmiddelpunten of het afvoerkanaal moet dan minstens gelijk zijn aan het dubbel van de grootst gebruikte diameter met een minimum van 0,50m. met behulp van een collectoraansluiting waarvan de doorlaat minstens gelijk is aan 80% van de som van de doorlaten van de gebruikte aansluitingen. b) Toestellen die zich op verschillende niveaus bevinden mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal indien: het hoogteverschil tussen de as van het aansluitkanaal van het hoogst geplaatste toestel en de uitmonding van het afvoerkanaal boven het dak minstens 4m bedraagt; bij toepassing van een "shunt-systeem" de verticale, individuele aansluitstukken een minimale hoogte van 2,50m hebben; het aantal toestellen is beperkt tot 5 voor bestaande Shuntafvoerkanalen. Toestellen die gestookt worden met een verschillende brandstof mogen enkel worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal als hun gelijktijdige werking onmogelijk gemaakt is.[NBN D51 003§5.3.1.1.1.2] Toestellen met natuurlijke trek (type B1*) en toestellen uitgerust met een ingebouwde ventilator (typt B2*) mogen niet samen op een gemeenschappelijk afvoerkanaal worden aangesloten. Let op: er zijn situaties mogelijk met GELIJKTIJDIG verschillende niet-conformiteiten.
21/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B7: Verbruikstoestellen type B – afvoer van de verbrandingsproducten – AFVOERKANAAL B7.0 Essentiële eis De correcte afvoer van de verbrandingsproducten via een afvoerkanaal moet verzekerd zijn voor de verbruikstoestellen type B. B7.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of er een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten aanwezig is en controle of de zichtbare kenmerken van dit kanaal voldoen aan de gestelde eisen. B7.2 Behandeld risico Onvoldoende afvoer van de verbrandingsproducten kan aanleiding geven tot een slechte verbranding en het ontstaan van CO. B7.3 Gestelde eisen Toestellen van het type B11* moeten uitgerust zijn met trekonderbreker-valwindafleider (TOB) en worden aangesloten op een individueel of collectief afvoerkanaal met natuurlijke trek die voldoende is om de verbrandingsproducten naar buiten af te voeren (visuele controle). [NBN D51 003-§5.31.1.1.1 - §5.3.1.1.2] De trek wordt gecontroleerd: met een visueel hulpmiddel (bijv. lucifer, rook, spiegeltje) ter hoogte van de opening van de trekonderbreker-valwindafleider – er mag geen terugstroming van de verbrandingsgassen zijn; met behulp van een deprimometer voor het meten van de onderdruk in het afvoerkanaal; deze controle wordt pas uitgevoerd na ongeveer 3 minuten werking van het toestel op zijn volle debiet. Het toestel werkt dan op nominaal vermogen; de onderdruk moet minstens – 3 Pa of - 0,03 mbar bedragen; Indien er een supplementair afzuigsysteem van lucht naar buiten aanwezig is (bijv. dampkap, droogkast), wordt een controle van de terugslag uitgevoerd ter hoogte van de TOB met het afzuigsysteem in werking; ramen en deuren moeten gesloten zijn tijdens de controle; de onderdruk in het afvoerkanaal moet minimaal 3 Pa of 0,03 mbar bedragen. eventueel kan ter hoogte van de TTB (aan de TOB-opening) een rookgasanalyse worden uitgevoerd met een aangepast meetinstrument – bijv. het CO2-gehalte bepalen. Indien meerdere toestellen zijn aangesloten op een zelfde afvoerkanaal en de aansluitkanalen hetzij direct hetzij met behulp van een collector verbonden zijn met dit afvoerkanaal, moet elk toestel afzonderlijk gecontroleerd worden. Deze controle is slechts een momentopname. Indien de momentopname goed is, is er een vermoeden van de goede afvoer der verbrandingsgassen. Toestellen van het type B41* moeten worden aangesloten met een prefab afvoersysteem. Toestellen van het type B14BS, B22, B23, B22P, B23P, B32 of B33 moeten worden aangesloten op een individueel luchtdicht afvoerkanaal. [NBN D51 003-Bijlage E - §2.3] Het afvoerkanaal moet uitgevoerd zijn in duurzame niet brandbare materialen (visuele controle). Toegelaten materialen zijn: strakke roestvrijstalen (RVS) of aluminium buizen; buisstuk uit gebakken aarde, beton of vezelcement; tubering met roestvrijstalen flexibel;
22/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
-
tubering in kunststof (T120) voor condensatietoestellen).
Het afvoerkanaal mag geen tekenen van vocht of beschadiging door condensatie vertonen. Er mogen zich geen brandbare materialen op minder dan 15 cm van de buitenwand van het afvoerkanaal bevinden. [NBN B61-02-§7.2.1.5 – NBN D51 003-§5.3.1.1.13.4] De doorlaat van het afvoerkanaal moet minstens gelijk zijn aan de doorlaat van het aansluitkanaal. Het afvoerkanaal mag geen vernauwingen of plotse richtingsveranderingen bevatten (visuele controle). [NBN B61-02-§7.3.6.4] Een afvoerkanaal met natuurlijke trek moet steeds uitmonden boven het dak in een zone waarin geen statische overdruk heerst. Dit wil zeggen hetzij: in Zone I, in Zone II met een statische afvoerkop. De uitmonding van het afvoerkanaal moet zo gesitueerd zijn dat het geen hinder kan veroorzaken voor andere uitmondingen of lucht instroomopeningen (visuele controle).[NBN D51 003-§5.3.1.1.6] Een statische afvoerkap mag geen beweegbare delen bevatten noch regelbare openingen vertonen (visuele controle).[NBN D51 003-§5.3.1.1.8] Een afvoerkanaal moet zuiver zijn en vrij van belemmeringen (visuele controle).[NBN D51 003-§5.3.1.1.10] Bij twijfel tijdens een visuele waarneming dient alleszins op het rapport vermeld te worden: "afvoerkanaal te controleren door een gekwalificeerd persoon".
23/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B8: Verbruikstoestellen type B11** – afvoer van de verbrandingsproducten met behulp van uitwendig aangebrachte extractor B8.0 Essentiële eis De afvoer van de verbrandingsproducten van verbruikstoestellen type B11** moet correct gebeuren bij mechanische ventilatie van het gebouw of bij gebruik van een uitwendig aangebrachte rookgasextractor. B8.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of er geen terugstroming is van verbrandingsgassen bij gelijktijdige werking van het toestel (type B11**) en de uitwendig aangebrachte rookgasextractor op het afvoerkanaal. Nagaan of het systeem positief beveiligd is. Nagaan of er geen terugstroming is van de verbrandingsgassen bij het in werking zijn van de mechanische gebouwventilatie. B8.2 Behandeld risico Door slechte werking van het afzuigsysteem of van de mechanische gebouwventilatie kan terugslag van de verbrandingsproducten ontstaan met slechte verbranding en vorming van CO tot gevolg. B8.3 Gestelde eisen B8.3.1 Gebouw met mechanische ventilatie Toestellen van het type B11CS zijn geschikt voor plaatsing in een VMC of VMC-gas systeem. Toestellen van het type B11BS die geplaatst worden in een VMC-gas systeem moeten automatisch vergrendeld worden bij het wegvallen van de mechanisch opgewekte trek in het afvoerkanaal. Bij toestellen B11** opgesteld in een woning die uitgerust is met een mechanisch ventilatiesysteem B, C of D: controle van de terugstroming van de verbrandingsgassen. Geen terugstroming toegelaten. B8.3.2 Gebouw zonder mechanische ventilatie Een afzuigventilator is een inrichting voor mechanische afvoer, aangebracht buiten het toestel, die het afvoerkanaal in onderdruk brengt over zijn ganse lengte.[NBN D51 003-§5.3.3.1] Toestellen van het type B11CS zijn geschikt voor plaatsing in zulk systeem. Bij een opstelling met meerdere toestellen type B11BS, geplaatst op verschillende verdiepingen, dient er per verdieping een aangepast diafragma geplaatst te worden om ter hoogte van elke aansluiting het aangepaste afzuigdebiet te bekomen. [NBN D51 003-§5.3.3.1] De werking van de gastoestellen type B11BS moet ondergeschikt worden gemaakt (elektrische vergrendeling) aan de onderdruk in het afvoerkanaal. Indien de afzuigventilator niet voor voldoende onderdruk zorgt, mogen de toestellen niet kunnen werken – POSITIEVE BEVEILIGING. [NBN D51 003-§5.3.3.1] De vergrendeling mag niet gebeuren door het onderbreken van een toestelbeveiliging.[NBN D51 003§5.3.3.1]
24/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B9: Controle van de werking van de verbruikstoestellen type B B9.0 Essentiële eis De verbruikstoestellen type B moeten een correcte hygiënische verbranding hebben. B9.1 Aard van de uit te voeren controles Visuele controle van de werking van al de gastoestellen die op een afvoerkanaal zijn aangesloten en die uitgerust zijn met een TOB en dit voor wat betreft: het vlammenbeeld; de zuiverheid van de atmosfeer in de opstellingsruimte door een CO-meting tijdens de werking van het toestel. B9.2 Behandeld risico Afblazen van de vlam kan aanleiding geven tot brand en slechte verbranding kan vervuiling van de atmosfeer en CO-intoxicatie tot gevolg hebben. B9.3 Gestelde eisen B9.3.1 Controle van het vlambeeld Afblazen van de vlammen: Wanneer na het ontsteken van de brander de vlammen over een groot deel van de brander afblazen (loskomen van de brander) dan wijst dit op een slechte mengverhouding gas-lucht. Bij sterk afblazen kan de vlam eventueel doven. Indien dit verschijnsel zich voordoet stopt men met verdere controle en is het betrokken toestel afgekeurd (niet-conform). Kleur van de vlam: Bij een correct werkende atmosferische brander heeft de vlam het uitzicht van een blauw/groene kegel omringd door een minder gekleurde zone. Wanneer in een gastoestel met een atmosferische brander een gele vlam gevormd wordt wijst dit op een tekort aan verbrandingslucht en de aanwezigheid van een te hoge CO-concentratie in de verbrandingsproducten. Dit doet zich onder meer voor bij vervuiling van de aanzuigopeningen voor de primaire lucht en bij vervuiling van de warmtewisselaar. Een uitzondering hierop zijn de decoratieve gashaarden waarbij de vlammen opzettelijk een geel en slap zijn, hetgeen in dit geval wel toelaatbaar is. B9.3.2 Controle van de atmosfeer in de opstellingsruimte Een CO-meting wordt uitgevoerd: pas minimum 3 minuten na het in werking treden van het gastoestel; op ongeveer 50 cm vóór het toestel en op ooghoogte; zonder dat andere verbrandingstoestellen functioneren; met gesloten ramen en deuren; met elke niet door het toestel geactiveerde mechanische afzuiging (dampkap, droogkast, extractietoestel) in werking - indien de TOB niet bereikbaar is, wordt de CO-meting uitgevoerd met het eventueel aanwezige afzuigsysteem buiten werking en in werking. De maximum toegelaten CO-concentratie in de ruimte is 25 ppm.
25/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
OPGELET: indien er zich nog andere verbrandingstoestellen in dezelfde opstellingsruimte bevinden moet ook voor hen de CO-meting uitgevoerd worden - onder de voor hen ongunstigste omstandigheden. Deze controle is een momentopname en laat enkel toe een tekort aan het opgestelde toestel vast te stellen op het ogenblik van de meting. De omstandigheden kunnen wijzigen en op dat ogenblik wel een gevaarlijke toestand scheppen, bijvoorbeeld bij: het geheel of gedeeltelijk afsluiten van de luchttoevoeropening(en); vervuiling door stof van de aangezogen verbrandingslucht; vervuiling van de brander en/of de warmtewisselaar van het toestel; het geheel of gedeeltelijk afsluiten van de voorzieningen voor afvoer van de verbrandingsgassen;
26/27
2012-04-03 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage C.doc
Controleonderwerp B10: Verbruikstoestellen type C – eisen aan het toestel, het luchttoevoerkanaal en het kanaal voor de afvoer van de verbrandingsgassen B10.0 Essentiële eis De verbruikstoestellen type C, hun luchttoevoerkanaal verbrandingsproducten moeten correct worden geïnstalleerd.
en
hun
kanaal
voor
afvoer
van
de
B10.1 Aard van de uit te voeren controles Nagaan of de plaatsing van de uitmonding van de afvoer der verbrandingsproducten en toevoer van de verbrandingslucht uitgevoerd zijn volgens de regels van goed vakmanschap en zoals door de fabrikant van het toestel voorgeschreven en: geen aanleiding geeft tot recirculatie van de verbrandingsproducten; geen hinder veroorzaakt voor in wanden en/of dakoppervlakken aangebrachte instroomopeningen voor luchttoevoer; geen risico inhoudt op brand (materialen en/of letsel voor personen). B10.2 Behandeld risico Onjuiste plaatsing van het luchttoevoerkanaal, het kanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten of de uitmonding kan aanleiding geven tot slechte werking van het toestel en/of brandgevaar inhouden. B10.3 Gestelde eisen De gesloten toestellen (type C) moeten voorzien zijn van een systeem dat enerzijds de verbrandingsproducten tot buiten het gebouw brengt en anderzijds de nodige verbrandingslucht rechtstreeks uit de buitenlucht neemt en tot bij de brander brengt. Het opgestelde toestel moet van een in België toegelaten type zijn en het voormelde af- en toevoersysteem ervan moet conform de door de fabrikant voorgeschreven instructies geplaatst zijn.[NBN D51 003-§5.3.4.1] Recirculatie: Recirculatie = aanzuigen van afgevoerde verbrandingsgassen via de toevoerleiding voor verbrandingslucht. Het ontstaat door: een foutieve opstelling van de uitmondingen ten opzichte van elkaar; een foutieve opstelling van een uitmonding ten opzichte van een nabij gelegen constructie, een gebouw of een aanplanting. De door de fabrikant opgegeven voorschriften of, bij gebrek hieraan, de richtlijnen van de norm dienen gevolgd te worden – zie Bijlage G van de norm NBN D 51-003. Regen of sneeuw: om geen nadelige invloed van regen of sneeuw te ondervinden ligt het uiteinde van een eindstuk: dat uitmondt op een dak minstens 0,30m boven dat dakvlak; boven een dakoversteek of boven het maaiveld minstens 0,50 m boven dat ondervlak. Hinder voor personen: verbrandingsgassen moeten voldoende verdund zijn voordat zij mogen toegevoerd worden als verse lucht naar verblijfsruimten. De voorschriften van de fabrikant hieromtrent dienen gevolgd. Voor uitmondingen onder balkons en galerijen gelden speciale voorschriften. Bij twijfel tijdens een visuele waarneming dient alleszins op het rapport vermeld te worden: "afvoerkanaal te controleren door een gekwalificeerd persoon". Brandgevaar: in de nabijheid van de uitmonding mogen zich geen brandbare materialen bevinden; om geen aanleiding te geven tot het zich branden van personen moet het eindstuk, lager dan 2,20m boven het maaiveld gelegen, extra afgeschermd zijn; bij een parallel toe- en afvoersysteem mogen er zich geen brandbare materialen bevinden op minder dan 15 cm van het afvoerkanaal.
27/27
2011-06-01 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage D - Controleverslag voor bestaande aardgas binneninstallaties.doc
BIJLAGE D – Controleverslag voor bestaande aardgasbinneninstallaties (MODEL) Lokalisatie van het gebouw of appartement Straat: .............................................................................................. nr.: ............................. Postnummer: .................. Gemeente: ................................................................................. Aard van het gebouw: ééngezinswoning: Aard van het gas:
appartement:
aardgas type H (20 mbar) aardgas type L (25 mbar)
De bewoner is:
eigenaar
huurder
Uitvoerder van de controle Naam + voornaam: .............................................................................................................. Bedrijf: ................................................................................................................................. Datum: ................................................................................................................................. Niet-conformiteiten NC type 1
NC type 2
NC OEG
Omschrijving
Toelichting en conclusies op keerzijde
1/2
2011-06-01 CERGA aanbeveling 11.01 bijlage D - Controleverslag voor bestaande aardgas binneninstallaties.doc
Toelichting bij de niet-conformiteiten Niet-conformiteit type 1 De installatie vertoont een niet-conformiteit waarmee rekening moet worden gehouden bij de eerstvolgende tussenkomst op de installatie. Niet-conformiteit type 2 De installatie vertoont een niet-conformiteit waarvan de ernst het onderbreken van de gastoevoer niet onmiddellijk noodzakelijk maakt maar die belangrijk genoeg is opdat de niet-conformiteit zo spoedig mogelijk wordt weggenomen; Niet-conformiteit type OEG (Onmiddellijk Ernstig Gevaar) De installatie vertoont een niet-conformiteit die voldoende ernstig is om de gastoevoer onmiddellijk te onderbreken en dit totdat het gebrek of de gebreken die een onmiddellijk gevaar betekenen zijn weggenomen; Elke niet-conformiteit is daarenboven in het logigram éénduidig aangegeven met een letter. De niet-conformiteiten van de installatie kunnen aldus gekarakteriseerd worden met behulp van een getal (het betrokken controleonderwerp) en een letter, zo betekent de niet-conformiteit A6/A: "de gasleiding is niet afgesloten met een metalen stop of dop" - we lezen af dat dit een niet-conformiteit type OEG is. De installatie bevat geen niet-conformiteiten De installatie bevat niet-conformiteiten die moeten in orde worden gebracht Andere opmerkingen die aanleiding kunnen geven tot een onveilige situatie: ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................
Handtekening van de uitvoerder van de controle: ................................................................................
2/2