12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
DONDERDAG 12 MEI 2011 VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter 1. Opening van de vergadering (De vergadering wordt om 9.00 geopend) 2. Verklaring van de Voorzitter De Voorzitter. – Naar aanleiding van de aardbeving die de regio Murcia en met name de stad Lorca getroffen heeft, wil ik graag namens het Voorzitterschap ons medeleven betuigen met de gemeenschap aldaar en met alle slachtoffers en de nabestaanden van de dodelijke slachtoffers. De Voorzitter zal namens het Parlement een boodschap van medeleven en condoleances overbrengen aan de slachtoffers en de getroffen gemeenschap. 3. Verzoek om opheffing van de immuniteit: zie notulen 4. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen 5. Crisis in de visserijsector als gevolg van de stijging van de olieprijzen (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 6. Partnerschapsovereenkomst inzake visserij EU-Mauritanië (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 7. Overheidsopdrachten (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 8. Ingekomen stukken: zie notulen 9. Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa – Voorschools leren – De culturele dimensies van het externe optreden van de EU – Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken – Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa 2014 (debat) De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: - het verslag over Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijsen opleidingsstelsels in Europa [2010/2307(INI)] – Commissie cultuur en onderwijs. Rapporteur: Milan Zver (A7-0169/2011), - het verslag over voorschools leren in de Europese Unie [2010/2159(INI)] – Commissie cultuur en onderwijs. Rapporteur: Mary Honeyball (A7-0099/2011), - het verslag over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU [2010/2161(INI)] – Commissie cultuur en onderwijs. Rapporteur: Marietje Schaake (A7-0112/2011),
1
2
NL
Handelingen van het Europees Parlement
- het verslag over "Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken" [2010/2156(INI)] – Commissie cultuur en onderwijs. Rapporteur: Marie-Thérèse Sanchez-Schmid (A7-0143/2011), en - de mondelinge vraag (O-000061/2011), van Doris Pack, namens de Commissie CULT, aan de Commissie: Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa 2014 (B7-0215/2011). Milan Zver, rapporteur. – (SL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik graag zeggen dat wij tijdens de vergadering van vanmorgen tastbare resultaten zullen zien van het werk dat door onze Commissie cultuur, onderwijs en jeugdzaken is verricht. Ik ben rapporteur voor een van de dossiers, een zeer belangrijk verslag over "Jeugd in Beweging", dat is gebaseerd op een mededeling van de Europese Commissie. Ik zou nu graag mijn collega's willen bedanken die mij de kans hebben gegeven om dit verslag voor te bereiden en ook wil ik graag de Europese Commissie bedanken die dit verslag heeft voorbereid en daarin de problemen van jongeren heeft opgenomen als een van de belangrijkste prioriteiten van het tienjarig ontwikkelingsplan van de EU. Bij het opstellen van dit verslag heb ik met veel belanghebbenden samengewerkt, in het bijzonder met vertegenwoordigers van jongeren, zowel uit de lidstaten als uit de rest van Europa, bijvoorbeeld het Europees Jeugdforum. Wij hebben aan redelijk veel vergaderingen en conferenties deelgenomen. Ook heb ik met het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité samengewerkt. Het verslag is derhalve het resultaat van veel uitwisselingen van meningen gedurende de voorbereidingsperiode van het verslag. Ik wil er tevens op wijzen, dat toen dit verslag werd aangenomen, mijn collega's van andere fracties zich heel constructieve houding hebben opgesteld. In dat opzicht wil ik in het bijzonder de schaduwrapporteurs bedanken voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht, met als resultaat het verslag dat vandaag in de huidige vorm voor ons ligt. Ik wil erop wijzen dat uit verschillenden onderzoeken is gebleken dat jongeren die gebruik maken van de mogelijkheid om in het buitenland te werken of te studeren, betere schoolresultaten behalen en succesvoller en competitiever zijn bij het zoeken naar een baan, evenals bij hun integratie in de maatschappij. Beleid alleen vormt echter geen garantie voor goede scholen, goed onderwijs of goede banen voor jongeren. Wel kan het gunstige voorwaarden creëren om jongeren te helpen deze zaken te bereiken. Dergelijke voorwaarden houden vrijwel zeker verband met de modernisering van de onderwijsstelsels van de scholen. Europa, en de lidstaten in het bijzonder, staan voor de grote uitdaging om tijdens dit decennium bijvoorbeeld beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren, het aantrekkelijker te maken en de kwaliteit ervan te verbeteren. De Europese economie heeft beroepskwalificaties het komende decennium hard nodig. Ik schat dat tegen begin 2020 dit soort onderwijs en opleiding voor 50 procent van alle banen vereist is. Daarom blijft beroepsonderwijs en -opleiding een van de prioriteiten van zowel ons beleid als van het beleid van de lidstaten. Het is echter nog belangrijker om de hervorming van het Bolognaproces voort te zetten. Europese universiteiten moeten op nog bredere schaal in contact staan met de economie en de maatschappij. Europese universiteiten zullen concurrerender worden wanneer zij meer aandacht schenken aan de behoeften vanuit de markt, de economie, en wanneer zij extra bronnen van financiering weten te vinden. Het is een feit dat er in Europa te weinig geld is voor de financiering van het hoger onderwijs. De Europese landen, de lidstaten van de Europese Unie, investeren te weinig in studenten en dat is een groot probleem.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Europese Unie heeft als onderdeel van deze prioriteit uiteraard ook andere doelen gesteld die behaald moeten worden. Zo moet het percentage schoolvertalers, dat momenteel 16 procent bedraagt en dus onevenredig hoog is, verlaagd worden tot 10 procent. Tegelijkertijd hebben we de komende tien jaar meer hoger opgeleide werknemers nodig als Europa haar concurrentievoordeel ten opzichte van andere delen van de wereld wil behouden. Aangezien ik geen tijd meer over heb, zal ik straks na afloop van het debat nog twee minuten spreektijd nemen om een verdere toelichting te geven. Mary Honeyball, rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer verheugd dat ik mijn verslag over voorschools leren in de Europese Unie mag presenteren. Het betreft een zeer belangrijk aspect van onderwijs waaraan we tot op heden nog niet veel aandacht hebben geschonken. Mijn dank gaat uit naar commissaris Vassiliou en haar medewerkers met wie we nauw hebben samengewerkt, en ook naar het Hongaars voorzitterschap. Voorschools leren was een van de prioriteiten van het voorzitterschap. Deze vruchtbare samenwerking met alle partijen maakte het mogelijk om het werk dat voor dit verslag verricht is, te realiseren. Ik wil ook graag de schaduwrapporteurs van de andere politieke fracties bedanken. Zoals de heer Zver reeds gezegd heeft: we hebben uitstekend werk verricht met dit verslag, en het verslag over voorschools leren is unaniem aangenomen. Dit toont aan dat er steun is vanuit het gehele politieke spectrum. Ik kan u zeggen waarom dat het geval is: een van de belangrijkste redenen is dat de eerste jaren van het leven van een kind zo belangrijk zijn. Interventie in een vroeg stadium kan het verschil maken bij de kansen in zijn leven, niet alleen bij het doorlopen van het onderwijsstelsel, maar ook in zijn latere leven. Onderzoek toont aan – al is het meeste onderzoek op dat gebied helaas niet in de EU uitgevoerd – dat, wanneer je kinderen op jonge leeftijd ondersteunt en geeft wat ze nodig hebben, dit ze in hun latere leven helpt: het zorgt voor minder criminaliteit, betere gezondheid en minder werkloosheid, en daar hebben we uiteindelijk allemaal baat bij. De kinderen zullen zelf vaak beter presteren op school, ze halen betere cijfers, ze zullen vaker een baan hebben en ook betere banen, en de verhoudingen binnen hun familie worden beter – en ook hun gezondheid. Onze inspanningen staan voor ons uitgetekend en ze zullen veel opleveren. Binnen de EU zijn er verschillende types van aanbod voor voorschools leren en in mijn verslag staat dat we dit willen respecteren en behouden. Elke lidstaat heeft zijn eigen manier van werken, omdat voorschools leren is ontwikkeld binnen hun eigen onderwijssysteem. De complicerende factor is dat de leeftijd van kinderen waarop zij verplicht met onderwijs starten, per lidstaat verschilt. Daarom hebben we niet gezocht naar een uniforme aanpak, maar zijn we op zoek gegaan naar normen en waarden en richtsnoeren om lidstaten een kader te laten ontwikkelen met gezamenlijke doelstellingen en normen en waarden en aanspraken. En daarmee kom ik bij de kern van dit verslag: het creëren van een kader. Hiertoe hebben we – en dat spreekt voor zich – het kind als uitgangspunt genomen. We pleiten voor een kindgerichte aanpak bij voorschools leren en voorschoolse zorg, waarbij het belang van het kind voorop staat. Onze bevindingen zijn afkomstig van onderzoeken van over de gehele wereld, en in mijn verslag worden de volgende zaken besproken: de betrokkenheid
3
4
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van de ouders, die zeer belangrijk is tijdens de eerste levensjaren van jonge kinderen; het personeel en de kwaliteit van de instellingen en de kwalificaties van het personeel en het integreren van voorschoolse voorzieningen met de diverse onderwijsstelsels in de lidstaten. Hiermee hebben we de belangrijkste gebieden besproken en op deze kwesties dienen wij ons in het vervolg te richten. De kwalificaties van het personeel zijn van groot belang en dit wordt niet altijd in het beroepsveld nageleefd. Er bestaat een overtuiging dat iedereen wel voor kleine kinderen kan zorgen, terwijl dat absoluut niet het geval is. We moeten eens serieus nadenken over de kwalificaties, en ook over hoe we ze naar andere lidstaten van de EU kunnen meenemen en laten erkennen. Toegang is tevens een aandachtspunt, om voor allen die voorschoolse onderwijsvoorzieningen nodig hebben, toegang tot het systeem te kunnen realiseren. Hiermee kom ik aan het einde van mijn vier minuten en ik wil nog wat tijd bewaren voor het einde van dit debat. Daarom wil ik besluiten met te zeggen dat ook in tijden van bezuinigingen en economisch slechte tijden, wij het onderwerp voorschools leren op de agenda moeten houden en de benodigde maatregelen op dit belangrijke gebied moeten realiseren. Marietje Schaake, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik een aantal punten uit dit uitgebreide verslag over de rol van cultuur bij het externe optreden van de EU ga bespreken, wil ik graag mijn collega's van de Commissie cultuur en onderwijs bedanken voor de vruchtbare samenwerking en voor het unaniem stemmen voor de resultaten van onze arbeid tijdens de stemming in de commissie. Daarnaast hebben het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden ook constructieve bijdragen geleverd. Cultuur heeft een intrinsieke waarde in onze liberale democratieën. Het verrijkt de levens van mensen. De EU staat bekend om haar culturele diversiteit en is tegelijkertijd een gemeenschap van waarden die voor elke burger gelden. Deze Europese waarden zoals respect voor mensenrechten, democratie en fundamentele vrijheden worden ook teruggevonden in onze culturele producten. Cultuur, identiteit, waarden en de positie van de EU op het wereldtoneel zijn met elkaar verstrengeld. De Europese belangen zijn ermee gediend als culturele aspecten strategisch worden uitgewerkt via samenwerking en partnerschap, zowel via culturele programma's als door ze integraal onderdeel te laten zijn van economisch, buitenlands en veiligheids- en ontwikkelingsbeleid. Door literatuur, film, muziek en erfgoed te delen, wordt de deur naar een beter begrip geopend en worden er bruggen gebouwd tussen mensen. Bovendien heeft de EU belangrijke ervaringen te delen als het aankomt op het overwinnen van conflicten en het opbouwen van stabiliteit via gedeelde belangen en wederzijds begrip. Bij de ontwikkeling van de Europese Dienst voor extern optreden is het belangrijk de rol te verkennen en te verankeren die cultuur heeft en zou moeten hebben in het externe optreden van de EU. Cultuur zou een vitaal en horizontaal geïntegreerd element moeten zijn binnen het brede spectrum van externe beleidslijnen waaruit het buitenlands beleid van de EU bestaat: vanaf de handelsbetrekkingen van de EU tot het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid van de EU, het beleid voor ontwikkelingssamenwerking en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Cultuur heeft evenzeer economische waarde. De culturele industrieën van Europa dragen bij aan Europees ondernemerschap, innovatie en het Europese bedrijfsleven en door het diverse culturele landschap is de EU de aantrekkelijkste bestemming voor toeristen ter wereld. Kennis en internationale vaardigheden zijn cruciaal voor onderwijs en
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
werkgelegenheid, zoals is aangegeven in de EU 2020-strategie, maar cultuur kan ook een rol spelen als voedingsbodem voor democratisering, vrijheid van meningsuiting, inclusie, ontwikkeling, onderwijs, vredesopbouw, en nog veel meer. Het brede scala aan aspecten van culturele betrekkingen met derde landen heeft geleid tot versnippering van beleid, hetgeen moet veranderen in een meer gecoördineerde en coherente EU-strategie. Wij hebben ervoor gekozen de organisatorische en beleidskaders te benadrukken die nodig zijn voor de optimale coördinatie van cultuur in het externe optreden van de EU. Wij zijn van mening dat het invullen van inhoud niet te veel van bovenaf moet worden gestuurd en geregeld. Europese burgers plukken de meeste voordelen als de EU als mondiale speler en als leider op het wereldtoneel optreedt. Dit vereist dat financiële middelen efficiënter worden gebruikt en dat de concurrentiepositie van Europa strategisch wordt bezien, evenals haar strijd om toeristen, talent, kunstenaars, bedrijven en studenten te trekken. De Europese belangen zijn het beste gediend wanneer wij met één stem spreken en ons bewust zijn van de concurrentie van culturele programma's uit China en de Verenigde Staten, om maar twee voorbeelden te noemen. Het is echter niet nodig om het wiel opnieuw uit te vinden. De EU heeft een aantal beste praktijken op lidstaatniveau, en ook vanuit verschillende culturele instellingen als Alliance française en de British Council. Een ander zeer belangrijk aspect in deze 21e eeuw is de steeds grotere rol die nieuwe technologieën spelen, zowel in cultuur als in internationale betrekkingen. Mensen zijn van internet afhankelijk voor toegang tot informatie en kunnen zich alleen maar vrijelijk uiten als deze informatie en hun communicatie-uitingen niet gecensureerd worden. Het recht op culturele ontwikkeling en andere grondrechten wordt in steeds grotere mate mogelijk gemaakt door nieuwe technologieën. Ook toegang tot culturele inhoud vindt via nieuwe media plaats, en de mogelijkheden voor mondiale connectiviteit rond Europese cultuurgoederen en -inhoud zou optimaal moeten worden benut en gefaciliteerd moeten worden, bijvoorbeeld via Europeana, of websites van musea en festivals. Het is van groot belang dat de EU een strategie ontwikkelt voor de bevordering van de vrijheid op internet. Ik zal tijdens het laatste deel van mijn interventie terugkomen op enkele van de concrete aanbevelingen van dit verslag. Doris Pack, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, aansluitend op de bijdrage van mevrouw Schaake, wil ik enkele woorden wijden aan het belangrijke verslag dat zij heeft opgesteld. De culturele dimensie van het externe optreden van de EU is van onschatbaar belang. We hebben daarom – zoals zij reeds heeft opgemerkt – een coherente EU-strategie inzake cultuur in het externe optreden van de EU nodig. Culturele diplomatie speelt een belangrijke rol bij het opbouwen van succesvolle betrekkingen met derde landen, en in vele landen bestaat een netwerk van nationale culturele instellingen, EUNIC, waar we gebruik van kunnen maken. Er zijn heel veel mensen die zich bij dat netwerk hebben aangesloten en die ons kunnen helpen. Ik ga nu graag over tot het tweede onderwerp van vandaag, dat ook door de heer Zver reeds is aangesneden, namelijk "Jeugd in beweging", dat immers een vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie is. Met dit vlaggenschipinitiatief wordt beoogd alle actoren op het gebied van onderwijs en opleiding ertoe aan te zetten om meer aandacht aan deze beleidsterreinen te schenken. Wij hebben beter opgeleide mensen nodig. Wij hebben mensen nodig die Europa ervaren hebben dankzij verbeterde mobiliteitsmogelijkheden.
5
6
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Wij moeten het potentieel van onze jongeren ontsluiten met behulp van onze succesvolle programma's. Dit alles speelt een belangrijke rol voor het concurrentievermogen van een kennismaatschappij. Ten aanzien van levenslang leren hebben onze bestaande programma's Comenius, Erasmus, Leonardo en Grundtvig velen prachtige mogelijkheden geboden om Europa in zijn verscheidenheid te leren kennen, ervaringen voor zichzelf op te doen en hun taalvaardigheden te verbeteren. Bovendien mogen we in dit verband ook de betekenis van het programma "Jeugd in beweging" en van het Europees vrijwilligersprogramma niet onderschatten. Van het debat van vandaag moet tevens een signaal aan de Commissie uitgaan dat wij deze door de burgers goed ontvangen programma's en mogelijkheden ook in de volgende generatie onderwijs- en jeugdprogramma's moeten voortzetten en dat hiervoor in overeenstemming met hun betekenis veel financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld. Elke euro die wij op dit gebied uitgeven, levert al na enkele jaren rendement voor de hele maatschappij op. Dan ga ik nu over op een ander onderwerp, namelijk Sarajevo. Sarajevo neemt een bijzondere plaats in in de Europese geschiedenis en cultuur. Door deze stad tot Culturele Hoofdstad van Europa voor het jaar 2014 uit te roepen, kunnen wij een belangrijk signaal afgeven voor het multi-etnische karakter van de stad en van de staat Bosnië en Herzegovina, hetgeen ook de politieke klasse in het land er wellicht toe zou kunnen aanzetten om haar ideeën te herzien. Deze stad laat bovendien meer dan duidelijk zien hoezeer Europa heeft gefaald en hoe belangrijk gemeenschappelijk optreden is. Een dergelijke stap zou van grote symbolische betekenis zijn, aangezien Sarajevo het toneel was van de aanslag die in 1914 de aanleiding was voor het uitbarsten van de Eerste Wereldoorlog. Dat is de reden om te kiezen voor het jaar 2014 – honderd jaar na deze historische gebeurtenis. Tijdens de oorlog in Bosnië had Sarajevo van 1992 tot 1996 te lijden onder de langste belegering van een hoofdstad in de geschiedenis van moderne krijgsvoering. Ik zou u willen herinneren aan een dag in Sarajevo, 28 mei 1992. De cellist Vedran Smajovic, gekleed in het zwart, speelde het Adagio van Tomaso Albinoni. Zijn podium was het verwoeste gebouw van de vernielde Nationale Bibliotheek in Sarajevo; zijn publiek bestond uit een handjevol mensen die ondanks de belegering van de stad waren gebleven en naar zijn muziek luisterden. 22 dagen lang speelde hij op verschillende plekken tussen de puinhopen van Sarajevo. Het was een requiem voor de mensen die in deze donkere dagen werden gedood. Ik was ontroerd en ik was vol bewondering voor deze moedige en bemoedigende houding van deze cellist en zijn toehoorders. Dat wat de mensen in hun houding tot uitdrukking brachten, ondanks de verschrikkingen en het verlies, heeft mij voor altijd met deze stad verbonden. Het culturele leven in Sarajevo is nooit opgehouden. Het Winterfestival vond zelfs onder de meest ongunstige omstandigheden plaats. Dit wordt ieder jaar bezocht door mensen van alle nationaliteiten. Ieder jaar vindt er een Winterfestival, een Kidsfestival en een Filmfestival plaats. Van Korea tot Australië, van Bulgarije tot Zweden, van overal komen filmmakers in Sarajevo bij elkaar; er ontstaan coproducties. De stad heeft een internationaal karakter verworven en houdt dit in stand – zelfs nu de politieke situatie meer en meer weer in etnische loopgraven verhardt. Alleen daarom al verdient deze stad de kans om haar enorme interculturele potentieel te tonen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Sarajevo wil in het kader van een uitzonderingsregeling naar deze titel dingen en heeft daarvoor reeds uitgebreide voorbereidingen getroffen. Wij weten allemaal heel goed dat wij vragen om een uitzondering van het besluit van het Europees Parlement en de Raad als wij vandaag ons voorstel aannemen. Als dit Huis vandaag echter laat zien de kandidatuur van Sarajevo te steunen, dan vertrouw ik op het inzicht en de vooruitziende blik van de Raad, want er is eigenlijk niets tegen onze argumenten in te brengen. Juist nu hebben Bosnië en Herzegovina en Sarajevo een signaal nodig dat niet alles verloren is, dat Europa ook hun inspanningen ondersteunt. (Applaus) Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, rapporteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, tijdens ons debat van vanochtend gaat het niet slechts om een economisch model of een rechtsstelsel. Wij spreken hier over cultuur en beschaving. Welke plaats wenst Europa aan cultuur te geven? Welke invloed wensen wij voor onze werken en onze creatieve activiteiten? Door de digitale revolutie, de globalisering en de toename van de handel worden wij gedwongen ons culturele en economische model te heroverwegen. In welke richting willen wij dat Europa zich ontwikkelt met internet en de digitale media? Politiek is de kunst van het anticiperen, voorbereiden wat wij willen om niet geconfronteerd te worden met wat we niet willen. De Amerikaanse filmmaker James Cameron heeft voor zijn film "Avatar" het equivalent van het programma "Cultuur" van de Europese Unie voor de periode 2007-2013 uitgegeven. Worden wij de consumenten van culturele producten die niet meer van ons zijn, omdat we afhankelijk zijn van oligopolies van multinationale ondernemingen zoals Google, iTunes, Amazon of Hollywood, zonder dat wij onze troeven kunnen verdedigen? Vanochtend denken wij na over de uitdagingen waarvoor de cultuur in de geglobaliseerde wereld van de eenentwintigste eeuw staat. In het groenboek dat de Europese Commissie afgelopen jaar heeft gepubliceerd, heeft zij eindelijk het potentieel van onze creatieve en culturele industrieën in kaart gebracht. De Europese Unie beschikt over een cultureel erfgoed en culturele troeven alsmede een zeer dynamische en levendige filmindustrie. Tijdens het festival van Cannes wordt dit jaar de twintigste verjaardag gevierd van het Media-programma; hiermee worden twintig films ondersteund die deelnemen aan de competitie, alsmede festivals, podiumkunsten en grote tentoonstellingen, die overal in Europa het gehele jaar door te zien zijn. Bovendien is de sector van de creatieve en culturele industrieën in de afgelopen tien jaar ondanks de recessie blijven groeien. De cijfers spreken boekdelen. In 2003 heeft deze sector een omzet van 654 miljard euro gegenereerd. Hij heeft 2,6 procent bijgedragen aan het bbp van de Unie en maakte 3,1 procent uit van alle arbeidsplaatsen in de Europese Unie, ofwel 5,8 miljoen mensen. In 2008 was hij reeds goed voor 860 miljard euro, 14 miljoen arbeidsplaatsen en bijna 7 procent van het bbp. Dat is meer dan de automobielindustrie en de voedingsmiddelenindustrie samen. Door het duale karakter van deze industrieën, met een economische en een culturele kant, vormen zij belangrijke hefbomen voor een duurzame, slimme en inclusieve groei in Europa – kortom, de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Zij zijn niet alleen economische troeven, maar ondersteunen en verrijken ook de culturele diversiteit. Zij leveren een bijdrage aan de sociale cohesie, aan de aantrekkelijkheid van regio's en aan de invloed van de Europese Unie in de wereld. Het is de hoogste tijd om op het niveau van de Unie een impuls
7
8
NL
Handelingen van het Europees Parlement
te geven aan een echt momentum, waardoor hun potentieel wordt vrijgemaakt en hun ontwikkeling wordt gestimuleerd. Ik heb derhalve vele actielijnen willen onderzoeken om de groei van deze industrieën te ondersteunen. Deze maatregelen zijn verschillend van aard. Ten eerste moeten we onderwijs en opleiding een centrale plaats geven in onze strategie. Enerzijds moet Europa creatieve talenten van jongs af aan stimuleren, jongeren bewust maken van cultuur, en partnerschappen ontwikkelen tussen universiteiten en ondernemingen. Anderzijds moet zij het mogelijk maken dat beroepsbeoefenaren in de cultuursector worden geschoold in nieuwe technologieën en ondernemerschap, en het delen van ervaringen met beste praktijken en de overdracht van vakkennis stimuleren. Ten tweede is het van cruciaal belang dat we het auteursrecht aan het digitale tijdperk aanpassen. Het bestaande systeem voor de verkrijging van auteursrecht is namelijk te gefragmenteerd, te ingewikkeld. Het derde essentiële onderdeel van onze strategie moet de bescherming van creativiteit zijn. Intellectuele eigendom is een waardevol goed. Creativiteit die wordt ondergraven, is creativiteit die gedoemd is om te verdwijnen. We moeten de mobiliteit van creatieve talenten stimuleren. De Europese Unie moet werken aan het in het leven roepen van een Europese beroepsstatus, zodat zij kunnen profiteren van eerlijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming. Zij moet de koop, de verspreiding en het verkeer van werken vergemakkelijken, de belasting aanpassen, bijvoorbeeld met een vrijstelling van btw voor cultuurgoederen, en ten slotte helpen bij de financiering. Particuliere investeerders zijn te vaak terughoudend indien het gaat om de financiering van KMO's. De mogelijkheden die worden geboden door openbare financieringen, met name de structuurfondsen, worden niet volledig benut. Creativiteit en cultuur moeten worden beschouwd als essentiële aspecten van ons beleid, en Europa moet deze in dit opzicht bevorderen. Androulla Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, u begrijpt natuurlijk dat ik er iets langer dan vijf minuten over zal doen om op de vijf verslagen te reageren. Ik wil de heer Zver danken voor zijn verslag over "Jeugd in beweging". We waarderen zijn inspanningen, evenals die van zijn co-rapporteurs, op het gebied van dit zeer belangrijke onderwerp ten zeerste. Zoals in het verslag wordt uitgelegd, is het de belangrijkste doelstelling van "Jeugd in beweging" om jongeren in Europa te helpen de vaardigheden en ervaring te verwerven die zij nodig hebben om te slagen binnen de in toenemende mate geïnternationaliseerde kenniseconomie. Het is alleszins ons doel om een omgeving te scheppen waarin alle jongeren in staat zullen zijn om hun potentieel te verwezenlijken. Om deze reden heeft de Commissie het initiatief genomen tot acties om lidstaten te ondersteunen bij de verbetering van de kwaliteit en relevantie van onderwijs en opleidingen vanaf de vroege kindertijd tot en met hoger onderwijs. Ook hebben we om deze reden maatregelen vastgesteld om de mobiliteitsmogelijkheden die voor jongeren beschikbaar zijn te versterken, en daarom ook hebben László Andor, mijn collega in de Commissie, en ik zoveel nadruk gelegd op de verbetering van de voorwaarden waaronder jongeren de arbeidsmarkt betreden. Om dit te bereiken zijn, zoals in het verslag-Zver zeer duidelijk wordt gemaakt, doorlopende investeringen in onderwijs en opleidingen op alle niveaus nodig en daarbij moet Europa natuurlijk een rol spelen. Daarom pleit ik zo nadrukkelijk voor meer middelen voor de nieuwe generatie van onderwijs-, opleidings- en jeugdprogramma's voor de periode na 2013.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om rechtstreeks op twee punten in het verslag te reageren. Ten eerste wil ik u geruststellen wat betreft onze benadering voor de verbetering van de transparantie van stelsels voor hoger onderwijs. Zoals in het verslag wordt beargumenteerd, is het ons uiteindelijke doel om de informatie te verbeteren die beschikbaar is voor studenten in spe en anderen met betrekking tot diverse aspecten van de activiteiten en prestaties van onderwijsinstellingen. We willen een instrument ontwikkelen om de tekortkomingen van bestaande universiteitsbeoordelingen te corrigeren door een bredere reeks factoren mee te wegen. We zijn niet van plan om ranglijsten van universiteiten te publiceren. Ten tweede zou ik willen benadrukken, gezien het feit dat in het verslag wordt opgeroepen tot maatregelen om belemmeringen voor mobiliteit weg te nemen, dat een aanbeveling ter aanmoediging van de lidstaten om precies dit te gaan doen in de komende dagen door de Raad zal worden aangenomen. Dit markeert een nieuwe stap voorwaarts in ons streven naar uitbreiding van de mobiliteitsmogelijkheden. Als afsluitende opmerking over "Jeugd in beweging" zou ik de rapporteur en de geachte leden van het Parlement nogmaals voor hun steun willen bedanken. Wat betreft het onderwerp voorschools leren ben ik mevrouw Honeyball erkentelijk voor haar verslag en voor de constructieve benadering die zij heeft gekozen met betrekking tot opvang en onderwijs voor jonge kinderen. Breed toegankelijke, inclusieve en kwalitatief hoogwaardige opvang en onderwijs voor jonge kinderen dragen eerst en vooral bij aan de mogelijkheid van huishoudens om het gezins- en het beroepsleven te combineren. Ten tweede vormen ze de basis van een leven lang leren, sociale integratie, persoonlijke ontwikkeling en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt op latere leeftijd. Vroegtijdige investeringen zijn veel doeltreffender dan interventie in een later stadium. De Commissie heeft derhalve grote waardering voor de benadering van het Parlement, waarbij we ons concentreren op de voordelen op de lange termijn van investeringen in voorschools leren. De Commissie deelt het door het Parlement naar voren gebrachte standpunt dat een meer op het kind gerichte aanpak nodig is. Afgezien van het aantal beschikbare plaatsen moeten we ons ook bezighouden met de kwestie van kwaliteit op Europees en nationaal niveau. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan personeel en de kwaliteit van het personeel, de integratie van opvang en onderwijs alsmede de actieve betrokkenheid van ouders, die de eerste opvoeders van hun kinderen zijn. De Commissie verwelkomt de oproep voor meer Europees onderzoek op dit gebied en voor een doeltreffender gebruik van bestaande financiële instrumenten, zoals de structuurfondsen en de programma's voor een leven lang leren. Verdergaand met het verslag-Schaake over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU zou ik mevrouw Schaake willen bedanken voor dit uitstekende initiatiefverslag. Terecht wordt in het verslag de rol van cultuur benadrukt, niet alleen als een brug tussen bevolkingen, maar ook als een fundamenteel element ter bevordering van onze waarden in de wereld. Tegelijkertijd wordt in het verslag opgeroepen tot een meer strategische benadering voor culturele samenwerking tussen de EU en derde landen. Het verslag bevat ook interessante suggesties ten aanzien van de manier waarop de Europese dienst voor extern optreden de uitdaging van de ontwikkeling van echt Europese culturele diplomatie op zich zou kunnen nemen. In dit verband zou ik twee specifieke punten uit uw verslag, mevrouw Schaake, willen noemen. Ten eerste zou ik het belang willen benadrukken van uw aanbeveling voor een
9
10
NL
Handelingen van het Europees Parlement
coherente en alomvattende strategie voor culturele diplomatie op het niveau van de EU-instellingen. Ten tweede zou ik willen wijzen op het idee om de Europese dienst voor extern optreden te voorzien van een echte culturele dimensie binnen de diplomatie. Een van de aspecten van dit idee zou de benoeming zijn van culturele attachés in belangrijke hoofdsteden overal ter wereld. Het instellen van dergelijke afvaardigingen zou een verbeterde coördinatie mogelijk maken tussen de huidige culturele attachés van de ambassades van lidstaten en tussen de nationale culturele instellingen met een lokale aanwezigheid, in het bijzonder via het netwerk van nationale culturele instellingen van de EU (EUNIC). Ik heb onlangs tot mijn genoegen dergelijke instellingen in zowel China als Brazilië ontmoet en ik vernam van hen hoezeer zij behoefte hebben aan samenwerking en coördinatie om onze cultuur te bevorderen in de landen waar ze actief zijn. Met betrekking tot onze opkomende strategische partners over de hele wereld zijn we er onlangs getuige van geweest hoe cultuur een integraal onderdeel kan worden van onze externe betrekkingen. Ik wil me er meer dan ooit toe verbinden om deze zeer belangrijke dimensie van onze Europese agenda voor cultuur te bevorderen. Dan kom ik nu bij het verslag-Sanchez-Schmid over het vrijmaken van het potentieel van culturele en creatieve industrieën. Ik wil het Parlement en, in het bijzonder, mevrouw Sanchez-Schmid bedanken voor dit zeer goede verslag. Het verheugt me dat er een grote mate van overeenstemming is tussen de standpunten die in uw verslag naar voren worden gebracht en onze analyse. We delen het standpunt dat de culturele en creatieve industrieën een krachtige motor vormen voor niet alleen banen, groei en exportinkomsten, maar ook voor sociale inclusie en diversiteit van taal en cultuur, alsmede de interculturele dialoog binnen de Europese Unie en daarbuiten. Zoals u met recht in het verslag stelt, leveren deze industrieën een cruciale bijdrage aan de Europa 2020-strategie en moeten ze in de komende jaren een prominentere plaats krijgen binnen de EU. Ook delen we het standpunt dat hun potentieel niet volledig is ontwikkeld. Om deze industrieën volledig tot ontwikkeling te brengen moeten we op diverse fronten vooruitgang bereiken: aanpassing van vaardigheden en capaciteitsopbouw, toegang tot financiering, verbetering van het bedrijfsklimaat, steun voor grensoverschrijdend verkeer en nieuwe distributiemodellen, maximalisering van het potentieel van deze industrieën voor regionale en lokale ontwikkeling, bevordering van hun spin-offeffecten in termen van innovatie en de bevordering van een creatief Europa op wereldtoneel. Deze conclusie komt ook naar voren uit de raadpleging die in het kader van ons groenboek is georganiseerd, waarop reacties zijn binnengekomen van 350 overheidsinstanties, het algemene publiek, maatschappelijke organisaties en bedrijven die actief zijn op het gebied van cultuur in heel Europa. Het verheugt me dat ons groenboek in Europa en binnen de Europese instellingen aanleiding is geweest voor een zeer rijk debat over de juiste omgeving die geschapen moet worden om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van creatief ondernemerschap, teneinde de nieuwe kansen te benutten die worden geboden door globalisering, digitalisering en culturele diversiteit. Ik ben er ten volste van overtuigd dat onze gezamenlijke inspanningen zullen bijdragen aan de verwezenlijking van een omgeving waarin deze cruciale industrieën een belangrijke rol kunnen spelen in de discussies over financieringsmechanismen van de EU na 2012 en de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie. Tot slot ben ik zeer verheugd over het enthousiasme van het Parlement, en in het bijzonder dat van mijn goede vriendin Doris Pack, voor de Culturele Hoofdstad van Europa en de belangstelling van Sarajevo om deze titel te dragen. De Commissie deelt uiteraard uw
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
mening ten aanzien van het historische en culturele belang van Sarajevo. De stad staat symbool voor enkele van de donkerste perioden in de recente Europese geschiedenis, maar vertegenwoordigt tevens onze hoop op een betere toekomst. Ondanks de herhaalde conflicten waarmee Sarajevo geconfronteerd werd, heeft de stad haar multiculturele geest behouden. In dit verband wil ik een paar dingen zeggen over de regels die van toepassing zijn op de Culturele Hoofdstad van Europa. In 2006 hebben het Parlement en de Raad het besluit aangenomen waarop het initiatief gebaseerd is. In deze wettekst zijn alle regels vastgelegd die van toepassing zijn op de selectie van de steden, en u weet beter dan ik dat een besluit van deze aard alleen kan worden gewijzigd via een nieuw initiatief op basis van de gewone wetgevingsprocedure. In het besluit is bepaald dat uitsluitend de 27 lidstaten van de Europese Unie in aanmerking komen voor het initiatief. Als integraal onderdeel van het besluit wijst een chronologische lijst voor ieder jaar tot en met 2019 de twee lidstaten aan die het recht hebben om de titel te dragen. Voor 2014 zijn al twee steden geselecteerd en de Raad staat op het punt om de twee steden voor 2015 te bevestigen. In het besluit is de procedure vastgelegd voor de voordracht van een stad voor de titel Culturele Hoofdstad van Europa en de regels laten de Raad geen ruimte om buiten deze procedure om een stad aan te wijzen. De Commissie alleen draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de besluiten die door het Parlement en de Raad zijn aangenomen. Een afwijking van het besluit inzake de Culturele Hoofdstad van Europa op grond van een kwestie die zo fundamenteel is als de geografische ligging van de stad zou eenvoudigweg een inbreuk vormen op de regels die we geacht worden te volgen. Het is naar mijn mening des te lastiger om een uitzondering te rechtvaardigen, omdat het nog maar zo kort geleden is dat we het allemaal over de regels van het initiatief eens zijn geworden. Het Parlement en de Raad hebben het besluit in kwestie minder dan vijf jaar geleden aangenomen. Dat was stellig het moment om te pleiten voor de deelname van landen buiten de EU of om bepalingen voor uitzonderingsgevallen vast te stellen. Op dat moment werd echter besloten dat de deelname van landen buiten de EU na 2010 niet zou worden voortgezet. Met het oog op de toekomst van de Culturele Hoofdstad van Europa werkt de Commissie momenteel aan een vernieuwing van het initiatief na 2019. We hebben een openbare raadpleging georganiseerd en voeren een evaluatie uit van de huidige regeling. We zullen vervolgens een voorstel uitwerken, dat we naar verwachting begin 2012 zullen presenteren. Als onderdeel van het voorbereidende werk onderzoekt de Commissie het idee om na 2019 kandidaat-lidstaten te laten deelnemen aan het initiatief. Ik kan u melden dat enkele steden in derde landen reeds belangstelling hebben getoond. Ter afsluiting zou ik nogmaals willen benadrukken dat ik de plaats van Sarajevo binnen de geschiedenis van Europa en het culturele belang van de stad volledig op waarde schat. Hoewel de actie Culturele Hoofdstad van Europa niet beschikbaar is, kan de EU Sarajevo andere vormen van steun bieden, in 2014 en daarna, via ons culturele programma. William (The Earl of) Dartmouth, rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik laat de tekst die ik had voorbereid even liggen, omdat ik iets moet zeggen over het voorstel voor culturele attachés van de EU. Ik kon mijn oren niet geloven toen ik het hoorde. Ik moet zeggen dat dit voorstel van de Commissie een van de bizarste en belachelijkste voorstellen is, afkomstig van een orgaan dat bekend staat om zijn bizarre en belachelijke voorstellen.
11
12
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Culturele attachés van de EU komen eenvoudigweg neer op riant betaalde banen die in feite niets voorstellen, voor lievelingsambtenaren van de EU, op kosten van de bijdragende lidstaten. Ik moet ook zeggen dat het van ernstige ongevoeligheid aan de zijde van de Commissie getuigt om met dit belachelijke en dure voorstel voor onnodige culturele attachés te komen in een tijd van wereldwijde economische malaise. Misschien kunt u voor een keer uw eigen goudomrande salarissen en pensioenen vergeten en denken aan wat deze initiatieven in de realiteit kosten. Jutta Steinruck, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, laten we teruggaan naar het onderwerp. Als rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wil ik iedereen danken die aan dit verslag heeft meegewerkt. In de commissie hebben alle fracties gestreefd naar de unanieme doelstelling om onderwijs voor alle jongeren in Europa toegankelijk te maken en de start van hun loopbaan te bevorderen, waarbij er geen jongeren buiten de boot vallen. Ik heb mijn advies namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken niet gebaseerd op het verslag van de Commissie, omdat dit mijns inziens niet concreet genoeg was. Het was voor mij belangrijk om in het verslag ook hele specifieke taken te noemen. Op een aantal punten kon ik de standpunten in het verslag niet ondersteunen. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is van mening dat de overgang van onderwijs naar het werkzame leven een belangrijk aspect is. Dat is een belangrijke grens. Deze overgang moet plaatsvinden zonder dat men doelloos hoeft zitten wachten. Het is volgens ons eveneens belangrijk dat de loopbaanstart van jongeren niet gepaard gaat met sociale dumping en dat deze niet onder dumpingvoorwaarden mag plaatsvinden. Wij zijn van mening dat stages een belangrijke rol spelen. Ze zijn belangrijk en noodzakelijk, maar misbruik moet voorkomen worden en verboden zijn. Wij willen een initiatief voor een Europees kwalificatiekader, waarin minimumvereisten voor stages zijn vastgelegd. Tot slot wil ik Parlement en Commissie verzoeken om ervoor te zorgen dat er niet wordt bezuinigd op het programma "Jeugd in actie" en dat dit niet wordt afgeschaft ten gunste van het programma "Jeugd in beweging". Het werk van jongerenorganisaties is immers belangrijk voor de maatschappelijke betrokkenheid en helpt jongeren zich te ontwikkelen, zowel inhoudelijk als persoonlijk. Dat is ook voor het latere werkzame leven van groot voordeel. Karima Delli, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal allereerst ingaan op de culturele en creatieve industrieën. Als rapporteur voor de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wil ik de nadruk leggen op de belangrijke rol die cultuur en creativiteit vervullen in de Europese economie en bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU 2020-strategie, voor een op kennis en innovatie gebaseerde samenleving, evenals op het potentieel voor het scheppen van banen dat zij vertegenwoordigen. In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de arbeidsomstandigheden in deze sector, met name aan de onregelmatige inkomsten en de onzekere arbeidsbetrekkingen. Deze vragen om een diepgaand debat, opdat rekening wordt gehouden met de specifieke aspecten, bijvoorbeeld door beloningsdiscriminatie te bestrijden, en opdat de banen beter worden afgestemd op het scholingsniveau. Wij willen de toegang van jongeren en de kwetsbaarste bevolkingsgroepen tot cultuur en creatieve inhouden vergemakkelijken. Daarnaast willen wij mobiliteit en culturele diversiteit
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
bevorderen, evenals het gebruik en de verspreiding van open-sourcesoftware en open standaards. Tot slot willen wij de nadruk leggen op de rol van een leven lang leren in deze sector, die snelle veranderingen doormaakt. Dan wil ik nu ingaan op het initiatief "Jeugd in beweging". Het zijn zware tijden voor Europese jongeren: om toegang te krijgen tot werkgelegenheid, onderwijs, huisvesting of sociale diensten moeten zij de beproevingen van een ware sociale ontgroening doorstaan. Wij moeten hun weer vertrouwen in de toekomst geven door passende en ambitieuze antwoorden te verschaffen. Ik ben blij dat de integratie van jongeren in deze tekst niet alleen wordt bekeken vanuit het oogpunt van werkgelegenheid, maar ook vanuit dat van onderwijs en opleiding. In dit opzicht wil ik de aandacht vestigen op het aan de Europese Commissie gerichte verzoek om een groenboek over jongerenparticipatie, dat ik steun. Ons verslag vestigt ook de aandacht op het idee van mobiliteit, die voor iedereen toegankelijk zou moeten zijn, en daar ben ik blij om. Tegenwoordig gaat het bij mobiliteit voornamelijk om studenten, maar het zou voor iedereen moeten worden aangemoedigd, ook voor jonge werknemers en jongeren die een beroepsopleiding volgen. Het zou jammer zijn als Europese jongeren werden ondergebracht in ofwel de categorie van een goed opgeleide, meertalige elite die vertrouwen heeft in de toekomst, ofwel een categorie bestaande uit jongeren die buiten de boot vallen, omdat ze geen master hebben gehaald of alleen maar met hun handen werken. Het verheugt mij in het bijzonder dat wij er in deze tekst toe hebben opgeroepen om een eind te maken aan elke vorm van discriminatie op grond van leeftijd met betrekking tot de toegang tot het socialezekerheidsstelsel. Ik vraag er hier om en ik denk, uiteraard, dat het mechanisme van een minimuminkomen een kernonderdeel is om de autonomie van jongeren te waarborgen. In ons verslag wordt erop gewezen dat het belangrijkste voor jonge mensen is dat zij onafhankelijk zijn en tegen een redelijke prijs toegang hebben tot gezondheidszorg en aanvaardbare huisvesting. Wij weten allemaal dat jongeren die verplicht zijn om naast hun studie te werken, niets van hun studie terecht zullen brengen. Tot slot ben ik heel blij dat in dit Parlement is onderkend dat stages geen verkapte arbeidsplaatsen, geen echte banen, meer zouden mogen zijn. Stages moeten een adequate beloning en sociale bescherming bieden. (Applaus) Ivo Belet, Rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − Voorzitter, commissaris, collega's, ik denk dat we allemaal weten dat we economisch en politiek in zeer turbulente tijden zitten in Europa. De solidariteit staat onder druk en nationalistische en ook populistische stromingen maken opgang, dat is zojuist nog bewezen door een van onze Britse collega's, zowaar met blauw bloed in de aderen. Collega's, die tendensen zijn, collega's, zijn bedreigend voor de toekomst van de EU en voor de welvaart en het welzijn van de Europeanen; wij zijn verkozen om daarop een antwoord te geven. Dat antwoord kan en moet ook in belangrijke mate, commissaris, van de culturele sector komen. We moeten absoluut veel meer investeren in het creëren van een gezamenlijke Europese publieke ruimte. Het onderwijs, het is hier al gezegd, kan daaraan een heel belangrijke, ja zelfs cruciale bijdrage leveren. We zijn ervan overtuigd dat
13
14
NL
Handelingen van het Europees Parlement
wij de samenwerking tussen de ondernemers in de culturele sector, enerzijds, en de scholen, zowel het hoger onderwijs, de universiteiten, de hoge scholen, als het middelbaar onderwijs, anderzijds nog veel beter kunnen benutten, dat die veel meer kansen biedt dan die we thans eigenlijk benutten. Commissaris, u hebt het net zelf gezegd; dit is een sector met groot potentieel voor onze economie en voor de werkgelegenheid en daarom moeten we concrete stimulerende maatregelen nemen, zoals een lagere belasting op online-projecten, want de huidige regeling, zeker het BTW-tarief, is niet meer van deze tijd en is absoluut onrechtvaardig. Ondernemers, KMO-bedrijfsleiders in de creatieve sector, moeten daarenboven veel betere toegang krijgen tot financieringsmogelijkheden, want vandaag de dag is er te weinig know how en te weinig toegang tot die bancaire mogelijkheden. In dit verslag worden wat dat betreft zeer concrete voorstellen gedaan en we rekenen erop, commissaris, dat de Commissie, maar ook dat bevoegde nationale en regionale overheden deze handschoen opnemen en die voorstellen gaan implementeren. Oldřich Vlasák, rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, de positie van de culturele en creatieve industrieën maakt onderdeel uit van de Europese strategie voor innovatie en van de EU 2020-strategie. Ook hangt deze nauw samen met de maatregelen ten behoeve van een doeltreffendere aanwending van monumenten, museum- en galerieverzamelingen, alsook van stedelijke en landschappelijke gebieden in het toerisme en daarmee samenhangende activiteiten. De digitalisering van historische en culturele inhoud is wat dit betreft de grootste bron van nieuwe kansen. Dankzij digitalisering wordt materiaal dat nodig is voor bestudering van, kennismaking met en onderricht in deze materie toegankelijk voor een breed publiek en kan de culturele identiteit worden versterkt. Investeringen op dit vlak hebben een vrijwel gegarandeerd rendement, zowel op het vlak van het voor een groot aantal regionale economieën zo belangrijke toerisme als voor het buitenlandsbeleid. Het loont zich namelijk om een bepaald bewustzijn te creëren over diepgewortelde culturele tradities in de Europese landen en tegelijkertijd de individuele gemeenten, steden, regio's, lidstaten en de Europese Unie als geheel wereldwijd te promoten. Verdere financiering van cultuurprojecten middels de Europese structuurfondsen in de nieuwe programmeringsperiode voor na 2013 is dan ook een must. Ook dienen de twinningprogramma's voor de samenwerking tussen overheden te worden versterkt en dient de zelfstandigheid van het communautaire programma voor projecten op dit vlak met de titel "Cultuur" te worden gehandhaafd. Cecilia Wikström, rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Sanchez-Schmid, bedanken voor het uitstekende werk dat ze voor dit verslag heeft gedaan. Ik ben er heel blij mee en ook heel trots op dat de Commissie juridische zaken ons advies, waar we het unaniem mee eens waren, heeft voorgelegd en vind het verheugend dat de rapporteur de meeste van onze standpunten in haar verslag heeft opgenomen. We hopen op brede steun in het Parlement. We leven in een tijd waarin digitale technologie en internet zowel grote mogelijkheden als grote uitdagingen creëren voor de culturele en creatieve sectoren in Europa. We moeten vasthouden aan het beginsel dat we intellectuele eigendom verdedigen en tegelijkertijd moeten we de nodige stappen ondernemen om het potentieel en de creativiteit van de moderne technologie vrij te maken. In Europa verdienen de mensen in de culturele sector,
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de technische innovatoren en vooral de burgers een goed functionerende interne markt waar creatieve inhoud vrij en royaal over onze grenzen kan vloeien en waar kunstenaars er zeker van kunnen zijn dat ze een vergoeding voor hun werk krijgen. Ik wil de rapporteur ook bedanken voor het feit dat ze het voorstel van de Commissie juridische zaken om de toegankelijkheid van boeken voor blinden en slechtzienden te vergroten in het verslag heeft opgenomen. Ik hoop dat dit ertoe bijdraagt dat deze mensen nog meer kunnen genieten van het plezier en de kracht die literatuur biedt. De vrijheid van meningsuiting moet voor iedereen toegankelijk zijn. Dank u wel. De Voorzitter. – Nu we aan het einde zijn gekomen van de ronde van sprekers namens de betrokken commissies, kan ik het niet laten om even ergens aandacht voor te vragen. In dit soort bijdragen namens de afzonderlijke commissies moet de spreker mijns inziens proberen om de commissie te vertegenwoordigen namens welke hij of zij het woord voert. Sommige van de bijdragen aan dit debat zouden volkomen legitiem zijn geweest als uitingen van de standpunten van individuele sprekers, maar zijn volkomen misplaatst als bijdrage namens een commissie, die zich, denk ik, helemaal niet vertegenwoordigd heeft gevoeld door hetgeen wij hebben gehoord. Ik denk dat het Bureau van het Parlement zich hier in elk geval eens over zou moeten buigen, want we mogen niet toelaten dat sommige van de dingen die we hier vandaag gehoord hebben, gezegd worden namens commissies die zo veel leden van het Parlement vertegenwoordigen. (Applaus) Marco Scurria, namens de PPE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) alle rapporteurs bedanken die vanmorgen verslagen hebben ingediend, omdat ik denk dat wij aan de hand van deze verslagen de fundamenten voor het Europa van de toekomst kunnen leggen. Deze ochtend werken we aan toekomstige generaties, van kinderen tot onze jongeren, die we de arbeidsmarkt op moeten begeleiden door middel van het belangrijke vlaggenschipinitiatief genaamd "Jeugd in beweging". Deze ochtend bespreken we de uitbreiding van de Unie richting de Balkan aan de hand van cultuur, en ook de ontwikkeling van culturele en creatieve industrieën. Ten tijde van grote economische crisis is het belangrijk om te benadrukken dat de enige sector die geen verlies draait – de omzet is zelfs gestegen – de culturele sector is. We zien cultuur graag een rol spelen in het externe optreden van de Europese Unie, en niet alleen aan de hand van goedbetaalde ambtenaren, collega's Dartmouth en Kuhn, maar eerder door een beter proces op te zetten voor vrede, stabiliteit en begrip tussen verschillende culturen. Toch moeten we vandaag ook proberen onze programma's voor cultuur, onderwijs en jongeren te versterken. Voor miljoenen Europeanen zijn programma's als Erasmus, "Een leven lang leren", Comenius, Leonardo, "Jeugd in actie" en vele andere niet alleen maar etiketten, maar een symbool van het bestaan van de Europese Unie. Voor veel mensen markeren ze het begin van een Europees gevoel; de eerste keer dat ze in contact kwamen met collega's en mensen van hun eigen leeftijd, hetgeen daadwerkelijk bijdraagt aan de versterking van de Unie, temeer gezien de nieuwe verantwoordelijkheden voor sport die de Unie ten deel vallen na het Verdrag van Lissabon. We moeten investeren in al deze
15
16
NL
Handelingen van het Europees Parlement
programma's, maar we moeten er vooral in geloven. Niemand ontkent het belang van melkquota, investering in de industrie en bescherming van het milieu, maar aan de hand van cultuur kunnen we Europa opbouwen, en we moeten dit niet met woorden doen, maar met programma's en acties die we in de praktijk kunnen en willen brengen. Mijnheer Vassiliou, de klanken van die viool in Sarajevo – zoals mevrouw Pack ons vertelde – vinden meer weerklank in ons Europa dan te midden van een groot aantal verordeningen. Zo zal Europa worden opgebouwd en soms zal het zelfs noodzakelijk zijn om enigszins flexibel met deze verordeningen om te gaan. Katarína Neveďalová, namens de S&D-Fractie. – (SK) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer verheugd dat het Europees Parlement in zijn plenaire vergadering eindelijk een hele middag heeft gewijd aan cultuur en onderwijs. Onderwijs is één van de belangrijkste thema's in een tijd van crisis en we mogen niet vergeten dat goed opgeleide jongeren onze toekomst zijn. Ik verwelkom het initiatief "Jeugd in beweging" van de Commissie en ben blij dat zij de jeugd niet is vergeten. Investeren in onderwijs is de oplossing voor de permanente problemen van de Europese Unie, ook in een tijd waarin de broekriem moet worden aangehaald. Ik wil de heer Zver, rapporteur van het Europees Parlement voor het initiatief "Jeugd in beweging", feliciteren. Ik vind zijn verslag uitstekend, vooral omdat het het werk is van een hele commissie met als gemeenschappelijk doel iets goeds te doen voor de jeugd. De mobiliteit van jonge mensen binnen de Europese Unie, en vooral de verbetering van de mobiliteit, is belangrijk voor de Europese identiteit en Europese burgerschapsactiviteiten. Zoals u echter weet, stond ik zeer kritisch tegenover het oorspronkelijke initiatief van de Commissie, en daarom wil ik graag wijzen op een aantal punten die we in dit verslag hebben kunnen doorzetten. Het is zeker belangrijk om te blijven investeren in mobiliteit en jeugdprogramma's, zoals de bestaande Erasmus- en Leonardoprogramma's en de activiteiten van "Jeugd in actie". Dat is beslist één van de manieren om de doelen te bereiken die we ons hebben gesteld in de Europa 2020-strategie. Tevens vind ik het heel belangrijk om activiteiten in het kader van een leven lang leren te steunen, evenals andere activiteiten die niet alleen op de jeugd gericht zijn. Ik wil de nadruk leggen op gelijke kansen voor iedereen. Niet alleen vanuit het oogpunt van de gelijkheid van mannen en vrouwen, maar ook voor gehandicapten en op andere wijzen benadeelde mensen. Beslist is ook de erkenning van infomeel onderwijs belangrijk. Dat is een belangrijk middel waardoor jongeren hun vaardigheden kunnen verbeteren, waar ze in hun verdere leven profijt van kunnen hebben. Ook is de dialoog tussen de lidstaten en de regio's heel belangrijk. Ik ben blij dat we erin zijn geslaagd enkele opmerkingen in het verslag te laten opnemen van het Comité van de Regio's en andere organisaties, waaronder het Europees Jeugdforum. Er is nog zo veel meer te noemen dat ik gemakkelijk nog tien minuten door zou kunnen gaan in plaats van twee, maar ik wil afsluiten met één laatste zin. Als één van de oorspronkelijke auteurs wil ik graag het initiatief voor Sarajevo steunen, want het is heel belangrijk dat we de mensen in deze regio laten zien dat de Europese Unie er voor hen is. Hannu Takkula, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat de plenaire vergadering van vanmorgen aan culturele zaken is gewijd. Het is heel belangrijk
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
daarover te spreken en niet alleen op één ochtend, maar vaker. Toch is het goed dat we ons nu met deze zaken bezighouden. Het is nogal een uitdaging om al deze verslagen in twee minuten te behandelen en te beoordelen, maar misschien kan ik toch over elk verslag iets zeggen. Wat het verslag van de heer Zver over het initiatief "Jeugd in beweging" betreft is het beslist waar dat dit mobiliteitsprogramma een succesverhaal is gebleken, en het verslag gaat op verdienstelijke wijze dieper op deze zaak in. Ik denk dat het in de toekomst tot veel succesverhalen in de Europese geschiedenis en op het gebied van de jeugd kan leiden. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat we in heel Europa onderwijs- en opleidingsprogramma's krijgen waaraan jongeren kunnen deelnemen en waardoor het multiculturalisme kan worden versterkt. Het is ook heel belangrijk om rekening te houden met wat mevrouw Honeyball zegt in haar verslag over kinderopvang en voorschools onderwijs. Ik spreek in dit verband liever van kinderopvang en voorschools onderwijs (Early Childhood Education and Care – ECEC) dan van voorschools leren, want vooral het groeiproces van een mens is belangrijk. Mensen moeten kunnen opgroeien en onderwijs is slechts een onderdeel van dat proces. Het is een grote uitdaging om onze kinderen en jongeren op te voeden tot goede mensen en evenwichtige leden van de maatschappij. Natuurlijk speelt het gezin daarbij een belangrijke rol, maar, zoals in het verslag goed naar voren komt, is het ook zeer belangrijk ervoor te zorgen dat er een rol is weggelegd voor de medewerkers in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs en voor bemiddeling, waar kinderen en jongeren vandaag de dag vooral behoefte aan hebben. Wat het verslag van mevrouw Schaake over de externe betrekkingen van de Europese Unie betreft, denk ik dat we meer begrip van cultuur moeten hebben wanneer we extern beleid voeren. Dat is zeer belangrijk. Er zijn veel betreurenswaardige voorbeelden van situaties waarin gebrek aan kennis van culturele achtergronden en culturele context heeft geleid tot mislukkingen in het buitenlands beleid, en daarom is het uitermate belangrijk om cultuur integraal deel te laten uitmaken van de Europese Dienst voor extern optreden. Tot slot wil ik over het Sarajevo-initiatief, dat mevrouw Pack vandaag ter sprake bracht, zeggen dat het zeker waar is dat er vijf jaar geleden al besluiten over de Culturele Hoofdstad zijn genomen, maar dat een paradigma, net als in de wetenschap, steeds opnieuw moet worden uitgedaagd. Het is nu misschien tijd om dat wat dit betreft te doen en een oplossing proberen te vinden waarbij een wijziging wordt aangebracht met betrekking tot Sarajevo. Ik denk dat dit meerwaarde kan scheppen voor het programma Culturele Hoofdstad van Europa en de hele Europese Unie. Samengevat moeten we het grotere beeld inzake het cultuurbeleid voor ogen zien en het belang ervan voor de hele Europese Unie proberen te begrijpen. De interne markt en het buitenlands en veiligheidsbeleid zullen niet standhouden als we daarvoor geen stevig cultureel fundament hebben. Cultuur is de basis van alles, ook de basis van de toekomst van de hele Europese Unie, en daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat dit wordt erkend, niet alleen in het licht van het bbp, maar ook als een waarde op zich voor mensen en samenlevingen en uiteindelijk voor de hele Europese Unie. Emma McClarkin, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen jaren is er vanuit de academische wereld en de politiek een sterk toenemende aandacht voor cultuur en onderwijs, waarbij in de analyses steeds benadrukt wordt dat deze gebieden niet alleen van cruciaal belang zijn voor de bevordering van economische groei en sociale
17
18
NL
Handelingen van het Europees Parlement
cohesie, maar ook voor het scheppen van mobiliteitsmogelijkheden voor jongeren in heel Europa. Helaas lijkt het er op dit moment vaak op, in het licht van het huidige economische klimaat waarin veel lidstaten bezuinigingsmaatregelen treffen en begrotingen verminderen om tekorten terug te dringen, dat deze gebieden verwaarloosd worden en ik zou willen dat dit niet het geval was. Investeringen in onderwijs en cultuur helpen lidstaten om op mondiaal niveau te concurreren door onze jongeren voor te bereiden op de uitdagingen van de toekomst, en ze moedigen creativiteit, innovatie en wederzijds begrip aan. Echter, juist op deze gebieden kunnen de lidstaten, in plaats van de gehele EU, maatregelen treffen en juist op deze gebieden weten de lidstaten het beste hoe ze moeten reageren op de uitdagingen voor het onderwijs waarmee ze geconfronteerd worden. Een aantal aspecten van het verslag waarover we deze ochtend hebben gesproken, baart mij zorgen, in het bijzonder de schending van de subsidiariteit van de lidstaten wanneer het gaat om onderwijsdoelstellingen en sociaal beleid. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de EU om de lidstaten onderwijshervormingen voor te schrijven en we moeten waarborgen dat dit geëerbiedigd wordt. Wat betreft cultuur kan de EU lidstaten ondersteunen om het beste uit hun beleidsprioriteiten te halen via de uitwisseling van beste praktijken en extra aandacht voor gebieden die van groot belang zijn, zoals voorschools leren, het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters en de ondersteuning van het beroepsonderwijs. Een ander cruciaal aspect van de manier waarop we jongeren kunnen helpen kansen te benutten, is om flexibiliteit binnen de arbeidsmarkten mogelijk te maken, zodat mensen al werkende kunnen leren. Echter, het willekeurig opstarten van nieuwe projecten en organisaties om het bereiken van deze doelen mogelijk te maken is strijdig met de reële begrotingssituaties in de hele EU. We moeten ons bewust zijn van dit trieste feit en proberen om voor de reële wereld waarmee we te maken hebben, de resultaten te boeken die haalbaar zijn. Niettemin ben ik er ten volle van overtuigd dat cultuur de kracht heeft om te zorgen voor wederzijds begrip en om innovatie en economische groei aan te wakkeren. We hebben een overvloed aan cultuur en creativiteit in Europa, die we moeten koesteren en ontwikkelen. De creatieve industrieën leveren een grote bijdrage aan de economie van de EU en aan onze culturele ervaringen. We moeten deze industrieën de instrumenten geven om door te gaan met hun ontwikkeling en om de beloningen te verwerven die ze verdienen. Hoe meer we onze jongeren in heel Europa opleiden, des te rooskleuriger begint de toekomst in een wereld vol uitdagingen eruit te zien, dat spreekt voor zich. Oriol Junqueras Vies, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, als plaatsvervangend rapporteur van het verslag over "Jeugd in beweging" en gezien de amendementen die zijn ingediend op het verslag over culturele en creatieve industrieën en het verslag over voorschools leren, zou ik het volgende willen opmerken. De economische crisis treft met name de jongeren. In veel regio's in de Europese Unie is de werkloosheid onder jongeren hoger dan 40 procent. Daarom is een verslag zoals dat over "Jeugd in beweging", dat dieper ingaat op het beleid om jongeren aan het werk te krijgen, zo noodzakelijk. Ik zal hier vier – volgens mij – essentiële aspecten van het verslag naar voren halen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ten eerste acht ik het van essentieel belang dat de mobiliteit wordt bevorderd. Dit is een uiterst waardevolle informele manier van leren, die interculturaliteit stimuleert en de jongeren handvaten biedt zich te ontwikkelen binnen een geglobaliseerde arbeidsmarkt. Ten tweede, en in nauwe samenhang met de mobiliteit, is het cruciaal dat jongeren andere Europese talen leren, met een tweeledig doel: om vlot te kunnen interageren in de Europese omgeving en goed geworteld te raken in de maatschappij waarin zij leven en werken. Met andere woorden, het is goed voor de sociale cohesie. Ten derde wil ik hier het beleid ter bevordering van ondernemerschap onderstrepen. Het is van zeer groot belang dat wij de programma's voor ondernemerschap onder universiteitsstudenten aanmoedigen. Dit betekent dat we moeten zorgen voor mogelijkheden voor investeerders en studenten met innovatieve ideeën om elkaar te ontmoeten. Ten slotte ben ik van mening dat het van vitaal belang is om gelijke kansen in de toelating tot universiteiten te bevorderen om alle Europese talenten te kunnen benutten. Jongeren moeten actief deelnemen aan de economie. Jongeren moeten al hun potentieel kunnen ontwikkelen, omdat wij de jongeren nodig hebben om uit de crisis te raken. Rui Tavares, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, deze gecombineerde behandeling betreft vijf verslagen en een mondelinge vraag. Daar ik maar twee minuten spreektijd heb zal ik me beperken tot twee verslagen: het verslag van mevrouw Sanchez-Schmid over creatieve industrieën en het verslag van mevrouw Schaake over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU. Die twee verslagen samen bieden namelijk zowel een micro- als een macrovisie op wat Europa nodig heeft om met behulp van het talent en de verbeeldingskracht van de Europese burgers deze crisis te kunnen overwinnen. Ik meen dat het overduidelijk is dat op het gebied van de creatieve industrieën Europa waarschijnlijk over het grootste potentieel beschikt. Dan denk ik meteen aan onze steden en stedelijke agglomeraties, waar enerzijds de verbindingen zeer goed zijn en anderzijds een zeer breed en gevarieerd cultureel aanbod voorhanden is. In bepaalde Europese stedelijke macroregio's zijn een aantal zaken aanwezig die de culturele industrieën nodig hebben om zelfstandig te kunnen overleven, namelijk kapitaalintensiteit, concentratie van talent en kennis en een breed scala aan bedrijven die daar al gevestigd zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de regio die tussen Parijs, Londen en Antwerpen ligt. Dat is evenwel niet overal in Europa het geval. Er zijn bepaalde perifere regio's in Europa met veel talent, geschiedenis en steden die een grote rol kunnen spelen bij het herstel van de Europese economie, maar die daarvoor zowel steun van de Unie als van de nationale overheid nodig hebben. Daarom mogen we onszelf op dit vlak niets wijsmaken. Zolang Europa zijn eigen economie niet op orde brengt, door bijvoorbeeld schuldbewijzen uit te geven, kunnen we niets uitrichten. Wij hebben hier in het Europees Parlement prachtige ideeën, maar tegelijkertijd scheuren de regeringen de euro aan stukken en maken zij het herstel onmogelijk. Wat betreft het externe optreden kan ik in de weinige tijd waarover ik nog beschik zeggen dat de Europese Unie op dat terrein een uitgelezen kans heeft om een heel ander buitenlands beleid te ontwikkelen dan de lidstaten nu voeren. Voor de culturele dimensie betekent dat niet het ontwikkelen van een potentiële en illusoire Europese identiteit, die vervolgens
19
20
NL
Handelingen van het Europees Parlement
geëxporteerd wordt naar of verkocht wordt aan het buitenland. Europa zou daarentegen een ideale positie kunnen innemen om de culturele dimensie van het externe optreden als een straat met tweerichtingsverkeer te gebruiken. Dat betekent zowel onderwijzen als zelf leren en een vruchtbare dialoog onderhouden met andere grote regionale blokken als Mercosur en ASEAN (de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen). Op die manier kan de rest van de wereld het meeste baat hebben bij het voorbeeld van de Europese democratie. Tegelijkertijd heeft ook de Europese Unie daar het meeste baat bij, aangezien wij dan van anderen kunnen leren. Giancarlo Scottà, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil mijn bijdrage leveren door te stellen dat een nieuwe methodologische aanpak noodzakelijk is, met name in de erfgoed- en culturele erfgoedsector, gekoppeld aan het intelligente gebruik van nieuwe technologie. Bewustwording van de enorme mogelijkheden voor verbetering die nieuwe technologieën ons kunnen bieden, zowel qua efficiëntie en doeltreffendheid, houdt noodzakelijkerwijs in dat we de methodes uit het verleden moeten loslaten. Nieuwe technologieën betekent nieuwe werkmethoden. Ik heb zelf ondervonden dat door de intelligente toepassing van technologie in de sector van het architectonisch erfgoed opmerkelijke resultaten behaald kunnen worden op het gebied van zowel plannings- als restauratiewerkzaamheden. Daarnaast, als bijproduct en zonder extra kosten, kunnen we over uiterst nauwkeurige geometrische databases beschikken die kunnen worden gebruikt om een kunstwerk te beheren en controleren ingeval van natuurrampen, evenals over producten voor wetenschappelijk onderwijs en voor de bevordering van kunstwerken wereldwijd, waarmee wordt voldaan aan de criteria voor cultureel begrip en culturele uitwisseling. Het belangrijkste is naar mijn idee dat we een bijdrage leveren aan een actieplan met als doel nieuwe bewustwording voor technologie tot stand te brengen, waardoor nieuwe economische kansen voor Europa gecreëerd worden. Ik geloof met name in het trainen van nieuwe mensen en in professionele, jonge en hooggekwalificeerde personen die zijn opgewassen tegen de nieuwe uitdagingen van de nieuwe wereldmarkt. Dimitar Stoyanov (NI). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij beperken tot het verslag over "Jeugd in beweging". Ik wil de rapporteur complimenteren, omdat hij erin geslaagd is absoluut elk aspect van dit onderwerp en dit Europees beleid in zijn verslag op te nemen. Ik zal me in mijn interventie tot drie zaken beperken. Om te beginnen wil ik met betrekking tot paragraaf 24 en 25 van het verslag, over kinderen op school en het vergroten van hun aanwezigheid op school, een vraag stellen. Ik heb overigens zeer recentelijk ook een vraag hierover aan de Commissie gesteld met het verzoek om een schriftelijk antwoord. Ik wacht nog steeds op antwoord, maar maak van deze gelegenheid gebruik om het probleem te noemen dat ik al een lange tijd ter sprake breng. Veel van de Oost-Europese landen van de laatste uitbreidingsronde hebben te maken met het probleem dat bepaalde minderheidsgroepen ervoor kiezen, en er al bijna een traditie van hebben gemaakt, om hun kinderen niet meer naar school te laten gaan. Vervolgens worden die kinderen door hun ouders uitgebuit. Als er maatregelen worden genomen om dit proces te stoppen, dan worden deze gewoonlijk als discriminatoir omschreven. Daarom stel ik de vraag wie we nu precies discrimineren. Zijn dat de ouders, die hun kinderen uitbuiten, of de kinderen, die elke mogelijkheid tot integratie verliezen, omdat ze geen
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
enkele vorm van onderwijs genieten? Zoals u weet, biedt economische integratie door werk en inkomen een basis voor alle verdere integratie. Paragraaf 27 van het verslag verwijst heel concreet naar een ander reëel probleem. Een vooraanstaand universitair docent vertelde me onlangs dat men op Bulgaarse universiteiten in feite geen weet heeft van het bestaan van het Erasmusprogramma voor docenten. Er moet op dit gebied verdere actie worden ondernomen. Tot slot wil ik iets zeggen over jeugdwerkloosheid, die in het verslag onder de letters F en G wordt genoemd. Het is namelijk een enorm probleem dat wanneer jongeren op een baan solliciteren, er van hen wordt verwacht dat ze al werkervaring hebben. Echter, als ze net van school of de universiteit afkomen, dan kunnen ze die ervaring nog helemaal niet hebben. Deze eis is absurd en discriminatoir en moet nader worden bekeken. Dit is de praktijk in zowel de publieke als de private sectoren. Daarom kan vooral in de overheidssector de maatregel worden genomen om van mensen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, te eisen dat ze met pensioen gaan om banen vrij te maken voor jongeren. Alajos Mészáros (PPE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, wij zijn mevrouw Sanchez-Schmid onze dank verschuldigd voor haar verslag. De EU-instellingen hebben zich ten doel gesteld om de mogelijkheden van de culturele en creatieve industrieën beter te benutten. Dit is een belangrijke taak omdat de EU met betere voorwaarden voor het bedrijfsleven zelfs wereldwijd marktleider kan worden op dit gebied. Cultuur levert een bijdrage aan de strijd tegen armoede en achterstelling en speelt een rol in het versterken en bewaken van het gemeenschappelijke bewustzijn en erfgoed van de EU. Door het creatieve denken en de ideeën die hieruit voortkomen de ruimte te geven, zullen we op intellectueel en economisch gebied allemaal beter af zijn. De culturele en creatieve industrieën zijn nu al een belangrijke drijvende en sturende kracht achter de economie, terwijl hun positie niet altijd gunstig is. Je kunt geen grenzen opleggen aan creativiteit, maar helaas wel een negatieve invloed uitoefenen op scheppingsdrang. Een onzeker bedrijfsklimaat en een nadelig wettelijk kader kunnen burgers de behoefte ontnemen om te creëren. We mogen van een Europese strategie verwachten dat zij de creatieve groepen, die tot nu toe aan restricties waren onderworpen, helpt om zich te ontwikkelen op Europees niveau. Tegelijkertijd kan zij bijdragen aan een zekere gelijkheid in kansen tussen de lidstaten, zodat we de aanwezigheid van de vijf miljoen in deze bedrijfstak actieve personen kunnen voelen en kunnen zien dat hun aantal in elke lidstaat toeneemt. We zijn van plan om ook de kleine en middelgrote ondernemingen hierin een rol laten spelen. In Midden-Europa zijn enorm veel slimme burgers die iets tot stand willen brengen. De vraag is of we voor iedereen omstandigheden kunnen creëren die vandaag reeds voldoen. Dit is helaas onmogelijk, maar er worden wel steeds meer speciale programma's ontwikkeld ter verbetering van de situatie. Een voorbeeld hiervan is de Donaustrategie. Het debat van vanochtend gaat ook over de jeugd. Voor toekomstige generaties is volledige steun van Europa op het gebied van culturele vorming, voortgezet onderwijs en artistieke schepping van cruciaal belang. We moeten oplossingen vinden die het aantrekkelijk maken om binnen de EU scheppend werk te verrichten en tegelijkertijd ruimte geven aan internationale concurrentie. Samengevat zal het uitermate bepalend zijn hoe we met de culturele en creatieve industrieën omgaan. We moeten daarom voor kunstenaars en andere creatieve beroepen zo snel
21
22
NL
Handelingen van het Europees Parlement
mogelijk goede voorwaarden op het gebied van mobiliteit, intellectuele eigendomsrechten en sociale bescherming scheppen, die rekening houden met de specifieke kenmerken van deze groep. Knut Fleckenstein (S&D). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, met het verslag over de culturele dimensie van het externe optreden van de EU maakt het Parlement duidelijk dat het ook zijn eigen stempel op de ontwikkeling van dit beleidsterrein wil drukken. Uit het feit – en daarbij wil ik me voorzichtig uitdrukken – dat ik hier vandaag geen vertegenwoordiger van de Dienst voor extern optreden zie, blijkt wel hoe noodzakelijk dit verslag is. In het verslag wordt geheel terecht benadrukt dat de culturele aspecten van het extern beleid in de toekomst een grotere rol moeten spelen en consequenter daarin moet worden opgenomen. Het was voor mijn fractie belangrijk om aan te dringen op een coherente strategie die de reeds bestaande EU-programma's op het gebied van buitenlands beleid met een culturele component beter coördineert en daarbij rekening houdt met de culturele diversiteit in de EU. Mevrouw Pack heeft hier reeds op gewezen en opgemerkt dat de bestaande structuren in en tussen de lidstaten, zoals het EUNIC-netwerk van nationale culturele instellingen moeten worden opgenomen en de samenleving moet als een onderdeel van het Europese externe cultuurbeleid worden beschouwd. Het motto van de EU, "In verscheidenheid verenigd", moet ook tot uitdrukking komen in het beeld dat de EU aan de buitenwereld presenteert. Wij zouden voor dat doel nog beter gebruik moeten maken van de nieuwe media als communicatieplatform. Daarbij moeten wij ervoor zorgen dat kunst en cultuur niet slechts een middel worden om een bepaald doel te bereiken in het extern beleid. Het zijn onze culturele waarden die onze Europese Gemeenschap kenmerken. Het is dan ook belangrijk en goed om deze culturele diversiteit en identiteit ook naar buiten toe uit te dragen door middel van haar optreden. Ik ben ervan overtuigd dat wij daarmee aanzienlijk meer kunnen bereiken, ook in de discussie over mensenrechten en democratie, dan met menig dreigend gebaar, dikwijls zonder enige substantie, vanuit dit Huis. Morten Løkkegaard (ALDE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we bevinden ons in het midden van een strijd – en dat wordt ook in het debat weerspiegeld – een strijd tussen de krachten in Europa die het Europese project willen verzwakken, en degenen onder ons die willen dat we – midden in deze tijd van crisis waarin we ons momenteel bevinden – de zeilen reven en het Europese project in feite versterken. Er wordt op het moment veel gesproken over de economie en over integratie en buitenlands beleid en dat is natuurlijk ook belangrijk. Niettemin bestaat er naar mijn mening geen twijfel over dat, als we het Europese project willen behouden en er in het bijzonder ook voldoende steun voor willen verkrijgen onder de Europese bevolking, die er momenteel überhaupt sceptisch over is, we moeten investeren in de cultuur en in jongeren. Daarom verwelkom ik uiteraard dit debat vandaag en ook de vijf verslagen waarover we debatteren. Ik was schaduwrapporteur voor het verslag over "Jeugd in beweging" en ik wil graag onze rapporteur, de heer Zver, danken voor de goede samenwerking. Omdat ik vanwege het gebrek aan tijd niet op al te veel details kan ingaan, beperk ik me tot twee punten, met als eerste de vraag in hoeverre grensoverschrijdend verkeer mogelijk moet zijn voor jongeren. Ik ben van mening dat te midden van deze crisis noodzakelijk is dat we er ons daadwerkelijk in politiek en economisch opzicht voor inzetten dat deze mobiliteit voor jongeren in de praktijk wordt doorgevoerd en ondersteund. Daarom stemt het me uiteraard tevreden dat
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
we onder meer werken aan de versterking van het Europees kwalificatiekader, dat wil zeggen de regeling waarbij jongeren de studiepunten die ze verzamelen, grensoverschrijdend kunnen gebruiken. Dit is een klein, maar concreet detail en het gaat erom dit te versterken, zodat jongeren op dit gebied geen moeilijkheden hebben. Ten tweede wil ik het zogenaamde 'mobiliteitsscorebord' benadrukken, waarbij we de barrières voor mobiliteit in de lidstaten zichtbaar maken. Hier ben ik namelijk ook een groot voorstander van; ik vind het een zeer goed idee. Dit zijn slechts twee kleine, concrete voorbeelden van het feit dat we vooruitgang boeken en daarbij gaat het vooral om de details. Juist wat de concrete details betreft moeten we de mogelijkheden van jongeren versterken en op die manier jongeren ondersteunen. Tot slot wil ik graag de rapporteur danken voor de samenwerking en wens ik de commissaris succes met de – zoals ik weet – enorme taak om de andere commissarissen bewust te maken van het belang van cultuur en jongeren. Marek Henryk Migalski (ECR). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de aandacht graag vestigen op de culturele dimensies van het externe optreden en het verslag dat mevrouw Schaake heeft opgesteld. Ik zou willen zeggen dat het verslag in diverse opzichten onze steun en complimenten verdient. In punt 17 worden totalitaire regimes veroordeeld die censuur uitoefenen. In punt 50 wordt geprotesteerd tegen het gebruik van culturele argumenten als rechtvaardiging voor de schending van mensenrechten, bijvoorbeeld wanneer we een probleem hebben met de exploitatie van precies dit soort zogenaamde verschillen in contacten met China. Het verslag moedigt de betrokkenheid van de burgergemeenschap aan in punt 39 en benadrukt het belang van democratische vrijheden en fundamentele mensenrechten. Op al deze gebieden verdient het verslag steun en complimenten. Overigens konden we tijdens het werk van de Commissie cultuur en onderwijs uit het verslag een voorstel verwijderen om een speciale EU-ambassadeur aan te stellen voor uitsluitend culturele zaken. Dit zijn de succespunten. Helaas zijn er ook kwesties die ik problematisch zou willen noemen, onder andere dat er jammer genoeg tijdens de vergaderingen van de Commissie cultuur en onderwijs een wijziging is aangebracht in de bepaling dat het ging om de aanstelling van een persoon die uitsluitend verantwoordelijk zou zijn voor culturele aangelegenheden en verder niets. Dit verdient onze aandacht. Het tweede is dat het verslag oproept tot verdere training voor de Europese dienst voor extern optreden op het gebied van cultureel en digitaal beleid. In de Commissie cultuur en onderwijs wilden we dat deze bepaling niet zou leiden tot hogere kosten op dit terrein, maar dat amendement heeft het helaas niet gehaald. Daarom sta ik ambivalent tegenover dit verslag. Malika Benarab-Attou (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de twee verslagen van mevrouw Schaake en mevrouw Sanchez-Schmid herinneren ons eraan dat cultuur geen versiering is, maar het resultaat van complexe onderlinge afhankelijkheden, hetgeen aantoont dat culturele kwesties op een transversale manier zouden moeten worden behandeld en zouden moeten worden geïntegreerd in alle Europese beleidsvormen, zowel intern als extern, zowel sociaal als economisch. In dit opzicht moedig ik u aan, mevrouw de commissaris, om in deze richting verder te gaan en om samenwerking tot stand te brengen met de andere commissies, met de andere diensten van de Europese Commissie, evenals met de Europese Dienst voor extern optreden van mevrouw Ashton.
23
24
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Daarnaast zou ik willen terugkomen op een punt dat niet verder is uitgewerkt in deze verslagen en dat betrekking heeft op de mobiliteit van kunstenaars en andere professionals uit de cultuursector. Deze kwestie is namelijk van kapitaal belang voor de opkomst van een Europese culturele ruimte. In dit opzicht denk ik dat er twee belangrijke punten zijn; namelijk, ten eerste, de verspreiding door de Europese Unie en de lidstaten van heldere en begrijpelijke informatie over thans geldende verordeningen en procedures. Ten tweede, het wegnemen – zoals al is gezegd – van de barrières op het gebied van regelgeving en bestuur die een belemmering vormen voor het vrije verkeer, binnen de Schengenruimte, van actoren in de culturele sector, in het bijzonder van onderdanen van derde landen, bijvoorbeeld door binnen de Europese Unie gemeenschappelijke versnelde procedures voor visa voor kort en lang verblijf in te voeren, evenals een enkele procedure voor het verkrijgen van een werkvergunning in de Unie. Ik dring er bij de Commissie sterk op aan om haar werk op deze terreinen voort te zetten. Tot slot: aangezien er op het gebied van culturele ontspanning sprake is van een globale mainstream die grotendeels Amerikaans is en aan macht wint, is het dringend noodzakelijk de Europese Unie en de lidstaten te wijzen op het belang om zich instrumenten te verschaffen waarmee zij de diversiteit van Europese culturen en van derde landen kunnen verdedigen en promoten. Europa moet zich dus opnieuw positioneren en de slag om de soft power niet opgeven, want wat er momenteel op het spel staat, is de inachtneming van culturele verscheidenheid als onderdeel van de dialoog en als een garantie voor vrede en stabiliteit wereldwijd. Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou een paar algemene opmerkingen willen maken over alle debatten die ons vanmorgen worden voorgelegd. Helaas wordt er in dit Parlement onvoldoende belang gehecht aan kwesties die verband houden met onderwijs en cultuur. Deze zijn niettemin van essentieel belang voor onze toekomst, de toekomst van Europa, de toekomst van onze jeugd. De leeftijdsgroep tot 30 jaar vertegenwoordigt 20 procent van de Europese bevolking, maar de werkloosheid onder jongeren tot 24 jaar bedraagt momenteel bijna 21 procent, en bijna 15 procent van de mensen van 18-24 jaar heeft een lagere opleiding dan hoger middelbaar onderwijs, en ze volgen verder geen onderwijs of opleiding. Erger nog, bijna 25 procent van de jongeren tot 15 jaar heeft problemen met lezen. Wij mogen ons niet neerleggen bij deze cijfers, en met de crisis gaan ze in een aantal lidstaten nog verder achteruit. Het verslag "Jeugd in beweging" dat ons is voorgelegd, betekent op bepaalde punten een stap in de goede richting en brengt een aantal boodschappen over aan de Commissie en de lidstaten. Het Europees Parlement bevestigt opnieuw zijn wil om onze jeugd niet te laten offeren op het altaar van het bezuinigingsbeleid dat overal in Europa ten uitvoer wordt gelegd. Laten we hopen dat dit geen loze woorden zijn! Dit verslag bevat ook een aantal zorgwekkende aspecten, met name wanneer de wens wordt uitgesproken om programma's voor hoger onderwijs te hervormen, louter op basis van de behoeften van de markt, terwijl niet de moeite wordt genomen om de meer algemene rol van het hoger onderwijs in het licht van de totale opleiding van de burgers van morgen opnieuw te bevestigen. Wij weten dat hoe breder de opleiding van jongeren is, hoe beter zij de onzekerheden van het leven het hoofd kunnen bieden, in het bijzonder de onzekerheden die het beroepsleven
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
met zich meebrengt. Wij krijgen binnenkort de gelegenheid ons bezig te houden met de kwesties omtrent het Bolognaproces en daar ben ik blij om. Ik wil alleen maar zeggen dat het onze rol is te luisteren naar de toenemende zorgen – en dat is zwak uitgedrukt – die in een aantal landen opkomen als het gaat om de hervormingen die in naam van het Bolognaproces in gang worden gezet. Wij mogen onze jeugd niet opofferen; woorden zijn niet genoeg in dit opzicht. Ik zou hier nog een paar woorden aan willen toevoegen om mevrouw Honeyball te bedanken voor haar verslag en voor het werk dat wij hebben kunnen doen in de kwesties rond kinderopvang. Ik sta volledig achter de richtsnoeren van dit verslag. Daarentegen kan ik de richtsnoeren uit het verslag van mevrouw Sanchez-Schmid over culturele en creatieve industrieën niet delen, aangezien culturele goederen met deze richtsnoeren onder een commerciële logica zouden vallen, die onderworpen is aan de marktwerking. Tot slot zou ik mevrouw Pack mijn vastberaden steun willen bieden voor de keuze van Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa. Juozas Imbrasas (EFD). − (LT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil enkele opmerkingen maken over het initiatief "Jeugd in beweging". Dit initiatief heeft een prachtig doel, namelijk om met behulp van mobiliteit de onderwijs- en opleidingsmogelijkheden van jongeren te vergroten en het overgangsproces van het onderwijs naar de arbeidsmarkt voor hen te vergemakkelijken. Dit is vooral belangrijk aangezien jongeren een van de groepen in de samenleving vormen die het hardst door de mondiale financiële crisis zijn getroffen. Jongeren moeten worden ondersteund bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt, zodat ze hun toekomst kunnen veiligstellen en kunnen bijdragen tot economische groei en welvaart. Het is van vitaal belang dat jongeren nu de competenties, vaardigheden en kennis kunnen ontwikkelen die hen in staat zullen stellen in toekomstige jaren een actieve bijdrage aan de groei en het voortbestaan van de Europese Unie te leveren. Ik ben van mening dat het van eminent belang is om ervoor te zorgen dat het onderwijs dat ze ontvangen, is afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt. Ook is het belangrijk dat de jeugd van Europa niet wordt beroofd van zijn mogelijkheden om zich te ontwikkelen en om de toekomstige voorspoed van de Europese Unie te helpen bevorderen. Mobiliteit veroorzaakt echter ook bepaalde problemen. Jongeren die een opleiding of studie in een andere lidstaat hebben gevolgd, blijven daar vaak wonen en werken. Een land als Litouwen, waar de economische situatie moeilijk is, loopt het risico om goed opgeleide mensen, die de basis voor de groei van het land zijn, en niet alleen in economische zin, kwijt te raken. Het is waar dat dit ons eigen interne probleem is, en we zullen daar zelf een oplossing voor vinden. In het algemeen gesproken is het zeer goed dat we vandaag debatteren over een initiatief dat voor jongeren heel belangrijk is. Róża Gräfin von Thun und Hohenstein (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, beste gasten uit Thüringen op de bezoekerstribune, Mijnheer de Voorzitter, tegen mijn collega die bang is dat goed opgeleide jongeren naar een andere staat verhuizen, zou ik willen zeggen dat de beschaving groeit en zich ontwikkelt wanneer mensen van het ene naar het andere land verhuizen, en daar zouden we niet bang voor moeten zijn. Dat gebeurt overal waar mensen uit verschillende landen, allen met hun verschillende ervaringen, samenkomen: Europa kent talrijke voorbeelden daarvan en het is goed dat we zoveel te zeggen hebben over mobiliteit. Deze mobiliteit zorgt ervoor dat Europa gezond en welvarend blijft.
25
26
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het verslag van de heer Zver vestigt de aandacht op allerlei barrières die mobiliteit ontmoedigen in Europa, en daarvan wil ik er enkele uitlichten. Aansluitend op wat de heer Løkkegaard al even aanroerde: het is echt onaanvaardbaar dat jongeren die in het buitenland studeren, stage lopen of werken, bij hun verhuizing tegen problemen aanlopen bij de meest fundamentele taken, zoals toegang krijgen tot bankdiensten of het huren van een appartement. Bovendien worden ze ook nog gestraft met de roamingtarieven wanneer ze proberen naar huis te bellen of toegang te krijgen tot internet en online elementaire, noodzakelijke informatie proberen op te zoeken. Dataroaming is ontzettend duur. De Commissie heeft voorgesteld als onderdeel van het initiatief "Jeugd in beweging" een mobiliteitsscorebord in te voeren. Hiermee wordt het mogelijk om systematisch toezicht te houden op de door de lidstaten geboekte voortgang bij het wegnemen van belemmeringen. Het scorebord moet alomvattend en rechttoe, rechtaan zijn, zodat het als een echte katalysator kan dienen om de lidstaten deze belemmeringen te laten opheffen. Daar zouden zowel ouderen als jongeren, alsook studenten en werkenden baat bij hebben. Ik verzoek de Commissie met een gedetailleerd voorstel te komen over hoe dit mobiliteitsscorebord zal functioneren, en ik hoop dat zij daar zo spoedig mogelijk gehoor aan zal geven. Tot slot, mobiliteit is een horizontale kwestie en daarom doe ik een dringend beroep op mijn collega's, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en ook andere commissies, om bij hun werk op alle terreinen de mobiliteitsdimensie niet uit het oog te verliezen. Silvia Costa (S&D). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, in een vergrijzend Europa dat worstelt om oplossingen te vinden voor de mondiale uitdagingen van de toekomst, moeten de Europese Unie en zijn lidstaten deze sterke stimulans van het Parlement aangrijpen om meer moed te tonen door te investeren in toekomstige generaties, in onderwijs en in cultuur. Door middel van deze vier verslagen en het Sarajevo-voorstel verzoekt het Parlement om deze vraagstukken centraal te stellen binnen de Europa 2020-strategie. Met name de financiële voordelen, maar ook de voordelen op het gebied van werkgelegenheid en innovatie worden benadrukt in het verslag over culturele en creatieve industrieën, die al bijna drie procent van Europa's bruto product vertegenwoordigt en werk biedt aan vijf miljoen mensen – een percentage dat zeven procent bedraagt als we aanverwante sectoren meetellen. Als schaduwrapporteur voor deze maatregel voor de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement doet het me genoegen om te zien dat de rapporteur, mevrouw Sanchez-Schmid, onze amendementen toejuicht. Wat hebben we voorgesteld? Allereerst dat cultuurtoerisme en mode moeten worden toegevoegd aan de acht sectoren die al zijn opgenomen. Ook hopen we dat de Commissie – en ik weet zeker dat mevrouw Vassiliou actie onderneemt om ervoor te zorgen dat dit gebeurt – zo snel mogelijk een witboek voor culturele en creatieve industrieën opstelt om deze sectoroverschrijdende strategie in heel Europa en zijn lidstaten te versterken. Bezuinigen op cultuur- en onderwijsfondsen ten tijde van crisis – zoals mijn land dat doet, met als reden dat cultuur niet van levensbelang is – betekent dat er niet in de toekomst en in slimme, inclusieve groei wordt geïnvesteerd; dat betekent dat men niet begrijpt dat men zonder cultuur niet kan leven. In het verslag wordt gesteld dat de Europese status voor kunstenaars en zij die creatieve beroepen uitoefenen, officieel erkend moet worden en dat binnen de culturele industrie
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
kleine en middelgrote ondernemingen volledig als zodanig erkend moeten worden om toegang tot kredieten en hulp bij het opstarten te krijgen, in het bijzonder voor mensen die jonger zijn dan 35 jaar. In het verslag wordt ook de belofte gedaan om werkgelegenheid te beschermen en specifieke opleidingen en innoverende financiële instrumenten in te voeren met in het achterhoofd dat kapitaal binnen de creatieve sector meestal uit fictieve bedragen bestaat, die niettemin essentieel zijn voor innovatie binnen alle sectoren. De Europese culturele sector moet in aanmerking worden genomen in het wetgevingskader op het gebied van internationale handel, zeker in de Europese bewustwording en de culturele diplomatie, in de interne markt, in mobiliteit … (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) Liam Aylward (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat strategieën als "Jeugd in beweging" effectief kunnen zijn en meetbare resultaten opleveren, moet de samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven worden versterkt. Hoewel ik het met de rapporteur eens ben dat onderwijs niet alleen voor inzetbaarheid op de arbeidsmarkt moet zorgen maar ook de creativiteit moet stimuleren, moet er ook naar integratie van de doelstellingen van het onderwijs en het bedrijfsleven worden gestreefd. De universitaire programma's moeten beter worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt. Jongeren moeten de kans krijgen om zonder belemmeringen de ervaring, vaardigheden, kennis en knowhow op te doen die nodig zijn voor toekomstige loopbaantrajecten en het ondernemerschap. Het is met name noodzakelijk de kansen voor jongeren in het beroepsonderwijs en in beroepsopleidingen te verbeteren om hun mobiliteit in de Europese Unie te vergemakkelijken en stages in het buitenland mogelijk te maken, waarmee hun pakket vaardigheden en hun inzetbaarheid worden vergroot. Alle jongeren moeten toegang hebben tot mobiliteitsprogramma's en kunnen profiteren van de ervaring die ze kunnen opdoen door in het buitenland te werken en te studeren, ongeacht het onderwijstype dat zij hebben gekozen. "Jeugd in beweging" kan een succes worden, maar het moet zich ook in concrete maatregelen vertalen waar onze jongeren profijt van kunnen hebben. Kay Swinburne (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in mijn eigen kiesdistrict wordt het promoten van het Welsh bij de jongere generatie al lange tijd gecombineerd met artistieke en technische talenten, met producties als de animatieprogramma's Sally Mally, Super Ted en Sam Tân als resultaat. Dit gebeurt nu opnieuw door nieuwe producties zoals Doctor Who en Torchwood, zodat Wales in rap tempo bekend komt te staan als het culturele centre of excellence voor de productie van films en programma's, en als de vestigingsplaats voor de nieuwere creatieve terreinen, zoals de zoals de uiterst winstgevende gamingindustrie. Het belangrijkste wat we nu moeten doen, als we willen dat dit zo doorgaat, is de steun te bieden die onze creatieve bedrijfstakken nodig hebben om te kunnen blijven groeien. We moeten ons richten op het verminderen van de administratieve rompslomp waar alle kleine bedrijven mee worden geconfronteerd, en nagaan hoe de interne markt echte toegevoegde waarde kan bieden via samenwerking op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten, een Europees octrooi en het realiseren van het volledige potentieel van de Digitale Agenda en natuurlijk ook door het wegwerken van tegenstrijdigheden in de bestaande communautaire wetgeving, zoals op het gebied van de btw.
27
28
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Er moet op productieve wijze gebruik worden gemaakt van onze EU-begroting om de enorme hoeveelheid creatieve energie om ons heen om te zetten in werkelijk welvaartscheppende bedrijven, die duurzame banen opleveren en onze bevolking in Wales en elders een rijke en welvarende toekomst bieden. Helga Trüpel (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, in wezen voeren wij vanmorgen een debat over de betekenis van cultuur op de verschillende beleidsterreinen – extern beleid, economisch beleid, onderwijsbeleid en sociaal beleid – en wij weten allemaal dat wij er profijt van hebben als cultuur serieus wordt genomen. De eerste stappen in de richting van democratie in de Arabische landen zouden zonder deze cultureel bepaalde wens tot openheid, culturele diversiteit, democratisering en persvrijheid niet mogelijk zijn. De creatieve sector vormt een belangrijk onderdeel van het economisch beleid. In mijn eigen land, Duitsland, zijn er meer arbeidsplaatsen in de creatieve sector dan in de automobielindustrie. Daar moeten we ons bewust van zijn. Daarom is dit ook een belangrijk onderdeel van de Europa 2020-strategie. Mijn punt is echter dat als wij de creatieve sector willen versterken, wij ons met name op de digitale ontwikkeling moeten richten. Wij weten dat juist de producenten van creatieve inhoud aan het begin van de waardeketen voor de culturele sector staan. Enerzijds hebben wij daarom een groot belang bij culturele diversiteit, bij de versterking van creatieve mensen, bij een eenvoudige toegang tot creatieve online inhoud. Tegelijkertijd willen wij echter ook dat kunstenaars eerlijk betaald worden, iets dat niet altijd het geval is in de huidige digitale wereld. Om die reden moeten wij het contractenrecht herzien om de onderhandelingspositie van kunstenaars te verbeteren. Wij moeten nieuwe sociale modellen ontwikkelen om een rechtvaardige balans te vinden tussen een eenvoudige toegang voor gebruikers en een billijke betaling voor degenen die nieuwe inhoud creëren. Dan wil ik nog een laatste punt maken. Het zou van grote symbolische waarde en een groot historische succes zijn voor Europa als Sarajevo zou worden uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa voor het jaar 2014. (Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken) Paul Murphy (GUE/NGL). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over "Jeugd in beweging" bevat een paar goede ideeën, zoals de eis dat de crisis niet als excuus mag worden gebruikt om te snoeien op onderwijs. Het verslag stemt echter in met het proces van Bologna, waarmee de wurggreep van de grote bedrijven is versterkt en het commodificatieproces van het onderwijs is versneld. De rapporteur verwees naar het feit dat universiteiten te weinig financiering ontvangen, en riep hen daarom op aanvullende middelen uit de particuliere sector aan te trekken. Maar het antwoord op onderfinanciering moet toch niet worden gezocht in bijdragen van de particuliere sector met alle verstorende gevolgen voor het onderwijs van dien, of in het opleggen van dusdanige collegegelden dat honderdduizenden in Europa geen toegang tot universitair onderwijs hebben. In plaats daarvan moet via staatsinvesteringen adequaat gefinancierd onderwijs op alle niveaus gratis worden aangeboden. Voorts is het tengevolge van de meedogenloze bezuinigen in veel landen voor jongeren vrijwel onmogelijk om na het voltooien van hun opleiding aan een behoorlijke baan te komen. Een kwart van de jongeren in Ierland is momenteel werkloos en iedere week emigreren er 1 000 mensen, waardoor voor vele Ierse gezinnen het begrip "Jongeren in beweging" een geheel andere
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
betekenis heeft. Deze werkloosheidscrisis kan alleen worden opgelost wanneer de staat op zeer grote schaal investeert om behoorlijke banen te creëren. Derek Roland Clark (EFD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, net nu verantwoordelijke burgers en regeringen ieder dubbeltje omkeren, stelt de Commissie meer uitgaven voor – de "Jeugd in beweging"-kaart, het Europees vaardighedenpaspoort, de Europese vacaturemonitor – via Europa 2020, en dat alles voor culturele diplomatie en om jonge mensen aan het reizen te krijgen, terwijl ze dat sowieso al doen, door op eigen initiatief backpackend de wereld rond te trekken. Waar is al die dure promotie voor nodig? Wat betreft het verspreiden van de Europese cultuur, geniet er nog maar even van, want zoals deze idiote EU nu bezig is, blijft er niets meer van over, behalve een nietszeggend mantra: "In verscheidenheid verenigd". Begrijpt u dan niet dat Europa niet één enkele staat is maar een groot en indrukwekkend mozaïek vormt van aantrekkelijke, weliswaar afzonderlijke maar bij elkaar passende stukken cultuur die, als ze met elkaar zouden worden vermengd, tot een amorfe grijze massa zouden worden gereduceerd, waarbij juist wat u zegt te bewonderen, teniet wordt gedaan? Push die EU-cultuur niet zo; zorg dat de Italiaans, Duitse, Franse, Nederlandse, Britse en alle andere culturen beschikbaar zijn voor allen die ervan willen proeven, dan komt de rest vanzelf wel. Marielle Gallo (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, sinds de digitalisering van culturele en artistieke goederen, denk ik dat de vraag als volgt luidt: is Europa voorbestemd een consumptieland te worden voor de Verenigde Staten, en binnenkort voor de opkomende landen, of zal het eindelijk wakker worden en middelen inzetten om zijn informatie-, cultureel, maar ook economisch potentieel te ontwikkelen? Ik ben natuurlijk overtuigd van de rijkdom en verscheidenheid van de Europese cultuur, maar vandaag wil ik vanuit een perspectief van concurrentievermogen iets onzinnigs en iets absurds aan de kaak stellen. Het onzinnige zijn de gratis diensten waar sommige mensen van dromen, toegang tot alles voor niets. Als wij die weg zouden inslaan, zou er niet meer worden geïnvesteerd in deze sector. Beroepsbeoefenaren in de cultuursector en de creatieve bedrijfstakken zouden geen eerlijke beloning kunnen ontvangen en zouden geleidelijk aan verdwijnen. Daarom sluiten de economische modellen die wij gaan toepassen voor het online verspreiden van ons cultureel erfgoed, gratis diensten uit. Het absurde is de belasting die wordt geheven op immateriële culturele goederen, vanuit twee aspecten. Ten eerste bestaan er grote verschillen in btw-regelingen, afhankelijk van het land waar de activiteit gevestigd is. Amerikaanse platforms profiteren bijvoorbeeld sinds 1998 van een moratorium, waardoor zij een uitzonderlijk hoge vlucht konden nemen. Ten tweede is er sprake van discriminatie in btw-tarieven, waardoor digitale goederen worden benadeeld in vergelijking met fysieke goederen. Ik vind dat wij deze twee kwesties moeten aanpakken door middel van wetgeving. Maria Badia i Cutchet (S&D). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ook ik ben blij met dit debat, een debat over vier verslagen waarover we aan het eind van de ochtend stemmen. Verslagen waarin naar mijn mening vier zeer belangrijke kwesties worden aangesneden, die moeten worden aangepakt om te proberen tot een oplossing te komen voor problemen die een centrale plaats innemen in de Unie;
29
30
NL
Handelingen van het Europees Parlement
verslagen over de vraag hoe een halt toe te roepen aan vervroegde schooluitval, werkloosheid onder jongeren, de financiële crisis en migratiebewegingen. Ik zou eerst kort willen ingaan op het voorschools leren. Zoals mevrouw Honeyball al zei is dit een van de onderwerpen waaraan volgens mij niet genoeg aandacht is besteed. Het is bekend – en elke dag komen er meer onderzoeken die dit bevestigen – dat onze cognitieve en emotionele vaardigheden zich juist in de eerste levensfase het sterkst ontwikkelen. Daarom zeggen alle onderzoeken dat investeren in de eerste jaren van het leven veel betere resultaten oplevert dan investeren in latere jaren. Ik denk dat het moment gekomen is dat we ons niet alleen richten op universitair onderwijs of beroepsonderwijs – wat we al aan het doen waren – maar ook op het onderwijs in de eerste levensfase. Een ander verslag dat ik van zeer groot belang acht is het verslag over "Jeugd in beweging", waarvan een van de belangrijkste doelstellingen is om een halt toe te roepen aan vroegtijdige schooluitval. Ik ben van mening dat dit onderwerp direct verband houdt met de jeugdwerkloosheid, met het enorm hoge percentage werkloosheid in de Unie. We moeten oplossingen vinden voor de toekomst van deze jongeren, die de toekomst zijn van Europa. En tenslotte zou ik met betrekking tot het verslag over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU het belang willen benadrukken van cultuur in ons samenwerkingsbeleid. In de betrekkingen met derde landen is het belangrijk een beter onderling begrip te stimuleren en in deze tijden van grote beroering aan onze zuidgrenzen denk ik dat het zeer zinvol is om een oplossing te vinden voor deze problemen. Marietje Schaake (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, "als je wilt weten waar de hel is, vraag het dan aan de kunstenaar, en als je de kunstenaar niet kunt vinden dan weet je dat je in de hel bent". Dit citaat van een anonieme auteur uit Sarajevo dat ik gevonden heb, vat naar mijn idee samen wat het belang is van kunst en cultuur; niet alleen voor open samenlevingen maar ook voor onze betrekkingen met de rest van de wereld. Bosnië en Herzegovina, met Sarajevo als hoofdstad, is een van de zwarte gaten op de kaart van Europa; en dit komt door onze geschiedenis. Nu moeten we echter naar de toekomst kijken. De mensen in Sarajevo hebben de hel nagenoeg aan den lijve ondervonden, met name tijdens de belegering van deze stad, en dankzij kunst en cultuur hebben zij weten te overleven. Het orkest repeteerde terwijl de stad onder vuur werd genomen, en het winterfestival vol kunst en cultuur ging gewoon door. Sarajevo verdient een Europese lente. De volgende generatie lijdt nog onder de wonden van de geschiedenis, en wij als Europeanen dragen een belangrijke verantwoordelijkheid om samen met hen naar de toekomst te kijken en hen deel te laten uitmaken van die Europese horizon. Ik sta volledig achter het initiatief van mevrouw Pack en ik wil het Parlement vragen dit initiatief te steunen en er alles aan te doen om ook Sarajevo tot een Europese Culturele Hoofdstad uit te roepen. Ik ben van mening dat, als we dit allemaal willen, het absoluut mogelijk is, omdat het zeer teleurstellend zou zijn als de bureaucratie onze ideeën en ons gezonde verstand in de weg zou staan. Paweł Robert Kowal (ECR). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de delen van het verslag van mevrouw Schaake waarin wordt gesproken over de noodzaak tot het vergroten van de mobiliteit van jongeren in buurlanden van Europa, zijn erg belangrijk. Terwijl ik enerzijds vind dat een al te grote betrokkenheid van de Europese Unie bij culturele activiteiten in de lidstaten niet nodig is, denk ik anderzijds dat het, in het licht van wat er momenteel in Tunesië gebeurt, maar ook in het licht van de gebeurtenissen in Belarus twee maanden
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
geleden, van belang is dat de Europese Unie, met haar culturele boodschap en haar boodschap over democratie en de rechtsstaat, zich richt op de jonge elite van buurlanden, en dat er geld wordt uitgetrokken voor jongerenuitwisselingen, gezamenlijke opleidingen, reizen, het vestigen van universiteiten en steun voor onderwijsprogramma's. Dergelijke programma's bestaan in de lidstaten, bijvoorbeeld bij het Centrum voor Oost-Europese studies aan de Universiteit van Warschau in Polen. Dit moet als voorbeeld worden beschouwd, en het is goed dat mevrouw Schaake ons vandaag in deze richting wijst. Als dit niet gebeurt, kunnen we niets bereiken. Heinz K. Becker (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, bezoekers op de tribune, het is mij een grote eer om hier als wellicht niet meer zo jong maar wel nieuw lid van dit Huis voor het eerst het woord tot u te richten. Ik zou het vlaggenschipinitiatief "Jeugd in beweging", onderdeel van het Europa 2020-programma, willen karakteriseren als een uitstekende doelstelling voor een optimale verbetering van de toetreding van jongeren tot de arbeidsmarkt, waarbij het accent op twee kernpunten ligt. Behalve op het voorschoolse onderwijs is het ten eerste gericht op het terugdringen van schooluitval en ten tweede op het verhogen van het aantal afgestudeerden. Niet in de laatste plaats als gevolg van de tegenslagen door de economische crisis, maar met name ook door structurele tekorten in vele – nagenoeg alle – lidstaten op andere gebieden, is er in de lidstaten van de EU sprake van volstrekt uiteenlopende omstandigheden. Als voorbeeld wil ik mijn eigen land noemen: Oostenrijk heeft een schooluitvalpercentage van slechts 8,7 procent, maar het Europees gemiddelde bedraagt ongeveer 14 procent en het zou zonder meer de moeite waard zijn om het duale systeem voor beroepsleidingen in Oostenrijk nader te bekijken, dat door de sociale partners wordt ondersteund. Ook Duitsland is zeer succesvol op dit gebied. Laten we dat als benchmark nemen. Oostenrijk zou zelf echter naar een benchmark moeten streven als het gaat om het onbevredigende aantal hooggekwalificeerde afgestudeerden. Andere landen hebben aanmerkelijk meer gekwalificeerde academici en wij zouden hun systemen moeten bekijken. We kunnen heel veel van elkaar leren. De tekortkomingen laten heel duidelijk zien dat er maatregelen moeten worden genomen – wij moeten de kloof tussen opleidingssysteem en arbeidsmarkt nu snel en op doeltreffende wijze dichten. Tot slot wil ik echter ook nog mevrouw Pack hartelijk bedanken en haar steunen met de opmerking dat Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa geen uitzondering is, maar een verplichting! De Voorzitter. – Mijnheer Becker, ik wilde u niet onderbreken, omdat ik weet dat dit uw eerste toespraak is in dit Huis en ik wil u van harte welkom heten. Ik hoop dat u zich in het vervolg aan de toegewezen spreektijd kunt houden, maar ik wens u hoe dan ook veel succes met uw werk als collega-Parlementslid. Cătălin Sorin Ivan (S&D). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, er zijn landen in de Europese Unie met een werkloosheid van 20 procent en een jeugdwerkloosheid van 40 procent. Het gaat niet om slechts een land, er zijn vele landen waar de jeugdwerkloosheid twee keer zo hoog is als het nationale gemiddelde. Bij de discussie over Europese integratie of de toekomst van de programma's en projecten waar we het nu over hebben, moeten al deze jongeren zich Europeaan voelen. Al deze
31
32
NL
Handelingen van het Europees Parlement
jongeren moet ook een toekomst vinden binnen de grenzen van de Europese Unie. Daarom ben ik ervan overtuigd dat de discussie in veel sterkere mate moet gaan over toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren en over hun toekomst in de Europese Unie, als we praten over het programma "Jeugd in beweging". Ik ben van mening dat onze oplossingen voor deze problemen ontoereikend zijn en dat we onze aandacht veel meer moeten richten op de manier waarop de lidstaten de hier besproken projecten en programma's uitvoeren. Ik denk dat het de rol van de Europese Commissie is om meer lidstaten aan te moedigen om deze programma's op de juiste wijze uit te voeren en tegemoet te komen aan de behoeften van jongeren. Ivo Vajgl (ALDE). – (SL) Mijnheer de Voorzitter, in deze tijd waarin culturele verschillen tussen landen ervoor zorgen dat bureaucraten hun grenzen sluiten – zoals de Denen recentelijk hebben gedaan – en hoge muren bouwen, geven zij er de voorkeur aan om conflicten op te lossen met wapens in plaats van met begrip en medeleven. In deze tijd waarin kunstwerken steeds vaker verworden tot wegwerpartikelen en een enorme winstbron, doordat oppermachtige bedrijven met een wereldwijd monopolie worden opgericht die trends en waarden voorschrijven, is het verslag over de culturele dimensie van onze EDEO en van de Europese Unie in z'n geheel dan ook meer dan welkom. In het verslag wordt een uiteenzetting gegeven van de wijzen waarop ons gemeenschappelijk culturele imago en de artistieke prestaties van kleine landen en lidstaten van de Europese Unie in verbinding met de culturen van andere landen, het niveau van het publieke debat kan verbeteren en zelfs de druk kan weghalen van de schouders van onze diplomaten en strategen bij hun zoektocht naar oplossingen voor talloze crises thuis en om ons heen. Doordat nieuwe media en nieuwe technologieën geen grenzen kennen, bieden zij enorme mogelijkheden in het proces. Ik had graag gezien dat er in het verslag ook iets was gezegd over boeken, bijvoorbeeld over het idee om geen belasting op boeken te heffen. We zouden het kunnen hebben over cultureel management of over het geven van een nieuwe impuls aan het in eerste instantie door Melina Mercouri geopperde voorstel voor een Europese Culturele Hoofdstad. Dames en heren, mevrouw de commissaris, laten we Sarajevo een kans geven! Valdemar Tomaševski (ECR). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het proces van onderwijs op jonge leeftijd is een van belangrijkste verplichtingen van ouders en overheid. In deze context is het belangrijk en terecht dat in de resolutie de nadruk wordt gelegd op het belang van vroeg onderwijs op het gebied van regionale talen en minderheidstalen. Het is met name van belang om onderwijs te geven in de moedertaal als medium, want het is bekend dat de taal waarin kinderen denken, tevens de taal is waarin ze het beste kennis kunnen verwerven. Daarom is het onacceptabel dat op scholen voor inheemse plaatselijke minderheden vanaf het eerste en tweede jaar onderwijs wordt gegeven in een andere taal dan de moedertaal, zoals onlangs is besloten in het Litouwse parlement. De gedwongen invoering van tweetalig onderwijs wordt door de Polen die meer dan zeven eeuwen in Litouwen hebben gewoond, ondubbelzinnig opgevat als een vorm van discriminatie waaraan een eind moet worden gemaakt. Anna Záborská (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik betreur de gevolgen van de aardbeving in uw land ten zeerste. Ik wil Mary Honeyball feliciteren met haar werk aan het verslag betreffende de verbetering van het voorschoolse leren. Ik bespeur in de tekst een streven om ideologische vooroordelen te overwinnen en overeenstemming te vinden over het gehele politieke spectrum. Dat is
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hoe het hoort, het gaat immers over het gezin en het welzijn van kinderen. Ouders dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor de opvoeding en opleiding van hun kinderen. Dat wordt ook bevestigd door de verwijzingen van de rapporteur naar artikelen uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het VN-verdrag inzake de rechten van het kind. De verantwoordelijkheid van ouders wordt al genoemd in de Algemene verklaring van de rechten van de mens: "aan de ouders komt in de eerste plaats het recht toe om de soort van onderwijs te kiezen welke aan hun kinderen zal worden gegeven". Ik deel ook de overtuiging dat investeren in onderwijs in de voorschoolse leeftijd zich in de toekomst terugbetaalt. Het is bewezen dat bij kinderen al in hun eerste levensjaren de basis wordt gelegd voor verantwoordelijkheid, plichtsbesef en sociaal gedrag. Uit het verslag blijkt tevens dat goede zorg voor kinderen de beste preventie is voor toekomstige jeugdcriminaliteit. Op deze verbanden ga ik dieper in op het werkdocument over de bijdrage van EU-maatregelen inzake gendergelijkheid tot de bestrijding van jeugdcriminaliteit. Evenals de rapporteur ben ik tegen het koste wat het kost kunstmatig verhogen van het percentage vrouwen op de arbeidsmarkt. Veel vrouwen zouden de zorg voor hun kleine kinderen verkiezen boven formeel werk. Zij hebben echter geen vrije keuze, want het werk van huisvrouwen en de zorg voor kinderen worden maatschappelijk niet of nauwelijks gewaardeerd. Ook het voorliggende verslag bevat geen voorstellen voor financiële waardering van overheidswege van het werk van vrouwen voor de opvoeding en opleiding van hun kinderen, althans in verhouding tot de overheidsbijdragen aan voorschoolse kinderopvang. Het verslag op zich is een stap in de goede richting en toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen zullen ons dwingen meer aandacht te besteden aan deze problematiek. Chrysoula Paliadeli (S&D). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het initiatief "Jeugd in Beweging" is gericht op het aanmoedigen van de jeugdmobiliteit met hoofdzakelijk werkgelegenheid als doel. Maar in perioden van economische crisis, waarbij ook normen en waarden in twijfel worden getrokken, kan jeugdmobiliteit niet uitsluitend met de preventie van werkloosheid worden verbonden. Gelet op het feit dat de eenheid van de Europese Unie door conservatieve tendensen onder druk wordt gezet – we hebben vanochtend al het een en ander hierover kunnen vernemen – zou de jeugdmobiliteit kunnen worden ingezet als een belangrijk instrument om de Europese cohesie te versterken. De behoeften van de markt zouden slechts in tweede instantie in aanmerking moeten worden genomen. De universiteiten moeten echter hun onafhankelijkheid en hun publieke karakter bewaren, en hun academische en op onderzoek gebaseerde oriëntatie aanhouden. Het hoger onderwijs binnen de Europese Unie mag zich niet beperken tot het reproduceren van modellen die zowel de crisis als het verlies van vertrouwen hebben gecreëerd. Integendeel, ze zouden zich juist moeten richten op nieuwe standaarden voor sociale cohesie en collectiviteit, die door de geesteswetenschappen en door een Europees systeem van universiteitenclassificatie verder in de juiste richting kunnen worden ontwikkeld. Sabine Verheyen (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bezoekers, de culturele diversiteit in Europa is een belangrijk goed dat behouden moet blijven en in de toekomst zelfs verder moet worden uitgebreid. Teneinde dit mogelijk te maken, moeten wij de uitdagingen van het digitale tijdperk niet alleen in de informatie- en kennismaatschappij, maar met name binnen de culturele en creatieve industrieën het hoofd bieden.
33
34
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Culturele diversiteit is niet slechts een ideaal, maar ook een belangrijke economische factor. In de EU zijn circa vijf miljoen mensen werkzaam in de culturele sector. Dat komt overeen met ongeveer 2,5 procent van de totale bevolking. De culturele sector is een groeisector die zich sneller ontwikkelt dan vele andere gebieden in de economie. De ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën wordt bevorderd door de inhoud die de culturele sector aanbiedt, maar de technologie heeft evenzeer de aard en kwaliteit van die inhoud veranderd en verder ontwikkeld. Om die reden hebben wij voor de culturele en creatieve industrieën een kader nodig waarbinnen deze industrieën zich met het oog op de uitdagingen van het digitale tijdperk duurzaam kunnen ontwikkelen. Wij hebben een modern, toegankelijk en juridisch zeker stelsel nodig, waarin iedereen zich in gelijke mate kan ontplooien. De culturele en creatieve industrieën zijn een motor voor Europa. Daarom moeten wij ook op het gebied van scholing en opleiding enige aandacht aan dit gebied schenken. Wij moeten jongeren culturele en creatieve vaardigheden bijbrengen – ook op het gebied van een leven lang leren. Wij moeten echter ook de ondernemersvaardigheden van ontwerpers verbeteren en hen een solide mediageletterdheid op het gebied van nieuwe technologieën bijbrengen. Wij moeten een kader creëren waarmee degenen die werkzaam zijn in de culturele sector, in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Daarom zullen wij ons uitgebreid moeten gaan bezig houden met de vraagstukken ten aanzien van auteursrecht, sociale zekerheid en intellectuele eigendom, maar ook met een vrije toegang tot informatie en inhoud, teneinde de verdere ontwikkeling van de culturele en creatieve industrieën ook in de toekomst in een digitale wereld veilig te stellen en de culturele diversiteit en het Europees cultureel erfgoed als een belangrijk kenmerk van de Europese Unie te kunnen behouden. De Voorzitter. – Mevrouw Verheyen, tijdens uw toespraak lieten de tolken mij weten dat zij u niet konden bijhouden. Ik heb u niet onderbroken, omdat dat moeilijk leek te gaan. Mijn excuses aan de tolken hiervoor. Ik wil de leden mededelen dat het systeem veranderd gaat worden, zodat niet de Voorzitter maar uzelf een waarschuwingssignaal te zien krijgt, terwijl u aan het woord bent. U kunt het dan direct zien, wanneer de tolkenteams u niet kunnen bijhouden. Barbara Matera (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, "Het leven is mooi, liefste. Je kijkt naar de wereld en ze is al van jou". Deze eerste regels van een gedicht laten zien hoe mooi het leven is en herinneren ons aan de verantwoordelijkheid voor de wereld die we bouwen voor onze kinderen. In haar verslag brengt mevrouw Honeyball tijdig in herinnering dat de toekomst van onze kinderen direct in de eerste jaren van hun leven wordt gevormd, en in deze jaren moeten de instellingen een voorname rol innemen, zodat onze kinderen kunnen opgroeien zoals wij dat willen. Ik ben het eens met de punten die in het verslag zijn aangekaart: het is belangrijk dat de lidstaten en de Unie verantwoordelijkheid dragen voor maatregelen die het voorschools leren van kinderen ondersteunen, maar ze moeten een rol opeisen die niet alleen bij de ouders kan worden neergelegd of bij de mensen die in de onderwijssector werken. Tijdens vergaderingen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verkondig ik altijd dat als ouders in armoede leven, de kinderen in armoede worden opgevoed. Kinderen hebben het recht om hulp en diensten van de lidstaten en de Unie te ontvangen. Als we armoede, sociale uitsluiting en analfabetisme willen overwinnen, moeten we onze kinderen ondersteunen vanaf hun eerste stapjes.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Daarom moeten we investeren in zorg en onderwijs vanaf de prille kindertijd en de aangeboden diensten en bekwaamheid van aanbieders controleren. Alle kinderen moeten toegang hebben tot onderwijs, ongeacht hun sociale achtergrond, en we moeten ervoor zorgen dat ook de kinderen van asielzoekers, vluchtelingen en iedereen die toestemming heeft – ook al is het tijdelijk – om in de Unie te wonen, deze kans krijgt. Mevrouw Honeyball legt de nadruk op onderzoek en de uitwisseling van beste praktijken, het slimme gebruik van structuurfondsen en programma's als Comenius en, tot slot, de noodzaak dat lidstaten hun cruciale rol weer opeisen tijdens de eerste jaren van de educatie van kinderen, zodat de doelstellingen voor slimme, inclusieve en duurzame groei worden behaald. Olga Sehnalová (S&D). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over voorschools leren is op geen enkele wijze een poging tot harmonisering van deze hoogst individuele kwestie en kan dat ook überhaupt niet zijn. Voor mij is het echter wel een belangrijke bijdrage aan de discussie over gemeenschappelijke Europese doelstellingen en waarden op het vlak van het voorschools leren. Uit onderzoek op dit vlak blijkt hoe belangrijk voorschoolse zorg wel niet is voor de gezonde ontwikkeling van het kind en diens verdere betrokkenheid bij de samenleving. Ook is gebleken dat voorschools leren een positieve invloed heeft op de verdere onderwijscarrière van het kind en dat investeringen in onderwijs op lage leeftijd in de breedste zin van het woord veel meer effect hebben dan welke andere vorm van later ingrijpen dan ook. Het is dus in ons aller belang om deze vorm van onderwijs te steunen, mede met het oog op EU 2020-doelstellingen als de verhoging van het aantal hoogstaand universitair opgeleide burgers en de verlaging van het aantal voortijdige schoolverlaters. Hoogstaand voorschools onderwijs is uiterst belangrijk daarvoor, misschien wel meer dan we tot nog toe bereid zijn te erkennen. Roberta Angelilli (PPE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats wil ik mevrouw Honeyball bedanken voor het werk dat ze heeft verricht. Toegang tot voorschools onderwijs en ondersteuningsstructuren voor jonge kinderen moet een recht worden voor zowel de ouders, met name de moeders, en vooral voor de kinderen zelf, omdat ze op deze manier een goede basis leggen voor hun vorming, ondersteund worden in hun sociale integratie en persoonlijke ontwikkeling, en een betere kans hebben op het vinden van een baan als ze volwassen zijn. Meer algemeen – zoals andere collega's nogmaals hebben benadrukt – stelt de Commissie in haar mededeling over de EU-strategie voor de rechten van het kind dat in 2009 meer dan zes miljoen jongeren hun schoolopleiding hebben afgebroken, terwijl ze amper het lager voortgezet onderwijs hebben afgerond, en hiervan is 17,4 procent niet verder gekomen dan de basisschool. Deze aantallen zijn zorgwekkend en geven de indruk dat het schoolen onderwijssysteem vaak verwaarloosd wordt en niet de investering ontvangt die het verdient. Investeren in de kwaliteit van onderwijs, direct in de eerste levensjaren, symboliseert niet alleen een essentieel startpunt voor de cognitieve, sensorische en motorische ontwikkeling van een kind, maar is ook een eerste vereiste voor de opbouw van een inclusieve samenleving met een overvloed aan mogelijkheden voor toekomstige generaties. Door de verbetering in de kwaliteit en het aantal kleuterscholen en structuren voor voorschools onderwijs – zoals vastgesteld in de doelstellingen die in de conclusies van de vergadering van de Europese Raad in Barcelona uiteen zijn gezet – kunnen werkende ouders daarbij een betere balans vinden tussen privéleven en werk. Helaas tonen de statistieken
35
36
NL
Handelingen van het Europees Parlement
echter aan dat veel lidstaten nog een lange weg te gaan hebben voordat ze deze doelstellingen bereiken. Nessa Childers (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, "Jeugd in beweging" bevat veel stimulerende initiatieven. Ik denk daarbij in het bijzonder aan plannen voor een Europese leningsfaciliteit voor studenten, de Europese Jeugdgarantie, om ervoor te zorgen dat jongeren binnen vier maanden na het verlaten van de school een opleiding volgen of aan het werk zijn, en het onlangs aangekondigde plan "Jongeren aan het werk", dat bedoeld is om contacten te smeden tussen jongeren en bedrijven. Toch moet ik hier een waarschuwende kanttekening bij plaatsen. In 2010 haalden de EU-landen slechts een van de vijf benchmarks voor onderwijs, en dat voorspelt niet veel goeds voor Europa 2020. Om "Jeugd in beweging" succesvoller te laten verlopen, moet er ter plekke en door leden van dit Parlement in onze kiesdistricten nauwlettend op de uitvoering van dit programma worden toegezien. Piotr Borys (PPE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de discussie van vandaag is een van de belangrijkste discussies die in het Europees Parlement worden gehouden. Deze betreft de gehele culturele en educatieve sector, en is daarom het blijvende fundament van onze uitgestrekte Europese thuisbasis. We moeten dit niet vergeten en deze discussie uiterst serieus nemen, en bedenken dat we niet alles voor de eeuwigheid hebben gekregen. We moeten beseffen dat onze enorme Europese thuisbasis, wil deze sterk zijn, een sterk fundament nodig heeft en bestand moet zijn tegen de volgende crises die kunnen uitbreken, en de mogelijk grote veranderingen die we niet kunnen uitsluiten en die ons misschien te wachten staan. Daarom wil ik alle rapporteurs bedanken voor deze zeer goede verslagen, met name de heer Zver en mevrouw Honeyball, omdat we nu voor de eerste keer een alomvattende benadering van onderwijs hebben. We willen al onze kinderen uitstekende en uitgebreide mogelijkheden verschaffen, vanaf de eerste jaren tot aan het hoger onderwijs. Als we in de huidige tijd willen dat de Europese samenleving mobiel is en dat jonge mensen open, gevoelig en competent zijn, hebben we een verantwoordelijke aanpak van alle aspecten van educatie nodig, en de indicatoren die we momenteel bezitten, zijn helaas onrustbarend slecht. Een derde van de Europese burgers heeft geen beroepskwalificatie. Wat betreft de culturele dimensie wil ik de commissaris graag bedanken voor de informatie dat de Europese dienst voor extern optreden ambassadeurs en culturele attachés krijgt in alle landen van de wereld. Ik wil graag mevrouw Sanchez-Schmid bedanken, omdat ondersteuning van cultuur in de eerste plaats ondersteuning betekent voor de zakelijke kanten die met cultuur verbonden zijn, maar vooral ook ondersteuning van het innerlijke aspect van cultuur. Daarom hebben culturele ondernemingen overheidssteun nodig en een vermindering van de bureaucratie in administratieve systemen, maar ze hebben eveneens steun nodig bij het vinden van kapitaal, dat ook afkomstig kan zijn van fondsen van de Unie. Dit is een gedeelde missie, en daarom zou ik tot besluit de commissaris willen vragen deze ernstige en belangrijke discussie voor te leggen aan de Raad, die vandaag afwezig is, zodat het mogelijk is om deze belangrijke taken voor Europa ook in het forum van de Raad te bespreken. Monika Smolková (S&D). – (SK) Mijnheer de Voorzitter, als schaduwrapporteur in de Commissie regionale ontwikkeling voor het verslag betreffende het vrijmaken van het potentieel van culturele en creatieve industrieën vind ik het belangrijk dat de culturele en creatieve industrieën worden erkend als een instrument voor lokale en regionale
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ontwikkeling. Mede als gevolg van de financiële crisis zijn er nog steeds veel achtergebleven regio's, en culturele en creatieve projecten zullen beslist bijdragen aan het creëren van arbeidsplaatsen en de verbetering van het concurrentievermogen van deze regio's. Het is belangrijk dat de lidstaten, regio's en lokale autoriteiten gebruik maken van de beste programma's van de Europese Unie ter ondersteuning van cultuur en creativiteit, politieke cohesie, structuurbeleid en dergelijke. Het is belangrijk voor de culturele en creatieve industrieën om financieringsmogelijkheden vast te stellen. Financiering is de grootste belemmering in de groei van veel ondernemingen. Daarom is het belangrijk om in de culturele en creatieve industrieën ook particulier kapitaal en publiekprivate partnerschappen in te zetten, zoals de rapporteur ook vraagt, en het belang van sponsoring te benadrukken. Ik sta achter de ontwerpresolutie. Seán Kelly (PPE). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, het is heel goed dat we vanmorgen over deze belangrijke zaken spreken en dit toont aan hoe serieus we cultuur en onderwijs nemen. Cultuur en onderwijs zijn op zich al van intrinsieke waarde. Beide spelen een zeer belangrijke rol bij het tot stand brengen van een verenigd Europa en bij de ontwikkeling van onze economieën. De initiatieven die we hier vanochtend bespreken zouden dit proces bevorderen. "Jeugd in beweging" is een fantastisch initiatief. Velen hebben er al van geprofiteerd en zullen dat in de toekomst ook blijven doen, maar één ding is van primair belang en dat is dat kwalificaties en diploma's door alle lidstaten wederzijds worden erkend. Dit zou tot meer mobiliteit leiden, maar ook het niveau binnen alle afzonderlijke instellingen verhogen. Ik moet ook toegeven – mea culpa – dat ik me pas laat heb bekeerd tot het idee van vooren vroegschoolse educatie. Zoals zovelen dacht ik dat het in wezen niet meer was dan een soort babysitdienst, maar nu weet ik dat dit de beste investering is en dat hier de meeste winst voor investeringen te behalen valt in het onderwijs op alle niveaus. Dit is een mooi voorbeeld van een oud Iers gezegde "well begun is half done" (een goed begin is het halve werk), en het is al op zeer jonge leeftijd mogelijk. Ook wil ik nadrukkelijk wijzen op het belang van intellectuele-eigendomsrechten (IER), in het bijzonder voor acteurs. Velen van hen leven op of onder de armoedegrens en zij verdienen het om van hun talenten te profiteren en dat is zeker mogelijk door de onlineen offline-omgeving van de IER te beschermen. Voorts wil ik als sportfan nog zeggen dat sport ook een belangrijk deel van cultuur en onderwijs uitmaakt. Ik heb een oproep gedaan voor een eigen Europees sportfestijn. Op die manier kunnen we een grote bijdrage leveren aan de sport als deel van onze cultuur. Tot slot wil ik nog opmerken dat ik vorig jaar een bezoek heb gebracht aan Mannheim. Daar was een muziekschool waar onder één dak de productie, het optreden, het onderwijs en het maken van instrumenten, enzovoorts, plaatsvonden. Dat is iets dat ook elders navolging zou kunnen krijgen. Enrique Guerrero Salom (S&D). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me graag aan bij uw woorden van solidariteit met de inwoners van Lorca in Spanje, die het slachtoffer zijn geworden van een natuurramp. Een land dat zo vaak solidariteit heeft getoond en dat grote waardering zal hebben voor de solidariteit van het Europese Parlement. Mevrouw de commissaris, in 1989 heeft de toenmalige Voorzitter van de Commissie, de heer Delors, erop gewezen dat onderwijs en cultuur de ziel van Europa zouden moeten
37
38
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn. Nu weten we dat het niet alleen de ziel, maar ook het hart en de spieren van Europa moeten zijn. Zonder gelijke kansen, waardoor alle kinderen en alle Europese jongeren betere kansen krijgen, zonder sociale cohesie door onderwijs, zonder de mogelijkheid om te concurreren waardoor kennis wordt verspreid onder alle burgers, is de Europese Unie zwak. Maar met dit alles en met de cultuur krijgt Europa de positie in de wereld die zij verdient. Emine Bozkurt (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in 2014 is het 100 jaar geleden dat aartshertog Franz Ferdinand werd vermoord, wat de aanleiding was voor de Eerste Wereldoorlog. Ook in de jaren negentig van de vorige eeuw woedde er in Bosnië en Herzegovina een bloedige oorlog. Het is belangrijk om stil te staan bij deze tragische gebeurtenissen die geleid hebben tot veel doden, lijden, tweedracht en verschrikkingen, maar het is nog belangrijker om vandaag stil te staan bij de Europese eenheid en vrede en deze te vieren. Sarajevo is een stad die, ondanks alles wat er is gebeurd, haar multiculturele geest en kracht heeft weten te behouden. Om dat te erkennen, zou het een krachtig symbolisch gebaar zijn Sarajevo te uit te roepen tot de Culturele Hoofdstad van Europa voor het jaar 2014, om de Europese boodschap van vrede en stabiliteit opnieuw te bevestigen. Het is jammer om dit historische momentum voorbij te laten gaan door alleen naar de regels te kijken. Alleen wanneer we ons verleden een plek geven, wanneer we onze geschiedenis erkennen en onder ogen zien, kunnen we met een open blik naar de toekomst kijken, dus geeft u Sarajevo alstublieft deze kans. Kinga Göncz (S&D). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, het is van essentieel belang voor het vergrijzende Europa dat alle jongeren de kans krijgen om later hun talenten te benutten en succesvol te zijn op de arbeidsmarkt. Hiervoor is een onderwijssysteem nodig dat erop is gericht om de verschillen in kansen reeds vroeg in de kindertijd op te heffen en waarin er speciaal op wordt gelet dat alle jongeren profiteren van de voordelen van onderwijs, beroepsopleidingen en werkgelegenheid, ongeacht hun financiële situatie, sociale en etnische achtergrond, geestelijke vermogens en eventuele overige gezondheidsproblemen. De 2020-strategie heeft als doel het aantal mensen met tertiair onderwijs naar 40 procent te brengen en het percentage voortijdige schoolverlaters tot 10 procent te verlagen. Om dit te bereiken moet elke lidstaat deze doelen overnemen. Er zijn landen waar op dit moment juist een omgekeerde tendens zichtbaar is: verlaging van de leerplichtige leeftijd en vermindering van het aantal door de staat gefinancierde instellingen voor hoger onderwijs. Europa kan in de toekomst alleen duurzaam groeien en innoverend blijven als iedereen zijn bijdrage levert en alle landen dezelfde koers volgt. Francisco José Millán Mon (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me uiteraard aan bij de woorden van solidariteit met de inwoners van Lorca. In dit debat over onderwijs zou ik opnieuw een belangrijk punt willen aansnijden: de noodzaak om op middelbare scholen een vak op te nemen dat de historische achtergrond, het doel en de werking van de Europese Unie behandelt. In de vorige zittingsperiode, na de mislukte referenda over het grondwetsverdrag, heb ik dit onderwerp al eens aangesneden in de plenaire vergadering. Gelukkig heeft het Parlement het verslag-Løkkegaard over journalistiek en nieuwe media aangenomen in september, waarin in paragraaf 13 werd ingestemd met de introductie van dit vak. Ik heb zelf een amendement hierop ingediend.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Onlangs heeft de regering van de autonome gemeenschap Valencia in Spanje besloten volgend cursusjaar een dergelijk vak op te nemen. Dit initiatief zou door andere regio's en landen gevolgd moeten worden. Ik heb begrepen dat de Commissie dit soort initiatieven, uiteraard, ondersteunt en verwelkomt. Waarde collega's, wij stellen het alleen maar op prijs, wij waarderen het alleen maar … (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) Wojciech Michał Olejniczak (S&D). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, "Jeugd in beweging" is een van de belangrijkste initiatieven van de Europa 2020-strategie. We moeten economische groei bevorderen op basis van moderne technologieën, die alleen door opgeleide mensen kunnen worden ontwikkeld. We moeten kinderen en jongeren de juiste ondersteuning geven. Onderwijs in vreemde talen, sport en culturele activiteiten, vrijwilligerswerk en jongerenuitwisselingen: dit zijn programma's die toegankelijk zouden moeten zijn voor kinderen en jongeren in alle regio's van de Europese Unie. We moeten zorgen voor een verbetering van educatieve normen en een vermindering van ongelijkheden (op alle onderwijsniveaus van kinderdagverblijf tot universiteit) in elke regio van de Europese Unie. Volgens professor Jacek Kochanowicz is een gebrek aan het vermogen tot samenwerking een van de grootste problemen van Polen en de Europese Unie – ook dit moeten we veranderen. Menselijk kapitaal komt voort uit onderwijs, en sociaal kapitaal komt voort uit vertrouwen tussen mensen. Het investeren in educatieve en culturele programma's … (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) João Ferreira (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, allereerst moeten we kijken naar de context waarin dit debat plaatsvindt. We dienen de mooie woorden die we hier horen over het belang van cultuur en onderwijs, te confronteren met de realiteit. De onloochenbare werkelijkheid is dat er in deze sector steeds minder geïnvesteerd wordt en dat de overheid stappen terugzet. Daardoor wordt de sociale functie van de overheid in gevaar gebracht en neemt de ongelijkheid bij de toegang tot onderwijs, kennis en cultuur toe, wat leidt tot meer en grotere sociale ongelijkheden. De werkelijkheid in lidstaten als Portugal is dat duizenden onderwijsinstellingen worden gesloten, duizenden docenten hun baan kwijtraken of geen zekere baan hebben, het openbaar hoger onderwijs chronisch is ondergefinancierd en de collegegelden worden verhoogd. De realiteit is dat de begrotingen voor cultuur worden teruggebracht tot een zeer armzalig niveau. We mogen niet negeren dat deze realiteit dringend verandering behoeft, temeer indien de toestand er nog slechter op wordt wanneer het schandalige en obscurantistische interventieplan dat het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie hebben opgesteld, wordt uitgevoerd. Nikolaos Salavrakos (EFD). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, graag zou ik uiting willen geven aan mijn sympathie voor uw landgenoten. Spanje zien wij als een bevriend land en we leven mee als er daar dingen gebeuren. Het verslag over de "Jeugd in beweging" is een van de belangrijkste initiatieven die deel uitmaken van de Europa 2020-strategie om meer kansen voor onderwijs en opleiding voor de jeugd te bevorderen en te bewerkstelligen, om de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt te faciliteren. Onderwijs, een leven lang leren, innovatie en cultuur leiden zeker tot voortgang. Volgens een Grieks spreekwoord
39
40
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zijn het de koppen die het kapitaal maken, en niet andersom, en daarom moeten we de capaciteiten en bekwaamheden van onze jeugd vinden, uitlichten en ontwikkelen; dit kunnen wij doen door er voor te zorgen dat zij werk kunnen vinden dat bij hun kwalificaties en bekwaamheden past. (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) Andrew Henry William Brons (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze verslagen staan in het beste geval vol tegenstrijdigheden en in het slechtste geval vol hypocrisie. In deze verslagen wordt in positieve bewoordingen gesproken over diversiteit, terwijl het schrappen van de diversiteit tussen naties wordt toegejuicht. Tot de in de lidstaten gepromote diversiteit behoort ook de promotie van de culturen van de nieuwkomers, die helemaal niet Europees zijn. Wanneer een bevolking verandert, verandert ook haar cultuur. Inheemse culturen worden verdrongen en raken verloren. Verder wordt gesproken over vrijheid van meningsuiting, maar alleen daar waar uiting wordt gegeven aan onverdraagzaamheid ten opzichte van degenen die andere meningen zijn toegedaan, is dit overtuigend. Ze willen alleen de culturele waarden bevorderen waar ze achter staan, die overeenkomen met de zogenaamde "Europese waarden". Op het politieke vlak waren we afgelopen dinsdag getuige van de houding van dit Parlement met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting, toen werd goedgekeurd dat een lid van dit Parlement aan Frankrijk wordt overgedragen voor een showproces bij de Franse rechtbank voor een delict van meningsuiting, zonder dat hij ook maar de gelegenheid heeft gekregen om zichzelf te verdedigen. Damien Abad (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de situatie van de jongeren in Europa is vandaag de dag zeer zorgwekkend, zoals u weet, aangezien er vijf miljoen jongeren werkloos zijn. Ik ben vandaag dan ook zeer verheugd over de ambitie van de Europese Commissie om de toegang van jongeren in Europa te democratiseren. Maar ik denk dat we nog een stap verder moeten gaan dan het programma "Jeugd in beweging" en vooral niet in de valkuil moeten trappen om iedere jongere naar de universiteit te willen sturen. We moeten ons op alle doelgroepen richten, ook op de groepen die het verst van de Europese Unie afstaan, en met name, uiteraard, op stagiairs. Met dit in ons achterhoofd, denk ik dat we op zeer korte termijn een echt mobiliteitsprogramma voor deze groepen moeten opzetten, naast het Leonardo-programma. Ik denk dat de naam Erasmus, het merk Erasmus, voor alle programma's en in allerlei verschillende vormen gebruikt moet worden, met name voor stagiairs, zodat er ambitie genoeg is om onze doelen te bereiken. De tweede vraag gaat over de financiering. We moeten de middelen vrijmaken, want zoals velen onder u reeds aangaven: jongeren en onderwijs moeten de allerhoogste prioriteit hebben voor de toekomst van de Unie. Luís Paulo Alves (S&D). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dit is de kans om met kracht in te zetten op mobiliteit van jongeren en op onderwijs voor een generatie met een open visie op de wereld. Deze generatie moet vaardigheden hebben waarmee zij, op basis van een mondiale visie en denkwijze, een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de Europese regio's en de vooruitgang in Europa. Indien iedere Europese jongere tijdens zijn studie, stage of werk ervaring opdoet in een ander land, verwerft hij immers niet alleen meer vaardigheden, grotere zelfstandigheid en een bredere visie, maar vooral zeer veel
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
toegevoegde waarde door contacten en uitwisseling van ervaringen met andere Europese jongeren. Europa heeft meer dan ooit een generatie Europeanen nodig die elkaar kennen en vertrouwen, die Europa kennen en vertrouwen, om het Europese project vooruit te kunnen brengen. Iedereen moet daarom kunnen deelnemen aan dit Europese project; ook de inwoners van Fajã Grande op de Azoren, de meest westelijk gelegen plaats van Europa. Wij dienen ervoor te zorgen dat niemand om financiële redenen wordt uitgesloten. Jaroslav Paška (EFD). – (SK) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag over voorschools leren wordt opgemerkt dat kinderen uit armere gezinnen moeilijker toegang hebben tot onderwijs. De rapporteur noemde kinderen uit Roma-gezinnen als voornaamste risicogroep met een zeer beperkte toegang tot voorschools onderwijs. Daarom is het heel belangrijk dat de lidstaten speciale mogelijkheden creëren voor de toegang tot onderwijs voor kinderen wier ouders om uiteenlopende redenen niet de materiële omstandigheden of gezinssituatie kunnen bieden die hen in staat stelt om zonder al te grote problemen deel te nemen aan het reguliere onderwijssysteem. De speciale zorg voor kinderen uit risicogroepen moet echter tactvol worden aangeboden om stigmatisering van deze kinderen of gezinnen, waardoor het gevaar van sociale uitsluiting kan worden versterkt, te voorkomen. Daarom is het nodig de mechanismen voor speciale zorg voor deze kinderen systematisch te wijzigen en te verbeteren, zodat we zoveel mogelijk van deze kinderen kunnen laten integreren in onze samenleving. Franz Obermayr (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de eerste drie levensjaren van een kind zijn van doorslaggevend belang voor de ontwikkeling van de hersenen en het leren van talen. Zonder een bepaald taalvaardigheidsniveau is verder leren nauwelijks mogelijk, aangezien taalachterstanden slechts met de grootste moeite kunnen worden ingehaald naarmate men ouder wordt. In het verslag wordt geconstateerd dat de meeste kinderen uit immigrantengezinnen in de EU onderwijs krijgen zonder voldoende taalvaardigheden te bezitten. Tegelijkertijd wordt in het verslag verklaard dat migrantengezinnen evenals minderheden als Roma beduidend minder gebruik maken van voorschools onderwijs dan andere gezinnen. Het kan niet zo zijn dat het niveau van onze scholen steeds verder daalt omdat zo veel kinderen het onderwijs eenvoudigweg niet kunnen verstaan. Dat betekent dat elk kind – uit een immigrantengezin of niet – op het moment dat het voor het eerst naar school gaat, de taal van het land voldoende moet beheersen om het onderwijs te kunnen volgen. Joanna Katarzyna Skrzydlewska (PPE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ons werk voor het creëren van een Europees kader voor vroeg onderwijs op basis van gedeelde doelen en waarden wijst ons de juiste richting voor de harmonisatie van onze onderwijssystemen. In de context van de implementatie van de 2020-strategie is de nadruk op het belang van de eerste levensjaren voor de daaropvolgende ontwikkeling, en tevens op het potentieel van de vroege jeugd, van het grootste belang. Naar mijn mening is dit discussieonderwerp uiterst relevant voor deze situatie. In mijn land is de afgelopen maand een nieuwe wet van kracht geworden over vormen van zorg voor kinderen tot drie jaar. Onder de nieuwe wet wordt de omvang van zorg en opvang van kinderen uitgebreid met diverse nieuwe vormen van zorg: kinderclubs, dagopvang, officiële kinderverzorgsters en kinderdagverblijven op het werk. Deze veranderingen zijn bedoeld om gunstige omstandigheden te creëren voor
41
42
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een goede ontwikkeling van kinderen. Dankzij de verscheidenheid aan educatieve mogelijkheden kan deze ontwikkeling op elk gebied worden gesteund en gestimuleerd met gebruikmaking van het natuurlijke potentieel van het kind. Het openen van kinderdagverblijven op het werk maakt het voor ouders gemakkelijker om na een langere onderbreking terug te keren op de arbeidsmarkt. (Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken) Evelyn Regner (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wanneer we het hebben over "Jeugd in beweging", hebben we het over geld, maar in de eerste plaats hebben we het natuurlijk over de toekomst. Innovatie, creativiteit, inzetbaarheid zijn uiterst belangrijk voor ons allemaal in de Europese Unie. Het is goed dat de Commissie zich heeft gericht op dit cruciale moment van toetreding tot de arbeidsmarkt, en dat is precies waar ik me ook op wil richten. Jongeren worden geconfronteerd met de treurige realiteit, met de slechte arbeidsomstandigheden bij stages op dit moment, zelfs met uitbuiting. En dan is er natuurlijk het stigma, wanneer zij tot de arbeidsmarkt toetreden, waarbij zij zich afvragen "zitten ze wel op me te wachten?", wanneer er zulke hoge werkloosheidscijfers zijn. Dat is op dit moment echt het onderwerp waar ik me het meest mee wil bezighouden, dus dring ik er bij de commissaris op aan om op koers te blijven en zich ook op de toekomst te richten, om zoiets als een statuut voor stages te creëren waarin regels tegen uitbuiting worden vastgelegd … (Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken) Androulla Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag het medeleven en de solidariteit van de Commissie met de inwoners van Lorca en omgeving overbrengen. Als kind heb ik in mijn geboorteplaats ook een zeer sterke aardbeving meegemaakt, en ik weet wat voor een vreselijke ervaring dit is. Als Europeanen zouden we niet tevreden mogen zijn met de situatie in het Europese onderwijsstelsel. We mogen niet accepteren dat één op de zeven jonge mensen school verlaat zonder de benodigde vaardigheden en kwalificaties om werk te vinden en een bevredigend leven te leiden. En ik vind het ook onaanvaardbaar dat één op de vijf jonge kinderen niet goed kan lezen. We moeten alle aandacht schenken aan onze onderwijsstelsels. We moeten ze versterken door onze mobiliteitsprogramma's te versterken, want door jonge kinderen, studenten, arbeidskrachten en vrijwilligers te mobiliseren, ontwikkelen zij de transversale vaardigheden die zij niet kunnen ontwikkelen door formeel onderwijs. Ik vind het beperken van onze onderwijsbegrotingen een zeer kortzichtig beleid. Ik doe opnieuw een dringend beroep op de lidstaten en overheden om dit niet te doen, vooral in tijden van crisis, omdat dit in de toekomst zeer negatieve gevolgen zal hebben. We moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat de voorziening voor onderwijs en mobiliteit in het volgende meerjarig financieel kader hoger is dan momenteel het geval is, want dat is precies wat we nodig hebben om uit de crisis te komen en zin te geven aan onze bevolking. Eén geacht lid had het over subsidiariteit. Ik wil u verzekeren dat al onze beleidsregels en al onze aanbevelingen op het gebied van onderwijs en cultuur de subsidiariteitsregels volledig onderkennen en hier ook aan voldoen. Wij leggen de lidstaten niets op, we geven hun enkel aanbevelingen. We bieden hun een platform om samen te werken, zodat zij goede praktijken kunnen uitwisselen en van elkaar kunnen leren.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Zoals velen van u al hebben gezegd, zijn de culturele en creatieve sectoren belangrijk als drijvende kracht voor ontwikkeling en werkgelegenheid. We mogen echter niet vergeten dat de creatieve en culturele sectoren op zichzelf ook een waarde hebben. Creativiteit en cultuur zijn waarden van de Europese Unie die we hebben versterkt en moeten handhaven. Nadat we de inbreng hebben geanalyseerd die we van alle belanghebbenden over dit onderwerp hebben ontvangen, en na de openbare raadpleging van de belanghebbenden, staan wij op het punt om aanbevelingen te geven over de manier waarop we de culturele en creatieve sectoren moeten versterken en steunen om de verwachte resultaten te ontwikkelen en leveren. Met betrekking tot de externe dimensie van cultuur – cultuur in onze externe betrekkingen – denk ik dat we de verantwoordelijkheid hebben om dit te doen. Laten we niet vergeten dat we allemaal het UNESCO-verdrag over Culturele Diversiteit hebben ondertekend en aangenomen. We moeten met alle landen die dit verdrag hebben aangenomen, werken aan de tenuitvoerlegging ervan. Ik wil graag benadrukken dat dergelijke culturele contacten met de buitenwereld niet alleen voor hen maar ook voor ons gunstig zijn, omdat we daarmee onze cultuur, onze kennis en onze waarden in de wereld verrijken. Tot slot heb ik kennis genomen van de sterke steun die u allen hebt laten blijken voor Sarajevo als Culturele Hoofdstad in 2014. Milan Zver, rapporteur. – (SL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u bedanken dat u dit debat op een zodanige democratische en soepele wijze hebt geleid dat veel van mijn collega-parlementsleden hieraan hebben kunnen deelnemen. Het debat is boven alles van een hoogstaand niveau geweest, waarbij de focus lag op het feit dat wij onze huidige mobiliteitsprogramma's, als onderdeel van de programma's "Een leven lang leren" en "Jeugd in actie", willen versterken en behouden. Onze boodschap aan de lidstaten is dat zij meer aandacht moeten besteden en ook meer geld moeten investeren in jeugdbeleid dat zich over meerdere sectoren uitbreidt. Tevens willen wij dat dit debat een verder voordeel oplevert: wij willen dat de lidstaten verder gaan met het hervormen van hun onderwijsstelsels, sociale beleid, hun markten, enzovoort. Ik wil graag reageren op een bezwaar dat tijdens het debat naar voren is gekomen. Het dossier "Jeugd in beweging" is niet erg gericht op het belang van de markt. Eigenlijk wilden we die kwestie in z'n geheel vermijden, maar wij hebben op verschillende plaatsen benadrukt dat de onderwijsstelsels aangepast moeten worden aan de behoeften van de maatschappij en de economie, en dat deze kloof, dit grote gat, zo veel mogelijk moet worden gedicht en dat jongeren de arbeidsmarkt met zo weinig mogelijk obstakels moeten kunnen betreden. Het is interessant te zien dat dat precies is waar de jongerenorganisaties bij de voorbereiding van dit verslag op hebben gewezen. Ter afsluiting wil ik graag kort het volgende benadrukken: laten we de positieve energie die hier in het Europees Parlement, de tempel van de Europese democratie, en in de Europese Commissie heerst, gebruiken en er alles aan doen om ervoor te zorgen dat dit verslag niet slechts woorden op papier blijft. Mary Honeyball, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil iedereen graag bedanken voor de nuttige en constructieve wijze waarop we vandaag dit debat hebben gevoerd. Met een of twee opmerkelijke uitzonderingen was een overweldigende meerderheid van u voor mijn verslag over voorschools leren en de andere verslagen waarover we vandaag hebben gedebatteerd. Ik denk dat we echt een mijlpaal voor de toekomst hebben geschept waarmee wordt aangegeven dat onderwijs extreem belangrijk is. Het is niet alleen belangrijk voor
43
44
NL
Handelingen van het Europees Parlement
kinderen, de zeer jonge kinderen waarover ik het heb gehad en de jongeren waarover mijn collega het heeft gehad, maar ook voor de toekomst van Europa. Daarom ben ik een sterk voorstander van wat de commissaris heeft gezegd, dat lidstaten nu moeten blijven investeren in onderwijs en het economisch klimaat niet moeten gebruiken om bezuinigingen door te voeren. Bezuinigingen op het onderwijs zouden namelijk de grootst mogelijke vergissing zijn. Ons onderwijs draait om onze toekomst, om volwassenen die inzetbaar, fit en gezond zijn en die onze sociale voorzieningen niet uitputten. Dat begrijpen we en die boodschap moeten we ook overbrengen aan onze lidstaten, zodat zij hun subsidiariteit kunnen uitoefenen om ervoor te zorgen dat ook daadwerkelijk in praktijk wordt gebracht waar we het hier over hebben gehad. Marietje Schaake, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kom bij u terug met enkele concrete volgende stappen voor het verslag over de rol van cultuur in het externe optreden van de EU, waar we het deze ochtend over hebben gehad. Ik wil graag beginnen door het citeren van de heer Simonyi, een Hongaarse diplomaat in de Verenigde Staten, die zei dat "rock-'n-roll cultureel gezien een doorslaggevende rol heeft gespeeld in de ontspanning van communistische samenlevingen en hen dichter in de richting van vrijheid heeft gebracht". Wanneer we met name kijken naar de huidige revoltes van jonge generaties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, kunnen we zien dat vandaag de dag internet die doorslaggevende rol in de richting van vrijheid speelt. We hebben een strategie voor vrijheid op internet nodig om vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, toegang tot informatie en toegang tot culturele en educatieve inhoud mogelijk te maken. Dit is een prioriteit, maar het verslag bevat nog veel meer concrete suggesties waarvoor de basis al is gelegd door het Verdrag van Lissabon en de ratificatie van de UNESCO-verdragen. Nu moeten ze nog in praktijk ten uitvoer worden gebracht. De Europese dienst voor extern optreden moet het werk van verschillende directoraten-generaal coördineren en een directoraat-generaal voor culturele en digitale diplomatie oprichten. EDEO-medewerkers moeten worden geschoold en in elke EU-vertegenwoordiging is een cultureel attaché vereist. Er moet sprake zijn van coördinatie, stroomlijning en algemene integratie via een interinstitutionele task force die het Europees Parlement op de hoogte dient te houden. We vragen de Commissie om in 2011 een groenboek aan te nemen, gevolgd door een mededeling over een strategie voor culturele samenwerking in het externe optreden van de EU. We dringen tevens aan op capaciteitsopbouw via het financieren van onafhankelijke initiatieven, en we willen Europese culturele activiteiten in de rest van de wereld ook online bevorderen. Bestaande programma's, zoals het Europese nabuurschapsbeleid en het Europese instrument voor democratie en mensenrechten, hebben culturele componenten die moeten worden gecoördineerd en strategisch moeten worden ingezet. Ook moeten we cultureel erfgoed beschermen en bevorderen, bijvoorbeeld via het Blue Shield-programma, en moeten we een beleidsdialoog over cultuur aangaan met derde landen. Mensenrechten moeten worden geëerbiedigd en er mogen nooit culturele argumenten worden gebruikt om schendingen van mensenrechten te rechtvaardigen. Ik wil collega's aanraden het verslag te lezen. Ik denk dat uit dit debat blijkt dat we in de EU veel meer discussies over cultuur moeten voeren.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, na al deze interventies, wil ik mijn dank uitspreken aan mijn collega's, alle schaduwrapporteurs en alle rapporteurs van de medeadviserende commissies, die me een groot aantal ideeën aan de hand hebben gedaan, waardoor we de tekst waarover we vandaag gaan stemmen, nog verder hebben kunnen verbeteren. Ik wil nu, samen met u, naar de toekomst kijken. Welk vervolg willen we aan dit verslag geven? Wij vragen de Europese Commissie om, in het verlengde van het groenboek, een witboek op te stellen om de balans op te maken en zo tot een echte strategie voor de culturele en creatieve industrieën te komen. We wachten ook met ongeduld op de wetgevingsvoorstellen over de belastingheffing op culturele goederen, over een goed bestuur van collectieve rechtenbeheerorganisaties en over de budgetten voor de programma's met betrekking tot cultuur, onderwijs en media. We moeten onze ambities omzetten in concrete maatregelen. Waarom zouden we niet direct een lager btw-tarief invoeren voor culturele goederen, ongeacht of ze op een fysieke drager of online worden verspreid? De belastingverschillen leiden tot concurrentievervalsing en dat gaat onomstotelijk ten koste van het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. De Amerikanen hebben sinds jaar en dag een concurrentievoordeel dankzij een moratorium op het heffen van belasting op deze diensten. Gaat Europa hier iets aan doen? Waarom zouden we niet ook in Europa overal één prijs invoeren voor e-books? Edouard Herriot, een Frans politicus, zei: "Cultuur is wat ons rest als we alles zijn vergeten". Maar cultuur is snel vergeten als we haar niet beschermen, haar niet onderhouden en ons er niet in interesseren. Ik hoop dat Europa de middelen weet te vinden om haar cultuur te promoten, zodat het Europese model, het Europese erfgoed zijn invloed kan doen gelden, zodat Europa zijn identiteit kan verdedigen en de economie weer tot bloei kan brengen. De Voorzitter. – Tot besluit van het debat is er een ontwerpresolutie (1) ingediend, overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement. Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 149) Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) De toekomst van de Europese Unie is afhankelijk van de jongeren, hun potentieel en hun capaciteit om het huidige EU-project te omarmen en het naar een volgend niveau te tillen van inclusie en samenwerking tussen de lidstaten. De eerste voorwaarde voor het vormen van de jongeren van vandaag tot de Europese burgers van morgen is ze elkaar te laten leren kennen. Dit betekent in contact komen met zoveel mogelijk culturen in Europa, vrij verkeer en studeren in zoveel mogelijk lidstaten. Met dit in gedachten denk ik dat de programma's voor een leven lang leren zoals Erasmus of Leonardo da Vinci, meer substantiële financiële steun moeten krijgen van de autoriteiten in de komende jaren. Europa heeft er behoefte aan dat steeds meer scholieren en studenten in contact komen met het nieuwe sociale, culturele en onderwijsmodel. Ik ben van mening dat de mobiliteitsprogramma's voor jongeren een echte verandering teweeg zullen brengen in de houding van de Europese jongeren en een gedeelde visie zal
(1)
Zie notulen.
45
46
NL
Handelingen van het Europees Parlement
creëren voor hen over waar Europa voor staat, in gebieden als onderwijs, wetenschap en onderzoek maar ook cultuur en gemeenschappelijke waarden. Dominique Baudis (PPE) , schriftelijk. – (FR) In dit verslag wordt een duidelijke boodschap verkondigd: de Europese Unie moet in haar buitenlands beleid een samenhangende, gecoördineerde culturele strategie integreren. De banden die met name Europa en de landen ten zuiden van de Middellandse Zee met elkaar verbinden, ondergaan momenteel diepgaande veranderingen. Er waait een wind van vrijheid door de Arabische wereld. Cultuur is een beslissende troef. Zij draagt bij aan een levendige en duurzame democratie. Culturele en onderwijskundige uitwisselingen werken de opkomst van een georganiseerd maatschappelijk middenveld in de hand. Culturele samenwerking is ook één van de sleutels tot het succes van de Unie voor de Middellandse Zee. Door samenwerking gaan naties met elkaar delen, met elkaar praten, elkaar respecteren en begrijpen ze elkaar beter in het dagelijks bestaan. Sergio Berlato (PPE), schriftelijk. – (IT) Sinds de jaren negentig heeft de culturele en creatieve sector in de Europese Unie een exponentiële ontwikkeling doorgemaakt in de zin van banengroei en bijdrage aan het bruto binnenlands product. De aard van deze sectoren is tweeledig: vanuit economisch opzicht helpen ze bij het genereren van banen en groei en vanuit cultureel opzicht vergemakkelijken ze de sociale integratie van burgers. In haar groenboek erkent de Commissie officieel het economische en sociale belang van deze sector van de economie. Terwijl enkele van onze internationale partners reeds uit de veelzijdige bronnen van de culturele en creatieve sector putten, heeft de Europese Unie nog steeds geen strategische aanpak op basis van culturele activiteiten ontwikkeld. In mijn optiek biedt de globalisering nieuwe mogelijkheden voor ontwikkeling die het potentieel op het gebied van economische en werkgelegenheidsgroei doen toenemen. Concreet gezien hangt het vermogen van culturele en creatieve industrieën om sociale en territoriale samenhang nieuw leven in te blazen af van strategische investeringen. Het is dan ook noodzakelijk om met plaatselijke instellingen samen te werken, kennis over te dragen en goede praktijken uit te wisselen. Daarnaast ben ik van mening dat striktere waarborging van intellectuele-eigendomsrechten een conditio sine qua non is voor het behoud van de culturele diversiteit in Europa. Vilija Blinkevičiūtė (S&D), schriftelijk. − (LT) De mededeling van de Europese Commissie getiteld "Opvang en onderwijs voor jonge kinderen" is een welkom initiatief, aangezien in deze mededeling een aantal problemen met het onderwijs aan kinderen wordt onderzocht en middelen worden voorgesteld om kinderen de best mogelijke start voor de wereld van morgen te geven. Naar mijn mening ontbreekt het in dit document van de Commissie echter aan een goede analyse van het onderzoek naar en de gegevens over onderwijs aan kinderen, en de zorg voor en de sociale bescherming van kinderen, gebruikmakend van informatie uit alle 27 lidstaten. Daarnaast wil ik nadrukkelijk wijzen op de sterke relatie tussen sociaaleconomische achterstanden en de kans dat kinderen vanaf jonge leeftijd onderwijs ontvangen, omdat gezinnen met een laag inkomen veel minder vaak gebruikmaken van opvang- en onderwijsdiensten voor jonge kinderen, met als gevolg dat een deel van hen later als jonge mensen geen werk heeft en ook geen opleiding of studie volgt. Ik begrijp de inspanningen van de Commissie om de lidstaten aan te moedigen om voorbeelden van goed beleid en goede praktijken uit te wisselen, door middel van de open coördinatiemethode, maar het zou veel zinvoller en effectiever zijn om gemeenschappelijke kwaliteitscriteria te ontwikkelen en aan te nemen. Dat zou het verzamelen van gegevens en het gebruik van benchmarks in alle EU-lidstaten bevorderen. Het verzamelen van
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
gegevens is met name belangrijk om de vooruitgang te volgen en om resultaten te meten. Ik wil erop wijzen dat er met name gebrek is aan informatie over kinderen uit gezinnen met sociale problemen, kinderen met bijzondere behoeften en kinderen in achterstandsituaties. Zuzana Brzobohatá (S&D), schriftelijk. – (CS) Dit initiatiefverslag behandelt de problematiek van de studiemobiliteit van de jeugd vanuit de optiek van de 2020-Strategie. Het is absoluut een goede zaak om het concurrentievermogen van jongeren te vergroten door hen in het kader van universitaire studies de mogelijkheid te bieden om op zijn minst een jaar in een andere lidstaat te studeren. Studentenmobiliteit, een stelsel voor erkenning van studiepunten alsook andere maatregelen helpen de groeiende werkloosheid onder jongeren te beperken – deze bedraagt in de EU inmiddels een alarmerende 21 procent. De oproep aan de Commissie en de lidstaten om vrijwilligersactiviteiten te ondersteunen, dat wil zeggen om de wetgeving dusdanig aan te passen dat vrijwilligersactiviteiten van werklozen als werk kunnen worden aangemerkt, heeft mijn volledige steun. Met een dergelijke maatregel kan met name jongeren een bepaalde arbeidsmoraal worden aangeleerd, wordt hun concurrentievermogen vergroot en zijn zij beter gemotiveerd om op zoek te gaan naar werk. Verder is een duurzame aansluiting tussen de behoeften van de arbeidsmarkt en het beroepsonderwijs van uiterst groot belang. Dat onderwijs dient wat dat betreft uiterst flexibel te worden vormgegeven, om er zo voor te zorgen dat jongeren na afronding van hun opleiding zo goed mogelijk zijn voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook dit is een middel om de jongerenwerkloosheid geleidelijk terug te dringen. Ioan Enciu (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik wil benadrukken dat ik mijn krachtige steun geef aan het initiatief "Jeugd in beweging", gericht op het verbeteren van onderwijsstelsels en beroepsopleidingen in Europa. Ik ben van mening dat dit van zeer groot belang is, met het oog op ontwikkeling van specifiek beleid ter ondersteuning van jongerenmobiliteit en een soepele overgang van onderwijs naar werk. Een belangrijke factor is dat jongeren een van de zwaarst getroffen sociale groepen zijn door de wereldwijde economische crisis. Het is onze plicht om jongeren te steunen bij het betreden van de arbeidsmarkt, zowel in hun belang als ter ondersteuning van de Europese economie. De jongeren van vandaag zijn de leiders van morgen. Daarom is het cruciaal dat zij de kans krijgen om nu hun vaardigheden, capaciteiten en kennis te ontwikkelen, zodat zij in de nabije toekomst een actieve bijdrage kunnen leveren aan de groei en ontwikkeling van de Europese Unie. We moeten het fundament leggen voor concreet beleid ter ondersteuning van jongeren, dat hun een grotere mobiliteit verschaft en mogelijkheden om in het buitenland te studeren. De rol van deze mobiliteit is niet alleen ondersteuning van de economie maar tegelijkertijd het leveren van een zeer belangrijke bijdrage aan culturele cohesie in Europa. Kinga Gál (PPE) , schriftelijk. – (HU) Onze discussie over onderwijs en cultuur is in mijn ogen belangrijk. Aan de talloze belangrijke standpunten wil ik graag een benadering toevoegen die tot nu heeft ontbroken. Een basisvoorwaarde voor het in harmonie en succesvol samenleven van traditionele bevolkingsgroepen, minderheden en meerderheden is wederzijdse erkenning en respect. Onderwijs speelt hierin een cruciale rol. Als de geschiedenis en literatuur van minderheden zou worden onderwezen in scholen van meerderheden zoals ook de cultuur van meerderheden wordt onderwezen aan minderheden, zouden samenlevende gemeenschappen veel dichter bij elkaar komen te staan. Ook taalonderwijs speelt een belangrijke rol in het leren kennen van een cultuur. Dit is het geval bij het leren van een wereldtaal, maar geldt ook voor de relatie tussen minderheden en meerderheden die met elkaar samenleven. Ik ben van mening dat niet alleen de minderheid
47
48
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de taal van de meerderheid moet leren, maar ook vice versa. Iedereen zou hiermee zichzelf verrijken en uitdrukking geven aan wederzijds respect. Daarnaast zouden opgroeiende generaties, als ze elkaars taal kennen, veel positiever tegenover elkaar komen te staan en makkelijker contact kunnen leggen met hun leeftijdgenoten, wat bepalend kan zijn voor de toekomst van dit gebied. Tot slot acht ik het nodig om het belang van een diepgaand begrip van cultureel erfgoed te noemen, zodat samenlevende gemeenschappen elkaars culturele waarden kunnen herkennen en respecteren. Het is mijn ogen de concrete taak van de Commissie om prikkels voor deze dingen te geven, en van het Parlement om de principiële en politieke instemming te versterken. Filiz Hakaeva Hyusmenova (ALDE), schriftelijk. – (BG) Jongeren zijn de drijvende kracht van elke samenleving en haar toekomst. Hun opleiding, beroepsopleiding, kwalificaties en integratie op de arbeidsmarkt bieden de basis voor het bereiken van de Europa 2020-doelen voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Daarom ben ik er vast van overtuigd dat Europa door moet gaan met het investeren in hun ontwikkeling. Initiatieven als Erasmus, Leonardo en "Jeugd in beweging" moeten voortdurend verder worden ontwikkeld en populair worden gemaakt. Het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs en opleiding en de toegang van jongeren daartoe zijn belangrijke maatregelen voor het verlagen van de werkloosheid en het ontwikkelen van de Europese economie. Helaas zijn er in Europa nog steeds regio's en sociale groepen met beperkte mogelijkheden hiervoor. Inspanningen moeten worden gecoördineerd om dit probleem op te lossen. Het is ook belangrijk dat onderwijs- en opleidingsprogramma's nauwer aansluiten op de behoeften van het bedrijfsleven en dat het potentieel en de creativiteit van jongeren worden gestimuleerd om hen concurrerender te maken op de arbeidsmarkt. Ik steun de inspanningen om mobiliteit van jongeren te bevorderen, zowel tijdens hun opleiding als in hun beroepsleven. Dat is naar mijn mening een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en hun bewustwording van hun Europese identiteit. Filip Kaczmarek (PPE), schriftelijk. – (PL) De culturele dimensie van de externe acties van de EU is belangrijk en uiterst noodzakelijk. De Europese cultuur wordt over de hele wereld algemeen gezien als aantrekkelijk en begeerlijk. Aanvaarding van de Europese waarden ligt moeilijker. Tijdens mijn werk bij de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS/EU heb ik herhaaldelijk te maken gehad met culturele verschillen en de consequenties daarvan. Als Europeanen proberen we systematisch waarden en principes te propageren die voor ons fundamenteel en onvervreemdbaar zijn. Daarbij worden we vaak geconfronteerd met onbegrip van onze partners. Sommigen beschouwen dit als niets minder dan een vorm van cultureel imperialisme. Juist daarom is het zo moeilijk om onze partners ervan te overtuigen dat de waarden die door de Europese Unie worden gepropageerd, geen poging zijn om onze manier van denken aan anderen op te leggen. Het feit dat we bijvoorbeeld onze idealen op het gebied van mensenrechten proberen te verspreiden, berust eenvoudig op een morele imperatief. We respecteren verschil en verscheidenheid, maar we kunnen geen principes opgeven die wij als fundamenteel beschouwen. We zullen geen discriminatie accepteren en we zullen de bescherming van menselijk leven en menselijke waardigheid niet opgeven. Hierover is de Unie het volkomen eens. Ádám Kósa (PPE) , schriftelijk. – (HU) Ik wil mevrouw Honeyball graag feliciteren met haar uitstekende werk en het feit dat zij kritische punten heeft gezien die vroeger wellicht minder aandacht kregen. Een voorbeeld hiervan is de erkenning van het verband tussen armoede, kansarmoede en slechte schoolprestaties. Ik wil mijn collega's eraan herinneren
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
dat er nog een ander verband is: de kansarmoede is extra groot wanneer het kind ook nog een handicap heeft die door de niet-voorgelichte ouders niet wordt begrepen of geaccepteerd. In het verslag waaraan ik momenteel werk, zal ik speciale aandacht schenken aan dit probleem. Het werk van mevrouw Honeyball en met name de op het kind gerichte aanpak zullen een voortreffelijk ijkpunt zijn voor de toekomst. Het ontwerpverslag "vestigt de aandacht op het algemeen belang van onderwijs, nog voor het bereiken van de schoolleeftijd, met nadruk op de taalverwerving, meertaligheid en taaldiversiteit". Ik ben hiervan een verheugd en enthousiast voorstander. Ook ik ben van mening dat het steunen van de vroege ontwikkeling van gehandicapte kinderen en een goede taalverwerving door deze kinderen een fundamentele en later niet in te halen investering in personele middelen is. Ook is het belangrijk voor de ontwikkeling van de taalvaardigheid van dove kinderen dat zij eerst worden onderwezen in hun moedertaal (gebarentaal), zodat zij daarna echt meertalig kunnen worden. Dit is een investering voor het behalen van de doelstellingen van EU 2020 en het vergroten van de werkgelegenheid, wat zal leiden tot een toegankelijke, inclusieve en duurzame samenleving. Paweł Robert Kowal (ECR) , schriftelijk. – (PL) In het licht van de recente gebeurtenissen in Belarus en Noord-Afrika is steun voor mobiliteit van jongeren bijzonder belangrijk, vooral voor jongeren uit de landen van het oostelijk partnerschap en de Unie voor het Middellandse-Zeegebied. De EU kan de jonge democratische veranderingsprocessen in Egypte en Tunesië versterken door burgers van die landen te scholen in de geest van democratie en eerbiediging van de rechtstaat en de mensenrechten. Geschoolde burgers zijn de grootste vijanden van dictators en totalitaire regimes. De ervaring van EU-lidstaten kan worden ingezet bij het opzetten van dergelijke programma's. In Polen functioneert bijvoorbeeld het Konstanty Kalinowskiprogramma dat onder andere wordt uitgevoerd door het Centrum voor Oost-Europese Studies van de universiteit van Warschau, een internationaal instituut dat studenten uit het Oosten en de Balkan in Polen laat studeren. Ook moet de EU haar inspanningen intensiveren om een universiteit van het oostelijk partnerschap te stichten, die gemodelleerd is naar de Euromediterrane universiteit in Slovenië. Verder dient de EU initiatieven te steunen van jonge en getalenteerde mensen ter stimulering van bijzondere politieke strategieën. Het portaal Eastbook.eu is hier een goed voorbeeld van. Dagelijks informeren de oprichters van dit portaal duizenden internetgebruikers over gebeurtenissen in de landen van het oostelijk partnerschap en de voortgang van het programma. Studiereizen van jongeren uit de lidstaten naar de nabuurschapslanden moeten ook steun krijgen, omdat die helpen culturele barrières te slechten. Het initiatief Eurobus is in dit kader prijzenswaardig – ieder jaar wordt een rondreis door Oekraïne georganiseerd voor jongeren uit de EU-lidstaten. Elżbieta Katarzyna Łukacijewska (PPE), schriftelijk. – (PL) De Europa 2020-strategie die we in juni vorig jaar hebben aangenomen, moet leiden tot een uitweg uit de economische crisis en verdere ontwikkeling van de Europese Unie. De strategie draagt ook in hoge mate bij aan de instandhouding en zelfs de vergroting van de mobiliteit van jongeren. Het initiatief "Jeugd in beweging" is een van de prioriteiten van de Europa 2020-strategie en beoogt de resultaten van onze onderwijsstelsels te verbeteren en de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Ontwikkeling van het concept van uitwisseling van jongeren en het verwerven van nieuwe vaardigheden door jongeren moet leiden tot verwezenlijking van dit doel. Volgens statistische gegevens verlaat momenteel maar liefst 15 procent van de jongeren voortijdig het onderwijs, waardoor hun beroepskwalificaties niet aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt. Bovendien bezit slechts ongeveer
49
50
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een derde van de bevolking een hogeronderwijsdiploma, een percentage dat beduidend lager ligt dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten of Japan. Het concentreren van haar aandacht en financiële steun op deze twee problemen is daarom een van de belangrijkste uitdagingen voor de Europese Unie. De situatie zal echter niet verbeteren, wanneer zowel de Commissie als de lidstaten verzuimen de richtlijnen van de Europa 2020-strategie uit te voeren. De mobiliteit van jongeren is een van de sleutels voor verdere ontwikkeling van Europa. In ons streven naar de status van meest innovatieve economie van de wereld mogen we niet voorbijgaan aan investeringen in menselijk kapitaal, met name in jongeren. Ramona Nicole Mănescu (ALDE), schriftelijk. – (RO) Tegen de achtergrond van de huidige economische crisis heeft de EU behoefte aan een mondiale strategie op basis van innovatie en creativiteit, die bijdraagt aan economische groei en werkgelegenheid. Juist daarom moeten de culturele en creatieve industrieën worden aangemoedigd. Zodoende ben ik van mening dat we nu in Europa moeten zorgen voor een grotere verspreiding van creatieve werken en gratis online toegang tot deze werken, zonder uit het oog te verliezen dat de kunstenaars en hun werk beschermd moeten worden en een eerlijke beloning krijgen. Met dit idee moeten we een wettelijk kader opzetten dat de ontwikkeling in deze industrieën kan ondersteunen en de consumenten en de mensen die in de digitale markt werkzaam zijn, vertrouwen geven. Deze industrie kan nieuwe banen faciliteren en daarbij gebruik maken van de culturele diversiteit en het innovatieve potentieel van de Europese Unie. Daarnaast ben ik van mening dat we behoefte hebben aan nieuwe bedrijfsmodellen om deze industrieën te ondersteunen, door gebruik te maken van de voordelen van de gemeenschappelijke digitale markt. Tot slot ben ik van mening dat dit verslag een eerste stap is in de ontwikkeling van deze industrie. De Commissie en de lidstaten moeten echter hun inspanningen verhogen om de culturele en creatieve industrieën tot een kernindustrie van de Europese economie te maken. Iosif Matula (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik ben verheugd dat we speciale aandacht schenken aan jongeren in het kader van de Europa 2020-strategie, gezien de demografische uitdagingen voor ons continent. Tegen deze achtergrond biedt het vlaggenschipinitiatief van de Europese Commissie "Jeugd in beweging" concrete maatregelen voor het verhogen van het onderwijs- en beroepsopleidingenniveau, onder andere door mobiliteit en hulp bij betreding van de arbeidsmarkt. Behalve het reduceren van het percentage schoolverlaters en het verhogen van het percentage afgestudeerden voor 2020 wil ik een aantal aspecten belichten die jongeren kunnen ondersteunen. Het eerste is het belang van het opzetten van flexibeler onderwijsprogramma's die naast een baan doorlopen kunnen worden. Het tweede aspect is het voordeel van een virtueel mobiliteitssysteem als aanvulling op geografische mobiliteit. Een derde aspect is het aanmoedigen van studiebeurzen van bedrijven. Steun voor private jeugdinitiatieven is net zo belangrijk; deze kunnen leiden tot nieuwe banen en daarmee tot sociale integratie. Alajos Mészáros (PPE) , schriftelijk. – (HU) De jeugdwerkloosheid als gevolg van de economische en financiële crisis is in de hele EU tot een groot probleem uitgegroeid, dat tot dusverre niet in voldoende mate is aangepakt door de EU en de lidstaten. De werkgelegenheidssituatie van jongeren hangt af van het algemene economische beleid. De lidstaten moeten daarom overstappen op investeringen en de schepping van werkgelegenheid. Helaas zijn de bezuinigingsmaatregelen, die ook bij ons worden gevoeld en onder andere het onderwijssysteem treffen, alsmede de besnoeiingen op de schepping van werkgelegenheid niet bevorderlijk voor de jongeren. Integendeel: als zij zich buiten de maatschappij en de arbeidsmarkt geplaatst voelen, kan de economie op de lange termijn
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
in gevaar komen. De economische crisis mag niet als reden worden aangewend voor de verlaging van de opleidingskosten, aangezien een hoger opleidingsniveau van jongeren noodzakelijk is om de gevolgen van de crisis te bestrijden. Het succes en effect van het initiatief "Jeugd in beweging" staat of valt vooral bij de houding en de kernactiviteiten van de lidstaten en bij hun financiële steun aan de uitvoering van deze programma's op nationaal niveau, wat kan bijdragen aan de sociale integratie van jongeren. Ook de rol die plaatselijke onderwijsinstellingen en plaatselijke en regionale overheden spelen op het gebied van opleiding en mobiliteit is zeer belangrijk. Daarom acht ik het van belang dat de mobiliteit van leerkrachten en werkers uit de sector jeugd en onderwijs wordt gestimuleerd. Zij zijn immers degenen die de jongeren motiveren. Om deze doelstellingen van de Europese Unie te bereiken, moet er ook een partnerschapsbenadering worden ontwikkeld met plaatselijke en regionale overheden. Marie-Thérèse Sanchez-Schmid (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik steun dit verslag dat onze ambities voor jongeren in Europa bekrachtigd. In de EU 2020-strategie staat het onderwijs aan jongeren bovenaan de lijst met doelstellingen en worden er cijfers genoemd die voor 2020 moeten worden gehaald: een daling van het aantal voortijdige schoolverlaters van 15 procent naar 10 procent en een stijging van het aantal studenten dat met een diploma het hoger onderwijs verlaat van 31 procent naar 40 procent. Ik wil echter aandringen op één punt: de obstakels die de mobiliteit van jongeren in de weg staan. Op dit moment profiteert naar schatting 4 procent van de Europese studenten op een bepaald moment gedurende zijn studie van een Erasmusbeurs. Dat is nog te weinig als we kijken naar de waardering die wordt gegeven aan een cv met een jaar ervaring in het buitenland in termen van kennis – met name talenkennis –, ruimdenkendheid en vaardigheden. Er kunnen drie problemen aan dit cijfer ten grondslag liggen: onwetendheid van een groot aantal studenten van zelfs het bestaan van mobiliteitsmogelijkheden, de kosten die een jaar Erasmus met zich mee kan brengen voor de portemonnee van een student, en de complexiteit van de erkenning van de verworven kennis en ervaring. Europa en de lidstaten moeten zich dus op al deze gebieden inzetten, zodat het Erasmusprogramma, dat een van de grootste successen van de EU is, voor iedereen een succes wordt. Csaba Sógor (PPE) , schriftelijk. – (HU) Het hoofddoel van het initiatief "Jeugd in beweging" is het vergroten van de mobiliteit van de jeugd en het wegnemen van de obstakels die dit doel nog in de weg staan. Ik ben verheugd over het feit dat het ook bijzondere nadruk legt op de afstemming tussen onderwijs en de arbeidsmarktbehoeften. De grootste zorg van de afgestudeerde jongeren van vandaag is namelijk juist het feit dat ze na hun afstuderen ontdekken dat ze hun kennis niet kunnen benutten op de arbeidmarkt. De alarmerende jeugdwerkloosheidscijfers ondersteunen dit, en de gevolgen van dit verschijnsel zijn dat jongeren bijvoorbeeld minder graag kinderen nemen, het stichten van een gezin drastisch uitstellen en hiermee de nadelige demografische veranderingen versterken. Het probleem is natuurlijk zowel bij de Europese Unie als bij de lidstaten bekend. De oplossing is echter in de eerste plaats in handen van de lidstaten, aangezien alleen zij de onderwijssystemen kunnen reorganiseren, hervormen en aanpassen aan de nieuwe sociaaleconomische realiteit. Het is de taak van de EU om een kader voor deze processen te scheppen en te voorkomen dat de lidstaten het oorspronkelijke doel uit het oog te verliezen. Verder moet zij de lidstaten aanmoedigen en motiveren om hervormingen door te voeren die op korte termijn weliswaar moeilijk zijn, maar die op lange termijn resultaat zullen opleveren. Bogusław Sonik (PPE), schriftelijk. – (PL) Ik ben verheugd dat het Parlement vandaag het verslag over het initiatief "Jeugd in beweging" heeft aangenomen, terwijl er tegelijkertijd
51
52
NL
Handelingen van het Europees Parlement
een economische crisis gaande is, waardoor sommige lidstaten hun investeringen in onderwijs en scholing beperken. Het zijn de jongeren die in de afgelopen jaren het hardst getroffen zijn door de gevolgen van de crisis. Het werkeloosheidscijfer onder jongeren in de EU bedraagt meer dan 20 procent, het dubbele van de gemiddelde werkeloosheid onder volwassenen, en in sommige lidstaten ligt het cijfer zelfs boven de 40 procent. Bezuinigingen hebben rechtstreeks invloed op de toekomstvooruitzichten en ontwikkelingsmogelijkheden van jongeren. Kennis en vaardigheden van jongeren zijn onmisbaar voor de verwezenlijking van intelligente en duurzame ontwikkeling. Met "Jeugd in beweging", een vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie, wordt beoogd de aantrekkingskracht van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren, de kwaliteit van het onderwijs te verhogen en de mobiliteit van studenten en werknemers te bevorderen. Het initiatief biedt jongeren de mogelijkheid de kennis, vaardigheden en bekwaamheden te verwerven die nodig zijn voor hun werkzame en hun persoonlijke leven. Volledige verwezenlijking van deze prioriteiten en doelen is niet mogelijk als de EU hiervoor in haar begroting geen financiële steun voor de lange termijn vastlegt. Daarom is het zo belangrijk dat dit initiatief hoge financiering krijgt toegewezen, zonder daarbij het belang van doorlopende promotie en een goed informatiebeleid uit het oog te verliezen. Jutta Steinruck (S&D) , schriftelijk. – (DE) In het verslag wordt de aandacht gevestigd op een beroepsgroep die al te vaak buiten beschouwing wordt gelaten. Wat zou de Europese cultuur zijn zonder al die creatieve kunstenaars? Bij de ontwikkeling van de creatieve sector in economische zin, mogen wij degenen die in deze sector werkzaam zijn, niet uit het oog verliezen. Voor mij als schaduwrapporteur namens mijn fractie in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken waren daarom de sociale situatie en de omstandigheden waaronder creatieve personen leven, bijzonder belangrijk. Helaas leven velen van de vijf miljoen mensen die binnen de creatieve sector de kost verdienen, onder precaire omstandigheden. Tweede en derde banen zijn geen uitzondering, aangezien één baan dikwijls niet genoeg is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Het ontbreken van ziekte- en pensioenverzekeringen is aan de orde van de dag. Arbeidsovereenkomsten zijn doorgaans onzeker en velen in de creatieve sector kunnen nauwelijks meer dan een paar maanden vooruit plannen. Bovenal, een eerlijk socialezekerheidsniveau met een adequate verzekering tegen werkloosheid, ziekte en voor de oude dag moet ook voor degenen die werkzaam zijn in de creatieve industrie, tot de standaard behoren. Ik ben bijzonder blij dat de rapporteur hier het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft opgevolgd en dit in het verslag heeft opgenomen. Nu is het aan de Commissie en de lidstaten om deze sociale misstanden uit te bannen en de vele creatievelingen in Europa de toezegging te doen dat creatieve kunstenaars in Europa niet als sociaal zwakkeren hoeven te leven. Emil Stoyanov (PPE), schriftelijk. – (BG) Ik wil de rapporteur complimenteren voor zijn goede werk en samenwerking ten behoeve van dit verslag. Ik wil nogmaals het grote economische en culturele potentieel en het unieke karakter van de creatieve industrieën benadrukken. Ze bevinden zich in een zeer bijzonder gebied tussen het gewone zakendoen en het creëren van culturele producten. Het is verheugend dat deze sector zelfs in de huidige omstandigheden een van de meest dynamische en innovatieve van Europa is. Een ander punt dat genoemd moet worden, is dat de creatieve industrieën mogelijkheden voor groei bieden en werk verschaffen aan ongeveer vijf miljoen mensen in de Europese Unie. Helaas werd mijn verzoek aan de Europese Commissie en de lidstaten om de mogelijkheden te bespreken van het creëren van speciale Europese en nationale fondsen die in geld zouden voorzien om onder gunstige voorwaarden aan deze industrieën te lenen, met een kleine
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
meerderheid verworpen in de Commissie cultuur en onderwijs. Toch ben ik er vast van overtuigd dat dit idee van mij verwezenlijkt zal worden en in de nabije toekomst zal worden aangenomen. Ik denk dat dit uitermate belangrijk is voor de steun aan en de ontwikkeling van de culturele en creatieve industrieën, omdat ze als niet volledig commerciële activiteiten zachte leningen nodig hebben, die banken tegenwoordig niet op de normale manier aan andere industrieën kunnen geven. Rafał Trzaskowski (PPE), schriftelijk. – (PL) In het Europees Parlement roepen we op tot concrete acties: we willen dat de Europese Commissie de creatieve sector erkent als een van de meest productieve onderdelen van de EU-economie en de ontwikkeling van deze sector absolute prioriteit geeft. Om dit te bewerkstelligen, willen we voor de creatieve sector als pijler van intelligente economische groei, vooral de financieringsmogelijkheden uit de EU-begroting uitbreiden. Het is namelijk mogelijk om synergie te creëren tussen de EU-steunprogramma's voor cultuur, zoals Cultuur 2007-2013, en al bestaande EU-onderzoeksprogramma's (zoals het achtste kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de EU). Ook de mogelijkheden om geld te besteden uit bestaande fondsen (zoals het Europees Sociaal Fonds) kunnen worden uitgebreid. Parallel hieraan adviseren we om het ontstaan van nieuwe en innoverende financiële instrumenten te steunen, bijvoorbeeld bankgarantiesystemen, terug te betalen voorschotten en intelligente kredieten. Hierdoor wordt het voor creatieve geesten en kleine en middelgrote ondernemers uit de creatieve sector makkelijker om ondernemingen te starten. Geld is natuurlijk niet het enige. We stellen onder andere ook voor om de samenwerking tussen de culturele en creatieve sector en de Europese universiteiten te versterken, het aantal specialistische scholingen voor jongeren uit te breiden en de mobiliteit van alle kunstenaars en cultuurbeoefenaars te vergroten. Daarom zijn wij van plan om een meertalig internetplatform in het leven te roepen waar creatieve geesten hun ervaringen kunnen delen, zodat er een nog intensiever netwerk ontstaat voor iedereen voor wie de ontwikkeling van de creatieve industrie in Europa belangrijk is. VOORZITTER: JERZY BUZEK Voorzitter 10. Verklaring van de Voorzitter De Voorzitter. – Gisterenmiddag werd de Spaanse provincie Murcia getroffen door een aardbeving. Daarbij kwamen ten minste zeven mensen om het leven en raakten vele mensen gewond. Drie uur geleden sprak de heer Martínez Martínez hier al over. Namens het Europees Parlement wil ik onze condoleances overbrengen aan de families van de slachtoffers. Wij wensen alle gewonden een spoedig herstel toe. We zijn ook onder de indruk van de snelle reactie van de inwoners van de provincie en de inspanningen die zij leveren om te helpen bij het reddingswerk. Ik zal een de Spaanse autoriteiten vandaag een condoleancebrief sturen. Cristina Gutiérrez-Cortines (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u zeer voor uw woorden van medeleven en solidariteit. De tragedie van Lorca krijgt langzaamaan gestalte. Op dit moment is bekend dat er acht doden zijn – onder wie twee zwangere vrouwen en een kind van twaalf –, 250 gewonden en dat 80 procent van de huizen is verwoest. Dit betekent dat veel inwoners van Lorca
53
54
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vanaf nu voorlopig dakloos zijn. Velen van hen hebben ook hun werkplek verloren en daarmee hun hoop, hun verwachtingen en hun mogelijkheden. Lorca is een stad met 70 000 inwoners waarvan 20 procent immigranten, die door de stad zijn ontvangen en opgevangen en aan wie zij een nieuw leven en nieuwe betekenis aan het leven heeft gegeven. Ik weet dat zij samen, oude en nieuwe inwoners van Lorca, met de hulp van instellingen en van ons allen een nieuwe impuls aan hun leven kunnen geven. En ik verzoek Europa met klem om niemand achter te laten en degenen die lijden ondersteuning te bieden, het verdriet te onderkennen en zich aan hun kant te scharen, hen te omhelzen en hen kansen te bieden. Ik dank u allen en verzoek u een minuut stilte in acht te nemen. (Applaus) De Voorzitter. – Ik verzoek u allen te gaan staan om een minuut stilte in acht te nemen. 11. Schoonmaak in Europa en Let's do it World 2012 (schriftelijke verklaring) De Voorzitter. – Dames en heren, schriftelijke verklaring 0003/2011 ingediend door de leden Romana Jordan Cizelj, Ana Gomes, Corinne Lepage, Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė en Indrek Tarand over Schoonmaak in Europa en Let's do it World 2012 is door de meerderheid van de leden van het Parlement ondertekend en zal bijgevolg overeenkomstig artikel 123 van het Reglement worden toegezonden aan degenen voor wie ze bestemd is en worden gepubliceerd in de aangenomen teksten van deze vergadering, met vermelding van de namen van de ondertekenaars. Als ik het wel heb, wil mevrouw Jordan Cizelj er iets over zeggen. Mevrouw Jordan Cizelj, het woord is aan u. Romana Jordan Cizelj (PPE). – (SL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik u bedanken voor de steun die u aan deze schriftelijke verklaring hebben gegeven. Met deze verklaring laten wij zien dat wij belang hechten een aan schoon milieu in dit Europese Jaar van het Vrijwilligerswerk. Niettemin wil ik u verzoeken het niet alleen bij deze ondertekening te laten, maar te helpen om ervoor te zorgen dat deze actie volgend jaar, in 2012, dat wil zeggen deze eendaagse schoonmaakactie, in zoveel mogelijk landen een succes wordt, in ieder geval in meer landen dan nu, om zodoende de milieugroeperingen in jullie land te steunen. Indrek Tarand (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil iedereen bedanken voor de steun aan dit initiatief. Ik zal zeer kort zijn. Het was een waar genoegen om onder toezicht van mevrouw Jordan Cizelj en in samenwerking met mevrouw Gomes, mevrouw Morkūnaitė-Mikulėnienė en mevrouw Lepage te mogen werken. Dit is een echt burgerinitiatief dat zal laten zien hoe burgers Europa naar een betere toekomst kunnen leiden. Omdat ik echter bekend ben met de controversie rondom schriftelijke verklaringen en de verschillende meningen over het nut hiervan, wil ik graag mijn excuses aanbieden aan de leden die zich beledigd voelden door onze campagne, en wil ik graag de belofte herhalen die ik heb gedaan aan de heer Danjean, de voorzitter van mijn subcommissie: ik beloof gedurende deze parlementaire termijn geen schriftelijke verklaring meer te beginnen. Ik hoop dat u mij zult helpen mijn belofte na te komen en ik hoop dat we elkaar allemaal weer zullen treffen tijdens de actiedag in 2012.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
12. Stemmingen De Voorzitter. – Aan de orde zijn de stemmingen. (Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen) 12.1. Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijsen opleidingsstelsels in Europa (A7-0169/2011, Milan Zver) (stemming) 12.2. Voorschools leren (A7-0099/2011, Mary Honeyball) (stemming) 12.3. Partnerschapsovereenkomst inzake visserij EU-Mauritanië (stemming) 12.4. Overheidsopdrachten (B7-0284/2011) (stemming) 12.5. Crisis in de visserijsector als gevolg van de stijging van de olieprijzen (stemming) 12.6. Herziening van de Small Business Act (stemming) Vóór de stemming over amendement 9 Niki Tzavela (EFD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij, de medeauteurs, zijn het gisteren allemaal eens geworden over een compromis dat als volgt luidt: "Neemt nota van de groeiende illegale handel in alle lidstaten in nagemaakte en vervalste producten ingevoerd uit derde landen, die de concurrentiekracht van het Europese MKB bedreigen". Alle auteurs stemmen hiermee in. (Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen) 12.7. Innovatie-Unie: voorbereiding van de Unie op een wereld na de crisis (A7-0162/2011, Judith A. Merkies) (stemming) Vóór de stemming Silvia-Adriana Ţicău (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega's graag vragen om voor amendement 1 te stemmen, omdat dit het idee ondersteunt meer middelen voor het innovatiebeleid te hebben, om maar de bewoording weg te laten waarmee wordt gesuggereerd dat middelen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid … (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) 12.8. IAO-Verdrag aangevuld met een aanbeveling inzake huishoudelijk personeel (stemming) 12.9. Resistentie tegen antibiotica (stemming) 12.10. De culturele dimensies van het externe optreden van de EU (A7-0112/2011, Marietje Schaake) (stemming)
55
56
NL
Handelingen van het Europees Parlement
12.11. Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken (A7-0143/2011, Marie-Thérèse Sanchez-Schmid) (stemming) 12.12. Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa 2014 (stemming) Na de stemming VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter 13. Stemverklaringen De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemverklaringen. Mondelinge stemverklaringen Verslag: Milan Zver (A7-0169/2011) Salvatore Iacolino (PPE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, het lijdt geen twijfel dat dit verslag een stap vooruit is als het gaat om het creëren van nieuwe onderwijskansen voor jongeren. Er wordt gepleit voor meer onderzoek, meer innovatie, meer EU 2020-strategie binnen een context die steeds belangrijker wordt. We hebben meer onderwijs op schoolniveau nodig, meer beroepsopleiding, maar ook meer universiteiten, zodat we samenwerken met jonge mensen om de toegevoegde waarde van de promotie van cultuur te waarborgen. Dit verslag concentreert zich op het vergroten van de slaagkans op school en dat is tevens de reden waarom wij voor hebben gestemd. Meer mobiliteit voor jongeren, meer mogelijkheden om arbeidskansen te ontwikkelen, en een arbeidsmarkt die niet alleen naar jongeren kijkt die binnen een bepaald gebied werkzaam zijn, maar naar alle sectoren die mogelijkheden bieden voor jongeren om te groeien. Sergej Kozlík (ALDE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, ik heb het Europese initiatief "Jeugd in beweging" gesteund, dat als doel heeft om vóór het jaar 2020 het aantal vroegtijdige schoolverlaters te verlagen van 15 naar 10 procent en het aantal mensen met een universitaire opleiding te verhogen van 31 naar 40 procent. Ter vergelijking: in de Verenigde Staten heeft 40 procent van de bevolking een universitaire opleiding, in Japan 50 procent. Momenteel heeft 14,4 procent van de jongeren in de leeftijd van 18 tot 24 jaar in Europa een lagere dan middelbare opleiding en is bijna 21 procent van de jongeren werkloos. Ik ben het er ook mee eens dat het initiatief "Jeugd in beweging" zich richt op het voorzien in onderwijs dat aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt. Er wordt geschat dat het aantal arbeidsplaatsen waarvoor een hoge opleiding vereist is vóór het jaar 2020 zal stijgen van 29 naar 35 procent. Jarosław Kalinowski (PPE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de Europese steunprogramma's voor jongeren verdienen onze onvoorwaardelijke steun. Zij vertegenwoordigen de toekomst van ons continent, maar zijn tegelijkertijd het meest weerloos. Het is onze taak om ervoor te zorgen dat zij goed onderwijs krijgen, toegang hebben tot cultuurgoederen en vooral dat zij de mogelijkheid krijgen om vreemde talen te leren en om te kunnen kiezen waar zij hun opleiding volgen. Niet iedereen beschikt over
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het geld en de mogelijkheden om daar zelf voor te zorgen. De positieve resultaten van de vele steunprogramma's voor jongeren, zoals Erasmus of Leonardo da Vinci, bewijzen dat dit een lonende investering is. Plattelandsjongeren hebben de meeste steun nodig. Het ontbreekt hun vaak aan financiële middelen om een studie te beginnen en er zijn in de gebieden waar zij wonen, geen kansen om buiten de landbouw werk te vinden. Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik wil enkele woorden kwijt over het uitstekende verslag van de heer Zver over het initiatief "Jeugd in beweging". Dit is een van de succesverhalen van het communautair beleid. Zelfs de eurosceptici of degenen die kritisch tegenover de Europese Unie staan, zijn van mening dat juist met deze mobiliteitsprogramma's voor de jeugd een bepaalde meerwaarde is bereikt waar iedereen baat bij heeft. Het Bolognaproces, het Kopenhagenproces en andere dergelijke initiatieven zijn daar goede voorbeelden van. Het verslag van de heer Zver ondersteunt deze ontwikkeling, waarvan al is gebleken dat ze goed is en nieuwe mogelijkheden en voorwaarden voor jonge Europeanen schept om in verschillende Europese landen te studeren. Het is voor ons een manier om daadwerkelijk beste praktijken uit te wisselen. Ik ben van mening dat deze ontwikkeling op de lange termijn een stevige basis zal vormen voor economische groei in Europa, maar belangrijker dan economische groei is het besef dat via dit proces mensen, jongeren, als individuen en Europeanen kunnen opgroeien. Daniel Hannan (ECR). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, in heel Europa veroordelen we generaties jonge mensen tot emigratie en armoede. We veroordelen generaties die nog geboren en verwekt moeten worden tot schulden – en dat allemaal om deze hoogmoed van een monetaire unie te handhaven. In Ierland is het BBP met 20 procent gedaald ten opzichte van het hoogste niveau – een welhaast onvoorstelbaar cijfer. In Griekenland zijn er protestrellen tegen het bezuinigingspakket, en toch weten we dat het niet gaat werken. Toen de interventie een jaar geleden werd overeengekomen, was het idee dat hiermee het lek onmiddellijk gedicht zou zijn, dat het een voorwaardelijke maatregel voor de korte termijn zou zijn en dat Griekenland inmiddels weer goedkoop geld zou lenen, aangezien de crisis voorbij zou zijn. We zien nu dat dit is mislukt. Desondanks gaan we in Portugal en opnieuw in Griekenland door met hetzelfde beleid, in plaats van onze vergissing toe te geven. Wat verwachten we van onze kiezers een hoge prijs voor onze hoogmoed! Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE). − (LT) Mevrouw de Voorzitter, het doet me genoegen dat we vandaag de ontwerpresolutie getiteld "Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa" hebben aangenomen, omdat deze resolutie duidelijke aanbevelingen en belangrijke suggesties bevat, die EU-lidstaten zouden kunnen en moeten volgen om hun onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren. Enkele aspecten van de resolutie wil ik er speciaal uitlichten. Het eerste aspect is dat het, aangezien het initiatief "Jeugd in beweging" is gericht op de verwezenlijking van een van de hoofddoelen van de Europa 2020-strategie, namelijk om het percentage voortijdige schoolverlaters te verminderen van 15 procent tot 10 procent, ontbreekt aan maatregelen een aanbevelingen om de competenties, de kwalificaties en het prestige van docenten te verbeteren. We moeten goed begrijpen dat het beroep van docent het beroep is dat de meeste toegevoegde waarde voor de samenleving creëert, en we moeten
57
58
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ernaar streven dat de docenten in Europese landen de beste docenten zijn. Ik sta volledig achter het verzoek aan de Commissie om met een omvattende strategie ter bevordering van het niet-formeel onderwijs en ter ondersteuning van aanbieders van niet-formeel onderwijs te komen, en ik roep op om de belangrijkste aanbevelingen in dit document rechtstreeks te koppelen aan het meerjarig financieel kader. Bernd Posselt (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, vandaag is de voorzitter van de Sudetendeutsche Landmannschaft en van de Sudetendeutschen Jugend hier aanwezig, die met veel engagement streven naar grensoverschrijdende samenwerking met de Tsjechische Jeugd. Het verslag is in dit verband werkelijk van onschatbare waarde, omdat dit drie punten omvat: ten eerste de samenwerking tussen universiteiten, met name in de Euroregio's en de grensregio's; ten tweede beroepsopleiding – we hebben immers niet alleen universitaire opleiding nodig; en ten derde met name het onderwerp taalvaardigheden. Ik wil duidelijk stellen dat ik de taal van Shakespeare geweldig vind, maar het is mijns inziens jammer als jongeren nog maar in één taal met elkaar communiceren. Juist het leren van de taal van onze buren en het leren van kleine talen zouden wij in dit verband met name moeten stimuleren. We kunnen de cultuur van onze buren immers pas echt leren als kennen, als we het dagelijkse leven in hun taal beginnen te ervaren. In dat opzicht staat ons nog een heleboel te doen, maar hebben we ook enorme kansen. Sidonia Elżbieta Jędrzejewska (PPE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik ben erg blij dat het initiatief "Jeugd in beweging" integraal deel uitmaakt van de Europa 2020-strategie. Ik ben ook tevreden dat het verslag dat vandaag is aangenomen, rekening houdt met het belang van niet-formeel onderwijs in de vorm van deelname aan jongerenorganisaties, niet-gouvernementele organisaties en vrijwilligerswerk. Ik ben ervan overtuigd dat niet-formeel onderwijs jongeren helpt om actieve burgers te worden en hun persoonlijke interesses te ontwikkelen, hen leert samen te werken en, heel belangrijk, hun kansen op het vinden van werk vergroot. Verslag: Mary Honeyball (A7-0099/2011) Jarosław Kalinowski (PPE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, kinderen zijn onze toekomst. Zij zullen in de toekomst de bewuste Europese samenleving vormgeven, daarom is voorschools onderwijs zo belangrijk. We moeten kinderen al vanaf jonge leeftijd positieve waarden en de juiste morele normen bijbrengen. Het onderwijs moet gebaseerd zijn op goede, solide grondslagen en worden verzorgd door goed opgeleide en getrainde onderwijzers. We moeten streven naar gelijke kansen, zodat ieder kind, ongeacht of het afkomstig is uit de stad of van het platteland, uit een rijke of arme familie, kan deelnemen aan voorschools onderwijs. Onze focus moet daarbij liggen op de plattelandsgemeenschappen, omdat kinderen daar veel slechtere toegang hebben tot onderwijs en culturele faciliteiten. Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, het is heel belangrijk om aandacht te besteden aan de vroege kindertijd en kinderopvang en voorschools onderwijs. Daarom ben ik heel blij met het verslag van mevrouw Honeyball, waarvan ik zelf schaduwrapporteur was. Met betrekking tot dit uitstekende verslag wil ik zeggen dat ik hoop dat het belang van opvoeding meer wordt benadrukt dan het belang van onderwijs wanneer we het over kleine kinderen hebben. Het is namelijk zo dat alle belangrijke fundamenten voor een mensenleven
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
in de eerste jaren worden gelegd, en als kinderen dus een veilige basisopvoeding krijgen, in een veilige leefomgeving, dan zullen ze ook de mogelijkheid hebben om in de toekomst succesvol te zijn. We moeten dus meer nadruk leggen op opvoeding dan op onderwijs. Onderwijs komt later wel. Zoals gezegd worden in dit verslag de verschillende modellen die in Europa bestaan, goed behandeld en het uitgangspunt is dat we er al in de vroege kindertijd voor moeten zorgen dat geen enkele Europese jongere wordt uitgesloten en dat iedereen de mogelijkheid heeft om een goed en compleet leven te leiden. Daniel Hannan (ECR). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, vorige zomer had ik het genoegen uw kiesdistrict te bezoeken, en op een dag ging ik met mijn kinderen naar het strand. Ik weet nog dat ik toekeek hoe mijn twee kleine meisjes een zandkasteel bouwden, zich totaal niet bewust van de opkomende vloed, zo geboeid waren zij door de schelpen en takjes waarmee zij hun creatie versierden. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om hen erop te wijzen dat de vloed opkwam, en vandaag bekroop mij hetzelfde gevoel toen ik onze stemlijst doornam. We hebben te maken met historische gebeurtenissen – een economische crisis aan onze grens, een sterke daling in ons aandeel in het wereldwijde BBP – en hebben het hier over voorschools leren, over onze verantwoordelijkheden aan de Internationale Arbeidsorganisatie en over de vraag of Sarajevo de Culturele Hoofdstad van Europa moet worden. Ik zal u de globale en beangstigende statistieken geven: in 1974 waren de landen van West-Europa verantwoordelijk voor 36 procent van het wereldwijde BBP; vandaag de dag is dat 26 procent; in 2020 zal het 15 procent zijn. Terwijl wij ons druk maken over voorschools leren, waarbij we al onze propaganda uit de kast halen over het nader tot elkaar komen van Europa en De Frambozenijsoorlog publiceren, en terwijl onze kinderen worden gestimuleerd om het onbedoeld hilarische Kapitein Euro te lezen, wordt ons aandeel in de wereld ingehaald door krachtigere landen die hebben geleerd wat de voordelen van decentralisatie en machtsverdeling zijn. Ongetwijfeld nadert nu de tijd dat onze praal van weleer voorgoed tot het verleden zal behoren? Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE). − (LT) Mevrouw de Voorzitter, ik wil reageren op de heer Tomaševski, die in het debat van vanochtend verkeerde informatie heeft verstrekt. Hij verklaarde namelijk dat kinderen die tot de Poolse minderheid in Litouwen behoren, geen studie in het Pools kunnen volgen. Te uwer informatie: In Litouwen wonen ongeveer tweehonderdduizend Litouwse burgers van Poolse afkomst, en er zijn 62 scholen waar de lessen uitsluitend in het Pools worden gegeven en 34 scholen waar Poolse les wordt gegeven. Ter vergelijking: in Duitsland, waar twee miljoen mensen van Poolse afkomst wonen, bestaat niet één openbare school voor alleen Polen. Opgemerkt moet worden dat burgers van Poolse afkomst alleen in Litouwen onderwijs in het Pools kunnen krijgen, van de kleuterschool tot de universiteit. Dat is uniek in de wereld. De universiteit van Białystok heeft een filiaal in Litouwen, het enige departement van een Poolse universiteit buiten Polen. In een enquête verklaarde 42 procent van de vertegenwoordigers van nationale minderheden in Litouwen dat onvoldoende kennis van het Litouws een nadeel is bij het concurreren om banen. Het is vreemd om kritiek op de Litouwse onderwijswet te horen, die sterk op de Poolse wetgeving is geijkt, en ik wil graag een retorische vraag stellen: is de heer Tomaševski van mening dat ook in Polen nationale minderheden slecht worden behandeld?
59
60
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Anna Záborská (PPE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, al tijdens het debat heb ik mevrouw Honeyball erom geprezen dat zij heeft geprobeerd overeenstemming te vinden over het hele politieke spectrum. Desondanks het ik me bij de slotstemming onthouden van stemming, omdat ik vind dat dit verslag op verschillende punten inbreuk maakt op de soevereiniteit van de nationale staten. Dat is vooral te merken aan het feit dat de doelstellingen van Barcelona in het verslag worden gesteund, terwijl deze doelstellingen juist op een fiasco zijn uitgelopen, omdat het alleen maar bepaalde cijfers waren die centraal door de Europese Unie aan de individuele lidstaten werden gedicteerd. Ik vind dat we het aan de lidstaten moeten overlaten om de hoeveelheid instellingen voor voorschoolse kinderopvang te bepalen die ze nodig hebben, omdat dat niet alleen een kwestie van aantallen is, maar ook van kwaliteit en van de cultuur in het betreffende land. Ik vind het heel jammer dat ik niet voor dit verslag heb kunnen stemmen, maar op fundamentele punten was het in tegenspraak met een overtuiging waar ik voor sta. Miroslav Mikolášik (PPE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, de kindertijd is ongetwijfeld van fundamenteel belang voor de fysieke, psychische en sociale ontwikkeling van kinderen. Daarom moeten we beseffen dat investeringen in voorschools onderwijs zich terugbetalen, omdat ze een garantie zijn voor toekomstige groei. Bovendien is al in meerdere onderzoeken aangetoond dat op die manier gebruikte financiële middelen aanzienlijke economische en maatschappelijke voordelen opleveren op de middellange en lange termijn. De beste en meest natuurlijke manier om op dit gebied in steun te voorzien is door het gezin te beschermen als basiselement van de maatschappij. Ouders zijn tenslotte de eerste en belangrijkste leraren van hun kinderen en het wettelijk kader zou daarom geen bepalingen moeten bevatten op grond waarvan ouders worden gestraft voor het persoonlijk verzorgen van hun kinderen, vooral in hun eerste levensjaren. Die agenda valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten. Het is meer dan wenselijk dat de Europese Unie door middel van haar coördinerende functie bijdraagt aan de verbetering van de situatie in de afzonderlijke lidstaten. Ontwerpresolutie B7-0193/2011 Daniel Hannan (ECR). (EN) Mevrouw de Voorzitter, voorstanders van het gemeenschappelijke visserijbeleid wijzen er vaak op dat vissen nationale grenzen niet erkennen. Dit vertellen ze ons dan alsof het een origineel inzicht is – oh echt, vissen zwemmen rond, wie had dat ooit gedacht? De werkelijkheid is echter dat territoriale bevoegdheid en eigendomsrechten de enige betrouwbare basis voor instandhouding zijn. Als we kijken naar de landen die een succesvol instandhoudingsbeleid voor visserij uitoefenen – ongeacht of het hierbij gaat om de Falklandeilanden, IJsland, Noorwegen of Nieuw-Zeeland – hebben zij dit allemaal gedaan door schippers een gevoel van eigendom te geven, zodat zij een stimulans hebben om visserij als hernieuwbare natuurlijke bron te beschouwen. Het is een fundamentele wijsheid die teruggaat tot Aristoteles: niemand geeft om iets wat niemands eigendom is. Helaas worden visbestanden onder het gemeenschappelijke visserijbeleid gedefinieerd als een gemeenschappelijke bron waartoe alle landen evenveel toegang hebben. Vandaar ook de ecologische ramp waardoor de bestanden in de Noordzee zijn getroffen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Een punt dat bijzonder op tijd komt, is dat we de afgelopen jaren een migratie van makreel hebben gezien van de wateren van het gemeenschappelijke visserijbeleid naar de territoriale wateren van IJsland. Daardoor zijn die makrelen helaas het eigendom van IJsland geworden. Het heeft geen zin om hierover te klagen: het is pech voor ons en mazzel voor hen. Mogelijk gebeurt over enkele jaren wel het omgekeerde, en dan is dat mazzel voor ons. In de tussentijd is de beste en veiligste manier om te waarborgen dat we visserij behandelen als een bron die er altijd zal zijn, de eigendomsrechten te erkennen van de mensen aan wie het water onder het zeerecht toebehoort. Ontwerpresolutie B7-0297/2011 Peter Jahr (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de stijgende wereldprijzen voor olie zijn niet alleen schuld aan de crisis in de visserijsector, aangezien brandstoffen in het algemeen vrij zijn van belastingen en aangezien stijgende wereldprijzen alle vissers overal ter wereld treffen – zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten. Ten tweede moet de verhoging van de de minimis-drempels worden beschouwd als een kans om ook de vissers te helpen milieuvriendelijker en duurzamer te kunnen werken – en vissen. Ten derde zal het goedkoper maken van brandstof alleen onvoldoende zijn om dit doel te bereiken. Eenvoudig gezegd verwacht ik ook van de lidstaten in dit verband innovatieve en bruikbare oplossingen. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik mijn solidariteit betuigen met alle inwoners van Lorca in de provincie Murcia in Spanje, met de acht doden en hun families en de tweehonderdvijftig gewonden als gevolg van de aardbeving van gisteren. Ik heb voor de gemeenschappelijke resolutie gestemd. Ik heb me niet aangesloten bij mijn fractie vanwege mijn bezorgdheid over de moeilijke situatie waarin de sector verkeert en die nog verslechterd is door de stijging van de olieprijzen. De verhoging van de minimale steun van 30 000 naar 60 000 euro voor ondernemingen voor een periode van slechts drie jaar kan deze bedrijven helpen in deze moeilijke situatie. Bovendien zou ik willen zeggen dat deze verhoging geen verhoging van het budget van Europa met zich meebrengt. De toekenning ervan dient ook een garantie te vormen voor de ecologische en sociale duurzaamheid, en moet niet verstorend werken op de concurrentie tussen de lidstaten. Toch moet het Europees Visserijfonds deze sector blijven steunen om ervoor te zorgen dat de vissers minder afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, om hun werk efficiënter te maken en uit te breiden met innovatieve voorstellen, waarmee nieuwe kansen worden gecreëerd voor de scheepsbouwsector. Seán Kelly (PPE). - (GA) Mevrouw de Voorzitter, ik heb deze aanbevelingen van harte gesteund. (EN) Visserij is net zoals landbouw een zeer onzeker beroep. Het is onderhevig aan de grillen van het weer en afhankelijk van de quota-situatie, en uiteraard de grillen van vraag en aanbod. Daar komt nu dan ook nog eens de plotselinge stijging van de olieprijzen bij. Uiteindelijk moet de oplossing vanuit de Europese Unie komen, in die zin dat deze meer zelfvoorzienend wordt wat betreft meer algemene energievoorziening, uiteraard inclusief hernieuwbare energie. Ik denk dat we echter ook moeten kijken naar gebieden in Europa waar we nog niet eerder naar hebben gekeken, omdat dit economisch gezien niet haalbaar
61
62
NL
Handelingen van het Europees Parlement
was. Daar komt nu verandering in. Ik denk dat als we de toevoer binnen Europa zouden kunnen vergroten, dit automatisch zou leiden tot een daling van de wereldprijzen, en ons uiteraard ook minder afhankelijk zou maken van niet-democratische regimes. Ontwerpresolutie B7-0286/2011 Miroslav Mikolášik (PPE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, ik ben het geheel eens met de eis dat de beoordeling van de invloed van alle relevante wetten op kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) systematisch moet worden uitgevoerd, zowel op nationaal als op Europees niveau, omdat deze bedrijven daadwerkelijk de ruggengraat vormen van de Europese economie en voorzien in meer dan honderd miljoen arbeidsplaatsen. De huidige praktijk toont echter aan dat de toegang tot financiële steun voor de eerste etappes van innovatie en de steun voor beginnende kleine innovatieve ondernemingen in de Europese Unie op regionaal en lokaal niveau nog steeds onvoldoende is en fragmentarisch van aard. Deze heterogeniteit wordt ook bevestigd door het feit dat met hulp van bemiddelende banken 75 procent van de in totaal 21 miljard euro die voor de financiële steun was toegewezen, beschikbaar is gekomen, waarvan slechts 50 000 van de in totaal 23 miljoen KMO's gebruik hebben kunnen maken. Gay Mitchell (PPE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, leden van Fine Gael hebben mij gevraagd om namens ons alle vier in de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) het woord te voeren over deze kwestie. Wij zijn sterk voorstander van de voornaamste drijvende kracht achter elke bepaling zoals deze om kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) te steunen. We weten hoe belangrijk het MKB is voor de Ierse economie en voor de Europese economie. We zien echter niet in waarom het nodig is om de verwijzing naar de CCCTB op te nemen in dit verslag. Het lijkt mij dat we ons laten misleiden door de propaganda van wat op dit moment toevallig de trend is. Zo zeggen ze momenteel in Duitsland bijvoorbeeld dat ze beginnen te twijfelen aan die hele CCCTB. Laten we dus vooral het MKB helpen, maar laten we geen specifieke propaganda opnemen in bepalingen zoals deze. Er is iets te zeggen voor en tegen de CCCTB. Laten we hulp niet verwarren met ideologie. We moeten het MKB alle mogelijk hulp bieden, maar het is niet nodig om continu dergelijke zaken te introduceren. We hebben tegen de CCCTB gestemd, maar we hebben niet tegen het gehele verslag gestemd, omdat we het type steun dat het MKB nodig heeft, niet wilden vertragen. Ik ben blij dat ik dit nu in de notulen heb kunnen vastleggen. De Voorzitter. – Mevrouw Mitchell, ik wil u iets vragen: kunt u ons vertellen waar die afkorting voor staat? Gay Mitchell (PPE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat u dat zegt, ik dacht aan het begin dat u mij zou vragen of ik Litouws sprak! CCCTB staat voor 'common consolidated corporation tax base', dat wil zeggen: gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. De Voorzitter. – Ik dacht dat onze bezoekers wel graag zouden willen weten waar we het over hadden.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
(Applaus) Reinhard Bütikofer (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil alleen even vragen of iets een ideologie kan worden genoemd enkel omdat het in Ierland niet in de smaak valt. Gay Mitchell (PPE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit is geen kwestie van wat er wel of niet in Ierland in de smaak valt. We zijn leden van het Europees Parlement en zullen onze standpunten kenbaar maken. We laten ons niet vertellen wat we moeten doen door vertegenwoordigers van enige andere lidstaat. In dit land zijn we niet verplicht om te doen wat in andere lidstaten in de smaak valt. Elke lidstaat stuurt zijn parlementariërs hier naartoe om de standpunten van de lidstaat kenbaar te maken. Ons standpunt is dat de verwijzing naar de CCCTB, die momenteel in Berlijn wordt gedenigreerd, het soort propaganda is dat iemand ter plekke heeft bedacht. Het voordeel ervan is niet bewezen. Er is iets voor en tegen te zeggen, en we moeten ons dit niet laten opdringen door politiek correct te willen zijn voor iets wat momenteel toevallig de trend is. De Voorzitter. – We gaan verder met de stemverklaringen. Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, een gemeenschappelijke vennootschapsbelasting is een zeer grote uitdaging voor de Europese Unie, omdat haar 27 lidstaten zeer verschillend zijn. Hun economische structuren zijn zeer verschillend, maar natuurlijk is het in onze interne markt heel belangrijk om ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote ondernemingen (MKB), die in feite de ruggengraat van de Europese economie vormen, nagenoeg dezelfde concurrentiemogelijkheden hebben. Momenteel is dat niet het geval en in dat opzicht is het heel belangrijk dat er een overzicht van het MKB wordt gemaakt. Als Fin realiseer ik me bijvoorbeeld heel goed dat Finse ondernemingen zich zeer ver van de kern van de interne markt bevinden en dat daarom de logistieke kosten, de transportkosten, de prijzen van producten omhoog stuwen. Daarom hebben we ook binnen de Europese Unie verschillende systemen van compensatie via belastingen nodig, maar ook op andere manieren, zodat de concurrentiepositie voor iedereen gelijkwaardiger wordt. Het is heel belangrijk dat een verslag als dit is opgesteld en dat we ook rekening proberen te houden met ondernemingen in perifere gebieden in het noorden, zodat die op gelijkwaardige wijze met andere Europese ondernemingen kunnen concurreren. Seán Kelly (PPE). – (GA) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik zeggen dat ik het eens ben met wat de leider van mijn delegatie, de heer Mitchell, zei over de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) en dat ik dienovereenkomstig heb gestemd. Ik wil echter een ander punt naar voren brengen. (EN) Wat ik graag ter sprake wil brengen, is dat het opvallend is dat er een mondeling amendement nodig was om de kwestie van namaak ter sprake te brengen met betrekking tot dit individuele voorstel. Dat is zeer spijtig, aangezien vervalste goederen zeer schadelijk zijn voor bedrijven in heel Europa, en dit in onvoldoende mate is benadrukt of aangepakt. Veel van deze goederen zijn afkomstig uit derde landen en worden mogelijk gemaakt door de overheden van die landen, die een veilige haven bieden voor goederen op weg naar Europa. We moeten die landen met naam noemen en maatregelen tegen hen nemen, omdat
63
64
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zij een vreselijk effect hebben op legitieme bedrijven in Europa. Het is tijd dat we zeggen: de maat is vol! Verslag: Judith A. Merkies (A7-0162/2011) Adam Bielan (ECR). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, snellere ontwikkeling, (kosten)efficiëntie en versterking van het concurrentievermogen zijn de beste mechanismen om economische problemen te bestrijden. Om deze doelen te bereiken zullen we gezamenlijk innovatieve maatregelen moeten nemen. Hierbij is het heel belangrijk dat de creativiteit van de burger centraal staat, bijvoorbeeld door ruimte te bieden voor ideeën van werknemers om werkprocessen te verbeteren. Ook consumptie is een motor van innovatie. De ontwikkeling van iPhone-applicaties door Europese consumenten is een concreet voorbeeld van de koppeling van creativiteit van burgers aan de wens om moderne technologie te gebruiken. Een belangrijk element van de uitvoering van de Innovatie-Unie is versterking van de kennisbasis door ondernemingen, wetenschappelijke instellingen, onderzoeksinstituten en burgers met elkaar in contact te brengen. Volledige betrokkenheid van nationale en lokale autoriteiten is op dit gebied onmisbaar. Het fundamentele doel van innovatie is het hoog houden van het welvaartsniveau in Europa. Ik hoop dat de voorgestelde gezamenlijke maatregelen zullen leiden tot ondersteuning van het innovatieproces en stabilisering van de economie. Daarom steun ik dit verslag. Peter Jahr (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, helaas was ik gisteren niet in de gelegenheid om tijdens het debat het woord te voeren, hoewel ik wel aanwezig was. Ik wil me echter met name bij die sprekers aansluiten die hebben benadrukt dat innovatie en onderzoek ook in de agrarische sector noodzakelijk zijn. Landbouw is geen old economy – het is modern en het is tevens een gebied waar sprake is van activiteit en waar onderzoek en innovatie plaatsvinden. De Europese landbouw ziet zich voor ten minste drie grote uitdagingen gesteld, namelijk de voedselzekerheid voor de mens, de bescherming van het milieu en de productie van energie. Deze deels sterk uiteenlopende doelstellingen moeten grondig op wetenschappelijke wijze worden benaderd. Zbigniew Ziobro (ECR). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik heb voor het verslag over de Innovatie-Unie gestemd. Het spreekt voor zich dat innovatie cruciaal is voor de ontwikkeling van Europa. Ik ben echter van oordeel dat steun voor het innovatievermogen van met name de kleine en middelgrote ondernemingen absoluut fundamenteel is, vooral in de nieuwe EU-lidstaten die op dit gebied nog een behoorlijke achterstand hebben. Talrijke analysen lijken erop te wijzen dat juist de activiteiten van deze sector de doorslag zullen geven bij het antwoord op de vraag of de Europese economie in de toekomst de concurrentie met andere grote wereldeconomieën aankan. Verder mogen we niet vergeten dat – volgens onderzoeken die zijn uitgevoerd door accountancybedrijf Ernst & Young – driekwart van de financieringsaanvragen voor onderzoek en de aanschaf van nieuwe technologieën die in Europa door kleine ondernemingen worden ingediend, helaas door banken wordt afgewezen. Financiering is een ernstig probleem. We moeten individuele lidstaten dus stimuleren om kleine en middelgrote ondernemingen op dit gebied te steunen. Zonder die steun zullen zij zich niet staande kunnen houden ten opzichte van de toenemende concurrentie in de wereldeconomie.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Jacek Olgierd Kurski (ECR). – (PL) Ik heb het interessante en uitgebreide verslag over de voorbereiding van Europa op een wereld na de crisis gesteund. Ik heb dit gedaan in de hoop dat de richting die het verslag voorstelt, de toenemende wanverhouding in de ontwikkeling van de verschillende lidstaten afremt en de zogenaamde braindrain, die in het verslag eufemistisch 'intellectuele mobiliteit' wordt genoemd, vermindert. Om de duurzame ontwikkeling van Europa veilig te stellen, moeten we daarom meer middelen reserveren voor de ontwikkeling van innovatievermogen en onderzoeksprojecten in de nieuwe EU-landen. We moeten regeringen stimuleren om naast het verhogen van de begrotingsbedragen die jaarlijks worden besteed aan onderzoek, ook een bepaald percentage van de begroting vast te stellen dat minimaal aan onderzoek en ontwikkeling moet worden besteed. Het bedrag voor onderzoek en ontwikkeling mag in de toekomstige begroting echter op geen enkele wijze de huidige prioriteiten van de EU, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid of het cohesiebeleid, in de weg staan, omdat die voldoen aan de verwachtingen. Lena Ek (ALDE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ondanks het feit dat innovaties zo enorm belangrijk zijn voor de economische en sociale ontwikkeling in Europa, heeft de Europese Unie tot nu toe geen gezamenlijke regelgeving inzake innovaties. Het is daarom heel belangrijk dat de Commissie en commissaris Geoghegan-Quinn dit voorstel hebben ingediend. Wanneer we nu de toe te passen regels gaan vaststellen, moeten we in dit document en in de Innovatie-Unie ons uiterste best doen om zaken te vereenvoudigen en onnodige bureaucratie te schrappen. Het is uitermate belangrijk om de regels te vereenvoudigen, omdat elke onderzoeker, elke industrie en elke kleine onderneming de ingewikkelde regels aanwijst als de grootste belemmering voor het gebruik van EU-geld en gerichte en gezamenlijke inspanningen om de situatie voor innovaties in Europa te verbeteren. We moeten er ook voor zorgen dat we een veel effectiever beheer hebben. We moeten ons op de echt grote projecten richten en het geld niet over een groot aantal verschillende gebieden spreiden, zoals we ook in elke andere samenhang doen. Tot slot kan de Innovatie-Unie een zeer goed instrument zijn in ons werk om klimaatproblemen op te lossen. Dank u wel. Ontwerpresolutie B7-0296/2011 Mitro Repo (S&D). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, het dagelijks leven van huishoudelijk personeel is vaak onzeker, ondergewaardeerd en niet officieel. Ze worden ongelijkwaardig, onrechtvaardig en slecht behandeld. In Europa zijn hulpen in de huishouding meestal immigranten, van wie een groot deel illegaal het land in zijn gekomen. Ze staan in geen enkel register, lopen kans om te worden uitgebuit en zijn aan hun werkgevers overgeleverd. Het IAO-verdrag inzake huishoudelijk personeel en de gemeenschappelijke spelregels zijn belangrijke middelen om ervoor te zorgen dat de mensenrechten van huishoudelijk personeel en de arbeids- en sociale rechten worden geëerbiedigd, gecontroleerd en ontwikkeld. Het zou naïef zijn te zeggen dat er geen illegale hulpen in de huishouding in Europa zijn. Dit is een soort moderne slavernij. Deze werknemers, vaak vrouwen, zijn kwetsbaarder dan ander personeel. Ze durven niet te klagen over slechte behandeling, geweld of seksuele uitbuiting. De uitbuiting heeft niet alleen betrekking op mensen van buiten de Europese
65
66
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Unie: we buiten ook onze eigen burgers uit. Verbetering van de situatie van huishoudelijk personeel zou een prioriteit van de Europa 2020-strategie moeten zijn. Peter Jahr (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, over de arbeidssituatie in privéhuishoudens merk ik het volgende op: ik ben het in principe eens met degenen die zeggen dat ook zij die in deze sector werken – en het zijn natuurlijk meestal vrouwen – recht hebben op een redelijk loon en redelijke sociale voorzieningen. Ik ben het ook uitdrukkelijk eens met degenen die beweren dat juist in deze sector veel onrechtvaardigheid heerst en ongelooflijke dingen gebeuren. Maar ik vraag ook om bij het honoreren van deze gerechtvaardigde eisen met de administratieve rompslomp rekening te houden. In Duitsland bijvoorbeeld is het zo dat ik, als ik met deze wetgeving te maken krijg omdat ik huispersoneel in dienst heb, de hulp van een belastingadviseur moet inroepen om de eenvoudige reden dat er zoveel administratieve rompslomp is en de wettelijke voorschriften zo ingewikkeld zijn. Dat is frustrerend en kost tijd en geld. Wie geen zin heeft in deze rompslomp, betaalt zijn personeel meestal weer contant en bevordert zo, ten dele zonder het te beseffen, zwart werk. Vandaar mijn verzoek om ook met de administratieve rompslomp rekening te houden. Ontwerpresolutie B7-0295/2011 Peter Jahr (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook als geschoold landbouwer wil ik nog een paar opmerkingen over deze problematiek maken. Ten eerste: het is juist dat wij ernaar streven om het gebruik van antibiotica met name in de dierproductie te verminderen. 'Zo min mogelijk' zou de grondslag van ons handelen in dit opzicht moeten zijn. Ten tweede: wij hebben een analyse van de actuele situatie nodig, dat wil zeggen, een analyse van de gegevens over wat er eigenlijk in de lidstaten van de Europese Unie gebeurt. Natuurlijk moeten alle lidstaten aan deze analyse meewerken. Ten derde: wij hebben meer wetenschappelijke studies nodig om de risico's te analyseren en effectief tegen risico's te kunnen optreden. Ten vierde: wat wij niet nodig hebben zijn ideologische vijandbeelden. Ideologie kan wetenschap niet vervangen. Verslag: Marietje Schaake (A7-0112/2011) Mitro Repo (S&D). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, dit verslag verdient onze steun. Europa wordt terecht als een economische reus beschouwd en zou net zo goed ook een culturele reus kunnen zijn. In al haar culturele verscheidenheid is de Europese Unie zowel een uniforme als een diverse waardenmaatschappij. In het internationaal beleid speelt cultuur een grote rol. Cultuur is een mensenrecht en elk persoon en volk heeft het recht ervan te genieten. Cultuur is ook nauw verbonden met het welzijn en het succes van mensen. Met cultuurbeleid kan de Europese Unie ook contact onderhouden met landen waarmee geen andere vormen van partnerschap bestaan. Vooral steun aan de culturele dimensie in de landen in Noord-Afrika die nu een nieuwe, democratische samenleving opbouwen, is van groot belang. Bilaterale ontwikkelings- en handelsverdragen moeten naast aspecten van sociale verantwoordelijkheid ook culturele aspecten bevatten. Er zouden ook cultuurdeskundigen in de Europese Dienst voor extern optreden moeten zitten, zodat cultuur op een consistentere en systematischere manier deel kan uitmaken van het communautair buitenlands beleid.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Adam Bielan (ECR). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het culturele erfgoed van de Europese landen is een waarde op zich. Hoewel de lidstaten cultureel gezien van elkaar verschillen, hebben ze in de wereld al een goede naam voor zichzelf opgebouwd. Burgers uit andere landen worden hierdoor aangetrokken en putten uit de culturele verworvenheden. We kunnen de politieke en economische positie van de Europese Unie versterken door haar identiteit en culturele waarden te bevorderen. Nieuwe technologieën spelen een belangrijke rol op cultureel gebied en bevorderen daarnaast de uitoefening van de fundamentele mensenrechten. Vooral in landen die gebukt gaan onder censuur, kunnen via internet de activiteiten van burgers en de toegang tot informatie in stand worden gehouden. De EU moet daarom wereldwijd de vrijheid op internet bevorderen. Daarmee levert zij een wezenlijke bijdrage aan de culturele ontwikkeling en het bewustzijn van mensen in gesloten samenlevingen. Voorts is voor de jonge generaties een coherente strategie nodig op het gebied van mobiliteit om zo de ontwikkeling van wetenschap en cultuur te bevorderen. Ik steun de maatregelen voor culturele diplomatie. De werkzaamheden van parlementaire delegaties kunnen hieraan eveneens een bijdrage leveren. Daarom heb ik voor dit verslag gestemd. Zbigniew Ziobro (ECR). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de verklaringen en opmerkingen uit het verslag zijn bijzonder waardevol en treffend. Ik verwijs hierbij vooral naar de verklaringen waarin erop gewezen wordt dat de Europese Unie verplicht is om in de hele wereld stappen te ondernemen ten behoeve van de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en de vrije toegang tot de audiovisuele media. Even treffend is de opmerking waarin de Europese Commissie met klem wordt verzocht om de vrijheid op internet wereldwijd te bevorderen, aangezien we steeds vaker lezen en horen dat die vrijheid onder druk staat. Ik stel met tevredenheid vast dat wij opkomen voor deze, voor ons Europeanen fundamentele waarden, maar ik moet tegelijkertijd bekennen dat ik met een zekere droefheid voor dit verslag heb gestemd. Ik ben mij er namelijk van bewust dat we misschien wel opkomen voor deze fundamentele waarden in de wereld, maar vergeten dat die in sommige EU-lidstaten ook worden geschonden. Een voorbeeld hiervan is wat er in Polen gebeurt met journalisten die kritiek hebben op de regering. Zij worden massaal ontslagen bij de publieke omroep. Verder doen regeringsvertegenwoordigers hun best om het onafhankelijke particuliere dagblad Rzeczpospolita, de op een na grootste kwaliteitskrant van Polen, die overigens een kritische houding heeft ten opzichte van de regering, te liquideren. Bij deze gelegenheid moeten we ons ook hiertegen verzetten. Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, het is heel belangrijk dat ook de culturele dimensie deel uitmaakt van het debat over het buitenlands beleid. Ik denk dat we tot deze conclusie zijn gekomen, omdat we ons nu, met de huidige onrust in het Midden-Oosten, realiseren dat we de culturele dimensie decennialang vergeten zijn, bijvoorbeeld in de betrekkingen van de Europese Unie met Syrië. Sinds 1963 is in Syrië de noodtoestand van kracht, wat mogelijk heeft gemaakt dat mensen zonder proces worden geëxecuteerd. Weinig Europese delegaties, bijvoorbeeld de EU-delegatie, hebben deze kwestie echter ter sprake gebracht. Handel en economie hebben een hogere prioriteit dan mensenrechten. Zoals de heer Repo hier zojuist zei, zijn mensenrechten ook een essentieel onderdeel van de culturele dimensie van de Europese Unie. Dat is belangrijk te beseffen. Mensenrechten
67
68
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en democratie, die harde kern moeten we krachtiger bevorderen in het Europees buitenlands beleid en we moeten zaken niet alleen vanuit economisch oogpunt bekijken. Jacek Olgierd Kurski (ECR). – (PL) Ik heb het interessante verslag over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU gesteund. Het is onmogelijk om niet voor de maatregelen te zijn die de Europese Unie in de hele wereld neemt ten behoeve van de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en de vrije toegang tot de audiovisuele media. Ik krijg echter de indruk dat wij ons veel te druk maken over de situatie buiten de EU en ons te weinig zorgen maken over de normen binnen de EU, bijvoorbeeld in Polen. Nadat de huidige regeringscoalitie in Polen de macht over de publieke omroep kreeg, is meteen een start gemaakt met massale ontslagen van journalisten en het stopzetten van hun programma's. Zij hadden allen een ding gemeen: een kritische houding ten opzichte van de actuele situatie. Mensen als Jacek Sobala, Anita Gargas, Jacek Karnowski en Wojciech Leszczyński zijn ontslagen. Journalisten als Joanna Lichocka, Tomasz Sakiewicz, Rafał Ziemkiewicz, Jan Pospieszalski, Grzegorz Górny, Tomasz Terlikowski, Bronisław Wildstein en Wojciech Cejrowski zijn hun programma's kwijtgeraakt. Dit zijn slechts enkele van de vele voorbeelden. De ondermijning van de vrijheid van meningsuiting in Polen is een schande voor de hele Europese Unie. Verslag: Marie-Thérèse Sanchez-Schmid (A7-0143/2011) Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik met betrekking tot het verslag van mevrouw Sanchez-Schmid zeggen dat het uitermate belangrijk is dat we nu in de Europese Unie de invloed van de creatieve industrie en cultuur op de economische groei in de Europese Unie erkennen. Die invloed is zeer aanzienlijk: de creatieve industrieën zijn verantwoordelijk voor 2,6 procent van het bbp van de Europese Unie en bieden werk aan 3,1 procent van de werknemers in de Europese Unie. We kunnen dus zeggen dat die sector in de afgelopen jaren en decennia een groeisector is geweest en dat in de toekomst ook zal blijven. Wanneer we het over culturele dimensie hebben, dan is het ook belangrijk te beseffen dat het daarbij niet alleen om economische groei gaat. Het gaat ook om humanitaire groei en dat mag nooit worden vergeten wanneer we over cultuur spreken. In dit verband moet de invloed van cultuur niet alleen maar worden afgemeten aan de groei van het bbp, maar moeten we ook beseffen dat een mens niet alleen wordt geboren om mee te doen in de ratrace om het bbp te vergroten, maar ook om een uniek en menswaardig leven te leiden. Daarvoor moeten we de juiste voorwaarden en omstandigheden creëren. Wij als leden van de Europese Unie moeten dit beseffen, omdat de Europese Unie zich maar al te vaak presenteert als slechts een systeem van organen voor economische samenwerking en wij het bredere beeld uit het oog verliezen. Met betrekking tot Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa in 2014 wil ik zeggen dat ik hoop dat dit project doorgaat. Voor ons in de Commissie cultuur en onderwijs is dit een idee en een project dat we allemaal steunen, aangezien het in 2014 honderd jaar geleden is dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waarvoor een incident in Sarajevo de aanleiding was. Dit project symboliseert de gebeurtenissen die in Europa hebben plaatsgevonden en daarnaast willen we aantonen dat 2014 het jaar is waarin een lange periode van vrede begint, of de lange periode van vrede voortzet die al is begonnen. Ook de Baltische landen zouden meer betrokken moeten worden bij deze ontwikkeling van vrede en stabiliteit. Dat zou beslist een bredere betekenis hebben voor een breder Europa.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ontwerpresolutie B7-0281/2011 Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Met betrekking tot Sarajevo als Culturele Hoofdstad van Europa in 2014 wil ik zeggen dat ik hoop dat dit project doorgaat. Voor ons in de Commissie cultuur en onderwijs is dit een idee en een project dat we allemaal steunen, aangezien het in 2014 honderd jaar geleden is dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waarvoor een incident in Sarajevo de aanleiding was. Dit project symboliseert de gebeurtenissen die in Europa hebben plaatsgevonden en daarnaast willen we aantonen dat 2014 het jaar is waarin een lange periode van vrede begint, of de lange periode van vrede voortzet die al is begonnen. Ook de Baltische landen zouden meer betrokken moeten worden bij deze ontwikkeling van vrede en stabiliteit. Dat zou beslist een bredere betekenis hebben voor een breder Europa. Schriftelijke stemverklaringen Verslag: Milan Zver (A7-0169/2011) Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik stem in met de voorstel, daar met dit initiatief wordt beoogd de centrale doelstellingen van de Europa 2020-strategie te bereiken, volgens welke het percentage voortijdige schoolverlaters moet worden teruggebracht van de huidige 15 procent tot 10 procent en het percentage van de bevolking met een hogeronderwijsdiploma moet stijgen van 31 naar 40 procent in 2020. Het initiatief "Jeugd in beweging" is gericht op de bevordering van de leermobiliteit, maar daarnaast is het van eminent belang ervoor te zorgen dat het onderwijs is afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt, zodat jongeren de vaardigheden en kennis opdoen die zij straks nodig hebben. Mobiliteit is belangrijk, niet alleen om kennis te verwerven van andere culturen maar ook om jezelf beter te leren kennen. Minder dan een derde van de EU-bevolking heeft een hogeronderwijsdiploma, vergeleken met 40 procent in de Verenigde Staten en meer dan 50 procent in Japan. Europa moet dat aandeel dus vergroten om zijn concurrentievermogen te versterken in een economie die steeds mondialer wordt. Roberta Angelilli (PPE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie richt zich de afgelopen jaren steeds meer op het creëren van een kenniseconomie die in staat is wereldwijd te concurreren met alle andere economieën. In de Europa 2020-strategie met het initiatief "Jeugd in beweging" is een hoofdrol weggelegd voor de jeugd, om in 2020 de vijf belangrijkste doelstellingen te bereiken: werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, klimaat en energie, onderwijs en de strijd tegen de armoede. Dit zijn ambitieuze doelstellingen gezien de huidige onzekere toestand, waardoor jongeren in een staat van voortdurende onzekerheid leven, zonder het positieve vooruitzicht van stabiel werk in de toekomst en een plaats in de maatschappij. Een versterking van het gevoel van Europees burgerschap en een doeltreffender benutting van het potentieel van de jeugd kan alleen worden bereikt als de beschikbare instrumenten voldoende financiering hebben om goed te werken. De lidstaten zouden moeten afzien van bezuinigingsmaatregelen die snijden in het onderwijs- en beroepssysteem. Ze zouden zich eerder moeten richten op het opzetten van programma's waarbij de sociale partners, de universiteiten, het bedrijfsleven en locale en regionale instanties worden betrokken om kansen te bieden in het onderwijs en het beroepsonderwijs, op het gebied van mobiliteit en van de erkenning van behaalde diploma's. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit verslag gestemd. Jongeren zijn relatief hard getroffen door de crisis en de werkloosheid onder jongeren in de EU
69
70
NL
Handelingen van het Europees Parlement
bedraagt gemiddeld meer dan 20 procent, twee keer zo veel als de werkloosheid onder volwassenen, terwijl in enkele lidstaten zelfs meer dan 40 procent van de jongeren werkloos is. Vanwege de economische crisis snijden lidstaten in investeringen in onderwijs en opleiding, wat direct negatieve gevolgen heeft voor de vooruitzichten van jongeren en de toekomst van de EU. Investeren in onderwijs is zonder twijfel van essentieel belang voor duurzame groei en ontwikkeling, en in tijden van economische crisis mag de financiering van jeugd- en onderwijsprogramma's niet worden gezien als louter een kostenpost, maar veeleer als een investering in de toekomst van Europa. In mijn ogen kan het initiatief Jeugd in beweging, als onderdeel van de Europa 2020-strategie, bijdragen tot de versterking van de bestaande onderwijs-, mobiliteits- en werkgelegenheidprogramma's voor jongeren en kan het de lidstaten stimuleren om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. Elena Băsescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag-Zver gestemd. Momenteel zijn er teveel jonge mensen die niet hun volledige potentieel gebruiken in onderwijs en beroepsopleidingen. Deze problemen vragen om samenhangende actie op EU-niveau, zodat jonge mensen beter zijn voorbereid op de arbeidsmarkt. We hebben beleid nodig met betrekking tot de stappen die jonge mensen moeten nemen bij de overgang van onderwijs naar werk. Naar mijn mening is het cruciaal dat jongeren en de verschillende jongerenorganisaties betrokken worden bij het besluitvormingsproces. Dit versterkt hun gevoel erbij te horen en een actieve bijdrage te leveren aan een jongerenstrategie. De belangrijkste doelstelling van het initiatief "Jeugd in beweging" moet zijn verbetering van Europese cohesie. De EU moet haar eigen financiële instrumenten inzetten om jonge mensen te helpen, door doeltreffender gebruik te maken van de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds. Regina Bastos (PPE), schriftelijk. − (PT) Het initiatief "Jeugd in beweging" maakt deel uit van de Europa 2020-strategie en omvat 28 maatregelen om de onderwijs- en opleidingsstelsels beter af te stemmen op de behoeften van jongeren door hen te stimuleren gebruik te maken van de communautaire steunmaatregelen voor het volgen van een studie of een opleiding in een ander land. Dit initiatief ondersteunt het streven de mobiliteit onder jongeren te bevorderen om ervoor te zorgen dat in 2020 alle jongeren in de Europese Unie de mogelijkheid hebben in het buitenland te studeren In dit verslag, waar ik voor heb gestemd, wordt gewezen op een aantal zaken die speciale aandacht verdienen. Om te voorkomen dat dit initiatief niet verder komt dan het stadium van concept, is het van wezenlijk belang dat de lidstaten zich ertoe verbinden de strategie financieel te ondersteunen en op nationaal niveau ten uitvoer te leggen en er een EU-budget voor te reserveren. Het is noodzakelijk praktische belemmeringen en obstakels voor de mobiliteit te overwinnen. Er moeten aanvullende mechanismen worden ingevoerd die waarborgen dat personen met een handicap dezelfde mogelijkheden hebben als ieder ander. De mobiliteit van studenten in het middelbaar onderwijs is niet minder belangrijk en daarom dienen programma's als Comenius meer gepromoot te worden door de lidstaten. Jean-Luc Bennahmias (ALDE), schriftelijk. – (FR) Hoewel de werkloosheidscijfers van jongeren in Europa buitengewoon zorgwekkend zijn (in januari 2011 was het werkloosheidspercentage onder jongeren tot 25 jaar in de EU gestegen tot 20,6 procent), nodigt het verslag inzake het kerninitiatief van de EU 2020-strategie "Jeugd in beweging" de lidstaten uit hun investeringen in onderwijs, opleiding en mobiliteit te versterken. Het
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
jongerenbeleid, of het nu om onderwijs of om basisopleidingen, voortgezette opleidingen of beroepsopleidingen gaat, moet als een investering worden beschouwd en niet als een kostenpost! De exploitatie van menselijk kapitaal is van wezenlijk belang voor de toekomst van onze Europese samenlevingen. Het accentueren van de synergieën tussen de verschillende spelers, het ontwikkelen van de zelfstandigheid van jongeren, het bestrijden van het voortijdig verlaten van het onderwijssysteem, de herwaardering van de vakopleiding en het leerlingwezen of het aannemen van een dwingend Europees kwaliteitskader voor stages, het zijn maar een aantal goede ideeën en het is nu van belang deze op nationaal niveau over te nemen. Het welslagen van de 2020-strategie zal immers afhangen van het initiatief en de politieke wil van de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van dit beleid, dat voor een groot deel onder de nationale bevoegdheden zal blijven vallen. Sergio Berlato (PPE), schriftelijk. – (IT) "Jeugd in beweging" is een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie voor de bevordering van slimme, duurzame en inclusieve economische groei. "Jeugd in beweging" bestaat uit kernacties om onderwijs en opleiding van jongeren te bevorderen door middel van mobiliteit en op die manier de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vereenvoudigen. Volgens recente gegevens gaat 14,4 procent van de Europese jongeren tussen de 18 en 24 jaar van school zonder een diploma van het middelbaar onderwijs te behalen en heeft minder dan een derde van de EU-bevolking een hogeronderwijsdiploma, vergeleken met ongeveer 40 procent in de Verenigde Staten en 50 procent in Japan. Het is essentieel dat jongeren in staat zijn de competenties en vaardigheden te ontwikkelen om een baan te kunnen vinden en actief bij te dragen aan de groei van de Unie. Daarom verwelkom en steun ik het initiatief om het aantal voortijdige schoolverlaters terug te brengen naar 10 procent en het aantal mensen met een hogeronderwijsdiploma te verhogen van 31 procent naar 40 procent in 2020. Tot slot vind ik hoogkwalitatief beroepsonderwijs en beroepsopleidingen onontbeerlijk om aan de nieuwe eisen van de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Ik heb voor dit voorstel gestemd omdat ik het nodig acht dat er een kader wordt gecreëerd voor de verbetering van het stelsel voor scholing en opleiding in Europa. Het initiatief "Jeugd in beweging" moet een politiek voorstel zijn om een impuls te geven aan de bestaande programma's voor onderwijs, mobiliteit en jeugdwerkgelegenheid en een prikkel voor de lidstaten om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te behalen. Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik juich de visie van de rapporteur betreffende de noodzaak te investeren in de toekomst van de Europese jeugd toe. Onderwijsmobiliteit vergroot de kans voor Europese studenten om na hun opleiding een baan te vinden en versterkt tevens het Europees bewustzijn en het Europees burgerschap en daarmee ook de betrokkenheid van de jongeren bij de democratische processen van de Unie. Daarom steun ik de inspanningen die erop gericht zijn zorg te dragen voor kwaliteit en toegankelijkheid van de mobiliteit in het onderwijs en onderstreep ik de woorden van de rapporteur dat het belangrijk is meer lidstaten aan te sporen zich te committeren aan het Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit van de Commissie. Nessa Childers (S&D), schriftelijk. − (EN) "Jeugd in beweging" is een fantastisch initiatief en ik steun de fractie door het initiatief mijn volledige steun te geven. Nikolaos Chountis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het verslag refereert aan het programma "Jeugd in beweging", dat aan jongeren en jeugdorganisaties de mogelijkheid
71
72
NL
Handelingen van het Europees Parlement
biedt om met financiële ondersteuning van de EU meer te doen op Europees niveau (seminaria, bijeenkomsten, reizen) en om actief deel te nemen aan debatten over jongerenbeleid. Positieve punten van het verslag zijn onder andere frequente verwijzingen naar het belang van toegang tot onderwijs en van verzet tegen bezuinigingen op onderwijs en scholing, en de vraag om een uitgebreidere financiering hiervan, zodat, alle overige zaken buiten beschouwing gelaten, het voor iedereen mogelijk zal zijn om deel te nemen aan dit programma. Ook wordt aan jongeren in omliggende landen de kans op deelname geboden en wordt de noodzaak om verzet te bieden tegen discriminatie op de werkplek benadrukt. Er wordt enorm belang gehecht aan een pragmatisch stagesysteem op basis waarvan iedereen een fatsoenlijk salaris kan verdienen inclusief toegang tot de sociale zekerheid, zonder dat werkelijke arbeidsplaatsen hierdoor worden verdrongen. In het rapport staan echter bepaalde punten die kenmerkend zijn voor het Bologna-proces over onderwijs, waar ik op tegen ben, inhoudende dat er wordt gerefereerd aan de noodzaak om programma's samen te stellen die zich correct verhouden tot de "behoeften van de markt". Ik vind dat dit de aard van het programma in gevaar brengt en daarom heb ik mij onthouden. Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) Op dit moment behoren jongeren tot de groepen in de samenleving die het hardst door de mondiale economische en financiële crisis zijn getroffen. De EU en de lidstaten hebben de plicht steun te verlenen aan concrete en efficiënte maatregelen waarmee via verbetering van onderwijs, opleiding en mobiliteit de overstap kan worden gemaakt naar de arbeidsmarkt. Het initiatief "Jeugd in beweging" komt aan deze wens tegemoet en geeft een antwoord op de uitdagingen waarmee jongeren worden geconfronteerd, door hen te helpen succes te kunnen boeken in de kenniseconomie. Gezien de onaanvaardbaar hoge jeugdwerkloosheid meen ik dat de kwaliteit van onderwijs en opleiding, een adequate overgang naar de arbeidsmarkt en het krachtig inzetten op de mobiliteit van jongeren essentiële elementen zijn om het potentieel van alle jongeren te gebruiken en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te realiseren. Hoewel dit initiatief gericht is op werk als eindresultaat, worden de aspecten die verbonden zijn met onderwijs, participatie van jongeren, actief burgerschap, mobiliteit, leren van talen en een hele reeks vaardigheden die tegenwoordig fundamenteel zijn in het kader van niet-formeel onderwijs, niet vergeten. Ik steun dit verslag en roep op een aanzienlijk bedrag uit te trekken voor de financiering van dit initiatief, dat onmisbaar is voor een duurzame groei. Giovanni Collino (PPE), schriftelijk. – (IT) Het programma "Jeugd in beweging" is een belangrijk referentiepunt voor de Europese jeugd. Allereerst financieel gezien, omdat het de acties van de EU ter bevordering van de mobiliteit van jonge studenten extra versterkt. Ook laat het de Europese scholen beter functioneren door onderzoek en debatten over het belang van een verenigd Europa aan te moedigen en door te laten zien wat de EU kan bieden. Niet minder belangrijk is echter de bijdrage van "Jeugd in beweging" aan het debat over het bepalen van een Europees cultureel model. De samenwerking tussen de diverse instellingen en het leren van de uiteenlopende disciplines die in de afzonderlijke landen op verschillende wijze worden onderwezen, ook naar gelang de politieke ontvankelijkheid van de leidende klassen, leveren een fundamentele bijdrage aan het bepalen van de Europese identiteit. Laten we er door middel van onze jeugd voor zorgen dat deze identiteit echt Europees is en niet dat het enige onderwijsmodel dat onze jongeren in de toekomst zullen hebben het Amerikaanse is, ook al is dat tot op heden natuurlijk een belangrijk
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
referentiepunt geweest. De Europese Unie heeft alle middelen tot haar beschikking om de wereld haar eigen waarden te bieden en een eigen idee van hoe zij nu en in de toekomst wil dat haar eigen jeugd opgroeit. Mário David (PPE), schriftelijk. − (PT) Jongeren worden in het algemeen gekenmerkt door hun energie, enorme ruimhartigheid en grote vermogen tot leren en assimileren. Europa dient steeds concurrerender en dynamischer te worden en daarom kan Europa met het oog op de toekomst niet zonder dit belangrijke kapitaal. Het programma "Jeugd in beweging" maakt deel uit van de Europa 2020-strategie. Met dit programma wordt er orde geschapen in de steunprogramma's voor jongeren en worden er ambitieuze en tegelijkertijd zeer heldere doelstellingen geformuleerd, waarin ik mij herken. Ik hoop dat de doelgroep van het programma er in grote mate in zal participeren. In dit initiatief wordt de noodzaak bepleit de toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren te verbeteren. Dat doel is op dit moment zeer steekhoudend gezien het niveau van de jeugdwerkloosheid in meerdere lidstaten. Ook de aandacht die geschonken wordt aan het belang van mobiliteit van Europese jongeren voor studie- én beroepsdoeleinden is het vermelden waard. Onderwijs dat in meerdere landen en culturen wordt genoten, is een completere en rijkere vorm van onderwijs en levert een bijdrage aan het gevoel daadwerkelijk bij Europa te horen. Daardoor kan het concept van Europees burgerschap dat in de Verdragen staat, steviger verankerd worden. Teneinde deze maatregelen te steunen en te versterken heb ik voor dit verslag gestemd. Marielle De Sarnez (ALDE), schriftelijk. – (FR) Mobiliteitsprogramma's voor jongeren zoals Erasmus, Erasmus Mundus of Comenius trekken steeds meer kandidaten. Er zijn echter nog steeds praktische obstakels die mobiliteit in de weg staan, met name visumproblemen, medische documenten in verschillende talen, problemen met meeneembaarheid (overdraagbaarheid) van beurzen bij studie in het buitenland en de erkenning van uit andere EU-landen afkomstige kwalificaties. Toen in 2004 het uitwisselingsprogramma Erasmus Mundus met een ruime meerderheid van het Europees Parlement werd gelanceerd, heb ik bewerkstelligd dat de Europese Commissie de nodige maatregelen zou nemen om hoogwaardige mobiliteit te garanderen. Er werd zelfs een Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit opgesteld. Maar zeven jaar later hebben we nog steeds met dezelfde obstakels te kampen. Daarom heeft het Europees Parlement eraan gehecht er nogmaals op te wijzen hoe zeer een verhoging van de investeringen in onderwijs en opleiding nodig is. Het openstellen van de Europese mobiliteitsprogramma's voor alle jongeren, ongeacht hun studierichting of hun sociale niveau, is van eminent belang om hun een betere toegang tot de arbeidsmarkt te verschaffen. Het wordt tijd dat de lidstaten zich echt gaan inspannen om een kwalitatief hoogwaardige opleiding voor alle jongeren in Europa te waarborgen. Christine De Veyrac (PPE), schriftelijk. – (FR) Aangezien de jeugd de toekomst van Europa is en het onverantwoord zou zijn jongeren geen prioriteit te geven, terwijl de jeugdwerkloosheid al tot bijna 20 procent is gestegen, heb ik het verslag van de heer Zver over de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa van harte ondersteund. Door de steeds zwaardere eisen van werkgevers is de toetreding tot de arbeidsmarkt voor veel studenten vaak een enorme beproeving. Daarom zijn de voorstellen uit het verslag "Jeugd in beweging" – meer investeringen in hoger onderwijs, ontwikkeling van internationale mobiliteitsprogramma's, erkenning van informeel verworven vaardigheden, terugdringen van het voortijdig verlaten van school, ondersteuning van de inpassing van jongeren in het arbeidsproces – zeer positief door het Europees Parlement ontvangen.
73
74
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Het inzetten op onderwijs en opleiding teneinde Europese jongeren beter te kwalificeren is een centrale doelstelling van de EU 2020-strategie en volgens mij een essentieel instrument om de werkloosheid te bestrijden en het ondernemerschap te stimuleren. Daarom verwelkomen we het initiatief "Jeugd in beweging", met name de maatregelen waarmee de mobiliteit van studenten wordt gesteund en gestimuleerd en kwalificaties en het belang van niet-formeel en informeel onderwijs worden erkend. Deze laatste vormen van onderwijs zijn vaak even belangrijk als of zelfs belangrijker dan formeel onderwijs. Als Europa de ambitieuze doelstellingen van de EU 2020-strategie, waarin sterk de nadruk ligt op innovatie, onderzoek en opleiding, met succes wil bekronen, dan zal het moeten investeren in een betere kwalificatie van zijn jongeren. Daarom moet Europa kiezen voor onderwijsmodellen die meer gericht zijn op de toekomstige intrede op de arbeidmarkt, waarbij speciale aandacht geschonken moet worden aan kennis die jongeren echt voorbereidt op de toekomst. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Dit verslag gaat over het initiatief "Jeugd in beweging", waarmee hopelijk een kader gecreëerd wordt dat leidt tot verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels. Het is een van de zeven kerninitiatieven van de strategie EU-2020, waarin intelligente, duurzame en inclusieve groei met elkaar verweven prioriteiten vormen. Het initiatief is samengesteld uit 28 kernacties en concrete maatregelen die de onderwijs- en opleidingsmogelijkheden van jongeren met behulp van mobiliteit en inzetbaarheid moeten vergroten. Dat moet leiden tot het bereiken van de doelstellingen van de EU 2020-strategie waarmee beoogd wordt het percentage voortijdige schoolverlaters tot onder de 10 procent terug te brengen, het percentage van de bevolking met een hogeronderwijsdiploma te verhogen van 31 procent naar 40 procent in 2020 en de werkloosheid terug te dringen, met name de jeugdwerkloosheid die op dit moment ongeveer 21 procent is. Gezien deze doelstellingen en als pleitbezorger van de voorbereidende actie voor jongeren "Je eerste EURES-baan" ben ik het volledig eens met de voorstellen in het verslag. Ik heb dan ook voorgestemd in het besef dat de EU alle steunmaatregelen voor onze jongeren dient te continueren en te versterken. Alleen op die manier zullen we erin slagen Europa sterker, solidairder en inclusiever te maken. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Gezien het thema en de omvang van het verslag worden er onvermijdelijk belangrijke kwesties in aangesneden. Soms gebeurt dat op correcte wijze maar in andere gevallen worden de problemen niet correct of zeer ontoereikend behandeld, waarbij de rapporteur zichzelf soms tegenspreekt. In het verslag, met name in de overwegingen, worden belangrijke zaken aan de orde gesteld als de teruglopende overheidsinvesteringen in het hoger onderwijs, de stijging van de collegegelden en de daaruit voortvloeiende vergroting van de sociale kloof, maar in de paragrafen van de resolutie komen die punten onvoldoende uit de verf. Voorts wordt er in het verslag gewezen op de moeilijkheden die veel jongeren vanwege economische redenen ondervinden om te kunnen deelnemen aan de mobiliteitsprogramma's, het probleem van schooluitval en de onzekerheid op het gebied van werk onder jongeren. Hier worden de tegenspraken in het verslag het duidelijkst: door de doelstellingen van de zogenaamde EU 2020-strategie te waarborgen wordt in het verslag uiteindelijk de weg verdedigd die leidt tot de problemen die de rapporteur zelf heeft vastgesteld, namelijk onzeker werk en werkloosheid onder jongeren. Aan de ene kant wordt in het verslag een lans gebroken voor het beëindigen van de discriminatie van jongeren op de arbeidsplaats,
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
met inbegrip van loondiscriminatie. Aan de andere kant wordt echter impliciet de deur geopend voor een ander statuut voor deze jonge werknemers met de opmerkingen die worden gemaakt over stages. Bovendien is het standpunt van de rapporteur over de bescherming bij atypisch en onzeker werk dubbelzinnig. Om deze redenen hebben wij ons bij de eindstemming onthouden. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) We kunnen wel allerlei interessante principes verkondigen, maar daar hebben we niet zoveel aan als we ons daarbij niet de realiteit voor ogen houden. Goed onderwijs, vanaf de eerste levensjaren, is nodig om de ontwikkeling van het individu en van de samenleving te waarborgen. Maar er is steeds minder geld voor goed openbaar onderwijs, en leerlingen hebben te kampen met een gebrek aan financiering en met werkloosheid binnen het gezin, en ze verlaten de school vroegtijdig. Dat is bijvoorbeeld op het moment ook aan de hand in Portugal, met het bezuinigingsbeleid dat wordt uitgevoerd. De realiteit is dus, dat er steeds minder wordt geïnvesteerd op dit gebied. Verwijzend naar de crisis trekt de staat zich ook hier steeds verder terug, waardoor zijn sociale functie steeds verder wordt uitgehold en de kansen op goed onderwijs, kennis en cultuur steeds verder uit elkaar komen te liggen. Daardoor wordt de sociale ongelijkheid bestendigd en verder aangescherpt. De realiteit is dat er in lidstaten zoals Portugal duizenden onderwijsinstellingen gesloten worden. Hierdoor neemt de jeugdwerkloosheid toe en staan duizenden onderwijsbanen op de tocht. Tegelijkertijd komt het hoger onderwijs chronisch geld tekort en wordt het steeds duurder om een hogere opleiding te volgen. De realiteit is dat de middelen voor cultuur worden teruggebracht tot een armzalig minimum. Het ernstigste van dit alles is dat deze situatie nog verder zal verslechteren als het agressieve interventieprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie wordt uitgevoerd. Pat the Cope Gallagher (ALDE), schriftelijk. – (GA) Het programma "Jeugd in beweging" is een initiatief dat van wezenlijk belang is voor de EU 2020-strategie. De doelen van het programma "Jeugd in beweging" zijn het bevorderen van hoger onderwijs in de Europese Unie, het verhogen van de kwaliteit van onderwijs en opleiding en het bevorderen van de mobiliteit van studenten door de doeltreffendheid van de bestaande Europese programma's te verbeteren. Elisabetta Gardini (PPE), schriftelijk. – (IT) Dit verslag is een belangrijk puzzelstukje van een Europees beleid dat tot doel heeft om jonge Europeanen de instrumenten te geven om hun concurrentievermogen op de steeds meer gemondialiseerde arbeidsmarkt te versterken. Focussen op de mobiliteit van studenten moet een eerste stap zijn om onze jeugd meer arbeidsmogelijkheden te geven. Helaas moeten de gegevens over de jeugdwerkloosheid in veel lidstaten ons zorgen baren en tot nadenken stemmen. De jeugd steunen door de dialoog tussen de Europese instellingen en jongerenorganisaties te stimuleren is een goed begin, maar mag niet worden beschouwd als het eindpunt. We moeten in staat zijn naar hen te luisteren en hun geloofwaardigheid en vertrouwen geven. Alleen zo kunnen we een Europa creëren dat als kans wordt gezien en niet als last voor de nieuwe generaties. Louis Grech (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor het verslag van de heer Zver gestemd. Om het kerninitiatief "Jeugd in beweging" van de Europa 2020-strategie te laten slagen, moeten de EU-instellingen een pragmatisch, uitgebreid en breed beleid ontwikkelen dat
75
76
NL
Handelingen van het Europees Parlement
door alle lidstaten wordt gesteund en gericht is op het verbinden van beroepsonderwijs, beroepskwalificaties, een leven lang leren en stages met de arbeidsmarkt, zodat wordt gewaarborgd dat elke lidstaat echt verantwoordelijkheid neemt voor het onderwijsstelsel van de EU. "Jeugd in beweging" heeft als doel de overgang van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt gemakkelijker te maken voor Europese jongeren. Een van de doelen van dit beleidsinitiatief is het aantal voortijdige schoolverlaters terug te brengen en het aandeel van mensen met hogeronderwijsbevoegdheden te vergroten. De reden hiervoor is dat het voortijdig verlaten van school ingaat tegen de dynamiek en behoeften van de arbeidsmarkt en tevens een direct conflict vormt met de economische en sociale duurzaamheid van Europa in het algemeen. Bijgevolg zouden alle spelers op de arbeidsmarkt, inclusief degenen uit de professionele sectoren, bedrijven, vakbonden, ministeries en overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening, een gestructureerde dialoog moeten aangaan over de manier waarop professionele integratie van jongeren kan worden gewaarborgd, formele/informele opleiding kan worden bevorderd en uiteindelijk een onderwijsstelsel in de EU kan worden ontwikkeld dat jongeren de garantie op een loopbaan kan bieden. Mathieu Grosch (PPE), schriftelijk. − (DE) Dit verslag laat opnieuw zien hoe belangrijk het voor de ontwikkeling van Europa is om de mobiliteit van jongeren op alle gebieden te bevorderen. In alle sectoren van het onderwijs moet er een aanpassing van de studieprogramma's en een daarmee overeenkomende wederzijdse erkenning komen, met name in de ambachtelijke sector, waar een grote inhaalbehoefte bestaat. Ook moeten de onderwijsinstanties in de lidstaten in hogere mate nagaan of meer barrières opgeheven dienen te worden die op administratief niveau of op het niveau van beroepsverenigingen zijn opgericht. De mobiliteit van leerlingen leidt ook tot een betere erkenning van vele beroepen en voorkomt sociale dumping, omdat bij dezelfde opleiding volgens een progressieve schaal hetzelfde loon wordt betaald. Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Een volkswijsheid zegt dat "reizen de geest verruimt". Met die wijsheid in het achterhoofd steun ik het idee waar in het verslag van de heer Zver voor wordt gepleit, namelijk dat de financiering van onderwijs en mobiliteit van jongeren een investering in de toekomst van Europa is en geen extra kostenpost op de begrotingen, ondanks de huidige moeilijke economische situatie. Bovendien mogen de sociale afkomst van een persoon of zijn financiële situatie geen obstakel vormen om gebruik te maken van de mogelijkheden om naar het buitenland te gaan. Ook een handicap mag geen belemmering vormen en daarom moet aan jongeren met een handicap aanvullende steun worden verleend. Tot slot moeten er juridisch bindende rechten worden opgesteld om onzekere vormen van arbeid en uitbuiting waarvan jonge stagiairs en stagiaires het slachtoffer zouden kunnen worden, te voorkomen. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd, omdat erin wordt vastgesteld dat het van essentieel belang is om praktische belemmeringen en obstakels voor mobiliteit te overwinnen en dat de erkenning van in het buitenland doorgebrachte tijd en van uit andere EU-landen afkomstige kwalificaties verder moet worden bevorderd. Voorts wordt erkend dat personen met een handicap nog meer mobiliteitsbelemmeringen ondervinden dan niet-gehandicapten en dat er aanvullende mechanismen moeten worden ingevoerd die waarborgen dat personen met een handicap dezelfde mogelijkheden hebben als ieder ander. Bovendien moet ook aan studenten met gezinnen (dat wil zeggen met kinderen) extra steun worden verleend, zodat zij aan de
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
specifieke mobiliteitsproblemen waar zij tijdens de studie mee worstelen, het hoofd kunnen bieden. Kwalitatief hoogwaardige mobiliteit biedt jongeren de toegang tot intercultureel leren, persoonlijke ontwikkeling en meertaligheid. "Jeugd in beweging" richt zich op werkgelegenheid als eindresultaat, en werkgelegenheid is natuurlijk een kwestie van onderwijs, maar ook van jongerenparticipatie en actief burgerschap. Daarom moeten de bestaande programma's zich blijven richten op actief burgerschap en de ontwikkeling van cruciale competenties, niet-formeel onderwijs en de bevordering van het Europese maatschappelijk middenveld. Om te voorkomen dat deze nieuwe strategie niet verder komt dan het stadium van concept, is het van wezenlijk belang dat de lidstaten zich ertoe verbinden om de strategie financieel te ondersteunen en op nationaal niveau ten uitvoer te leggen en om er een EU-budget voor te reserveren. De lidstaten moeten dit beschouwen als een langetermijninvestering die niet alleen ten goede komt aan het onderwijs van de jeugd, maar ook aan de toekomstige voorspoed van de afzonderlijke lidstaten en de EU als geheel. Cătălin Sorin Ivan (S&D), schriftelijk. – (RO) Uiteraard geef ik mijn steun aan het initiatief "Jeugd in beweging", uit principe. We hebben echter wel een aantal aanvullingen op het Commissievoorstel voorgesteld, die wij als noodzakelijk beschouwen. In het door de Commissie cultuur en onderwijs en plenair door het Parlement zonder problemen aangenomen verslag hebben we benadrukt hoe belangrijk het is dat de lidstaten betrokken zijn bij het invoeringsproces en dat dit door de Europese Commissie in de gaten wordt gehouden. We hebben er ook toe opgeroepen dat succesvolle programma's zoals "Een leven lang leren" meer financiering krijgen in het meerjarige financiële kader, en tot een betere coördinatie tussen de programma's. Jonge mensen moeten de aandacht krijgen die ze nodig hebben. Zij vormen het hart van dit parapluprogramma en zij moeten banen krijgen en mogelijkheden om zich te uiten. Zij zijn namelijk de Europese burgers van wie we in de toekomst afhankelijk zijn. Giovanni La Via (PPE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in een toekomstgericht Europa moet aan de jeugd denken een prioriteit zijn. Hun de mogelijkheid geven om het meest geschikte onderwijstraject te volgen, gemakkelijk vreemde talen te leren, de arbeidsmarkt te betreden met de juiste competenties, of misschien herin te treden met een andere opleiding of baan, betekent een toekomst bouwen voor alle landen van de EU met behulp van de energie van studenten, universiteitsstudenten en jonge werknemers die elkaar ontmoeten in een gemeenschappelijke culturele en economische smeltkroes. Ik ben er nu meer dan ooit van overtuigd dat Europa een broedplaats van ideeën en plannen is en daarom heb ik voor het verslag van collega Zver gestemd. Een circuit van kennis en kansen creëren, niet alleen voor jongeren maar ook voor docenten en anderen die in het onderwijs werken, komt in de EU 2020-strategie overeen met het verschaffen van zuurstof aan de energieën die we moeten vrijmaken door middel van de mobiliteit van onze jongeren, die moeten leren te leven in het Europa van de toekomst. Constance Le Grip (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag van Milan Zver "Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa", gestemd. Ik ben van mening dat het belangrijk is via dit verslag steun te bieden aan de verschillende programma's die er op Europees niveau zijn opgezet om de mobiliteit van jongeren mogelijk te maken, en ik vind dat die programma's zeer positief zijn voor zowel de verwerving van nieuwe kennis en vaardigheden, als de ontwikkeling van een echt
77
78
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Europese staatsburgerschap. Op Europees niveau is het belangrijk dat we na 2013 de aan de Europese mobiliteitsprogramma's (Erasmus, Leonardo da Vinci enz.) toegekende kredieten bestendigen en versterken, zodat er meer jongeren, studenten, maar ook leerlingen uit het beroepsonderwijs, jonge professionals, jonge boeren, gebruik van kunnen maken. Het lijkt mij eveneens noodzakelijk stappen te zetten naar een betere erkenning van verkregen kwalificaties die via enige vorm van leren zijn opgedaan, waaronder niet-formeel of informeel leren, gezien de vaardigheden die op deze manier kunnen worden verworven. Tot slot wil ik benadrukken dat het één van de sleutels om de jeugdwerkloosheid te bestrijden is dat we de onderwijs- en opleidingsstelsels onophoudelijk aanpassen aan de continu veranderende behoeften van de arbeidsmarkt. Elżbieta Katarzyna Łukacijewska (PPE), schriftelijk. – (PL) Op dit moment krijgt het onderwijs- en opleidingsstelsel een nieuwe, totaal andere betekenis vergeleken met de betekenis die het een decennium of langer geleden had. Opleidingsniveaus variëren op verschillende plaatsen in Europa. De noodzaak om die situatie te verbeteren staat buiten kijf. Het is belangrijk dat jonge mensen actief kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en het maatschappelijk middenveld in de breedste zin van het woord. Zelf ben ik actief betrokken en steun ik de activiteiten van zowel het programma "Jeugd in actie" als de Europese dienst voor vrijwilligers die onderdeel uitmaakt van "Jeugd in actie". Ik ben daarom van mening dat het belangrijk is dat het Europees Parlement dergelijke activiteiten verder kan ondersteunen. In deze tijd mogen we de jongeren niet vergeten. Zij moeten de kans krijgen om zich te ontwikkelen en worden geholpen om nieuwe vaardigheden te verwerven in een steeds internationaler wordende economie. "Jeugd in beweging" biedt niet alleen de kans om jongeren aan te zetten tot actie en werk, het is vooral een manier voor jongeren om hun eigen grenzen en zwakheden te overwinnen en een kans om zich verder te ontwikkelen. Daarom heb ik voor het verslag van de heer Zver gestemd. Dank u wel. David Martin (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. "Jeugd in beweging" is een van de zeven kerninitiatieven die de Commissie in zijn Europa 2020-strategie heeft opgenomen om slimme, duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen. "Jeugd in beweging" is samengesteld uit 28 kernacties en concrete maatregelen die de onderwijs- en opleidingsmogelijkheden van jongeren met behulp van mobiliteit moeten vergroten en het overgangsproces van het onderwijs naar de arbeidsmarkt voor hen moeten vergemakkelijken. Dit is vooral belangrijk aangezien jongeren, die als groep in de samenleving het hardst door de mondiale financiële crisis zijn getroffen, terwijl zij nauwelijks een aandeel in het ontstaan ervan hebben gehad, bij hun intrede op de arbeidsmarkt moeten worden ondersteund om hun toekomst veilig te stellen en om de economie sterker te maken. Jongeren zijn de besluitvormers van de toekomst. Het is daarom van vitaal belang dat zij nu hun competenties, vaardigheden en kennis kunnen ontwikkelen die hen in staat zullen stellen in toekomstige jaren een actieve bijdrage aan de groei en het voortbestaan van de Europese Unie te leveren en de in de groeistrategie van de EU verwoorde doelstellingen te verwezenlijken. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) In de context van de Europa 2020-strategie zijn de kennis en vaardigheden van jongeren van essentieel belang om de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren. Daarom is er voor jongeren een belangrijke rol weggelegd bij de verwezenlijking van de vijf centrale EU-doelstellingen voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, klimaat en energie, onderwijs en armoedebestrijding. Met "Jeugd in beweging", een vlaggenschipinitiatief van
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de Europa 2020-strategie, wordt beoogd de aantrekkingskracht van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren, de algemene kwaliteit van alle onderwijs- en opleidingniveaus te verhogen en de mobiliteit van studenten en werknemers te bevorderen door efficiënter gebruik te maken van de bestaande Europese programma's. Het is dan ook van essentieel belang dat dit initiatief gesteund wordt, zodat jongeren in de toekomst steeds meer gekwalificeerd zijn en steeds beter in staat zijn bij te dragen aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Louis Michel (ALDE), schriftelijk. – (FR) Het initiatief "Jeugd in beweging" legt de nadruk op mobiliteit met het doel te leren, maar het is ook van wezenlijk belang zeker te stellen dat het onderwijs dat jongeren krijgen, aan de behoeften van de arbeidsmarkt beantwoordt en hun derhalve de kennis en vaardigheden bij te brengen die ze nodig hebben. Jongeren behoren helaas tot de groepen die het hardst door de internationale financiële crisis zijn getroffen en ze hebben onze hulp nodig bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt, zodat zij hun eigen toekomst kunnen waarborgen en een bijdrage kunnen leveren aan de economie. Onderwijs en opleiding vormen de sleutelfactoren voor meer welvaart en een grotere sociale cohesie in Europa. Mobiliteit van studenten vormt een centraal element in de EU 2020-strategie. Mobiliteit biedt vele mogelijkheden voor de intellectuele emancipatie van studenten, voor het terugdringen van het voortijdig verlaten van school, werkloosheid en armoede, en voor de ontwikkeling van internationale samenwerking op het gebied van hoger onderwijs, maar ook op het gebied van beroepsonderwijs- en opleiding. Mobiliteit van studenten is immers een van de grootste uitdagingen van de opbouw en integratie van Europa. Deze mobiliteit moet echter wel gepaard gaan met financiële middelen die de hoogte van de ambities evenaren en met het wegnemen van de praktische obstakels voor deze mobiliteit. Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) De gevolgen van de mondiale economische crisis waren vooral voor jonge mensen in de hele wereld ingrijpend, maar ook voor de jongeren binnen de EU. De jeugdwerkloosheid in de EU heeft het hoge niveau van 21 procent bereikt. De omvang van het probleem wordt vergroot door het feit dat 15 procent van de jongeren vroegtijdig de school heeft verlaten en daardoor niet gekwalificeerd is voor de arbeidsmarkt. Doel van de EU is om dit percentage voor 2020 tot 10 procent te verlagen en het aandeel van personen met een beroeps- of universitaire opleiding van 31 naar 40 procent te verhogen. Wil men deze doelen bereiken, dan moeten de opleidingen en kwalificaties op het niveau van de EU als geheel erkend worden. Want alleen hierdoor kan ook een hogere mobiliteit van jongeren bereikt worden, die ertoe moet dienen dat zij nieuwe culturen en samenlevingen leren kennen, zodat zij eventueel ook buiten hun eigen land kunnen slagen. Daarvoor moeten nog bestaande barrières worden opgeheven en procedures worden vereenvoudigd, terwijl reeds bestaande programma's moeten worden uitgebreid en bevorderd. Ik heb mij van stemming onthouden, omdat volgens mij niet wordt belicht hoe men kwalificaties die door verschillende opleidingsmethoden worden verkregen, wederzijds moet erkennen. Dit slaat vooral op de ambachten, omdat daarvoor geen uniforme standaard voor heel Europa bestaat waarmee men de kwalificaties kan meten. Franz Obermayr (NI), schriftelijk. − (DE) De mondiale economische crisis had met name voor jongeren ernstige negatieve consequenties: de jeugdwerkloosheid en het aantal vroegtijdige schoolverlaters namen aanzienlijk toe. Jongeren komen vaak in een uitzichtloze situatie terecht. In dit verband is het belangrijk om de mobiliteit van de jongeren in de EU
79
80
NL
Handelingen van het Europees Parlement
te vergroten, zodat zij indien nodig op een andere arbeidsmarkt betere kansen hebben. De basis hiervoor is dat kwalificaties en opleidingen wederzijds worden erkend. Ik heb mij van stemming over het onderhavige verslag onthouden, omdat het geen concreet antwoord geeft op de vraag hoe wederzijdse erkenning moet plaatsvinden, terwijl in vele sectoren kwalitatief zeer onderscheiden opleidingsmethoden worden toegepast. Justas Vincas Paleckis (S&D), schriftelijk. − (LT) De werkloosheid onder jongeren in de lidstaten van de Europese Unie is hoog. In enkele landen bedraagt de jeugdwerkloosheid zelfs bijna 21 procent. Dat is twee keer het gemiddelde werkloosheidscijfer voor volwassenen. Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat hierin richtsnoeren worden gegeven voor het verbeteren van het onderwijs aan jongeren en het verminderen van de jeugdwerkloosheid. Ik ben het eens met de stelling in het verslag dat het heel belangrijk is dat we ons richten op het creëren van nieuwe programma's die jongeren de mogelijkheid bieden om werk en studie te combineren. Dat is van cruciaal belang voor studenten die onderwijs willen volgen, maar zichzelf financieel moeten bedruipen. Een van de belangrijkste doelstellingen van het programma is het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters, omdat die het risico lopen om in de toekomst van zowel de arbeidsmarkt als de samenleving te worden uitgesloten. We moeten de ondersteuning van personen met een handicap en jonge mensen met kinderen versterken, zodat ze kunnen deelnemen aan mobiliteitsprogramma's en gebruik kunnen maken van deze kans om een evenwicht tussen studie, werk en privéleven te vinden. Niet alleen universitair studenten moeten toegang tot mobiliteitsprogramma's hebben, maar ook jongeren met weinig kwalificaties en schoolkinderen. Ook is het van vitaal belang voor jongeren om meer praktische kennis en ervaring op te doen tijdens verplichte stages van hoge kwaliteit. Georgios Papanikolaou (PPE), schriftelijk. – (EL) Het emblematische initiatief "Jeugd in Beweging" is een van de zeven kerninitiatieven die de Commissie in zijn Europa 2020-strategie heeft opgenomen om slimme, duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen. Het is gericht op studentenmobiliteit, maar de toegevoegde waarde zit hem in het feit dat het anticipeert op onderwijs dat tegemoetkomt aan de behoeften van de arbeidsmarkt, zodat de hiervoor benodigde bekwaamheden en kennis kunnen worden geboden. Dit initiatief dient echter te worden gecombineerd met het in 2010 door het Europese Parlement aangenomen verslag met de titel "Een EU-strategie voor de jongeren", waarin wordt beoogd een nieuwe, sterke Europese strategie voor het komende decennium uit te stippelen, zodat Europa een nieuw eensluidend beleidskader voor jeugdzaken kan ontwikkelen. Om er overigens voor te zorgen dat het niet alleen maar bij een simpele mededeling blijft zal de verantwoordelijkheid hiervoor over het algemeen bij de lidstaten liggen, en het is jammer dat de recente nationale hervormingsprogramma's niet in lijn liggen met de doelstellingen van de EU 2020-strategie, ondanks het feit dat wij allen erkennen dat investeringen in onderzoek en onderwijs een langetermijninvestering vormen met een goed rendement, waarbij duidelijk vooruit wordt gekeken naar het toekomstige welzijn van de Europese burgers. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Dit verslag gaat over een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa. Deze maatregel is een van de kernacties van "Jeugd in beweging", een initiatief dat de Commissie in zijn Europa 2020-strategie heeft opgenomen om slimme, duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen. Het streven is, met concrete maatregelen de onderwijsen opleidingsmogelijkheden van jongeren met behulp van mobiliteit te vergroten en het overgangsproces van het onderwijs naar de arbeidsmarkt voor hen te vergemakkelijken.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Dit is vooral belangrijk in de huidige situatie, aangezien jongeren, die als groep het hardst door de mondiale financiële crisis worden getroffen, terwijl zij nauwelijks een aandeel in het ontstaan ervan hebben gehad, bij hun intrede op de arbeidsmarkt moeten worden ondersteund om hun toekomst veilig te stellen en om de economie sterker te maken. Mobiliteit kan de motor zijn van de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt. Met het oog daarop vind ik dat het bij mobiliteit vooral van belang is dat er goed onderwijs aangeboden wordt, dat voor alle jongeren toegankelijk is. Om deze redenen heb ik voor dit verslag gestemd. Phil Prendergast (S&D), schriftelijk. − (EN) Het "Jeugd in beweging"-programma biedt een kans om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de EU. Het "Jeugd in beweging"-initiatief biedt ondersteuning voor een leven lang leren en het initiatief "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" van de Europese Commissie. Met "Jeugd in beweging" wordt beoogd hoger onderwijs in Europa te verbeteren en de mobiliteit van studenten en werknemers te bevorderen met behulp van bestaande Europese programma's. In een deel van de Europa 2020-strategie wordt gesteld dat "in 2020 alle jongeren in Europa de mogelijkheid moeten hebben een deel van hun opleiding in andere lidstaten te volgen". Jongeren worden hard getroffen door de huidige economische crisis, en de werkeloosheidscijfers onder jongeren in de EU bedragen het dubbele van de gemiddelde werkeloosheid onder volwassenen. Dit is een van de lastigste uitdagingen voor Europa en het is cruciaal dat lidstaten hier niet op reageren door minder te investeren in onderwijs. We moeten waarborgen dat jongeren kansen krijgen om te leren en indien gewenst naar het buitenland kunnen gaan om daar verder te leren, want door vandaag te investeren in onderwijs, zal de EU in de toekomst beter in staat zijn om uitdagingen het hoofd te bieden. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) Omdat jongeren momenteel in het bijzonder de gevolgen ondervinden van de wereldwijde financiële crisis, moet er alles aan gedaan worden om ervoor te zorgen dat zij hun competenties, vaardigheden en kennis kunnen ontwikkelen die hen in staat zullen stellen in toekomstige jaren een actieve bijdrage aan de groei en het voortbestaan van de Europese Unie te leveren. "Jeugd in beweging" is een van de zeven kerninitiatieven die de Europese Commissie in haar Europa 2020-strategie heeft opgenomen om slimme, duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen, en is samengesteld uit 28 kernacties en concrete maatregelen die de onderwijs- en opleidingsmogelijkheden van jongeren met behulp van mobiliteit moeten vergroten en het overgangsproces van het onderwijs naar de arbeidsmarkt voor hen moeten vergemakkelijken. Het is dan ook van groot belang dat de voorwaarden worden geschapen waaronder dit initiatief goed geïmplementeerd kan worden en de doelstellingen ervan gerealiseerd kunnen worden. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) De economische crisis treft de Europese jongeren recht in het gezicht: niet alleen is één op de vijf jongeren werkloos, 40 procent van de jongere werknemers heeft een tijdelijk contract. In die context geef ik mijn steun aan het verslag van mijn collega Milan Zver, die een reeks aanbevelingen doet om de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding voor jongeren te verbeteren. Als we ons inzetten voor het volgen van hoger onderwijs door zoveel mogelijk studenten en het voortijdig verlaten van het onderwijs actief willen bestrijden – slechts 31 procent van de Europeanen heeft een universitair diploma tegenover 40 procent in de Verenigde Staten en 50 procent in Japan – moeten we ook de werkgelegenheid van die afgestudeerden garanderen. Dit verslag bevat een aantal voorstellen in die richting: verbetering van de dialoog tussen de universiteit en het bedrijfsleven, betere afstemming van de programma's en structuren van
81
82
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de universiteiten op de specifieke behoeften van de arbeidsmarkt, het opnemen in de studieprogramma's van een stage van hoge kwaliteit, die een redelijke beloning en sociale bescherming biedt. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Er moet meer worden geïnvesteerd in programma's zoals "Een leven lang leren" (Erasmus, Leonardo da Vinci, Comenius, Grundtvig), Marie Curie, Erasmus Mundus en "Jeugd in actie". De Commissie stelt voor internationale samenwerkingsnetwerken op universiteiten in het leven te roepen, waarbij gebruik wordt gemaakt van virtuele mobiliteit. Mobiliteitsprogramma's moeten ook beschikbaar zijn voor studenten aan beroepsopleidingen, docenten en jonge werknemers. Wij roepen op tot erkenning van de kwalificaties van scholen, beroepsopleidingen en universiteiten in de gehele EU. Ook benadrukken wij het belang van het op jonge leeftijd leren van twee andere talen dan de moedertaal, waaronder talen van buurlanden. Tot slot vragen wij om extra ondersteuning voor gehandicapte jongeren, jonge ouders en mensen die een voortijdig afgebroken opleiding willen afmaken. Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. – (IT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat hierin wordt duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat Europese jongeren multidisciplinair onderwijs genieten in het kader van de doelstellingen van de EU 2020-strategie. In dit verband is het nodig om jongeren aan te moedigen een universitaire studie te volgen. Wie de arbeidsmarkt vroegtijdig betreedt. loopt namelijk het risico later werkloos te raken en een lagere levenskwaliteit te krijgen. Dit zou vervolgens economische en sociale kosten kunnen opleveren en ook een negatieve invloed kunnen hebben op de duurzame economische groei van de Unie en op een toekomstige verbetering van haar concurrentievermogen op wereldniveau. Om dezelfde redenen vind ik dat multicultureel, meertalig en praktisch onderwijs van fundamenteel belang is om de burgers van morgen op te leiden, vooral als dit gebeurt via mobiliteitsprogramma's als "Jeugd in beweging". Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. – (IT) Op dit moment zijn er te veel voortijdige schoolverlaters en te weinig jongeren die hoger onderwijs volgen, wat afbreuk doet aan het scholingsniveau dat Europa in de toekomst nodig heeft. Het doel van "Jeugd in beweging" is om tegen 2020 de onderwijsmobiliteit van alle Europese jongeren te vergroten en zo de overgang van het onderwijs naar het werkzame leven te vereenvoudigen, dankzij onderwijs dat in overeenstemming is met de vereisten van de markt. Om deze redenen is het goed om scholen en het bedrijfsleven meer bewust te maken van de noodzaak om netwerken te creëren en op die manier de praktijkkennis te vergroten dankzij stages. Dit initiatief concentreert zich op de jeugd, maar men mag ook de jongeren met een handicap niet vergeten. Zij moeten dezelfde kansen krijgen om te studeren en werk te vinden. Joanna Senyszyn (S&D), schriftelijk. – (PL) Ik heb het verslag over verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa gesteund. Ik ben voor verlenging van het functioneren van alle onderwijsprogramma's voor jongeren. Naast "Jeugd in beweging" moeten ook programma's als Erasmus, Leonardo da Vinci, Comenius, Grundtvig, Jeugd in actie en Marie-Curie financiële en politieke steun krijgen. Met deze programma's is in de EU al veel bereikt. Enorme aantallen jongeren van verschillende achtergrond zijn hierbij betrokken (in de jaren 1998-2010 zijn 93 807 Poolse studenten met een Erasmusbeurs naar het buitenland is gegaan). De programma's leveren daardoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het potentieel van jongeren en het creëren van een sterk Europees maatschappelijk middenveld. Het zijn erg efficiënte programma's met bijzonder lage kosten
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
per deelnemer, waardoor het aantal deelnemers dat gebruikt maakt van de fondsen, hoog is. Het stimuleren van de mobiliteit van jongeren vereist het overwinnen van praktische barrières. Ongeveer een derde van de studenten die deelnemen aan het Erasmusprogramma, ervaart problemen vanwege de onzekerheid over het onderwijssysteem in andere landen en het gebrek aan consistentie en continuïteit tussen de vakken in het thuisland en het buitenland. We moeten bevorderen dat zowel de in het buitenland doorgebrachte tijd als de kwalificaties uit andere EU-landen worden erkend. Ook problemen als het verkrijgen van visa, medische documenten in verschillende talen en problemen met de overdraagbaarheid van beurzen bij studie in het buitenland vragen om een oplossing. Personen met een handicap ondervinden nog meer mobiliteitsbelemmeringen dan niet-gehandicapten. Er moeten aanvullende mechanismen worden ingevoerd die gelijke kansen voor iedereen waarborgen. Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. − (PT) "Jeugd in beweging", een van de zeven kerninitiatieven die in de Europa 2020-strategie zijn opgenomen, is samengesteld uit 28 kernacties en concrete maatregelen die de onderwijs- en opleidingsmogelijkheden van jongeren moet vergroten, met behulp van mobiliteit en het voor hen toegankelijk maken van de arbeidsmarkt. Het belang van dit verslag, in deze tijden van bezuinigingen in Europa, blijkt wel uit het groeiend percentage werkloze jongeren in de verschillende lidstaten, waaruit geconcludeerd kan worden dat deze leeftijdsgroep het hardst getroffen wordt door de wereldwijde financiële crisis. Daarom vind ik het van groot belang dat er maatregelen genomen worden om schooluitval terug te dringen, te streven naar een groter aantal afgestudeerden en de aantrekkingskracht van beroepsonderwijs en -opleidingen te vergroten. Het stimuleren van onderwijs en opleiding moet niet gezien worden als een extra uitgave, maar als een investering in de toekomst. Ik vind het daarom belangrijk dat er opnieuw geïnvesteerd wordt in reeds bestaande mobiliteits- en onderwijs-/opleidingsprogramma's en dat er op Europees niveau minimumvoorwaarden worden vastgesteld voor stageplaatsen, omdat deze niet als werk gezien mogen worden, maar als een gelegenheid om praktische vaardigheden op te doen. Tot slot wil ik erop wijzen dat bij de uitvoering van deze maatregelen moet worden samengewerkt met nationale, regionale en lokale autoriteiten, in de vorm van partnerschappen, om "Jeugd in beweging" tot een succes te laten worden. Niki Tzavela (EFD), schriftelijk. – (EL) Ik heb voor het verslag van de heer Milan Zver over het initiatief van de Commissie "Jeugd in beweging" gestemd. Beoogd wordt dat er maatregelen worden getroffen om schooluitval tegen te gaan, maar ook om het aantal Europeanen dat hoger onderwijs heeft genoten te verhogen. Ook wordt gerefereerd aan het enorme belang van de garantie dat het geboden onderwijs tegemoetkomt aan de behoeften van de arbeidsmarkt, waarbij voor de bekwaamheden en kennis wordt gezorgd die de Europese jongeren nodig hebben. Viktor Uspaskich (ALDE), schriftelijk. − (LT) Het scheppen van een zekere toekomst voor onze jeugd is een onderwerp dat mij na aan het hart ligt. Helaas zijn de vooruitzichten voor jongeren in Litouwen op dit moment nogal somber. In Litouwen bedraagt de jeugdwerkloosheid 34 procent, wat bijna 14 procent hoger is dan het EU-gemiddelde. Volgens de statistieken van de EU zijn er maar twee lidstaten waar de jeugdwerkloosheid hoger is dan in Litouwen. Zelfs de jonge Litouwers die erin zijn geslaagd om werk te vinden,
83
84
NL
Handelingen van het Europees Parlement
worden vaak gedwongen om ongunstige arbeidscontracten te accepteren. We moeten meer doen om drie kernprioriteiten te verwezenlijken. In de eerste plaats moeten we het ondernemerschap bevorderen. In de tweede plaats moet de inzetbaarheid van jongeren worden vergroot door het onderwijs beter te laten aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt. En in de derde plaats moeten jongeren de kans krijgen om een actievere rol in de samenleving te spelen. Het initiatief "Jeugd in beweging" is een van de platforms die kunnen helpen om de werkgelegenheid onder jongeren te bevorderen. In het buitenland werken en studeren kan goed zijn voor Litouwse jongeren en voor ons land. Het is echter veel belangrijker om onze jongeren een Europese toekomst in Litouwen te bieden. Dat kan door contacten tussen jongeren en kleine en middelgrote ondernemingen te ontwikkelen. Dit zou de vraag naar jongeren door deze ondernemingen bevorderen en zou jongeren aanmoedigen om bij kleine en middelgrote ondernemingen te gaan werken. Derek Vaughan (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik heb voor deze resolutie gestemd, omdat het essentieel is dat jonge burgers kunnen reizen en werken in de gehele EU als wij onze concurrentiepositie een impuls willen geven. De EU 2020-doelstellingen kunnen alleen worden verwezenlijkt wanneer wij investeren in programma's die jonge mensen een breed scala aan mogelijkheden bieden en die de mobiliteit op de arbeidsmarkt bevorderen. Door meer te investeren in projecten die de jeugdmobiliteit ondersteunen en die de aandacht voor samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs vergroten, krijgen jonge Europeanen betere kansen op een succesvolle loopbaan. Het is eveneens van cruciaal belang om jonge mensen die niet langer van het reguliere onderwijs deel uitmaken, te ondersteunen door niet-formeel en infomeel leren te stimuleren. Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb me onthouden van stemming over dit verslag, ondanks de kritische blik op het Europees beleid, en met name op het op jongeren gerichte beleid dat door de lidstaten wordt gevoerd. Dit verslag bevat een aantal positieve voorstellen, met name over de participatie van jongeren bij het proces om Europees jongerenbeleid op te stellen, de waardering van niet-formeel en informeel onderwijs en de verbetering van de rechtspositie van stagiairs. Maar naast de getoonde bereidheid om de lidstaten aan te moedigen hun investeringen op het gebied van onderwijs, onafhankelijk van de crisis, te intensiveren, schaart het verslag zich in de rechtse lijn van het beleid dat tot doel heeft het hoger onderwijs te liberaliseren en ondergeschikt te maken aan enkel en alleen de directe belangen van de markt en dus het bedrijfsleven. Sommige bepalingen, zoals de oprichting van een Europees stelsel voor studieleningen, in samenwerking met de EIB, zijn ronduit verontrustend, gezien de doelstellingen om zoveel mogelijk studenten tot de universiteit toe te laten. Dominique Vlasto (PPE), schriftelijk. – (FR) Met mijn stem voor het programma "Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa" wil ik een ambitieus actieplan steunen ten gunste van Europese jongeren. Het Verdrag van Lissabon heeft de bevoegdheid van de EU op het gebied van jongeren uitgebreid. In die context is het Europees Parlement het aan zichzelf verplicht opnieuw zijn steun aan dit beleid uit te spreken. De Europese identiteit heeft immers alleen zin als onze Europese jongeren deze onderschrijven. Europa moet deze verantwoordelijkheid op zich nemen door een weloverwogen strategie op het gebied van opleiding en werkgelegenheid voor te stellen. Ik ben verheugd over de ambitie van dit verslag, waarin wordt voorgesteld 2 procent van het bbp in hoger onderwijs te investeren. Ondanks het feit dat de Europese
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
arbeidsmarkt door een enorme economische crisis wordt getroffen, moet opleiding onze prioriteit hebben om toekomstperspectieven te kunnen bieden en de toegang tot werk voor jongeren te vergemakkelijken. De ontwikkeling van Europese uitwisselingen (Erasmus, Leonardo da Vinci) zal eveneens gunstig uitwerken voor jongeren, want deze programma's vormen een echte toegevoegde waarde op zowel persoonlijk als professioneel gebied. Het leren van een nieuwe taal of het ontdekken van een andere cultuur zijn troeven die voor een ieder toegankelijk zouden moeten zijn. Angelika Werthmann (NI), schriftelijk. − (DE) De bevordering van slimme, duurzame en inclusieve economische groei impliceert noodzakelijk optimale opleidingsmogelijkheden en -kansen. Mobiliteit gedurende de opleiding, mogelijk gemaakt door EU-programma's als Erasmus, Leonardo da Vinci en Comenius, bevordert niet alleen aspecten van formeel onderwijs, maar ook de persoonlijke en sociale ontwikkeling. Ik heb daarom voor het verslag gestemd. Verslag: Mary Honeyball (A7-0099/2011) Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik sta achter dit voorstel, omdat in heel Europa vanuit verschillende onderwijstradities op tal van manieren in voorschools onderwijs wordt voorzien. Een universele aanpak van de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs in de EU valt dan ook lastig te realiseren. Het is eenvoudiger om gezamenlijke doelen en doelstellingen vast te stellen om de bestaande praktijken meer te harmoniseren. Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Voorschools leren legt de basis voor een succesvol leven lang leren. Kinderen zijn op zeer jonge leeftijd bijzonder leergierig, ontvankelijk en bereid tot leren, en belangrijke vaardigheden zoals taalvaardigheid en uitdrukkingsvermogen, maar ook sociale vaardigheden worden dan aangeleerd. Op deze leeftijd wordt de basis gelegd voor de toekomstige school- en beroepsloopbaan. De vroege kinderjaren zijn cruciaal voor de cognitieve, zintuiglijke en motorische ontwikkeling, alsook voor de affectieve en persoonlijke ontwikkeling en voor de taalverwerving, en leggen de basis voor een leven lang leren. Vroege ontwikkeling van een gezonde levensstijl, zoals goede eetgewoonten en voldoende en uitgebalanceerde lichaamsbeweging, kan een grote invloed hebben op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Europa kent een rijke, gevarieerde mix aan onderwijstradities, waarbij op tal van manieren in voorschools onderwijs wordt voorzien. Ik heb voor dit verslag gestemd. Hoewel wordt toegegeven dat een Europese aanpak voor voorschools leren moeilijk is uit te voeren, wordt toch de ontwikkeling aangemoedigd van een enkel Europees kader met gedeelde doelen en waarden, waaronder gezamenlijke aanspraken en structuren. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit verslag gestemd. Voorschools leren legt de fundamenten voor een succesvol leven lang leren. Dat is van essentieel belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, waarmee wordt beoogd een kennissamenleving op te bouwen, de werkgelegenheid te vergroten, het aantal voortijdige schoolverlaters terug te dringen en de armoede te verminderen. Deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt als alle kinderen een goede start in het leven krijgen. De lidstaten moeten hun investeringen opvoeren om toegankelijk en kwalitatief hoogstaand voorschools onderwijs aan alle kinderen waarborgen, wat kan bijdragen aan minder vroegtijdige schoolverlaters, aan de bestrijding van de onderwijsachterstand van kinderen uit sociaal en cultureel achtergestelde gezinnen, en aan de terugdringing van de hieruit voortvloeiende sociale ongelijkheden.
85
86
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Elena Băsescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb gestemd voor het verslag van mevrouw Honeyball. Europa kent een rijke, gevarieerde mix aan onderwijstradities. Dit vereist de ontwikkeling van een Europees kader van gezamenlijke doelstellingen, aanspraken en structuren. De Europa 2020-strategie moet zijn gericht op een inclusieve samenleving door het vergroten van de werkgelegenheid. Het verkleinen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters en het terugdringen van armoede kan alleen worden bereikt als alle kinderen een toekomst krijgen die de weg baant voor een beter leven. Ik wil wijzen op het belang van voorschoolse activiteiten, met name vreemde talen. Culturele activiteiten zijn een vitale bron van verrijking voor kinderen door middel van het bevorderen van culturele dialoog. Tot slot moet er rekening worden gehouden met de uiteenlopende leefomstandigheden van gezinnen. In dit opzicht hebben we flexibele en innovatieve onderwijsprogramma's nodig voor voorschools leren. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Onderwijs in de eerste levensfase is essentieel. Ik stem volledig in met de hiervoor vastgestelde doelstellingen om voor 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 procent van de kinderen onder de drie jaar. Sebastian Valentin Bodu (PPE), schriftelijk. – (RO) Europa kent een rijke, gevarieerde mix aan onderwijstradities, waarbij op tal van manieren in voorschools onderwijs wordt voorzien. Er bestaan duidelijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft onder meer het aantal en de kwaliteit van de voorzieningen, het aantal aanmeldingen, het soort dienstverlening en het bestuur daarover. Een universele aanpak van de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs (ECEC) in de EU is ongepast en valt lastig te realiseren. Het is veel beter om een Europees kader van gezamenlijke doelstellingen, normen en waarden te ontwikkelen, met inbegrip van gezamenlijke aanspraken en structuren. De eerste drie jaar van een kinderleven zijn extreem belangrijk voor de ontwikkeling van de hersenen, de fysieke en cognitieve ontwikkeling en voor de taalverwerving. Bovendien leggen deze vroege jaren de basis voor een leven lang leren. Arme gezinnen maken, vooral op geprivatiseerde markten, minder snel dan andere groepen gebruik van kinderopvang en voorschools onderwijs. Dat is zorgwekkend, omdat benadeelde kinderen juist aantoonbaar het meest van de toegang tot die voorzieningen profiteren. Nessa Childers (S&D), schriftelijk. – (EN) Dit is een zeer belangrijke kwestie en ik ondersteun dan ook volledig de lijn van mijn fractie om prioriteit te geven aan voorschools leren. Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) Het is belangrijk dat er binnen het onderwijs en de opvang reeds in de vroegste levensjaren van een kind een stevige basis wordt gelegd, aanvullend op de centrale rol van het gezin. Deze vormt de basis voor succes op het gebied van een leven lang leren, sociale integratie en persoonlijke ontwikkeling, en bij het vergroten van de toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. De vroegste ervaringen van kinderen vormen de basis voor de manier waarop zij in de rest van hun leven zullen kunnen leren. Hun ontwikkeling wordt hierdoor bepaald en zij worden op deze manier geholpen om eventuele achterstandssituaties het hoofd te bieden en de cirkel van armoede te doorbreken, die van generatie op generatie wordt overgeërfd. Door kinderen te helpen hun potentieel te ontwikkelen, kunnen goede onderwijs- en opvanginstellingen een belangrijke bijdrage leveren aan twee hoofddoelstellingen van de Europa 2020-strategie: het aantal vroegtijdige schoolverlaters verminderen met 10 procent, en minimaal 20 miljoen mensen uit hun situatie van armoede en sociale uitsluiting halen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik sta dan ook achter het ontwikkelen van een Europees kader van gezamenlijke doelstellingen, normen en waarden, met inbegrip van gezamenlijke aanspraken en structuren. Dit moet resulteren in het realiseren van goede kinderopvang en voorschools onderwijs, en hiervoor dienen gerichte en voldoende financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Vasilica Viorica Dăncilă (S&D), schriftelijk. – (RO) Kinderen op zeer jonge leeftijd zijn bijzonder leergierig, ontvankelijk en bereid tot leren, en belangrijke vaardigheden zoals taalvaardigheid en uitdrukkingsvermogen worden dan aangeleerd. Voorschools leren legt de basis voor een succesvol leven lang leren, hetgeen van centraal belang is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Ik denk dat de Europa 2020-strategie, waarmee wordt beoogd om door meer werkgelegenheid, minder vroegtijdige schoolverlaters en minder armoede een inclusieve samenleving te creëren, alleen haalbaar is wanneer alle kinderen een goede start in het leven krijgen. Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor het verslag gestemd over voorschools leren, omdat daarin onderkend wordt dat ouderschapsverlof een essentieel element is gedurende de eerste levensjaren van een kind. Om tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van kinderen moeten de voorwaarden voor moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof worden verbeterd, zodat beide ouders een centrale rol kunnen spelen bij de opvoeding van hun kinderen. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Zoals ik al zei bij de bespreking van "Jeugd in beweging", is onderwijs een instrument dat van essentieel belang is voor het realiseren van de ambitieuze doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Dat geldt niet alleen voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, maar ook voor het leren in de allereerste levensjaren. Het is van groot belang dat Europese kinderen toegang hebben tot goed onderwijs, waar ze goede basisvaardigheden op het gebied van hun moedertaal, wiskunde en een (of meerdere) vreemde talen, en waar ze methoden leren om met succes een vervolgopleiding of studie te kunnen afronden en productief te kunnen zijn, zoals we jonge Europeanen toewensen. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Dit verslag gaat over voorschools leren in de Europese Unie. We weten allemaal dat je, voordat je een gebouw kunt neerzetten, eerst de fundamenten moet leggen. Als het fundament niet goed is, bestaat het risico dat het gebouw instabiel is en wellicht instort. Hetzelfde geldt voor onderwijs. Goed en solide onderwijs biedt de burgers een betere toekomst. Goede kinderopvang en voorschools onderwijs is van essentieel belang voor de toekomst van een kind: deze hebben een positief effect op de gezondheid en op de relaties binnen het gezin, en tevens wordt hiermee de kans op beter werk in de toekomst vergroot. Voorschools leren is van groot belang, maar het heeft van de kant van de wetgevers niet de aandacht gekregen die het verdient. De ontwikkeling van kennis en vaardigheden is belangrijker dan de kwaliteit van gebouwen. De kwaliteit van de voorzieningen en van het personeel in deze sector moet verbeterd worden. Ik ben het ermee eens dat er gezamenlijke parameters en waarden moeten worden uitgewerkt voor alle lidstaten, en daarom heb ik voor dit verslag gestemd. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Dit verslag gaat over het belangrijke thema van voorschools leren en het positieve effect daarvan op de cognitieve, fysieke, gedrags-, affectieve en emotionele ontwikkeling. Dat zijn elementen die bepalend zijn voor een gezonde psychische en lichamelijke ontwikkeling van kinderen.
87
88
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In het verslag worden bij de overwegingen enkele belangrijke aspecten onderkend, zoals het verband tussen een arme en achtergestelde gezinssituatie en lage prestaties op school, en de moeilijkheden die vele huishoudens ondervinden om gezinsverplichtingen te combineren met beroepsverplichtingen, welke het gevolg zijn van de deregulering van de werkuren die werknemers worden opgelegd, en de toename van het aantal banen zonder arbeidszekerheid. Helaas worden deze vraagstukken verder niet beantwoord in het verslag en worden er geen voorstellen gedaan om iets aan deze situaties te veranderen. Het voorschoolse leren moet gebaseerd zijn op de garantie van een netwerk van openbare voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs, die gratis moeten zijn en van goede kwaliteit, en voor iedereen toegankelijk, als een factor die van essentieel belang is voor de ontwikkeling van de samenleving en voor de bestrijding van de armoede. Onderwijs mag niet overgeleverd worden aan de wetten van de markt. Er moet een netwerk ontwikkeld worden van openbare crèches dat een groter geografisch gebied beslaat en dat meer openstaat voor verschillende onderwijsmodellen, stimulerend is voor de ontwikkeling van het kind en van de samenleving, en sociale segregatie en discriminatie bestrijdt, zodat er een beter leven en een betere toekomst voor mensen in het verschiet ligt. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Het onderwerp van dit verslag is het belangrijke thema van voorschools leren en het positieve effect daarvan op de cognitieve, fysieke, gedrags-, affectieve en emotionele ontwikkeling. Dat zijn elementen die bepalend zijn voor een gezonde psychische en lichamelijke ontwikkeling van kinderen. In het verslag worden bij de overwegingen enkele belangrijke aspecten onderkend, zoals het verband tussen een arme en achtergestelde gezinssituatie en lage prestaties op school, en de moeilijkheden die vele huishoudens ondervinden om gezinsverplichtingen te combineren met beroepsverplichtingen, welke het gevolg zijn van de deregulering van de werkuren die werknemers worden opgelegd, en de toename van het aantal banen zonder arbeidszekerheid. Helaas worden deze vraagstukken verder niet beantwoord in het verslag en worden er geen voorstellen gedaan om iets aan deze situaties te veranderen. Het voorschoolse leren moet gebaseerd zijn op de garantie van een netwerk van openbare voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs, die gratis moeten zijn en van goede kwaliteit, en voor iedereen toegankelijk, als een factor die van essentieel belang is voor de ontwikkeling van de samenleving en voor de bestrijding van de armoede. Onderwijs mag niet overgeleverd worden aan de wetten van de markt. Er moet een netwerk ontwikkeld worden van openbare crèches dat een groter geografisch gebied beslaat en dat meer openstaat voor verschillende onderwijsmodellen, stimulerend is voor de ontwikkeling van het kind en van de samenleving, en sociale segregatie en discriminatie bestrijdt, zodat er een beter leven en een betere toekomst voor mensen in het verschiet ligt. Monika Flašíková Beňová (S&D), schriftelijk. − (SK) Zowel in de gepresenteerde verslagen als het debat worden cultuur en onderwijs vanuit uiteenlopende perspectieven benaderd. Ik vind de ontwikkeling van creativiteit vanaf de geboorte een heel belangrijk aspect. Mevrouw Honeyball wijst er in haar verslag op dat het om verschillende redenen het beste is om al in de vroege kindertijd te beginnen met onderwijs. Volgens de geldende mensenrechtendocumenten zijn kinderen volwaardig actieve en betrokken burgers met eigen rechten. Ze hebben een enorm creatief potentieel. De periode vanaf de geboorte tot drie jaar is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van het denken en de fysieke en cognitieve ontwikkeling. In dit prille stadium wordt ook de basis gelegd voor een leven lang leren, dat een belangrijke rol speelt in het vervullen van de doelstellingen van Lissabon.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vooral arme gezinnen, vaak Roma, hebben slechter toegang tot diensten op het gebied van zorg en onderwijs in de voorschoolse leeftijd. Dat is des te bedroevender, omdat vooral kinderen uit achtergestelde gezinnen het meeste baat zouden hebben bij deze diensten. Daarom moeten we ervoor zorgen dat zorg en onderwijs toegankelijk worden voor alle gezinnen en kinderen, ongeacht hun afkomst of de financiële situatie van de ouders. Ik vind het vervelend om uit te wijken naar pragmatische, economische argumenten als het gaat om de mensenrechten, en in kwesties die natuurlijk zo min mogelijk afhankelijk zouden moeten zijn van de economische situatie. Er moet echter worden gezegd dat een besluit om niet te investeren op dit terrein in werkelijkheid kosten zal opleveren, die misschien niet direct zichtbaar zullen zijn. Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Er zijn hier in dit Parlement af en toe van die verslagen waarvan je aan de titel al kunt zien dat ze waarschijnlijk bol staan van de onnozelheden. Het verslag van Honeyball is daar een sprekend voorbeeld van. Laten we het gebruikelijke gezanik over het lot dat migranten wacht, verplicht multiculturalisme of de promotie van alles wat een minderheid is, maar overslaan. De parel van dit verslag komt in paragraaf 14. Vaders en moeders zouden "gelijkwaardige partners zijn op het gebied van kinderopvang en het voorschoolse onderwijs". Heb ik dat goed gelezen: "partners"? Zijn zij niet als eerste verantwoordelijk voor de opvoeding van hun eigen kinderen? Maar inderdaad, in paragraaf 16 vraagt de rapporteur om een investering in educatieprogramma's voor ouders. Ouders worden dus gelijk al als onbekwaam, onverantwoordelijk en infantiel afgeschilderd, een indruk die nog wordt versterkt door paragraaf 27, waarin wordt benadrukt dat onze kleintjes bij afwezigheid van voldoende diensten voor jonge kinderen, het risico lopen om in de criminaliteit te belanden en asociaal gedrag te gaan vertonen. Uw vertrouwen in de mensheid is verbluffend en je zou je haast gaan afvragen hoe de mensheid zich tot nu toe zonder u gered heeft. Nee, echt, de beste dienst die u onze lieve kleine schatjes kunt bewijzen, is ze met rust te laten! Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat de eerste jaren van de kindertijd (voordat ze naar school gaan) cruciaal zijn voor de cognitieve, zintuiglijke en motorische ontwikkeling en de taalverwerving van het kind en ook de basis leggen voor een leven lang leren. Het is dan ook aan te bevelen dat de lidstaten overwegen om een verplicht voorschooljaar vóór het begin van het basisonderwijs in te voeren. De invoering en ondersteuning van vernieuwende pedagogische modellen voor taalonderwijs wordt aangemoedigd, met name meertalige crèches en kleuterscholen, die beantwoorden aan de in 2002 in Barcelona bepaalde doelstelling, die onder meer het leren van streektalen, minderheidstalen en talen van buurlanden omvat. In een instabiel economisch klimaat mogen we niet vergeten om substantieel te investeren in opvang- en onderwijsdiensten voor jonge kinderen. Naar mijn mening moeten de lidstaten voldoende middelen voor deze diensten vrijmaken. Voorschools onderwijs van goede kwaliteit kan bijdragen aan het verminderen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters, aan de bestrijding van de onderwijsachterstand van kinderen uit sociaal en cultureel achtergestelde gezinnen en aan de terugdringing van de hieruit voortvloeiende sociale ongelijkheid, hetgeen van invloed is op maatschappij als geheel. Jongeren uit sociaal kwetsbare groepen lopen het grootste risico. We dragen zorg voor toekomstige generaties en de voor kwaliteit van hun opvoeding. Giovanni La Via (PPE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we zijn ons ervan bewust dat een beleid voor kinderopvang en voorschools onderwijs ontoereikend is en moeilijk te realiseren. Daarom moet de aandacht worden gevestigd op de mogelijke tenuitvoerlegging van wat nodig is en op de niveaus waarop actie moet worden
89
90
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ondernomen. Met vroege kinderjaren wordt de leeftijd van nul tot zes jaar bedoeld. Dit is een kwetsbare periode voor de ontwikkeling van de hersenen, het lichaam en denkvermogen van het kind, maar ook voor de taalontwikkeling. In deze periode begint het kind te leren en leert het de instrumenten kennen die het als volwassene zal gebruiken om cognitieve mechanismen uit te werken die anders zijn, maar noodzakelijk voor hun toekomstige studie en werk. Ik heb daarom voor dit verslag gestemd, omdat erin wordt gesproken over het beschermen van de vroege kinderjaren, het recht van duizenden kinderen om naar school te gaan of de meest gunstige omstandigheden te krijgen om te leren. De toekomst en de ontwikkeling van de EU staan op het spel als we het hierover hebben, en daarom moeten we actie ondernemen zoals beschreven door mevrouw Honeyball. Ik feliciteer haar met haar werk. Petru Constantin Luhan (PPE), schriftelijk. – (RO) Het is van groot belang dat we in alle lidstaten een standaardbeleid en -aanpak ondersteunen met betrekking tot voorschools leren. Toegang tot deze vorm van leren heeft belangrijke economische, sociale en culturele voordelen. Afgezien van het invoeren van een EU-breed beleid is het van buitengewoon belang om een goede samenwerking en coördinatie op lokaal niveau te realiseren tussen de verschillende ministeries en instellingen die betrokken zijn bij programma's voor onderwijs aan jongeren. Deze programma's zijn zeer belangrijk, want kinderen kunnen op voorschoolse leeftijd dingen leren en de programma's kunnen het gehele onderwijsen arbeidsmarkttraject van een kind bepalen. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. In 2002 heeft de Europese Raad van Barcelona de EU-lidstaten opgeroepen om vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 procent van de kinderen onder de drie jaar. Deze doelstellingen wijzen op een arbeidsmarktgerichte benadering van kinderopvang en voorschools onderwijs, die berust op de toentertijd vastgestelde behoefte aan meer werkende vrouwen. Hoewel voldoende aandacht voor het verband tussen kinderopvang en voorschools onderwijs en gelijke kansen voor vrouwen van vitaal belang is, zijn deze doelstellingen duidelijk problematisch en achterhaald, omdat ze een groot aantal cruciale kwaliteitsaspecten van een sterk voorschoolsonderwijsbeleid negeren. Centra voor kinderopvang en voorschools onderwijs zijn niet alleen plekken waar werkende vrouwen hun kinderen kunnen 'stallen', maar leveren ook een enorme bijdrage aan het welzijn van het kind en vergroten de kansen in zijn latere leven. Jiří Maštálka (GUE/NGL), schriftelijk. – (CS) De vroege kindertijd verdient grote aandacht en een zorgvuldige aanpak als het om de omgevingsfactoren gaat. We dienen er te allen tijde van doordrongen te zijn dat dit een unieke ontwikkelingsperiode is die nooit meer kan worden overgedaan. Dit is dé periode waarin de persoonlijkheid van een individu gevormd wordt. Er dient dan ook veel meer aandacht aan te worden besteed en ook mag deze periode nooit worden onderschat of ooit op enige wijze tijdelijk veronachtzaamd. Volwassenen dienen een rolmodel te zijn, waarmee zij kinderen helpen om verschillende soorten kennis en vaardigheden aan te leren. Dit is de periode waarin de persoonlijkheid tot stand komt, waarin het leerproces zogezegd ongedwongen en natuurlijk is en de omringende wereld maximaal wordt waargenomen, geaccepteerd en als een spons opgezogen. Hoewel de ontwikkeling van een kind van meerdere, zowel genetische als externe factoren afhankelijk is, wordt de persoonlijkheid van een kind in de allereerste plaats gevormd door de ouders en de onmiddellijke omgeving van het kind.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Verder zou ik er nog met nadruk op willen wijzen dat we in samenhang hiermee specifiek voor deze leeftijdsgroep zorgen moeten voor passende en veelzijdige bewegingsactiviteiten. Dit kan de ontwikkeling van het individu helpen bevorderen en bijdragen tot een betere gezondheid op latere leeftijd. Iosif Matula (PPE), schriftelijk. – (RO) Voorschools leren heeft grote invloed op de latere ontwikkeling van kinderen en op hun latere kansen op succes. Investeringen in deze periode leiden later tot lagere zorgkosten, lagere misdaadcijfers en minder asociaal gedrag. Voorschools leren wordt echter verschillend aangeboden in de Europese Unie. Het is moeilijk om een standaard aanpak voor iedereen uit te voeren. Ik denk dat we ons eerder moeten richten op het instellen van een gezamenlijk kader met heldere doelen en waarden. Volgens het in 2002 gestelde doel moeten de lidstaten voorschools onderwijs aanbieden aan 90 procent van de kinderen tussen de leeftijd van drie jaar en de leerplichtige leeftijd. Dit heeft ook een economische reden, gezien het toenemend aantal vrouwen op de arbeidsmarkt. Het is van groot belang dat we de minderheden betrekken bij voorschoolse onderwijsprogramma's betrekken, met name de Roma, die vaak achtergesteld worden. We moeten ook zorgen dat er voldoende kinderopvangplaatsen beschikbaar zijn, zodat er geen lange wachtlijsten voor dergelijke voorzieningen ontstaan. Ook moeten we de kwalificaties van het personeel dat met jonge kinderen werkt niet over het hoofd zien. Deze hebben een zeer groot effect op de kwaliteit van het onderwijs. Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Het garanderen van opvang en onderwijs van gelijke kwaliteit aan alle jonge kinderen, ongeacht hun leeftijd of sociale omstandigheden is het minimum. Dat minimum durft het verslag van mevrouw Honeyball, dat verder toch heel adequaat is, niet te vragen. Dat is spijtig. Maar aangezien deze tekst verder geen enkele juridische consequentie heeft, kan hij, ondanks ernstige tekortkomingen, toch worden goedgekeurd. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Alom wordt onderkend dat voorschools leren de basis legt voor een succesvol leven lang leren. Kinderen zijn in deze levensfase bijzonder leergierig, ontvankelijk en bereid tot leren, en belangrijke vaardigheden zoals taalvaardigheid en uitdrukkingsvermogen, maar ook sociale vaardigheden worden dan aangeleerd. Daarmee wordt op deze leeftijd de basis gelegd voor de toekomstige school- en beroepsloopbaan. Daarom moeten we ervoor zorgen dat alle kinderen in hun eerste levensjaren gelijke kansen krijgen om te leren, zonder welke vorm van discriminatie dan ook. Louis Michel (ALDE), schriftelijk. – (FR) Voorschools leren legt de basis voor een succesvol leven lang leren. Het versterkt de intelligentie, stimuleert de natuurlijke nieuwsgierigheid en ontwikkelt de motoriek, het slaat handarbeid hoog aan en stimuleert de geestelijke gezondheid. Door voorschools leren socialiseert het kind, ontwikkelt het zijn moedertaal en leert het wennen aan de klanken van een vreemde taal. Het brengt het kind de grondbeginselen bij van het leren lezen en rekenen. Kinderopvang en voorschools onderwijs nemen in de verschillende landen van de Europese Unie echter verschillende vormen aan, afhankelijk van de interpretatie die aan de kindertijd wordt gegeven. Over het algemeen wordt er aan kinderopvang en voorschools onderwijs minder aandacht en geld besteed dan aan andere onderwijsniveaus. Kinderopvang en voorschools onderwijs moeten aan alle ouders en kinderen worden verstrekt, ongeacht hun achtergrond of financiële situatie. Ouders moeten op hun beurt gelijkwaardige partners van deze diensten zijn.
91
92
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Aangezien de voorschoolse leeftijd de belangrijkste fase is voor de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind, moet het personeel dat met deze kinderen werkt, over de juiste kwalificaties beschikken. In ieder geval moet de eerste doelstelling zijn dat de behoeften en belangen van het kind centraal staan. Miroslav Mikolášik (PPE), schriftelijk. − (SK) De kindertijd is ongetwijfeld van fundamenteel belang voor de lichamelijke, mentale en sociale ontwikkeling van kinderen. Daarom moeten we beseffen dat investeringen in voorschools onderwijs zich terugbetalen, omdat ze een garantie zijn voor toekomstige groei. Bovendien is al in meerdere onderzoeken aangetoond dat op die manier gebruikte financiële middelen aanzienlijke economische en maatschappelijke voordelen opleveren op de middellange en lange termijn. De beste en meest natuurlijke manier om op dit gebied in steun te voorzien is door het gezin te beschermen als hoeksteen van de samenleving. Ouders zijn tenslotte de eerste en belangrijkste leraren van hun kinderen en het wettelijk kader zou daarom geen bepalingen moeten bevatten op grond waarvan ouders worden gestraft voor het persoonlijk verzorgen van hun kinderen, vooral in hun eerste levensjaren. Die agenda valt weliswaar uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten, maar het is meer dan wenselijk dat de Europese Unie door middel van haar coördinerende functie bijdraagt aan de verbetering van de situatie in de afzonderlijke lidstaten. Om die redenen deel ik het standpunt van de rapporteur. Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) In de ontwerpresolutie van de Britse socialistische afgevaardigde Mary Honeyball wordt geprobeerd om de rol van de vader en de moeder van een kind beperken tot de positie van gelijkwaardige partners van het opvoedingssysteem van de staat. Letterlijk staat er (onder punt 14): "[Het Europees Parlement] benadrukt dat moeders en vaders in het kader van onderwijs en opvang voor jonge kinderen de positie van gelijkwaardige partners hebben; (...)." Hiermee komt een diep wantrouwen tot uitdrukking jegens het gezin en het in de hele wereld erkende recht van de ouders om voor hun kinderen te zorgen en hen op te voeden. Dit staat onder meer haaks op de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland, waarin is vastgelegd: „De verzorging en de opvoeding van de kinderen zijn het natuurlijke recht van de ouders en vormen de verplichting die in de eerste plaats op hen rust" (artikel 6 lid 2). Het verslag is de uitdrukking van de gezinsvijandige agenda van de EU en vormt een poging tot inmenging in de sociale bevoegdheden van de lidstaten. Bovendien wordt in de resolutie aanbevolen om vóór de basisschool een verplicht jaar kleuterschool in te voeren en de onderwijsvoorzieningen voor jonge kinderen uit te breiden. Op deze wijze worden de 'Barcelona-doelstellingen' van de EU bevestigd die daardoor – zoals vroeger in de Sovjet-Unie – de quota voor het aandeel van de staat bij de opvoeding van kinderen bepaalt. Het welzijn van het kind staat niet centraal in de resolutie, die beoogt de keuzevrijheid van de ouders bij de opvoeding van hun kinderen te ondermijnen. Daarom heb ik tegen het verslag gestemd. Franz Obermayr (NI), schriftelijk. − (DE) De eerste drie jaar in het leven van een kind zijn bepalend voor de ontwikkeling van de hersenen en het leren van talen. Taalverwerving is de basis voor logisch denken en het begrijpen van verbanden. Zonder een bepaald niveau van taalbeheersing is verder leren nauwelijks mogelijk, want taalachterstand valt op latere leeftijd maar moeilijk in te halen. In het verslag wordt vastgesteld dat de meeste kinderen van migranten in de EU zonder voldoende taalkennis naar school gaan. Tegelijkertijd wordt in het verslag vermeld dat de meeste migrantengezinnen (evenals minderheden zoals de
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Roma) veel minder gebruik maken van het aanbod aan onderwijs voor jongere kinderen dan andere gezinnen. Het mag niet zo zijn dat het niveau van onze scholen steeds verder daalt, omdat veel scholieren de lessen gewoon niet verstaan. Elk kind – migrant of niet – moet als het naar school gaat de taal van het land voldoende beheersen om de lessen te kunnen volgen. Het verslag biedt geen zinvolle aanzet voor mogelijke oplossingen hiervoor. Er is veeleer sprake van totale bevoogding van de ouders en het overnemen van de opvoeding van kinderen door de staat. Daarom heb ik tegen dit verslag gestemd. Georgios Papanikolaou (PPE), schriftelijk. – (EL) Diversiteit in de Europese onderwijstradities, en dus ook in het voorschoolse onderwijs, is niet alleen aanvaardbaar maar verdient zelfs te worden toegejuicht, want het reflecteert de diverse Europese culturele, historische en sociale aspecten van een land. Toch is er nog ruimte voor de ontwikkeling van een Europees kader met gemeenschappelijke noemers voor wat betreft coördinatie, gemeenschappelijke doelstellingen en waarden, en voor wat betreft gemeenschappelijke rechten en structuren. Bovendien wordt in de Barcelona-doelstelling bepaald dat de EU-lidstaten moeten zorgen voor kinderopvang voor tenminste 90 procent van de kinderen in de leeftijd van drie jaar tot de leerplichtige leeftijd, en voor 33 procent van de kinderen tot drie jaar. Dit kan alleen worden gerealiseerd als er tussen de lidstaten onderlinge afspraken worden gemaakt en indien daar waar mogelijk informatie en beste praktijken worden uitgewisseld, vooral door lidstaten met hoog ontwikkelde structuren in het voorschoolse onderwijs richting de partners met minder ervaring op dat gebied. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Binnen de Europese Unie wordt op verschillende manieren voorzien in kinderopvang en voorschools onderwijs, waarbij de definitie van 'kwaliteit' varieert en sterk afhangt van de culturele normen en waarden van een land en een regio, en hun interpretatie van het begrip 'kind'. Voorschools leren legt de basis voor een succesvol leven lang leren, hetgeen van centraal belang is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Ik heb daarom voor dit verslag gestemd over voorschools leren, waarin de gezamenlijke doelstellingen van de EU worden aangehaald uit de conclusies van de Europese Raad van Barcelona, in het bijzonder om vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 procent van de kinderen onder de drie jaar. Ik sluit me aan bij de oproep van de rapporteur om deze doelstellingen nog ambitieuzer te maken. In het verslag wordt een aanpak beschreven waarin het kind centraal staat en waarin het uitgangpunt de onderkenning is dat de vroege kinderjaren cruciaal zijn voor de cognitieve, zintuiglijke en motorische ontwikkeling, alsook voor de affectieve en persoonlijke ontwikkeling en voor de taalverwerving, en de basis leggen voor een leven lang leren. Phil Prendergast (S&D), schriftelijk. – (EN) Toegang tot voorschools leren is van cruciaal belang voor jonge kinderen in de zin van ontvankelijkheid en bereidheid tot leren, in het bijzonder omdat belangrijke vaardigheden zoals taalvaardigheid, maar ook sociale vaardigheden dan worden aangeleerd. Buiten dat bestaat er een duidelijk verband tussen een arme en achtergestelde gezinssituatie en lage prestaties op school. Daarom moeten wij zorgen dat de doelstellingen van de Europese Raad van Barcelona om vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 procent van de kinderen onder de drie jaar, worden gehaald. Bestrijding van onderwijsachterstand door middel van kwalitatief hoogstaand onderwijs in de vroege kinderjaren en gerichte steun, en door bevordering van
93
94
NL
Handelingen van het Europees Parlement
op integratie gericht onderwijs, is absoluut noodzakelijk als wij een echt inclusieve samenleving willen creëren. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) Op jonge leeftijd zijn kinderen bijzonder ontvankelijk voor het ontwikkelen van cognitieve en sociale vaardigheden, en deze zullen van invloed zijn op de rest van hun leven. Een voorbeeld daarvan is de aanleg voor het leren van talen. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar deze leerfase, en er wordt in het kader van het onderwijs weinig aandacht besteed aan het belang daarvan. Dit heeft grote negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld kinderen die opgroeien in meer achtergestelde gezinnen, waar de cognitieve ontwikkeling van kinderen doorgaans minder gestimuleerd wordt. We moeten daarom dringend kinderopvang en voorschools onderwijs (Early Childhood Education and Care – ECEC) stimuleren. Daarom heb ik voor deze resolutie gestemd. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) De vroege kinderjaren zijn cruciaal voor de verstandelijke, fysieke, emotionele en persoonlijke ontwikkeling en voor de taalverwerving en leggen de basis voor een leven lang leren. Daar ik een groot voorstander ben van een gemeenschappelijke Europese benadering van het leren in de vroege kinderjaren – waarbij de verscheidenheid aan nationale benaderingen echter wordt gerespecteerd –, steun ik het verslag van mevrouw Honeyball, waarin zij oproept tot de ontwikkeling van een Europees kader voor kinderopvang en voorschools onderwijs (Early Childhood Education and Care – ECEC) dat gezamenlijke doelen en normen en waarden benadrukt. Gezien de zeer belangrijke rol van ouders als 'eerste opvoeders' beoogt het verslag een verbetering van het ouderschapsverlof – dat lang genoeg zou moeten zijn om ouders in staat te stellen hun leidende rol te spelen bij het onderrichten van hun kinderen in hun vroege kinderjaren – en moedigt het de lidstaten aan te investeren in educatieprogramma's voor ouders en te zorgen voor andere vormen van bijstand aan ouders die aanvullende hulp nodig hebben. Dit vereist natuurlijk extra investeringen van alle 27 lidstaten en ik roep hen op voldoende middelen uit te trekken voor ECEC-diensten. Ik vind dat educatie een politieke prioriteit moet zijn. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Voorschools leren kent in de EU lange en zeer uiteenlopende tradities in de verschillende lidstaten. Het lijkt van belang een kader van waarden en gemeenschappelijke doelstellingen te scheppen, waar alle lidstaten vervolgens naar kunnen streven. Het uitwisselen van goede praktijken blijft immers cruciaal voor het bieden van een kwalitatief hoogwaardige dienst, waarbij de behoeften van en de zorg voor het kind centraal staan bij alle inspanningen. De aanbevelingen in het verslag zijn gericht op een juist evenwicht tussen de rol van de lidstaten en die van de Commissie; de noodzaak om voorschoolse opvang te ontwikkelen tot een bredere dienst, die is geïnspireerd op de goede praktijken in lidstaten waar "maternelles" en "kindergartens" een recht van ouders zijn; de opname van alle kinderen, ongeacht hun sociale achtergrond (een 'openbare dienst'); de zorg voor kinderen van migranten en voor hun integratie in het vroege onderwijs; de opname in het programma van kunsten en overige middelen om de creativiteit van kinderen te vergroten; het opleiden van begeleiders ten aanzien van betere interculturele vaardigheden; de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, terwijl er wordt gewerkt in structuren voor het leren op jonge leeftijd; en het scheppen van nieuwe en goed gekwalificeerde banen. Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. – (IT) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik vind dat in de Europese Unie het voorschools onderwijs nog op veel verschillende manieren wordt georganiseerd in de lidstaten. We moeten een gemeenschappelijk Europees kader
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ontwikkelen dat gedeelde doelstellingen en waarden bevat, evenals gemeenschappelijke rechten en structuren. Kinderen moeten worden beschouwd als echte actieve burgers die in staat zijn om eigen meningen te formuleren en te uiten, die rechten genieten en die een eigen creatief potentieel hebben. In dit kader moeten, nogmaals, de ouders worden gezien als de spil van hun opvoeding. Het natuurlijke gezin is de ideale plek voor een kind om op te groeien en zich te ontwikkelen en, nogmaals, het verlenen van een gepaste periode van ouderschapsverlof kan ertoe bijdragen dat er minder beroep wordt gedaan op kinderopvang. We moeten dus concreet handelen, aangezien vandaag de dag zeer weinig lidstaten lang genoeg betaald verlof bieden om aan de behoeften van gezinnen te voldoen. Nikolaos Salavrakos (EFD), schriftelijk. – (EL) De eerste jaren dat een kind onderwijs geniet zijn voor de goede ontwikkeling van het kind van bijzonder groot belang en vormen een sleutel voor het creëren van een stabiele en economisch dynamische maatschappij. Investeren in voorschools leren levert langetermijnvoordelen op voor de toekomst van onze kinderen. De via dit verslag getoonde inzet om de kwestie op zowel Europees als nationaal niveau onder de loep te nemen is belangrijk. Ik verwelkom de oproep voor meer Europees onderzoek in deze sector en de noodzaak tot het identificeren en uitwisselen van beste praktijken op Europees niveau, en voor het correcte gebruik van de structuurfondsen en programma's in die richting. Marie-Thérèse Sanchez-Schmid (PPE), schriftelijk. – (FR) Een van de doelstellingen van de Europese Raad van Barcelona van 2002 was om vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 procent van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 procent van de kinderen onder de drie jaar. Deze doelstelling is helaas nog lang niet verwezenlijkt. De kwantiteit en kwaliteit van de kinderopvang zijn echter van cruciaal belang voor Europa. Vanaf zeer jonge leeftijd zijn de zorg voor kinderen en hun leerproces en geleidelijke bewustwording van hun omgeving namelijk van doorslaggevend belang voor de volgende fase van hun educatie. Bovendien mag het niet zo zijn dat hun ouders hun ambities op professioneel vlak moeten laten varen als gevolg van ontoereikende kinderopvang. Dit verslag herinnert ons er desalniettemin – en terecht – aan dat ieder land een andere opvatting heeft van kinderopvang en verschillende modellen hiervan, die wij moeten respecteren. Met dit verslag bewijst het Europees Parlement dat de EU helemaal niet eropuit is de kinderopvang te verkwanselen in de naam van de vrijheid van dienstverlening, maar de lidstaten de keuze laat van hun educatiemodel. Daciana Octavia Sârbu (S&D), schriftelijk. – (EN) Voorschools leren heeft een grote invloed op de kansen die kinderen in hun leven krijgen. Met name de ontwikkeling tijdens de eerste jaren van een gezonde levensstijl en goede gedragingen, zoals een goed dieet en regelmatige lichamelijke oefening, zijn belangrijke factoren voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Net als alle beleidsmaatregelen die uitgaan van het beginsel dat "voorkomen beter is dan genezen", heeft ook het bieden van voorschools onderwijs een relatief hoog rendement. Ik feliciteer de rapporteur met haar uitgebreide verslag, waarin een aantal belangrijke punten voor verdere discussie en actie zijn opgenomen. Joanna Senyszyn (S&D), schriftelijk. – (PL) Ik heb het verslag over voorschools leren in de Europese Unie gesteund. Ik wil graag de aandacht vragen voor drie zaken. Ten eerste zijn de vroege kinderjaren cruciaal voor de cognitieve, zintuiglijke en motorische ontwikkeling van het kind. De lidstaten moeten daarom bij de ontwikkeling van integrale strategieën en actieprogramma's een reeks verschillende onderwerpen meenemen die de
95
96
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ontwikkeling van het kind beïnvloeden. Daarbij moet gedacht worden aan gezondheid, migratie, gendergelijkheid en werkgelegenheid. Ten tweede moeten de instellingen op lokaal niveau actieprogramma's uitwerken waarin rekening wordt gehouden met de uiteenlopende levensomstandigheden en behoeften op het gebied van voorschools onderwijs en kinderopvang. Voldoende autonomie is hierin noodzakelijk, zodat de programma's voor kinderen op onafhankelijke en creatieve wijze kunnen worden uitgevoerd. Een volgend punt is verbetering van de kwaliteit van voorschools onderwijs en kinderopvang. Als eerste moet hier worden gestart met de ontwikkeling van mechanismen om de voorzieningen te evalueren en toe te zien op de naleving van de kwaliteitsnormen. Mijn laatste opmerking betreft de universele toegang tot instellingen voor kinderopvang. Uit gegevens van het ministerie van Onderwijs blijkt dat er in Polen 8 400 openbare en 1 600 particuliere kleuterscholen functioneren voor ongeveer 1,6 miljoen kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar. Dit betekent dat er in de kleuterscholen slechts plaats is voor amper 40 procent van hen. Verder zijn er in Polen 352 crèches, waar slechts 2 procent van de jongste kinderen naartoe gaat. Dit een van de belangrijkste oorzaken van de hoge werkloosheid onder vrouwen. Catherine Stihler (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik steun dit verslag, omdat het belangrijk is dat wij erkennen hoe waardevol de bijdrage van voorschools onderwijs is en hoe cruciaal het is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU 2020-strategie. Niki Tzavela (EFD), schriftelijk – (EL) Dat er binnen de onderwijssystemen van de EU-lidstaten diversiteit bestaat, is een feit en daarom denk ik dat onderzoek naar en uitwisseling van beste praktijken, zoals die in dit specifieke verslag worden aanbevolen, tot goede resultaten zullen leiden voor wat betreft de verbetering van voorschools leren voor kinderen binnen de EU. Meer specifiek: vanwege de kindgeoriënteerde benadering van liever universele diensten dan juist doelgerichte diensten, het betrekken van de ouders alsmede de verbeterde integratie van diensten heb ik voor het verslag over voorschools leren in de Europese Unie van mevrouw Honeyball gestemd. Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik stem voor dit verslag, waarin overheidsbeleid voor kinderopvang wordt aanbevolen, hetgeen een stap is in de goede richting. In het verslag wordt de nadruk gelegd op een aanpak waarbij zowel de behoeften van het kind centraal staan als de effecten van het leren in de vroege kinderjaren op de scholing en persoonlijke ontwikkeling van het kind, waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de verscheidenheid aan systemen en tradities in termen van educatie en kinderopvang in de EU. In het verslag wordt een duidelijke uiteenzetting gegeven van de – met name in het kader van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting geaccentueerde – kwesties op het gebied van kinderopvang en de gelijke toegang tot educatie voor allen, in het bijzonder voor kinderen uit immigrantengezinnen, ongeacht hun situatie. Ook wordt in het verslag de nadruk gelegd op de noodzaak van stabiel werk, kwaliteitsopleidingen en billijke sociale bescherming voor het personeel in de kinderopvang. Angelika Werthmann (NI), schriftelijk. − (DE) Ik heb voor het verslag gestemd. De rapporteur heeft in haar verslag terecht de behoeften van het kind als uitgangspunt genomen. Het is niet verrassend dat zij in het verslag tot de slotsom komt dat een uniforme
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Europese oplossing onmogelijk is. Een 'raamwerk' op EU-niveau is evenwel nodig om de vroegtijdige ontwikkeling van kinderen op andere programma's op EU-niveau, zoals levenslang leren, te kunnen afstemmen. Ontwerpresolutie B7-0193/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik sta achter het voorstel van de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement, waarin gesteld wordt dat de partnerschapsovereenkomst inzake visserij naar het schijnt heeft bijgedragen tot de overexploitatie van bepaalde bestanden, met name het octopusbestand, waardoor de vangstmogelijkheden voor kleinschalige Mauritaanse vissers kleiner zijn geworden en de EU-industrie dankzij de gesubsidieerde toegangsrechten voor EU-vaartuigen oneerlijke concurrentievoordelen heeft verkregen. In dit voorstel betoont het Europees Parlement zich ingenomen met het voorstel van de Commissie om onderhandelingen te openen voor de vernieuwing van het protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Mauritanië. Verder is het Parlement ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie om in de overeenkomst een mensenrechtenclausule op te nemen, en wordt de Commissie verzocht een dialoog op gang te brengen met Mauritanië met als doel dat land te helpen bij het ontwikkelen van een verantwoord visserijbeleid, dat zowel aan instandhoudingsvereisten beantwoordt als aan het streven naar bevordering van de economische ontwikkeling van de visserij. Ook wordt de Commissie verzocht om met spoed maatregelen te nemen om bijvangsten door Europese vaartuigen die in Mauritaanse wateren vissen te reduceren. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Het protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij met de Islamitische Republiek Mauritanië loopt op 31 juli 2012 af. De visserij is binnen de economie van Mauritanië een zeer belangrijke sector, die 10 procent van het bbp vertegenwoordigt en tussen de 25 en 50 procent van de export omvat. De Commissie is daarom van plan om onderhandelingen over de verlening van het protocol te starten. Ik verwelkom de verlenging van dit protocol, maar in het protocol moet een groot aantal onderwerpen worden geregeld. In rapporten is geconcludeerd dat de meeste visbestanden in Mauritanië ofwel volledig worden geëxploiteerd, ofwel overbevist worden, reden waarom de Commissie met Mauritanië moet onderhandelen over de ontwikkeling van langetermijnbeheerplannen die alle vangstquota die door de Mauritaanse autoriteiten aan de nationale vloten en aan vloten van derde landen worden toegekend, moeten omvatten, teneinde een duurzame exploitatie van visbestanden tot stand te brengen. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Ik stem voor deze resolutie omdat het noodzakelijk is om de onderhandelingen te starten voor de vernieuwing van het protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Mauritanië. Dankzij deze onderhandelingen kunnen schepen onder EU-vlag in Mauritaanse wateren vissen op basis van het beginsel van het overschot van visbestanden zoals beschreven in het VN-Verdrag inzake het recht van de Zee. Bovendien is het noodzakelijk dat Mauritanië de betreffende internationale visserijinstrumenten ratificeert. Slavi Binev (NI), schriftelijk. – (BG) Ik steun de resolutie over de verlenging van het protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en Mauritanië, omdat deze overeenkomst is gebaseerd op het beginsel van overschot, wat verenigbaar is met de duurzame visserijstrategie van de Europese Unie. Mauritanië is ook een van de armste landen in de wereld en geclassificeerd als een arm land met een zware
97
98
NL
Handelingen van het Europees Parlement
schuldenlast (HIPC). Deze overeenkomst is daarom buitengewoon belangrijk voor Mauritanië, gezien het feit dat de Europese Unie voor de toegang van EU-schepen betaalt en daarmee voor aanvullende inkomsten zorgt naast de financiële hulp. Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik ben ingenomen met het voorstel van de Commissie om onderhandelingen te openen over de verlenging van het protocol tussen de EU en de Islamitische Republiek Mauritanië. Dat land beschikt niet over de toegevoegde waarde waarover het zou beschikken, indien het zijn visserijbestanden zelf zou exploiteren. Het is echter nodig dat alle gevolgen daarvan, vooral op economische en sociaal gebied, onderzocht worden. Daarbij is het van groot belang dat in aanmerking wordt genomen dat de Mauritaanse visserijsector buitengewoon belangrijk is voor de Mauritaanse economie en dat Mauritanië een van de armste landen in Afrika is, financieel afhankelijk is van buitenlandse hulp en gekenmerkt wordt door grote politieke instabiliteit. Om al deze redenen, die de bijzondere aandacht verdienen die er in de ontwerpresolutie van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) aan wordt gegeven, geef ik mijn steun aan de ontwerpresolutie die vandaag door deze fractie is ingediend. Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd over de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Mauritanië, omdat ik het positief vind dat deze overeenkomst, waarin een mensenrechtenclausule zal worden opgenomen, verlengd wordt. Ik acht het noodzakelijk dit land te helpen bij het ontwikkelen van een verantwoord visserijbeleid dat aan instandhoudingsvereisten beantwoordt. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Met het oog op het binnenkort aflopen van het huidige protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij, is het logisch dat de Commissie voornemens is onderhandelingen met Mauritanië te openen over de verlenging van dit protocol. Mauritanië is een arm land, dat sterk afhankelijk is van deze sector, en daarom is de verlenging van deze overeenkomst met de Europese Unie voor beide partijen positief. Ik ben het met de rapporteur eens dat er dat er een strenge evaluatie moet plaatsvinden van de visbestanden en van de verschillende soorten vis in de Mauritaanse wateren. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Deze ontwerpresolutie van het Europees Parlement gaat over de verlenging van het protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië, dat op 31 juli 2012 afloopt. De Europese Commissie is zich bewust van het belang van verlenging van deze partnerschapsovereenkomst en heeft, binnen het kader van het mandaat dat zij daartoe van de Raad heeft ontvangen, de procedure geïnitieerd voor de verlenging van dit protocol, geheel in overeenstemming met artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De huidige overeenkomst heeft bijgedragen aan de economische ontwikkeling van Mauritanië, waar de visserijsector een van de steunpilaren is van de economie, en 10 procent van het BBP vertegenwoordigt, voor 29 procent van de ontvangsten van de nationale begroting zorgt en bijna 50 procent van de export van Mauritanië voor zijn rekening neemt. Maar ook is deze overeenkomst van groot belang voor de Europese Unie, en in het bijzonder voor haar vissersvloten. Ik sta achter dit voorstel, en ik heb voorgestemd, maar ik vind het ook noodzakelijk dat de vangsten op wetenschappelijke wijze gecontroleerd worden, dat er moderne satellietvolgsystemen ingevoerd worden en dat wrakken verwijderd worden. Verder moet het toezicht op zee verbeterd worden en moeten illegale schepen in beslag genomen worden.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) In deze resolutie worden belangrijke kwesties aan de orde gesteld, die overeenkomen met de vragen, kritiek en suggesties die we al een hele tijd ventileren met betrekking tot de Partnerschapsovereenkomsten inzake visserij, in het bijzonder wat betreft het feit dat de doelstellingen daarvan op het gebied van ontwikkelingssamenwerking slechts zeer ten dele zijn verwezenlijkt. Het verheugt ons dat verschillende punten uit onze resolutie in deze gezamenlijke resolutie zijn overgenomen. Enkele van de belangrijkste punten daarvan zijn: dat er een allesomvattende en gedetailleerde evaluatie moet worden verricht van de redenen waarom de doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking en de diverse steunmaatregelen voor de visserijsector in Mauritanië slechts ten dele zijn verwezenlijkt; dat de EU de onverwijlde bouw moet steunen van adequate faciliteiten voor het aanvoeren van vis aan de centrale en zuidelijke kust van Mauritanië, met inbegrip van Nouakchott, zodat in Mauritaanse wateren gevangen vis in nationale havens kan worden aangeland veeleer dan buiten het land, zoals thans het geval is; en dat visserijovereenkomsten tussen de EU en derde landen moeten worden voorafgegaan door een breed debat in de betrokken landen waarbij wordt gezorgd voor de participatie van overheids-, civiele en maatschappelijke organisaties en de nationale parlementen, om democratie en transparantie te bevorderen. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) We hebben op verschillende punten een voorbehoud ten aanzien van de Partnerschapsovereenkomsten inzake visserij, zoals die momenteel door de EU worden afgesloten en uitgevoerd. Daarbij gaat het ons met name om het onvoldoende verwezenlijken van de doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking. We hebben bepleit dat bij de toegang van schepen onder EU-vlag altijd moet worden uitgegaan van de hoeveelheden vis die de Mauritaanse vloot niet kan vangen. Daarnaast bevat deze resolutie nog andere positieve aspecten, zoals: - dat visserijovereenkomsten tussen de EU en derde landen moeten worden voorafgegaan door een breed debat in de betrokken landen waarbij wordt gezorgd voor de participatie van overheids-, civiele en maatschappelijke organisaties en de nationale parlementen, om meer democratie en transparantie te bevorderen; - dat de financiële steun voor het Mauritaanse meerjarenprogramma voor de visserij moet stroken met de Mauritaanse behoeften inzake de ontwikkeling van een duurzame visserij; - en dat er een allesomvattende en gedetailleerde evaluatie moet worden verricht van de redenen waarom de doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking en de diverse steunmaatregelen voor de visserijsector in Mauritanië slechts ten dele zijn verwezenlijkt. Om deze redenen hebben wij voor de resolutie gestemd. Estelle Grelier (S&D), schriftelijk. – (FR) Deze aangenomen resolutie volgt op het voorstel van de Commissie om onderhandelingen te openen over de verlenging van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Mauritanië. Een resolutie aannemen, is helaas het enige dat het Parlement kan doen om zijn stem te laten horen in de onderhandelingen over de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij. Op dit moment kan het Parlement pas zijn zegje doen wanneer de onderhandelingen zijn afgerond, waardoor het geen andere optie heeft dan ofwel in te stemmen met deze overeenkomsten ofwel de ratificatie ervan te verwerpen, en het dus bijzonder weinig manoeuvreerruimte heeft. De Verdragen stipuleren echter dat het Parlement 'in iedere fase van de procedure
99
100
NL
Handelingen van het Europees Parlement
onverwijld en ten volle wordt geïnformeerd'. Het is dan ook essentieel en legitiem dat wij vragen aan te kunnen schuiven bij de Europese Commissie en de Raad tijdens deze onderhandelingen. Deze kwestie is niet nieuw en leidt ertoe dat de Europese Commissie regelmatig wordt geïnterpelleerd door de leden van de Commissie visserij. Het is jammer dat wij geen bindend karakter kunnen geven aan onze opinie over onze prioriteiten betreffende de verstrekking van Europese fondsen aan de betrokken landen, ondanks het feit dat het Parlement de bevoegdheid heeft om financiële controle uit te oefenen. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat Mauritanië een van de armste landen van Afrika is. Mauritanië wordt bestempeld als een arm land met een hoge schuld, is financieel afhankelijk is van buitenlandse hulp en wordt gekenmerkt door grote politieke instabiliteit. Het huidige protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij met de Islamitische Republiek Mauritanië loopt op 31 juli 2012 af en de Europese Commissie is voornemens onderhandelingen te openen over verlenging van dat protocol, waarvoor ze van de Raad een voorschrijvend mandaat heeft gekregen. Het Europees Parlement verwelkomt het voorstel van de Commissie om onderhandelingen over de verlenging van het protocol tussen de EU en de Islamitische Republiek Mauritanië te starten, en onderstreept daarbij dat het protocol alleen moet worden gehandhaafd als dat in het belang van beide partijen is, als het op een goede manier wordt aangepast en als het correct ten uitvoer wordt gelegd. Ook verwelkomt het Europees Parlement het voorstel van de Commissie om een clausule over de mensenrechten in deze overeenkomst op te nemen. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, maar ik zou daarbij de Commissie wel met klem willen vragen om te zorgen dat de visserij die binnen het toepassingsbereik van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij valt, voldoet aan dezelfde duurzaamheidscriteria als de visserij in EU-wateren. Het verslag roept bovendien de Mauritaanse autoriteiten en de Commissie op te zorgen dat strikte duurzaamheidscriteria worden nageleefd door alle boten die zich bezighouden met visserij in de Mauritaanse wateren (afkomstig uit de EU, Mauritanië dan wel derde landen). Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Het huidige protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij met de Islamitische Republiek Mauritanië loopt op 31 juli 2012 af en er moet onderhandeld worden over de verlenging ervan, zodat schepen die onder EU-vlag varen, in de Mauritaanse wateren kunnen blijven vissen. Dit biedt een goede gelegenheid om verbeteringen aan te brengen in de bestaande overeenkomst. De ontwikkeling van haveninfrastructuur moet gestimuleerd worden, alsmede de bouw van adequate faciliteiten voor het aanvoeren van vis aan de centrale en zuidelijke kust van Mauritanië, zodat de EU-vloot doelmatiger kan opereren, de investeringsstromen vergemakkelijkt worden en de weerslag van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij op de plaatselijke economie vergroot wordt. De vangsten dienen te worden beperkt tot het overschot van de visbestanden en tot de resthoeveelheden die niet gevangen kunnen worden door de visserijvloot van Mauritanië, zodat er wat betreft het milieu een evenwicht behouden wordt en deze activiteit ook op lange termijn duurzaam kan worden beoefend. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) In de partnerschapsovereenkomsten met derde landen moet sprake zijn van een goed evenwicht tussen economische belangen en het bevorderen van duurzame visserij. Daarom is het van belang dat de EU met de partnerschapsovereenkomsten die zij afsluit goede visserijpraktijken buiten de EU-wateren
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
waarborgt, geheel in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het bestrijden van illegale visserij, het scheppen van arbeidsplaatsen, het terugdringen van de armoede in derde landen en het op de interne markt brengen van kwalitatief goede producten voor de consument zijn belangrijke doelstellingen die binnen het kader van deze overeenkomst met Mauritanië gewaarborgd moeten worden. Daarnaast moet gewaarborgd worden dat Mauritanië van derde landen waarmee het andere overeenkomsten afsluit, eist dat ook deze dezelfde normen respecteren als de schepen die onder EU-vlag varen, zodat de EU-vloot geen nadelen ondervindt door oneerlijke concurrentie. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Met dit verslag verwelkomt het EP allereerst het voorstel van de Commissie om de onderhandelingen over de verlenging van het protocol bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij met Islamitische Republiek Mauritanië te openen, terwijl tegelijk wordt onderstreept dat die alleen moet worden aangehouden als beide partijen er baat bij hebben en het naar behoren wordt aangepast en correct wordt uitgevoerd; ten tweede verwelkomt het het voorstel van de Commissie om een mensenrechtenclausule op te nemen; ten derde dringt het erop aan dat alle eventuele toegang van vissersboten die onder EU-vlag vissen in de Mauritaanse wateren, moet worden gebaseerd op het beginsel van overschot van de visbestanden zoals omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee; benadrukt het met name dat een grondige beoordeling moet worden gemaakt van alle voorraden waarvoor toegang wordt gevraagd of die waarschijnlijk door de EU-vloot zullen worden gevangen als bijvangst; beklemtoont het dat alle toegang die wordt veleend aan de EU, betrekking moet hebben op hulpbronnen die niet kunnen worden gevangen door de Mauritaanse vloot; en benadrukt het verder dat, mocht mindering van de visserij vereist zijn, die vloten uit derde landen (EU en overige) die de meeste milieuschade veroorzaken, de eersten moeten zijn om hun activiteiten te minderen. Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. − (IT) De partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Islamitische Republiek Mauritanië en de Europese Unie moet worden beschouwd als een strategisch document van groot belang in het kader van de Europese betrekkingen met Afrika. Daarom is het noodzakelijk dat we vandaag een nieuw protocol uitvoeren, dat overeenkomt met de toezeggingen die de Europese landen in 2002 hebben gedaan, en in staat is de duurzaamheid van de visserij te waarborgen, hetgeen ook zal bijdragen aan de ontwikkeling van de betrokken landen. Het is nu belangrijk de al begonnen onderhandelingen te hervatten met nieuwe uitgangspunten, en de landen die tot nu toe waren buitengesloten, bij de onderhandelingen te betrekken. Daarnaast moeten we enkele verzoeken uit de onderhandelingen over de oorspronkelijke overeenkomst bekijken, toen Mauritanië, bijvoorbeeld, op het laatste moment verzocht om verdere biologische inspecties van de visserij in mei en juni, naast de al voorziene inspecties voor september en oktober. Ontwerpresolutie B7-0284/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik sta achter dit voorstel, dat ik belangrijk vind voor de EU, aangezien een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten van essentieel belang is ter bevordering van de interne markt, teneinde innovatie aan te moedigen, en een hoger niveau van milieu- en klimaatbescherming alsmede sociale integratie in de gehele EU te stimuleren. Overheidsopdrachten zijn in het bijzonder met het oog op het overwinnen van de financiële en economische crisis en de bescherming
101
102
NL
Handelingen van het Europees Parlement
tegen een eventuele toekomstige crisis cruciaal, aangezien ze als katalysator fungeren die de economie van de EU – en daarom ook de werkgelegenheid en het welzijn in de EU – een nieuw elan kunnen geven. Ik deel de visie dat een gezond en weloverwogen proces ter vervolmaking van het rechtskader voor overheidsopdrachten een vitale betekenis heeft voor het welzijn van de burgers, consumenten en het bedrijfsleven in de EU, voor de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en zo ook voor de acceptatie van de EU als geheel. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten is van essentieel belang voor het bevorderen van de interne markt, het aanmoedigen van innovatie en het creëren van optimale waarde voor overheidsinstellingen en belastingbetalers. Deze markt is van groot belang voor de economie van de EU en heeft een enorm potentieel, maar de openbareaanbestedingsregels en -beginselen verschillen per land en verhinderen dat met name kleine bedrijven toegang tot grensoverschrijdende aanbestedingen hebben. Voor de markten voor overheidsopdrachten in derde landen bestaan vergelijkbare beperkingen. Ondanks het feit dat de EU haar markten heeft opengesteld, krijgen onze bedrijven met grote problemen te maken als ze toegang tot markten voor overheidsopdrachten in derde landen willen krijgen. Naar mijn mening moet hier met spoed meer beleidsaandacht aan worden besteed. De Commissie moet de problemen met betrekking tot de beperkte toegang van EU-bedrijven tot de markten van andere landen nauwkeurig analyseren en passende actie ondernemen tegen handelspartners die voordeel halen uit de openheid van de EU-markt, maar hun eigen markten niet openstellen voor bedrijven uit de EU. Regina Bastos (PPE), schriftelijk. − (PT) Overheidsopdrachten vormen een belangrijke kans op economisch gebied voor het bedrijfsleven en zijn van essentieel belang ter bevordering van de interne markt, teneinde innovatie aan te moedigen, en om een hoger niveau van milieu- en klimaatbescherming alsmede sociale integratie in de gehele EU te stimuleren. Het beleid op het gebied van overheidsopdrachten dient een zo efficiënt mogelijk gebruik van publieke middelen te waarborgen en ertoe te leiden dat de markten voor overheidsopdrachten zich meer zullen openen, zodat overheidsopdrachten als katalysator kunnen fungeren die de economie van de EU – en daarom ook de werkgelegenheid en het welzijn in de EU – een nieuw elan kunnen geven. Ook spelen overheidsopdrachten een belangrijke rol in de Europa 2020-strategie en zijn ze een van de instrumenten die kunnen worden ingezet om de doelstellingen daarvan te realiseren. In deze ontwerpresolutie wordt de Commissie verzocht om allereerst het punt van een evenwichtige toegang tot markten van de overheidssector te benaderen, alsmede de herziening van het stelsel van overheidsopdrachten en de concessieovereenkomsten in gang te zetten, zodat niet alleen het Europees Parlement en de lidstaten, maar ook de burgers en het bedrijfsleven bij de zaken worden betrokken. Ook wordt de Commissie verzocht voorrang te geven aan de modernisering van de voorschriften voor overheidsopdrachten. Verder is het verzoek aan de Commissie van belang om een inventarisatie uit te voeren van de problemen die samenhangen met extreem lage inschrijvingen en passende oplossingen voor te stellen Om bovengenoemde redenen heb ik mijn stem gegeven aan deze ontwerpresolutie. Françoise Castex (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor dit verslag gestemd, niet om protectionistische barrières op te werpen, maar omdat er een einde moet komen aan deze situatie waarin de Europese Unie zich als enige aan de spelregels houdt. We kunnen de
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
sociale en economische dumping in opkomende landen, China in het bijzonder, niet langer negeren. Deze landen slepen met bodemprijzen opdrachten in de wacht in de EU-lidstaten en lappen tegelijkertijd sociale rechten en staatssteunregels aan hun laars, terwijl hun eigen markten ontoegankelijk blijven voor Europese ondernemingen. We kunnen niet langer naïef zijn: het behoud van onze ondernemingen en werkgelegenheid staat hier op het spel. Tot slot ben ik verheugd dat de door de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement ingediende amendementen betreffende de naleving, in het kader van overheidsopdrachten, van de in de lidstaten geldende arbeids-, sociale en milieunormen, grotendeels zijn aangenomen. Dit getuigt van een werkelijke bewustwording en is een positieve en noodzakelijke verandering. De Commissie moet deze oproep nu op de juiste waarde schatten. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Het lijdt geen enkele twijfel dat overheidsopdrachten economisch van groot belang zijn, aangezien het jaarlijks om miljoenen euro’s gaat. Ondanks het feit dat er een lange traditie is van Europese wetgeving op dit gebied, is het nooit overbodig om betere en effectievere wetgeving in te voeren die volledige transparantie van de procedures waarborgt; die elke vorm van corruptie en manipulatie in het voordeel van een van de inschrijvers voorkomt; die het aantal en het totaalbedrag van opdrachten die zonder openbare aanbesteding of onderhandeling worden gegund tot een minimum beperkt; en die een effectieve concurrentie waarborgt binnen de interne markt tussen concurrerende bedrijven, ongeacht hun land van vestiging. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Deze ontwerpresolutie van het Europees Parlement gaat over toegang op gelijke voorwaarden tot de markten voor overheidsopdrachten in de EU en derde landen en over de herziening van het rechtskader voor overheidsopdrachten alsook concessieovereenkomsten. De EU heeft al vele documenten aangenomen over dit onderwerp: richtlijnen (2004/18/EG, 2004/17/EG, 92/13/EG en 2007/66/EG), resoluties (resolutie van het Europees Parlement, van 18 mei 2010), verslagen (Professor Mario Monti: "Een nieuwe strategie voor de interne markt – ten dienste van Europese economie en samenleving"), de mededeling van de Europese Commissie, getiteld "Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen", en het Groenboek van de Europese Commissie over de modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten. Met het oog op het overwinnen van de financiële en economische crisis is een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten van essentieel belang om de economie een nieuw elan kunnen geven, en toegang op gelijke voorwaarden te garanderen. Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd omdat ik van mening ben dat deze past bij de beginselen van beter regelgeven, en omdat er in de resolutie voorrang wordt gegeven aan de modernisering van de voorschriften voor overheidsopdrachten en dienstenconcessies, hetgeen een belangrijke verbetering betekent van de EU-regelgeving. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Dit is weer een poging om de liberalisering van overheidsopdrachten door te drukken. Dat is de lijn waar de EU in volhardt, zowel op de interne markt als met derde landen, in de vorm van vrijhandelsakkoorden. In beide gevallen is de bedoeling dezelfde: zorgen dat landen hun eigen bedrijven niet mogen beschermen als het om overheidsopdrachten gaat, zodat het voor de grote ondernemingen makkelijker wordt, door middel van het aanbeden concurrentiemechanisme, om ook op het gebied van de gunning van overheidsopdrachten het veld te domineren.
103
104
NL
Handelingen van het Europees Parlement
We zijn het niet eens met deze benadering, maar we zijn wel van mening dat er op dit gebied belangrijke verbeteringen moeten worden doorgevoerd. We staan dan ook achter bepaalde onderdelen van deze ontwerpresolutie, in het bijzonder de kritiek op het "gebrek aan transparantie ten aanzien van de samenstelling en de werkzaamheden van de raadgevende groep voor openbare aanbestedingen van de Commissie en de rol en bevoegdheden van het raadgevend comité voor de openstelling van de markt voor overheidsopdrachten". Ook staan we achter de oproep aan de Commissie "om ervoor te zorgen dat zowel deze groep als de nieuw op te richten raadgevende Commissie publiek-private partnerschappen een evenwichtige samenstelling hebben vakbondvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, in het bijzonder kmo's, zouden er ook in vertegenwoordigd moeten zijn - en dat deze op transparante wijze werken". Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Een meerderheid van het Europees Parlement wil met deze ontwerpresolutie de liberalisering van de markt voor overheidsopdrachten doordrukken, onder het mom van flexibilisering en vereenvoudiging van het rechtskader daarvan, en omdat dit in het belang van kmo’s zou zijn. Hoewel dit in een aantal gevallen waar kan zijn, geldt dit in de meeste gevallen niet. Waar het wel om gaat is te zorgen dat een land zijn eigen bedrijven niet kan beschermen als het om overheidsopdrachten gaat, uitsluitend om het voor de grote ondernemingen makkelijker te maken om ook op het gebied van de gunning van overheidsopdrachten het veld te domineren. Daarom hebben wij tegengestemd. Er staan echter enkele passages in de ontwerpresolutie waar wij het wel mee eens zijn, in het bijzonder de kritiek op het gebrek aan transparantie ten aanzien van de samenstelling en de werkzaamheden van de raadgevende groep voor openbare aanbestedingen van de Commissie en de rol en bevoegdheden van het raadgevend comité voor de openstelling van de markt voor overheidsopdrachten, en dat de Commissie wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat zowel deze groep als de nieuw op te richten raadgevende Commissie publiek-private partnerschappen een evenwichtige samenstelling hebben vakbondvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, in het bijzonder kmo's, zouden er ook in vertegenwoordigd moeten zijn - en dat deze op transparante wijze werken. Ook is het belangrijk dat er in de ontwerpresolutie, in het kader van de EU-verplichtingen op het gebied van internationale overheidsopdrachten, gewezen wordt op het belang van de versterking van de mechanismen ter bestrijding van corruptie op dit gebied en dat de aandacht gevestigd wordt op de noodzaak inspanningen te leveren om transparantie en billijkheid bij de besteding van openbare fondsen te waarborgen; en verder dat gevraagd wordt dat het Europees Parlement adequaat wordt geïnformeerd en alle beschikbare informatie ontvangt in ieder stadium van en aan het einde van de procedure. Małgorzata Handzlik (PPE), schriftelijk. – (PL) Ondanks de openstelling van de EU-markt voor overheidsopdrachten blijft de toegang tot de markten voor overheidsopdrachten van derde landen in hoge mate beperkt. Europese ondernemingen hebben in deze situatie geen schijn van kans om op gelijke voet deel te nemen aan openbare aanbestedingen op mondiaal niveau. In 2009 hebben de Chinese autoriteiten bijvoorbeeld een accreditatiesysteem voor innovatieve lokale producten aangenomen dat de toegang van internationale ondernemingen tot de Chinese markt nog moeilijker heeft gemaakt. Het is echter niet alleen
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de Chinese markt die beperkingen oplegt, ook hoogontwikkelde economieën als de Verenigde Staten, Japan en Canada voeren een protectionistisch beleid. Ik steun daarom de oproep tot verwezenlijking van het beginsel van wederkerigheid bij de toegang tot de markten voor overheidsopdrachten, die is opgenomen in de vandaag aangenomen resolutie en die ik ook heb gesteund in het advies van de Commissie internationale handel dat ik heb opgesteld. Ik zou echter graag zien dat het toekomstige voorstel van de Europese Commissie over het beginsel van wederkerigheid vooral bijdraagt aan het openstellen van de markten voor overheidsopdrachten van derde landen en niet slechts de toegang van derde landen tot de markten voor overheidsopdrachten in de Europese Unie beperkt. Dit zou het concurrentievermogen op de EU-markt namelijk negatief kunnen beïnvloeden. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd, omdat een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten van essentieel belang is voor het bevorderen van de interne markt en het aanmoedigen van innovatie. Overheidsopdrachten zijn van cruciaal belang, in het bijzonder met het oog op het overwinnen van de financiële en economische crisis en de bescherming tegen een eventuele toekomstige crisis, omdat ze als katalysator fungeren die de economie van de EU – en daarmee ook de werkgelegenheid en het welzijn – een nieuw elan kunnen geven. Het specifieke punt van de waarborging van een gelijke behandeling en een eerlijke concurrentie op de markten voor overheidsopdrachten in de EU en in derde landen heeft met spoed meer beleidsaandacht nodig, vooral gezien de huidige problemen met de toegang tot markten van de overheidssector in derde landen. Naar mijn mening moet de Commissie voorrang geven aan de modernisering van de voorschriften voor overheidsopdrachten en de dienstenconcessies zodanig behandelen dat een verdere versnippering van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten, overeenkomstig de beginselen van beter regelgeven, wordt voorkomen. Constance Le Grip (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik ben verheugd over de aanneming, vandaag, van de - mede door mijzelf ondertekende - gezamenlijke resolutie van het Europees Parlement over toegang op gelijke voorwaarden tot de markten voor overheidsopdrachten in de EU en derde landen en over de herziening van het rechtskader voor overheidsopdrachten alsook concessieovereenkomsten. Een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten is van essentieel belang voor de bevordering van de interne markt. Het is derhalve belangrijk het wetgevingskader voor het plaatsen van overheidsopdrachten te verduidelijken en te verbeteren, aangezien deze fungeren als katalysatoren die de economie van de EU een nieuw elan kunnen geven. Wat betreft de toegang van ondernemingen uit derde landen tot de EU-markten voor overheidsopdrachten heeft de Europese Unie de plicht om realistisch en pragmatisch en bovenal niet naïef te werk te gaan. Hiermee verzetten we ons niet tegen de openstelling van onze markten, maar nemen we wel het volkomen legitieme standpunt in dat er sprake moet zijn van wederzijdse toegang op dit gebied, niet door onze markten voor overheidsopdrachten te sluiten, maar door ervoor te zorgen dat onze partners buiten de Europese Unie hun markten gelijkelijk openstellen en door, zo nodig, passende mechanismen te creëren waardoor wij deze doelstelling van wederkerigheid en evenwicht kunnen verwezenlijken. Petru Constantin Luhan (PPE), schriftelijk. – (RO) Toegang op gelijke voorwaarden tot de markten voor overheidsopdrachten in de EU en de herziening van het rechtskader voor overheidsopdrachten zijn absoluut essentieel om de interne markt in de Unie en de lidstaten een stimulans te geven en leidt tot sociale en economische integratie in de EU. Vanuit het
105
106
NL
Handelingen van het Europees Parlement
perspectief van de economische en financiële crisis denk ik dat de in deze resolutie voorgestelde strategie noodzakelijk is, in het bijzonder het punt over betere samenhang in het gemeenschappelijke externe handelsbeleid van de EU. Ik wil benadrukken hoe belangrijk deze herziening van de wetgeving is om de economie van de EU te stabiliseren en een nieuw elan te geven. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik steun deze resolutie omdat ik geloof dat het specifieke punt van de waarborging van een gelijke behandeling en een eerlijke concurrentie op de markten voor overheidsopdrachten in de EU en in derde landen met spoed meer beleidsaandacht nodig heeft. Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Het ter discussie stellen van publiek-publieke partnerschappen, het uithollen van normen door de overheid (nota bene de behartiger van het algemeen belang), de keuzes van dezelfde overheid voor meer mededinging... Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de geweldige 'vooruitgang' die de Europese Commissie ons belooft in haar groenboek over overheidsopdrachten. Alsof de instemming met dit soort nonsens nog niet genoeg is, wordt in deze tekst de bestrijding van iedere protectionistische maatregel centraal gesteld. Zoveel beleidslijnen waartegen ik bezwaar heb. Ik zal tegen stemmen. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten is van essentieel belang ter bevordering van de interne markt, teneinde innovatie aan te moedigen, om een hoger niveau van milieu- en klimaatbescherming alsmede sociale integratie in de gehele EU te stimuleren en om een optimale waarde voor overheidsinstellingen, burgers en belastingbetalers te creëren. Overheidsopdrachten zijn in het bijzonder met het oog op het overwinnen van de financiële en economische crisis en de bescherming tegen een eventuele toekomstige crisis cruciaal, aangezien ze als katalysator fungeren die de economie van de EU – en daarom ook de werkgelegenheid en het welzijn in de EU – een nieuw elan kunnen geven. Een gezond en weloverwogen proces ter vervolmaking van het rechtskader voor overheidsopdrachten heeft dan ook een vitale betekenis voor het welzijn van de burgers, consumenten en het bedrijfsleven in de EU, voor de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten is van essentieel belang ter bevordering van de interne markt, teneinde innovatie aan te moedigen, om een hoger niveau van milieu- en klimaatbescherming alsmede sociale integratie in de gehele EU te stimuleren en om een optimale waarde voor overheidsinstellingen, burgers en belastingbetalers te creëren. Daarom heb ik voor deze ontwerpresolutie van het Europees Parlement gestemd over toegang op gelijke voorwaarden tot de markten voor overheidsopdrachten in de EU en derde landen en over de herziening van het rechtskader voor overheidsopdrachten alsook concessieovereenkomsten. Ik schaar me daarmee achter het verzoek van de indieners van deze ontwerpresolutie aan de Commissie om voorrang te geven aan de modernisering van de voorschriften voor overheidsopdrachten en de dienstenconcessies zodanig te behandelen dat een verdere versnippering van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten, overeenkomstig de beginselen van beter regelgeven, wordt voorkomen. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) Overheidsopdrachten spelen een essentiële rol bij de bevordering van de interne markt, de aanmoediging van innovatie, de versterking van de groei en de vergroting van de werkgelegenheid in de EU en haar concurrentievermogen. Om dit te bewerkstelligen moeten deze overheidsopdrachten
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
echter goed functioneren. Zoals in deze door mij gesteunde resolutie wordt benadrukt, is het hiertoe belangrijk dat de kwestie van vereenvoudiging en verduidelijking van de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten snel wordt aangepakt. Ook lijkt het mij van essentieel belang dat de toegang tot overheidsopdrachten voor kleine en middelgrote ondernemingen - die goed zijn voor 99 procent van alle Europese ondernemingen en ruim honderd miljoen banen - zo snel mogelijk wordt verbeterd. Om hun activiteiten te steunen roep ik de Europese Commissie er bovendien toe op het beginsel van wederkerigheid toe te passen en nieuwe manieren te bedenken om de toegang van Europese ondernemingen tot overheidsopdrachten buiten de Unie te verbeteren, teneinde gelijke voorwaarden te creëren voor Europese en buitenlandse ondernemingen die meedingen naar overheidsopdrachten. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Wij hebben ons uiteindelijk onthouden van stemming vanwege het feit dat diverse amendementen van de PPE en de ECR, die voor ons onaanvaardbaar waren, zijn aangenomen. Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. − (IT) Met het oog op het overwinnen van de financiële en economische crisis fungeren overheidsopdrachten als katalysator die de economie van de Europese Unie, de ondernemingen, de werkgelegenheid en het welzijn van de Europese consumenten een nieuw elan kan geven. Vanwege de geleidelijke liberalisering van de speciale sectoren (water, elektriciteit en gas) is er behoefte aan een kwalificatiesysteem van de opdrachtgevers, dat een doeltreffende selectie van de meedingende ondernemingen garandeert. Zo worden de ondernemingen die in die sectoren opereren beschermd. Ik ben voor deze ontwerpresolutie omdat het, in het kader van transparantie, noodzakelijk is de versnippering van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten te beperken, als we onze doelstellingen van maximaal concurrentievermogen en maximale doeltreffendheid willen behalen. Daciana Octavia Sârbu (S&D), schriftelijk. – (EN) Overheidsopdrachten vormen een unieke gelegenheid om investeringen te loodsen naar projecten die ten goede komen aan alle burgers en tegelijkertijd doelstellingen van overheidsbeleid verwezenlijken. Ik zou het belang van overheidsopdrachten willen benadrukken bij het bevorderen van milieunormen voor gebouwen en vervoer, en het potentieel dat dit heeft voor de verbetering van de energie-efficiëntie en derhalve de vermindering van de CO2-uitstoot, de beheerskosten en de luchtvervuiling. Ik dring er bij de lidstaten op aan overheidsopdrachten in te zetten ten behoeve van deze doelstellingen, hetgeen op de lange termijn verreikende sociale, economische en milieuvoordelen zal hebben. Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. − (PT) Een goed functionerende markt voor overheidsopdrachten is van essentieel belang ter bevordering van de interne markt, teneinde innovatie en investeringen aan te moedigen. Overheidsopdrachten zijn in het bijzonder met het oog op het overwinnen van de financiële en economische crisis cruciaal, aangezien ze als katalysator fungeren die de economie van de EU – en daarom ook de werkgelegenheid – een nieuw elan kunnen geven. De Europese Unie is sterk gekant tegen protectionistische maatregelen en streeft naar toegang op gelijke voorwaarden tot de markten voor overheidsopdrachten in de EU en in derde landen. De EU is resoluut voorstander van het beginsel van wederkerigheid en evenredigheid op dat gebied. Ik pleit in dit kader voor een betere samenhang tussen het gemeenschappelijke externe handelsbeleid van de EU en de praktijken in lidstaten die ten koste van bedrijven uit de lidstaten van de EU ingaan op extreem lage inschrijvingen van bedrijven die gevestigd zijn
107
108
NL
Handelingen van het Europees Parlement
in landen welke de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) niet hebben ondertekend. Ik onderstreep daarbij het verzoek van dit Parlement om voorrang te geven aan de modernisering van de voorschriften voor overheidsopdrachten teneinde een verdere versnippering van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten te voorkomen en bedrijven aan te moedigen om voor deze optie te kiezen. Bernadette Vergnaud (S&D), schriftelijk. – (FR) Deze stemming is belangrijk omdat de Commissie de nodige maatregelen moet nemen ter voorkoming van oneerlijke concurrentie en de niet-wederkerigheid van de toegang tot overheidsopdrachten met betrekking tot derde landen. Het gaat er hier niet om protectionistische barrières op te werpen, maar de Unie mag niet langer de enige zijn die zich aan de spelregels houdt. We kunnen de sociale en economische dumping door ondernemingen in opkomende landen namelijk niet langer negeren - landen die opdrachten in de wacht slepen in EU-lidstaten en tegelijkertijd sociale rechten en staatssteunregels aan hun laars lappen, terwijl hun eigen markten gesloten zijn voor Europese ondernemingen. We mogen echter evenmin vergeten dat de grote geïndustrialiseerde landen zich ook niet aan de regels houden, ondanks het feit dat zij internationale overeenkomsten hebben ondertekend! Nadat zij jarenlang heeft toegekeken, lijkt de Commissie nu wél tot actie te willen overgaan, en het is nodig: het behoud van onze ondernemingen en werkgelegenheid staat op het spel. Tot slot verwelkom ik de aanneming van de door de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement ingediende amendementen betreffende de naleving, in het kader van overheidsopdrachten, van de in de lidstaten geldende arbeids-, sociale en milieunormen. De Commissie moet deze oproep nu op de juiste waarde schatten. Ontwerpresolutie B7-0297/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik sta achter de gezamenlijke ontwerpresolutie, waarvan ik de volgende maatregelen onderstreep die noodzakelijk geacht worden: dat alle mogelijkheden en financiële marges in de Gemeenschapsbegroting benut worden voor de financiering van uitzonderlijke steunmaatregelen om de sector in staat te stellen de moeilijkheden als gevolg van de stijgende brandstofprijzen te doorstaan; dat het Europees Visserijfonds (EVF) subsidie moet blijven verlenen voor verbetering van de selectiviteit van vistuig en vervanging van motoren uit overwegingen van veiligheid, milieubescherming en/of van brandstofbesparing – vooral voor de kleine kustvisserij en de ambachtelijke visserij; dat de Commissie verzocht wordt een plan voor de middellange en lange termijn op te stellen gericht op het verbeteren van de brandstofefficiëntie in de visserijsector (waaronder ook de aquacultuur); dat de Commissie wordt verzocht een voorstel te doen voor een actieplan voor kustgebieden en eilanden met een actieve visserijsector, om de brandstofefficiëntie in de sector visserij en aquacultuur te verbeteren. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. De recente stijging van de olieprijzen heeft de economische levensvatbaarheid van de visserijsector aangetast en de Europese vissers in een moeilijke situatie gebracht. Bovendien hebben producenten wegens de grote afhankelijkheid van de EU van importen uit derde landen (60 procent) weinig of zelfs in het geheel geen invloed op het niveau van de prijzen voor visserijproducten. Ik ben het ermee eens dat het plafond van de de minimis-steun moet worden verhoogd van dertigduizend tot zestigduizend euro per onderneming voor een overgangsperiode van drie jaar, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de sociale
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en milieuduurzaamheid niet worden ondergraven en de mededinging tussen de lidstaten niet wordt verstoord. Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik wil mijn oprechte solidariteit tot uiting brengen met de Europese vissers, wier inkomen rechtstreeks is aangetast door de stijgende olieprijzen, waardoor de moeilijke economische situatie waar veel Europese vissers mee te maken hebben, en die samenhangt met het onregelmatige karakter van de visserij, nog verergerd is. Ik vind het van groot belang dat er mechanismen worden ingevoerd die bewerkstelligen dat de prijzen in de productiefase omhoog gaan en de prijzen voor de eindverbruiker zo laag mogelijk blijven. Ik steun hiermee de ontwerpresolutie van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten), waarin de genoemde punten duidelijk naar voren worden gebracht. Nessa Childers (S&D), schriftelijk. – (EN) Al is het geen goed idee de sector voor fossiele brandstoffen te subsidiëren, toch hebben vissers uit de gehele EU te lijden van de economische recessie en hebben zij, in tegenstelling tot andere vormen van transport, geen echt alternatief voor fossiele brandstoffen. Vasilica Viorica Dăncilă (S&D), schriftelijk. – (RO) Energie is een belangrijke factor van de operationele kosten in de visserijsector en de recente stijging van de olieprijzen tast de economische levensvatbaarheid van de visserijsector aan, met directe gevolgen voor de productiekosten in de sector. Gelet op deze omstandigheden ben ik van mening dat de Europese Commissie moet nagaan welke middelen nodig zijn om snel geschikte maatregelen op te stellen en aan te nemen ter verlichting van de moeilijke economische situatie van vele Europese vissers. Daarbij moet rekening worden gehouden met de financiële moeilijkheden waar een aantal landen met grote visserijvloten nu mee te maken hebben. Marielle De Sarnez (ALDE), schriftelijk. – (FR) De Commissie moet dringend maatregelen nemen om een oplossing te vinden voor de moeilijke economische situatie waarin veel Europese vissers zich bevinden als gevolg van de stijging van de olieprijzen. Het is met name zaak het plafond van de de minimis-steun te verhogen van 30 000 euro naar 60 000 euro per periode van drie jaar en per begunstigd bedrijf. Afgezien van deze tegemoetkoming moeten we een strategie op langere termijn invoeren om vissers, maar ook beroepsbeoefenaren in andere sectoren, zoals boeren en wegvervoerders, in staat te stellen hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te beperken. Daarom moet de Commissie zowel op Europees als op nationaal niveau stimulansen bieden voor investeringen in nieuwe technologieën teneinde de energie-efficiëntie van zee-, land- en luchtvervoer te vergroten. Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de ontwerpresolutie gestemd over de crisis in de Europese visserijsector als gevolg van de gestegen olieprijzen, omdat door deze crisis de economische levensvatbaarheid van de visserijsector is aangetast, en de stijgende olieprijzen rechtstreeks het inkomen van de vissers aantasten. Er moeten tijdelijke noodmaatregelen genomen worden om de moeilijke economische situatie van de Europese vissers te verlichten, maar de Commissie dient ook een plan voor de middellange en lange termijn op te stellen gericht op het verbeteren van de brandstofefficiëntie in de visserijsector, waaronder ook de aquacultuur. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) De visserij is een belangrijke economische activiteit voor de Europese landen en vooral voor de landen die aan zee liggen, zoals bijvoorbeeld het land waar ik vandaan kom. Het Europees Parlement moet dan ook bijzondere aandacht geven aan zaken die van invloed zijn op de visserijsector.
109
110
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De stijging van de olieprijzen – een belangrijke kostenpost binnen de visserijsector – heeft het inkomen van de vissers ernstig aangetast. In deze tijd van ernstige economische en financiële crisis, waarin er weinig middelen zijn om bedrijven en arbeidsplaatsen in stand te houden, ben ik blij met het voorstel van mijn collega’s van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) in deze ontwerpresolutie, om steun te verlenen aan de vissers in de EU en om het plafond van de de minimis-steun te verhogen van 30 000 tot 60 000 euro per onderneming voor een overgangsperiode van drie jaar. Op deze manier kan de visserijsector het hoofd bieden aan de stijgende productiekosten ten gevolge van de stijging van de olieprijzen. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Deze gezamenlijke ontwerpresolutie van het Europees Parlement gaat over de problematiek van de crisis in de Europese visserijsector als gevolg van de voortdurend stijgende olieprijzen, die een zeer belangrijk deel vormen van de operationele kosten in deze sector. Deze stijging treft vooral de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO), veelal familiebedrijven, en brengt de werkgelegenheid daarvan in gevaar. Ik ben dan ook ingenomen met deze ontwerpresolutie en ik hoop dat de lidstaten de steun aan de vissers kunnen uitbreiden en dat de Europese Unie, door middel van het Europees Visserijfonds, de bijdrage zal verhogen voor de verbetering en modernisering van schepen en apparatuur, en een fonds opricht waar de kmo’s zich in moeilijke tijden tot kunnen richten. Met name steun voor de ambachtelijke visserij is van groot belang. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Het is positief dat het Europees Parlement deze resolutie heeft aangenomen. De sterke stijging van de brandstofprijzen heeft de crisis waar de visserijsector mee te kampen heeft nog verder verergerd, en tast de levensvatbaarheid van deze sector en het toch al lage inkomen van de vissers aan. De bestaande verkoopdynamiek laat geen ruimte om prijsschommelingen van de productiefactoren, waaronder brandstof, door te laten werken in de verkoopprijs van vis; het huidige importbeleid is hier, naast andere factoren, mede debet aan. De gemiddelde verkoopprijs van de eerste vangsten is de afgelopen jaren in veel gevallen gestagneerd of gedaald; dit komt echter niet tot uiting in een verlaging van de prijs van verse vis voor de consument. De vigerende gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor visproducten heeft onvoldoende geresulteerd in een verbetering van de verkoopprijs van de eerste vangsten en in een betere verdeling van de waardetoevoeging over de gehele productieketen in de visserijsector. De economische situatie van een groot aantal ondernemingen is de afgelopen jaren sterk achteruitgegaan en heeft er zelfs toe geleid dat veel ondernemingen zijn verdwenen. Er bestaat een reëel risico dat duizenden ondernemingen en duizenden arbeidsplaatsen in de visserijsector zullen verdwijnen ten gevolge van de stijging van de brandstofprijzen. Vooral de kleine kustvisserij is kwetsbaar. Het is noodzakelijk dat deze maatregelen worden uitgevoerd. Pat the Cope Gallagher (ALDE), schriftelijk. − (GA) De visserijsector is een van de sectoren die het meest zijn getroffen door de stijgingen van de olieprijzen, omdat brandstof een groot deel van de bedrijfskosten van de visser uitmaakt, naar schatting 30 à 50 procent.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik sta volledig achter alle maatregelen die kunnen worden genomen om vissers in dit opzicht te steunen, vooral de vissers in de kleinschalige visserij bij kusten en eilanden. Estelle Grelier (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik wil de aanneming van een resolutie van het Parlement over de crisis in de Europese visserijsector als gevolg van de stijging van de olieprijzen aangrijpen om eraan te herinneren hoe dringend noodzakelijk het is vissers te hulp te komen. In een context waarin werving steeds moeilijker wordt en waar vissers in een steeds strakker keurslijf worden gedwongen, maakt de stijging van de brandstofprijzen de omstandigheden in deze door de crisis getroffen sector er niet beter op. De sterke stijging van de olieprijzen heeft grote gevolgen voor de operationele kosten van vissers, waardoor hun inkomsten tussen 2008 en 2010 zijn teruggelopen. Als afgevaardigde van een havenstad beschouw ik het des te meer als mijn plicht om de Commissie op te roepen in te stemmen met een verhoging van het plafond van de de minimis-steun. Deze maatregel zou vissers ontlasten zodat ze op waardige wijze in hun levensonderhoud kunnen voorzien zonder dat de visbestanden uitgeput raken. De op handen zijnde hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid zal draagvlak moeten verwerven onder vissers. Hun nu reeds laten zien dat de Europese Unie oog heeft voor hun behoeften zou een goed begin zijn. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat de recente stijging van de olieprijzen de economische levensvatbaarheid van de visserijsector heeft aangetast en veel vissers zich bezorgd afvragen hoe zij deze extra kosten moeten opvangen, omdat de stijgende olieprijzen rechtstreeks het inkomen van de vissers aantasten. We moeten van alle mogelijkheden en financiële marges in de Gemeenschapsbegroting benutten voor de financiering van uitzonderlijke steunmaatregelen om de sector in staat te stellen de moeilijkheden als gevolg van de stijgende brandstofprijzen te doorstaan totdat andere maatregelen zullen zijn genomen. Het Europees Visserijfonds moet subsidie blijven verlenen voor verbetering van de selectiviteit van vistuig en vervanging van motoren uit overwegingen van veiligheid, milieubescherming en/of van brandstofbesparing, vooral voor de kleine kustvisserij en de ambachtelijke visserij. Naar mijn mening moet de Commissie dringend met voorstellen komen voor investeringen in nieuwe technologie, zowel op Europees als op nationaal niveau, met het oog op een betere energie-efficiëntie van vissersvaartuigen, en de vissers zo minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. Bogusław Liberadzki (S&D), schriftelijk. – (PL) Met de resolutie brengt het Parlement zijn bezorgdheid tot uiting over de toestand van de visserijsector, de financiële conditie van de visserijondernemingen en de marktprijs van vis. Het is een belangrijke sector en vis is een belangrijk bestanddeel van ons dieet. Voor mij is het verzoek uit paragraaf 3 van de gezamenlijke ontwerpresolutie, waarin gevraagd wordt om een verhoging van het plafond van de de minimis-steun voor de vissers, van cruciale betekenis. Deze oplossing biedt meer voordelen dan de voorgestelde nieuwe garanties voor de sector. Ik hoop dat de Commissie en de Raad deze resolutie serieus in overweging nemen. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik heb tegen deze resolutie gestemd omdat ik niet geloof dat de EU haar subsidies voor de Europese visserijsector of welke andere sector dan ook moet verhogen vanwege een stijging van de olieprijzen. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) De recente stijging van de olieprijzen tast de economische levensvatbaarheid van de visserijsector aan en veel vissers vragen zich bezorgd af hoe zij deze extra kosten moeten opvangen. We mogen niet vergeten dat de stijgende
111
112
NL
Handelingen van het Europees Parlement
olieprijzen rechtstreeks het inkomen van de vissers aantasten. De inkomens en lonen van de mensen in de visindustrie zijn onzeker als gevolg van verschillende factoren zoals het onregelmatige karakter van de visserij, de gebezigde verhandelingsmethoden en de prijsvorming bij verkoop van de eerste vangst, wat het in stand houden van bepaalde vormen van nationale en Europese overheidssteun noodzakelijk maakt. Bovendien treft de financiële en economische crisis met name de industriële sectoren en de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en brengt deze de activiteit en de werkgelegenheid in de primaire en secundaire sector in gevaar. We moeten nu, net als in het verleden, tijdelijke noodmaatregelen treffen om tegemoet te komen aan de problemen waar de visserijsector mee te maken heeft in verband met de stijgende brandstofprijzen. Rareş-Lucian Niculescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor de resolutie gestemd en tegen alle ingebrachte amendementen. In de visserijsector moeten nieuwe steunmaatregelen worden aangenomen, met in het achterhoofd de combinatie van twee factoren: aan de ene kant de hoge olieprijs en aan de andere kant de lage prijs bij verkoop van de eerste vangst. De visserij is een belangrijke economische sector voor de Europese Unie en moet worden gesteund, nu de gemiddelde prijs van een vat olie tussen de 80 en 100 dollar blijft. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Door de wereldwijde economische crisis, nog verergerd door de politieke crisis in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, zijn de olieprijzen opnieuw gestegen. De prijs van een vat olie bedraagt momenteel meer dan 100 dollar. Gezien de politieke instabiliteit in de Arabische wereld kan deze prijs nog verder omhoog schieten. De energierekening vormt voor de visserijsector het grootste deel van de operationele kosten en in tegenstelling tot andere sectoren kan de sector deze kostenstijgingen niet compenseren door de productie te verhogen, in verband met de vangstbeperkingen in het kader van de totaal toegestane vangsten (TAC’s) en de quota die voor de meeste vissoorten gelden. Ondanks de uiteenlopende opvattingen over de manier waarop de visserijsector beheerd moet worden, bestaat er consensus op een belangrijk punt: de visserij is een enorm belangrijke activiteit voor de voedselvoorziening van de Europese bevolking en van groot belang voor de werkgelegenheid van de meeste kustgemeenschappen binnen de EU waar geen werkgelegenheid is in andere sectoren. Om de continuïteit van deze sector te waarborgen en om schaarste op de markt en stijging van de werkloosheid in deze sector te voorkomen, moet het plafond van de de minimis-steun verhoogd worden naar 60 000 euro en moeten er ook andere maatregelen worden genomen om de gevolgen van de recente stijging van de olieprijzen te beperken. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) De kosten in de visserijsector zijn in sterke mate afhankelijk van de olieprijs. Daarom, en omdat de recente stijging van de olieprijzen de economische levensvatbaarheid van de visserijsector aantast, is het belangrijk dat er noodmaatregelen worden genomen om de moeilijke economische situatie van de Europese vissers te verlichten. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (ES) Het werkelijke probleem van de visserij op dit moment is dat 70 procent van de visbestanden in Europa wordt overbevist omdat we over een veel te grote vloot beschikken. Het is verkeerd en onverantwoord om overheidsgeld uit te geven voor het onderhoud van die vloot. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid is het meer dan ooit noodzakelijk om de Europese
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vissersvloot te herstructureren om geen schepen meer te hoeven gebruiken die veel brandstof verbruiken, grote hoeveelheden CO2 uitstoten en uitrusting en methodes gebruiken die het milieu duidelijk schade toebrengen, om zo te komen tot een model dat minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen, minder schade aanricht en duurzamer is in zowel milieu- als sociaaleconomisch opzicht. Het toekennen van meer geld aan de sector om de stijging van de olieprijzen te compenseren zal de vissers alleen maar aanmoedigen om nog vaker schepen te gebruiken die veel brandstof verbruiken, met name wanneer de stijging van deze prijzen niet conjunctureel is maar duidelijk structureel. Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. − (IT) Als gevolg van de ernstige economische crisis die de industriële sectoren en de KMO’s heeft getroffen is de prijs van aardoliebarrels gestegen, en vandaag nog steeds niet zeker vanwege het risico van politieke instabiliteit in de Arabische wereld. Deze crisis heeft ook ernstige gevolgen gehad voor de Europese zeevissers, aangezien 60 procent van onze vis wordt geïmporteerd uit derde landen. Ik ben voor deze resolutie omdat ik het belangrijk acht de zekerheid van onze energievoorziening te verhogen, de markt te informeren en de consumenten betere waarborgen te geven over de staat van de oliereserves. Ik acht het verder noodzakelijk een gezamenlijk actieplan op te stellen voor de ondersteuning van de kustgebieden met een actieve visserijsector. Dominique Vlasto (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor deze resolutie gestemd, waarin de Commissie wordt opgeroepen krachtige maatregelen te nemen om de visserijsector te ondersteunen. De stijging van de olieprijs veroorzaakt een heuse crisis in de sector. Deze crisis had aanvankelijk een conjunctureel karakter, maar is inmiddels structureel van aard en bedreigt de economische levensvatbaarheid van de sector. De operationele kosten rijzen de pan uit en drukken zwaar op de inkomsten van beroepsvissers, zozeer zelfs dat de hele productieketen en alle kustgebieden er inmiddels onder te lijden hebben. Ik ben dan ook blij met de oproep van ons Parlement om de de minimis-steunregeling flexibeler te maken. Ondanks een lastige begrotingscontext zouden vissers er geen begrip voor hebben als de Unie niets zou doen om tegemoet te komen aan hun bezorgdheid. Verder pleit de resolutie ervoor speciale aandacht te besteden aan de kleine kustvisserij en aan de betrokken gebieden. Dat is naar mijn idee onontbeerlijk want ook al is de hele sector getroffen, stijgende energienota’s hebben verstrekkendere gevolgen voor de ambachtelijke visserij dan voor de industriële visserij. Ik ben van mening dat buitengewone situaties om buitengewone maatregelen vragen. Daarom zal ik de voorstellen die de Commissie gaat doen om onze vissers gerust te stellen en te steunen aandachtig blijven volgen. Ontwerpresolutie B7-0286/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik sta achter deze ontwerpresolutie van het Europees Parlement, omdat het daarin overbrengt aan de Commissie dat het betreurt dat eind 2009 slechts 75 procent van het totale bedrag van 21 miljard euro aan financiële steun volledig beschikbaar was gesteld aan niet meer dan 50 000 kleine en middelgrote ondernemingen. Er moet een einde komen aan de excessieve bureaucratie die een hindernis vormt voor het merendeel van de kleine en middelgrote ondernemingen. Vereenvoudiging is noodzakelijk, maar ook het systeem voor toegang tot deze vormen van financiering voor ondernemingen moet verbeterd worden. Roberta Angelilli (PPE), schriftelijk. − (IT) De Commissie heeft veel aandacht voor de 23 miljoen KMO’s die de motor van de Europese economie vormen, een bron zijn van
113
114
NL
Handelingen van het Europees Parlement
innovatie en creativiteit, en Europa in staat stellen zich op de mondiale markten te blijven onderscheiden. Langzaamaan nemen de bureaucratische en wetgevingsobstakels, die tot voor kort het ontstaan van kleine innovatieve ondernemingen onmogelijk maakten, af, en zien ook de jongeren dat een stabiele toekomst, die hopelijk veel mogelijkheden zal bieden, aan de horizon gloort. Ondernemerschap, opleiding, flexibiliteit, slimme regelgeving en de beschikbaarheid van financiële middelen zijn de sleutelbegrippen in de Wet voor Kleine Ondernemingen, die het beleid van de Unie inzake de KMO’s definieert door middel van gerichte steun en het opleiden van jongeren. Nu meerdere initiatieven zijn opgesteld is het aan de lidstaten en aan de Europese Unie als geheel om ze uit te voeren, zodat de KMO’s meer handelingsvrijheid krijgen en deel kunnen nemen aan overheidsaanbestedingen. Ook moet in de toekomst één enkel Europees octrooi worden aangenomen en de richtlijn vertraagde betalingen snel ten uitvoer worden gelegd. Laten we niet vergeten dat alle tot nu toe geleverde inspanningen tevergeefs zullen zijn zonder investeringen, omdat alleen investeringen van invloed kunnen zijn op de goede werking van het mechanisme en het Europese concurrentievermogen. Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) De Wet voor Kleine Ondernemingen is gegrondvest op een aantal pijlers, zoals beschikbaarheid van financiële middelen en toegang tot de interne markt, de internationale markten en overheidsaanbestedingen. In de lidstaten wordt uiteenlopende en vaak onbetekenende vooruitgang geboekt op het gebied van concrete maatregelen ter verbetering van het bedrijfsklimaat voor het MKB, ondanks de politieke steunverklaringen in dit document. De 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) in de Europese Unie, die circa 99 procent van het bedrijfsleven vertegenwoordigen en zorgen voor meer dan 100 miljoen banen, leveren een fundamentele bijdrage tot economische groei, sociale cohesie en het scheppen van banen. Het MKB ondervindt aanzienlijke problemen bij de uitbreiding van zijn werkzaamheden, verbetering van zijn vermogen te innoveren en toegang te krijgen tot markten. Daarom verzoek ik de lidstaten met klem onverwijld het voorstel over het Statuut van de Europese particuliere onderneming aan te nemen, waardoor het MKB in staat zou worden gesteld in de hele EU zaken te doen terwijl de kosten worden beperkt en de groei in deze sector wordt aangemoedigd via bevordering van een beperking van de administratieve druk met 25 procent. Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Er zijn 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) in de EU, die circa 99 procent van het bedrijfsleven vertegenwoordigen en zorgen voor meer dan 100 miljoen banen. Ze leveren een fundamentele bijdrage tot economische groei, sociale cohesie en het scheppen van banen, zijn een belangrijke bron van innovatie, spelen een doorslaggevende rol bij het ondersteunen en verruimen van de werkgelegenheid en dragen bij tot verwezenlijking van de hoofddoelen van de kerninitiatieven van de strategie Europa 2020. De in 2008 aangenomen Wet voor Kleine Ondernemingen was een belangrijke politieke stap die erop gericht was om het bedrijfsklimaat voor KMO’s te verbeteren, om voor betere en simpelere regels te zorgen en om de markttoegang voor KMO’s te vereenvoudigen. KMO’s blijven echter met ernstige problemen kampen bij het uitbreiden van hun activiteiten en innovatievermogen en bij de toegang tot de markt, vooral vanwege de moeilijkheid om financiering te krijgen en vanwege allerlei administratieve belemmeringen, die verder moeten worden teruggedrongen. De lidstaten moeten alle bepalingen van de Wet voor
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Kleine Ondernemingen met spoed ten uitvoer leggen om een duidelijk en consistent bedrijfsklimaat tot stand te brengen. Regina Bastos (PPE), schriftelijk. – (PT) De Wet voor Kleine Ondernemingen vormt het in de EU en de lidstaten ten uitvoer te leggen strategisch kader voor een efficiëntere benutting van het groei- en innovatiepotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen (MKB). Er zijn ongeveer 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen in de Europese Unie, die circa 99 procent van het bedrijfsleven vertegenwoordigen en voor meer dan 100 miljoen banen zorgen. Ze leveren dus een fundamentele bijdrage tot economische groei, sociale cohesie en het scheppen van banen. Deze resolutie – die ik gesteund heb – erkent dat met de uitvoering van een aantal uit de WKO voortvloeiende initiatieven reeds een begin is gemaakt. Er moet echter nog veel meer worden gedaan om het Europese MKB te ondersteunen. Om te beginnen moeten de lidstaten de richtlijn vertraagde betalingen snel in nationaal recht omzetten. Van belang is ook dat de Commissie kan beschikken over doelmatiger instrumenten om de lidstaten aan te moedigen de beginselen van de WKO uit te voeren, en dat de lidstaten onverwijld het laatste overgebleven voorstel over het Statuut van de Europese particuliere onderneming aannemen. Het is verder zaak dat de MKB-proef regelmatig wordt gedaan als deel van effectbeoordelingen, en dat de bureaucratische en administratieve belasting van het MKB wordt beperkt. Het "Erasmusprogramma voor jonge ondernemers" moet permanent worden gemaakt, en er moeten voor dat programma voldoende financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Jan Březina (PPE), schriftelijk. – (CS) Ik heb voor de ontwerpresolutie gestemd omdat ik ingenomen ben met het Single Market Act-initiatief en dan met name met de daarin vervatte wetgevende maatregelen die het midden- en kleinbedrijf (MKB) in staat stellen om maximaal voordeel te trekken van de interne markt. Enkele van die maatregelen zijn Europese voorschriften voor risicokapitaalfondsen, herziene BTW-voorschriften en vereenvoudiging van de jaarrekeningenrichtlijnen. Verder acht ik het noodzakelijk om de dialoog tussen het MKB en aanbestedende overheidsdiensten te verdiepen om de betrokkenheid van het MKB bij de totstandbrenging van aanbestedingsprocedures te vereenvoudigen. Wat dat betreft zou ik het een goede zaak vinden om de mogelijkheden te verkennen om het MKB te helpen samenwerkingsverbanden en consortia te vormen en gezamenlijk mee te bieden tijdens inschrijvingsprocedures. De Commissie zou in dit verband een effectbeoordeling moeten uitvoeren en moeten nagaan of de drempels voor overheidsaanbestedingen van de EU kunnen worden verhoogd, waardoor het MKB zou kunnen meedoen aan overeenkomsten waarvoor anders specifieke eisen zouden gelden die het MKB de facto uitsluiten. Ook wil ik de Commissie oproepen om te bekijken hoe de Europese publicatie van de bekendmakingen van aanbestedingen kan worden verbeterd en de administratieve barrières die Europese bedrijven ervan weerhouden deel te nemen aan grensoverschrijdende overheidsopdrachten, uit de weg kunnen worden geruimd. Daarna is het verder aan de lidstaten om de Europese gedragscode ter vergemakkelijking van de toegang van het MKB tot overheidsopdrachten stelselmatiger toe te passen. Maria da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. – (PT) Ik ben heel tevreden met de opzet en ontwikkeling van de Wet voor Kleine Ondernemingen. Die bevat volgens mij heel goede oplossingen voor de belangrijkste problemen waarmee kleine en middelgrote ondernemingen te maken krijgen als ze hun activiteiten willen uitbreiden en zich op de
115
116
NL
Handelingen van het Europees Parlement
markt proberen te laten gelden. Veel van die problemen hebben te maken met een overdaad aan bureaucratie en moeilijkheden bij het verkrijgen van financiering. De Wet voor Kleine Ondernemingen roept de lidstaten op het bedrijfsklimaat voor het MKB te verbeteren. De onderliggende beginselen van deze wet moeten daarom zorgvuldig worden uitgewerkt en overgenomen. Nessa Childers (S&D), schriftelijk. – (EN) De Wet voor Kleine Ondernemingen is een van de meest proactieve wetten van de afgelopen drie jaar geweest, en het is van belang dat de EU haar aandacht blijft richten op het MKB. George Sabin Cutaş (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb gestemd voor de resolutie van het Europees Parlement over de herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen, aangezien er nog belangrijke stappen genomen moeten worden om het MKB in de EU goed te laten functioneren. In economische termen vormt het MKB de ruggengraat van de EU. 99 procent van alle bedrijven in Europa zijn kleine en middelgrote ondernemingen, die samen goed zijn voor meer dan 100 miljoen banen. De Europese Unie moedigt hun ontwikkeling aan. Op nationaal vlak is het voor het MKB echter moeilijk om financiering te krijgen of de administratieve belasting het hoofd te bieden die vaak zwaarder is dan de EU-richtlijnen eisen. Daarom heb ik ervoor gestemd dat de lidstaten hun inspanningen vergroten en de beginselen van de WKO op een goede manier uitvoeren. Marielle de Sarnez (ALDE), schriftelijk. – (FR) KMO’s zijn cruciaal voor de dynamiek van de Europese economie. De EU telt 23 miljoen KMO’s; ze hebben minder dan 250 mensen in dienst en hun omzet bedraagt maximaal 50 miljoen euro; ze vertegenwoordigen 99 procent van het Europese bedrijfsleven en bieden werk aan bijna 70 procent van de beroepsbevolking in de particuliere sector. In een context van moeizaam herstel en hevigere internationale economische concurrentie is de totstandbrenging van een Europese strategie geen overbodige luxe. De 'Small Business Act' heeft tot doel ondernemerschap in Europa te bevorderen en bedrijven te helpen zich te ontwikkelen. Het is dan ook beslist noodzakelijk dat we administratieve formaliteiten beperken en tot een modern beleid komen dat afgestemd is op de behoeften van KMO’s. Daarom moet de Commissie een uniform systeem voor het opstarten van ondernemingen invoeren. Ook zou het nuttig zijn een 'MKB-proef' te introduceren om de gevolgen van alle toekomstige wetgeving voor het MKB te beoordelen en zeker te stellen dat deze wetgeving het groeipotentieel van deze ondernemingen niet in de weg zal staan. Christine de Veyrac (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik ben blij met de aanneming van de resolutie van het Europees Parlement inzake de herziening van de Small Business Act, die de Europese steunmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) aanpast aan de nieuwe context die voortvloeit uit de economische crisis van 2008, en ze op één lijn brengt met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. KMO’s waren de eerste slachtoffers van de crisis in de financiële en bancaire sector in de afgelopen jaren, die hun toegang tot financiering en tot de markten heeft beperkt. Deze nieuwe versie van de Small Business Act moet innovatie onder KMO’s extra aanmoedigen door de financieringsinstrumenten te diversifiëren en door hun administratieve belasting zoveel mogelijk te beperken. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) vertegenwoordigen circa 99 procent van het bedrijfsleven in de Europese Unie en zorgen voor meer dan 100 miljoen banen. Ze spelen dus een cruciale rol bij het verwezenlijken van economische groei en sociale cohesie en het scheppen van banen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Wet voor Kleine Ondernemingen (WKO) is gegrondvest op een aantal belangrijke beleidspijlers, zoals beschikbaarheid van financiële middelen, toegang tot markten en betere regelgeving. Het is echter een feit dat het MKB nog steeds aanzienlijke problemen ondervindt – bijvoorbeeld als deze bedrijven hun activiteiten willen uitbreiden, bij het penetreren van de markt en bij het verkrijgen van financiering. Ik ben daarom heel tevreden met de door de Commissie uitgevoerde herziening van de WKO en de nieuwe voorstellen die gericht zijn op verdere verbetering van de beschikbaarheid van financiering, uitbreiding van de markttoegang en verdere ontbureaucratisering. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Deze ontwerpresolutie van het Europees Parlement heeft betrekking op de herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen (WKO), een reeks beleidspijlers gericht op de ondersteuning van het MKB. Het gaat dan om de beschikbaarheid van financiële middelen, toegang tot markten en betere regelgeving. Over de rol van het MKB in de Europese Unie op sociaal, economisch en financieel vlak bestaat geen twijfel. Er zijn in de EU ongeveer 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen. Ze vertegenwoordigen circa 99 procent van het bedrijfsleven in de Europese Unie en zorgen voor meer dan 100 miljoen banen. De huidige financiële crisis heeft deze bedrijven zwaar getroffen. Het is daarom zaak de geldende wetgeving te herzien om de toegang tot financiering te vergemakkelijken, de administratieve en bureaucratische lasten te verlichten, energiebesparing te bevorderen (slechts 24 procent van de ondernemingen werkt daar actief aan) en de bedrijfstechnologie door eco-innovatie te verbeteren. Op het gebied van vaardigheden, onderwijs en beroepsopleiding moet nog veel gedaan worden. Goed management en internationalisering moeten worden aangemoedigd. Ik ben daarom heel tevreden dat deze resolutie is aangenomen. Ik hoop dat alle kleine en middelgrote ondernemingen baat zullen hebben bij deze maatregelen en dat ze daarmee welvarend worden. Alle Europese burgers zullen daarvan profiteren. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ook deze resolutie zit weer vol tegenstrijdigheden. Aan de ene kant spreekt het Parlement zijn waardering uit over de benoeming door de Commissie van de nieuwe MKB-gezant. Het steunt diens opdracht om in het oog te houden welke vooruitgang er in de lidstaten wordt geboekt bij de tenuitvoerlegging van de WKO, de belangen van het MKB in de hele Commissie te bevorderen en er met name voor te zorgen dat het beginsel 'Eerst kleinschalig denken' doelmatig ten uitvoer wordt gelegd. Er wordt bovendien een goede aanbeveling gedaan: de lidstaten worden verzocht nationale MKB-gezanten te benoemen om het MKB-beleid te coördineren en de tenuitvoerlegging van de WKO in uiteenlopende overheden te sturen. Positief is ook dat de resolutie erop wijst dat de administratieve druk omgekeerd evenredig is aan de omvang van de onderneming en er derhalve op aandringt onderscheid te maken tussen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Daar staat tegenover dat de resolutie niets – of te weinig – zegt over een hele reeks directe of indirecte obstakels waar kleine en middelgrote ondernemingen thans mee te maken hebben. En veel van die obstakels zijn het gevolg van het nu gevolgde EU-beleid. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Aan de ene kant is het zo dat het Parlement zijn waardering uitspreekt "voor de benoeming door de Commissie van de nieuwe MKB-gezant, en deze gezant steunt in zijn opdracht om in het oog te houden welke vooruitgang in de lidstaten wordt geboekt bij de tenuitvoerlegging van de WKO, de belangen van het MKB in de hele Commissie te bevorderen en er met name voor te zorgen dat het
117
118
NL
Handelingen van het Europees Parlement
beginsel 'Eerst kleinschalig denken' doelmatig ten uitvoer wordt gelegd". Het Parlement "verzoekt de lidstaten nationale MKB-gezanten te benoemen om het MKB-beleid te coördineren en de tenuitvoerlegging van de WKO in uiteenlopende overheden te sturen". Er wordt echter geen enkele kritiek geleverd op het met het Stabiliteitspact samenhangende neoliberale en restrictieve beleid dat voor het MKB en de bevolking in het algemeen al zoveel problemen heeft opgeleverd. Voor dat beleid worden ook geen alternatieven aangedragen. Positief is wel dat de resolutie erop wijst dat de administratieve druk omgekeerd evenredig is aan de omvang van de onderneming. Er wordt daarom aangedrongen op een onderscheid tussen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. De resolutie wijst er terecht op dat micro-ondernemingen (<10 werknemers) 91,8 procent van alle ondernemingen in de EU uitmaken en daarom meer aandacht en de dienovereenkomstige maatgesneden benadering verdienen. We zullen de tenuitvoerlegging van deze wet nauwlettend volgen. Pat the Cope Gallagher (ALDE), schriftelijk. − (GA) Er zijn 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen in de Europese Unie en zij bieden werk aan honderd miljoen mensen. De Small Business Act is belangrijk beleid en is bedoeld om de toegang tot financiering en de markt te vergemakkelijken en de regelgeving te verbeteren. Een zeer belangrijk onderdeel van deze wet is het verminderen van de bureaucratie met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen in Ierland en de Europese Unie. Françoise Grossetête (PPE), schriftelijk. – (FR) Vandaag heeft het Europees Parlement steun toegezegd aan de 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) in de Europese Unie, die zorgen voor meer dan 100 miljoen banen en een cruciale bijdrage leveren tot economische groei, sociale cohesie en het scheppen van banen. Het doel was om de geboekte vooruitgang in kaart te brengen en nieuwe acties vast te stellen waarmee kan worden ingespeeld op de uitdagingen die samenhangen met de economische crisis. We zien een duidelijke verbetering van de positie van KMO’s, maar er is nog werk aan de winkel. KMO’s ondervinden nog altijd aanzienlijke problemen bij de uitbreiding van hun werkzaamheden, en hebben soms zelfs de grootste moeite om het hoofd boven water te houden. Het is derhalve zaak om de bureaucratie te beperken door versterkte controle en slimme regelgeving. Er moet dan ook snel een besluit worden genomen over het Statuut van de Europese particuliere onderneming, en tevens is het hoog tijd dat we het eens worden over één enkel Europees octrooi. Tegelijkertijd moeten we ervoor zorgen dat de MKB-proef naar behoren wordt uitgevoerd in alle nieuwe wetgevingsvoorstellen, met name op nationaal niveau. Tot slot: aangezien KMO’s een cruciale rol spelen bij Europese innovatie, moeten we de financiering van onderzoek en ontwikkeling verder vereenvoudigen om hun innovatievermogen gedurende de gehele innovatiecyclus uit te breiden. Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) KMO’s vertegenwoordigen 99 procent van het bedrijfsleven in de Europese Unie. Ik heb voor de herziening van de Small Business Act gestemd, een resolutie die de cruciale rol van KMO’s in de Europese economie erkent. Ik ben voorstander van een strategisch kader dat voorziet in nog meer steun voor KMO’s in tijden van recessie, en dit op tal van terreinen. Ik ben dan ook blij met slimme regelgeving
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
die de administratieve druk op deze voorname economische actoren beperkt en hun eenvoudiger toegang biedt tot financiering en tot nieuwe markten, zodat ze in staat zijn te investeren en te groeien. Tot slot moeten onderzoek, innovatie en opleiding worden ondersteund, zodat onze KMO’s ten volle de vruchten kunnen plukken van de interne markt. Małgorzata Handzlik (PPE), schriftelijk. – (PL) Ik heb als vertegenwoordiger van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) deelgenomen aan de werkzaamheden en onderhandelingen over de richtlijn vertraagde betalingen, een van de belangrijkste wetgevingsvoorstellen uit de oorspronkelijke Wet voor Kleine Ondernemingen. Ik hoop dat de lidstaten alles in het werk zullen stellen om de voorschriften zo snel en goed mogelijk ten uitvoer te leggen. Op zich is de Wet voor Kleine Ondernemingen een goed voorstel voor kleine en middelgrote ondernemingen, maar ik heb echter mijn twijfels bij de kwaliteitsbeoordeling van de reeds genomen maatregelen. Als voorbeeld noem ik de bijlage bij de evaluatie die door de Commissie is opgesteld. Deze bijlage bevat voorbeelden van goede praktijken. In het gedeelte over de eengemaakte markt wordt hierin het opzetten van éénloketsystemen in 22 lidstaten genoemd. Ik herinner eraan dat deze systemen zijn opgericht in overeenstemming met de dienstenrichtlijn. Amper drie maanden geleden heeft dit Parlement het verslag over de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn aangenomen. In dat verslag wijzen we erop dat de éénloketsystemen nog onvoldoende operationeel zijn, dat elektronische afhandeling van formaliteiten in de meeste gevallen onmogelijk is en dat zij niet volgens de verwachtingen van ondernemers functioneren. Ik hoop dat de aandacht voor goede voorbeelden van éénloketsystemen een stimulans is om harder te werken aan het verbeteren van het functioneren van alle éénloketsystemen, zodat ze daadwerkelijk ten dienste komen te staan van het MKB. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat het Parlement hierin zijn waardering uitspreekt voor de herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen (WKO) door de Commissie en steun geeft aan de nieuwe voorstellen die gericht zijn op verdere verbetering van de beschikbaarheid van financiering, uitbreiding van de markttoegang en aanhoudende ontbureaucratisering via meer sturing en toezicht en via slimme regelgeving. Ik ben van mening dat de lidstaten onverwijld het laatste overgebleven voorstel over het Statuut van de Europese particuliere onderneming moeten aannemen, waardoor het MKB in staat zou worden gesteld in de hele EU zaken te doen terwijl de kosten worden beperkt en de groei in deze sector wordt aangemoedigd. Ook moeten we de in de WKO genoemde beperking van de administratieve druk met 25 procent bevorderen, wat zou bijdragen tot de doelmatigheid van de WKO, eventueel protectionistisch beleid van lidstaten zou bestrijden en het bedrijfsleven in de EU zou stimuleren. De lidstaten moeten de herziene richtlijn vertraagde betalingen snel ten uitvoer leggen om trage betalingen en de ongunstige gevolgen daarvan voor met name het MKB doelmatig te bestrijden. De lidstaten moeten 'vergulding' vermijden door bij de omzetting van richtlijnen in nationaal recht verder te gaan dan hetgeen door de EU-wetgeving wordt geëist. De administratieve druk is omgekeerd evenredig aan de omvang van de onderneming – een disproportionele en verkeerde situatie die het oprichten van kleine of middelgrote ondernemingen afremt. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Ik ben van mening dat kleine bedrijven moeten worden bijgestaan om hun mededingingsvermogen op de internationale markt op te voeren door vergroting van hun uitvoervermogen, verspreiding van informatie over programma’s en initiatieven die de toegang tot de internationale markten en het doordringen van goederen
119
120
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en diensten van het MKB vergemakkelijken, en door ervoor te zorgen dat de belangen van kleine bedrijven naar behoren worden vertegenwoordigd. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik verwelkom de herziening van de Commissie van de WKO en spreek mijn steun uit voor de nieuwe voorstellen die gericht zijn op verdere verbetering van de beschikbaarheid van financiering, uitbreiding van de markttoegang en aanhoudende ontbureaucratisering via meer sturing en toezicht en via slimme regelgeving en maatregelen zoals het overzicht van de prestaties van het MKB. Iosif Matula (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb gestemd voor de herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen, omdat ik van mening ben dat de Europese Unie het proces van versterking van de ondersteuningsmechanismen moet doorzetten en de obstakels voor duurzame ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven moet wegnemen, zodat hun potentieel ten volle kan worden benut. Gezien de cruciale rol van het MKB in de Europese economie en zijn bijdrage aan meer economische groei, werkgelegenheid en sociale cohesie, moeten er maatregelen worden ingevoerd die een ideaal kader vormen voor de ontwikkeling van het MKB. In deze context wil ik benadrukken dat de lidstaten hun inspanningen ter ondersteuning van het beleid gericht op ondernemerschap en een gunstig ondernemersklimaat voor het MKB moeten vergroten. Er moet ook worden nagedacht over de belangrijke rol van de uitwisseling van goede praktijken binnen dit beleidskader. Een betere toegang van het MKB tot financiering en de interne markt, het verminderen van bureaucratie en een betere uitvoering van de Wet voor Kleine Ondernemingen moeten prioriteit zijn voor de lidstaten en de EU. Mario Mauro (PPE), schriftelijk. − (IT) De herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen en de hierin vervatte nieuwe voorstellen zijn instrumenten die nodig zijn voor het versterken en weer op gang brengen van de 23 miljoen Europese KMO’s, die tijdens de economische crisis een stevig bastion zijn gebleken. In het Europese economische landschap vertegenwoordigen de KMO’s 99 procent van alle ondernemingen en verschaffen ze werk aan bijna honderd miljoen Europeanen. We moeten doorgaan met het versterken en ondersteunen van de kleine en middelgrote ondernemingen om de groei te stimuleren, en ons tegelijkertijd richten op meer concurrentievermogen en op innovatie. Deze behoeften komen duidelijk terug in de voorstellen. Het is in het bijzonder belangrijk dat de Wet voor Kleine Ondernemingen nieuw leven wordt ingeblazen overeenkomstig de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en alle maatregelen die zijn gericht op het bevorderen van de groei van de KMO’s door middel van vereenvoudiging en steun aan investeringen, maar ook steun om de uitdagingen te kunnen aangaan die de globalisering en de klimaatsverandering op dit moment voor ons vormen. Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) De zoveelste tekst die overheidsbemoeienis wil terugdringen ten gunste van ondernemers. De Europese 'Small Business Act' en de herziening ervan laten zich niets gelegen liggen aan het algemeen belang noch aan werknemers van KMO’s. De enige verdienste van deze resolutie, die wordt gesteund door alle politieke fracties behalve de mijne, is dat ze dit gegeven betreurt en pleit voor energie-efficiëntie, die ze elders weer ondermijnt door ongebreidelde export in de hand te werken. Hypocriet en kwaadwillig. Ik onthoud me van stemming om de intentie aan te moedigen en de hypocrisie te veroordelen. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. – (PT) We mogen niet vergeten dat de 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen (MKB) in de Europese Unie, die circa 99 procent van het bedrijfsleven vertegenwoordigen en zorgen voor meer dan 100 miljoen banen, een
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
fundamentele bijdrage leveren tot economische groei, sociale cohesie en het scheppen van banen; dat ze een belangrijke bron van innovatie zijn, een doorslaggevende rol spelen bij het ondersteunen en verruimen van de werkgelegenheid, en bijdragen tot verwezenlijking van de hoofddoelen van de kerninitiatieven van de strategie Europa 2020. De Wet voor Kleine Ondernemingen (WKO) is gegrondvest op een aantal belangrijke beleidspijlers zoals beschikbaarheid van financiële middelen, toegang tot markten (interne markt, internationale markten, overheidsaanbestedingen) en betere regelgeving. We moeten de lidstaten aansporen de richtsnoeren van deze Wet over te nemen om het MKB in deze crisis een helpende hand te bieden. Claudio Morganti (EFD), schriftelijk. − (IT) Ik ben zeer te spreken over deze resolutie inzake de herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen, omdat duidelijk wordt aangegeven welke maatregelen we moeten nemen om het functioneren van de meer dan 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen in Europa te vergemakkelijken. Een van de belangrijkste punten uit de resolutie is zonder twijfel de tenuitvoerlegging van een reeks nieuwe maatregelen, die een makkelijkere toegang tot financiering mogelijk maakt door middel van overheidssteun aan de garantieprogramma’s, naast een sterke inspanning om medefinanciering aan het microkrediet te bevorderen. Onze KMO’s hebben geen behoefte aan stimulansen of aan steun omwille van de steun, maar eerder aan een grotere en eenvoudigere bewegingsvrijheid, dus minder bureaucratie, en ook aan bepaalde garanties. Voor wat betreft dit laatste punt moeten we de lidstaten aansporen een oplossing te vinden voor de trage betalingen, die ernstige problemen en moeilijkheden hebben veroorzaakt en blijven veroorzaken. Tot slot wil ik benadrukken dat internationalisering misschien de nieuwe grens is bij het weer op gang brengen van de KMO’s, en dus kunnen we alle middelen die uitbreiding over de grenzen mogelijk maken goed gebruiken. Aangezien dit vooral voor de kleinere ondernemingen een moeilijke uitdaging is, , bestaat er behoefte aan meer aandacht en steun van de Europese Unie. Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat ik van mening ben dat de stimulansen voor kleine ondernemingen in de Wet voor Kleine Ondernemingen de juiste weg zijn om het concurrentievermogen van de Europese Unie te vergroten. Ik wil met name aandacht vragen voor onderwijs en beroepsopleiding. Het zijn onze jongeren die de toekomst van de EU zullen vormgeven en in die toekomst zullen leven. Daarom is het heel belangrijk dat ze ondernemend zijn en klaar staan om een krachtige en concurrerende EU-economie te creëren. Efficiënt gebruik van hulpbronnen is een ander aspect dat ook verband houdt met de toekomstige kwaliteit van leven in de EU. Dat is iets waar we het altijd over hebben, maar helaas hebben we in de praktijk tot dusver te weinig gedaan om onze woorden om te zetten in daden. Aan de andere kant is efficiënt gebruik van hulpbronnen alleen niet genoeg – duurzaamheid moet een doel zijn tijdens elke fase van de bedrijfsontwikkeling. Daarom roep ik de Europese Commissie en de lidstaten op om zo veel mogelijk in te zetten op de ontwikkeling van ondernemerschap onder jongeren, op het efficiënt gebruik van hulpbronnen en op andere energiebesparende initiatieven. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. – (PT) Deze resolutie geeft het standpunt van het Europees Parlement weer inzake de door de Commissie uitgevoerde herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen. Het Parlement spreekt op deze wijze zijn steun uit voor de nieuwe voorstellen die gericht zijn op verdere verbetering van de beschikbaarheid van financiering, uitbreiding van de markttoegang en aanhoudende ontbureaucratisering
121
122
NL
Handelingen van het Europees Parlement
via meer sturing en toezicht en via slimme regelgeving en maatregelen zoals het overzicht van de prestaties van het MKB. Ik heb er steeds op gewezen dat steun voor het MKB van cruciaal belang is voor economische groei. Ik wijs in dat verband op hetgeen het Parlement voorstelt op het vlak van onderzoek en innovatie. Het gaat dan in de eerste plaats om het vereenvoudigen van de financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I), het oordeelkundig beheren van programma's, (met name ten behoeve van het MKB), uitbreiding van het innovatievermogen gedurende de gehele innovatiecyclus, met inbegrip van niet-technische innovatie, één en ander binnen het toekomstige financieringskader voor Onderzoek en Innovatie. Ik ben er ook voorstander van om te investeren in steun voor het MKB ter plaatse. Dat kan – bijvoorbeeld – door innovatiecentra, kamers van koophandel, bedrijfsorganisaties en innovatieclusters uit de gehele interne markt bij deze processen te betrekken. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. – (PT) Circa 99 procent van de bedrijven in de Europese Unie behoren tot het MKB. Deze bedrijven leveren dus een fundamentele bijdrage aan de economische groei. Ze scheppen banen, ze vormen een bron van welvaart, en zijn daarbij ook nog eens bijzonder geschikte vectoren voor innovatie. Het is daarom van cruciaal belang dat we ze in staat stellen om zich te ontwikkelen en op de markt te manifesteren, door ze toegang tot financiering te bieden en ervoor te zorgen dat ze de mogelijkheden van de geïntegreerde markt kunnen benutten. Het is dus zaak dat we onze waardering uitspreken voor de herziening van de WKO door de Commissie en dat we de nieuwe voorstellen voor maatregelen ten behoeve van het MKB steunen. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) 99 procent van de Europese bedrijven zijn KMO’s. Twee derde van de werkgelegenheid in de particuliere sector wordt verschaft door het MKB. Ruim de helft van de Europese toegevoegde waarde wordt geproduceerd door KMO’s. Van echt economisch herstel, of duurzame economische groei, kan geen sprake zijn zolang overheidsinstanties, of het nu op lokaal, nationaal of Europees niveau is, geen wezenlijke actie ondernemen ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen. Met de aanneming van de 'Small Business Act' in 2008 zette de Europese Commissie een eerste beslissende stap richting kleine en middelgrote ondernemingen door het beginsel "Eerst kleinschalig denken" te introduceren op alle wetgevingsterreinen. Ondanks de talrijke voorstellen die in de afgelopen drie jaar zijn aangenomen – ik denk met name aan de richtlijn vertraagde betalingen – is er nog veel werk aan de winkel om zaken eenvoudiger te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen, niet alleen wat betreft de administratieve druk waar ze mee te maken hebben, maar ook als het gaat om hun moeizame toegang tot financiering. De Europese Commissie moet verder gaan op de weg die ze in 2008 is ingeslagen met de SBA. Daarvoor pleit deze resolutie, die op mijn steun kan rekenen. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) De resolutie is in het bijzonder gericht op het volgende: (1) de regelgevingsomgeving, door op te roepen tot een betere uitvoering van de MKB-proef – met name in de lidstaten – en tot vermindering van de bureaucratie en de administratieve belasting; (2) betere toegang van het MKB tot financiële middelen door middel van aanvullende financiering en instrumenten in het kader van de EIB (zoals de RSFF en aandelenfinanciering) en een vergroot (en onafhankelijk) KCI; (3) de verbeteringen die vereist zijn voor deelname van het MKB aan overheidsaanbestedingen; (4) vereenvoudigde en meer gerichte O&O&I-programma’s ter bevordering van het vermogen van het MKB om met innovatie om te gaan en de toegang van het MKB tot O&O&I-diensten en op kennis gebaseerde bedrijfsdiensten, bijvoorbeeld centra voor
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
technologieoverdracht en universiteiten; (5) de behoefte aan meer aandacht voor de vaardigheden die vereist zijn voor en de sociale en arbeidsmarktproblemen die van invloed zijn op het ondernemerschap en het vermogen van het MKB zijn werkgelegenheidmogelijkheden ten volle te benutten, in het bijzonder leidinggevende vaardigheden, digitale vaardigheden en vaardigheden op het gebied van duurzaamheid; (6) actie ter verbetering van een efficiënt gebruik van de hulpbronnen: sectorale MKB-projecten om grondstoffenefficiënte innovaties in de waarde- en aanvoerketen te inventariseren; het aannemen van een eco-innovatie-actieprogramma en meer financiering daarvoor door middel van het KCI; en meer rendabele energiebesparingsmaatregelen die het MKB zouden helpen zijn energierekeningen terug te brengen. Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. − (IT) Ik steun het verslag over de herziening van de Wet voor Kleine Ondernemingen, omdat het is gericht op de verbetering van de toegang tot financiering en tot de markt van de kleine en middelgrote ondernemingen. In deze periode van crisis voor de Europese ondernemingen is het noodzakelijk steun te geven aan de KMO’s door ze uit te nodigen programma’s te ontwikkelen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, zodat zij hun vaardigheden en kennis kunnen uitbreiden. In de tekst wordt de sleutelrol van de KMO’s benadrukt bij de overstap op een economie die wordt gekenmerkt door een doelmatig grondstoffengebruik. Het is daarnaast van cruciaal belang ook de rol van jonge ondernemers te erkennen. De EU moet zich inspannen voor de uitvoering van het Erasmusprogramma, dat deze jonge ondernemers de kans biedt zich te ontwikkelen. Marc Tarabella (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik ben blij met de aanneming van de resolutie inzake de herziening van de 'Small Business Act' door een grote meerderheid van het Europees Parlement. KMO’s, die 99 procent van het Europese bedrijfsleven vertegenwoordigen, zorgen voor twee derde van de werkgelegenheid in de particuliere sector en genereren ruim de helft van de totale toegevoegde waarde die wordt gecreëerd door bedrijven in de EU. KMO’s spelen een belangrijke rol bij innovatie, onderzoek en ontwikkeling. Met de aanneming van de 'Small Business Act' in 2008 zette de Europese Commissie de eerste beslissende stap richting deze KMO’s door het beginsel "Eerst kleinschalig denken" te introduceren op alle wetgevingsterreinen. Talloze voorstellen zijn in drie jaar tijd goedgekeurd, zoals de richtlijn vertraagde betalingen. Er is echter nog veel werk aan de winkel om het leven van KMO’s eenvoudiger te maken, gezien de bureaucreatie waar ze mee te maken hebben en het feit dat ze vaak moeilijk toegang krijgen tot financiering. In deze resolutie wordt de Europese Commissie opgeroepen KMO’s nog nadrukkelijker te erkennen als de drijvende krachten achter welvaart en economische groei. Viktor Uspaskich (ALDE), schriftelijk. − (LT) Zoals de rapporteur terecht heeft opgemerkt, zijn kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) de ruggengraat van de Europese samenleving en de motor van onze economie. Dat geldt ook voor Litouwen, waar 99,4 procent van de Litouwse ondernemingen minder dan 250 mensen in dienst heeft. Volgens overheidsstatistieken had Litouwen in januari 2011 meer dan 66 500 KMO’s. Wat de Litouwers hard nodig hebben is slimmere regelgeving, minder bureaucratie en minder administratieve lasten. Het verkrijgen van een vergunning is een van de grootste problemen voor investeerders in Litouwen. Volgens een rapport van de Wereldbank moeten zeventien procedures worden doorlopen om een vergunning te krijgen, wat 162 dagen kan duren. Op dit gebied staat Litouwen in de rangschikking van de Wereldbank op de negenenvijftigste plaats. Een nog groter probleem in Litouwen is de bescherming van investeerders; op dit gebied neemt Litouwen de drieënnegentigste plaats in. Dat is gewoon
123
124
NL
Handelingen van het Europees Parlement
niet goed. In mijn visie moet een succesvolle strategie voor het stimuleren van innovatieve KMO’s niet alleen worden ondersteund door subsidies, maar ook door het scheppen van een ondernemersklimaat waarin KMO’s meer vrijheid en een betere toegang tot verschillende financieringsbronnen hebben. Ook ben ik van mening dat KMO’s meer aandacht moeten besteden aan sociale en arbeidsmarktaspecten die gevolgen hebben voor het ondernemerschap en het vermogen van KMO’s om werknemers met de relevante vaardigheden aan te trekken. Derek Vaughan (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik verwelkom deze resolutie, die waarschuwt tegen te veel bureaucratie en administratieve rompslomp voor het MKB. De 23 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen in de EU zorgen voor meer dan 100 miljoen banen en leveren een enorme bijdrage tot economische groei, sociale cohesie en het scheppen van banen. Wij moeten zorgen dat deze essentiële ondernemingen niet worden gehinderd door administratieve rompslomp en bureaucratie, en ik ben het ermee eens dat de EU haar pogingen om de administratieve belasting te verminderen, moet hernieuwen. Daarom verheugt het mij dat bijna alle wetsvoorstellen in het kader van de Wet voor Kleine Ondernemingen zijn aangenomen, al dring ik er bij de lidstaten wel op aan onverwijld de herziene richtlijn vertraagde betalingen ten uitvoer te leggen. In de resolutie wordt ook gerefereerd aan het potentieel dat het MKB heeft ten aanzien van energiebesparing – momenteel is slechts ten hoogste 24 procent van het MKB actief betrokken bij acties ter beperking van de gevolgen die het heeft voor het milieu en ter vergroting van de energie-efficiëntie; als het MKB rendabele energiebesparingsmaatregelen zou doorvoeren, kan het zijn energierekeningen terugbrengen en zijn herinvesteringsvermogen opvoeren. Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd tegen de resolutie over de in februari 2011 door de Europese Commissie voorgestelde herziening van de Small Business Act. Deze herziening – met name de beperking van de administratieve en bureaucratische kosten en belasting – past in het huidige kader van de Act. Het voorstel van de Commissie om de belastingstelsels te harmoniseren moet niet leiden tot weer een belastingverlaging voor bedrijven – ook al zijn het dan kleine bedrijven – terwijl werknemers getroffen worden door de bezuinigingsplannen. De herziening heeft weliswaar tot doel de toegang van KMO’s tot financiering te verbeteren, maar gaat voorbij aan sociale kwesties en milieuaspecten en verwijst niet eens naar het Initiatief voor een Sociaal Ondernemerschap, dat de Europese Commissie naar verwachting eind dit jaar zal presenteren. Ofschoon de herziening van de Small Business Act met dit voorstel een sociale economie iets dichterbij brengt, geeft ze onvoldoende gewicht aan deze andere ondernemingsvormen. Net als de richtlijn Audiovisuele mediadiensten trekt de herziening van de Small Business Act niet de lessen uit het verslag-Monti om het vertrouwen van de burger in de Europese Unie te herstellen. Ze hanteert dan ook nog altijd dezelfde ultraliberale logica voor de Europese integratie waar we ons al jaren tegen verzetten, een logica die vooral gericht is op de markt en zijn behoeften. Dominique Vlasto (PPE), schriftelijk. – (FR) De kleine en middelgrote ondernemingen in Europa vormen het kloppend hart van onze economische activiteit. Hun ontwikkeling, hun modernisering en hun concurrentievermogen moeten centraal staan in onze economische strategie. Ik heb dan ook voor de resolutie inzake de herziening van de Small Business Act gestemd, die tot doel heeft het groeipotentieel van KMO’s vrij te maken. Er is namelijk nog veel werk aan de winkel om het regelgevingskader en de administratieve procedures te vereenvoudigen die de activiteit en dynamiek van onze bedrijven te zeer
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ondermijnen. Ik ben blij met de in dit verslag voorgestelde acties, zoals de invoering van een Statuut van de Europese particuliere onderneming. Dit zou KMO’s helpen om ten volle de vruchten te plukken van de interne markt doordat ze hun grensoverschrijdende werkzaamheden mogen verrichten zonder te hoeven voldoen aan verplichtingen die vaak kostbaar en ontmoedigend zijn. Ik roep de Raad dan ook op om snel een advies over dit initiatief uit te brengen. Tot slot moeten we innovatieve KMO’s te hulp komen door hun eenvoudiger toegang tot uiteenlopende vormen van financiering te bieden. Dit is met name te realiseren door de aanwending van Europese kredieten, die nog te rigide is, aanzienlijk te vereenvoudigen. Deze kredieten zijn voorhanden, en naar mijn mening moeten ze worden aangewend om de ontwikkeling van de reële economie, innovatie en werkgelegenheid doeltreffender te ondersteunen. Verslag: Judith A. Merkies (A7-0162/2011) Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik keur dit verslag goed, omdat ik het eens ben met de stelling van de rapporteur dat eendracht macht maakt. Samen innoveren om oplossingen te vinden voor de gezamenlijke problemen in Europa, betekent meer focus, snellere ontwikkelingen, (kosten)efficiëntie en meer creatieve kracht. De Innovatie-Unie moet niet alleen antwoord geven op de gezamenlijke maatschappelijke problemen, maar moet tegelijkertijd Europa's concurrentiekracht versterken en de weg uit de economische crisis wijzen. Samen voelen de lidstaten in het importafhankelijke Europa de noodzaak om op een intelligente en duurzame manier met hulpbronnen en grondstoffen om te gaan, nodig voor energieopwekking, voor de industrie of voor voedselproductie. Ook de vergrijzende bevolking is een uitdaging waarvoor bijna elk land in de EU staat. Om meer gezonde levensjaren te bieden, betere zorg en medicijnen, maar ook tegelijkertijd kosten te beheersen, kan een gezamenlijke aanpak sneller resultaten opleveren. Inmiddels zijn de economieën in Europa zo verweven, dat niet alleen de stabiliteit van de euro om een gezamenlijke aanpak vraagt, maar ook de versterking van de concurrentiekracht van de lidstaten. Een gezamenlijke weg naar een rechtvaardige en stabiele economie. Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Europa is de wieg van wereldwijde beschaving, onderwijs, onderzoek en cultuur. Dat zal altijd zo blijven. Zeker is dat Europa geen gebrek heeft aan potentieel, of dat nu menselijk, technisch, commercieel of financieel van aard is. Ook de mededeling van de Commissie maakt hier melding van. Mijn vraag is: Wat doet Europa om volledig gebruik te maken van zijn menselijk potentieel? Hoe wil Europa zijn beroepsbevolking behouden, die zo belangrijk is voor innovatie in de Europese scholen, universiteiten en onderzoekscentra? Voordat we ons richten op het aantrekken van experts van buiten de Europese Unie, moet het onze prioriteit zijn om de uittocht van Europese onderzoekers naar andere belangrijke mondiale centra tegen te gaan. Het ontwikkelen van een gemoderniseerd onderwijsstelsel in geheel Europa, de nadruk leggen op substantiële onderzoeksresultaten en uiteraard de toegang tot grensoverschrijdende onderzoeksprogramma’s in Europa vereenvoudigen kan leiden tot een hoger innovatieniveau in de EU. Om te zorgen dat het menselijk kapitaal in Europa blijft, moeten we ons richten op het volgende aspect: onderzoekers aantrekkelijke aanbiedingen doen, voorstellen die ze niet kunnen weigeren. We moeten hen ervan overtuigen dat thuis in ieder opzicht de beste plek is. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb dit verslag gesteund. Het kerninitiatief Innovatie-Unie is de belangrijkste en meest gerichte communauatire poging tot op heden om een strategisch, geïntegreerd en bedrijfsgericht Europees innovatiebeleid tot stand te brengen als aanvulling op de nationale inspanningen, met sturing van de
125
126
NL
Handelingen van het Europees Parlement
innovatie en toezicht op de vooruitgang op het hoogste politieke niveau. Innovaties zijn vooral belangrijk om mondiale uitdagingen als de klimaatverandering, energie- en voedselzekerheid, enz., het hoofd te bieden, met name wanneer de bestaande wetenschappelijke basis moet worden vernieuwd en versterkt. Ook moeten de onderwijsstelsels worden gemoderniseerd en worden aangepast aan de behoeften van de tijd. De lidstaten moeten actie ondernemen om het ondernemerschap en de vaardigheden van jonge Europese burgers en ondernemers te verbeteren door ondernemerschap en innovatie op te nemen in alle onderwijsdomeinen en door het menselijk kapitaal te verbeteren, waardoor ze een actieve rol kunnen spelen op het gebied van innovatie. Jean-Luc Bennahmias (ALDE), schriftelijk. – (FR) De 'Innovatie-Unie' is tot op heden het voornaamste communautaire initiatief voor de ontwikkeling van een geïntegreerde Europese strategie voor onderzoek en innovatie. Het versnellen van onderzoek en innovatie is cruciaal om te komen tot een eerlijk en concurrerend economisch model, de werkgelegenheid in de toekomst veilig te stellen, de overgang te maken naar een duurzaam beheer van hulpbronnen, energie-uitdagingen het hoofd te bieden en een kennismaatschappij te bevorderen. Als het gaat om werkgelegenheid, milieu en ontwikkeling is innovatie dan ook een van de grootste uitdagingen waarmee de Europese Unie geconfronteerd wordt, die concrete consequenties zal hebben voor burgers. Europese burgers, die de drijvende krachten vormen achter innovatie en er tevens de vruchten van plukken, moeten optimaal kunnen bijdragen aan het succes van deze 'Innovatie-Unie', zoals we in dit verslag hebben onderstreept. Ten slotte hebben wij het onontbeerlijke karakter van een innovatiebeleid, evenals de toegevoegde waarde van een gecoördineerde aanpak op Europees niveau willen benadrukken. Om oplossingen te vinden voor de gezamenlijke grote maatschappelijke en economische uitdagingen waar de Europese samenleving mee te maken heeft, zijn ambitieuze initiatieven vereist. Wij verwachten nu dan ook dat de door de commissaris voorgestelde acties inzake onderzoek en innovatie worden vertaald in wetgeving. Sergio Berlato (PPE), schriftelijk. − (IT) Het innovatieconcept is multinationaal van aard en behelst niet alleen wetenschappelijk onderzoek en experimentele en technologische ontwikkeling, maar ook de ontwikkeling van nieuwe processen, methodologieën, organisatie- en gedragsmodellen. Ik verwelkom de mededeling van de Commissie over de Innovatie-Unie als vlaggenschip van de EU 2020-strategie voor werkgelegenheid en groei. Toch ben ik van mening dat de ontwikkeling van wetenschappelijke, technologische en innovatieve capaciteit vooral op de volgende gebieden meer inspanningen verdient: efficiënt gebruik van hulpbronnen; afvalexploitatie en -verwerking; voedselkwaliteit en -veiligheid; nieuwe epidemieën. Volgens de conclusies van het Europees Innovatiepanel van 2009 heeft de recente economische en financiële crisis in verschillende landen buitenproportionele gevolgen gehad. Ik vrees dat de huidige begrotingsbesnoeiingen die de lidstaten zijn opgelegd tot een verdere beperking van de investeringen in onderzoek en innovatie kunnen leiden, met alle uiterst negatieve gevolgen voor de Europese groei en concurrentiekracht van dien. Ik verzoek de Commissie derhalve de middelen van het gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering, van onderzoek en innovatie in het bijzonder, op te trekken. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Ik heb voor het initiatief "Innovatie-Unie" gestemd omdat dit de enige mogelijkheid is om deze mondiale crisis te boven te komen. Innoveren betekent het creëren van werkgelegenheid, het ontwikkelen van kennis en technologie, zorg voor het milieu, het vergroten van de sociale cohesie en het welzijn van de burger. Bij alle lidstaten moet de wil om zich in te zetten voor vernieuwing
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
duidelijk aanwezig zijn en dit moet ondersteund worden door samen te werken, door goede ervaringen met elkaar te delen en verspreiding van successen te verbeteren. Als er innovatie is, is er toekomst. Ik heb voor amendement 1 gestemd omdat ik er absoluut tegen ben dat de middelen voor de programma’s uit de fondsen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid komen. De landbouwsector, die ook in crisis verkeert, heeft deze fondsen nodig voor vernieuwingen. In een innovatief Europa zijn innovaties in de landbouw mogelijk, zodat deze sector een toekomst heeft net als de andere strategische sectoren. Slavi Binev (NI), schriftelijk. − (BG) Iedereen weet dat economische groei nauw samenhangt met technologische vooruitgang, die op zijn beurt ontstaat door innovatieve aspiraties van mensen. Deze aspiraties en dit potentieel worden echter beperkt door financiële, bureaucratische en andere belemmeringen. Ik sta volledig achter het verslag over de Innovatie-Unie, omdat ik van mening ben dat hierdoor de belemmeringen voor innovatieve ideeën in de Europese Unie uit de weg geruimd kunnen worden. Het belangrijkste aspect is volgens mij echter dat we de ontwikkeling van een Europa van twee snelheden moeten voorkomen, wat we vooral kunnen doen door de economie van de Europese Unie te betrekken bij de gemeenschappelijke aspiraties voor innovatie. Mara Bizzotto (EFD), schriftelijk. − (IT) Het verzoek om invoering van een uniform Europees octrooi dat in het verslag wordt gedaan, en het feit dat de rapporteur verheugd is over het aangaan van een nauwere samenwerking met betrekking tot het octrooi, zijn de redenen dat ik tegen dit verslag ben. De invoering van een Europees octrooi in het Engels, Frans en Duits is om twee redenen onaanvaardbaar. Ten eerste zou een drietalig octrooi een negatieve invloed hebben op de concurrentiekracht van de ondernemingen in de lidstaten waar een andere taal wordt gesproken. Die ondernemingen, zoals de Italiaanse, zouden dan op de vertalingen moeten wachten voor ze over de documenten kunnen beschikken, waarbij tijd verloren gaat die in de commerciële sector van cruciaal belang is. Verder zouden deze ondernemingen extra kosten moeten maken voor de vertalingen. De Engelstalige, Franstalige en Duitstalige ondernemingen zouden echter geen hinder ondervinden van bovengenoemde zaken, hetgeen een vorm van linguïstische discriminatie zou betekenen. Daarnaast lijkt de invoering van een drietalig systeem niet te voldoen aan administratieve behoeften en lijkt het er ook op dat de hoeveelheid sprekers van de talen niet wordt meegerekend, aangezien het Italiaans dan ook vertegenwoordigd zou moeten worden. Het ziet er echter naar uit dat dit een poging is om de reputatie van Duitsland te verstevigen ten koste van de beginselen van gelijkheid tussen de lidstaten, die ten grondslag liggen aan de EU. Ik heb dus besloten geen steun te geven aan het verslag. Jan Březina (PPE), schriftelijk. – (CS) Ik heb voor de resolutie over de Innovatie-Unie gestemd. Er zijn naar mijn mening namelijk zowel op Europees als op nationaal niveau maatregelen nodig ter verbetering van de ondernemersvaardigheden en de beroepsopleiding van Europeanen. In alle onderwijsdomeinen dienen ondernemen, creativiteit en innovatie te worden opgenomen. Ook dient er beter en meer gebruik te worden gemaakt van Commissieprogramma's als "Erasmus voor jonge ondernemers" alsook te worden gezorgd voor een betere bescherming van ambachten als bron van innovatie. Verder ben ik van mening dat de Commissie nauwer moet samenwerken met de lidstaten om prognoses op te stellen voor de middellange en lange termijn ten aanzien van de op de arbeidsmarkt benodigde kwalificaties, alsook om partnerschappen tussen universiteiten en het bedrijfsleven te bevorderen. Op die manier kunnen jongeren beter aansluiting vinden op de arbeidsmarkt, kan de oprichting van innovatieve bedrijven gebaseerd op kennis en de
127
128
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ontwikkeling van toegepast onderzoek worden bevorderd, en kunnen de vooruitzichten van afgestudeerden op de arbeidsmarkt worden verbeterd. Wat dit betreft steun ik het voorstel van het Comité van de Regio’s om een "virtueel creativiteitsnetwerk" op te richten dat voor iedereen (bedrijven, lokale en regionale overheden, de private sector en burgers) toegankelijk is en dat advies, ondersteuning en toegang tot risicokapitaal en technische diensten kan verschaffen. Verder wil ik wijzen op de huidige tekortkomingen in de interactie tussen universiteiten en het bedrijfsleven; deze moet beter en proactiever. Ik wil de Commissie wat dit betreft dan ook oproepen om een nieuw pan-Europees programma voor beroepsonderwijs en -opleidingen tot stand te brengen voor leidinggevend universitair personeel en ambtenaren die belast zijn met technologie. Maria da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. – (PT) Ik ben ingenomen met het feit dat dit verslag onderzoek en innovatie aanwijst als de middelen om een uitweg te vinden uit de economische en sociale crisis die Europa nu doormaakt. Het wordt steeds belangrijker dat we nieuwe en duurzame oplossingen vinden om intelligent met hulpbronnen en grondstoffen om te gaan. Het is daarom zaak dat we ruimte creëren voor nieuwe ideeën. Het belangrijkste is echter wel dat we mechanismen ontwikkelen om deze ideeën in praktijk te brengen. Ik steun daarom dit verslag over de Innovatie-Unie. Zo’n Unie is onontbeerlijk, zowel nu, in deze crisis, als voor een succesvol Europa in de toekomst. Giovanni Collino (PPE), schriftelijk. − (IT) Innovatie is op verschillende punten de sleutel tot economische groei. Als in de tweede helft van de twintigste eeuw herkenden de meest gezaghebbende economen in innovatie een van de belangrijkste variabelen om in te spelen op de afnemende winsten. Zo heeft een overgang plaatsgevonden van de groeimodellen van de jaren vijftig, waarin de economie zich vroeg of laat stabiliseert en haar voortstuwende kracht verliest, naar de modellen van endogene groei van de jaren tachtig, waarin de economie dankzij de technologie en de altijd verschillende en innovatieve producten erin slaagt om op de lange termijn een constante positieve groei te behouden. Om deze hefboommechanismen in werking te stellen, die vanaf nu tot 2020 de vorm zullen aannemen van doelstellingen op het gebied van onderzoek, energie-efficiëntie en internationalisering (vooral bij de kleine en middelgrote ondernemingen), moet er een sterke politieke wil bestaan die stimulansen geeft en oriëntatiemechanismen in werking stelt. Deze mechanismen zijn vanaf vandaag in de handen van de lidstaten, die de juiste financiële steun zullen krijgen van Europa. Door de economische crisis zijn de middelen beperkt, en de richtlijnen van de Europa 2020-strategie moeten samen gaan met sterk fiscaal en industrieel beleid van de Europese regeringen. George Sabin Cutaş (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb gestemd voor het verslag over de Innovatie-Unie, omdat het de nadruk legt op het belang van innovatie als fundament voor een duurzaam en concurrerend economisch model en het scheppen van werkgelegenheid in de Europese Unie. Daarnaast heb ik samen met een aantal collega’s een amendement op het verslag ingediend, waarin ik aangeef het niet eens te zijn met financiering van innovatiebeleid met geld dat tot nu toe was geoormerkt voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ioan Enciu (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik van mening ben dat het levensvatbare oplossingen biedt voor verbeterd(e) onderzoek en ontwikkeling in de EU. Impliciet worden daarmee ook de omstandigheden voor nieuwe economische groei en werkgelegenheid geschapen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het stimuleren van investeringen voor onderwijs, het faciliteren van toegang voor het MKB tot verschillende financieringsbronnen en het verbeteren van de samenwerking tussen universiteiten, onderzoekscentra en de overheid zijn maatregelen die leiden tot creativiteit en innovatie op middellange en lange termijn. Er moet veel aandacht worden geschonken aan de balans tussen het innovatie- en onderzoekspotentieel in de verschillende lidstaten en regio's. Op dit moment is er namelijk een grote ongelijkheid, die de hele Unie treft. Edite Estrela (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat daarin een reeks maatregelen wordt voorgesteld om uiteenlopende maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, waaronder klimaatverandering, schaarste van hulpbronnen en energie, vergrijzing van de bevolking, moeilijke toegang tot openbare diensten en goede gezondheidszorg. De EU moet alles op alles zetten om de voorgestelde doelstellingen te verwezenlijken. Volgens schattingen kunnen er tegen 2020 tot 3,7 miljoen banen worden gecreëerd. Het bbp zou per jaar in 2025 met bijna 800 miljoen euro kunnen toenemen. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Dit initiatiefverslag is een reactie op de mededeling van de Europese Commissie inzake de Innovatie-Unie. Het is één van de initiatieven in het kader van de Europa 2020-strategie, bedoeld om het concurrentievermogen en innovatie te stimuleren door goed doorwrochte beleidsmaatregelen te ontwikkelen voor het uitwisselen van ideeën en het vinden van oplossingen voor problemen die zich in alle lidstaten op alle terreinen voordoen. Het kernidee bestaat erin doeltreffende en concurrerende activiteiten te stimuleren, niet alleen nu, in deze crisiscontext, maar ook later. Het is de bedoeling dat de Unie als geheel oplossingen vindt voor problemen waarmee bepaalde sectoren (in de eerste plaats de industrie) te kampen hebben. Het is dus een ambitieus verslag, zeker gezien de onderwerpen die aan de orde komen, van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten tot een betere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie. Ik wil de rapporteur daarom gelukwensen met het bereikte compromis. Ik hoop dat we met deze bijdrage alle in de Europa 2020-strategie vastgelegde doelstellingen zullen weten te verwezenlijken. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Dit verslag van de hand van mevrouw Merkies stelt een Innovatie-Unie voor als model om Europa voor te bereiden op de wereld zoals die er na de economische en financiële crisis uit zal zien. Deze wereldomvattende crisis zonder weerga blijft maar aanhouden en kan zo het Europese project in gevaar brengen. Daarom moet iedereen – en zeker de Europese Unie – proberen een overtuigende visie vinden die de burgers motiveert. Ik heb vóór dit verslag gestemd, en ik wil het werk van de rapporteur graag prijzen. Ze verschaft ons een optimistische kijk op de toekomst door een beroep te doen op het innovatievermogen waarover we allemaal beschikken. Het is van groot belang dat de in dit verslag opgenomen voorstellen – zoals het vergemakkelijken van de toegang tot krediet en financiële steun, meer investeringen in O&O, duidelijkere wetgeving, minder bureaucratie, een one-stop-shop, betere internationale samenwerking en een eenvoudig en goedkoop Europees octrooi – ook werkelijk ten uitvoer worden gelegd. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag legt de nadruk op de rol die innovatie in al haar verschillende vormen kan spelen bij de ontwikkeling van samenlevingen. Het doet dat door te wijzen op de bijdragen van innovatie op verschillende terreinen. En het doet voorstellen – bijvoorbeeld met betrekking tot het verbeteren van de verspreiding en opname van innovatie door de verschillende sectoren – die wij opportuun vinden.
129
130
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In het advies dat ik namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid over dit onderwerp heb opgesteld heb ik geprobeerd de kern van onze visie en onze reserves samen te vatten. Als je dat voorstel voor advies naast de mededeling van de Commissie legt, zie je al snel dat het advies soms duidelijk van de mededeling afwijkt. De aspecten waarover verschil van mening bestaat komen ook in dit verslag aan de orde. En het is juist op die punten waar het verslag het zwakst is. Innovatie wordt vooral gezien als een mogelijkheid om handel te drijven: de prioriteit gaat uit naar de markt, mededinging, het als handelswaar inzetten van innovatie, bescherming van de interne markt en een communautair octrooi. Wij zijn het met deze punten oneens. Een andere kwestie waar onvoldoende aandacht aan is besteed is het risico dat er een innovatiekloof ontstaat tussen landen en regio’s die meer, en landen en regio’s die minder innoveren. Wij hebben daar in het debat ook al op gewezen. Dat dit risico inderdaad bestaat blijkt uit de resultaten van het Innovatiepanel van 2009. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag legt sterk de nadruk op innovatie. Innovatie kan inderdaad bijdragen tot het vinden van oplossingen voor de problemen en uitdagingen waarmee de mensheid nu geconfronteerd wordt. Innovatie dient daarom een sleutelelement te vormen van het openbaar beleid op gebieden als milieu, water, energie, vervoer, telecommunicatie, volksgezondheid en onderwijs. En innovatie kan ook worden ingezet bij het oplossen van problemen als het efficiënt gebruik van hulpbronnen, schaarste van hulpbronnen, afvalverwerking en –gebruik, voedselkwaliteit en –veiligheid, demografische veranderingen, nieuwe epidemieën, en het behoud van natuur en biodiversiteit. Het verslag bevat echter ook een aantal tegenstrijdigheden, die te maken hebben met de neoliberale context waarvan het deel uitmaakt. Ik noem hier het pleidooi voor de interne markt en communautaire octrooien. Wij zijn het daar niet mee eens. De beperkingen die de lidstaten thans worden opgelegd kunnen leiden tot meer bezuinigingen op WTI, vooral in de wat meer kwetsbare landen. Het zou dus kunnen zijn dat er in plaats van de bedoelde Innovatie-Unie een 'innovatiekloof' ontstaat tussen landen en regio's die meer, en landen en regio's die minder innoveren. Waar de aandacht zou moeten uitgaan naar het algemeen belang, ontwikkeling, samenhang, vooruitgang en maatschappelijk welzijn, is uiteindelijk prioriteit gegeven aan de mogelijkheden voor de handel, de markt, mededinging, en het als handelswaar gebruiken van innovatie. Pat the Cope Gallagher (ALDE), schriftelijk. − (GA) We moeten instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties en particuliere ondernemingen aanmoedigen om gebruik te maken van de mogelijkheden die het communautaire zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) biedt. KP7 is het grootste met publiek geld gefinancierde onderzoeksprogramma ter wereld en we moeten de voordelen hiervan voor het MKB blijven benadrukken. Vanuit Iers perspectief gezien stimuleert dit zevende kaderprogramma de ontwikkeling van onderzoek, dat banen creëert en voor goederen en diensten zorgt die nodig zijn en waar vraag naar is. Ierse organisaties in de landbouw-, voedsel-, visserij-, gezondheids-, energie-, vervoers- en ICT-sector hebben al 270 miljoen euro uit dit programma benut. Dit is van cruciaal belang voor Ierland en Europa, vooral in de huidige, economisch moeilijke tijden.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Louis Grech (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik ben het eens met het verslag van mevrouw Merkies, omdat ik stellig geloof dat innovatie en creativiteit van doorslaggevende betekenis zijn voor het economisch herstel van de Unie en dat het belang om de wetenschappelijke en technologische doorbraken van de Unie in nieuwe goederen en diensten te vertalen, niet voldoende kan worden benadrukt. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat in het Europa na de crisis een strategie voor de interne markt steevast zo geformuleerd moet zijn dat ze de sociale cohesie in stand houdt en versterkt, economische duurzaamheid en de integriteit van de markt garandeert, en innovatie bevordert. Daarom steun ik het initiatief van de Commissie voor een proefproject inzake Europese sociale innovatie, dat ervoor zorgt dat innovatieve ideeën voor de creatie van producten, diensten en bedrijfsmodellen gekoppeld worden aan en, belangrijker nog, voldoen aan de sociale behoeften van de burgers en consumenten in de EU. Françoise Grossetête (PPE), schriftelijk. – (FR) Geconfronteerd met een wereldwijde economische crisis heeft het Europees Parlement benadrukt hoe belangrijk het is Europa innovatiever en doeltreffender te maken door in te spelen op de nieuwe uitdagingen van de 21e eeuw. Het is essentieel om de maximale betrokkenheid van alle relevante actoren te waarborgen, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s), de industrie, universiteiten en overheden. Allemaal hebben ze een rol te spelen. Zo moeten we bijvoorbeeld onze onderwijssystemen moderniseren en hiaten in de wetenschappelijke en technische kennis opvullen. We zullen enkel uit de crisis geraken als we innovatie aanmoedigen. De Europese Unie moet nieuwe financieringsinstrumenten tot stand brengen die onderzoeksuitgaven en particuliere investeringen bevorderen. Verder is samenwerking tussen de publieke en private sector, via de tenuitvoerlegging van partnerschappen, een belangrijke manier om een innoverendere economie te stimuleren. Ik vind het cruciaal een uniform Europees octrooi in te voeren om de overgang naar handel buiten de Unie te bevorderen. Octrooien zijn nu nog veel te duur; we moeten hoe dan ook de kosten die verbonden zijn aan de creatie van octrooien verminderen. In het licht van het fenomeen braindrain is het ten slotte van belang meer onderzoekers te behouden voor Europa. Zonder hen zijn financieringen en andere mechanismen namelijk volstrekt nutteloos. Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Europa scoort vooralsnog vrij laag als het gaat om innovatie. Innovatie zou ons echter moeten helpen om de grootste maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden, zoals een vergrijzende bevolking, de noodzaak van een duurzaam beheer van hulpbronnen, of economisch herstel. Daarom heb ik voor dit initiatiefverslag gestemd, dat met name het concept sociale innovatie en de actieve rol die bij innovatie is weggelegd voor regio’s en lokale overheden benadrukt. Tot slot moeten we een evenwichtig systeem van intellectuele-eigendomsrechten bevorderen dat de rechten van uitvinders eerbiedigt en tegelijkertijd onze burgers zo breed mogelijk toegang tot kennis biedt: dit zijn de uitdagingen die we het hoofd moeten bieden en waartoe innovatie in de toekomst een bijdrage zou kunnen leveren. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat in artikel 179, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het volgende wordt bepaald: de Unie "stimuleert (…) in de gehele Unie de ondernemingen,
131
132
NL
Handelingen van het Europees Parlement
met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, de onderzoekcentra en de universiteiten bij hun inspanningen op het gebied van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling; zij ondersteunt hun streven naar onderlinge samenwerking, waarbij het beleid er vooral op gericht is onderzoekers in staat te stellen vrijelijk samen te werken over de grenzen heen, en ondernemingen in staat te stellen de mogelijkheden van de interne markt ten volle te benutten, in het bijzonder door openstelling van de nationale overheidsopdrachten, vaststelling van gemeenschappelijke normen en opheffing van de wettelijke en fiscale belemmeringen welke die samenwerking in de weg staan". Ik ben er volkomen van overtuigd dat de EU op het gebied van concurrentievermogen een offensieve houding moet aannemen en voorop moet lopen en daarom de nodige investeringen moet plegen om de innovatie een krachtige impuls te geven. De Europese Commissie moet het strategisch document over de Innovatie-Unie vertalen in een actieplan met specifieke doelen en meetbare doelstellingen met een vast tijdschema. De Commissie moet de vooruitgang regelmatig monitoren, belemmeringen vaststellen en een mechanisme instellen om de regelmatige verslaglegging aan het Europees Parlement en de Raad te verbeteren. Juan Fernando López Aguilar (S&D), schriftelijk. – (ES) De Spaanse afvaardiging van socialisten heeft voor het verslag Merkies over de "Innovatie-Unie" gestemd: Europa transformeren voor een wereld na de crisis, omdat we eens zijn met en ons betrokken voelen bij de fundamentele beginselen die het verslag voorstaat en die gericht zijn op het vaststellen van de bases voor de overgang naar een Europese economie die slim, duurzaam en rechtvaardig is. Ik wil hierbij echter vaststellen dat deze stem voor het hele voorstel niet betekent dat we onze steun geven aan het akkoord dat door een meerderheid van de Raad is bereikt over een versterkte samenwerking, aangezien de Spaanse taal hiermee wordt geweerd uit het Europese octrooi. Onze stem tegen de paragraaf over deze versterkte samenwerking staaft onze sterke oppositie ertegen. Het instrument voor versterkte samenwerking heeft directe gevolgen voor de binnenlandse markt, voor de territoriale cohesie en voor het recht van de burgers van de Europese lidstaten om te beschikken over een EU-octrooi dat wordt geregeld door de taalregeling en dat voldoende rechtszekerheid verschaft. Bovendien is het voorstel voor de oprichting van een Europese en communautaire rechtbank voor octrooien volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie "incompatibel met het recht van de Europese Unie". Petru Constantin Luhan (PPE), schriftelijk. – (RO) Innovatie kan leiden tot de ontwikkeling en het opnieuw uitvinden van de Europese Unie, zodra de crisis voorbij is. We moeten echter realistisch zijn en concrete instrumenten voorstellen, waarmee we samenhang kunnen aanbrengen in de innovatie-inspanningen op Europees, nationaal en regionaal niveau. Het Europese innovatiebeleid moet met name gericht zijn op het vaststellen en behalen van doelen die verband houden met de grote uitdagingen waar de Unie voor staat. Ik ben van mening dat we de complexiteit van de taken en de verantwoordelijkheden van de lokale en regionale overheden opnieuw moeten beoordelen. In de toekomst moeten we technische ondersteuning en financiële steun van hoge kwaliteit bieden, om te zorgen dat er waar nodig voldoende bestuurlijke capaciteit aanwezig is. David Martin (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. Samen innoveren om oplossingen te vinden voor de gezamenlijke problemen in Europa, betekent meer focus, snellere ontwikkelingen, (kosten)efficiëntie en meer creatieve kracht. De
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Innovatie-Unie moet niet alleen antwoord geven op de gezamenlijke maatschappelijke problemen, maar moet tegelijkertijd Europa's concurrentiekracht versterken en de weg uit de economische crisis wijzen. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. – (PT) Innoveren is oplossingen vinden voor de gezamenlijke problemen in Europa, en dat betekent meer focus, snellere ontwikkelingen, (kosten)efficiëntie en meer creatieve kracht. De Innovatie-Unie moet niet alleen antwoord geven op de gezamenlijke maatschappelijke problemen, maar moet tegelijkertijd Europa's concurrentiekracht versterken en de weg uit de economische crisis wijzen. Samen voelen de lidstaten in het importafhankelijke Europa de noodzaak om op een intelligente en duurzame manier met hulpbronnen en grondstoffen om te gaan, nodig voor energieopwekking, voor de industrie of voor voedselproductie. Inmiddels zijn de economieën in Europa zo verweven, dat niet alleen de stabiliteit van de euro om een gezamenlijke aanpak vraagt, maar ook de versterking van de concurrentiekracht van de lidstaten. Een gezamenlijke weg naar een rechtvaardige en stabiele economie. De doelstellingen voor de Europa 2020-strategie kunnen alleen door een vereend Europa worden verwezenlijkt. Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Tot op heden werden innovaties in de eerste plaats aan research toegeschreven. Men moet echter niet vergeten dat innovatie van iedere EU-burger kan uitgaan. Deze concepten, die in het begin vaak alleen maar ideeën zijn, zouden op EU-niveau onder andere door gemakkelijkere toegang tot financiering, vereenvoudigde toelatingsprocedures en door zowel goedkope als eenvoudige octrooien tot ontwikkeling gebracht moeten worden. Daardoor kunnen burgers zelf invloed uitoefenen en zelf meewerken aan de vorming van een duurzame samenleving. Bovendien zouden zulke innovaties, waarvan het zwaartepunt absoluut op research moet blijven liggen, ertoe bijdragen om het welvaartsniveau in Europa in stand te houden. Ik heb voor het verslag gestemd omdat het een positieve ontwikkeling is om individuele burgers aan de vorming van de samenleving te laten meewerken. Bovendien wijzen de tekenen van het elektronische tijdperk steeds vaker in de richting van persoonlijke innovatie, wat in hoge mate onze aandacht verdient. Georgios Papanikolaou (PPE), schriftelijk. – (EL) Het verslag spreekt voor zich: het is inderdaad onmogelijk om innovatie te ondersteunen zonder dit ook voor onderzoek en onderwijs te doen. Ondanks het feit dat er geen evidente conclusies zijn over de vraag wanneer de crisis weer zal afnemen, zullen zoals het er nu naar uitziet de doelstellingen die door de lidstaten zijn vastgesteld voor 2020 in de onderzoekssector niet worden gehaald, evenmin als de doelstellingen van de vorige Europese strategie, de Lissabonstrategie. Volgens de tot op heden beschikbare data wordt slechts (ongeveer) 2,7 procent van het Europese bbp tegen het einde van het decennium richting onderzoek geleid, ondanks het feit dat de lidstaten zich er duidelijk op hebben vastgelegd om voor dit doel ten minste 3 procent uit te geven. Tegelijkertijd voeren de lidstaten de crisis aan als reden voor de bezuinigingen op onderwijs. Met andere woorden: in plaats van versterkt worden er nu twee basale steunpilaren voor innovatie ondermijnd, en dit zou de nationale overheden zorgen moeten baren. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. – (PT) Dit verslag over de Innovatie-Unie: voorbereiding van Europa op een wereld na de crisis bevat een reeks maatregelen gericht op de grote maatschappelijke uitdagingen. Het sleutelidee van de rapporteur bestaat erin een unie tussen alle Europeanen te scheppen om samen te innoveren. Zoals gezegd leidt
133
134
NL
Handelingen van het Europees Parlement
het idee om samen oplossingen te vinden voor de gezamenlijke problemen in Europa tot snellere ontwikkelingen, meer (kosten)efficiëntie en meer creatieve kracht. De Innovatie-Unie moet Europa's concurrentiekracht versterken en de weg uit de economische crisis wijzen. Samen voelen de lidstaten in het importafhankelijke Europa de noodzaak om op een intelligente en duurzame manier met hulpbronnen en grondstoffen om te gaan, nodig voor energieopwekking, voor de industrie of voor voedselproductie. Ook de vergrijzende bevolking is een uitdaging waarvoor bijna elk land in de EU staat. Om meer gezonde levensjaren te bieden, betere zorg en medicijnen, maar ook tegelijkertijd kosten te beheersen, kan een gezamenlijke aanpak sneller resultaten opleveren. En dat zijn slechts de meest in het oog springende voorbeelden van doelstellingen die alle 27 lidstaten delen. Het zijn deze doelstellingen die dit initiatief hebben geïnspireerd en mij hebben bewogen vóór te stemmen. Phil Prendergast (S&D), schriftelijk. − (EN) Meer investeringen in onderzoek en innovatie zijn essentieel om een duurzame en concurrerende toekomst voor onze economieën te kunnen waarborgen. De EU investeert een kleiner aandeel van het bbp in onderzoek en ontwikkeling (O&O) dan de VS en Japan, en blijft ook achter als het gaat om investering van risicokapitaal. We moeten in staat zijn onze beste onderzoekers en vernieuwers te behouden. Als we onze doelstelling halen om in 2020 3 procent van het bbp aan O&O te besteden, kan dat 3,7 miljoen banen en bijna 800 miljoen euro opleveren. Gezien het belang van innovatie voor verbetering van de levenskwaliteit en het welzijn is hierbij zowel voor publieke als private initiatieven een rol weggelegd. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. – (PT) Innovatie is op elk gebied en in elke gemeenschap essentieel. Het vermogen iets dat ons wordt aangereikt te herscheppen en zo iets nieuws voort te brengen is inderdaad van cruciaal belang voor de ontwikkeling van eender welke economie, vooral voor het verwezenlijken van maatschappelijk welzijn. Vandaar dat de Innovatie-Unie één van de vlaggenschepen van de Europa 2020-strategie is. Het is duidelijk de weg die we zullen moeten volgen om ervoor te zorgen dat Europa zich in een internationale context kan doen gelden en kan voorzien in de behoeften van de burgers. Dat zijn de redenen waarom ik vóór heb gestemd. Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Innovatie is voor Europees beleid wat onderwijs is voor jonge mensen: een investering in de toekomst, een vrijwel alomvattende verzekering voor een samenleving die aan de weg timmert en waarde hecht aan sociale cohesie. Deze formule ontplooit zijn volle betekenis in deze wereldwijde post-crisisperiode waarin we sneller economisch herstel zien in de Verenigde Staten en een aanhoudende, ongebreidelde groei in de opkomende machten die deel uitmaken van de zogenaamde BRIC-groep. Eén ding is duidelijk: de Europese Unie is achterop geraakt en de arbeidsmarkt herstelt zich moeizaam. Toppunt van ironie is dat Zwitserland, dat geen lid is van de EU, nog altijd de kroon spant op het gebied van innovatie in Europa. Daarom is het belangrijk dat het Europees Parlement vandaag heeft opgeroepen (het verslag–Merkies) tot een echte 'mentaliteitswijziging', want innovatie gaat niet alleen om technologische uitvindingen of het aantal per inwoner aangevraagde octrooien. Het is bovenal zaak sterker in te zetten op het MKB, dat de voornaamste schepper van welvaart in Europa is, door durfkapitaal, garantiefaciliteiten, steun in de vorm van leningen en vereenvoudiging van het regelgevingskader. Op deze voorwaarde zal de zoete droom om 3 procent van het bbp te reserveren voor onderzoek en ontwikkeling wellicht uitkomen. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Mijn fractie steunde het ontwerpverslag in grote lijnen en heeft een aantal amendementen ingediend, die voor het
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
merendeel zijn opgenomen in het verslag. Ik noem er hier een aantal. Nadruk op prioritaire milieudoelstellingen: energie en klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen, regeneratie van biologische hulpbronnen, en bevordering van sociale cohesie. In alle stadia, inclusief het ontwerpstadium, aandacht besteden aan eco-innovatie, door de goedkeuring van een ambitieus, degelijk onderbouwd actieplan voor eco-innovatie en de goedkeuring van een strategie ter bevordering van product-dienstsystemen en functiegeoriënteerde bedrijfsmodellen. De toepassing stimuleren van open normen als drijvende kracht achter innovatie, de vrije toegang tot door de overheid gefinancierd onderzoek bevorderen, en overheidsmiddelen beschikbaar maken voor maatschappelijk waardevolle gebieden waarbij kennis wordt gecreëerd als openbaar goed, bijvoorbeeld ten behoeve van aanmoedigingsprijzen in de gezondheidszorg. We hebben eveneens geprobeerd betere formuleringen voor te stellen voor kwesties aangaande intellectuele-eigendomsrechten, met wisselend succes. Wel zijn we erin geslaagd de formulering te behouden dat het Parlement verheugd is over de inspanningen van de Commissie om te voorkomen dat intellectuele-eigendomsrechten een belemmering vormen voor concurrentie en innovatie. Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. − (IT) De afgelopen maanden was Europa langzaam uit het dal van de crisis aan het klimmen, maar nu moet het ook het hoofd bieden aan uitzonderlijk sterke concurrentie op mondiaal niveau. Hierbij is innovatie noodzakelijk, maar bovenal een prioriteit. Als we er niet in slagen om Europa te transformeren in een Innovatie-Unie, zijn de economieën van de 27 lidstaten gedoemd te krimpen, waardoor talent en ideeën verloren zullen gaan. Innovatie is de sleutel voor duurzame groei en draagt bij aan een rechtvaardigere en milieuvriendelijkere maatschappij. Innovatie is essentieel voor het creëren van een moderne economie en het belangrijkste instrument voor het scheppen van werkgelegenheid. Er is behoefte aan een gemeenschappelijke inspanning voor een diepgaande verandering van de innovatiecapaciteiten van Europa. Alleen op die manier kunnen we stabiele en goed betaalde banen creëren, die de druk en de concurrentie van de globalisering kunnen weerstaan. De Unie maakt innovatie. Dat is niet slechts een woordgrapje, maar oprechte hoop die in vervulling moet gaan. Catherine Stihler (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik steun dit verslag omdat het van doorslaggevend belang is voor het herstel na de crisis en voor het aanpakken van de grote maatschappelijke uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien. Marc Tarabella (S&D), schriftelijk. – (FR) Bij de stemming over het parlementaire verslag betreffende de Innovatie-Unie heb ik volmondig mijn steun uitgesproken voor het amendement dat het idee verwerpt om innovatie te regelen door de middelen uit de structuurfondsen en delen van de middelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te besteden aan innovatie. Innovatie moet uiteraard worden aangemoedigd, maar niet op een manier die schade berokkent aan andere beleidsterreinen die wezenlijk zijn voor de toekomst van de Europese Unie, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het GLB moet worden hervormd door het accent te leggen op een aantal basisdoelstellingen, maar het enige geïntegreerde beleid van de Europese Unie mag niet worden uitgekleed. Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. – (PT) Uit het Scoreboard voor onderzoek en innovatie blijkt dat Japan en de VS, uitgedrukt in procenten van het bbp, meer in innovatie investeren dan de EU. Deze kloof is de afgelopen vier jaren steeds wijder geworden. Vergeleken bij de
135
136
NL
Handelingen van het Europees Parlement
BRIC-landen wordt in de EU meer in innovatie geïnvesteerd, waarbij het verschil met China en Brazilië afneemt, terwijl het verschil met Rusland en India is toegenomen. Het is daarom volgens mij van fundamenteel belang dat de Europese Unie een echte innovatiestrategie ontwikkelt, rekening houdend met het Europa 2020 van de intelligente specialisatie. We moeten onze steun voor O&O&I-activiteiten opvoeren. Dat is voor de toekomst van de Unie een absolute voorwaarde. Deze strategie moeten op alle onderwerpen, sectoren en maatschappelijke actoren van toepassing worden verklaard. Met een geïntegreerd en consistent innovatiebeleid op lange termijn kunnen we onze sterke punten als hefboom gebruiken en op regionaal niveau geïdentificeerde zwakheden oplossen. Het is dan wel zaak dat we de ontwikkelingsinstrumenten (zoals, bijvoorbeeld, het ESF of EFRO) aanpassen en vereenvoudigen. Zo’n nieuwe strategische agenda zal ons in staat stellen een steeds moderner en beter concurrerend Europa op te bouwen, dat voor de hele wereld een leidersrol kan vervullen. Innovatie is het belangrijkste doel van het regionale beleid, en daarom zal Europa voortaan een strategische beheersbenadering moeten volgen. We moeten dan wel de nodige beleidsinstrumenten creëren om de ontwikkelingen te volgen en het beleid waar nodig bij te stellen. Derek Vaughan (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat ik van mening ben dat de Innovatie-Unie kan bijdragen aan de aanpak van de maatschappelijke uitdagingen waarvoor we ons vandaag gesteld zien. Daarnaast is ze van wezenlijk belang voor een groter concurrentievermogen van de EU bij het te boven komen van de economische crisis. Ik ben het eens met de stelling in het verslag dat de lidstaten structuurfondsen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie zouden moeten benutten ter ondersteuning van doelstellingen die zijn gericht op de maatschappelijke uitdagingen, met als doel de welvaart in Europa te vergroten. Het is tevens noodzakelijk grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en burgers aan te moedigen innovatieve nieuwe bedrijven op te richten. Dit kan worden bereikt door de bureaucratie te verminderen en een eenvoudig, samenhangend systeem op te zetten dat op de grote maatschappelijke uitdagingen is gericht. Dominique Vlasto (PPE), schriftelijk. – (FR) Ondanks de Lissabonstrategie is de Unie er niet in geslaagd haar tekortkomingen op het gebied van innovatie te verhelpen. Tegen de achtergrond van een beperkte budgettaire armslag - die overheidsgeld als oplossing uitsluit – en een wereldwijd toegenomen concurrentie, moet Europa actie ondernemen om weer te kunnen meedoen aan de innovatiewedloop. Ik meen dat het van wezenlijk belang is om ons te richten op structurele hervormingen. Deze zullen de obstakels slechten die het aanzienlijke Europese potentieel voor vernieuwing belemmeren. Ik heb daarom mijn steun gegeven aan dit verslag, waarin met name de aandacht wordt gevestigd op de hoge kosten voor het indienen van octrooiaanvragen in alle lidstaten en wordt aangedrongen op een snel akkoord over een uniform Europees octrooi. Het doet mij ook genoegen te constateren dat de voorstellen van mijn politieke familie zijn overgenomen – in het bijzonder het instellen van een Europees innovatiefonds, dat de toegang tot Europese kredieten voor ons midden- en kleinbedrijf (MKB) zal vereenvoudigen. Om het Europese vermogen tot innovatie te ontsluiten, moeten in elke lidstaat minimumuitgaven worden gedaan op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Dit zal zorgen voor een eerlijke verdeling van inspanningen en het voorkomt dat er een Europa van twee snelheden ontstaat, dat de samenhang en het bestuur van Europa verstoort. Als Europa in de voorhoede van de wereldeconomie wil blijven, is dit van wezenlijk belang.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Iva Zanicchi (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik heb mijn steun gegeven aan het verslag van mevrouw Merkies, omdat de definitieve tekst evenwichtiger is dan de eerste versie, die te veel was gericht op de faciliterende rol van de 'burger' in plaats van die van de ondernemingen. Het zijn namelijk de ondernemingen die een belangrijke rol 'verdienen' in onderzoek en innovatie, ook omdat het goed is te benadrukken dat juist door middel van de bevordering van beleid dat is gericht op een nauwere samenwerking tussen industrieën, onderwijssystemen en onderzoeksinstellingen, het betreffende Europese beleid is gegroeid en ontwikkeld. Ik ben dus van mening dat de tekst waarover we stemmen een nuttige bijdrage is aan het lopende debat over een toekomstig strategisch gemeenschappelijk programma ter ondersteuning van onderzoek en innovatie in de EU. Ontwerpresolutie B7-0296/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik steun dit voorstel, en verwijs daarbij naar het feit dat de crisis miljoenen banen heeft vernietigd en de onbestendigheid van banen en de armoede heeft verergerd; dat 17 procent van de inwoners van de EU het risico van armoede lopen; dat 23 miljoen inwoners van de EU werkloos zijn, aangezien een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden zich in sommige landen in de informele economie afspeelt onder onbestendige arbeidsomstandigheden en/of in de vorm van zwart werk; dat in de industrielanden huishoudelijk werk 5 à 9 procent van alle banen vertegenwoordigt; dat het grootste deel van de mensen die in deze sector werken vrouwen zijn en dergelijk werk informeel is, ondergewaardeerd en onderbetaald wordt, en de kwetsbaarheid van dienstpersoneel maakt dat het dikwijls gediscrimineerd wordt of dat er van zijn diensten misbruik gemaakt wordt. Ik verwelkom en steun het initiatief van de IAO een met een aanbeveling aangevuld verdrag over fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel vast te stellen, en ik doe een beroep op de EU-landen die ook lid van de IAO zijn deze instrumenten op de IAO-conferentie in juni 2011 aan te nemen. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. De crisis heeft miljoenen banen vernietigd en de onbestendigheid van banen en de armoede verergerd – 17 procent van de inwoners van de EU loopt het risico om in armoede te vervallen. In sommige landen speelt een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden zich af in de informele economie onder onbestendige arbeidsomstandigheden en/of in de vorm van zwart werk. De overgrote meerderheid van de mensen die in deze sector werken is vrouw en het werk wordt ondergewaardeerd en onderbetaald. Het wordt vaak op informele basis verricht. Huishoudelijk personeel wordt dikwijls gediscrimineerd en kan gemakkelijk op ongelijke of oneerlijke voorwaarden behandeld worden. Ook kan er gemakkelijk misbruik worden gemaakt van hun diensten. Ik verwelkom het initiatief van de Internationale Arbeidsorganisatie om een verdrag aan te nemen, aangevuld door een aanbeveling, over fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel. De lidstaten moeten dit verdrag en deze aanbeveling snel ratificeren en ten uitvoer leggen, omdat dit tegemoet zou komen aan de behoeften van een van de meest kwetsbare categorieën werknemers en zou helpen om het probleem van zwart werk aan te pakken. Jean-Luc Bennahmias (ALDE), schriftelijk. – (FR) Huishoudelijk personeel verkeert voor het merendeel in een onzekere arbeidssituatie. Het wordt vaak gediscrimineerd en soms uitgebuit. In het licht hiervan heeft de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken besloten aan te dringen op de aanneming van een resolutie en stelt zij tezelfdertijd het optreden van de Europese Commissie ten aanzien van deze groep werknemers ter discussie. In juni moet de Internationale Arbeidsorganisatie op haar jaarlijkse conferentie een verdrag over huishoudelijk personeel vaststellen waarin wordt geëist dat het op dezelfde wijze wordt
137
138
NL
Handelingen van het Europees Parlement
behandeld als andere werknemers en dat aan alle voorwaarden voor menswaardig werk wordt voldaan. Met onze resolutie steunen wij het streven dat de Internationale Arbeidsorganisatie aan de dag legt. Dit is echter nog maar een begin: we moeten er nu voor zorgen dat wanneer dit verdrag is aangenomen, de lidstaten het ratificeren. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Ik steun ten volle het initiatief van de IAO voor een Verdrag aangevuld met een aanbeveling over waardig werk voor huishoudelijk personeel. Het gaat vaak om migrerende werknemers zonder documenten, wat betekent dat zij een grotere kans lopen mishandeld te worden, onregelmatig betaald te krijgen of aan geweld bloot te staan. Bovendien durven werknemers zonder papieren de overheidsdiensten niet aan te spreken teneinde om bescherming te vragen, hun rechten op te eisen of toegang tot gezondheidsdiensten te vragen omdat ze bang zijn om naar hun land van herkomst te worden teruggestuurd of te worden gestraft door hun werkgever. Alle huishoudelijk personeel, ongeacht uit welk land het komt, moet toegang hebben tot waardig werk. Alain Cadec (PPE), schriftelijk. – (FR) De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) is momenteel bezig een verdrag over huishoudelijk personeel op te stellen. De vaststelling van dit IAO-verdrag over huishoudelijk personeel is van essentieel belang om de sociale-, arbeids- en mensenrechten van huishoudelijk personeel te waarborgen. Huishoudelijk werk maakt tussen 5 procent en 9 procent van de totale werkgelegenheid uit. Dit werk is vaak onzeker, ondergewaardeerd en zwart. Françoise Castex (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor dit verslag gestemd om een omzetting mogelijk te maken van wat al te zeer een verslag is over uitbuiting en de wet, terwijl het hier gaat om 5 tot 9 procent van alle banen in de Europese Unie. Iedereen die met onze ouderen werkt heeft recht op vrijheid van vereniging en op rusttijd en mag geen slachtoffer zijn van intimidatie en willekeur. Daarom wilden we onze krachtige steun betuigen aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de vakbonden, voorafgaand aan de onderhandelingen over de vaststelling van deze nieuwe instrumenten, die in juni zullen beginnen op de 100ste Internationale Arbeidsconferentie. Wij betreuren het echter dat rechts graag zijn zorgen uit over illegaal huishoudelijk personeel, maar weigert te erkennen dat dergelijke situaties maar al te vaak van toepassing zijn op werknemers zonder papieren, die de voornaamste slachtoffers zijn van arbeidsonzekerheid en misbruik. Proinsias De Rossa (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb mijn steun verleend aan de ontwerpresolutie over het IAO-verdrag over waardig werk voor huishoudelijk personeel. Dit verdrag heeft ten doel huishoudelijke werkzaamheden wettelijk als werk te erkennen, aan alle huishoudelijk personeel rechten te verschaffen, en schendingen en misbruik te voorkomen. In de ontwerpresolutie doet het Europees Parlement tevens een beroep op de EU-landen die ook lid van de IAO zijn om deze instrumenten op de IAO-conferentie in juni 2011 aan te nemen en vraagt het de lidstaten van de EU om een snelle ratificering en uitvoering van het verdrag en de aanbeveling. In sommige landen speelt een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden zich in de informele economie af onder onbestendige arbeidsomstandigheden en/of in de vorm van zwart werk. In geïndustrialiseerde landen vertegenwoordigt huishoudelijk werk 5 à 9 procent van alle banen, waarbij het overgrote deel van de in deze sector werkzame mensen vrouwen zijn. Het is zelfs zo dat de trend naar een groei van het aandeel van niet-standaard of atypische arbeidsovereenkomsten sterke genderaspecten en een generatieoverschrijdende dimensie vertoont. De aanneming, ratificering en uitvoering van het IAO-verdrag kan een bijdrage leveren aan de verlaging
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van het aantal werkende armen en de situatie van het grote aantal vrouwen op deze arbeidsmarkt verbeteren. Karima Delli (Verts/ALE), schriftelijk. – (FR) In Europa hebben twee derde van de vrouwelijke immigranten laaggekwalificeerd werk, vaak in de gezondheidszorg of als huishoudster. Deze vrouwen dragen bij aan onze economie, maar hun arbeidsomstandigheden zijn zeer slecht en hun meest elementaire rechten worden geschonden. De Internationale Arbeidsconferentie, die in juni dit jaar plaatsvindt, geeft leden van de Internationale Arbeidsorganisatie de gelegenheid een 'Verdrag over fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel' vast te stellen. Wat de rechten van werknemers in de hele wereld betreft is dit instrument een stap in de goede richting, aangezien het arbeidsrechtelijke bepalingen uitbreidt naar huishoudelijk personeel, een categorie die tot op heden van deze bepalingen werd uitgesloten. De bal ligt nu op de helft van de lidstaten: zij moeten zich aan ratificatie van dit verdrag committeren. Op Europees niveau moeten we ophouden om ons immigratie- en arbeidsbeleid afzonderlijk en stelselmatig in ogenschouw te nemen. Het is niet juist dat huishoudelijk personeel in het informele arbeidscircuit wordt gedwongen zonder dat er acht wordt geslagen op de rechten van deze groep, vanwege een immigratieregeling die te streng en niet adequaat is. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Het is algemeen bekend dat huishoudelijk werk vaak onzeker en informeel is, en dat deze omstandigheden de rechten van de verleners van dit soort diensten ondermijnen, terwijl ze toch deel uitmaken van de economie van het land waar ze hun diensten verrichten en gewoon als werknemers dienen te worden beschouwd. Huishoudelijk werk vereist een zekere mate van vertrouwen tussen werkgever en werknemer. Daarom is het raadzaam deze arbeidsbetrekkingen niet al te zwaar te formaliseren. Voormelde vertrouwensrelatie houdt echter ook in dat de werknemer zijn beroep op een waardige wijze moet kunnen uitvoeren. Het met een aanbeveling aangevuld IAO-verdrag over huishoudelijk personeel kan een stap in die richting zijn. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. – (PT) Deze resolutie van het Europees Parlement heeft betrekking op het voorgestelde IAO-verdrag, aangevuld door een aanbeveling, over huishoudelijk personeel. In juni van dit jaar zal er in Genève nogmaals een IAO-conferentie worden georganiseerd, en bij die gelegenheid zal de problematiek rond huishoudelijk werk aan de orde worden gesteld. De EU kan formeel niet aan deze conferentie deelnemen – dat is aan de lidstaten. De EU is zich echter bewust van haar verantwoordelijkheden in het kader van de samenwerking met de IAO en heeft daarom een bijdrage willen leveren aan deze kwestie, die we in de categorie Grondrechten kunnen onderbrengen. Dat huishoudelijk werk heel belangrijk is, staat buiten kijf. Bij dit werk, dat in de EU 2020-strategie is opgenomen, gaat het vaak ook om hulp aan het gezin (ouders of kinderen). Tussen de 5 tot 9 procent van het werk in de EU valt in de categorie huishoudelijk werk, en dat percentage stijgt. Huishoudelijk personeel – meestal vrouwen of immigranten – wordt maar al te vaak uitgebuit door werkgevers, die niet bereid zijn hun personeel sociale rechten te verlenen. Daarom heb ik voor deze ontwerpresolutie gestemd. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De goedkeuring van het voorgestelde IAO-verdrag, aangevuld door een aanbeveling, over huishoudelijk personeel, is een belangrijke stap voorwaarts. Wij zijn daar blij mee. Uit de debatten bleek duidelijk dat huishoudelijk personeel in de verschillende landen in het algemeen vrouwen zijn, waaronder
139
140
NL
Handelingen van het Europees Parlement
steeds meer immigranten zonder documenten. Dat zijn de meest kwetsbare groepen, en ook de groepen die het vaakst het slachtoffer worden van geweld of seksueel misbruik. Het zou een goede zaak zijn als er bij de eerstvolgende Internationale Arbeidsconferentie maatregelen op dit punt werden voorgesteld. De moeilijke arbeidsomstandigheden van huishoudelijk personeel – uitbuiting, discriminatie – zijn bekend. Velen moeten hun werk in onwaardige omstandigheden verrichten: ze worden genadeloos uitgebuit en hun rechten (zoals het recht op sociale zekerheid, bescherming van gezondheid en veiligheid, moederschapsbescherming, bepalingen over werk- en rusttijden, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging) zijn niet gegarandeerd. Het is duidelijk dat huishoudelijk werk dient te worden gereglementeerd. Er moeten snel doeltreffende maatregelen worden getroffen voor het bestrijden van onzeker werk, valse dienstencheques, zwart of illegaal werk. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij geloven dat het heel belangrijk is dat er voortgang worden geboekt met de goedkeuring van het voorgestelde IAO-verdrag, aangevuld door een aanbeveling, over huishoudelijk personeel. Het zijn meestal vrouwen die dit werk verrichten, waaronder steeds meer immigranten zonder documenten. Dat zijn de meest kwetsbare groepen, en ook de groepen die het vaakst het slachtoffer worden van geweld of seksueel misbruik. Het zou een goede zaak zijn als er bij de eerstvolgende Internationale Arbeidsconferentie maatregelen op dit punt werden voorgesteld. De moeilijke arbeidsomstandigheden van huishoudelijk personeel – uitbuiting, discriminatie – zijn bekend. Velen moeten hun werk in onwaardige omstandigheden verrichten: ze worden genadeloos uitgebuit en hun rechten (zoals het recht op sociale zekerheid, bescherming van gezondheid en veiligheid, moederschapsbescherming, bepalingen over werk- en rusttijden, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging) zijn niet gegarandeerd. Het is duidelijk dat huishoudelijk werk dient te worden gereglementeerd. Er moeten snel doeltreffende maatregelen worden getroffen voor het bestrijden van onzeker werk, valse dienstencheques, zwart of illegaal werk. Het is van groot belang dat onzekere banen wordt omgezet in stabiele arbeidsbetrekkingen, mét rechten en mét een behoorlijk loon. Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik steun ten volle de vaststelling, ratificatie en tenuitvoerlegging van een verdrag over huishoudelijk werk door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Huishoudelijk personeel werkt grotendeels onder onzekere omstandigheden, raakt vaak in juridisch twijfelachtige administratieve toestanden verzeild, waardoor de situatie van deze werknemers nog instabieler wordt dan deze al was en ze ten prooi vallen aan discriminatie, ongelijke behandeling en misbruik. Hun diensten zijn echter van essentieel belang voor onze samenleving, van zorg voor kinderen tot hulp aan ouderen. Wij moeten zorgen voor een juridisch kader waarmee we de rechten van deze werknemers kunnen verbeteren en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden kunnen bevorderen. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat de crisis miljoenen banen heeft vernietigd en de onbestendigheid van banen en de armoede heeft verergerd – 17 procent van de inwoners van de EU loopt het risico om in armoede te vervallen en 23 miljoen inwoners van de EU zijn werkloos. In sommige landen speelt een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden zich af in de informele economie onder onbestendige arbeidsomstandigheden en/of in de vorm van zwart werk. De overgrote meerderheid van de mensen die in deze sector werken is vrouw en het werk wordt ondergewaardeerd en onderbetaald. Het wordt vaak op informele basis verricht. De kwetsbaarheid van dienstpersoneel maakt dat het dikwijls gediscrimineerd wordt en
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
gemakkelijk op ongelijke of oneerlijke voorwaarden behandeld kan worden of dat er van zijn diensten misbruik gemaakt wordt. Huishoudelijke werkzaamheden moeten wettelijk worden erkend als werk, aan alle huishoudelijk personeel moet rechten worden verschaft en schendingen en misbruik moeten worden voorkomen, zodat voor alle huishoudelijk personeel een rechtskader wordt geschapen en ervoor gezorgd wordt dat hun werk zich niet buiten het regelgevingskader om afspeelt. De aanneming, ratificering en uitvoering van het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie zal niet alleen verbetering brengen in de situatie van het grote aantal vrouwen op de arbeidsmarkt voor huishoudelijk personeel door het waarborgen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, maar zal ook hun sociale integratie verbeteren. Het kan noodzakelijk zijn om de wetgeving aan te passen om flexibele en zekere contractuele regelingen mogelijk te maken die garant staan voor een gelijke behandeling. David Martin (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd, waarin het Parlement "wenst dat het vraagstuk van het zwart werken wordt opgelost; vaststelt dat de sector van het huishoudelijk werk zich kenmerkt door een hoog niveau van informaliteit en zwart werk en dat een groot aantal migrerende werknemers in deze sector werkzaam is, waarbij hun rechten vaak geweld wordt aangedaan; het cruciaal acht dat ook onzeker werk in het algemeen wordt bestreden, aangezien dit probleem in het bijzonder migrerende werknemers aangaat, en hun toch al kwetsbare situatie nog verder aantast". Jean-Luc Mélenchon (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) De arbeidspositie van mannelijke en vrouwelijke werknemers onzeker maken vormt de kern van de op dominantie gerichte denktrant der oligarchen, zowel in Europa als elders. Eén vorm van gestructureerde onveiligheid is moeilijker uit te bannen dan andere: huishoudelijk werk. In dit verslag betuigt het Europees Parlement steun aan het opstellen van een IAO-verdrag om de rechten van deze werknemers te beschermen, in het bijzonder de verborgen vrouwelijke werknemers. In het verslag wordt tevens het groeiende aantal atypische contracten veroordeeld, een teken dat de arbeidsonzekerheid toeneemt. Ik stem voor dit initiatief, maar betreur dat het weinig effect zal hebben. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. – (PT) Huishoudelijk werk vertegenwoordigt tussen de 5 en 9 procent van alle banen. De meeste mensen die in deze sector werken zijn vrouwen. Het werk is informeel, ondergewaardeerd en onderbetaald. De kwetsbaarheid van dienstpersoneel maakt dat het extra gevoelig voor discriminatie, een ongelijke of oneerlijke behandeling of misbruik. Het is dus zaak dat we oplossingen vinden om dit soort situaties te voorkomen. Daarom ben ik ingenomen met dit IAO-Verdrag dat ons wijst op de problematiek rond het huishoudelijk werk. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. – (PT) Met deze resolutie spreekt het Parlement zijn steun uit voor het initiatief van de IAO om een verdrag (aangevuld door een aanbeveling) over waardig werk voor huishoudelijk personeel te sluiten. Het is namelijk zo dat migrerende werknemers die laag geschoold werk in de marge van de arbeidsmarkt aannemen of zich als hulp in de huishouding in dienst laten nemen, dubbel gediscrimineerd kunnen worden. Veel van deze werknemers zijn arm of migranten zonder papieren, wat betekent dat zij een grotere kans lopen mishandeld te worden, onregelmatig betaald te krijgen of aan geweld of seksueel misbruik bloot te staan. Ze durven de overheidsdiensten niet aan te spreken om bescherming te vragen of hun rechten op te eisen, omdat ze bang zijn om naar hun land van herkomst teruggestuurd te worden en/of straf van hun werkgever te krijgen. Ik kan mij goed vinden in de doelstelling van het Verdrag om huishoudelijke
141
142
NL
Handelingen van het Europees Parlement
werkzaamheden wettelijk als werk te erkennen, aan alle huishoudelijk personeel rechten te verschaffen en schendingen en misbruik te voorkomen, zodat voor alle huishoudelijk personeel een rechtskader wordt geschapen en ervoor gezorgd wordt dat hun werk zich niet buiten het regelgevingskader om afspeelt. Phil Prendergast (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik steun deze ontwerpresolutie over het voorgestelde verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over huishoudelijk personeel. Een aanzienlijk deel van het huishoudelijk werk gebeurt zwart en is onzeker en onderbetaald. Bovendien is huishoudelijk personeel, grotendeels vrouwen, kwetsbaar voor misbruik, in het bijzonder wanneer ze in het buitenland werken. De aanneming van dit IAO-verdrag kan bijdragen aan de verlaging van het aantal werkende armen, de verbetering van arbeidsomstandigheden en de bevordering van de sociale integratie van een van de meest kwetsbare groepen werknemers. We moeten de fundamentele arbeidsnormen toepassen op huishoudelijk werk en ervoor instaan dat de mensen die dit werk verrichten, recht hebben op sociale zekerheid en bescherming tegen misbruikpraktijken. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. – (PT) Huishoudelijk personeel is maar al te vaak het slachtoffer van het feit dat hun arbeidsbetrekking informeel is. Hun rechten als werknemers zijn niet zelden beperkt, omdat ze niet opgenomen zijn in de formele structuren van de economie. Dat is een situatie waar we beslist iets aan moeten doen. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het Europees Parlement: (1) verwelkomt en steunt het initiatief van de IAO om een met een aanbeveling aangevuld verdrag over waardig werk voor huishoudelijk personeel vast te stellen; doet een beroep op de EU-landen die ook lid van de IAO zijn deze instrumenten op de IAO-conferentie in juni 2011 aan te nemen; vraagt de lidstaten van de EU om een snelle ratificering en uitvoering van het verdrag en de aanbeveling; (2) is van oordeel dat de aanneming, ratificering en uitvoering van een IAO-verdrag over waardig werk voor huishoudelijk personeel een bijdrage kan leveren aan de verlaging van het aantal werkende armen; (3) is van oordeel dat met de aanneming, ratificering en uitvoering van een dergelijk verdrag zou worden ingegaan op de behoeften van een van de meest kwetsbare categorieën werknemers. Alf Svensson (PPE), schriftelijk. − (SV) Gisteren, donderdag 12 mei, heeft het Europees Parlement de resolutie inzake het voorstel voor een IAO-verdrag, aangevuld met een aanbeveling, inzake huishoudelijk personeel aangenomen. In de hele wereld en vooral in arme landen behoren huishoudelijke diensten tot de laagstbetaalde banen. In deze banen beschikt men vaak niet over de juiste contracten en sociale zekerheid. Speciale aandacht voor deze dienstensector in een aanbeveling bij een IAO-verdrag is daarom terecht. De reden waarom ik tegen de resolutie van het Europees Parlement heb gestemd is de formulering in paragraaf 13 dat de EU-lidstaten worden opgeroepen om het Internationale Verdrag ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden te ratificeren, iets wat geen enkele EU-lidstaat tot nu toe heeft gedaan. Naar mijn mening hoeven de zes belangrijkste VN-verdragen, die universeel zijn en voor alle mensen gelden, niet met verdere instrumenten te worden aangevuld. Het gevaar bestaat dan namelijk dat de legitimiteit van de reeds aangenomen verdragen wordt ondermijnd, en dat is iets waar ik niet aan wil bijdragen. Ik wil mij liever inzetten voor een betere naleving van de belangrijkste mensenrechtenverdragen, waarvan de inhoud vanzelfsprekend ook voor huishoudelijk personeel geldt. Dat is iets wat veel te veel ondertekenende staten vandaag de dag lijken te negeren.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Marc Tarabella (S&D), schriftelijk. – (FR) Huishoudelijk werk, dat vaak onzeker, ondergewaardeerd en zwart is, vertegenwoordigt 5 procent tot 9 procent van de totale werkgelegenheid in geïndustrialiseerde landen. Dit huishoudelijk personeel bestaat voor het merendeel uit vrouwen en immigranten, de makkelijkste slachtoffers van uitbuiting en onderbetaling. Om mensenrechten en sociale rechten zeker te stellen, is het van essentieel belang dat dit IAO-verdrag over huishoudelijk werk wordt vastgesteld. Huishoudelijk werk krijgt dan dezelfde status als elk ander werk en er wordt een juridisch kader voor huishoudelijk personeel geschapen. De vandaag aangenomen parlementaire resolutie is een krachtig signaal aan alle lidstaten om hun handtekening te zetten onder dit verdrag, waarmee, zo hoop ik oprecht, kan worden bewerkstelligd dat de sociale integratie van werknemers wordt versterkt, door hun de toegang tot sociale rechten te verlenen die alle werknemers toekomt. Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor de resolutie van het Europees Parlement waarin lidstaten wordt verzocht zich te committeren aan het ontwerpverdrag van de IAO over huishoudelijk personeel. Met dit verdrag kunnen wij beter de strijd aanbinden met de onaanvaardbare arbeidsomstandigheden waaronder al te veel werknemers in deze sector lijden. Voor de overgrote meerderheid gaat het om vrouwen, van wie er velen arbeidsmigranten - met name ongeregistreerde arbeidsmigranten - zijn. Het verdrag zal een aanvulling zijn op andere verdragen van de IAO of van andere internationale organisaties. Het Europees Parlement heeft ervoor gepleit dat de EU en haar lidstaten het Internationaal Verdrag ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden ratificeren. Niettemin betreur ik het dat de fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) – vooral door de onthouding van een aantal socialistische afgevaardigden – erin is geslaagd een amendement aangenomen te krijgen waarin wordt geweigerd arbeidsmigranten, met name migranten zonder documenten, gelijk te stellen aan andere werknemers. Dit amendement past binnen die almaar negatievere kijk op migranten die voedsel geeft aan xenofobie. De bepalingen van dit verdrag moeten vervolgens ook werkelijk worden uitgevoerd, wat niet gemakkelijk zal zijn, maar laat ons in ieder geval vaststellen dat de benadering positief is. Angelika Werthmann (NI), schriftelijk. − (DE) De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) is een gespecialiseerde instelling van de Verenigde Naties die zich inzet voor sociale rechtvaardigheid en mensen- en arbeidsrechten. De voornaamste taak van de ILO is om internationale arbeids- en sociale normen vast te leggen. 2010 was voor de ILO het jaar van het huishoudelijk personeel. Derhalve zijn nu minimumnormen vastgelegd omdat dit personeel wereldwijd de grootste niet-gereglementeerde sector vormt. Ontwerpresolutie B7-0295/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik steun dit voorstel, aangezien antimicrobiële resistentie (AMR) een problematische kwestie is voor de diergezondheid in de Europese veehouderijsector, met name wanneer de behandeling niet aanslaat. Er zijn in verschillende lidstaten al richtsnoeren vastgesteld voor het verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen, wat geleid heeft tot een verminderd gebruik van dergelijke stoffen. De veehouderijsector (zuivelproducten, vlees van runderen, varkens en pluimvee, eieren, schapen- en geitenmelk en vleesproductie) vervult een belangrijke rol in de Europese landbouweconomie, en veehouders willen eerst en vooral hun veestapel gezond en productief houden door middel van goede landbouwpraktijken (hygiëne, goede voeding, adequate veehouderij, verantwoord beheer van diergezondheid). Daarom verzoek ik de Commissie om in het kader van de
143
144
NL
Handelingen van het Europees Parlement
EU-strategie inzake de gezondheid van dieren een breed meerjarig actieplan (2011-2015) tegen AMR op te zetten. Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Antibioticaresistentie is een diergezondheidsprobleem voor de Europese veeteelt, vooral wanneer het resultaat van behandeling uitblijft. Vele lidstaten hebben al richtsnoeren voor het terughoudend gebruik van deze middelen opgesteld, hetgeen tot een lager gebruik heeft geleid. Bij correct gebruik zijn antimicrobiële stoffen een nuttig instrument om de landbouwers te helpen hun veestapel gezond en productief te houden en hun welzijn te verzekeren. Hoewel deze stoffen worden voorgeschreven voor dieren, betreffen ze zowel mensen als dieren. Het uiteindelijke doel van deze ontwerpresolutie is het behoud van antimicrobiële stoffen als een doeltreffend instrument voor ziektebestrijding, zowel bij dieren als bij mensen, maar een beperking van het gebruik ervan tot het strikt noodzakelijke. Ik heb voor dit verslag gestemd. Liam Aylward (ALDE), schriftelijk. − (GA) Het hoofddoel van boeren is het zeker stellen van de gezondheid en de productiviteit van hun veestapel, wat ze bereiken door gebruik te maken van goede landbouwpraktijken. Ik heb voor deze resolutie gestemd, omdat daarin wordt verzocht om verder onderzoek te doen naar antimicrobiële stoffen en andere mogelijkheden voor boeren om de zojuist genoemde doelen te bereiken. Er moet een agenda worden opgesteld voor het uitwisselen van onderzoeksresultaten, kennis en beste praktijken. Ik steun het verzoek om verder onderzoek te doen naar dierenwelzijn en landbouwpraktijken, zoals het verbeteren van het kuddebeheer, vroegtijdige preventie van ziekten en het fokken van sterke diersoorten. Er moet echter worden gewaarborgd dat de financiële en administratieve last die boeren dragen niet groter wordt door meer toezicht en controle op antimicrobiële resistentie (AMR) van voor de productie van levensmiddelen bestemde dieren en gezelschapsdieren. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Antimicrobiële resistentie (AMR) is een belangrijke kwestie van diergezondheid voor de Europese veehouderijsector. Aangezien de veehouderijsector van zeer groot belang is in de Europese landbouweconomie, moet dit probleem grondig worden aangepakt. Ik ben het ermee eens dat de lidstaten geregeld en systematisch controles moeten uitvoeren en toezicht moeten uitoefenen op AMR bij voedselproducerende dieren, zonder aanvullende financiële of administratieve lasten voor veehouders, andere eigenaren van dieren of dierenartsen te veroorzaken. Het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten nadere inspecties en analyses op dit gebied uitvoeren en aanbevelingen doen. Ook ben ik het eens met het verzoek aan de Commissie om te ijveren voor een internationaal verbod op het gebruik van antimicrobiële stoffen als groeibevorderaars in diervoeding en deze kwestie aan de orde te stellen in haar bilaterale onderhandelingen met derde landen. Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. – (PT) Het is een goede zaak dat het gebruik van antimicrobiële stoffen is afgenomen. Het feit dat er in verschillende lidstaten richtsnoeren zijn uitgegeven voor het verstandig gebruik van dergelijke stoffen heeft daar zeker toe bijgedragen. Bij het toedienen van antimicrobiële stoffen aan mensen of dieren dient altijd rekening te worden gehouden met het mogelijk gevaar van antimicrobiële resistentie (AMR). Deze resistentie kan zowel mensen als dieren betreffen; ze kan ook worden doorgegeven van
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
mens naar dier en van dier naar mens. Hoewel antimicrobiële resistentie bij mensen vaak veroorzaakt wordt door ontoereikende doses van antibiotica of onjuiste behandelingen, kan ze ook het gevolg zijn van overdracht, via dieren, van ziekteverwekkende bacteriën met AMR-genen, met alle kwalijke gevolgen van dien voor de gezondheid van mensen en dieren. We hebben hier dus te maken met een kwestie met vele raakvlakken, hetgeen een gecoördineerde benadering op communautair niveau vereist om te verzekeren dat antimicrobiële stoffen een effectief middel blijven om ziektes bij mens en dier te bestrijden. Verstandig en verantwoordelijk gebruik van antimicrobiële stoffen moet dus worden aangemoedigd: deze middelen mogen allen worden ingezet als dat strikt noodzakelijk is. Vasilica Viorica Dăncilă (S&D), schriftelijk. – (RO) Antimicrobiële resistentie (AMR) is een kwestie van diergezondheid voor de Europese veehouderijsector, met name wanneer de behandeling niet aanslaat. In verschillende lidstaten zijn al richtsnoeren vastgesteld voor het verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen, wat geleid heeft tot een verminderd gebruik van dergelijke stoffen. Aangezien de veehouders in de eerste plaats hun veestapel gezond en productief willen houden door middel van goede landbouwpraktijken (hygiëne, goede voeding, adequate veehouderij, verantwoord beheer van diergezondheid), ben ik van mening dat er meer onderzoek moet worden uitgevoerd naar de nieuwe antimicrobiële stoffen en alternatieven daarvoor (vaccinatie, bioveiligheid, fokken op resistentie) en empirisch onderbouwde strategieën om infectieziekten bij dieren te voorkomen en te beheersen, toegepast in de EU-kaderprogramma’s voor onderzoek. Edite Estrela (S&D), schriftelijk. – (PT) Ik heb voor deze ontwerpresolutie over antibioticaresistentie gestemd, omdat ik geloof dat de Commissie en de lidstaten maatregelen moeten nemen om iets te doen aan de steeds frequenter voorkomende antibioticaresistentie bij dieren. Het is namelijk zo dat het gebruik van antibiotica in veevoeder bijdraagt tot antibioticaresistentie bij mensen. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. – (PT) Antibioticaresistentie vormt voor de veehouderij een ernstig probleem. Ik deel de bezorgdheid van de Landbouwcommissie met betrekking tot dit onderwerp, en daarom steun ik de commissievoorstellen. Het gaat er niet alleen om de resistentie van dieren tegen behandelingen met antibiotica te verminderen, het is ook zaak dat we andere manieren om dierziekten te bestrijden bevorderen. Dat hoeft namelijk niet altijd met antibiotica. Wat het gebruik van antimicrobiële stoffen als groeibevorderaars betreft, moet ik erop wijzen dat deze praktijk niet alleen gevaren voor de dieren oplevert (deze worden resistent tegen de antibiotica), maar ook voor de volksgezondheid, aangezien voedingsproducten van dierlijke oorsprong in de voedselketen terecht komen en zodoende mensen bereiken. Er moet dus dringend worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een verbod op het gebruik van antimicrobiële stoffen in diervoeding. Verder zullen er maatregelen moeten worden genomen om de resistentie van dieren tegen antibiotica terug te dringen, om aldus een goede gezondheid bij de dieren en een grotere voedselveiligheid te garanderen. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) In deze resolutie van het Europees Parlement wordt het probleem van de antibioticaresistentie bij dieren besproken, een situatie die rampzalige gevolgen heeft. Dit probleem vormt een bedreiging voor de mens, in het bijzonder voor werknemers die dagelijks in contact komen met dieren, maar ook voor de economie, aangezien zij het toekomstige mededingingsvermogen van de
145
146
NL
Handelingen van het Europees Parlement
veehouderij in de Europese Unie in gevaar brengt. Het Parlement heeft al meer dan eens over deze kwestie gedebatteerd en een aantal initiatieven genomen, zoals de databank, die voortdurend geactualiseerd dient te worden. Het is echter tijd geworden om woorden om te zetten in daden als we willen vermijden dat de geldende wetgeving dode letter blijft. Het is dan ook van essentieel belang dat er in het nieuwe GLB rekening wordt gehouden met dit probleem en goede praktijken in de veehouderij gestimuleerd worden. Daarom heb ik voor deze gezamenlijke ontwerpresolutie gestemd, die door een ruime meerderheid werd goedgekeurd in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aangezien het een erg evenwichtige tekst is die voorstellen bevat die niet enkel de menselijke gezondheid en het dierenwelzijn beschermen, maar ook de levensvatbaarheid van bedrijven garanderen. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Antibioticaresistentie vormt een probleem op het vlak van diergezondheid voor de Europese veehouderij, die de productie van zuivelproducten, vlees van runderen, varkens en pluimvee, eieren en schapen- en geitenmelk omvat. Antibiotica zijn, wanneer ze correct gebruikt worden, een nuttig middel voor landbouwers om hun veestapel gezond en productief te houden. Bij mensen wordt antimicrobiële resistentie vaak veroorzaakt door ontoereikende doses van antibiotica. De overdracht van ziekteverwekkende bacteriën vormt een bijzondere bedreiging voor mensen zoals landbouwers en werknemers in de landbouw, die dagelijks in contact komen met dieren. Dit verslag draagt bij tot het opzetten van gezamenlijke activiteiten voor de verzameling van gegevens op dit terrein en is gericht op het analyseren van de resultaten daarvan en het voorstellen van oplossingen. Het moet dienen om een volledig beeld te geven van wanneer, waar, hoe en bij welke dieren antimicrobiële middelen tegenwoordig daadwerkelijk worden gebruikt, zonder aanvullende financiële of administratieve lasten voor veehouders of andere eigenaren van dieren te veroorzaken, rekening houdend met het feit dat de praktijken die toegepast worden en de intensiteit van de veehouderij verschillen van lidstaat tot lidstaat. Wij benadrukken het belang van de ontwikkeling van goede systemen voor de veehouderij waarmee de behoefte om antimicrobiële stoffen voor te schrijven wordt teruggebracht en van het onderzoek naar nieuwe antimicrobiële stoffen. Wij vinden de inhoud van deze resolutie positief, aangezien ze gericht is op een verstandig en verantwoord gebruik van antimicrobiële middelen. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Antibioticaresistentie vormt een probleem op het vlak van diergezondheid voor de Europese veehouderij, die de productie van zuivelproducten, vlees van runderen, varkens en pluimvee, eieren en schapen- en geitenmelk omvat. Antibiotica zijn, wanneer ze correct gebruikt worden, een nuttig middel voor landbouwers om hun veestapel gezond en productief te houden. Bij mensen wordt antimicrobiële resistentie vaak veroorzaakt door ontoereikende doses van antibiotica, waarbij de overdracht van ziekteverwekkende bacteriën een bijzondere bedreiging vormt voor landbouwers en werknemers in de landbouw, die dagelijks in contact komen met dieren. Dit verslag draagt bij tot het opzetten van gezamenlijke activiteiten voor de verzameling van gegevens op dit terrein en is gericht op het analyseren van de resultaten daarvan en het voorstellen van oplossingen. Het moet dienen om een volledig beeld te geven van wanneer, waar, hoe en bij welke dieren antimicrobiële middelen tegenwoordig daadwerkelijk
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
worden gebruikt, zonder aanvullende financiële of administratieve lasten voor veehouders of andere eigenaren van dieren te veroorzaken, rekening houdend met het feit dat de praktijken die toegepast worden en de intensiteit van de veehouderij verschillen van lidstaat tot lidstaat. Het is eveneens belangrijk om het onderzoek naar nieuwe antimicrobiële stoffen en naar alternatieven voor die stoffen te ontwikkelen, waarbij het bijzonder belangrijk is om goede systemen voor de veehouderij te ontwikkelen waarmee de behoefte om antimicrobiële stoffen voor te schrijven wordt teruggebracht. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat de voornaamste doelstelling is om antimicrobiële stoffen te handhaven als effectief middel om ziekte bij mens en dier te bestrijden, waarbij het gebruik van antimicrobiële stoffen tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt. Naar mijn mening moeten we goede praktijken vaststellen voor de veehouderij om het gevaar van antimicrobiële resistentie (AMR) tot een minimum te beperken. Deze praktijken moeten vooral worden toegepast op jonge dieren van verschillende fokkers die worden samengebracht en waarbij het risico van overdraagbare ziekten dus is verhoogd. De Commissie moet ijveren voor een internationaal verbod op het gebruik van antimicrobiële stoffen als groeibevorderaars in diervoeding en deze kwestie aan de orde stellen in haar bilaterale onderhandelingen met derde landen, zoals de Verenigde Staten. We moeten het logische verband tussen dierenwelzijn en het gebruik van antimicrobiële stoffen en dat tussen de gezondheid van dieren en mensen benadrukken. Het belangrijkste wat we nu moeten doen is een maximumniveau van voedselveiligheid waarborgen. Elisabeth Köstinger (PPE), schriftelijk. − (DE) Antibiotica golden lange tijd als 'wondermiddel' om infectieziektes te genezen. In de meeste Europese landen zijn antibiotica na pijnstillers de meest gebruikte groep geneesmiddelen. Ongeveer 50 procent van de in Europa voorgeschreven antibiotica wordt in de diergeneeskunde toegepast. Zonder het gebruik van antibiotica zouden dierziektes en dierepidemieën zich snel en op grote schaal kunnen verspreiden en enorme economische schade veroorzaken. Helaas moet voor een ongecontroleerde omgang met antibiotica zowel in de menselijke als in de diergeneeskunde een zeer hoge tol betaald worden. Overmatig gebruik van antibiotica leidt tot resistentie en adaptaties bij de ziekteverwekkers. Veel van de van oudsher bekende antibiotica zijn tegenwoordig zonder werking of minder betrouwbaar. Ik ondersteun daarom uitdrukkelijk de resolutie van het Europees Parlement waarin de Commissie en de lidstaten nadrukkelijk wordt verzocht om het groeiende probleem van resistentie tegen antibiotica bij dieren op verantwoorde wijze aan te pakken. David Martin (S&D), schriftelijk. − (EN) In deze ontwerpresolutie erkent het Parlement dat antimicrobiële stoffen, indien zij op de juiste wijze worden gebruikt, een nuttig instrument vormen om veehouders te helpen hun veestapel gezond en productief te houden en het welzijn van de dieren te verzekeren. Omdat het Parlement echter ook de noodzaak van strenge controle en toezicht erkent, kon ik voor deze ontwerpresolutie stemmen. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Antimicrobiële resistentie (AMR) is een kwestie van diergezondheid voor de Europese veehouderijsector, met name wanneer de behandeling niet aanslaat. In verschillende lidstaten zijn er al richtsnoeren vastgesteld voor het verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen, wat geleid heeft tot een verminderd gebruik van dergelijke stoffen. Ondanks de positieve resultaten is er nog heel wat werk aan de winkel
147
148
NL
Handelingen van het Europees Parlement
om dit probleem op te lossen. Het is daarom nodig om gemeenschappelijke Europese beleidslijnen uit te werken om dit probleem de wereld uit te helpen. Radvilė Morkūnaitė-Mikulėnienė (PPE), schriftelijk. − (LT) Vandaag heeft het Europees Parlement een belangrijk besluit over antimicrobiële resistentie genomen. In mijn ogen is het heel belangrijk om gegevens over het gebruik van diergezondheidsproducten, waaronder antimicrobiële stoffen, te verzamelen en te analyseren. Ook moet ervoor worden gezorgd dat deze producten op effectieve wijze en in bescheiden mate worden gebruikt en geen risico vormen voor de doeltreffendheid van maatregelen voor het bestrijden van menselijke ziekten wanneer antibiotica als geneesmiddelen worden gebruikt. Hoewel in de EU in de periode 2005-2009 tests voor het monitoren van de residuen van antibacteriële agentia in dieren en diervoeding positieve resultaten hebben laten zien, kunnen we nog steeds zeggen dat er geen gecontroleerde trend in de richting van verminderd gebruik zichtbaar is, maar alleen versnipperde fluctuaties. Met name zorgwekkend is het feit dat volgens gegevens uit 2009 de meerderheid van de afwijkingen met betrekking tot antibiotische agentia werden gevonden in monsters van honing, konijnen en gekweekte vis, ofwel producten die vaak als waardevolle voedingsmiddelen worden beschouwd en onderdeel zijn van het dagelijkse menu van veel Europeanen. De doelstelling om antimicrobiële behandelingen zorgvuldig toe te passen en uitgebreid te bewaken om bronnen van onderzoek naar de gezondheid van mens en dier beter te coördineren is derhalve van groot belang voor het waarborgen van de menselijke gezondheid en het welzijn van dieren. Rareş-Lucian Niculescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor deze resolutie gestemd. Ieder jaar overlijden 25 000 mensen in Europa door oorzaken die verband houden met antimicrobiële resistentie. Dieren en voedsel van dierlijke oorsprong kunnen een rol spelen bij de overdracht van antimicrobiële resistentie naar mensen. Daarom moeten antibiotica terughoudend worden gebruikt in de veeteelt. De in deze resolutie voorgestelde maatregelen over meer informatie aan dierenartsen en boeren moeten zo krachtig mogelijk worden uitgevoerd. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) De resolutie over antibioticaresistentie werd opgesteld in een context waarin antimicrobiële resistentie (AMR) een kwestie is van diergezondheid voor de Europese veehouderijsector, die moet kunnen rekenen op de veiligheid en de doeltreffendheid van antimicrobiële behandelingen voor de toekomst. Bij het toedienen van antimicrobiële stoffen aan dieren en ook aan mensen, dient rekening te worden gehouden met het mogelijk gevaar van antimicrobiële resistentie (AMR), vaak veroorzaakt door ontoereikende doses van antibiotica, door onjuiste behandelingen en door de voortdurende blootstelling van ziekteverwekkers aan antimicrobiële stoffen in ziekenhuizen. Ik heb voor dit verslag gestemd omdat de overdracht van ziekteverwekkende bacteriën met AMR-genen een bijzondere bedreiging vormt voor mensen, via het inademen van dergelijke bacteriën en/of via dagelijks contact met dieren. Voorts ben ik van mening dat het van essentieel belang is om voldoende aandacht te besteden aan onderzoek en zo bij te dragen tot de ontwikkeling van antimicrobiële stoffen als doeltreffend hulpmiddel om ziekten te bestrijden, zowel bij mensen als bij dieren. Het gebruik van dergelijke stoffen moet echter tot het strikt noodzakelijke beperkt worden. Phil Prendergast (S&D), schriftelijk. − (EN) Antibioticaresistentie is een ernstig probleem voor de volksgezondheid. Toediening van antimicrobiële stoffen aan zowel mensen als
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vee brengt, wanneer deze stoffen onjuist en in ontoereikende doses worden gebruikt, een risico van resistentie met zich mee. Antimicrobiële resistentie kan van mens op dier worden overgedragen en omgekeerd. Met name ziekenhuispatiënten en veehouders lopen risico aan resistente bacteriën te worden blootgesteld. Betere coördinatie van humaan en diergeneeskundig onderzoek naar resistentie is onontbeerlijk, evenals meer onderzoek naar nieuwe antibiotica, alternatieve behandelingen en praktijken voor preventie en bestrijding van dierziekten. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) De veehouderijsector vervult een belangrijke rol in de Europese economie. Om de diergezondheid te garanderen wordt er vaak een beroep gedaan op antimicrobiële stoffen. Daarbij doet zich het probleem voor dat antimicrobiële resistentie zich zowel in dieren als in mensen kan ontwikkelen, met mogelijk zeer ernstige gevolgen voor de menselijke gezondheid. Het is dan ook van essentieel belang om aangepaste strategieën toe te passen om dergelijke risico’s te vermijden. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het Europees Parlement: 1. verwelkomt de inspanningen van de Commissie en haar agentschappen betreffende de gezamenlijke verzameling van gegevens op dit terrein, met name het initiatief uit 2009 om ESVAC (Europees Toezicht op Veterinaire Antimicrobiële Consumptie) in het leven te roepen; betreurt dat nog niet alle lidstaten zich bij het ESVAC-netwerk hebben aangesloten en dringt erop aan dat meer landen zich aansluiten; dringt er bij de Commissie op aan het ESVAC-netwerk van voldoende financiële middelen te voorzien om zijn taken uit te voeren; vraagt de Commissie dat zij onverwijld zorgt voor een adequaat wetgevingskader om de lidstaten te machtigen tot efficiënte gegevensverzameling; 2. verzoekt de Commissie te ijveren voor een gegevensverzameling die geharmoniseerd en vergelijkbaar is, onder meer ook met activiteiten in derde landen zoals de Verenigde Staten. Angelika Werthmann (NI), schriftelijk. − (DE) Antibiotica zijn natuurlijk gevormde stofwisselingsproducten van schimmels en bacteriën die tegen bacteriële infecties worden ingezet. Ze worden onder andere preventief aan diervoeding toegevoegd. Resistentie betekent dat antibiotica niet meer in staat zijn bacteriën te doden of de groei ervan te remmen. Om dit te voorkomen moeten de medische instructies opgevolgd worden. Resistente ziektekiemen van dieren kunnen echter op mensen worden overgedragen en vormen een groot risico voor de gezondheid – het gevolg kan zelfs resistentie tegen antibiotica bij mensen zijn. Het was daarom juist om voor dit verslag te stemmen teneinde onderzoek naar vormen van dierproductie te stimuleren waarbij antimicrobiële stoffen niet nodig zijn. Anna Záborská (PPE), schriftelijk. − (SK) Het is algemeen bekend dat zowel mensen als dieren die antibiotica gebruiken geleidelijk immuun worden voor hun werking. Die immuniteit kan door dieren op mensen worden overgebracht en daardoor de gezondheid of de behandeling van bepaalde ziekten in gevaar brengen. Daarom moeten we het gebruik van antibiotica in de veeteelt en voor huisdieren nauwgezet volgen. Het gaat om de consumentenbescherming en de veiligheid van de voedselproductie, die in alle Europese lidstaten op hetzelfde niveau moeten worden gegarandeerd. Het is op zijn plaats dat het Europees Parlement, dat bestaat uit door de burgers gekozen vertegenwoordigers, de Commissie verzoekt om in deze kwestie op te treden. We kunnen alleen snel en effectief reageren als we op de hoogte zijn van de werkelijke situatie. Daarom heb ik het voorliggende verslag gesteund en ik verwacht dat de Commissie op korte termijn een voorstel zal indienen met maatregelen voor toezicht op het gebruik van antibiotica in de veeteelt.
149
150
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Verslag: Marietje Schaake (A7-0112/2011) Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd, omdat cultuur een essentieel bestanddeel van de internationale betrekkingen kan zijn, aangezien cultuur bijdraagt tot ontwikkeling, inclusie, democratie en conflictpreventie. Daarom moet cultuur opgenomen worden in de ontwikkeling van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO). Roberta Angelilli (PPE), schriftelijk. − (IT) In deze nieuwe digitale economie hebben de culturele en creatieve industrieën veel potentieel, en zijn ze in staat om de culturele diversiteit en de verspreiding van de economische en sociale vooruitgang in Europa te bevorderen. Daarnaast zijn cultuur en creativiteit belangrijke factoren in het in stand houden en waarderen van het culturele erfgoed, en nuttig voor het verhogen van het culturele niveau van de burgers. We mogen niet onderschatten dat deze industrieën een van de meest dynamische sectoren van Europa vormen en voor 2,6 procent bijdragen aan het bbp van de EU, en kwalitatief hoogwaardig werk verschaffen aan circa vijf miljoen Europese burgers. In het Groenboek dat de Commissie een jaar geleden heeft gepubliceerd hebben de culturele en creatieve industrieën de juiste erkenning gekregen, met een cruciale rol binnen een Europese cultuurvisie die is gebaseerd op een maatschappij van informatie, innovatie en ondernemersgeest. Helaas blijven het gebrek aan investeringen, het onvoldoende kapitaliseren van de ondernemingen, het gebrek aan een regelgevend kader dat obstakels voor de mobiliteit van kunstenaars en beoefenaars van creatieve beroepen wegneemt, en de steeds toenemende piraterij factoren die de totstandkoming van een Europese ruimte voor cultuur in de weg staan. Laten we niet vergeten dat de grote professionaliteit en creativiteit van onze kunstenaars aan de basis staat van het wereldwijde succes van de Europese ondernemingen. Onze kunstenaars moeten dan ook met concrete instrumenten worden beschermd en gestimuleerd om door te gaan met hun werk. Elena Oana Antonescu (PPE), schriftelijk. – (RO) Het fundamentele aspect van de Europese cultuur is dat zij niet bedoeld is om in externe betrekkingen op een versimpelde manier te worden bevorderd, maar als iets levends en vibrerends, dankzij haar bijzondere eigenschappen. Net zoals we spreken over Europese waarden, rechten en vrijheden moeten we ook spreken over Europese culturen, de diversiteit daarvan, creatieve pluraliteit en de rol van Europees ambassadeur die ieder creatief element van nationale cultuur kan spelen om Europa als geheel te bevorderen. Voordat we echter onze cultuur buiten Europa gaan bevorderen moeten we zelf bekend raken met al die culturele elementen die Europa zo typeren. Wat dat betreft denk ik dat iedere EU-burger de beste ambassadeur is voor de Europese culturen. De enige voorwaarde is dat zij van tevoren zo eenvoudig mogelijk de gelegenheid moeten krijgen om de culturele rijkdom van hun eigen omgeving te ontdekken. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit verslag gestemd. De EU is een cultureel gediversifieerde gemeenschap van waarden, waaraan de opeenvolgende uitbreidingen, de mobiliteit van de burgers binnen de gemeenschappelijke Europese ruimte, de oude en nieuwe migratiestromen en de veelsoortige handelsuitwisselingen met de rest van de wereld hebben bijgedragen. Cultuur speelt een rol in bilaterale overeenkomsten inzake ontwikkeling en handel, evenals via maatregelen als de Europese instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking, stabiliteit, democratie en mensenrechten en voor pretoetreding, alsook het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), het Oostelijk Partnerschap, de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), die allemaal middelen aan culturele programma’s toewijzen. Ik
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
ben het ermee eens dat de culturele en onderwijsuitwisselingen met derde landen, die het maatschappelijk middenveld zouden kunnen versterken, een voedingsbodem zouden kunnen zijn voor democratisering en goed bestuur, respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden in de hand zouden kunnen werken en de fundamenten voor een blijvende samenwerking zouden kunnen leggen, moeten worden versterkt. Dominique Baudis (PPE), schriftelijk. – (FR) Dit verslag heeft een duidelijke boodschap: de Europese Unie moet een consistente en gecoördineerde culturele strategie in haar buitenlands beleid inbouwen. Met name de banden tussen Europa en de landen ten zuiden van de Middellandse Zee zijn aan ingrijpende veranderingen onderhevig. Een wind van vrijheid waait door de Arabische wereld. Cultuur is een groot goed, dat een belangrijke bijdrage levert aan een levendige en duurzame democratie. Culturele en onderwijskundige uitwisselingen stimuleren de opkomst van een georganiseerd maatschappelijk middenveld. Culturele samenwerking is ook een van de sleutels van het succes van de Unie ten aanzien van het Middellandse Zeegebied. Zij leidt tot uitwisselingen tussen landen en continu toenemend respect en begrip. Jean-Luc Bennahmias (ALDE), schriftelijk. – (FR) Het was belangrijk voor het Europees Parlement om een sterk signaal af te geven dat eraan herinnert hoezeer we diversiteit, cultureel erfgoed en culturele uitwisselingen moeten promoten in het gehele externe optreden van de EU. Als stimulerende factor voor integratie, tolerantie en wederzijds begrip, is cultuur een onmisbaar onderdeel van onze maatschappijen dat we moeten promoten in onze diplomatieke inspanningen ten bate van mensenrechten en democratie. In dit verslag wordt echter benadrukt dat de culturele dimensie van het externe optreden nog altijd onderontwikkeld en niet goed gecoördineerd is, en dat er een gemeenschappelijke en coherente strategie op dit gebied moet komen. We hebben ook onze steun aan een vrij internet bevestigd door internetcensuur te veroordelen, alsook de gevaren die dat oplevert voor de rechten van de mens, maar ook voor de toegang tot en het delen van het mondiale culturele erfgoed. Daar Europese burgers een reeks gemeenschappelijke culturele waarden delen, kunnen wij de Europese belangen het beste dienen door met één stem te spreken. Sergio Berlato (PPE), schriftelijk. − (IT) De EU staat bekend om haar culturele diversiteit. De Europese waarden, zoals respect voor mensenrechten, democratie en fundamentele vrijheden, worden naar mijn mening ook teruggevonden in onze culturele producten. Kennis en internationale vaardigheden zijn cruciaal voor het onderwijs, zoals is aangegeven in de EU-strategie voor 2020. Meertaligheid, e-vaardigheden en cultureel bewustzijn zijn competenties om mogelijkheden te benutten en talent te ontwikkelen in een mondiale arbeidsmarkt zoals de huidige. Cultuur zou dus een vitaal en horizontaal geïntegreerd element moeten zijn binnen het brede spectrum van externe beleidslijnen waaruit het buitenlands beleid van de EU bestaat. Een coherente, gecoördineerde EU-strategie inzake cultuur in het externe optreden van de EU bestaat nu nog niet. Daarnaast zijn versnippering en verstrooiing te zien onder en tussen lidstaten, maar ook tussen verschillende diensten en instellingen binnen de EU. Deze versnippering zonder gemeenschappelijke strategie belemmert het volledige en efficiënte gebruik van culturele middelen en budgetten. Ik spoor de Commissie daarom aan haar aandacht te richten op integratie en simplificatie van de cultuur, zowel in het externe optreden van de Europese Unie als binnen de Europese instellingen. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Ik steun dit verslag van mijn fractiegenote aangezien hierin het interdisciplinaire karakter en het belang van cultuur in
151
152
NL
Handelingen van het Europees Parlement
alle aspecten van het leven wordt onderstreept en ervoor wordt gepleit dat er in al het buitenlands beleid van de Europese Unie rekening wordt gehouden met cultuur. Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik ben van mening dat de culturele pijler van de Europese beleidslijnen die gericht zijn op meer Europese samenhang, bijzonder belangrijk is. Ik verwelkom daarom alle culturele programma’s die tot doel hebben om een Europese identiteit te creëren via het verspreiden van gemeenschappelijke waarden en begrip. Ik geloof ook in het belang dat bepaalde culturele initiatieven kunnen hebben voor de betrekkingen binnen de Unie en voor de diplomatieke betrekkingen met derde landen. Culturele aspecten van verschillende landen kunnen gebruikt worden om bruggen te slaan en om zo vreedzaam samen te werken met het oog op stabiliteit. Nessa Childers (S&D), schriftelijk. − (EN) De culturele dimensies van het externe optreden van de EU moeten niet worden overdreven. Het is belangrijk dat commissaris Ashton dit blijft meenemen in haar werk bij de EDEO. Mário David (PPE), schriftelijk. − (PT) Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werd ook de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) opgericht, die in zijn optreden een coherente, gecoördineerde EU-strategie inzake culturele diplomatie moet hanteren. In dit verslag, waarover ik in het algemeen zeer tevreden ben, wordt ingegaan op deze belangrijke kwestie. Vele van de voorstellen in dit verslag, zoals het bevorderen van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en de toenadering tot organisaties uit het maatschappelijk middenveld van derde landen, zijn trouwens voorstellen waar ik zelf voor gepleit heb in mijn verslag over de herziening van het EU-beleid voor de Zuidelijke buren en die door het plenum werden goedgekeurd. Voorts wil ik in dit verslag graag wijzen op het behoud en het bevorderen van de taalkundige en culturele rijkdom in elk van de lidstaten, het belang van het verspreiden van de Europese culturele waarden als manier om de grondrechten, democratie en goed bestuur te bevorderen en, tot slot, het belang van de aanwezigheid van een culturele attaché bij elk van de externe vertegenwoordigingen van de EU. Marielle De Sarnez (ALDE), schriftelijk. – (FR) Velen vragen zich af of er zoiets bestaat als een Europese cultuur, waarbij vaak de vergelijking wordt gemaakt met een Europa van culturen of een 'Europeanisering' van culturen. Voor degenen die vinden dat een Europa een eigen identiteit en waarden heeft, en daar ben ik er een van, is het antwoord duidelijk: natuurlijk bestaat er een Europese culturele identiteit. Het is deze culturele dimensie waarmee de EU meer rekening zou moeten houden in haar diplomatieke inspanningen, met name als het gaat om het bevorderen van de rechten van de mens, democratie en ontwikkeling in derde landen. Om dat te bereiken zou de hoge vertegenwoordiger een directoraat-generaal 'Culturele diplomatie' moeten oprichten binnen de Europese Dienst voor extern optreden, en iemand moeten aanstellen die verantwoordelijk is voor het onderhouden van culturele betrekkingen en het promoten van de Europese cultuur in elke vertegenwoordiging van de EU in derde landen. Tegelijkertijd zouden we moeten overwegen om culturele visa in te voeren voor kunstenaars en andere professionals uit de cultuursector. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) De Europese Unie is niet alleen een economische grootmacht, maar ook een culturele grootmacht wier invloed ver buiten haar grenzen treedt. Het feit dat verschillende landen traditionele historische banden hebben met verschillende lidstaten van de Europese Unie versterkt de capaciteit van de Europese Unie om door te dringen in andere culturen en zich verstaanbaar te maken elders in de wereld.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Taal blijft dan ook een belangrijke factor voor de instandhouding en uitdieping van die contacten. Ik betreur dat de Europese Unie, ondanks alle intentieverklaringen, nog steeds niet begrijpt hoe belangrijk het is om het onderwijs in de Europese talen die bijzonder nuttig zijn voor de communicatie binnen de instellingen, te bevorderen. De EU heeft daarentegen geopteerd voor een naar binnen gericht taalbeleid. Ik hoop dat zij die trend zal keren. Een extern beleid zoals het beleid dat de Unie wil ontwikkelen, kan niet worden uitgewerkt zonder rekening te houden met de culturele dimensie. Die moet eerder beschouwd worden als een meerwaarde, als een waarde die niet altijd tastbaar is, maar die wel bijzonder belangrijk is in een wereld die steeds gevoeliger is voor de soft power van landen en internationale organisaties. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zal daarin een belangrijke rol gaan spelen. Ik hoop dat hij deze uitdaging tot een goed einde zal brengen. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) In dit verslag van mevrouw Schaake worden de culturele dimensies van het externe optreden van de Europese Unie behandeld. Hoewel het misschien enigszins vreemd lijkt om het over cultuur te hebben, dat geen essentieel goed is, terwijl veel Europese burgers het elke dag opnieuw moeilijk hebben om aan de basisgoederen te komen die zij nodig hebben om te overleven, mogen we deze kwestie niet naast ons neerleggen en moeten we beseffen dat cultuur niet alleen van fundamenteel belang is voor het verbeteren van onze levenskwaliteit, maar ook een gelegenheid kan bieden om de economie te ontwikkelen en banen te scheppen voor jongeren, en dat cultuur natuurlijk ook een factor is die volkeren verenigt en de samenhang tussen die volkeren verbetert. De EU moet een gemeenschap zijn met culturele waarden waar diversiteit beschouwd wordt als een meerwaarde en een factor die eendracht en samenhang bevordert, of, zoals de rapporteur stelt, als een instrument voor vrede en stabiliteit in de wereld. Er moet daarom dringend gekeken worden naar het gebrek aan een extern beleid op het vlak van cultuur. Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik het eens ben met de voorstellen die erin gedaan worden en ik hoop dat cultuur ons zal helpen oplossingen te vinden om te herstellen van de crisis, en meerwaarde zal bieden voor het welzijn van de Europese burgers. João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) In dit verslag wordt de geldende opvatting over cultuur in de Europese Unie bevestigd: cultuur wordt beschouwd als instrument dat ten dienste staat van het extern beleid, via het concept van culturele diplomatie. Cultuur wordt anders gezegd beschouwd als een soort voortrekker om de belangen van de Europese Unie en haar lidstaten te bevorderen en te verspreiden in de rest van de wereld (paragraaf 22 van het verslag) en – hieruit blijkt duidelijk waar men met deze visie naar toe wil – om de internationale handel te bevorderen (paragraaf 23 van het verslag). Hoe vaak staat dat niet gelijk aan beleidslijnen en praktijken die de identiteit en de culturen van elk land tenietdoen of er afbreuk aan doen? Het verslag bevat nog een onderliggende tekortkoming, die herhaaldelijk opduikt in het cultuurdiscours van de EU: men gaat ervan uit dat er een enkele Europese identiteit en cultuur bestaan, die gebaseerd zouden zijn op waarden als vrijheid, democratie, verdraagzaamheid en solidariteit. Cultuur is net zoals alle geschiedkundige fenomenen niet opgebouwd vanuit een homogene en gezamenlijke identiteit. Integendeel, cultuur is juist de uiting van tegenstellingen, conflicten en situaties van culturele overheersing. De Europese cultuur heeft, zoals we maar
153
154
NL
Handelingen van het Europees Parlement
al te goed weten, veel te danken aan veel culturen uit verschillende delen van de wereld, zoals de volkeren die onderworpen werden aan het Europese kolonialisme. In dit verslag wordt het begrip cultuur op losse schroeven gezet en als dekmantel gebruikt. Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) In dit verslag wordt de geldende opvatting over cultuur in de Europese Unie bevestigd: cultuur wordt beschouwd als instrument dat ten dienste staat van het extern beleid, via het concept van culturele diplomatie. Cultuur wordt anders gezegd beschouwd als een soort voortrekker om de belangen van de Europese Unie en haar lidstaten te bevorderen en te verspreiden in de rest van de wereld en om de internationale handel te bevorderen. Hoe vaak staat dat niet gelijk aan beleidslijnen en praktijken die de identiteit en de culturen van elk land tenietdoen of er afbreuk aan doen? Het verslag bevat nog een onderliggende tekortkoming, die herhaaldelijk opduikt in het cultuurdiscours van de EU: men gaat ervan uit dat er een enkele Europese identiteit en cultuur bestaan, die gebaseerd zouden zijn op waarden als vrijheid, democratie, verdraagzaamheid en solidariteit. Cultuur is net zoals alle geschiedkundige fenomenen niet opgebouwd vanuit een homogene en gezamenlijke identiteit. Integendeel, cultuur is juist de uiting van tegenstellingen, conflicten en situaties van culturele overheersing. De Europese cultuur heeft, zoals we maar al te goed weten, veel te danken aan veel culturen uit verschillende delen van de wereld, zoals de volkeren die onderworpen werden aan het Europese kolonialisme. De Europese Unie mag onze culturele diversiteit niet op losse schroeven zetten, noch het begrip cultuur uit zijn context halen en als dekmantel gebruiken. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor deze resolutie gestemd omdat culturele diplomatie een hoeksteen voor het opbouwen van vertrouwen en langdurige betrekkingen met burgers in derde landen is. Cultuur zou een vitaal en horizontaal geïntegreerd element moeten zijn binnen het brede spectrum van externe beleidslijnen waaruit het buitenlands beleid van de EU bestaat: vanaf de handelsbetrekkingen van de EU tot het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid van de EU, het beleid voor ontwikkelingssamenwerking en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Cultuur heeft evenzeer economische waarde: de culturele industrieën van Europa dragen bij aan Europees ondernemerschap, innovatie en het Europese bedrijfsleven, en door het diverse culturele landschap is de EU de aantrekkelijkste bestemming voor toeristen ter wereld. Een levendig cultureel klimaat maakt het wonen in de EU zowel voor bedrijven als mensen aantrekkelijk. Een coherente, gecoördineerde EU-strategie inzake cultuur in het externe optreden van de EU bestaat nu nog niet en moet ontwikkeld worden. Dit is geen luxe, maar een noodzaak om de aantrekkelijkheid van Europa in een mondiaal verbonden en concurrerende omgeving te behouden en te voeden. Versnippering en verstrooiing zijn te zien onder en tussen lidstaten, maar ook tussen verschillende diensten en instellingen binnen de EU. Deze versnippering zonder gemeenschappelijke strategie belemmert het volledige en efficiënte gebruik van culturele middelen en budgetten. Daarom is deze strategie absoluut essentieel voor de EU. Jarosław Kalinowski (PPE), schriftelijk. – (PL) Europa is de bakermat van een buitengewoon rijke en gevarieerde cultuur. De Europese Unie zou gebruik moeten maken van dit erfgoed om integratie en samenwerking te bevorderen in landen die geen deel uitmaken van de EU. We mogen niet vergeten dat de EU bestaat uit 27 uiteenlopende landen. Het is belangrijk om die culturele verscheidenheid te behouden. Ik ben het er mee
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
eens dat het gemeenschappelijke Europese beleid een coherente EU-strategie voor de culturele aspecten van de externe betrekkingen nodig heeft. Het is essentieel dat Europa haar eigen potentieel aanwendt in het proces om zichzelf wereldwijd te promoten. Giovanni La Via (PPE), schriftelijk. − (IT) "In verscheidenheid verenigd" is het motto dat alle Europese burgers samenbrengt, en het gevoel bij de grote Europese gemeenschap te horen verwoordt: een kruispunt van volkeren, culturen en gebruiken die zich verenigd voelen, ondanks hun economische, religieuze en andere onderlinge verschillen. Ik heb mijn steun gegeven aan het verslag van mevrouw Schaake, omdat we een stimulans moeten geven aan de versterking van dat gemeenschapsgevoel. Cultuur moet een bindende spelen, zowel binnen als buiten de EU, en daarom kan de Europese cultuur in de betrekkingen van de EDEO de Europese waarden uitdragen, die door middel van een dialoog met de culturen buiten Europa zouden moeten bijdragen aan vreedzame samenwerking en constructief begrip tussen de verschillende volkeren. Bogusław Liberadzki (S&D), schriftelijk. – (PL) Ik keur het opnemen van culturele aspecten in het extern optreden van de EU goed. Het is belangrijk dat de wereld kennis kan maken met de inhoudelijke en uiterlijke verscheidenheid van de culturen van de lidstaten. Persoonlijk hoop ik dat dit een geografisch uitgebalanceerde presentatie wordt, waarin de cultuur van elke lidstaat proportioneel vertegenwoordigd is. De Commissie moet hiertoe ontwerpmaatregelen voorstellen die later worden omgezet in een officieel document. David Martin (S&D), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. Europa is een gemeenschap waar vrijheid, verantwoordelijkheid en democratische waarden hoog in het vaandel staan. Cultuur, identiteit, waarden en de positie van de EU op het wereldtoneel zijn met elkaar verstrengeld. Europese belangen zijn ermee gediend als culturele aspecten strategisch worden uitgewerkt via samenwerking en partnerschap, zowel via culturele programma's als door ze integraal onderdeel te laten zijn van economisch, buitenlands en veiligheids- en ontwikkelingsbeleid. Door literatuur, film, muziek en erfgoed te delen, wordt de deur naar een beter begrip geopend en worden er bruggen gebouwd tussen mensen. De Europese identiteit, in al haar diversiteit, evenals de Europese waarden manifesteren zich via deze cultuuruitingen. Bovendien heeft de EU belangrijke ervaringen te delen als het gaat om het overwinnen van conflicten en het opbouwen van stabiliteit via gedeelde belangen en wederzijds begrip. Jiří Maštálka (GUE/NGL), schriftelijk. – (CS) Het verslag over het vrijmaken van het potentieel van de culturele en creatieve industrieën hangt op velerlei manieren nauw samen met het verslag over de Innovatie-Unie. Met name wil ik wijzen op het grote belang dat gehecht wordt aan de opleiding van de burgers. Daarbij gaat het onder meer om een beter begrip van de problematiek als zodanig, alsook om de bescherming van werken waarbij intellectuele-eigendomsrechten in het geding zijn. Het is van groot belang dat dit brede en verwaarloosde aandachtsgebied op zowel EU- als lidstaatniveau met kracht wordt aangepakt en ontwikkeld. Ik heb de nodige bedenkingen tegen het feit dat cultuurscheppingen te doen gebruikelijk worden aangemerkt als goederen of als diensten. Dat is misleidend en een rechtstreekse uiting van het economische neoliberalisme in de culturele sector. Literaire werken bijvoorbeeld, maar ook beeldende kunst en muziek, zijn in de allereerste plaats de wezenlijke uitingen van het talent van hun schepper en van maatschappelijke reflectie. Als ze uitsluitend en alleen als goederen of diensten worden opgevat, dan is dat niet alleen a-cultureel, maar ook een jammerlijke dwaling.
155
156
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Iosif Matula (PPE), schriftelijk. – (RO) Een coherente, gecoördineerde EU-strategie inzake cultuur in het externe optreden van de EU bestaat nu helaas nog niet. De Europese belangen zijn zoals bekend het beste gediend als wij met één stem spreken. Ons gemeenschappelijk buitenlands beleid moet zijn gebaseerd op culturele diplomatie; de Europese positie in de wereld kan worden versterkt door middel van cultuur als integraal onderdeel van het economische, ontwikkelings- en veiligheidsbeleid. Door literatuur, film, muziek en erfgoed te delen, wordt de deur naar een beter begrip van ons werelddeel geopend. Door het diverse culturele landschap is de EU bovendien de aantrekkelijkste bestemming voor toeristen ter wereld. Ik verwelkom de concrete suggesties voor het betrekken van het maatschappelijk middenveld, kunstenaars, opleiders, leerlingen en studenten en ondernemers bij het vormgeven aan de inhoud van culturele betrekkingen. Daarnaast moeten we zeker het grote potentieel van nieuwe technologieën benutten, die zowel een bron van informatie zijn als een kanaal dat de vrijheid van meningsuiting vergroot. Het zou nuttig zijn als het Europees Parlement van cultuur een vast agendapunt maakt voor de werkzaamheden van interparlementaire delegaties, om een algemene werkwijze voor het Europese externe optreden te helpen vaststellen. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Europa is een gemeenschap waar vrijheid, verantwoordelijkheid en democratische waarden hoog in het vaandel staan. Cultuur, identiteit, waarden en de positie van de EU op het wereldtoneel zijn met elkaar verstrengeld. De Europese belangen zijn ermee gediend als culturele aspecten strategisch worden uitgewerkt via samenwerking en partnerschap, zowel via culturele programma's als door ze integraal onderdeel te laten zijn van economisch, buitenlands en veiligheids- en ontwikkelingsbeleid. Door literatuur, film, muziek en erfgoed te delen, wordt de deur naar een beter begrip geopend en worden er bruggen gebouwd tussen mensen. De Europese identiteit, in al haar diversiteit, evenals de Europese waarden manifesteren zich via deze cultuuruitingen. Bij de ontwikkeling van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) is het belangrijk de rol te verkennen en te verankeren die cultuur heeft en zou moeten hebben in het externe optreden van de EU. Het algemeen integreren van cultuur kan leiden tot wederzijds begrip, vreedzame samenwerking en stabiliteit, en tot economische voordelen. Louis Michel (ALDE), schriftelijk. – (FR) Hoewel de mondialisering ontegenzeglijk bevorderlijk is geweest voor de toename van uitwisselingen, moeten we vechten tegen het gevaar van culturele eenvormigheid. Cultuur is een vector van openheid en een motor van democratieën, die ingaat tegen elke vorm van nationalistische uitingen, racistische neigingen en de uitsluitingen die gevoed worden door economische en financiële crises en natuuren voedselrampen. Culturen zijn bedoeld om elkaar te verrijken in een geest van wederzijds respect. Ze vormen een onuitputtelijke bron van hernieuwbare energie. In de meeste gevallen beschrijft of beeldt culturele schepping een visie uit, betrokkenheid, al dan niet terecht partij voor iets of iemand kiezen. Cultuur staat voor de uitoefening van een recht, ook het recht om zaken aan de kaak te stellen. We hebben een enorme behoefte aan kunstenaars, aan hun kritische blik op de wereld, aan hun rol als de onderwijzers van onze samenlevingen. Zij spelen in op de toekomst en geven de ontwikkeling van de samenleving weer omdat zij sneller en verder zien dat politici. We moeten eraan werken om een pluralistische wereld te creëren die zijn vermogen om te scheppen intact houdt en die leidt tot nieuwe dingen en verscheidenheid. Het systeem van mondiale governance moet opnieuw bezien worden. Er moet een nieuwe politieke ruimte van wereldwijde omvang komen waarin rekening wordt gehouden met de politieke dimensie van culturele verscheidenheid.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) De culturele rijkdom van Europa is een waardevol goed waarvan het belangrijk is dat het beschermd wordt. We horen steeds dat culturele verscheidenheid bevorderd moet worden. We concentreren ons tot nog toe veel te veel op het stimuleren van culturele verscheidenheid door de islamitische immigrantenbevolking, zonder er omgekeerd voor te zorgen dat onze eigen cultuur in de landen van de islamitische wereld wordt erkend. Wanneer de culturele aspecten van Europa, zoals voorgesteld, in sterkere mate deel moeten gaan uitmaken van het economische, buitenlandse en veiligheidsen ontwikkelingsbeleid, hangt het ervan af welke expliciete vorm hieraan wordt gegeven. Zeker, er zijn geen bezwaren tegen het delen van literatuur, film, muziek en dergelijke, maar de verwachtingen met betrekking tot de islamitische wereld moeten niet te hooggespannen zijn – denk alleen al aan het verbod op muziek volgens de Koran. Het zal vooral belangrijk zijn dat wij ons bezinnen op de christelijke wortels en in ons buitenlands en ontwikkelingsbeleid meer prioriteit geven aan de bescherming van christenen in andere landen, aangezien zij ten slotte de meest vervolgde minderheid ter wereld zijn. Georgios Papanikolaou (PPE), schriftelijk. – (EL) Het lijdt geen twijfel dat culturele diplomatie helpt om zowel vertrouwen te kweken als duurzame betrekkingen te cultiveren tussen de burgers van de EU en die van andere landen, en ook kan er geen twijfel zijn dat Europa’s relatieve voordeel in de culturele sector sterk is en daarom een waardevol politiek instrument voor Europa’s buitenlandse beleid. Nieuwe technologieën brengen nieuwe kansen voor de verspreiding van het Europese culturele erfgoed en voor de versterking van de transnationale banden. Internet is een wereldwijde ontmoetingsplaats, reden waarom de EU nieuw specifiek beleid moet ontwikkelen om de Europese cultuur te promoten. De website Europeana is een stap in de juiste richting, die helaas nog niet zijn volle potentieel heeft bereikt. Voorts moeten we de bijdrage van cultuur aan de economieën van de Europese landen niet vergeten. Naar schatting zorgt die bijdrage momenteel ongeveer voor 2,6 procent van het Europese bbp. Het moge duidelijk zijn dat landen met een rijke geschiedenis, traditie en cultuur, zoals Griekenland, niets te verliezen hebben door het promoten van hun culturele erfgoed en waarden. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Dit verslag gaat over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU. Ik sluit me aan bij het standpunt van de rapporteur dat we een gezamenlijke strategie nodig hebben voor de culturele dimensie. Het is geen kwestie van meer investeren, maar wel van beter investeren. Het bevorderen van cultuur staat gelijk aan het bevorderen van democratie. De voorgestelde coördinatie zal bijdragen tot een effectiever gebruik van onze middelen, hetgeen zeer welkom is in een periode van bezuinigingen op begrotingen, met name in de culturele sectoren. Het netwerk van nationale culturele instellingen van de EU (EUNIC) zal naar verwachting een belangrijke partner zijn wiens leden niet alleen op een lange ervaring met veldwerk kunnen bogen maar ook met het organiseren van culturele manifestaties in het kielzog van regeringen, die in deze sector van cruciaal belang zijn. Coördinatie kan hand in hand gaan met culturele diplomatie op lidstaatniveau. Veel derde landen richten zich echter expliciet tot de Europese Unie, niet alleen tot de verschillende lidstaten. Enkel een gemeenschappelijke strategie kan de bestaande versnippering, die het volledige en efficiënte gebruik van culturele middelen en budgetten belemmert, tegengaan. Om al deze redenen heb ik voor dit verslag gestemd. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) Cultuur speelt een bijzonder belangrijke rol in de context van de Europese Unie, die In verscheidenheid verenigd" wil zijn. Voorts wil ik wijzen op de niet te evenaren rol die cultuur speelt bij de integratie, door gemeenschappelijke plekken te creëren waar mensen uit verschillende culturele contexten samenkomen en
157
158
NL
Handelingen van het Europees Parlement
zich allen vertegenwoordigd voelen. Het is niet toevallig dat de toelichting van dit verslag begint met een merkwaardig citaat: "Vanuit cultureel oogpunt was rock-'n-roll een doorslaggevend element om communistische samenlevingen losser te maken en ze dichterbij een wereld van vrijheid te brengen" (Andras Simonyi). Ook wil ik wijzen op de onmiskenbare economische voordelen die kunnen voortvloeien uit inspanningen om de Europese cultuur te verspreiden. Het gaat er daarbij om de Europese waarden op wereldvlak te verspreiden en ze te beschermen en om op de meest uiteenlopende vlakken het respect voor het belangrijkste aspect ervan (namelijk vrije meningsuiting op het internet) te garanderen. Om deze redenen heb ik voor dit verslag gestemd. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) Door voor het verslag van mevrouw Schaake te stemmen, pleit ik voor de instelling van een goede Europese culturele diplomatie om onze waarden van de EU te promoten. Door cultuur te beschouwen als een strategisch element van het buitenlands beleid, wordt Europa namelijk in staat gesteld om zijn achterstand ten opzichte van bepaalde staten goed te maken. Met name China investeert veel in culturele diplomatie om zijn imago te verbeteren en toeristen aan te trekken. Europa moet hetzelfde doen om een rol van belang te kunnen blijven spelen op het wereldtoneel. In dit verslag worden meerdere voorstellen gedaan om dat te bereiken: bijvoorbeeld het voorstel in elke EU-vertegenwoordiging in derde landen iemand te benoemen om de culturele betrekkingen en interacties tussen de EU en deze landen in goede banen te leiden, of het voorstel dat het conceptorganisatieschema van de Europese Dienst voor extern optreden functies omvat die op culturele aspecten zijn toegesneden en dat daarvoor een coördinatie-eenheid wordt opgericht. Bovendien zou het goed zijn als derde landen meer betrokken worden bij EU-programma’s die gericht zijn op zowel cultuur als mobiliteit, jongeren, onderwijs en opleiding: de toegang tot deze programma’s voor jongeren uit deze landen moet worden vergemakkelijkt. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) In het verslag werd het gebied van de externe betrekkingen op Europees niveau in eerste instantie vrijwel uitsluitend bekeken vanuit de invalshoek van de nieuwe media. Dit aspect is nog steeds overduidelijk aanwezig, evenals het idee dat de EU haar cultuur zou moeten exporteren. De Groenen hebben als alternatief daarvoor aangedrongen op het bevorderen van 'culturele samenwerking'. Een paar van de aanbevelingen die de Commissie cultuur en onderwijs overgenomen heeft, vormen niet echt iets nieuws, zoals een informatiewebsite over Europese culturele programma’s en externe betrekkingen, evenals de kalender van EU-evenementen overal ter wereld en contacten met het maatschappelijk middenveld. Sommige paragrafen, zoals paragraaf 44 over het ondersteunen van nationale inspanningen om de bescherming en instandhouding van cultureel erfgoed en de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen of cultuurproducten te implementeren, voegen niet veel toe. Kort samengevat slaagt men er met het verslag niet in om de kwestie echt aan te pakken en worden er stukjes en beetjes bijeengeraapt naast de huidige bestaande mogelijkheden om cultuur op de agenda te zetten van zowel de EU als tussen de EU en derde landen. Het is een nieuw hoofdstuk in een poging om optimaal gebruik te maken van cultuur als middel om de vrede te bevorderen. Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. − (IT) Een cultureel erfgoed dat door individuen wordt gedeeld is zeer belangrijk, zowel in de gemeenschap, ter consolidatie van de Europese identiteit, als in de betrekkingen van de Unie met derde landen. Daarom ben ik voor het versterken van het externe optreden in die richting. De middelen voor cultuur zijn vaak te zeer verspreid over een te groot aantal projecten. Doeltreffend gebruik van deze middelen
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
wordt verder belemmerd door de politieke versnippering. Het is daarom vanaf nu wenselijk dat de Europese Dienst voor extern optreden een coherente en uniforme strategie hanteert van "culturele diplomatie", ook door het aanwijzen van een specifieke vertegenwoordiger van de EU in derde landen. Tot slot ben ik van mening dat we steeds meer gebruik moeten maken van nieuwe technologieën, waarmee we de toegangskanalen tot culturele inhoud kunnen doen vermeerderen. Het is van cruciaal belang dat de Europese Unie op dit gebied een hoofdrol speelt, door middel van concreet beleid dat het internet kan beschermen tegen alle vormen van censuur die kenmerkend zijn voor onderdrukkende regimes. Marie-Thérèse Sanchez-Schmid (PPE), schriftelijk. – (FR) In 1990 introduceerde de Amerikaanse eminent hoogleraar Joseph Nye in zijn boek Bound to Lead het concept van 'soft power'. Wat betekent dat? 'Soft power' is het vermogen van een internationale speler om anderen te overtuigen met niet-dwingende middelen, zoals cultureel dynamisme. Waarom zijn de Verenigde Staten na een kwarteeuw nog steeds de grootmacht die wij kennen? Omdat dit land er, naast zijn militaire arsenaal, in slaagt om zijn cultuur en zijn ideeën te exporteren en die aantrekkelijk te maken. Europa moet hetzelfde doen; het moet zijn culturele model en zijn waarden verdedigen op het internationale toneel. Dankzij dit verslag gaat het Europees Parlement na in hoeverre Europa invloed kan uitoefenen als het erin slaagt om een culturele dimensie aan zijn diplomatie toe te voegen. Om die reden sta ik achter de aanbevelingen die in dit verslag worden gedaan. Want in afwachting van de invoering van een goede gemeenschappelijke diplomatie en een goed Europees defensiebeleid behoren de Europese 'soft power' en zijn culturele diplomatie tot de weinige middelen die ons ter beschikking staan om invloed uit te oefenen. Joanna Senyszyn (S&D), schriftelijk. – (PL) Ik heb voor het aannemen van het verslag over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU gestemd. Ik wil vooral de nadruk leggen op de noodzaak om bestaande programma's op het gebied van cultuur te beoordelen en om een groenboek en een mededeling van de Commissie op te stellen, waarin concreet beleid geformuleerd wordt voor de rol van cultuur in het externe optreden van de EU. De culturele samenwerking tussen de lidstaten is op dit moment vooral bilateraal van karakter. Gemeenschappelijke uitgangspunten en maatregelen ontbreken, waardoor het onmogelijk is om de Europese culturele middelen en het creatieve potentieel van de Unie effectief te benutten. Een gemeenschappelijke strategie kan een stimulans zijn voor het ontwikkelen van de culturele verworvenheden van Europa, het aangaan en verdiepen van maatschappelijke relaties, het uitwisselen van goede praktijken en het verbeteren van de internationale culturele positie van de EU. Ik ben sterk voor het opnemen van culturele aspecten in het conceptorganisatieschema van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO). Het is ook essentieel om te voorzien in passende scholing van de medewerkers van de EDEO met betrekking tot culturele en digitale aspecten. Cultuur speelt een belangrijke rol in de strijd voor mensenrechten en ondersteuning van democratie. Samenwerking op dit gebied bevordert het aangaan van een dialoog met samenlevingen uit verschillende culturen. Ik ben ook voorstandster van 'het merk Europa' op gebieden als ondersteuning van talent, toerisme en bevordering van universele waarden. De ontwikkeling en bevordering van dit merk moet wel worden gebaseerd op nauwere samenwerking tussen de EU-lidstaten. Dominique Vlasto (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik ben blij met de aanneming van dit verslag over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU, waarin bevestigd wordt
159
160
NL
Handelingen van het Europees Parlement
dat cultuur de kern moet vormen van de Europese diplomatie. Europeanen delen ondanks hun verscheidenheid een groot aantal sterke waarden, zoals de eerbiediging van de rechten van de mens, democratie en de rechtsstaat, die moeten worden uitgebreid naar het internationale toneel. Dit 'merk Europa' moet worden overgebracht door ware ambassadeurs. Ik verwelkom ook nieuwe voorstellen, zoals het oprichten van een cultuurafdeling binnen de Europese Dienst voor extern optreden, of de benoeming van een 'cultureel attaché' voor elke lidstaat. Door nationale initiatieven te coördineren kan een cultureel Europa tot stand worden gebracht. De ontwikkeling van nieuwe informatietechnologieën maakt cultuur toegankelijk voor een groter publiek. De Europese Unie moet, naar mijn mening, deze gelegenheid aangrijpen om haar unieke culturele karakter te bevestigen en om creativiteit aan te moedigen. Ik ga zeker stemmen voor dit verslag, waarin cultuur niet langer wordt beschouwd als het erfgoed van het verleden, maar als een van de drijvende krachten van de Europese diplomatie van morgen. Verslag: Marie-Thérèse Sanchez-Schmid (A7-0143/2011) Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor dit voorstel gestemd, overwegende dat er behoefte is aan een Europese dynamiek die de culturele en creatieve sector stimuleert. Deze sector moet innoverende economische modellen zien te ontwikkelen en toegang tot een nieuw, legaal aanbod aan online-diensten krijgen. Er moet een echte interne markt voor inhoud en online-diensten komen, er zijn specifieke maatregelen nodig om de rol van de culturele en creatieve sector als katalysator van innovatie en structurele verandering te verbreden, alle actoren op regionaal, nationaal en Europees niveau moeten bijeen worden gebracht en er moeten nieuwe producten en diensten worden ontwikkeld die groei en werkgelegenheid genereren. De culturele sector speelt in Europa een sleutelrol en trekt zowel burgers als bedrijven en investeringen aan. Dit maakt Europa tot een dynamisch, stimulerend werelddeel waar het goed leven en werken is. Het staat buiten kijf dat een levendige en groeiende culturele sector van essentieel belang is voor het succes van Europa als creatieve, op kennis gebaseerde economie. De culturele sector trekt ook gekwalificeerde, creatieve mensen aan. Verder is wel duidelijk dat de culturele en creatieve sector een belangrijke motor vormt voor economische en sociale innovatie in talrijke andere sectoren. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit verslag gestemd. De cultuurindustrie en de creatieve bedrijfstakken moeten een centrale plaats krijgen op een nieuwe Europese politieke agenda die aansluit op de economische behoeften van de sector en op maatregelen die gericht zijn op aanpassing aan innovaties in het digitale tijdperk. Ik ben het ermee eens dat om het potentieel van deze sector te vergroten, het initiatief voor de digitale agenda met succes ten uitvoer moet worden gelegd opdat de cultuurindustrie en de creatieve bedrijfstakken ten volle kunnen genieten van de mogelijkheden die verreikende hogesnelheidsbreedband en nieuwe draadloze technologieën bieden en zich hieraan met succes kunnen aanpassen. Het is van groot belang om de Europese digitale bibliotheek uit te breiden en te ontwikkelen tot een brandpunt van het culturele erfgoed en de creativiteit en om het culturele erfgoed van Europa te beschermen en te ondersteunen. Jean-Luc Bennahmias (ALDE), schriftelijk. – (FR) De culturele en creatieve industrieën zijn door hun economische en culturele aard heel belangrijk voor Europese burgers. Dat komt omdat deze industrieën niet alleen bijdragen aan de promotie van culturele en taalkundige verscheidenheid en de ontwikkeling van een Europees cultureel erfgoed, maar ook een aandeel hebben in de economische ontwikkeling door de werkgelegenheid en de economische groei te bevorderen en door welvaart te scheppen. Met deze stemming verplichten wij ons duidelijk tot een betere erkenning van de cultuursector door te
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
benadrukken dat het potentieel van die sector groot blijft omdat hij altijd het hoofd weet te bieden aan juridische en economische obstakels. Om dit potentieel verder te vergroten stellen wij daarom concrete oplossingen voor, zoals een pan-Europees licentiesysteem en een verbeterde toegang tot kredieten en microfinanciering. We zien ook de aanzienlijke vooruitgang die internet inhoudt voor onze samenlevingen, ook al brengt dat nieuwe uitdagingen met zich mee, zoals het garanderen van toegang voor iedereen en het economische model van de cultuursector. Het Europees Parlement, dat zich bewust is van de belangrijke rol die cultuur speelt in de Europese samenleving, heeft dus dringend verzocht om meer steun te verlenen aan betrokkenen in de cultuursector. Izaskun Bilbao Barandica (ALDE), schriftelijk. – (ES) Het is belangrijk het potentieel van culturele en creatieve industrieën (CCI) vrij te maken. Het is noodzakelijk de CCI alsmede de impact van hun activiteiten op de Europese economie te analyseren, en wel door middel van een vaststelling, definitie en beschrijving per type activiteit teneinde de aandacht te vestigen op de verschillende specifieke eigenschappen, een beter begrip te krijgen van de doelstellingen en problemen en efficiënter maatregelen ten uitvoer te leggen. Mara Bizzotto (EFD), schriftelijk. − (IT) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag, dat is gericht op het erkennen en vergroten van het economische en sociale belang van de culturele en creatieve industrieën. De EU moet haar aandacht richten op die industrieën en het potentieel ervan benutten door middel van een coherente financiële strategie. Dat sluit aan bij ten minste twee van de prioriteiten waar de Lega Nord altijd op heeft gehamerd. Dat zijn, in de eerste plaats, de bevordering en wederopleving van plaatselijk cultureel erfgoed, of dat nu linguïstisch, muzikaal, bouwkundig of artistiek in de breedste zin van het woord is, zodat de diversiteit en eigenheid van de intellectuele horizonten worden beschermd in dit tijdperk van generalisatie, of misschien banalisatie en devaluatie, van de culturele boodschap. In de tweede plaats zou een inspanning van de instellingen op het gebied van culturele en creatieve industrieën getalenteerde jongeren in staat stellen om hun capaciteiten en ambities constructief te kunnen focussen, door hun nieuwe, ook professionele platforms te bieden van waaruit zij een start kunnen maken, die dus nieuwe werkgelegenheidskansen zouden bieden en hen tegelijkertijd zouden beschermen tegen het verspillen van hun talent op terreinen waar cultuur stagneert of die simpelweg niet geschikt zijn voor hun doel. Daarom steun ik dit verslag. Sebastian Valentin Bodu (PPE), schriftelijk. – (RO) De culturele sector speelt een cruciale rol in Europa en trekt gewone mensen, bedrijven en investeringen aan. Europa wordt erdoor in de schijnwerpers gezet als een dynamische en stimulerende plek om te wonen en te werken. Een energieke, bloeiende culturele sector is zonder meer nodig, wil Europa succes boeken als creatieve, kennisgerichte economie. De culturele sector trekt ook hoogopgeleide, creatieve mensen aan. De culturele en creatieve sector is tegenwoordig ook in tal van andere bedrijfstakken een belangrijke aanjager van economische en sociale vernieuwingen. Er zijn landen die al in ruime mate gebruik maken van het veelzijdige aanbod van de culturele en creatieve sector. De Europese Unie moet nog een strategische aanpak ontwikkelen om met haar culturele pluspunten de basis te leggen voor een krachtige, creatieve economie en een hechte samenleving. Dit is het juiste moment om, op basis van het groenboek van de Europese Commissie, een discussie te beginnen over de ontsluiting van 'het potentieel van de culturele en creatieve sector', waarmee het belang van deze sector officieel wordt bekrachtigd. Op het gebied van werkgelegenheid en zijn bijdrage aan het bbp, heeft de culturele en creatieve sector in de Europese Unie sinds de jaren negentig een explosieve groei gekend.
161
162
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Alain Cadec (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mevrouw Sanchez-Schmid, waarin voorstellen staan die gericht zijn op het aanmoedigen van de ontwikkeling van culturele en creatieve industrieën. In het verslag wordt verzocht om een Europese beroepsstatus voor kunstenaars in het leven te roepen zodat kunstenaars kunnen profiteren van bevredigende arbeidsvoorwaarden en van passende maatregelen op het gebied van belastingen, recht op arbeid, sociale bescherming en auteursrechten, teneinde hun mobiliteit binnen de EU te verbeteren. Ik ben het ook met de rapporteur eens wat betreft het benadrukken van de noodzaak om het voortbestaan van het specifieke karakter van bepaalde beroepen en de overdracht van kennis te waarborgen, met name in de culturele, creatieve en ambachtelijke sector, en tevens te zorgen voor mechanismen voor kennisoverdracht. Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik ben verheugd over de interesse die wordt getoond in het potentieel van de culturele en creatieve sector. Ik ben van mening dat de ontwikkeling van deze sector een positieve invloed kan hebben op zowel economisch (het scheppen van banen en de bijdrage aan het bbp) als sociaal vlak (in de vorm van de sociale en culturele integratie van burgers). Ik ben dan ook verheugd over de geplande steun voor de creatieve sector, aangezien dat volgens mij de weg is die we moeten bewandelen om een langdurige en duurzame groei van de Europese economie te bewerkstelligen binnen de huidige mondiale context. Innovatie, structurele samenhang en het creëren van nieuwe producten en diensten moeten prioriteiten zijn waarmee rekening gehouden wordt bij het uitwerken van alle Europese beleidslijnen. Christine De Veyrac (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik ben blij met de aanneming van het verslag-Sanchez-Schmid over de ontwikkeling van culturele en creatieve industrieën. Met bijna 14 miljoen betrokken banen en zelfs ten tijde van crisis een constante groei, blijft het belangrijk om deze industrieën onverminderd te steunen gezien de omvang van hun economische en culturele bijdrage. De instelling van een Europese beroepsstatus voor kunstenaars, de invoering van een lager btw-tarief voor culturele goederen en de verbetering van de verspreiding van het legale digitale aanbod zijn passende en essentiële maatregelen om de invloed van de Europese Unie op het gebied van cultuur te garanderen op internationaal niveau. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) De afgelopen twee decennia heeft de culturele en creatieve sector in de Europese Unie een exponentiële ontwikkeling doorgemaakt in de zin van banengroei en bijdrage tot het BNP. Daarom, en ook omdat dit een bijzonder geschikt moment is, is het belangrijk om het potentieel van deze sector te verkennen en uit te diepen. Het is dan ook nodig om de mogelijkheden van het digitale tijdperk ten volle te benutten, een Europese dynamiek te creëren die de culturele en creatieve sector stimuleert en innoverende economische modellen te ontwikkelen voor deze sector. Voorts wil ik de rapporteur graag feliciteren en me aansluiten bij haar verzoek aan de Commissie om een ambitieuzer groenboek op te stellen opdat er een echte interne markt komt, die het mogelijk maakt om het scheppen van banen te stimuleren en een grotere sociale samenhang te garanderen. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) In dit verslag, dat is opgesteld door mevrouw Marie-Thérèse Sanchez-Schmid, wordt ingegaan op de manier waarop de Europese Unie het potentieel van de creatieve sector kan vrijmaken. Het debat daarover is op gang gebracht door het groenboek van de Europese Commissie en vindt plaats op een moment waarop het digitale tijdperk in ons leven doordringt en de mondialisering de
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
culturele en creatieve sector voor uitdagingen stelt. Als de EU een dynamiek kan creëren die de culturele en creatieve sector stimuleert, door innovatie en modernisering te bevorderen, kunnen we de werkgelegenheid en de sociale samenhang verbeteren en, zoals de rapporteur stelt, van de Europese Unie een economie maken die gebaseerd is op de meest concurrerende en dynamische kennis ter wereld. Ik heb daarom voor dit verslag gestemd, omdat ik geloof in het potentieel van die creatieve sector en in de veelbelovende toekomst ervan. Als we niet voorbijgestreefd willen worden door de internationale partners, is het echter wel nodig om snel en duidelijk in te zetten op nieuwe technologieën (in het bijzonder informatietechnologieën) en op factoren die de ontwikkeling en innovatie ondersteunen. De EU moet bovendien de artistieke creativiteit ondersteunen en stimuleren, alsook de mobiliteit van mensen die actief zijn in de culturele sector, opdat die sector steeds universeler en internationaler wordt. Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat voor het vrijmaken van het potentieel van de culturele en creatieve industrieën kunstzinnige en culturele vorming van goede kwaliteit, territorialisering, plaatselijke partnerschappen, het scheppen en creativiteit, het delen van deskundigheid, financiering, publiek-private partnerschappen en de uitwisseling van goede praktijken nodig zijn. Er moet concurrentie in de culturele en creatieve sector ontstaan, terwijl niet mag worden vergeten dat elke bedrijfstak hier zijn eigen kenmerken heeft en dat hiervoor uiteenlopende vormen van ondersteuning nodig zijn. De Europese Unie dient maatregelen in te voeren om de creatieve sector te ondersteunen. Wij zouden graag zien dat dit Groenboek op de korte en middellange termijn wordt omgezet in concrete stappen op Europees niveau, bijvoorbeeld wat betreft aangepaste belastingen op culturele goederen en onlinediensten en de mogelijkheid om gebruik te maken van door de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) geboden financieringsfaciliteiten. Om de culturele en creatieve sector in staat te stellen zijn stimulerende rol ten volle te vervullen dient namelijk te worden voorzien in financieringsfaciliteiten in combinatie met werkelijke kennis van de specifieke kenmerken van de culturele sector, en in aangepaste belastingwetgeving. De lidstaten moeten zich sterk maken voor de bescherming en de ondersteuning van hun eigen cultureel erfgoed. Gezien het steeds grotere belang van de culturele en creatieve industrieën en het streven om deze sector, die van strategisch belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, te versterken, zou de Commissie een witboek moeten opstellen over het vrijmaken van het potentieel van de culturele en creatieve industrieën. Giovanni La Via (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag, omdat het naar mijn mening van groot belang is dat de Commissie doorgaat met haar streven naar een betere omschrijving van de cultuurindustrie en de creatieve bedrijfstakken, ten behoeve van een grotere erkenning door de maatschappij. Ik zie veel potentieel in de culturele en creatieve industrieën, vooral als we denken aan de mogelijke en noodzakelijke samenwerkingsverbanden met de universiteiten, onderzoekscentra en kunstscholen, die mogelijkheden bieden voor wat gezamenlijke opleidingsprogramma's en een leven lang leren betreft. Het is uiterst belangrijk, beste collega’s, de overdracht en het gebruik van best practices en vakkennis te bevorderen en meer aandacht te schenken aan het leerlingwezen, door middel van programma’s voor beroepsopleiding in de culturele en creatieve sector. Ik acht het noodzakelijk pluridisciplinair onderwijs te garanderen en de nadruk te leggen op programma’s van samenwerking en partnerschap tussen de onderwijsinstellingen, studenten en vaklieden in de culturele en creatieve sector, alsook tussen kleine en grote
163
164
NL
Handelingen van het Europees Parlement
bedrijven, zowel in de publieke als in de private sector, en tussen ambachtslieden en financiële instellingen. Morten Løkkegaard (ALDE), schriftelijk. − (DA) De culturele en creatieve industrieën dragen bij aan groei en werkgelegenheid in de EU. Ze maken deel uit van het plan ter verwezenlijking van de 2020-doelstellingen en daarom is het belangrijk dat we goede voorwaarden voor deze sector creëren, in het bijzonder ook op het gebied dat ik zou willen benadrukken, namelijk het auteursrecht. Zoals in het verslag meerdere keren wordt opgemerkt, moeten we natuurlijk waarborgen dat de kunstenaars een billijke beloning ontvangen voor hun werken. Tegelijkertijd is het van cruciaal belang dat we ervoor zorgen dat een groot aanbod van onlinediensten beschikbaar is voor de consumenten. Dit kunnen we het beste doen door goede voorwaarden voor legale, levensvatbare alternatieven te creëren. Er zijn nu al meerdere goede voorbeelden en deze moeten we zichtbaarder maken. Zorgen voor doeltreffende alternatieven is de beste manier om piraterij te bestrijden. Tegelijkertijd is het van doorslaggevend belang dat de Commissie een ambitieus voorstel inzake het auteursrecht presenteert en hiernaar kijken we met belangstelling uit. In het verslag wijzen we er onder meer op dat we een pan-Europese toegang zouden moeten hebben. Het heeft geen zin om op dit belangrijke gebied met 27 verschillende systemen te werken. Daarom ben ik van mening dat de Commissie een holistische benadering moet kiezen, waarbij zij kijkt naar het verband tussen licentieprocedures, particuliere auteursrechtvergoedingen en piraterij. Ik hoop dat dit verslag daartoe mede een aanzet kan vormen en ik kijk uit naar een ambitieus voorstel van de Commissie. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd omdat ik van mening ben dat het Groenboek van de Commissie op een adequaat moment de aanzet geeft tot een debat over het 'vrijmaken van het potentieel van de culturele en creatieve industrieën' en een officiële erkenning betekent van de economische en sociale betekenis van deze sector. Sinds de jaren negentig heeft de culturele en creatieve sector in de Europese Unie een exponentiële ontwikkeling doorgemaakt in de zin van banengroei en bijdrage tot het BNP. Iosif Matula (PPE), schriftelijk. – (RO) Juist door het culturele aspect van ons gezamenlijke erfgoed onderscheidt Europa zich van andere delen van de wereld. In een tijd dat wij ons voor grote economische uitdagingen zien geplaatst, is het van belang dat wij nadenken over manieren om het potentieel te benutten dat de culturele en creatieve sector ons biedt, met name omdat een groot aantal Europese burgers bij dergelijke activiteiten zijn betrokken. Laat ons niet vergeten dat de creatieve sector niet alleen een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën, maar ook aan economische en sociale vernieuwing. Niettemin moet een aantal kwesties in deze sector worden verhelderd. Een belangrijk aspect is de digitalisering van culturele producties, samen met de noodzaak een deugdelijke interne markt tot stand te brengen voor online-inhoud en -diensten die extra banen zullen opleveren. Binnen dezelfde context komen kwesties rond copyright, de financiering van de culturele en creatieve sector, de mobiliteit van kunstenaars en het uitbrengen van culturele producties aan de orde. Een goed voorbeeld is de cinematografie: Europese films, waaronder een aantal Roemeense producties, hebben prestigieuze prijzen gewonnen op hoog aangeschreven festivals. Nuno Melo (PPE), schriftelijk. − (PT) Er is behoefte aan een Europese dynamiek die de culturele en creatieve sector stimuleert. Deze sector moet innoverende economische
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
modellen zien te ontwikkelen en toegang tot een nieuw, legaal aanbod aan online-diensten krijgen. Er moet een echte interne markt voor inhoud en online-diensten komen, er zijn specifieke maatregelen nodig om de rol van de culturele en creatieve sector als katalysator van innovatie en structurele verandering te verbreden, alle actoren op regionaal, nationaal en Europees niveau moeten bijeen worden gebracht en er moeten nieuwe producten en diensten worden ontwikkeld die groei en werkgelegenheid genereren. Als we de culturele en creatieve sector ontwikkelen, dragen we bij tot een duurzame economische ontwikkeling en het scheppen van banen. Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Gezien het grote aantal verkeerde ontwikkelingen in de EU valt het nog te bezien of informatie- en communicatietechnologieën voldoende zijn om een Europese identiteit te creëren. Even weinig bevorderlijk voor deze Europese identiteit is het democratisch deficit van de EU en het eenzijdige begrip van democratie van de Brusselse elites die de bevolking gewoon net zo lang laten stemmen tot het resultaat 'juist' is. Wat betreft directe democratie zou de Europese Unie veel kunnen leren van Zwitserland, dat ook achter democratisch genomen besluiten staat als de rest van de politiek correcte mainstreamwereld ze scherp bekritiseert. Het valt te betwijfelen of, zoals het zo mooi heet in het verslag, een "levendige en groeiende culturele sector" een "belangrijke motor vormt voor economische en sociale innovatie". Er is eerder een trend zichtbaar waarbij migratie en migranten steeds meer in het middelpunt van culturele subsidies komen te staan, terwijl de eigen cultuur en traditie buitenspel worden gezet. De veel bediscussieerde integratie mag echter niet uitmonden in de afschaffing van Kerstmis, Pasen, Sinterklaas en vergelijkbare tradities in onze crèches en scholen bij wijze van aanpassing aan islamitische immigranten – anders gaat onze culturele identiteit verloren. We moeten weer meer aandacht besteden aan het behoud van onze gebruiken, tradities en morele waarden en aan respect van anderen hiervoor. Aangezien er in dit verslag geen omkering van deze trend zichtbaar is, heb ik me van stemming onthouden. Georgios Papanikolaou (PPE), schriftelijk – (EL) Voor de culturele en creatieve sectoren is een dubbele rol weggelegd: ze vervullen een economische rol door werkgelegenheid en groei te ondersteunen en door welvaart te creëren, en bovenal vervullen zij een culturele rol door een bijdrage te leveren aan de sociale en culturele ontwikkeling van burgers. Als zij echter hun volle potentieel willen bereiken dient aan twee basisvoorwaarden te worden voldaan: ten eerste moeten wij de mobiliteit en de aantrekkingskracht van culturele factoren stimuleren, zoals de mobiliteit van kunstenaars, personen die werkzaam zijn in de culturele sector en kunstwerken, en ten tweede moeten we zorgen voor specifieke financiering en financieel ondersteunend beleid voor de culturele sector, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van toegang tot financiële middelen via de Europese Investeringsbank. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Dit verslag over het vrijmaken van het potentieel van culturele en creatieve industrieën is gebaseerd op het groenboek van de Europese Commissie over hetzelfde thema en draagt mijn goedkeuring weg, omdat het een officiële erkenning van de economische en sociale betekenis van deze sector betekent. Sinds de jaren '90 heeft de culturele en creatieve sector in de Europese Unie een exponentiële ontwikkeling doorgemaakt in de zin van banengroei en bijdrage tot het BNP. Het coördineren en benutten van synergieën in deze groeiende sector kan van wezenlijk belang zijn voor de economische ontwikkeling van de EU. De culturele en creatieve sector heeft een bijzonder groot potentieel om een van de belangrijke motoren voor groei in de EU te worden.
165
166
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Phil Prendergast (S&D), schriftelijk. – (EN) Culturele en creatieve industrieën zijn niet alleen een bron van welvaart en werkgelegenheid, maar leveren ook een bijdrage aan de sociale en culturele structuur van Europa. Kunstberoepen maken deel uit van ons erfgoed en deze kennis moet worden doorgegeven. We moeten multidisciplinair onderwijs stimuleren en meer ruimte bieden voor uitwisseling tussen instellingen voor hoger onderwijs in deze sector. De Commissie moet zorgen voor rechtszekerheid in de informatie- en communicatietechnologie om consumenten en innovatieve ontwerpers te beschermen. Zij zou ook lokale en regionale overheden moeten helpen om netwerken te ontwikkelen voor samenwerking op cultuurtoeristisch gebied. Ierland, en met name kiesdistrict South, heeft een rijke culturele en creatieve geschiedenis. We moeten helpen om ervoor te zorgen dat deze culturele en kunstberoepen aangemoedigd worden en voor een groter publiek toegankelijk worden gemaakt. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) De culturele en creatieve sector levert op verschillende vlakken een bijdrage. Enerzijds is er de intrinsieke waarde van deze sector, die culturele normen verspreidt en bijdraagt tot het opbouwen van een gemeenschappelijke Europese identiteit. Anderzijds vormt deze sector ook een economische activiteit die werkgelegenheid biedt en waarin er producten circuleren – de sector is dus ook van belang voor de economie en vormt een bron van welvaart. Het is echter wel noodzakelijk om stimulansen te bieden voor dit soort activiteiten, zoals het erkennen van de rechten op economische exploitatie van deze producten, terwijl de positie van auteurs terdege beschermd moet worden. Bovendien kunnen we zo de toegevoegde waarde die de Europese ruimte kan bieden, bevestigen (en onderscheiden). Ik heb daarom voor dit verslag gestemd. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) De culturele en creatieve industrieën zijn goed voor 5 miljoen banen en 2,6 procent van het bbp van de EU. Ze zijn bovendien een van de belangrijke motoren voor groei in de EU, omdat zij voor nieuwe banen zorgen en innovatie stimuleren. Zij verschaffen ook een toegevoegde waarde als factor voor sociale cohesie en ze spelen een belangrijke rol in het promoten van de culturele en taalkundige diversiteit van de EU. Het is daarom van groot belang, zowel vanuit economisch als maatschappelijk standpunt, om deze industrieën te steunen. Daarom stem ik voor dit verslag. Op die manier wil ik de lidstaten en de Europese Commissie aanmoedigen om kunstzinnige en culturele vorming op elke leeftijd, van het basisonderwijs tot het hoger en/of beroepsonderwijs, te bevorderen en de ondernemingsvaardigheden van professionals in de cultuursector te ontwikkelen, ook in het kader van een leven lang leren. Om de ontwikkeling van deze industrieën mogelijk te maken, is het ook belangrijk om de toegang tot financiering te verbeteren voor professionals in deze sector: microfinanciering invoeren, het mecenaat en publiek-private samenwerking ontwikkelen, de invoering van nieuwe, vernieuwende financieringsinstrumenten overwegen en professionals uit de bankwereld opleiden met betrekking tot de specifieke kenmerken van deze industrieën. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Het Groenboek van de Commissie geeft op een adequaat moment de aanzet tot een debat over het "vrijmaken van het potentieel van de culturele en creatieve industrieën" en betekent een officiële erkenning van de economische en sociale betekenis van deze sector. Sinds de jaren negentig heeft de culturele en creatieve sector in de Europese Unie een exponentiële ontwikkeling doorgemaakt in de zin van banengroei en bijdrage tot het BNP. De toenemende globalisering en de komst van het digitale tijdperk bieden nieuwe, belangrijke mogelijkheden voor de ontwikkeling van deze sector en kunnen het hier aanwezige en nog grotendeels ongebruikte potentieel op het gebied van groei en
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
werkgelegenheid nog doen toenemen. Er zijn nu strategische investeringen nodig om ervoor te zorgen dat de culturele en creatieve sector voor meer dynamiek zorgt op het gebied van culturele diversiteit, sociale en territoriale samenhang, alsmede groei en werkgelegenheid. Er zijn dan ook adequate middelen nodig, en de culturele en creatieve sector moet steun krijgen om zich in zijn plaatselijke en regionale omgeving te kunnen ontwikkelen tot een creatieve economie door de spin-off ervan op te nemen in een breed scala van economische en sociale achtergronden. Hoe groter het aanbod aan digitale audiovisuele inhoud in Europa namelijk wordt, hoe meer invloed een typisch Europese inhoud op de culturele diversiteit zal kunnen uitoefenen. De creatieve sector draagt bovendien op significante wijze bij aan de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie, en speelt een belangrijke rol op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau. Licia Ronzulli (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat de culturele en creatieve industrieën naar mijn mening van toegevoegde waarde zijn voor de Europese Unie. Een Europese beroepsstatus voor kunstenaars, gebaseerd op gunstige arbeidsvoorwaarden en een gunstig belastingtarief, maakt Europa tot een dynamisch en stimulerend werelddeel waar het goed leven en werken is, en dat gekwalificeerde, creatieve mensen aantrekt. Daarnaast stelt een op kennis gebaseerde economie ons in staat de culturele diversiteit in Europa te waarborgen en tegelijkertijd te werken aan sociale cohesie en werkgelegenheid. In dit kader wordt het, om het potentieel zo goed mogelijk te benutten, noodzakelijk niet alleen de overdracht van creatieve kennis aan de nieuwe generaties, maar ook de mobiliteit van kunstenaars in de gehele Europese Unie te bevorderen. Oreste Rossi (EFD), schriftelijk. − (IT) De culturele en creatieve sector bestaat uit ondernemingen met een groot economisch potentieel, die werkgelegenheid, groei en welvaart scheppen en de sociale en culturele integratie van de burgers bevorderen. Gelet op het Europese motto, "In verscheidenheid verenigd", zijn deze ondernemingen, die cultuur als input gebruiken, zeer belangrijk, aangezien ze de interculturele dialoog bevorderen en zo de Europese diversiteit waarborgen. Door het bevorderen van deze sector ontstaan nieuwe en belangrijke mogelijkheden voor regionale ontwikkeling, samenwerking met lokale instanties en mogelijke partnerschappen met de publieke en private sector. Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. − (PT) Het groenboek van de Commissie getiteld "Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken" is gericht op een bijdrage tot de economische groei van de Europese Unie en het scheppen van banen in haar lidstaten. Het Europees Parlement pleit in het verslag dat vandaag werd goedgekeurd voor een echte Europese strategie voor deze sector, door een grotere capaciteit voor experimenten, innovatie en ondernemerschap vrij te maken, de mobiliteit te ondersteunen en de toegang tot financiering en de nieuwe financieringsinstrumenten te bevorderen en door de regionale en lokale overheden nauwer te betrekken bij deze sector. De rapporteur stelt voor om proefprojecten te ontwikkelen in het kader van het programma Erasmus en Erasmus voor ondernemers en om een platform op Europees niveau in het leven te roepen om het uitwisselen van ervaringen te bevorderen. Die initiatieven, die van groot belang zijn voor de lokale en regionale ambachtelijke sector, omvatten ook de ontwikkeling van een netwerk van goede praktijken voor de regionale en lokale overheden en het opzetten van adviesdiensten op het vlak van financiering, opdat het MKB in deze sector beter geïnformeerd zal zijn over het produceren en het distribueren van culturele en creatieve goederen en diensten.
167
168
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Rafał Trzaskowski (PPE), schriftelijk. – (PL) Vandaag hebben we in het Europees Parlement het verslag over het potentieel van culturele en creatieve industrieën aangenomen. Dit verslag laat duidelijk zien dat de creatieve industrie goed is voor vijf miljoen arbeidsplaatsen in de EU en bijna 3 procent van het bbp van de EU genereert. De creatieve industrie beïnvloedt in principe iedere sector van de EU-economie door waar mogelijk overal innovaties te initiëren. Zonder innovatie kan er geen sprake zijn van de door ons zo gewenste verbetering van het concurrentievermogen van de EU op het internationale toneel. Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen dit verslag gestemd, waarin culturele goederen in een logica van markt en concurrentie worden gedwongen. De 'culturele industrieën', en daarmee tevens de culturele goederen die daaruit voortkomen, kunnen niet worden vergeleken met bedrijven als elke andere, met als reden dat zij welvaart creëren en in aanleg banen scheppen. Zij moeten allereerst en boven alles erkend blijven worden als middelen om zich te bevrijden voor een zo groot mogelijk publiek, en als instrumenten voor het delen van kennis en knowhow. Er bestaat daarom een urgente noodzaak om het principe van culturele eigenheid op alle gebieden nogmaals te bevestigen, anders blijven de mooie woorden over de creatieve industrieën als drijvende krachten, de erkenning van de beroepsstatus van kunstenaars, of de wil om een evenwicht te vinden tussen de verspreiding van digitale werken en een passende beloning van ontwerpers, vrome wensen in het licht van de culturele woestijn die vervolgens zal ontstaan. Dominique Vlasto (PPE), schriftelijk. – (FR) De evolutie van ons ontwikkelingsmodel, dat vanaf nu gericht is op de kenniseconomie, maakt cultuur tot een sector van strategisch belang. Ik ben blij met de aanneming van dit verslag, waarin manieren worden voorgesteld om het Europees cultureel erfgoed beter te benutten. Naar mijn idee is voor het vrijmaken van het potentieel van de creatieve industrieën vooral een hervorming vereist van het Europese systeem voor het beheer van auteursrecht, om de creatieve industrieën in staat te stellen om beter te profiteren van de interne markt. Zoals benadrukt in het verslag zijn de licentieprocedures veel te ingewikkeld, en er wordt gepleit voor de instelling van een ‘één loket’-systeem voor het vereffenen van rechten. Verder vind ik dat het ook nodig is om het creatieve aspect te stimuleren door een specifieke belastingregeling aan te nemen voor innovatieve producten, zoals digitale culturele inhoud. Het is niet goed dat op deze producten het volle btw-tarief wordt toegepast, terwijl andere culturele producten voor belastingverlaging in aanmerking komen. Met mijn stem wil ik de Commissie en de Raad vragen om te voldoen aan het verzoek van het Europees Parlement om specifieke maatregelen die ons in staat stellen om het groeipotentieel van deze sector optimaal te benutten. Alleen via een ambitieuze en gemeenschappelijke aanpak kan het unieke karakter van de Europese cultuur bewaard blijven. Iva Zanicchi (PPE), schriftelijk. − (IT) Ik heb mijn steun gegeven aan het verslag van mevrouw Sanchez-Schmidt, waarin het nog niet volledig benutte potentieel van de culturele en creatieve sector wordt besproken. Deze sector is een meerwaarde voor de EU, deels omdat zijn exponentiële groei in de afgelopen 25 jaar tienduizenden arbeidsplaatsen heeft gecreëerd. Het is dus noodzakelijk een Europese strategie te ontwerpen voor deze sector, waarin de sector de mogelijkheid krijgt zijn potentieel te benutten en te worden erkend als
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
drager van cultuur en amusement, maar ook als schepper van zakelijke activiteiten en arbeidsplaatsen. Ontwerpresolutie B7-0281/2011 Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd en ik ben het eens met de rapporteur, die van mening is dat het uitroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa van een stad waar in de loop van de 20e eeuw uitermate tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, een belangrijke stap zou zijn in het proces van het begraven van Europa's verleden van verdeeldheid en van het tonen van het nieuwe Europa. Zigmantas Balčytis (S&D), schriftelijk. − (LT) Ik heb mijn steun gegeven aan deze resolutie. Het project Culturele Hoofdstad van Europa' helpt om de rijkdom, de verscheidenheid en de gemeenschappelijke kenmerken van de Europese culturen voor het voetlicht te brengen en bij te dragen tot een groter wederzijds begrip tussen Europeanen. Hoewel het besluit over de Culturele Hoofdstad van Europa voor de periode 2007 tot 2019 op dit moment uitsluitend op de EU-lidstaten van toepassing is, ben ik het eens met het verzoek dat in de resolutie wordt gedaan om bij wijze van uitzondering Sarajevo tot Culturele Hoofdstad van Europa in 2014 uit te roepen. In mijn ogen zou het uitroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa van een stad waar in de loop van de twintigste eeuw uitermate tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, een belangrijke stap zijn in het proces van het begraven van Europa’s verleden van verdeeldheid. Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Wie met afgrijzen de gebeurtenissen gevolgd heeft waar de inwoners van de martelarenstad Sarajevo tijdens de oorlog in Bosnië het slachtoffer van zijn geworden en die de gebouwen van die stad beschadigd hebben, kan enkel verheugd zijn over het feit dat deze stad uitgeroepen wordt tot Culturele Hoofdstad van Europa 2014. We mogen niet vergeten wat er in het verleden gebeurd is, maar ik hoop dat deze gebeurtenis ervoor zal zorgen dat Europeanen andere, aangenamere herinneringen zullen overhouden aan Sarajevo en vooral dat ze de verschillende etnische groepen in het land zelf dichter bij elkaar zal brengen. Ik hoop dat het programma van Sarajevo als culturele hoofdstad een eerbetoon zal zijn aan het leven en aan het vermogen van de mens om te overleven en opnieuw op te bouwen, en dat het ons allemaal zal tonen in hoeverre de menselijke geest in staat is om het goede en het mooie te koesteren en door te geven, zelfs nadat men het ergste lijden heeft meegemaakt. José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) In deze ontwerpresolutie wordt ingegaan op de kandidatuur van Bosnië en Herzegovina om hun hoofdstad, Sarajevo, in aanmerking te nemen als mogelijke Culturele Hoofdstad van Europa in 2014. Het communautaire initiatief Culturele Hoofdstad van Europa werd in het leven geroepen om de rijkdom en de verscheidenheid van de Europese culturen voor het voetlicht te brengen, ze te delen en bij te dragen tot het wederzijdse begrip tussen Europeanen. Sarajevo, een martelarenstad waar in 1914 de Eerste Wereldoorlog begon, werd tussen 1992 en 1996 het slachtoffer van vernielingen tijdens de belegering van de stad. Momenteel staat de stad bekend om wereldberoemde beelden zoals dat van de Cellist van Sarajevo, die, gekleed in het zwart en te midden van de vernieling die de oorlog heeft aangericht, door de straten dwaalt en probeert om het lijden van een martelarenvolk dat de stad niet kan verlaten, te verzachten. Ondanks alle tegenslagen heeft deze stad altijd zijn zin voor cultuur behouden. Ik vind het dan ook positief en terecht dat Sarajevo de Culturele Hoofdstad van Europa wordt.
169
170
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Juozas Imbrasas (EFD), schriftelijk. − (LT) Ik heb voor dit document gestemd omdat een communautaire actie 'Culturele Hoofdstad van Europa' is vastgesteld om de rijkdom, de verscheidenheid en de gemeenschappelijke kenmerken van de Europese culturen voor het voetlicht te brengen en bij te dragen tot een groter wederzijds begrip tussen Europeanen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat Sarajevo een speciale plaats in de Europese geschiedenis en cultuur heeft en in 2014 een aantal belangrijke herdenkingen zal vieren en dat het gemeentebestuur van Sarajevo en plaatselijke culturele actoren de kandidaatstelling uitgebreid hebben voorbereid. Daarom ben ik van mening dat de Raad bij wijze van uitzondering Sarajevo tot Culturele Hoofdstad van Europa in 2014 moet uitroepen. Het uitroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa van een stad waar in de loop van de twintigste eeuw uitermate tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, zou een belangrijke stap zijn in het proces van het begraven van Europa's verleden van verdeeldheid en van het tonen van het nieuwe Europa. David Martin (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik heb vóór deze resolutie gestemd waarin het Europees Parlement de Raad verzoekt om bij wijze van uitzondering Sarajevo tot Culturele Hoofdstad van Europa in 2014 uit te roepen. Ik ben van mening dat het toekennen van de titel aan een stad waar in de loop van de twintigste eeuw uitermate tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, een belangrijke stap zou zijn in het proces van het begraven van Europa’s verleden van verdeeldheid en het tonen van het nieuwe Europa. Louis Michel (ALDE), schriftelijk. – (FR) Sarajevo was een schitterende stad waar drie volkeren, drie culturen en drie godsdiensten naast elkaar bestonden. De belegering van de stad en de volkeren- en godsdienstoorlog die vier jaar heeft geduurd (1992-1996) hebben diepe sporen achtergelaten in deze hoofdstad, die in religieuze termen is 'geïslamiseerd' en in taalkundige termen is 'verbosniaseerd'. Onze uitdaging is nu om weer bruggen te slaan tussen de gemeenschappen. Cultuur kan daaraan bijdragen. Het was overigens cultuur die deze mensen heeft geholpen om vier oorlogsjaren te doorstaan. Cultuur is een vector van openheid en een motor van democratieën, die ingaat tegen elke vorm van nationalistische uitingen, racistische neigingen en uitsluitingen. Cultuur kan hen nu helpen om weer tot een Europese multiculturele samenleving te komen. Deze mozaïekachtige stad was de levende metafoor van Europa en kan dat opnieuw worden. We moeten eraan werken om een pluralistische wereld te creëren die zijn vermogen om te scheppen intact houdt en die leidt tot nieuwe dingen en verscheidenheid. Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Met mijn stem voor deze ontwerpresolutie wil ik uiting geven aan mijn steun voor het verzoek van het Europees Parlement aan de Raad om Sarajevo uit te roepen tot Culturele Hoofdstad van Europa in 2014. Ik ben het eens met wat er in de ontwerpresolutie gezegd wordt, namelijk dat het uitroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa van een stad waar in de loop van de 20e eeuw uitermate tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, een belangrijke stap zou zijn in het proces van het begraven van Europa's verleden van verdeeldheid en van het tonen van het nieuwe Europa. Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) Ondanks het feit dat het besluit tot vaststelling van een communautaire actie voor de Culturele Hoofdstad van Europa voor de periode 2007-2019 op dit moment uitsluitend op de EU-lidstaten van toepassing is, is in het verleden al vaker de kans geboden aan steden uit derde landen om de titel van Culturele Hoofdstad van Europa in de wacht te slepen. Daarom, en rekening houdende met de speciale plaats die Sarajevo heeft in de Europese geschiedenis en cultuur, is het volgens mij terecht
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
dat deze stad wordt uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa 2014, alleen al om zijn symbolische waarde. Robert Rochefort (ALDE), schriftelijk. – (FR) Sarajevo, een multiculturele stad die een echt model van tolerantie belichaamt, heeft ontegenzeglijk een speciale plaats in de Europese geschiedenis en cultuur. Het was namelijk in Sarajevo waar de moord werd gepleegd die in 1914 de directe aanleiding was voor de Eerste Wereldoorlog. Het was ook in deze stad dat, tussen 1992 en 1996, tijdens het conflict in Bosnië en Herzegovina, de langste belegering van een hoofdstad in de geschiedenis van de moderne oorlogvoering heeft plaatsgevonden. Aangezien de stad, die de geschiedenis de rug wil toekeren en vol enthousiasme zijn toekomst in Europa tegemoet ziet, in 2014 aandacht zal schenken aan een aantal belangrijke herdenkingen, hoop ik dat Sarajevo wordt uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa voor dat jaar. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) In deze resolutie: (1) verzoekt het Parlement de Raad om bij wijze van uitzondering Sarajevo tot 'Culturele Hoofdstad van Europa' in 2014 uit te roepen; en (2) uit het Parlement zijn mening dat het uitroepen tot 'Culturele Hoofdstad van Europa' van een stad waar in de loop van de twintigste eeuw uitermate tragische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, een belangrijke stap zou zijn in het proces van het begraven van Europa’s verleden van verdeeldheid en van het tonen van een nieuw Europa. Joanna Senyszyn (S&D), schriftelijk. – (PL) Als lid van de delegatie van de Commissie cultuur en onderwijs naar Sarajevo steun ik de kandidatuur van deze stad als Culturele Hoofdstad van Europa in 2014. Sarajevo verdient een kans om zijn enorme potentieel te presenteren. Het is een uitzonderlijk multiculturele stad, die doordrongen is van een multiculturele en Europese sfeer. Het is de enige stad ter wereld waar in een gebied ter grootte van een vierkante kilometer gebedshuizen van vijf godsdiensten te vinden zijn: er zijn moskeeën, een katholieke kathedraal, een orthodoxe kerk, een synagoge en een protestantse kerk. De Bosniërs staan intussen ook bekend om hun vriendelijkheid en gastvrijheid. Onlangs heb ik de herinneringen gelezen van een Poolse studente, die heeft deelgenomen aan een studentenuitwisseling in Sarajevo. Zij kent geen enkele buitenlandse deelnemer aan de uitwisseling die het niet naar zijn zin had. Sinds het einde van de oorlog in 1995 wordt Sarajevo herbouwd, hoofdzakelijk met behulp van financiële steun van de Europese Unie. De stad ziet zijn Europese toekomst met enthousiasme tegemoet en wil haar enorme potentieel presenteren en de Europeanen voor zich winnen. Er is geen twijfel mogelijk dat Sarajevo deze kans en onze steun verdient. Artur Zasada (PPE), schriftelijk. – (PL) Sarajevo neemt een bijzonder belangrijke plaats in in het historisch bewustzijn van de Europeanen. Ik steun het voorstel om deze stad bij wijze van uitzondering uit te roepen tot Culturele Hoofdstad van Europa in 2014. Dit initiatief maakt al meer dan 25 jaar de promotie van de rijkdom en verscheidenheid van de Europese culturen mogelijk en leidt daarnaast tot een toeristische en economische opleving van de betrokken stad. Sarajevo was getuige van belangrijke historische gebeurtenissen en is zwaar beschadigd als gevolg van de oorlogshandelingen in de jaren negentig van de 20e eeuw. In deze stad is ook de moord gepleegd die de Eerste Wereldoorlog inluidde, een gebeurtenis die in 2014 precies honderd jaar geleden plaatsvond. Sarajevo juist in dat jaar uitroepen tot Culturele Hoofdstad van Europa beïnvloedt niet alleen de culturele wederopbouw en verbetering van het imago van de stad in het buitenland, het
171
172
NL
Handelingen van het Europees Parlement
biedt ook de gelegenheid om belangrijke aspecten van de Europese geschiedenis en identiteit te herdenken. De Voorzitter. – Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd. 14. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen (De vergadering wordt om 13.15 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) VOORZITTER: LIBOR ROUČEK Ondervoorzitter 15. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen 16. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat(debat) 16.1. Sri Lanka: Follow-up VN-verslag (debat) De Voorzitter. − Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Sri Lanka (2) . Paul Murphy, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de brute oorlog van de regering van Sri Lanka tegen de Tamilminderheid zijn binnen een paar weken ten minste veertigduizend Tamils omgekomen en zijn er honderdduizenden opgesloten in gevangenkampen in de open lucht. In het verslag van de VN worden ten langen leste openlijk de misdaden erkend die tegen de Tamilbevolking zijn begaan. Helaas hoeft men niet de illusie te hebben dat het verslag iets aan de toestand van de Tamils in Sri Lanka zal veranderen. Daags na publicatie van het verslag werd gemeld dat de secretaris-generaal van de VN alleen een internationaal onderzoek zou starten als de regering van Sri Lanka hiermee instemt of als een internationaal forum zoals de buitenlandse Veiligheidsraad van de VN, om een onderzoek vraagt. Gezien de aard van de regering van Sri Lanka moge het duidelijk zijn dat zij geen internationaal onderzoek zal toestaan. Het benadrukt eens te meer de noodzaak om campagne te voeren voor een zuiver onafhankelijk onderzoek naar de oorlogsmisdaden en dat het regime van Rajapaksa verantwoordelijk wordt gesteld. Op 18 mei zullen er wereldwijd door veel groeperingen protesten georganiseerd worden, waaronder de Tamil Solidariteitscampagne, om de tweede 'verjaardag' van het einde van deze bloedige oorlog te markeren. Er is nog steeds een eensgezinde strijd nodig van de Singalese en de Tamilbevolking om dit regime te verslaan en te vechten voor het zelfbeschikkingsrecht van de Tamilsprekende bevolking. Geoffrey Van Orden, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we hoeven alleen maar naar deze inleidende opmerkingen te luisteren om te begrijpen waarom ik het heel erg betreur dat we vandaag dit debat voeren. Het wordt in de hand gewerkt door extremistische elementen in de Tamil-diaspora, dezelfde mensen die geholpen hebben om de terroristische campagne van de LTTE gedurende vele jaren gaande te houden door politieke activiteiten, vaak met de opbrengst uit misdaden. (2)
Zie notulen.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het eindstadium van de LTTE-campagne was natuurlijk afschuwelijk. In het VN-verslag van Darusman, dat de directe aanleiding voor dit debat vormt, staat duidelijk dat de LTTE in dit laatste stadium de burgerbevolking als menselijk schild heeft gebruikt, de gewelddadige aanvulling van zijn gelederen met burgers, waaronder kinderen, heeft geïntensiveerd, burgers heeft geëxecuteerd die de gevechtszone probeerden te ontvluchten en artillerie heeft gebruikt in de nabijheid van ontheemde burgers en civiele instellingen zoals ziekenhuizen. Dit vormt geen excuus voor de beschieting van burgerdoelen, maar het plaatst het in de juiste context en toont aan waar de schuld ligt. Er zijn mensen die, in plaats van te proberen om de bevolking van Sri Lanka samen te brengen, ernaar streven een campagne van haat en verdeeldheid voort te zetten. Zij beschouwen dit verslag van Darusman als een wapen in deze campagne en willen gewoon de regering van Sri Lanka in de beklaagdenbank zien. Deze aanpak is kwaadaardig en werkt averechts. De regering van Sri Lanka en de Commissie hebben de LLRC ingesteld om beschuldigingen op het gebied van mensenrechten te onderzoeken. Laten we alles doen wat in onze macht ligt om hen en de bevolking van Sri Lanka te steunen, in plaats van hen aan te vallen. Véronique De Keyser, auteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, vanaf de eerste woorden wist u allemaal dat dit een pittig debat zou worden en dat er twee kampen zouden ontstaan. Ik zou willen zeggen dat mijn fractie noch aan de ene, noch aan de andere kant staat, maar gewoon aan de kant van gerechtigheid en verzoening. Ik denk dat er in dit soort landen, zoals Sri Lanka, maar er zijn er zeker nog veel meer, geen sprake van verzoening kan zijn zo lang het recht niet zegeviert. Welnu, waar gaat dit verslag van de Verenigde Naties waar de heer Van Orden het over heeft dan over? Het is eenvoudigweg een opsomming van de feiten en er wordt verzocht om een mechanisme voor internationaal recht, waarvan we weten dat het goedgekeurd moet worden door de regering. Dat is het allerminste. Hoe ziet u de verzoening van een heel volk voor u? Dat moet van beide kanten komen, mijnheer Van Orden, niet alleen van de kant van de Tamils. Er zijn aan beide kanten misdaden begaan. Beide partijen zijn verantwoordelijk. Het recht moet aan beide kanten zegevieren. In het verslag wordt ook gezegd, mijn excuses daarvoor, dat de gegevens van de zojuist genoemde verzoeningscommissie niet van voldoende kwaliteit waren. Ten slotte ben ik bang dat een nationaal rechtsorgaan uiteindelijk niet zal leiden tot opheldering van de feiten. Om die reden, heel simpel en namens alle mensen die aan beide kanten hebben geleden, zeg ik dat dit Parlement niet anders kan dan dit verslag steunen om meer duidelijkheid te verkrijgen en het recht te laten zegevieren. Dat is de enige boodschap die ik vandaag wil geven. Ik heb niet al mijn toegewezen tijd benut, maar dat is de belangrijkste boodschap voor dit Parlement. Thomas Mann, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, in februari ben ik met de Delegatie voor de betrekkingen met de Zuid-Aziatische landen in Sri Lanka geweest. Daar waren we getuige van de enorme inspanningen die werden verricht om de gevolgen van een 25-jarige burgeroorlog te boven te komen. De Europese Unie, de Verenigde Naties en ngo's dragen hun steentje bij, van het opruimen van landmijnen door de HALO Trust tot hulp bij de hervestiging van Tamils in hun voormalige woongebieden. Wij roepen de regering daar op om positief te reageren op de aanbevelingen van het deskundigenpanel van de Verenigde
173
174
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Naties dat oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid door zowel de Singhalezen als de LTTE heeft vastgesteld. Het is bemoedigend dat de regering een commissie heeft ingesteld die zich moet bezighouden met verzoening, de instelling van een rechtsmacht, de oplossing van taalproblemen en de omgang met voormalige frontstrijders. De consequente bereidheid tot samenwerking, de wil om minderheden te integreren en de verzekering dat internationale rechtsnormen zullen worden nageleefd, vormen de basis voor de ontwikkeling van een land dat, zonder geweld en terreur, een echte toekomst heeft. We verzoeken de hoge vertegenwoordiger van de EU met klem om dit soort inspanningen te ondersteunen. Anneli Jäätteenmäki, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de burgeroorlog in Sri Lanka mag dan voorbij zijn, maar veel vragen zijn nog onbeantwoord. Het einde van een oorlog betekent niet noodzakelijkerwijs dat de oorlog voorbij is in de hoofden van de mensen. Een overwinning is niet hetzelfde als vrede. Het kost tijd, moeite en vooral betrokkenheid en een sterke wil om de littekens van een conflict te boven te komen. Verzoening is noodzakelijk. Gerechtigheid is cruciaal voor een nieuw begin. Daarom moet de regering van Sri Lanka onmiddellijk onderzoeken opstarten naar de schendingen van internationale humanitaire wetgeving en wetgeving inzake de mensenrechten. Beide kanten dienen onderzocht te worden. Internationale conventies waar Sri Lanka aan deelneemt eisen onderzoeken naar de vermeende schendingen, en de gerechtelijke vervolging van diegenen die verantwoordelijk zijn. Alleen door een open en eerlijk onderzoek en door gerechtigheid kan de bevolking van Sri Lanka de wonden van een lange en moeilijke oorlog laten helen en in vrede voortleven. De ALDE-Fractie prijst het verslag van de secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en het initiatief met betrekking tot Sri Lanka. We staan volledig achter de aanbevelingen van de VN. Heidi Hautala, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 23 mei 2009 hebben de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-Moon, en de president van Sri Lanka, Rajapaksa, een gezamenlijke verklaring ondertekend waarin Sri Lanka ermee instemde verantwoording af te leggen voor vermeende oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid tijdens de oorlog die in mei 2009 tot een einde kwam. Nadat de regering van Sri Lanka deze overeenkomst niet nakwam, heeft de secretaris-generaal van de VN een deskundigenpanel benoemd om hem te adviseren over modaliteiten voor een aansprakelijkheidsproces. In het verslag, dat zeer recent gepubliceerd is, staat dat zowel de regeringsstrijdkrachten als de Liberation Tigers Tamil Eelam de regels van het internationaal recht hebben overtreden. In het verslag wordt de noodzaak onderstreept dat beide kanten verantwoording afleggen. De regering van Sri Lanka heeft het verslag van het panel afgewezen en het bestempeld als onrechtmatig en partijdig. Ik ben van mening dat het een objectieve reden is voor nadere onderzoeken. In een tijd waarin het bewonderenswaardige en gerechtvaardigde werk van internationale mensenrechtenorganen in opspraak wordt gebracht, is het aan deze vergadering om op te staan en het internationaal recht te verdedigen. Oorlogsmisdaden mogen nooit onbestraft blijven, ongeacht waar ze plaatsvinden.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Eija-Riitta Korhola, namens de PPE-Fractie. − (FI) Mijnheer de Voorzitter, de burgeroorlog in Sri Lanka duurde 25 jaar en eindigde met de nederlaag van de Tamil Tijgers. In totaal eiste de oorlog 90 000 mensenlevens. Vooral de laatste fasen van de oorlog waren bloedig en in de laatste maanden kwamen duizenden mensen om. Volgens het recente VN-verslag is het zeer waarschijnlijk dat zowel de Tamil Tijgers als de regeringstroepen zich in de laatste fase van het conflict schuldig maakten aan ernstige schendingen van internationale humanitaire rechten en mensenrechten. De Tamil Tijgers worden er onder meer van verdacht op mensen te hebben geschoten die probeerden te vluchten. De regering doodde burgers met granaatvuur. Dit zijn beide ernstige misdaden die niet door de vingers kunnen worden gezien. Het is daarom belangrijk dat de VN daar een onpartijdig en open onderzoek naar kan doen. Helaas wil de regering van Sri Lanka niet dat het onderzoek wordt uitgevoerd en zonder haar toestemming kan het ook niet worden uitgevoerd, tenzij de VN-lidstaten het unaniem eisen. Het is uitermate belangrijk dat Sri Lanka een constructieve houding aanneemt en samen wil werken. Verantwoordelijkheid is van wezenlijk belang voor het verzoeningsproces. De Europese Unie moet de inspanningen steunen om het verantwoordelijkheidsgevoel van Sri Lanka te versterken. Ana Gomes, namens de S&D-Fractie. − (PT) De conclusies van het verslag Darusman namens de Verenigde Naties wijzen erop dat zowel de Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam als de regering van Sri Lanka zich schuldig hebben gemaakt aan de massamoord op tientallen duizenden burgers, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid en andere verschrikkelijke schendingen van de mensenrechten. Het is geen politieke keuze om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren en de daders te berechten, maar een verplichting die voortvloeit uit het internationale recht. De bemiddelingscommissie die werd opgericht door de regering voldeed niet aan de basisvereisten op het vlak van onafhankelijkheid. Daarom moet de internationale gemeenschap, en in het bijzonder de Europese Unie en de VN-Veiligheidsraad, haar onvoorwaardelijke steun hechten aan de aanbevelingen in het verslag en dringend werk maken van de oprichting van een internationaal onafhankelijk mechanisme om te volgen wat de regering doet, om te garanderen dat er een onderzoek komt naar de misdaden die door beide zijden werden begaan en om gerechtigheid te doen geschieden voor het Srilankaanse volk. Izaskun Bilbao Barandica, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik steun deze resolutie over de schendingen van de mensenrechten en de oorlogsmisdaden in Sri Lanka. Behalve dat we onze solidariteit betuigen met de slachtoffers en de gewelddaden veroordelen, en gezien de bezorgdheid over het feit dat de rechtelijke macht niet onafhankelijk is, is het cruciaal dat er een diepgaand, onafhankelijk en transparant onderzoek wordt ingesteld door een onafhankelijk orgaan om de schuldigen aan beide zijden van het conflict ter verantwoording te roepen en te straffen. Er dient een eind te komen aan de straffeloosheid van oorlogsmisdaden als we willen voorkomen dat deze gebeurtenissen zich in de toekomst herhalen. Naast andere wreedheden zijn er bombardementen op de burgerbevolking van Sri Lanka uitgevoerd. Vierenzeventig jaar geleden hebben de troepen van Franco in mijn land de bevolking van Guernica gebombardeerd en meer dan de helft van de bevolking gedood, een gebeurtenis
175
176
NL
Handelingen van het Europees Parlement
die Picasso zo treffend heeft uitgebeeld. Vanaf dat moment is Guernica uitgegroeid tot universeel symbool voor vrede en verzet. Wij willen allemaal vooruitgang boeken met verzoening. Daarom moeten wij de regering van Sri Lanka aanmoedigen, steunen en erop aandringen dat zij doorgaat met de processen teneinde werkelijke rechtvaardigheid en vrede te bereiken. Karima Delli, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag van de Verenigde Naties, dat op 11 april verschenen is, wordt licht geworpen op de oorlogsmisdrijven en de misdaden tegen de mensheid die in Sri Lanka zijn begaan in het conflict tussen de regeringstroepen van de heer Rajapaksa en de onafhankelijkheidsbeweging van de Tamil Tijgers. De confrontaties in mei en juni 2009 waren de aanleiding voor oorlogsmisdrijven en misdaden tegen de mensheid, waarbij duizenden burgers om het leven zijn gekomen. Wij mogen niet werkloos toekijken hoe degenen die hier verantwoordelijk voor zijn en de plegers van deze misdrijven ongestraft blijven. De regering van de heer Rajapaksa heeft er alles aan gedaan om te voorkomen dat het VN-verslag openbaar gemaakt zou worden en veroordeelt zelfs de conclusies van dit verslag. De pers in Sri Lanka wordt het zwijgen opgelegd en journalisten zijn het slachtoffer van intimidatie en willekeurige hechtenis. De belangrijkste informatiewebsite van de oppositie is geblokkeerd door de gerechtelijke autoriteiten en de toegang tot vluchtelingenkampen is nog altijd zeer beperkt, ook voor de Verenigde Naties. De Tamil-minderheid is het slachtoffer van een genocide waaraan geen naam wordt gegeven. We moeten zo snel mogelijk een waarnemingsmissie van het Europees Parlement naar het noorden van Sri Lanka te sturen om te zien wat daar daadwerkelijk gebeurt en om het grondbeginsel van zelfbeschikking van de volkeren opnieuw te doen gelden. (Spreekster verklaart zich bereid een "blauwe kaart"-vraag krachtens artikel 149, lid 8 van het Reglement te beantwoorden) Charles Tannock (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik hoorde het rechtstreeks in het Frans en de daar gebezigde term was 'génocide', wat volkerenmoord betekent en dat heeft een specifieke betekenis in het internationale recht. Waarom heeft de Srilankaanse regering, als ze daar op uit zou zijn, dan zojuist 200 000 Tamils vrijgelaten? Het is absurd om de Srilankaanse regering van volkerenmoord te beschuldigen. Ik zou het op prijs stellen als de afgevaardigde die uitlating terugnam. Karima Delli (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer Tannock, ik gebruikte dat woord bij wijze van metafoor, vooral om het fenomeen een naam te geven. Ik heb er echter ook bij gezegd dat het niet de goede benaming was. De dingen moeten recht worden gezet. In elk geval mag dat wat er met de Tamil-minderheid gebeurt niet worden afgedaan als een onbeduidend akkefietje. Geoffrey Van Orden (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de spreekster voor mij deed een oproep om een bepaalde commissie naar Sri Lanka te sturen om ter plaatse te kijken wat er gaande is. Mag ik haar eraan herinneren dat de Delegatie voor de betrekkingen met de Zuid-Aziatische landen naar Sri Lanka geweest is, waarvan er ook een behoorlijk aantal leden hier in het Parlement aanwezig is. Sterker nog, collega Mann maakte nog gewag van de reis naar Sri Lanka. Spreekster luistert kennelijk niet naar wat er in dit debat gezegd wordt. Er zijn al mensen naar Sri Lanka geweest. Zij kennen het land en zijn op de hoogte van de ontwikkelingen aldaar. Het is mij een raadsel waar mevrouw Delli al deze nonsens vandaan haalt.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Karima Delli (Verts/ALE). - (FR) U hebt gelijk, we hebben een missie gestuurd en ik erken het geweldige karakter van deze missie aangezien u eraan gewerkt hebt. Toch moeten we ook druk uitoefenen, wat betekent dat we dit soort operaties absoluut moeten herhalen. Marie-Christine Vergiat, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Sri Lanka is een land in chaos. De burgeroorlog is officieel twee jaar geleden beëindigd, en we weten onder wat voor omstandigheden dat is gebeurd. De Verenigde Naties hebben jammerlijk gefaald in dit land. De verslagen van ngo's zijn vernietigend. Tussen januari en mei 2009 zijn duizenden burgers gedood. Beide kampen hebben afschuwelijke wreedheden begaan, maar het lijkt te zijn aanvaard dat de regeringsgezinde krachten opzettelijk zones onder vuur hebben genomen waar ze de burgerbevolking hadden aangemoedigd om zich te verschuilen. Sindsdien wringt de Srilankaanse regering zich in allerlei bochten om zichzelf vrij te pleiten en de toegang tot justitie te ontzeggen aan hen die op zijn minst als slachtoffers van oorlogsmisdrijven moeten worden aangemerkt. De regering heeft voortdurend geprobeerd om het aantal burgers dat aanwezig is in het oorlogsgebied te laag te schatten, terwijl de overheid hen heeft afgesneden van elke vorm van humanitaire hulp, inclusief voedsel, water en medische zorg. De Tamil Tijgers zijn deels verantwoordelijk voor deze misdaden. Ze hebben kindsoldaten ingelijfd en de burgerbevolking gebruikt als menselijk schild, maar dat doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de regeringsautoriteiten ter plaatse. Het rechtvaardigt helemaal niets. De VN heeft lang gewacht alvorens de situatie in dit land aan de kaak te stellen. Wat nog erger is, is dat de Srilankaanse regering er alles aan gedaan heeft om publicatie van het laatste verslag in het bijzonder te voorkomen en om de conclusies te verwerpen. Wij kunnen het verslag van 11 april alleen maar verwelkomen. De resolutie die ons vandaag is voorgelegd is een stap in de goede richting. Wat mij betreft had die nog wel een stap verder mogen gaan. Het is hoog tijd dat het internationale recht zijn werk doet, zowel in Sri Lanka als elders. Jaroslav Paška, namens de EFD-Fractie. – (SK) Mijnheer de Voorzitter, het langdurige gewapende conflict tussen de regeringsstrijdkrachten en de strijdkrachten van de Liberation Tigers Tamil Eelam (LTTE), dat gruwelijke gevolgen heeft gehad voor de in het strijdgebied levende burgerbevolking, is in 2009 beëindigd. Na afloop van de burgeroorlog heeft president Mahinda Rajapaksa van Sri Lanka toegezegd alle beschuldigingen van overtreding van het oorlogsrecht en het internationale humanitaire recht tijdens het gewapende conflict te onderzoeken. In het VN-verslag dat in april dit jaar is gepubliceerd staat dat er door beide partijen operaties zijn uitgevoerd zonder enige aandacht voor de bescherming, de rechten, het welzijn en het leven van burgers. Desondanks hebben de verantwoordelijke autoriteiten in Sri Lanka zelfs twee jaar na de beëindiging van het conflict de verantwoordelijken voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht niet ter verantwoording geroepen. De rechterlijke macht functioneert in veel gevallen niet en daarom moeten we door middel van onze resolutie de pogingen van de VN steunen om rechtsherstel te bereiken, evenals vergelding voor het vermoorden en martelen van duizenden burgers tijdens de gewelddadige strijd tussen de LTTE-militairen en de regeringsstrijdkrachten op Sri Lanka. Filip Kaczmarek (PPE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de dramatische gebeurtenissen in Sri Lanka die staan beschreven in het VN-verslag laten zien tot welke problemen een gewapend conflict kan leiden. Wat daar is gebeurd, is het zoveelste bewijs dat het gebruik
177
178
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van wapens en geweld om geschillen op te lossen slechts andere gigantische problemen veroorzaakt. In Europa wordt al eeuwenlang nagedacht over het begrip rechtvaardige oorlog. Het is uitermate pijnlijk dat in deze moderne wereld zelfs een theoretisch rechtvaardige oorlog onvermijdelijk onschuldige en onterechte slachtoffers eist. Het maakt hierbij niet uit hoe we die rechtvaardige oorlog definiëren. In het geval van Sri Lanka wijst steeds meer informatie erop dat de oorlog voor geen van de partijen rechtvaardig was. De winnaar heeft niet altijd gelijk, hoe hij ook zijn best doet om het tegendeel te bewijzen. Als de regering van Sri Lanka zoals zij heeft verklaard inderdaad verzoening wil bereiken, dan moet dit gebeuren op basis van de waarheid over de gebeurtenissen tijdens de strijd met de Tamil Tijgers. Er kan geen sprake zijn van verzoening zonder openheid over oorlogsmisdaden, onafhankelijk door wie ze gepleegd zijn. Er kan geen sprake zijn van verzoening als partijen hun eigen zonden taboe verklaren en niet toestaan dat erover wordt gesproken. Claude Moraes (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vele Parlementsleden hebben de politieke ontwikkelingen in Sri Lanka nauwgezet gevolgd, inclusief die in de Tamilgemeenschap in de diaspora en op het eiland zelf. Waar we het vandaag over hebben, is een verslag van het deskundigenpanel van de secretaris-generaal van de VN over de aansprakelijkheid in Sri Lanka. Tot nu toe heb ik nog geen van de aanwezigen twijfel horen uiten aan de integriteit van dat verslag. Ik heb het verslag gelezen en er met beide partijen uitvoerig over gesproken. Als we van mening zijn dat we het bij dit verslag moeten laten en er geen onderzoek moet komen naar de gebeurtenissen van januari tot mei en vooral niet de deur op een kier moeten zetten voor een onderzoek naar de vele beschuldigingen die beide partijen uiten, wat heeft een verslag als dit dan voor zin? Mij intrigeert juist dat een van de organisaties van de Tamilgemeenschap in de diaspora, het Global Tamil Forum, gezegd heeft – en dat met de nodige nadruk – dat geloofwaardige beschuldigingen tegen de Tamil Tijgers ook nagetrokken horen te worden. Er ligt kortom een verslag dat een vervolg moet krijgen en ik breek hier dan ook een lans voor een echt verantwoordingsproces, dat Sri Lanka duidelijkheid, gerechtigheid en verzoening brengt na het doorlopen van een pijnlijk, maar niettemin noodzakelijk onderzoek. Laima Liucija Andrikienė (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is weerzinwekkend dat gedurende het slepende gewapende conflict in Sri Lanka waaraan in 2009 een einde kwam bijna 100 000 mensen gedood zijn, onder wie tienduizenden burgers, waarvan de meesten in de slotfase van het conflict om het leven kwamen. De internationale gemeenschap zou moeten aandringen op een grondig internationaal onderzoek naar geloofwaardige berichten van gruwelijkheden, begaan door beide partijen. Het is jammer dat landen als Rusland en China tegen bespreking van het onderwerp in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waren en ook tegen een beslister aandringen van de secretaris-generaal op een onderzoek naar de gruwelijkheden die begaan zijn. Het deskundigenpanel van de VN liet er geen misverstand over bestaan dat zowel de regering van Sri Lanka als de Tamilopstandelingen ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en van de mensenrechten begaan hebben, die in een aantal gevallen wellicht gelijkstaan aan oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vandaar dat ik mij volledig achter het voorstel uit het VN-verslag schaar om onverwijld een internationaal juridisch mechanisme in werking te stellen. Sari Essayah (PPE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, uit het VN-verslag blijkt dat in de laatste bloedige maanden van de burgeroorlog in Sri Lanka, die 25 jaar duurde, duizenden burgers zijn gedood door artillerievuur van de regeringstroepen. De VN zei ook dat de Tamilrebellen op hun beurt meer dan 300 000 burgers als menselijk schild hebben gebruikt en hebben geschoten op mensen die probeerden te vluchten. Beide partijen hebben dus in een oorlogssituatie de mensenrechten en het internationaal recht ernstig geschonden. Het is belangrijk dat, nu er verzoeningsgesprekken plaatsvinden, de VN een onpartijdig en onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdaden kan doen. De resolutie van het Parlement is evenwichtig geformuleerd en moedigt de partijen aan zich met elkaar te verzoenen en vrede te stichten. George Sabin Cutaş (S&D). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, in de conclusies van het VN-verslag dat op 25 april 2011 werd gepubliceerd, zijn ernstige beschuldigingen van een groot aantal schendingen van mensenrechten en internationale rechtsnormen verwoord, schendingen gepleegd door zowel de regering van Sri Lanka als door de strijdkrachten van de rebellen die werden verslagen in een burgeroorlog die meer dan 28 jaar heeft geduurd. In het verslag wordt gesteld dat de regeringstroepen tienduizenden burgers hebben gedood door woongebieden, ziekenhuizen en zelfs centra voor humanitaire hulp van de VN te bombarderen. Aan de andere kant gebruikten de rebellen tal van burgers als menselijk schild, waarbij burgers die het conflictgebied trachtten te ontvluchten, ter plekke werden neergeschoten. Net als andere sprekers voor mij vind ik dat er een onafhankelijk internationaal mechanisme moet worden ingesteld om de oorlogsmisdaden in dit land en andere ernstige mensenrechtenschendingen te onderzoeken. Er moet een onpartijdig, transparant onderzoek komen, dat licht zal werpen op wie er verantwoordelijk is voor deze misdaden, die de internationale gemeenschap hebben geschokt. Graham Watson (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit goed onderbouwde verslag maakt in zijn geheel – niet alleen in de afzonderlijke conclusies die het trekt – opnieuw duidelijk dat in een oorlog de waarheid als eerste sneuvelt. Waar het echter niet in slaagt, is aan te geven welk beleid nodig is om de wonden van dat land te helen. Te veel landen hebben te lang de ogen gesloten voor de dingen die daar gebeurden. Nu is er behoefte aan passende maatregelen, aan een gecoördineerd optreden van de internationale gemeenschap, om al degenen die zo zwaar hebben geleden verlichting en gerechtigheid te brengen. Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Watson heeft volkomen gelijk met zijn vaststelling dat het eerste slachtoffer van oorlog, zeker van deze, de waarheid is. Natuurlijk moeten we ook erkennen dat de burgerbevolking altijd het slachtoffer van dergelijke conflicten wordt en het VN-verslag heeft duidelijk aangetoond dat beide partijen daarvoor verantwoordelijk zijn: vooral de regering, maar ook de Tamil Tijgers. Zowel het een als het ander moet onderzocht worden. Ons standpunt is dat een fatsoenlijk onderzoek erg onwaarschijnlijk is als de onderzoekscommissie door de regering wordt ingesteld. We dringen er dan ook op aan om een onafhankelijke commissie de beschuldigingen te laten onderzoeken die het VN-panel ter ore zijn gekomen, beschuldigingen van oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de
179
180
NL
Handelingen van het Europees Parlement
menselijkheid. Als we de noodzaak daarvan niet inzien, zal een oplossing uitblijven, aangezien vrede alleen komt als gerechtigheid eraan voorafgaat. Gerechtigheid is alleen mogelijk op basis van waarheid en die vinden we alleen door een onafhankelijk onderzoek in te laten stellen. Charles Tannock (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, eindelijk heerst er in Sri Lanka vrede, na een kwarteeuw van terroristische rebellie, en het VN-verslag over de overwinning van de Srilankaanse regeringstroepen op de Tamil Tijgers is rijk aan kritiek maar arm aan harde, onomstotelijke feiten. De insteek die het verslag kiest, lijkt de inspanningen te ondergraven die de regering van Sri Lanka zich op dit moment getroost om tot waarheidsvinding en wederzijds begrip te komen, met name via de Lessons Learnt and Reconciliation Commission, en lijkt voorbij te gaan aan het feit dat de regering toch echt meer dan 200 000 Tamilgevangenen heeft vrijgelaten. Natuurlijk moeten alle opzettelijke wreedheden die door soldaten tegen de burgerbevolking zijn begaan, bestraft worden. Daar ben ik het mee eens, maar er zijn geen eenduidige aanwijzingen dat daar een gericht beleid van de regering achter zat. Ik zou het Parlement eraan willen herinneren dat de Tamil Tijgers een aanbod voor een capitulatie onder internationaal toezicht van de hand gewezen hebben en er in plaats daarvan de voorkeur aan gaven om de strijd in een bloedbad te beëindigen, wat volstrekt verwerpelijk was. Overigens zijn de consequenties van de tweeslachtige houding van de internationale gemeenschap tegenover Sri Lanka duidelijk: een verlies aan invloed en onvermogen om richting aan de ontwikkelingen te geven. Intussen is China in de bres gesprongen en een van Sri Lanka’s meest bevriende naties en pleitbezorger van het land bij de VN geworden. En hoe China tegen de mensenrechten aankijkt hoef ik u hier vast niet te vertellen. László Andor, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 25 april 2011 publiceerden de Verenigde Naties het advies dat het door de VN-secretaris-generaal ingestelde deskundigenpanel uitbracht over de aansprakelijkheid met betrekking tot het gewapende conflict in Sri Lanka. Het panel vond geloofwaardige beschuldigingen die, als ze op waarheid berusten, neerkomen op grove schendingen van de internationaal humanitair recht en de mensenrechten door het leger van Sri Lanka en de Tamil Tijgers, en in sommige gevallen op oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid. Het panel doet de secretaris-generaal van de VN en de regering van Sri Lanka ook een reeks aanbevelingen die, in de woorden van het panel, kunnen dienen als kader voor een doorlopende en constructieve samenwerking tussen de secretaris-generaal en Sri Lanka voor het vaststellen van aansprakelijkheid. De aanbevelingen omvatten het instellen van een echt onderzoek door de regering van Sri Lanka en de inwerkingstelling van een onafhankelijk mechanisme door de secretaris-generaal van de VN. De VN hebben laten weten dat hun secretaris-generaal de verslagen, conclusies en aanbevelingen zorgvuldig aan het bestuderen is en de Hoge Commissaris voor de mensenrechten heeft er bij de Srilankaanse regering op aangedrongen om de door het panel voorgestelde maatregelen snel uit te voeren en te zorgen dat er recht wordt gedaan. Van haar kant heeft de regering van Sri Lanka het verslag in de meest krachtige bewoordingen van de hand gewezen. Eerder deze week legde hoge vertegenwoordiger Ashton namens de EU een verklaring af, waarbij ze het EU-standpunt herhaalde dat een
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
onafhankelijk onderzoek naar deze zwaarwegende aantijgingen het verzoeningsproces helpt versterken en bijdraagt aan duurzame vrede en veiligheid in Sri Lanka. De hoge vertegenwoordiger wees erop dat de kwestie van de aansprakelijkheid gezien moet worden als essentieel onderdeel van het nationale verzoeningsproces. De EU hoopt daarom dat de regering van Sri Lanka oog zal hebben voor de constructieve elementen van het verslag en spoort haar aan ten aanzien van de inhoud van het verslag de samenwerking met de secretaris-generaal van de VN te zoeken. De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt dadelijk plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 149) Michèle Striffler (PPE) , schriftelijk. – (FR) Het conflict tussen de regering van Sri Lanka en de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) kwam eind mei 2009 tot een einde en heeft geleid tot meer dan 90 000 doden. Veel Srilankanen die door het geweld in hun land ontheemd waren, zijn na de vijandelijkheden weer teruggekeerd naar hun woonplaatsen. Er zijn echter nog steeds 75 000 vluchtelingen die een hard leven leiden in kampen in Tamil Nadu, India. Sri Lanka moet een tweeledige uitdaging het hoofd bieden. Het moet zien te herstellen van een langdurige crisis. In het verslag van de deskundigen van de Verenigde Naties, dat op 25 april is gepubliceerd, worden de vermeende schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechten geloofwaardig bevonden. In het belang van het recht en de verzoening in Sri Lanka is het belangrijk om een onpartijdig, transparant en onafhankelijk onderzoek in te stellen. Bovendien moet het land zich voorbereiden op de verschillende natuurrampen, zoals overstromingen, aardverschuivingen, cyclonen en droogte, waaraan het wordt blootgesteld. 16.2. Azerbeidzjan (debat) De Voorzitter. – Aan de orde zijn zes ontwerpresoluties over Azerbeidzjan (3) . Marie-Christine Vergiat, auteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, we buigen ons nogmaals over de situatie in Azerbeidzjan. De democratische situatie in dit land is dramatisch genoeg. Toch is dit land een niet-verwaarloosbare partner binnen het Oostelijk Partnerschap van de Europese Unie. Oppositiepartijen en niet-gouvernementele organisaties blijven aanvallen op de mensenrechten en de politieke onderdrukking die daar aan de orde van de dag zijn, aan de kaak stellen, om maar niet te spreken van de corruptie van het zittende regime. De waarden van democratie en mensenrechten maken in theorie deel uit van de waarden van de Europese Unie. Zouden wij geen lessen moeten trekken uit wat er gebeurd is in wat de Arabische landen worden genoemd, en van onze oostelijke partners moeten eisen wat wij niet hebben geëist van bepaalde regeringen, met name die van Tunesië, Libië en Egypte? Zouden we, mijnheer Andor, er niet op toe moeten zien dat democratie eindelijk zegeviert in deze landen, dat we minimale vereisten hebben op dit punt?
(3)
Zie notulen.
181
182
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ik vind dat de resolutie die aan ons is voorgelegd op zijn best een resolutie is met een minimaal profiel. Daarom hebben wij ons gedistantieerd van deze resolutie en zullen wij ons van stemming onthouden. Charles Tannock, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, helaas is Azerbeidzjan een semiautoritaire staat met een eenpartijstelsel, waar politieke oppositie tegen het dynastieke bewind van de familie Aliyev maar nauwelijks getolereerd wordt. De verkiezingen van december vorig jaar resulteerden zoals te verwachten was in een overweldigende meerderheid voor Hejdar Aliyevs Nieuwe Azerbeidzjaanse Partij. De OVSE maakte bekend dat de manier waarop deze verkiezingen gehouden werden niet afdoende was om van een aanmerkelijke voortgang in de democratische ontwikkeling van het land te kunnen spreken. Het OVSE-verslag stelde verder dat de vrijheid van meningsuiting beperkt en een normale politieke dialoog nagenoeg onmogelijk was, deels omdat de media sterk aan banden gelegd waren. Nu bereiken ons nieuwe berichten over acties tegen oppositionele partijen en journalisten. Dat is niets ongebruikelijks, maar het is goed om ons in dit Parlement van tijd tot tijd rekenschap te geven van de ware aard van het Aliyev-bewind. Dit is per slot van rekening een land dat, net als alle EU-lidstaten, lid is van de Raad van Europa en daarnaast opgenomen is in ons oostelijk EU-partnerschap. Naar verluidt is Azerbeidzjan de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten toegedaan, maar de werkelijkheid ziet er heel anders uit. Het land geeft talloze oliedollars uit om buitenstaanders van de welwillende aard van zijn regime te doordringen, maar ik en vele anderen met mij zijn niet helemaal overtuigd. Cristian Dan Preda, auteur. – (RO) Mijnheer de Voorzitter, ik zal beginnen met bemoedigend nieuws. Ik bedoel de vrijlating van de twee bloggers, Adnan Hajizade en Emin Milli, over wie we het in dit Parlement hebben gehad. Voor het overige is de situatie in Azerbeidzjan echter uiterst zorgwekkend. Ons bereiken berichten over het lastig vallen van journalisten en het intimideren van mensenrechtenactivisten, die strafrechtelijk worden vervolgd. Daarnaast waren er 200 arrestaties in de nasleep van de recente protesten in Bakoe, in maart en april. Al deze incidenten roepen bij ons ernstige vraagtekens op, vooral omdat we niet moeten vergeten dat Azerbeidzjan het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft ondertekend. De Azerbeidzjaanse autoriteiten zijn kennelijk niet tot het inzicht gekomen dat er een dialoog tussen hen en het maatschappelijk middenveld tot stand moet worden gebracht en dat de autoriteiten geen druk op de maatschappij behoren uit te oefenen. Ik hoop niettemin dat wij uiteindelijk tot samenwerking kunnen komen binnen het Oostelijk Partnerschap en in de Parlementaire Vergadering Euronest. Marietje Schaake, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, hoewel we ingenomen zijn met de vrijlating van Adnan Hajizade en Emin Milli, valt er uit Azerbeidzjan verder niet veel goeds te berichten. Het Europees Parlement maakt zich ernstig zorgen over de grove beknotting van de vrijheid van meningsuiting en vergadering waar men in Azerbeidzjan na de vreedzame protesten in de maanden maart en april van dit jaar toe overging. Jonge mensen, burgerrechtactivisten, journalisten en oppositieleiders worden gekoeioneerd en geïntimideerd. Een aantal demonstranten is veroordeeld in een monsterproces dat in de late avonduren werd gehouden en waarbij de aangeklaagden geen advocaat in de arm konden nemen. Omgekeerd werden de meeste advocaten niet verwittigd van de plaats
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
waar de processen werden gehouden. Het Azerbeidzjaanse Huis van de Mensenrechten is op last van het ministerie van Justitie gesloten. Aan dit klimaat van angst en intimidatie en aan de schendingen van de mensenrechten moet een einde komen. De Azerbeidzjaanse regering verspeelt haar geloofwaardigheid door het schenden van verdragen die zij zelf ondertekend heeft, zoals dat van de Raad van Europa en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. We willen dat president Aliyev zijn woord houdt. Ook Europa verspeelt geloofwaardigheid als we niet optreden tegen deze schendingen. Die zouden tastbare consequenties moeten hebben voor de betrekkingen tussen de EU en Azerbeidzjan. Ulrike Lunacek, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, een paar dagen geleden hebben we in het Europees Parlement in Brussel de feestelijke opening van Euronest gevierd. Azerbeidzjan is medeoprichter van deze vergadering en heeft zich als zodanig bekend tot democratie, mensenrechten, de rechtsstaat, vrijheid van vergadering en mediapluralisme. Dit is ook een fundamenteel onderdeel van de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan, die plaatsvinden sinds juli 2010. In het licht hiervan is het echt schokkend hoe de Azerbeidzjaanse regering zich de afgelopen twee maanden heeft gedragen ten aanzien van vreedzaam demonstrerende mensen. Hier zijn jonge mensen – die zich hadden georganiseerd via sociale netwerken als Facebook – gearresteerd en op beschuldiging van 'drugsmisbruik' tot wel tweeënhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat zij vreedzaam hebben gedemonstreerd. Anderen dreigt eenzelfde lot. Minstens dertig personen die eveneens vreedzaam hebben geprotesteerd, zijn heimelijk en achter gesloten deuren veroordeeld tot vijf tot acht dagen gevangenisstraf, zonder dat zij contact hebben kunnen opnemen met hun juridische vertegenwoordigers. Dames en heren, commissaris, dit is onacceptabel! In een gezamenlijke ontwerpresolutie van de vijf grootste fracties in het Parlement roepen wij op tot de onmiddellijke vrijlating van al deze mensen en tot de daadwerkelijke realisatie van de rechtsstaat, vrijheid van meningsuiting en mediapluralisme, zoals president Aliyev ons jaren geleden – in 2005 – heeft beloofd en heeft gezegd: "In Azerbeidzjan wordt geen enkele journalist vervolgd". Hij moet zich eindelijk aan deze beloften houden. Ik hoop echt dat we het, tegen de tijd dat de interparlementaire vergadering is gepland, in juni, voor elkaar hebben gekregen dat al deze mensen zijn vrijgelaten, inclusief krantenredacteur Eynulla Fatullayev, en dat de regering en de regeringspartijen zich eindelijk aan hun beloften houden. Anders kunnen de consequenties niet uitblijven. Eduard Kukan, namens de PPE-Fractie. – (SK) Mijnheer de Voorzitter, de situatie op het gebied van de democratie en de mensenrechten in Azerbeidzjan wordt terecht als zorgwekkend ervaren. Het gaat om de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van vereniging en nog veel meer. We zijn getuige van incidenten betreffende arrestaties van en politieke druk op democratische activisten, journalisten en de politieke oppositie. Azerbeidzjan moet evenals andere landen in de regio een duidelijk signaal krijgen dat schendingen van de mensenrechten en burgerrechten onder geen beding toelaatbaar zijn. Als ze een partner willen zijn van de Europese Unie, moeten ze de Europese normen en waarden respecteren. Het debat over de schendingen van mensenrechten en democratische standaarden zou over de hele zuidelijke Kaukasus moeten gaan. In verband daarmee wil ik ook wijzen op het herhaaldelijke oplaaien van de spanningen tussen Azerbeidzjan en Armenië in
183
184
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Nagorno-Karabach. Deze situatie vormt een veiligheidsrisico voor de hele regio. Ook om die reden is het nodig juist nu deze resolutie aan te nemen. De Europese Unie zou niet alleen in Azerbeidzjan maar in de hele regio actiever moeten optreden. We zouden lering meten trekken uit het conflict tussen Rusland en Georgië en herhaling van dergelijke tragedies moeten voorkomen. Kristian Vigenin, namens de S&D-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is waar dat de situatie in Azerbeidzjan moeilijk is en er redenen tot bezorgdheid zijn. Hier zou ik met name het geval van de heer Hajiyev willen noemen. Mij dunkt dat de autoriteiten horen te begrijpen dat vreedzame protesten in elk democratisch land een vanzelfsprekend onderdeel van het politieke leven vormen en dat verschil van mening en van politieke overtuiging een basiskenmerk van een democratische maatschappij is. Dat gezegd hebbende moet mij van het hart dat het nogal ongelukkig is dat we de spoeddebatten over Azerbeidzjan en Belarus achter elkaar voeren – een week nadat Azerbeidzjan samen met ons, het Europees Parlement, verwelkomd werd als oprichtend lid van de Parlementaire Vergadering Euronest. Onze betrokkenheid hoort zowel de overheden als het maatschappelijk middenveld te gelden en we moeten meer doen dan urgente maatregelen treffen en dringende resoluties aannemen. Het Oostelijk Partnerschap en Euronest zijn goede platforms voor zulke bemoeienis en ik heb het gevoel dat er in Azerbeidzjan een nieuwe wind opsteekt, een hernieuwd verlangen naar politieke dialoog. De PSC brengt in juni een bezoek aan Azerbeidzjan en zou die gelegenheid moeten aangrijpen om het vraagstuk van de mensenrechten ter sprake te brengen, maar ook om tot een consistentere dialoog met het land te komen. Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik durf te beweren dat de zorg van de Europese burgers om het democratische gehalte van dit land, net als in het geval van Georgië en Armenië, groter zou zijn als het Azerië zou heten in plaats van Azerbeidzjan. Hoe het ook zij, mijn fractie kan het niet eens zijn met de heer Vigenin. De media in Azerbeidzjan zijn niet vrij. Verkiezingen verlopen er niet eerlijk. De mensen staan er bloot aan willekeur en soms aan geweld van de kant van overheidsfunctionarissen. Op de vreedzame demonstraties van de laatste weken is met een repressie gereageerd die je eerder in een Arabisch dan een Europees land zou verwachten en die afkomstig is van een achttien jaar oud regime dat geleidelijk alle hoop op vooruitgang heeft gesmoord. De deelname van dit land aan het Europese nabuurschapsbeleid dient eerder afhankelijk gesteld te worden van democratische hervormingen dan van de bereidheid om de Nabucco-pijpleiding van olie te voorzien. Heidi Hautala, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, democratie en de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat vormen een wezenlijk bestanddeel van de nieuwe associatieovereenkomst waar Azerbeidzjan en de Europese Unie momenteel over onderhandelen. Zonder eerbiediging van deze grondbeginselen lijkt een gemeenschappelijke toekomst van Azerbeidzjan en zijn Europese partners uitgesloten. Verder ben ik het eens met de afgevaardigden die stellen dat we gesprekken met deelnemers aan het Oostelijk Partnerschap met een volstrekt duidelijke en onbevooroordeelde instelling in moeten gaan. Laten we vooral niet geloven dat we er met een schrobbering van Belarus vanaf zijn, want er zijn ernstige problemen in Azerbeidzjan en verschillende andere landen van het Oostelijk
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Partnerschap en ik hoop dat de binnenkort te verrichten studie waartoe de Subcommissie mensenrechten opdracht heeft gegeven ons enig houvast biedt voor de manier waarop we deze landen op hun mensenrechtensituatie kunnen aanspreken. Jaroslav Paška, namens de EFD-Fractie. – (SK) Mijnheer de Voorzitter, Azerbeidzjan is één van de speciale partners van de Europese Unie, één van de grondleggers van de Euronest-groep en profiteert daarom van bevoorrechte betrekkingen met de Europese Unie. Als land met een zo uitzonderlijke positie heeft het echter bij de sluiting van gemeenschappelijke overeenkomsten als partner van de Europese Unie toegezegd de grondbeginselen van democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat te respecteren, die een elementaire voorwaarde zijn voor deze samenwerking. Daarom is het ongegrond arresteren van journalisten, vertegenwoordigers van jeugdorganisaties en burgeractivisten onacceptabel, evenals het verbieden van vredige demonstraties en het gebruik van fysiek geweld tegen demonstranten. Ik verwacht dat de hoge vertegenwoordiger en vicevoorzitter van de Commissie, barones Ashton, en de Europese Commissie de regering van Azerbeidzjan hierop zullen aanspreken, onze bezorgdheid zullen overbrengen over de onderdrukking van de democratie in het land en onmiddellijk herstel zullen eisen. Door de voorliggende resolutie aan te nemen geven we de Commissie en de hoge vertegenwoordiger daartoe het benodigde mandaat. Sari Essayah (PPE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het is enigszins grotesk dat onze Euronest-partners Azerbeidzjan en Belarus beide achter elkaar worden behandeld met betrekking tot urgente gevallen van schending van de mensenrechten. Respect voor Europese waarden zou toch een voorwaarde voor het partnerschap moeten zijn. Volgens mensenrechtenorganisatie Amnesty International proberen de Azerbeidzjaanse autoriteiten critici in het land de mond te snoeren om grotere protesten, zoals we de afgelopen maanden in de Arabische wereld hebben gezien, te voorkomen. In de afgelopen weken heeft de Azerbeidzjaanse politie verscheidene demonstraties in het land uiteengeslagen en vertegenwoordigers van de oppositie gearresteerd op grond van valse beschuldigingen, vaak drugsbezit. Het geval Savalan en andere gevallen van demonstranten die de afgelopen tijd zijn gearresteerd, tonen aan hoe zwak ontwikkeld de grondrechten in Azerbeidzjan zijn en hoe ver de autoriteiten willen gaan om dissidenten de mond te snoeren. Seán Kelly (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Azerbeidzjan stemt zeer treurig. We hebben hier te maken met een land dat op het gebied van politieke rechten eigenlijk geen enkele vooruitgang geboekt heeft sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Er zijn eenvoudigweg te veel voorbeelden van gebrek aan vrijheid – vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, die onmisbaar zijn voor een goed werkende democratie. Verder zijn er aanwijzingen dat gevangenen gemarteld worden, staat de rechter het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs altijd toe enzovoort. Natuurlijk moeten we met dit land, waar we een nauwe band mee hebben, in dialoog treden, maar mijn standpunt gaat meer in de richting waarin de heer Watson denkt: dat we namelijk ook streng moeten zijn, omdat je niets voor elkaar krijgt als je altijd maar weer kiest voor pappen en nathouden. Dus ja, ik hoop met u op een dialoog en ook op betrokkenheid, maar vind wel dat we meer op onze strepen moeten gaan staan voor vrijheid: vrijheid van meningsuiting en bovenal de persvrijheid.
185
186
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Mitro Repo (S&D). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering zijn universele grondrechten en de hoekstenen van een democratische samenleving. Het is triest dat het middel van intimidaties en arrestaties wordt ingezet om de diversiteit van het maatschappelijk middenveld te onderdrukken. Azerbeidzjan is partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en lid van de Raad van Europa en heeft de verantwoordelijkheid om de mensenrechten van zijn burgers te waarborgen en te eerbiedigen. Bloggers, journalisten en burgeractivisten hebben in Azerbeidzjan geen vrijheid van meningsuiting en vreedzame protesten zijn verboden. Jongeren mogen geen gebruik maken van nieuwe communicatietechnologie en sociale media en worden zelfs gestraft wanneer ze dat wel doen. Dit is ironisch, omdat het land juist zou profiteren van een actief en divers maatschappelijk middenveld. Azerbeidzjan moet binnen het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap dan ook worden gestimuleerd om de democratie en de mensenrechten te ontwikkelen. Vytautas Landsbergis (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de resolutie over Azerbeidzjan uiten we onze huiver voor Noord-Afrikaanse toestanden in dit land, dat in een Europees partnerschap opgenomen is. De autoriteiten daar dienen in hun opstelling tegenover de oppositie en vreedzame demonstranten elke gelijkenis met de regimes in Noord-Afrika, Rusland of Belarus te vermijden. De vrees en de waarschuwing daarvoor vallen op te maken uit het document dat we hier bespreken, al zou het op een aantal punten die kritiek wel wat scherper kunnen formuleren. De passage over de verslechtering in de mensenrechtensituatie en het stijgend aantal incidenten zou moeten beginnen met het woord 'onlangs', aangezien het hier niet gaat om een algemene, jarenlange ontwikkeling van kwaad tot erger. Integendeel, tot de gebeurtenissen dit voorjaar boekte Azerbeidzjan redelijk veel vooruitgang en werd het door de Human Rights Watch niet gerekend tot duidelijk tekortschietende landen als China, Irak, Israël, Rusland, Saoedi-Arabië of Oezbekistan. Omdat Azerbeidzjan niet genoemd werd, leek het land er beter voor te staan, maar nu is er behoefte aan een iets beter afgewogen standpunt. Vasilica Viorica Dăncilă (S&D). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, Azerbeidzjan moet zijn verplichtingen aan de Europese Unie niet alleen nakomen als een actieve partner van de EU binnen het Europees nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap, maar ook als een van de oprichtende leden van Euronest. Dit houdt ook in: eerbiediging van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat, alsmede van fundamentele vrijheden die worden gewaarborgd door het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat door Azerbeidzjan is ondertekend. Een land dat een wereldwijd erkende democratie wil worden, kan het zich niet veroorloven zijn burgers, in het bijzonder jonge mensen, te verhinderen vreedzaam te demonstreren. Evenmin is het normaal om hun het afleggen van examens te ontzeggen, enkel omdat zij er politieke opvattingen op nahouden die anders zijn dan die van de huidige leiders van het land. Wij, de Europese partners, verlangen in Azerbeidzjan een continue dialoog met het maatschappelijk middenveld, een pers die vrijheid van meningsuiting geniet en die verslag kan doen zonder enige politieke druk, opdat het publiek correct wordt geïnformeerd,
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
alsmede vrije, ongecensureerde toegang tot het internet om de communicatie tussen Azerbeidzjan en Europa te vergemakkelijken. Justas Vincas Paleckis (S&D). − (LT) Mijnheer de Voorzitter, het moderne Azerbeidzjan heeft twee verschillende gezichten. Enerzijds laat Azerbeidzjan een indrukwekkende economische groei zien, mede als gevolg van de enorme hoeveelheden olie waarover het land beschikt, de vooruitgang in de onderhandelingen met de Europese Unie over een associatieovereenkomst en de deelname aan de Parlementaire Vergadering Euronest. Anderzijds vinden er arrestaties plaats en worden er aan de pers beperkingen opgelegd, waardoor er sprake is van een situatie die gevaarlijk veel overeenkomsten vertoont met die in Belarus, zoals mijn collega-leden hebben opgemerkt. Naar mijn mening moeten de autoriteiten in Bakoe besluiten om naar de publieke opinie te luisteren, omdat niet bewegen geen optie is, en de Europese Unie, met al haar instrumenten, moet helpen bij het kiezen van de juiste richting. László Andor, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de ontwikkelingen in Azerbeidzjan op het gebied van democratie en mensenrechten blijven voor ieder van ons een punt van ernstige zorg. De laatste paar jaar zagen we een zorgwekkende trend van toenemende inperkingen op dit gebied. De parlementsverkiezingen van 7 november 2010 waren niet van dien aard dat gesproken kan worden van een noemenswaardige vooruitgang in de democratische ontwikkeling van het land. Ook op andere terreinen moet Azerbeidzjan volgens ons de mate waarin het aan zijn verplichtingen tegenover de Raad van Europa en de OVSE voldoet verbeteren. Om te beginnen de persvrijheid: er is een algeheel gebrek aan pluralisme in de media. Verder zijn er berichten over intimidatie van en geweld tegen journalisten, evenals over dubieuze gerechtelijke procedures tegen vertegenwoordigers van de media. Individuele gevallen op dit gebied blijven een bron van zorg. De vrijheid van vergadering is een andere kwestie die mij zeer verontrust. De laatste maanden gaven een aantal drastische stappen van de overheid tegen georganiseerde protesten te zien, evenals tegen pogingen om protesten geïnspireerd op de Arabische voorjaarsrevolutie te organiseren. De opsluiting van activisten en andere repressieve maatregelen tegen critici zijn zeer betreurenswaardig. Op de Europese Unie rust de verantwoordelijkheid klare taal te spreken over het belang van democratie, mensenrechten en eerbiediging van de rechtsstaat. Dat heeft Commissievoorzitter Barroso persoonlijk gedaan tijdens zijn bezoek aan Bakoe in januari en het zal bij toekomstige bezoeken hoog op de agenda staan. Mensenrechten en democratie zijn de hoekstenen voor onze samenwerking met Azerbeidzjan in het kader van de bestaande partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst. Vorig jaar hebben we een nieuw Subcomité justitie, vrijheid, veiligheid en mensenrechten en democratie opgericht. Democratie en mensenrechten vormen ook kernthema bij onze onderhandelingen over een nieuwe associatieovereenkomst. Ik ben blij dat Azerbeidzjan bereid is over deze benadering te spreken. Ik ben ook te spreken over de rol die het Europees Parlement speelt bij het propageren van democratische waarden onder onze partners in Azerbeidzjan, ook via het werk dat het verzet in de samenwerkingscommissie EU/Azerbeidzjan. De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
187
188
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De stemming vindt dadelijk plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 149) Monica Luisa Macovei (PPE), schriftelijk. – (RO) Iedereen die in Azerbeidzjan kritiek heeft op de overheid wordt het zwijgen opgelegd. In de resolutie van het Europees Parlement en rapporten van mensenrechtenorganisaties worden ernstige mensenrechtenschendingen aan de orde gesteld. Eén zo’n schending die ik de Raad in een schriftelijke vraag onder de aandacht heb gebracht, betreft de journalist Eynulla Fatullayev, die nog altijd gevangen wordt gehouden, ondanks een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten gunste van zijn vrijlating. Ik heb hier destijds op gewezen en ik dring er nu op aan dat de bepalingen over laster, smaad en belediging (artikel 147 en 148) uit het Wetboek van Strafrecht worden verwijderd. Uit een recent onderzoek over Azerbeidzjan van Transparency International blijkt dat de regering geen maatregelen neemt om de corruptie te bestrijden en dat onafhankelijke rechtspraak niet is gewaarborgd. Verder beantwoordden de autoriteiten de protesten die op 11 maart en 2 april plaatsvonden met arrestaties en intimidatie. Democratie is gebaseerd op de vrijelijk door het volk tot uitdrukking gebrachte wil. Ik verzoek de Raad en de Commissie om er bij de Azerbeidjaanse autoriteiten op aan te dringen de mensenrechten te eerbiedigen, vooral wat betreft vrijheid van meningsuiting en vreedzaam betogen, alsmede concrete maatregelen te nemen om de corruptie te bestrijden en het rechtssysteem te hervormen. De Europese Unie moet steun geven aan allen die hun leven en vrijheid op het spel zetten in dit land, voor de waarden die wij delen. Fiorello Provera (EFD) , schriftelijk. – (IT) Azerbeidzjan neemt actief deel aan het Europese nabuurschapsbeleid, is een van de zes oostelijke partners van de EU en is een van de oprichters van de Parlementaire Vergadering Euronest. De belangrijkste waarden van deze drie initiatieven zijn eerbiediging van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat. Deze initiatieven moeten een constante politieke dialoog op gang brengen, op basis waarvan de betrekkingen tussen de aangesloten landen zich kunnen verdiepen en Europa hen kan begeleiden bij hervormingen. Wij zijn van mening dat een spoedresolutie niet voldoende of zelfs contraproductief zou kunnen zijn voor het doel dat we willen bereiken, namelijk constante vooruitgang van Azerbeidzjan bij het bereiken de doelstellingen van volledige, moderne democratie. De instellingen die zijn opgezet onder de zowel op interparlementair als op intergouvernementeel niveau gesloten overeenkomsten zijn hiervoor bedoeld; zij zijn de geschikte instanties om uitleg te geven over eventuele schendingen van rechten en op doeltreffende wijze goed gedrag en democratische hervormingen te stimuleren. Tadeusz Zwiefka (PPE), schriftelijk. – (PL) We besteden voor de zoveelste keer aandacht aan de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en de behandeling van journalisten in Azerbeidzjan. Verschillende bronnen melden dat de situatie van journalisten en alle politieke activisten in dit land steeds moeilijker wordt. De president van Azerbeidzjan, Ilham Aliyev, heeft al in 2005 beloofd dat de rechten van alle journalisten door de staat zullen worden beschermd en behoed en dat zij bij ieder gevaar kunnen rekenen op hulp. De werkelijkheid toont echter aan dat het bij loze beloften blijft. Ik heb zelf vele jaren gewerkt als journalist en ken het beroep als mijn broekzak. Deze zaak ligt me daarom bijzonder na aan het hart. In Azerbeidzjan wordt het journalisten bijzonder lastig gemaakt om hun basistaken uit te voeren, namelijk het eerlijk en geloofwaardig verstrekken van informatie. Het is onacceptabel dat journalisten moeten werken onder dreiging van arrestatie of fouillering. De autoriteiten van Azerbeidzjan moeten zich realiseren dat het functioneren van vrije en onafhankelijke media een duidelijk signaal is
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
aan de internationale samenleving dat het land een geloofwaardige partner is op het wereldtoneel. De boodschap van het Europees Parlement moet helder zijn. De voordelen van economische samenwerking met de Europese Unie mogen niet verhullen dat verwacht wordt dat de Europese normen voor eerbiediging van de mensenrechten worden nagestreefd, vooral op het gebied van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Zij zijn pijlers van de democratie; wanneer zij ontbreken, is het bestaan van een moderne democratische samenleving niet mogelijk. 16.3. Belarus (debat) De Voorzitter. – Aan de orde zijn zes ontwerpresoluties over Belarus (4) . Jiří Maštálka, auteur. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, we dienen ons bij de beoordeling van de situatie te laten leiden door het besef dat onze partners en buren precies dezelfde objectieve insteek verdienen als die wij hanteren bij de beoordeling van onze eigen landen. Als arts wil ik benadrukken dat geweld te allen tijde geweld is en blijft, ongeacht waar het gepleegd wordt. Geweld is in strijd met onze gemeenschappelijke waarden. We moeten proberen ervoor te zorgen dat alle mensen die nu overal ter wereld in de gevangenis zitten een waardige en vanuit gezondheidsoogpunt correcte behandeling krijgen. De onlangs opgerichte Euronest-vergadering moet gebruikt worden als platform voor uitwisselingen en samenwerking. Als gevolg van de getroffen maatregelen kan deze doelstelling in het geval van Belarus echter niet volledig worden gerealiseerd. Het besluit betekent een inbreuk op de Verklaring van Praag en leidt tot vertraging van de potentiële positieve veranderingen in de wederzijdse samenwerking. Onze inspanningen zijn gericht op de totstandbrenging van een verenigd Europa. Vooral de jongeren, maar ook Belarus hebben daar recht op. Dat betekent dat we goed moeten nagaan of restricties wel het juiste middel zijn om ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld in Belarus ons als ware vrienden ziet. Ik wil u tegen de achtergrond van de herdenkingen van de Tsjernobylramp van 25 jaar geleden vragen om Belarus, een land dat zo enorm veel te verduren heeft gehad, met andere ogen te gaan bekijken. Want met name het Belarussische volk was het slachtoffer van deze ramp. Om Belarussen te verbieden aanwezig te zijn bij de officiële herdenking beschouw dan ook ik als een belediging van dit volk. Nog even een opmerking voor de heer Tannock. Ik weet dat het in het Engels moeilijk is om snel te spreken. Ik hou van het Engels als de taal van Shakespeare, maar probeert u de volgende keer eens te spreken in de taal van Johann von Goethe. Misschien bent u dan beter te begrijpen. Ik zeg dat als Tsjech. Justas Vincas Paleckis, auteur. − (LT) Mijnheer de Voorzitter, in de vijf maanden die zijn verstreken sinds 19 december is de politieke atmosfeer in Belarus dramatische verslechterd. De repressie van de democratische oppositie, de vrije pers en het maatschappelijk middenveld neemt toe. Ook schendt Belarus internationale verdragen. Ik ben altijd voor een dialoog met Minsk geweest, maar onder de huidige omstandigheden wordt dat heel moeilijk, zo niet onmogelijk. En dat geldt des te meer omdat er vanuit Minsk ook (4)
Zie notulen.
189
190
NL
Handelingen van het Europees Parlement
willekeurige beschuldigingen aan het adres van de Europese Unie worden geuit en er soms zelfs getreiter klinkt. In de resolutie wordt gevraagd dat er moet worden gezocht naar een nieuwe manier om het maatschappelijk middenveld en de oppositie van Belarus te helpen, en dat is niet meer dan redelijk. Misschien is het een illusie, maar ik denk dat zelfs Moskou en Kiev zouden kunnen helpen door met Minsk over de vrijlating van politieke gevangenen te praten. Cristian Dan Preda, auteur. – (RO) Mijnheer de Voorzitter, in het vorige debat zinspeelde ook ik, samen met een aantal medeafgevaardigden, op de vorige week gehouden zitting van de Parlementaire Vergadering Euronest, waarbij de Belarussische afgevaardigden afwezig waren, zoals u weet. Hun afwezigheid is gerechtvaardigd omdat parlementariërs in Minsk niet vrij worden gekozen. Daarnaast is de mensenrechtensituatie in dit land nog steeds uiterst kritiek. Ik meen dat wij allemaal van afschuw werden vervuld door de repressieve maatregelen tegen de betogers in december. Op dit moment worden zes van de zeven kandidaten die het tegen president Loekasjenko opnamen, nog steeds vervolgd en geïntimideerd. Veel andere mensen, onder wie de medewerkers van deze kandidaten, zitten in de gevangenis, enkel omdat ze hadden meegedaan. Ik ben van mening dat er twee belangrijke dingen moeten worden gedaan: 1. Er moet een onafhankelijk onderzoek naar de repressieve maatregelen komen. 2. Ik ben van mening dat de economische sancties tegen de Republiek Belarus moeten worden uitgebreid naar de staatsbedrijven in dit land, die een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van de regio. Kristiina Ojuland, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor de vierde keer dit jaar bespreken we de situatie in Belarus, maar toch zijn de politieke gevangenen die in december werden aangehouden nog steeds niet vrijgelaten. We zijn de Raad erkentelijk voor de herinvoering van visarestricties en de bevriezing van de tegoeden van hoge Belarussische regeringsfunctionarissen, wat duidelijk maakte dat onze diepe zorg om de mensen in Belarus niet slechts holle retoriek is. Misschien zijn we niet duidelijk genoeg geweest. Daarom doen we een beroep op de Europese Unie om de beperkende maatregelen tegen het regime van Loekasjenko uit te breiden. Weloverwogen, gerichte economische sancties tegen staatsbedrijven zullen een uitwerking hebben die de Belarussische autoriteiten niet kunnen negeren. Het misdadige bewind van Loekasjenko leunt zwaar op de inkomsten uit de export van chemische stoffen, producten van de zware industrie en textiel door staatsbedrijven. Door de Europese markt daarvoor te sluiten, kunnen we tonen dat we vastberaden zijn het bewind van Loekasjenko ten val te brengen. Het ligt in onze macht om de doorslag te geven. Een wisseling van de macht is waar de bevolking van Belarus naar smacht. We mogen hun de langverwachte vrijheid niet onthouden. Michał Tomasz Kamiński (ECR), auteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in het kader van Belarus spreken we over politiek en over mensenrechten. Ik kies vandaag voor een onconventionele benadering en noem de namen van twee personen die aan dit thema verbonden zijn. De eerste is mijn vriend, Anatol Lyabedzka, een geweldige Belarus en Europeaan, die onlangs is vrijgelaten uit de gevangenis nadat hij daar, naar mijn stellige overtuiging, onrechtmatig honderd dagen heeft vastgezeten. Ik wil hem vandaag vanuit
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
deze zaal een solidariteitsbetuiging sturen - ik ben ervan overtuigd dat ik dit namens de meerderheid van de afgevaardigden kan doen - omdat hij dit absoluut verdient. De tweede persoon die ik wil noemen is Andrzej Poczobut, journalist van Gazeta Wyborcza, een van de leidende dagbladen in Polen. Samen met honderdduizenden Polen roep ik op tot zijn vrijlating, omdat ook hij op dit moment gevangen zit. Ook hij wordt alleen maar vervolgd omdat het regime Loekasjenko bang is voor de vrije meningsuiting die het fundament is van iedere democratie. Vandaag zijn wij als Europeanen in deze zaal bijeen en ik denk dat we niet anders kunnen dan luid en duidelijk zeggen: 'ja' voor een vrij Belarus, 'ja' voor democratie in Belarus en 'ja' voor de Belarussische natie in Europa. (Applaus) Raül Romeva i Rueda, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek opnieuw mijn afschuw uit over het voortdurende klimaat van angst en intimidatie ten opzichte van politieke tegenstanders in Belarus en de aanhoudende pesterijen en vervolging van oppositieleden sinds de presidentsverkiezingen in december 2010. Ten tweede laak ik ten zeerste alle veroordelingen wegens deelname aan rellen. Ik beschouw al deze dubieuze veroordelingen als politiek gemotiveerd. Ik zou willen benadrukken dat de rechtszaken achter gesloten deuren hebben plaatsgevonden. De gevangenen hebben niet de gelegenheid gekregen om getuigen à decharge op te roepen en onder fatsoenlijke omstandigheden en op regelmatige basis bijeen te komen met hun juridische vertegenwoordigers. De raadslieden van de aangeklaagden hebben verscheidene waarschuwingen van het ministerie van Justitie ontvangen en enkelen van hen zijn uit de orde van advocaten geroyeerd. Ik ben van mening dat het bij deze processen aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Tot slot veroordeel ik het gebrek aan respect voor de grondrechten van de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting door de Belarussische autoriteiten en dring erop aan dat de demonstranten die nog steeds in hechtenis zijn onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten en dat alle aanklachten tegen hen worden ingetrokken. Jacek Protasiewicz, namens de PPE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Belarus verslechtert inderdaad letterlijk met de dag, zowel op politiek als op economisch vlak. Op het gebied van politiek en burgerlijke vrijheden zijn we getuige van de start van de schandalige processen tegen de belangrijkste rivalen van Alexander Loekasjenko in de laatste presidentsverkiezingen. We zien de repressie van de onafhankelijke media, waaronder de wekenlange detentie van Andrzej Poczobut. De economische teruggang is zichtbaar in de redenominatie van de roebel, de financiële crisis en de problemen met lopende betalingen. Bovendien verliest Alexander Loekasjenko de controle, niet alleen over de situatie in het land, maar ook over zijn eigen gedrag. Zijn verbazingwekkende, schokkende en beledigende uitspraken aan het adres van de Oekraïense president en de heer Barroso zijn hier een voorbeeld van. Dames en heren, Commissie en Raad, de tijd van woorden en oproepen is voorbij, het is tijd voor actie. Paragraaf 8 van onze resolutie is duidelijk. Het is tijd om economische sancties in te stellen, want dat is de enige taal die Loekasjenko begrijpt. Wanneer we vandaag economische sancties instellen, kunnen we verwachten dat er een einde komt aan de schandalige processen en de schandalige repressie, omdat Loekasjenko alleen die taal verstaat. Het is dus tijd om onze reactie op de gebeurtenissen in Belarus vastberaden naar een volgend niveau te tillen.
191
192
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Mitro Repo, namens de S&D-Fractie. − (FI) Mijnheer de Voorzitter, Belarus wordt niet voor niets de laatste dictatuur van Europa genoemd. In Belarus kun je in de gevangenis terechtkomen door je bij verkiezingen kandidaat te stellen en je mening in het openbaar te uiten. De afgelopen presidentsverkiezingen waren niet democratisch. Bovendien maakt de wetgeving van Belarus de vrijheid van vergadering onmogelijk, laat staan de vrijheid van meningsuiting. Intimidatie van de oppositie en onafhankelijke mensenrechtenbewegingen zijn een chronisch probleem in het land geworden. Een goed functionerende democratie is afhankelijk van actieve deelname van de oppositie en het maatschappelijk middenveld aan het politieke debat. Mensenrechten zijn universeel, onvervreemdbaar en onderling afhankelijk. Belarus heeft de plicht om de mensenrechten van zijn burgers te waarborgen en te eerbiedigen. Belarus moet binnen het kader van het Oostelijk Partnerschap van de Europese Unie op alle mogelijke manieren worden gesteund bij de ontwikkeling van een goed functionerende democratie en de mensenrechten. De Europese Unie moet gerichte sancties en het gebruik ervan overwegen, want het maatschappelijk middenveld mag, gezien de huidige situatie in Belarus, niet worden gestraft. Leonidas Donskis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het ziet er geenszins naar uit dat het Belarussische bewind in de komende maanden of jaren uit zichzelf zal veranderen. Alleen door zeer sterke druk van de Europese Unie kunnen we verwachten dat er iets gebeurt. Belarus gaat door met het schenden van alle grondrechten en burgerlijke vrijheden. Gedurende de laatste maand hebben we kunnen beleven dat de Belarussische autoriteiten herhaaldelijk blijk hebben gegeven van hun minachting en geringschatting voor de grondrechten van vrijheid van vergadering en meningsuiting. We zouden hier kunnen spreken over de matrix van de onveranderlijkheid van Loekasjenko en zijn bewind, maar mogen niet met een dergelijk pessimistische opmerking sluiten. We moeten begrijpen dat een werkelijke reactie een signaal aan de Belarussen zou zijn – aan de Belarussische natie – dat ze welkom zijn in Europa, waarbij tegelijkertijd druk op het bewind moet worden uitgeoefend en de schendingen van de mensenrechten in duidelijke bewoordingen aan de kaak moeten worden gesteld. We mogen ons niet laten misleiden door Loekasjenko, die soms de hand uitstrekt naar de Europese Unie alleen om Rusland woedend te maken of vice versa. Dit is onaanvaardbaar. Wat er in Belarus aan de hand is moet op zeer principiële wijze worden beoordeeld, en er moet meer druk worden uitgeoefend. Tomasz Piotr Poręba, namens de ECR-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we discussiëren gemiddeld een keer per twee maanden over de gebeurtenissen in Belarus - het is vandaag al de derde keer dit jaar. We noemen gevallen van schending van de mensenrechten, we noemen de namen van oppositieactivisten die in gevangen zijn gezet en we bespreken hoe vele maatschappelijke en niet-gouvernementele organisaties in hun activiteiten worden beperkt. Al deze zaken vragen inderdaad om een veroordeling en een bijzonder sterk protest van onze kant. Ik ben echter van mening dat het net zo belangrijk is, zo niet belangrijker, dat de Europese Unie daadwerkelijk en substantieel betrokken is bij de opbouw van het maatschappelijk middenveld, financiële steun verleent aan niet-gouvernementele organisaties en de vrije media, en ook economische sancties oplegt.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Wat die economische sancties betreft lijkt het erop dat nu het moment is aangebroken om ze zo snel mogelijk in te voeren. Vandaag stemmen we over een resolutie die bedoeld is om de Belarussische samenleving moreel te steunen. Ik vind dat hier concrete maatregelen op moeten volgen, zowel financiële maatregelen als economische sancties, zodat de vrijheid en democratie in dit land hersteld kan worden. Krisztina Morvai (NI). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, tijdens onze discussie over de mensenrechtensituatie in Belarus kwamen er twee vragen bij me op. De eerste vraag is: wat zou u ervan zeggen als we een van de leden uit de huidige regering van Loekasjenko over een of twee jaar hier in het Europees Parlement zouden terugzien, en wel als vicevoorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE), de commissie die zich bezighoudt met burgerlijke vrijheden en mensenrechten? Mijn tweede vraag is: wanneer is het zover dat ik tijdens een van deze debatten op donderdagmiddag tussen de landen buiten de Europese Unie een land als de Verenigde Staten of Israël op de agenda zie staan, nu we het toch al de hele tijd over mensenrechtensituaties hebben ? Over beide vragen wil ik in de resterende twee minuten nog een paar dingen zeggen. De ene vraag had betrekking op het lid van de regering-Loekasjenko. Dames en heren, Kinga Göncz, lid van de regering van de Hongaarse Loekasjenko, Ferenc Gyurcsány, is ondervoorzitter van LIBE en leest de vertegenwoordigers van Italië, Frankrijk en andere democratieën de les over mensenrechten. Waarmee is deze Hongaarse Loekasjenko, Ferenc Gyurcsány, ook al weer beroemd geworden? Met dezelfde dingen, soms zelfs in ernstigere vorm, die dit verslag noemt in verband met Loekasjenko en Belarus, en waartegen u protesteert, wat betekent dat u Loekasjenko en Belarus, een land buiten de Europese Unie, harder afrekent op deze zaken dan Ferenc Gyurcsány en Hongarije. Dan heb ik het ook over het feit dat de Hongaarse Loekasjenko praktisch elk significant protest tegen de regering met geweld heeft onderdrukt. Ikzelf heb een schadevergoeding ontvangen en excuses gekregen van de politie voor het feit dat men ook mij, als vertegenwoordiger van het Europees Parlement, van zeer dichtbij met traangas in het gezicht heeft gespoten. Het meest verbijsterende feit is dat er nu nog steeds leidende figuren uit de protesten tegen de regering in de gevangenis zitten, hetzij om een onherroepelijke gevangenisstraf uit te zitten, hetzij in voorarrest. De andere vraag betreft de Verenigde Staten. Daar hebben ze ook de doodstraf, en de martelingen in Guantánamo zijn dezelfde als die in Belarus waartegen u protesteert. Kan het zo zijn dat iemand de hand probeert te leggen op het nationaal bezit van Belarus? Is dat misschien de reden dat men willekeurig voor dit land heeft gekozen, met name gezien de sancties waarmee u dreigt, die effect zullen hebben op het nationaal bezit en de overheidsbedrijven? Bernd Posselt (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zit niet vaak op één lijn met de heer Maštálka, maar vandaag wel. Ten eerste wil ik zeggen dat alle partijen ervoor moeten vechten dat er in Belarus eindelijk sprake is van democratie en de rechtsstaat. Ten tweede wil ik een lans breken voor meertaligheid. Net als hij ben ik afkomstig uit een mini-Europa, het voormalige Habsburgse rijk, dat in veel opzichten niet slecht was, maar dat uiteen viel omdat de grootste taalgroep – namelijk de mijne, de Duitse – er altijd op stond dat iedereen Duits sprak. Dat was het einde van een multinationale gemeenschap. Charles, ik heb een
193
194
NL
Handelingen van het Europees Parlement
hoge pet van je op, maar wij zijn hier voor meertaligheid en juist voor de rechten van de kleine talen. Wat betreft Belarus wil ik zeggen dat Kroatië en Slovenië twintig jaar geleden vrije landen werden – en in augustus kwamen daar de Oostzeestaten, Rusland en Oekraïne bij. Niemand had gedacht dat er twintig jaar later nog een dictatuur in Europa zou zijn. Helaas is er niet slechts één. Er is Belarus, er is een dictatoriale ontwikkeling in Rusland, er is een achterwaartse ontwikkeling in Oekraïne en er zijn problemen in Moldavië en Transnistrië. We moeten dus eenvoudigweg onder ogen zien dat de vrijheid van onze oostelijke buren in verschillende mate gevaar loopt. We moeten daarom heel duidelijk zijn, strategisch denken en vrijheid en de rechtsstaat tot maatstaf maken van onze betrekkingen met alle oostelijke buren, en vooral als het gaat om Belarus. Marek Henryk Migalski (ECR). (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik begin met een persoonlijk verhaal. Ik ben benaderd door de organisatie Libereco Partnership for Human Rights met het verzoek om een van de gevangen oppositieactivisten in Belarus, namelijk Dimitri Bondarenko, te adopteren. Ik zou iedereen die zich met deze zaken bezighoudt, willen voorstellen om contact op te nemen met deze organisatie en een van de onderdrukte Belarussen en hun familie te adopteren, als antwoord op de vraag wat we kunnen doen voor degenen die feitelijk zo dichtbij zijn, in een buurland van de Europese Unie. Ik weet eigenlijk zeker dat we allemaal voor sterke, duidelijke maatregelen zijn. Het is in deze zaal allemaal al gezegd. Er zijn sancties nodig, we moeten krachtige taal gebruiken omdat we Loekasjenko alleen kunnen aanspreken in een taal die hij begrijpt, en dat is de taal van het eigenbelang, de taal van de macht. Om de mensenrechten en de democratie te redden, moeten we een taal gebruiken die in Minsk wordt verstaan. Ik heb de indruk dat we hier al vele malen over hebben gesproken, maar dat onze woorden weinig hebben opgeleverd. Deze oproep is uiteraard gericht aan dit Huis en alle organen en instellingen van de Europese Unie. Ik stel echter ook voor dat u deze uitdaging meeneemt naar uw eigen land, naar uw eigen regering. Die beschikken namelijk minimaal over dezelfde overredingskracht als de Europese Unie om de heer Loekasjenko ervan te overtuigen dat hij democratie en vrijheid moet invoeren in Belarus. Eija-Riitta Korhola (PPE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, na de verkiezingen in december begon de Belarussische president Loekasjenko doelbewust de toch al zwakke politieke oppositie en onafhankelijke media neer te slaan. Ongeveer veertig mensen die na de verkiezingen aan demonstraties hadden deelgenomen, werden beschuldigd van het organiseren van onlusten, waarop een maximumstraf van vijftien jaar hechtenis staat. In strijd met de democratische beginselen is de macht in Belarus zeer stevig bij de president geconcentreerd. Loekasjenko zit nu in zijn vierde termijn als president en heeft in de afgelopen zestien jaar laten zien dat zijn bewegingen in de richting van democratie slechts een cynisch spel zijn. De beperkingen die de Europese Unie Belarus heeft opgelegd zijn dus totaal gerechtvaardigd en zouden zelfs moeten worden aangescherpt. Ik sta volledig achter de oproep die het Parlement gisteren heeft gedaan aan de Internationale IJshockeybond om Belarus het recht te ontnemen om het Wereldkampioenschap van 2014 te organiseren als dat land niet al zijn politieke gevangenen vrijlaat. De Europese Unie moet ook gerichte economische sancties instellen en meer steun geven aan niet-gouvernementele organisaties in Belarus.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vasilica Viorica Dăncilă (S&D). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, de internationale gemeenschap, waarvan de Europese Unie ook deel uitmaakt, dringt er al lange tijd bij de Belarussische autoriteiten op aan de internationale verplichtingen die zij zijn aangegaan te eerbiedigen, de repressieve maatregelen tegen vertegenwoordigers van de oppositie te staken, de tijdens diverse demonstraties gearresteerde betogers vrij te laten, een einde te maken aan de repressieve maatregelen tegen de vrije pers, het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten, en eerlijke en transparante rechtspraak toe te staan. De Belarussische autoriteiten moeten begrijpen dat wanneer zij nalaten om eerbied aan de dag te leggen voor de mensenrechten en de rechtsstaat, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring die werd afgelegd op de top van het Oostelijk Partnerschip op 7 mei 2009 en die mede door de Belarussische regering werd ondertekend, de Europese Unie zich niet tot enige vorm van steun zal kunnen committeren. Ulrike Lunacek, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb om het woord gevraagd, omdat ik nog eens terug wil komen op hetgeen mevrouw Morvai eerder heeft gezegd. Kinga Göncz behoort niet tot mijn partij, maar het stuit mij tegen de borst hoe mevrouw Morvai gebruik maakt van een debat over de laatste dictatuur in Europa – Belarus onder de heer Loekasjenko – om een respectabel lid van dit Parlement in diskrediet te brengen door haar uit te maken voor een Hongaarse Loekasjenko. (Applaus) Dit strookt in het geheel niet met de waarden of het aanzien van ons gemeenschappelijk Europees Parlement, waarvoor we allemaal zijn gekozen. Krisztina Morvai (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij af of mevrouw Lunacek naar mij heeft geluisterd toen ik vertelde dat mevrouw Göncz lid was van de Hongaarse Loekasjenko-regering – de regering van de heer Gyurcsány. Antwoord alstublieft op mijn vraag, mevrouw Lunacek. Wat weet u van de veelvuldige schendingen van de mensenrechten die 2006 in Hongarije hebben plaatsgevonden? Kunt u deze gebeurtenissen alstublieft even recapituleren? Ze waren in ieder geval niet minder ernstig en niet minder in aantal dan de schendingen door Loekasjenko, en als advocaat voor mensenrechten veroordeel ik beide – uw partijvrienden die de vrije mening aan banden leggen en mensen willekeurig opsluiten, en eveneens de schendingen van de mensenrechten door Loekasjenko. Beide gevallen zijn onduldbaar en u, als leden van het Parlement, dient zowel het een als het ander te bestrijden. Ulrike Lunacek, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat de vorige spreekster het een en ander door elkaar heeft gehaald. Er is geen Loekasjenko-partij in Hongarije. Ik kom niet uit Hongarije en ik ben geen lid van een sociaaldemocratische partij of fractie in dit Huis, maar ik vind het onaanvaardbaar wanneer een lid van dit Parlement iemand anders in dit Parlement bekritiseert door haar te vergelijken met een lid van een dictatoriale partij in een ander land buiten de EU. (Applaus) Martin Schulz (S&D). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Göncz is een afgevaardigde van mijn fractie. Je kunt tegen Ferenc Gyurcsány zijn of voor hem. Je kunt mevrouw Göncz veroordelen of je kunt haar steunen. Het is absoluut aan iedereen zelf om, vrij en onafhankelijk, te beslissen of je voor of tegen een politieke overtuiging van een bepaalde persoon bent.
195
196
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Het debat dat wij hier voeren, gaat over de laatste dictatuur in Europa. Het gaat over één van de meest wrede en bloedigste dictaturen op het Europese continent. Ik vind het volslagen onacceptabel dat een vrij gekozen, democratisch lid van mijn fractie vergeleken wordt met een bloeddorstige dictator. Ik vind dat het Parlement dit ook moet afkeuren, vooral als het afkomstig is van de vertegenwoordiger van een partij die erom bekendstaat dat zij de Roma-minderheid in Hongarije benadert met een haat en een vervolging die zijn gelijke in Europa niet kent. Als hier één persoon is die niet het recht heeft om mevrouw Göncz te bekritiseren, dan is het wel mevrouw Morvai. (Applaus) Charles Tannock, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het over Belarus hebben, en mij niet bezighouden met de binnenlandse politiek van Hongarije. De ineenstorting van de Sovjet-Unie is inmiddels twintig jaar geleden, maar president Loekasjenko van Belarus doet alsof er in het geheel niets is veranderd. Politieke onderdrukking is net zo wijdverbreid als ten tijde van de Sovjet-Unie en wordt door de geheime dienst van Loekasjenko – die provocatief genoeg nog altijd KGB wordt genoemd – ten uitvoer gebracht. Zoals we uit de protesten na de verkiezingen van verleden jaar december hebben geleerd, staat Loekasjenko geen afwijkende meningen toe en schijnt hij de activisten voor de democratie graag met geweld te bejegenen en te intimideren. Uit de resolutie van vandaag komt duidelijk naar voren dat Loekasjenko de vervolging van en de pesterijen tegen de tegenstanders van zijn ijzeren bewind nog heeft versterkt. We roepen hem op om met deze zinloze onderdrukking op te houden, alle politieke gevangen vrij te laten, om in plaats daarvan Belarus weer terug te brengen op het pad van een werkelijke, pluralistische democratie met meer partijen. Verleden week waren tijdens de openingszitting van de Parlementaire Vergadering Euronest volkomen terecht geen vertegenwoordigers uit Belarus aanwezig. Belarus is het ontbrekende stukje van de democratische legpuzzel van Europa, en ik kijk uit naar de dag dat dit land weer naar de Europese familie terugkeert. Alfreds Rubiks (GUE/NGL) . – (LV) Mijnheer de Voorzitter, ik geef mijn volledige steun aan het Europees Parlement en de aanwezige leden wanneer zij aandringen op het feit dat mensenrechten niet alleen binnen de Europese Unie maar in de gehele wereld grondrechten zijn en dat deze de basis vormen van het leven. Ik sta echter niet achter het op brede schaal beschuldigen van een land (zonder een specifiek voorbeeld te geven), het staatshoofd of alle burgers van dat land van misdrijven die zij niet hebben gepleegd. Wanneer we het hebben over het feit dat iemand van de oppositie (en niet alleen van de oppositie maar ook andere personen) na bepaalde gebeurtenissen is gearresteerd en wij in die omstandigheid iets van een dictatorschap menen te zien, wat is dan het nut van rechtbanken binnen een democratisch systeem? Laten we de rechter oordelen over datgene dat is gebeurd en over wie terecht of onterecht is veroordeeld of gearresteerd. Het feit dat je in de oppositie zit, maakt nog niet dat je alles maar kunt doen wat in je opkomt. Ik verzoek eenieder dan ook een uiterst tolerante en evenwichtige houding aan te nemen. László Andor, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is uiterst bezorgd over de situatie in Belarus en met name over de ontwikkelingen in de nasleep van de schending van verkiezingsnormen bij de presidentsverkiezingen op 19 december 2010. De onderdrukking neemt nu toe, met een aantal lopende rechtszaken tegen voormalige presidentskandidaten en het merendeel van de in hechtenis verblijvende activisten.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen aan de gang die zouden kunnen leiden tot de sluiting van de twee overgebleven onafhankelijke kranten – Nasha Niva en Narodnaya Volya – en de pesterijen tegen de politieke oppositie, het maatschappelijk middenveld en de onafhankelijke media gaan ononderbroken door. De vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft een aantal algemene en specifieke verklaringen over de situatie in Belarus afgegeven. We hebben in duidelijke bewoordingen de verslechterende situatie veroordeeld en Belarus herhaaldelijk opgeroepen om een eind te maken aan de aanhoudende onderdrukking van de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld, alle politieke gevangen vrij te laten en de politieke processen te staken. We hebben ook onze ernstige bezorgdheid geuit over de berichten over foltering en andere vormen van slechte behandeling, intimidatie en onregelmatigheden tijdens de processen. Ik wil u er ook aan herinneren dat de Raad in januari restrictieve maatregelen heeft aangenomen, die een reisverbod en een bevriezing van tegoeden omvatten. Op het moment staan 175 mensen op de lijst – dit in vergelijking tot de veertig namen die na de verkiezingen van 2006 werden genoemd voor een visumverbod en een bevriezing van tegoeden – en indien de ontwikkelingen daarom vragen, zullen we nog meer namen op de lijst zetten. Bovendien overwegen we verdere mogelijke maatregelen, ook economische. We hebben met onze boodschappen duidelijk gemaakt dat we zullen doorgaan met ons engagement voor het Belarussische volk en het maatschappelijk middenveld. We boeken vooruitgang bij de vereenvoudiging van de visumverlening. De Raad heeft op 28 februari onderhandelingsrichtsnoeren inzake vergemakkelijking van de visumverlening en overnameovereenkomsten aangenomen, en we moedigen de lidstaten aan om optimaal gebruik te maken van de bestaande speelruimte die de Visumcode biedt, met name de mogelijkheid om af te zien van leges voor visa of deze te verminderen voor bepaalde categorieën burgers. Inzake steunverlening verviervoudigt de Commissie haar steun aan het Belarussische volk en maatschappelijk middenveld. We blijven bij ons beleid van kritisch engagement in Belarus. Dit werd nog eens duidelijk gemaakt in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari. Tegelijkertijd is het duidelijk dat iedere verbetering van onze bilaterale betrekkingen ervan zal afhangen of Belarus bereid is om de beginselen van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten te respecteren. Tot slot wil ik zeggen dat de situatie in Belarus bovenaan onze agenda blijft staan. Ik ben er verheugd over dat een grote meerderheid van dit Parlement bereid is om een serieus debat hierover voort te zetten en zich niet laat afleiden. We zullen de ontwikkelingen verder goed in de gaten houden en we zijn erop voorbereid te reageren als dit nodig mocht zijn. De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt dadelijk plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 149) Jacek Olgierd Kurski (ECR), schriftelijk . – (PL) Wij zijn al langere tijd getuige van het politieke onvermogen van de Europese Unie ten opzichte van de tragische situatie in Belarus. Opeenvolgende oproepen en resoluties leveren niets op. De harde hand van het bewind van Alexander Loekasjenko maakt de oppositie monddood en sluit haar leiders op in gevangenissen of stuurt ze naar zogenaamde strafkolonies. Het volstaat hier de naam
197
198
NL
Handelingen van het Europees Parlement
te noemen van Andrey Sannikau, de presidentskandidaat van de oppositie wiens proces een maand geleden is begonnen, of die van Nikolai Statkevich, die vastzit in een KGB-gevangenis. Wat heeft de Europese Unie gedaan om hen vrij te krijgen? De sleutel voor een succesvolle revolutie in Belarus ligt in handen van Rusland dat altijd een bondgenoot is geweest van het regime. Het is daarom de moeite waard om tijdens de eerstkomende bijeenkomst met de leiders van het Kremlin te stoppen met de gesprekken over een gemeenschappelijke Europese veiligheidszone van de Atlantische Oceaan tot de Oeral, zoals de leiders van Frankrijk en Duitsland willen, en de echte uitdagingen aan te gaan die vlak over onze grens te vinden zijn. De economische crisis in Belarus is het moment voor verandering. Alle internationale hulp moet afhankelijk worden gesteld van democratische hervormingen in Belarus. 17. Stemmingen De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming. (Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen) 17.1. Sri Lanka: Follow-up VN-verslag (B7-0324/2011) Vóór de stemming Claude Moraes (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens Véronique De Keyser en zou graag een mondeling amendement op paragraaf 13 willen indienen, dat als volgt luidt: "Verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie hun steun te geven aan verdere inspanningen om het verantwoordingsproces in Sri Lanka te versterken en steun te geven aan het verslag van de Verenigde Naties, met name aan de onmiddellijke instelling van een internationaal rechtsmechanisme". Geoffrey Van Orden (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er zijn over deze specifieke resolutie lange onderhandelingen gevoerd, waarbij zes politieke fracties waren betrokken. De resolutie is een compromisvoorstel dat klaarblijkelijk bepaalde elementen bevat die velen van ons liever niet in deze resolutie zouden hebben gezien. Maar de zes politieke fracties zijn overeengekomen dat er geen amendementen zouden worden ingediend – mondeling, schriftelijk of in welke vorm dan ook – en daarom ben ik van mening dat dit een schending van deze afspraak betekent en dat die onderhandelingen volledig zinloos worden als we nu op deze manier een amendement indienen. We moeten dit amendement daarom verwerpen. (Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen) 17.2. Azerbeidzjan (B7-0329/2011) 17.3. Belarus (B7-0332/2011) De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd. 18. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
19. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 123 van het Reglement): zie notulen 20. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen 21. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen 22. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen 23. Onderbreking van de zitting De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 16.40 uur gesloten)
199
200
NL
Handelingen van het Europees Parlement
BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden) VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden) Vraag nr. 1 van Jim Higgins ( H-000155/11 ) Betreft: Het teruggooien van vis en de hervorming van het GVB Het Hongaarse voorzitterschap zal bijzondere aandacht schenken aan de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). De vereenvoudiging van het GVB waarmee in 2005 is begonnen, het groenboek van de Europese Commissie, de raadplegingen die in 2009 zijn gestart en de voorstellen van de Commissie die binnenkort zullen worden gepubliceerd hebben als doel een duurzame visserij en aquacultuur te waarborgen. Naar verwachting zal het Hongaarse voorzitterschap het startsein geven voor het politieke debat over dit uiterst belangrijke gemeenschappelijke beleid. Het Hongaarse voorzitterschap zal het vraagstuk betreffende de verlenging van de tijdelijke communautaire regelingen voor horizontale technische visserijmaatregelen aan de orde stellen. Hoe denkt de Raad, gezien het bovenstaande, het vraagstuk van het teruggooien van vis op te lossen in het kader van de hervorming van het GVB? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De Raad heeft reeds erkend dat het van cruciaal belang is dat het teruggooien van vis wordt uitgebannen. In zijn conclusies van 11-12 juni 2007 (5) over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen" heeft de Raad bevestigd dat er dringend naar wegen moet worden gezocht om geleidelijk de teruggooi uit te bannen en opgemerkt dat een dergelijke aanpak veel implicaties zou kunnen hebben, zoals een verbod op de teruggooi van vis, het reguleren van hetgeen wordt gevangen in plaats van hetgeen wordt aangeland, en een verschuiving naar een resultaatgericht beheer. Ook heeft de Raad in deze conclusies de Commissie, de lidstaten en belanghebbende partijen verzocht om hun onderzoeksinspanningen op het gebied van het ontwerp van vistuig, vangstmethoden en visserijpraktijken in dit verband op te voeren. De Raad ziet met belangstelling uit naar de wetgevingsvoorstellen van de Commissie in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die worden verwacht in juli 2011. De Raad is in kennis gesteld van het vaste voornemen van de Commissie om in het komende hervormingspakket voor het gemeenschappelijk visserijbeleid een teruggooiverbod op te nemen (6) . Zodra de voorstellen zijn ingediend, zal de Raad zeker van de gelegenheid gebruikmaken om deze aan een grondige analyse te onderwerpen.
(5)
11063/07 PECHE 213.
(6)
Verslag van de Commissie van de vergadering op hoog niveau over het uitbannen van de teruggooi, 4 maart 2011, Ares 270302.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Ondertussen wisselen de Raad en de lidstaten regelmatig actief van gedachten over dit onderwerp. * * * Vraag nr. 2 van Georgios Papanikolaou ( H-000156/11 ) Betreft: Vlaggenschipinitiatief "Europees platform armoedebestrijding" In het programma van het Hongaarse voorzitterschap voor dit half jaar staat dat de Raad in het kader van het vlaggenschipinitiatief "Europees platform armoedebestrijding" bijzondere aandacht zal besteden aan kinderarmoede. Van de 100 miljoen kinderen en jongeren tot 18 jaar in de Europese Unie bevinden 20 miljoen zich in de 'gevarenzone'. Bovendien weten we dat armoede nauw samenhangt met de economische crisis en schooluitval. Kan de Raad tegen deze achtergrond antwoord geven op de onderstaande vragen: Is de Raad van oordeel dat het genoemde vlaggenschipinitiatief als mechanisme volstaat om de kinderarmoede aan te pakken? Er zij op gewezen dat de armoedepercentages het afgelopen jaar in de meeste lidstaten gestegen zijn of gelijk zijn gebleven. Denkt de Raad niet dat de aanhoudende economische crisis in de EU-lidstaten de doelstellingen van de Europa 2020-strategie op het gebied van armoedebestrijding en bestrijding van het verschijnsel schooluitval in gevaar brengt? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) In de "Verklaring van de Raad over Het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: samenwerken voor armoedebestrijding in 2010 en daarna", die is aangenomen op 6 december 2010, wordt verklaard dat de EU en haar lidstaten het komende decennium de hoogste prioriteit moeten geven aan de bestrijding van kinderarmoede en dat financiële consolidatie- en begrotingsbeleidsmaatregelen terdege rekening moeten houden met de noodzaak om iedereen die kwetsbaar is te beschermen en sociale uitsluiting te voorkomen. Zoals de geachte afgevaardigde terecht heeft opgemerkt, is het aanpakken van kinderarmoede en het bevorderen van het welzijn van kinderen een van de topprioriteiten van het Hongaarse voorzitterschap op sociaal gebied. Het voorzitterschap zal de Raad ontwerpconclusies voorleggen waarin rekening zal worden gehouden met de verklaring van het voorzitterstrio die is aangenomen aan het slot van de op 2 en 3 september 2010 gehouden conferentie "Routekaart voor een aanbeveling over kinderarmoede en het welzijn van kinderen". In deze verklaring doen het Spaanse, Belgische en Hongaarse voorzitterschap een aantal aanbevelingen voor toekomstige actie. Kinderarmoede is een verschijnsel met vele dimensies. Daarom is een alomvattende aanpak nodig waarin werkgelegenheid voor ouders, inkomenssteun en toegang tot sociale diensten, waaronder kinderopvang, gezondheidszorg en onderwijs, worden gecombineerd. Een dergelijke alomvattende aanpak moet het gebruik van toereikende financiële en menselijke
201
202
NL
Handelingen van het Europees Parlement
middelen omvatten en moet in overeenstemming zijn met de Verdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Om die reden is het belangrijk dat de lidstaten in hun nationale beleid voldoende nadruk op de verschillende aspecten van kinderarmoede leggen en deze in aanmerking nemen bij het opstellen van hun nationale hervormingsprogramma's, ondersteund door adequate doelstellingen en middelen, evenals door bewakings- en evaluatiemechanismen. Het aanpakken van kinderarmoede en het bevorderen van het welzijn van kinderen zou een van de topprioriteiten van de Europa 2020-strategie moeten zijn. Deze strategie omvat een kerndoelstelling voor het bevorderen van sociale integratie, met name door het terugdringen van de armoede. In dit verband is het vermeldenswaard dat de Raad op 7 maart 2011 de mededeling van de Commissie over zijn kerninitiatief "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting" heeft verwelkomd. In deze mededeling wordt gepleit voor een geïntegreerde en innovatieve aanpak die ertoe moet leiden dat de lidstaten (zowel op nationaal als op regionaal en lokaal niveau), de EU-instellingen en de belangrijkste belanghebbende partijen (sociale partners en ngo's) zich er gezamenlijk toe verbinden om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. * * * Vraag nr. 3 van Marian Harkin ( H-000160/11 ) Betreft: Pakket voor economische governance Is de Raad, gezien het feit dat het benadrukken van het belang van de maatschappelijke dialoog tot zijn prioriteiten behoort, van mening dat in het kader van het pakket voor economische governance voldoende vooruitgang op dit gebied wordt geboekt? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) Gezien het onderwerp van enkele van de voorstellen die in het pakket voor economische governance zijn opgenomen, met name het voorstel betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (7) , het voorstel inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in de eurozone (8) , en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone (9) , heeft de Commissie voorgesteld om het Europees Economische en Sociaal Comité op facultatieve basis te raadplegen. De Raad heeft het Comité op 6 december 2010 geraadpleegd en het Comité heeft tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden zitting een advies uitgebracht. (7)
PB C 121 van 11.4.2011, blz. 26.
(8)
PB C 121 van 11.4.2011, blz. 25.
(9)
PB C 121 van 11.4.2011, blz. 26.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
In zijn advies merkt het Comité op dat met een volwassen en uitgebreide politieke en sociale dialoog sociale en economische uitdagingen, met name die van langdurige aard, zoals de hervorming van het pensioenstelsel en de uitgaven in de gezondheidszorg, tegemoet kunnen worden getreden. Volgens het Comité moet er, indien regeringen doelstellingen als houdbaarheid van de overheidsfinanciën en macro-economisch evenwicht willen bereiken, sprake zijn van een sterk sociaal partnerschap en samenwerking, alsook van politieke consensus (10) . Er zij aan herinnerd dat de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone tijdens de Europese Raad van 24 en 25 maart 2011 zijn overeengekomen dat maatregelen die worden genomen in het kader van een intensievere coördinatie van het economische beleid tussen de lidstaten van de eurozone en andere landen die daaraan willen deelnemen om ervoor te zorgen dat de kosten zich ontwikkelen in overeenstemming met de productiviteit, dienen te worden genomen onder eerbiediging van de nationale tradities inzake sociale dialoog en arbeidsverhoudingen. De lidstaten zijn derhalve verantwoordelijk voor het vaststellen van hun eigen specifieke beleidsmaatregelen binnen hun nationale tradities inzake sociale dialoog en arbeidsverhoudingen. Behalve dat de regelingen voor de nationale sociale dialoog volledig worden geëerbiedigd, plant elk voorzitterschap van de Raad een vergadering van de sociale partners in het kader van de macro-economische dialoog. Deze vergadering vindt plaats in de marge van de Raad (Ecofin) en zorgt voor een regelmatige discussie op EU-niveau tussen vertegenwoordigers van de sociale partners over de belangrijkste prioriteiten van het economisch beleid op Europees niveau. * * * Vraag nr. 4 van Zigmantas Balčytis ( H-000163/11 ) Betreft: De oprichting van een permanent financieel stabiliteitsfonds De ministers van Financiën van de landen van de eurozone hebben afgesproken een permanent fonds op te richten ter waarde van 700 miljard euro en een stabiliteitsmechanisme in te stellen waarmee een economisch bestuur voor de eurozone wordt gecreëerd. Dit fonds zou alleen voor de landen binnen de eurozone de cohesie en het economisch concurrentievermogen versterken en het financiële systeem stabiliseren. Alle lidstaten van de EU hebben bij toetreding hun interne markten geopend en hebben zich verplicht om de doelen van de eurozone te omarmen om aan de beoogde criteria te voldoen (en zij gaan hun kunstmatige verantwoordelijkheid om de afgesproken stappen te zetten daarbij niet uit de weg). De lidstaten van de EU die economisch het minst ontwikkeld zijn, hebben het meest geleden onder de crisis, maar toch blokkeren deze maatregelen die zijn aangenomen hun weg naar financiële hulp en naar snel herstel van hun economie in de toekomst. Ik wil vragen of de Raad niet van mening is dat deze maatregelen, die door een club van afzonderlijke landen zijn genomen, de lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone buiten spel zet voor wat betreft hun financieel-economisch herstel? Is de Raad niet van mening dat de EU-verplichting tot economische coördinatie van alle lidstaten van de EU
(10)
Zie advies ECO/285, goedgekeurd tijdens de zitting van het EESC op 5 mei 2011.
203
204
NL
Handelingen van het Europees Parlement
en de stabilisatie van het financiële systeem, alsmede de nodige financiële maatregelen, ook bestemd zijn voor de lidstaten buiten de eurozone? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De primaire verantwoordelijkheid voor hun economisch beleid ligt bij de lidstaten zelf. De EU monitort en coördineert het beleid, met name in de context van het Stabiliteitsen groeipact en de brede richtsnoeren voor het economisch beleid. Het nieuwe pakket voor economische governance, waarover de Raad in juni overeenstemming met het Europees Parlement hoopt te bereiken, zal een kader scheppen voor een doelmatiger toezicht op en een effectievere coördinatie van het begrotings- en macro-economisch beleid van alle lidstaten. In het kader van het dit jaar ingevoerde Europees semester zal de presentatie van de stabiliteits- en convergentieprogramma's en van de nationale hervormingsprogramma's zodanig op elkaar worden afgestemd op de kalender dat voor consistentie op alle niveaus (begrotingsdiscipline, macro-economische stabiliteit en groei) wordt gezorgd, terwijl de afzonderlijke procedures formeel van elkaar gescheiden blijven. Door dit proces zal de coördinatie van het begrotingsbeleid van de lidstaten plaatsvinden op basis van een ex ante-mechanisme in plaats van op basis van een ex post-mechanisme, zoals momenteel het geval is. Al deze elementen zouden moeten helpen om de stabiliteit in de eurozone en de EU als geheel te waarborgen. Mochten deze elementen niet voldoende zijn om deze doelstelling te verwezenlijken, dan zal het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) op verzoek van een lidstaat van de eurozone dat met ernstige onevenwichtigheden kampt en na een besluit van de raad van bestuur van het ESM financiële bijstand aan de desbetreffende lidstaat kunnen verlenen. Voor gevallen dat individuele lidstaten die geen lid van de eurozone zijn specifieke moeilijkheden ondervinden die hulp van buitenaf vereisen, heeft de Raad een kader geschapen in de vorm van Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (11) . Op grond van deze verordening kan de Raad een besluit nemen om financiële bijstand te verlenen aan landen buiten de eurozone als deze moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in hun betalingsbalans ondervinden, zoals voorzien in artikel 143, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Sinds het uitbreken van de mondiale economische en financiële crisis is dit type bijstand verleend aan drie lidstaten, te weten Hongarije, Letland en Roemenië. * * *
(11)
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 5 van Vilija Blinkevičiūtė ( H-000165/11 ) Betreft: Tenuitvoerlegging van het initiatief "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" Op 23 november 2010 heeft de Commissie het vlaggenschipinitiatief "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" gelanceerd, dat gericht is op het moderniseren van de arbeidsmarkten en op het mensen in staat stellen hun hele leven lang hun vaardigheden te verbeteren, teneinde hun participatie op de arbeidsmarkt te bevorderen en tot een beter afstemming van vraag en aanbod van werk te komen. Dit initiatief moet zowel op het niveau van de lidstaten, als op het niveau van de Europese Unie ten uitvoer worden gelegd. Hongarije, dat op dit moment het voorzitterschap van de Raad heeft, heeft in zijn werkprogramma aangegeven veel aandacht te zullen besteden aan deze nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen. Mijn vraag is het dan ook welke concrete maatregelen de Raad tot nu toe heeft genomen voor de tenuitvoerlegging van dit initiatief? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) Tijdens het Hongaarse voorzitterschap is het werk met betrekking tot het kerninitiatief "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" voortgezet, zowel op het gebied van werkgelegenheid als op het gebied van onderwijs en opleiding. Tijdens de op 17 en 18 januari 2011 gehouden informele vergadering van de ministers van Werkgelegenheid was een van de onderwerpen van discussie de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, in relatie met de werkgelegenheid voor en de integratie in de arbeidsmarkt van jongeren, het versterken van werkgelegenheidsvriendelijke economische groei en de creatie van meer en betere kwaliteitsbanen. Tijdens de openingssessie van het op 11 en 12 maart 2011 gehouden Tripartiet Sociaal Forum, dat lidstaten, sociale partners en EU-instellingen bijeenbracht, heeft het voorzitterschap het belang van partnerschappen voor de tenuitvoerlegging van het kerninitiatief onderstreept. Bij andere gelegenheden heeft het voorzitterschap nadrukkelijk gewezen op het verband tussen het kerninitiatief en werkgelegenheid voor jongeren. Tijdens een door het voorzitterschap op 4 en 5 april in Boedapest georganiseerde conferentie is gewezen op het belang van anticipatie op de vaardigheden van de toekomst en aanpassing van de onderwijs- en opleidingsstelsels aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Het Comité Werkgelegenheid leverde een wezenlijke bijdrage aan deze conferentie in de vorm van suggesties voor te nemen maatregelen, zowel op nationaal als op EU-niveau. In juni zal de Raad (Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken) conclusies over het onderwerp jeugdwerkloosheid bespreken, met inbegrip van voorstellen voor de verdere tenuitvoerlegging van het kerninitiatief "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen". Hoewel het kerninitiatief van de Europa 2020-strategie met de grootste implicaties voor onderwijs en opleiding "Jeugd in beweging" is, zijn deze gebieden ook van belang voor de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, vooral met het oog op de ontwikkeling van
205
206
NL
Handelingen van het Europees Parlement
vaardigheden die aansluiten op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt en de bevordering van nauwere samenwerking tussen de domeinen onderwijs en werkgelegenheid. Deze rol werd volledig erkend in het beleidsdebat over de rol van onderwijs en opleiding in de Europa 2020-strategie dat door het Hongaarse voorzitterschap werd georganiseerd tijdens de vergadering van de Raad (Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport) van 14 februari 2011. In het debat, evenals in de conclusies van de Raad die vervolgens werden goedgekeurd (12) , werd de nadruk gelegd op de cruciale rol die hoogwaardig en gemoderniseerd onderwijs kan leveren aan het veiligstellen van de welvaart van de EU op de lange termijn. Er was brede overeenstemming over de noodzaak om vaardigheden te verbeteren als middel om de inzetbaarheid te vergroten en over het feit dat om dit te bereiken verdere vooruitgang nodig is om de opleidingsbehoeften beter in kaart te brengen, de arbeidsmarktrelevantie van onderwijs en opleiding te vergroten, de toegang tot voorzieningen voor een leven lang leren en begeleiding te verbeteren (vooral voor de vele jongeren die momenteel vanwege de economische crisis moeite hebben om een plaats in de arbeidsmarkt te veroveren) en te zorgen voor een soepele overgang tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds. Ook stelden de lidstaten vast dat het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding alsmede de volwasseneneducatie aantrekkelijker moeten worden gemaakt, en verwelkomden ze de overstap naar op leerresultaten gebaseerde kwalificatiesystemen en een grotere validering van vaardigheden en competenties die in niet-formele en informele leersituaties zijn verworven. Een ander initiatief dat door het Hongaarse voorzitterschap wordt voorbereid om deze doelstellingen te helpen verwezenlijken is de goedkeuring door de Raad (Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport) van een aanbeveling van de Raad inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten (13) , waarin naar verwachting het belang van uitbreiding en een attractievere opzet van beroepsopleidingstrajecten zal worden onderstreept, evenals dat van versterking van het verband tussen de domeinen onderwijs en werkgelegenheid, om de voordelen van het voltooien van een opleiding voor de toekomstige kans op werk te benadrukken. * * * Vraag nr. 6 van Nikolaos Chountis ( H-000167/11 ) Betreft: Te verwachten immigratiegolf uit Libië De humanitaire crisis in Libië zal een hoogtepunt bereiken als de luchtaanvallen ter uitvoering van Resolutie 1973 (2011) van de VN-Veiligheidsraad eenmaal begonnen zijn. De nu heersende toestand zal nieuwe immigratiegolven naar Europa teweeg brengen, ditmaal vanuit Libië. Aangezien de omstandigheden voor de opvang van immigranten en asielzoekers in Zuid-Europa nu reeds als "humanitaire crisis" aan te merken zijn, zal een nieuwe vluchtelingengolf ook niet hoeven rekenen op betere omstandigheden, omdat wel vaststaat dat de mogelijkheid en de bereidheid tot een behoorlijke opvang ontbreken.
(12)
PB C 70 van 4.3.2011, blz.1.
(13)
Voorstel van de Commissie, COM (2011) 19 definitief, 5242/11.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Mijn vraag aan de Raad luidt: welke maatregelen heeft hij genomen om te zorgen dat de te verwachten immigratiegolf evenwichtig over de EU-landen wordt verdeeld, en de rechten van vluchtelingen en immigranten worden gerespecteerd? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De Europese Raad heeft zich over de ontwikkelingen in Libië en de zuidelijke nabuurschapslanden, met inbegrip van de gevolgen daarvan voor de migratiestromen, gebogen tijdens zijn buitengewone vergadering van 11 maart 2011 (14) en zijn reguliere vergadering van 24-25 maart 2011 (15) . In zijn verklaring van 11 maart 2011 heeft de Europese Raad benadrukt dat de meest bij migratiebewegingen betrokken lidstaten concrete solidariteit nodig hebben en dat de EU en de lidstaten paraat staan om de nodige ondersteuning te bieden naargelang de situatie evolueert. Ook heeft de Raad de lidstaten aangespoord om Frontex te voorzien van de extra menselijke en technische middelen die noodzakelijk mochten blijken. De Raad heeft er in de verklaring aan herinnerd dat een alomvattende aanpak van migratie, die spoort met de totaalaanpak van de EU, moet worden gestimuleerd. Voorts heeft de Europese Raad in zijn op 24-25 maart goedgekeurde conclusies opnieuw onderstreept dat de EU en haar lidstaten graag concrete solidariteit zullen tonen aan de lidstaten die het meest direct met de migratiebewegingen te maken hebben en de nodige bijstand zullen bieden naarmate de situatie zich ontwikkelt. De Raad heeft ook de situatie in Noord-Afrika geëvalueerd, waaronder in het bijzonder de migratiedruk die enkele lidstaten ondervinden (16) . Tijdens zijn vergadering van 11 april 2011 heeft de Raad een uitgebreid debat over de situatie gehouden en conclusies over het beheer van de migratie uit de zuidelijke nabuurschapsregio goedgekeurd (17) . In deze conclusies heeft de Raad de noodzaak van echte en concrete solidariteit met de meest bij migratiebewegingen betrokken lidstaten herbevestigd en de EU en haar lidstaten verzocht om de nodige bijstand te blijven verlenen naarmate de situatie zich verder ontwikkelt, bijvoorbeeld door de lokale autoriteiten van de meest betrokken lidstaten te helpen bij het opvangen van de onmiddellijke gevolgen van migratiestromen voor de lokale economie en infrastructuur. Ook heeft de Raad benadrukt dat het belangrijk is om degenen die in de landen van de zuidelijke nabuurschapsregio internationale bescherming nodig hebben duurzame bescherming te bieden. De Raad zal de situatie nauwlettend volgen. Ook zij eraan herinnerd dat de situatie in de zuidelijke nabuurschapsregio op de agenda van de Europese Raad van juni 2011 staat. * * *
(14)
EUCO 7/11 CO EUR 5 CONCL 2.
(15)
EUCO 10/11 CO EUR 6 CONCL 3.
(16)
8741/1/11 REV 1, 7781/11.
(17)
8909/1/11 ASIM 36 COMIX 226.
207
208
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 7 van Bernd Posselt ( H-000168/11 ) Betreft: Extern energiebeleid Hoe beoordeelt de Raad de stand van zaken bij het streven van de EU naar een extern energiebeleid, met name ten aanzien van een grotere onafhankelijkheid van Russische leveranties en diversifiëring van de energieleveranciers en van de transportroutes? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) In zijn conclusies van 28 februari 2011 heeft de Raad het belang van een alomvattende energiestrategie onderstreept, in het licht van de mededelingen van de Commissie "Energie 2020: Een strategie voor een concurrerende, duurzame en continu geleverde energie" (18) en "Energiestrategie voor de periode 2011-2020" (19) . In deze conclusies heeft de Raad met name benadrukt dat de hele energiestrategie 2020 moet bijdragen tot een sterke en consistente positie van de EU in externe energieaangelegenheden. Om de transparantie, consistentie, samenhang en geloofwaardigheid van het externe optreden in energieaangelegenheden te verbeteren acht de Raad het volgende nodig: Betere en tijdigere uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten; Gezamenlijke evaluaties van de risico's voor de energiezekerheid van de EU en een adequate weerspiegeling van aspecten van energiezekerheid in andere beleidsgebieden (zoals het Europees nabuurschapsbeleid); Volledige benutting van multilaterale energiefora of fora met een sterke energiecomponent, en verbetering van de coördinatie in deze fora om beter te profiteren van synergieën tussen lidstaten en tussen de Unie en haar partners; Intensivering van de coördinatie van de inspanningen van de lidstaten en de Unie teneinde de collectieve energiebelangen en het collectief energiebeleid van de EU beter te beschermen; Diversifiëring van de energieroutes en -bronnen van de EU, en voortzetting van het beleid om de ontwikkeling van strategische corridors voor het vervoer van grote volumes gas te vergemakkelijken, zoals de zuidelijke corridor; Ontwikkeling van tot wederzijds voordeel strekkende strategische partnerschappen en uitgebreide samenwerking met belangrijke leverancier-, doorvoer- en verbruikslanden en regio's rond strategische corridors. Behalve oplossingen vinden voor gas-, olie- en elektriciteitsaangelegenheden zouden deze partnerschappen het volgende moeten doen: energie-efficiëntie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevorderen; convergentie van de wetgeving vergemakkelijken, bijvoorbeeld door de tenuitvoerlegging van aan de energiemarkt gerelateerde EU-wetgeving in naburige landen om marktgerichte
(18)
16096/10.
(19)
16302/10.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
209
regels te bevorderen en de nodige maatregelen te ontwikkelen om een gelijk speelveld te creëren; de hoogste normen voor nucleaire veiligheid bevorderen; de EU-ambities in internationale klimaatonderhandelingen.
processen
ondersteunen,
zoals
in
de
Op 4 februari 2011 heeft de Europese Raad geconcludeerd dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met het aangaan van een solide, transparant en op regels gebaseerd energiepartnerschap met Rusland op terreinen van gemeenschappelijk belang, als onderdeel van de onderhandelingen over het post-PSO-proces en in het licht van de lopende besprekingen over het partnerschap voor modernisering en over de energiedialoog. Voorts werd de Hoge Vertegenwoordiger verzocht bij haar werk het aspect energiezekerheid alle aandacht te geven die het verdient. We verwachten dat het bovenstaande zal worden weerspiegeld in een mededeling van de Commissie die nog voor de zomer zal worden gepubliceerd. * * * Vraag nr. 8 van Gay Mitchell ( H-000171/11 ) Betreft: Tijdpad voor het oplossen van de banken- en schuldencrisis Kan de Raad een tijdpad aangeven voor het oplossen van de banken- en schuldencrisis waarmee Europa momenteel te maken heeft? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) Als follow-up van de alomvattende routekaart die de Raad op 20 oktober 2009 heeft bekrachtigd en waarvoor het werk grotendeels is voltooid, heeft de Raad tijdens zijn vergadering van 7 december 2010 zijn goedkeuring gehecht aan een routekaart voor een EU-breed kader voor crisispreventie, crisisbeheersing en crisisoplossing dat doelstellingen voor de korte en middellange termijn (tot 2012) omvat. In deze routekaart voorziet de Raad tijdschema's voor een permanent beleidsdebat over het kader voor crisispreventie en crisisoplossing dat input vormt voor de voorbereidende werkzaamheden in verband met het opstellen van wetgevingsvoorstellen die de Commissie momenteel uitvoert. In juni 2010 heeft de Europese Raad verklaard dat de noodzakelijke hervormingen om de soliditeit en de stabiliteit van het Europese financiële systeem te herstellen met spoed moeten worden voltooid en heeft hij het dringende karakter van de mededeling van de Commissie "Reguleren van financiële diensten ter bevordering van duurzame groei" van 2 juni 2010 bevestigd. Op 7 december 2010 heeft de Raad tevens benadrukt dat het belangrijk is om vooruitgang te boeken met betrekking tot de lijnen waarlangs moet worden gewerkt die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie over een EU-kader voor crisisbeheersing in de financiële sector.
210
NL
Handelingen van het Europees Parlement
De Raad ziet daarom uit naar de discussies over wetgevingsvoorstellen inzake het kader voor crisisbeheersing en crisisoplossing in de banksector die de Commissie naar verwachting deze zomer zal indienen. De Raad blijft ook werken aan de reeds door de Commissie ingediende wetgevingsvoorstellen en verwacht een snelle afronding van de huidige en toekomstige onderhandelingen met het Europees Parlement. Het nieuwe pakket over economische governance, waarover de Raad in juni overeenstemming met het Europees Parlement hoopt te bereiken, moet een doelmatiger toezicht op en een effectievere coördinatie van het begrotings- en macro-economisch beleid van alle lidstaten mogelijk maken. Met het pakket wordt beoogd om een sterkere focus op het schuldcriterium in te voeren, met inbegrip van een aantal numerieke benchmarks volgens welke de lidstaten hun schuldenniveaus moeten terugdringen. Tegen lidstaten die niet aan het schuldcriterium voldoen zullen buitensporigtekortprocedures worden ingeleid die voor lidstaten van de eurozone uiteindelijk tot sancties kunnen leiden. Krachtens het bestaande wettelijk kader loopt op dit moment tegen 24 lidstaten een buitensporigtekortprocedure. Hoewel enkele lidstaten hun buitensporig tekort in 2011 moeten hebben gecorrigeerd, is, volgens de tijdslimieten die de Raad heeft vastgesteld, de tijdslimiet voor de meeste lidstaten uiterlijk 2013. Alleen voor Griekenland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk geldt een latere tijdslimiet. Tijdige correctie van de buitensporige tekorten zal eraan bijdragen dat de schuldenniveaus permanent op een dalend spoor zullen worden gezet. Daarnaast zou het Euro Plus-pact, waarover alle lidstaten van de eurozone en zes niet-leden van de eurozone in het kader van de Europese Raad van maart 2011 op het hoogste niveau overeenstemming hebben bereikt, afzonderlijke lidstaten moeten aansporen tot het presenteren van ambitieuze nationale toezeggingen op het gebied van het stimuleren van de concurrentie, het bevorderen van de werkgelegenheid, het houdbaar maken van de openbare financiën en het versterken van de financiële stabiliteit. Al deze elementen zouden moeten helpen om de stabiliteit in de eurozone als geheel te waarborgen en daarmee bijdragen aan het overwinnen van de schuldencrisis. * * * Vraag nr. 9 van Liam Aylward ( H-000176/11 ) Betreft: De invoering van het meldnummer voor vermiste kinderen - 116 000 vóór 25 mei 2011 Alle lidstaten zijn verplicht het meldnummer voor vermiste kinderen (116 000) vóór 25 mei 2011 in te voeren. Het gaat om één enkel nummer door middel waarvan vermiste kinderen en hun ouders overal in de EU alarm kunnen slaan. Door de invoering in de gehele EU van één enkel meldnummer kunnen kinderen en ouders in nood eenvoudiger en sneller worden geholpen. Het huidige voorzitterschap heeft de bescherming van de burgerrechten en het dichtten van de kloof tussen de instellingen en de burgers van de EU als prioriteiten gesteld. Kan de Raad dan ook aangeven welke maatregelen hij heeft getroffen om de lidstaten erbij te helpen deze belangrijke dienst binnen de vastgestelde termijn in te voeren? Is de Raad van plan de invoering van dit meldnummer tot een van zijn beleidsprioriteiten te maken?
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) Volgens de herziene universeledienstrichtlijn (20) moeten de EU-lidstaten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat het nummer 116000 uiterlijk 25 mei 2011 is geactiveerd. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van deze vereiste. Voorts staat de herziene universeledienstrichtlijn toe dat de Commissie technische maatregelen neemt met het oog op de effectieve invoering in de lidstaten van de nummerreeks "116", met name van het nummer 116000 van het meldpunt voor vermiste kinderen. Deze technische uitvoeringsmaatregelen doen geen afbreuk aan en zijn evenmin van invloed op de organisatie van deze diensten, die de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft. De Raad is meegedeeld (21) dat de Commissie de lidstaten blijft steunen met het oog op de snelle invoering en de goede werking van telefonische meldpunten voor vermiste kinderen. Ook heeft de Commissie verklaard dat als er binnen een redelijke termijn geen vooruitgang wordt geboekt, de Commissie een wetgevingsvoorstel zal overwegen om ervoor te zorgen dat het telefonisch meldpunt 116000 in alle lidstaten volledig operationeel is. Mocht de Commissie een dergelijk initiatief nemen, dan zal de Raad het voorstel uit hoofde van zijn rol als wetgever bestuderen. Het voorzitterschap heeft er recentelijk in een brief aan de lidstaten op aangedrongen dat zij het nummer 116000 invoeren en zal samen met de Europese Commissie en Missing Children Europe, de Europese charitatieve organisatie waarvan de nationale organisaties het nummer 116000 in de lidstaten beheren, op 25 en 26 mei 2011 een Europese conferentie organiseren om kennis te nemen van de resultaten op dit gebied. Tijdens deze conferentie zal niet alleen de invoering van het telefonisch meldpunt 116000 aan de orde komen, maar ook aangelegenheden met betrekking tot signaleringssystemen voor kinderen en kindvriendelijke rechtspraak. * * * Vraag nr. 10 van Laima Liucija Andrikienė ( H-000178/11 ) Betreft: Nucleaire veiligheid in Europa Na het kernongeval in Fukushima (Japan), hebben de EU-lidstaten op 25 maart 2011 gezamenlijk besloten dat het nodig is stresstests uit te voeren in de kerncentrales in de EU. Ook hebben ze opgeroepen wereldwijd hetzelfde te doen. Beschikt de Raad over informatie betreffende de vraag of gelijkaardige maatregelen zullen worden genomen met betrekking tot centrales die operationeel zijn in andere Europese
(20)
Artikel 1, lid 18, van Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en –diensten.
(21)
doc. 17296.
211
212
NL
Handelingen van het Europees Parlement
landen die geen lid zijn van de EU (en met name met betrekking tot centrales die reeds meer dan 20 jaar werkzaam zijn)? Beschikt de Raad, met betrekking tot nieuwe kerncentrales in buurlanden van de EU, over een plan om te waarborgen dat deze nieuwe centrales in overeenstemming zijn met de nodige milieunormen en niet in strijd zijn met internationaal erkende verdragen, zoals het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) Zoals de geachte afgevaardigde terecht opmerkt, heeft de Europese Raad tijdens zijn vergadering van 24 en 25 maart 2011 (22) benadrukt dat volledig lering moet worden getrokken uit de recente gebeurtenissen in Japan. In dit verband heeft de Europese Raad duidelijk gemaakt dat de EU zal verzoeken om de uitvoering van gelijkaardige "stresstests" in de buurlanden en wereldwijd, zowel met betrekking tot de bestaande als tot geplande centrales, en opgemerkt dat ten volle gebruik moet worden gemaakt van internationale organisaties en dat de hoogste normen voor nucleaire veiligheid internationaal moeten worden uitgedragen. In dit verband zijn twee positieve ontwikkelingen op het internationale toneel het vermelden waard. In de eerste plaats het bijeenroepen van de 20 tot en met 24 juni te houden conferentie op hoog niveau van de IAEA over nucleaire veiligheid, waar een initiële evaluatie van het ongeval in Fukushima en de effecten en gevolgen ervan zal worden gemaakt, de nodige lessen zullen worden getrokken, het proces van versterking van de nucleaire veiligheid zal worden geïnitieerd en zal worden gesproken over versterking van de respons op nucleaire ongevallen en noodsituaties. In de tweede plaats zijn alle partijen bij het Verdrag inzake nucleaire veiligheid, waaronder buurlanden van de EU, tijdens de vijfde toetsingsvergadering van afgelopen april overeengekomen om het ongeval tijdens een buitengewone vergadering van de verdragspartijen in 2012 te analyseren. Wat betreft de locatie van nucleaire centrales is tijdens deze vijfde toetsingsvergadering reeds gesproken over kwesties met betrekking tot het raadplegen van verdragspartijen in de nabijheid van een geplande nucleaire centrale. Op 20 tot en met 23 juni zal in Genève de vijfde zitting van de vergadering van de partijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (het Verdrag van Espoo) plaatsvinden. De voorlopige agenda voor deze zitting omvat een paneldiscussie over aan kernenergie gerelateerde projecten. Het doel van deze discussie is om inzichten te verschaffen in de wijze waarop het Verdrag van Espoo wordt toegepast op met kernenergie verband houdende projecten die significante negatieve grensoverschrijdende effecten kunnen hebben. Een verslag van de paneldiscussie zal worden gepresenteerd aan de bijeenkomst op hoog niveau van de vergadering en de partijen zullen worden verzocht om mogelijke follow-upacties in het kader van het verdrag te overwegen. In de EU zullen de voorbereidende werkzaamheden voor bovengenoemde vergaderingen overeenkomstig de huidige praktijk worden uitgevoerd in de voorbereidende instanties (22)
EUCO 10/11.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
van de Raad en door middel van een aantal coördinatievergaderingen ter plaatse om de EU en haar lidstaten in staat te stellen om in Genève op een verenigde en doelmatige wijze te werk te gaan. * * * Vraag nr. 11 van Georgios Toussas ( H-000182/11 ) Betreft: Militaire operatie in Libië Op 1 april 2011 besloot de Raad tot een militaire operatie (EUFOR Libië) van de EU in Libië met als argument het willen leveren van "humanitaire hulp". Tot militair commandant van de operatie benoemde de Raad vice-admiraal Claudio Gaudiosi en als hoofdkwartier koos men voor Rome. Tijdens zijn vergadering van 12 april 2011 bekrachtigde de Raad zijn besluit van 1 april 2011, vroeg hij de militair commandant om samen met de NAVO een operationeel plan voor onmiddellijke interventie op te stellen en verklaarde hij zich bereid tot deze missie ook militaire eenheden van niet-EU-landen uit de regio toe te laten. In het tweede semester van 2011 (van 1 juli tot en met 31 december 2011) zijn de EU-gevechtsgroepen Eurofor en "HELBROC", bestaand uit Griekse, Bulgaarse, Roemeense en Cyprische troepen, onder Griekse leiding en met hoofdkwartier in Griekenland, inzetbaar. Is de Raad voornemens in Libië een grondoffensief te starten? Wat gaat de rol van de gevechtsgroep "HELBROC" (onder Griekse leiding) in de militaire operatie EUFOR Libië zijn? Welke derde landen uit de regio gaan aan deze operatie deelnemen? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De EU heeft besloten dat zij, indien zij daarom zal worden verzocht door het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA), een EVDB-operatie, "EUFOR Libië", zal initiëren ter ondersteuning van de humanitaire hulp in de regio, onder volledige eerbiediging van de beginselen van humanitaire actie, in het bijzonder onpartijdigheid en neutraliteit, en de internationaal overeengekomen MCDA-richtsnoeren (23) . Hiertoe heeft de EU reeds het besluit tot instelling van de operatie aangenomen, een commandant van de operatie benoemd en een operationeel hoofdkwartier in Rome aangewezen. De Raad heeft de commandant van de operatie opgedragen om met spoed de verdere planning ter hand te nemen, in nauwe samenwerking met en ter completering van het optreden van de VN, de NAVO en andere organisaties, om de EU in staat te stellen om snel te reageren op ontwikkelingen met betrekking tot de humanitaire en veiligheidssituatie. Als onderdeel van de voorbereidingen staat de EU paraat om aanbiedingen voor bijdragen van derde landen, waaronder landen uit de regio, in overweging te nemen, na een verzoek daartoe van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC). Indien een dergelijk verzoek van het UNOCHA zal worden ontvangen, zullen de parameters van EU-acties, met inbegrip van het geografische bereik, op basis van dat verzoek worden vastgesteld. Ook de aard van de benodigde middelen zal afhangen van het verzoek van het (23)
Richtsnoeren voor het gebruik van militaire en civiele defensievermogens ter ondersteuning van humanitaire activiteiten van de Verenigde Naties in complexe crisissituaties, maart 2003.
213
214
NL
Handelingen van het Europees Parlement
UNOCHA. Het is in dit stadium niet mogelijk om een inschatting te maken van de aard van het verzoek en derhalve van de capaciteiten die zullen worden gevraagd. * * * Vraag nr. 12 van Charalampos Angourakis ( H-000184/11 ) Betreft: Onmenselijke activiteiten van het multinationale bewakingsbedrijf G4S Volgens recente berichten heeft het multinationale bewakingsbedrijf Group4Securicor (G4S) een contract met de Israëlische autoriteiten voor het leveren van uitrusting en veiligheidsdiensten in gevangenissen in Israël en op de Westelijke Jordaanoever waar Palestijnse politieke gevangenen worden vastgehouden, en in het hoofdkwartier van de Israëlische politie op de Westelijke Jordaanoever, alsook voor het leveren van uitrusting en veiligheidsdiensten aan ondernemingen in de nederzettingen. Het bedrijf heeft ook uitrusting en onderhoudsdiensten geleverd voor controleposten van het Israëlische leger bij de Muur op de Westelijke Jordaanoever, die door het Internationaal Gerechtshof in zijn advies van 9 juli 2004 illegaal is verklaard. Voor deze activiteiten, die krachtens het vierde Verdrag van Genève illegaal zijn, is het bedrijf samen met de Israëlische autoriteiten beschuldigd van het schenden van het internationale recht en voor het medeverantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen en de Israëlische bezetting. Veroordeelt de Raad dit contract van G4S met de staat Israël en haar activiteiten in samenwerking met de Israëlische autoriteiten, rekening houdend met het feit dat dit bedrijf actief is in lidstaten van de EU en samenwerkt met EU-instellingen? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) In zijn verklaring van 8 december 2009 over het vredesproces in het Midden-Oosten heeft de Raad zijn standpunt bevestigd dat de afscheidingsmuur, waar deze is gebouwd op bezet gebied, krachtens het internationaal recht illegaal is, een belemmering voor de vrede vormt en een tweestatenoplossing onmogelijk dreigt te maken. Het is echter niet aan de Raad om commentaar te geven op specifieke contractuele relaties tussen particuliere juridische entiteiten en derden. Zoals de Raad in zijn conclusies van 23 december 2010 over het vredesproces in het Midden-Oosten heeft verklaard, wil de Raad de Staat Israël en een soevereine, onafhankelijke, democratische, aaneengesloten en levensvatbare Staat Palestina zij aan zij in vrede en veiligheid zien leven. * * *
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 13 van Mairead McGuinness ( H-000188/11 ) Betreft: Toenemend anti-EU-gevoel Baart het de Raad zorgen dat de financiële-reddingspakketten voor lidstaten het anti-EU-gevoel steeds verder aanwakkeren, zowel bij de ontvangers, die vinden dat de kosten te hoog zijn, als bij de landen die de rekening betalen? De verkiezingen die onlangs in Finland zijn gehouden zouden kunnen dienen als voorbeeld van de ontgoocheling met de EU. Heeft de Raad dit probleem besproken en welke initiatieven stelt hij voor tegen de wijder wordende kloof tussen de zogeheten "kern" en de "rand"? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De zorgen met betrekking tot de publieke opinie in zowel ontvangende lidstaten als in lidstaten die bijdragen aan financiële steunacties worden uitgebreid besproken tijdens het besluitvormingsproces over mogelijke financiële steun en economische aanpassingsprogramma's. In dit verband mogen bepaalde aspecten van de organisatie van het kader voor financiële bijstand niet uit het oog worden verloren: 1. Financiële bijstand wordt alleen verstrekt op uitdrukkelijk verzoek van een lidstaat met financiële problemen. 2. Aan een lidstaat van de eurozone wordt alleen financiële bijstand verstrekt in het belang van de stabiliteit van de eurozone als geheel. 3. Over het verlenen van financiële bijstand aan een lidstaat van de eurozone wordt met eenparigheid van stemmen besloten. 4. Financiële bijstand wordt verstrekt in het kader van een economisch aanpassingsprogramma en in samenhang met de financiële en technische betrokkenheid van het IMF. In dit verband worden goede vorderingen gemaakt met een majeure hervorming van de economische governance in de EU. Over zes wetgevingsvoorstellen die het kader voor de economische coördinatie in de EU zullen versterken wordt momenteel onderhandeld. Voorts is overeenstemming bereikt over het "Euro Plus-pact", in het kader waarvan alle lidstaten van de eurozone, evenals andere lidstaten die dat wensen, specifieke toezeggingen met betrekking tot hun economisch beleid zullen doen, die aan onderlinge toetsing op het hoogste politieke niveau zullen worden onderworpen. Deze hervormingen, samen met het kader dat is ontwikkeld voor het in noodgevallen verlenen van financiële bijstand aan een lidstaat, moeten de samenhang van de eurozone en van de economie van de EU als geheel versterken. * * *
215
216
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 14 van Pat the Cope Gallagher ( H-000189/11 ) Betreft: De crisis in de eurozone Zou de Raad uitgebreid verslag kunnen uitbrengen over de besprekingen die op 7 t/m 9 april 2011 in Boedapest hebben plaatsgevonden tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Financiën? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De discussies tijdens de informele Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën hadden onder meer betrekking op de recente ontwikkelingen met betrekking tot de economische en financiële stabiliteit van de eurozone, de voorbereidingen voor de ministeriële bijeenkomst van de G20 in Washington DC, de ontwikkelingen in de grondstoffenmarkten, de nieuwe structuur van het Europees toezicht en de stresstests voor banken. De ministers en centralebankpresidenten hebben gesproken over de grondstoffenmarkten en de daaraan gerelateerde markten voor financiële derivaten. Er bestond overeenstemming over het feit dat het vergroten van de transparantie en integriteit van zowel de fysieke als de derivatenmarkten van fundamenteel belang is om te waarborgen dat deze markten hun rol naar behoren vervullen. De ministers en centralebankpresidenten hadden een gedachtewisseling met de uitgenodigde sprekers, de heer prof. Alexandre Lamfalussy, de heer Jacques de Larosière, mevrouw Sharon Bowles, en de leiders van de nieuwe autoriteiten over de vraag hoe de nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor Systeemrisico's (ECSR) kunnen helpen bij het aangaan van de uitdagingen waar de financiële sector momenteel voor staat en over hun visie op de nieuwe instellingen. Ook werden onderwerpen met betrekking tot de stresstests in de bank- en verzekeringssector van dit jaar besproken, waarbij de noodzaak van transparantie, geloofwaardigheid en goed ontwikkelde beleidsreacties van overheden op stressscenario's werd benadrukt. In hun slotverklaring honoreerden de Eurogroep en de ministers van Economische Zaken en Financiën het verzoek om financiële bijstand van de Portugese autoriteiten. De ministers verzochten de Commissie, de ECB, het IMF en Portugal om een programma op te zetten en passende actie te ondernemen om de financiële stabiliteit te waarborgen. In de context van een gezamenlijk programma van de EU en het IMF moet het financiëlebijstandspakket voor Portugal aan Europese zijde worden gefinancierd binnen het door het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM) en de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) vastgestelde kader. De voorbereidingen door Portugal zullen onmiddellijk van start gaan om ervoor te zorgen dat er medio mei overeenstemming tussen alle partijen kan worden bereikt en een aanpassingsprogramma kan worden aangenomen dat vervolgens snel ten uitvoer kan worden gelegd nadat een nieuwe regering is aangetreden. Het programma zal zijn gebaseerd op drie pijlers: Een ambitieuze begrotingsaanpassing om de houdbaarheid van de openbare financiën te herstellen;
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Hervormingen die de groei en het concurrentievermogen versterken, met inbegrip van een ambitieus privatiseringsprogramma; Maatregelen om de liquiditeit en solvabiliteit van de financiële sector in stand te houden. Nadat overeenstemming is bereikt met de Portugese autoriteiten, met steun van de belangrijkste politieke partijen, zal het programma worden goedgekeurd door de Raad Ecofin en de Eurogroep, in overeenstemming met nationale procedures, op basis van een beoordeling door de Commissie en de ECB. Tijdens de op 14 en 15 april 2011 gehouden bijeenkomst in Washington zijn fundamentele discussies gevoerd en toonden alle actoren zich daadwerkelijk bereid om vooruitgang in de internationale economische agenda te boeken. Het meest relevante resultaat was waarschijnlijk de overeenstemming die werd bereikt over de indicatieve richtsnoeren die als referentiepunten zullen dienen voor de indicatoren voor het vaststellen van aanhoudend grote onevenwichtigheden die beleidsaanpassing door leden van de G20 vereisen. Dit mag niet als een mager resultaat worden beschouwd: achter dit schijnbaar technische akkoord schuilt een serieuze gecommitteerdheid van alle grote economieën – zowel ontwikkelde als opkomende – om een proces van onderlinge toetsing van hun respectieve beleid dat van invloed is op de mondiale groei tot stand te brengen. Op basis van de bereikte overeenstemming over de indicatieve richtsnoeren zou de G20 tegen het eind van dit jaar concrete resultaten moeten kunnen presenteren, namelijk een alomvattend actieplan met landenspecifieke aanbevelingen. De Commissie, de ECB en het voorzitterschap van de Raad leveren een zeer wezenlijke bijdrage aan dit proces, niet in de laatste plaats omdat het nieuwe governancesysteem op internationaal niveau in veel opzichten dezelfde kenmerken heeft als het systeem dat op EU-niveau bestaat. * * * Vraag nr. 15 van Brian Crowley ( H-000191/11 ) Betreft: Christelijke minderheden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten De afgelopen maanden is er sprake van toenemend geweld tegen christenen en andere religieuze minderheden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Kan de Raad aangeven welke concrete acties hij onderneemt om deze minderheden te beschermen? Antwoord Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur met de Raad in de vergaderperiode van mei 2011 van het Europees Parlement in Straatsburg. (EN) De bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging zonder enige discriminatie is een hoge prioriteit binnen het mensenrechtenbeleid van de EU. Deze sterke gecommitteerdheid is door de Raad tijdens zijn vergadering van februari 2011 opnieuw bevestigd. Voorts heeft de Raad van februari 2011 conclusies goedgekeurd waarin de recente daden van geweld en terrorisme in verschillende landen, waaronder in
217
218
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Noord-Afrika en het Midden-Oosten, tegen christenen en hun gebedshuizen, moslimpelgrims en andere religieuze gemeenschappen worden veroordeeld. De Raad bevestigde dat de internationale gemeenschap haar collectieve reactie op degenen die religie gebruiken als een instrument om verdeeldheid te zaaien en aan te zetten tot extremisme en geweld dient te versterken. De EU zal met partnerlanden, evenals met multinationale fora, met name de VN, samenwerken om de interculturele steun in de strijd tegen religieuze intolerantie een nieuwe impuls te geven. Na de conclusies van de Raad van 2009 werd de Hoge Vertegenwoordiger door de Raad verzocht om verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om de vrijheid van godsdienst of overtuiging te waarborgen. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moet beperkingen van de vrijheid van godsdienst of overtuiging overal ter wereld nauwlettender volgen; in het volgende jaarverslag van de EU over de mensenrechten zal nader op dit onderwerp worden ingegaan. De vrijheid van godsdienst of overtuiging is een onderwerp dat steeds vaker aan de orde wordt gesteld in mensenrechtendialogen, waarbij er bij landen op wordt aangedrongen om discriminatie en intolerantie uit te bannen. Voorts worden er contacten gelegd en onderhouden met lokale mensenrechtenactivisten die op dit gebied actief zijn. Waar mogelijk worden in het kader van de landenspecifieke steunregelingen van het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) projectfinancieringsmogelijkheden aangeboden. In samenhang met de landenspecifieke maatregelen blijft de EU een actieve rol spelen bij het bevorderen van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in multilaterale fora. De EU was de drijvende kracht achter de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging die in december 2010 met consensus is aangenomen. In maart 2011 vergaarde de EU in de VN-Veiligheidsraad interregionale steun voor een initiatief inzake de vrijheid van godsdienst of overtuiging. * * *
VRAGEN AAN DE COMMISSIE Vraag nr. 29 van Liam Aylward ( H-000177/11 ) Betreft: Landbouw en uitworp van broeikasgassen De landbouwsector veroorzaakt 13,5% van alle broeikasgassen ter wereld. In de EU neemt de landbouwsector 9% van de uitworp voor zijn rekening. Europese en Ierse boeren hebben aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de tenuitvoerlegging van groenere maatregelen, beperking van de uitworp en het gebruik van weiland en klaverweiden als koolstofdioxideputten waar dat mogelijk was. Het zou, daar de Europese landbouwsector reeds doelmatig te werk gaat en milieuduurzaamheid en beschermingsbeleid en –maatregelen reeds bestaan, voor deze sector bijzonder moeilijk zijn verdere vooruitgang te boeken. Wat kan de Commissie, daar deze sector slechts beperkte vooruitgang kan boeken bij de beperking van de uitworp van broeikasgassen, doen om de boeren te helpen de uitworp van broeikasgassen verder terug te dringen en ervoor te zorgen dat de sector niet gestraft wordt bij het nastreven van de hoog gestelde doelen van de EU.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord (EN) De Landbouw draagt voor circa 9% bij aan de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU, en hoewel de emissies sinds 1990 zijn gedaald, zijn verdere inspanningen mogelijk en nodig om de ambitieuze klimaat- en energieagenda van de EU uit te voeren. Het EU-beleid met betrekking tot de klimaatverandering omvat geen doelstellingen voor afzonderlijke sectoren, zoals de landbouw. In de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (24) heeft de Commissie echter wel de bandbreedte van de kosteneffectieve langetermijnbijdrage van de landbouw vastgesteld. In de beschikking over het delen van de inspanningen (406/2009/EG) (25) is bepaald dat sectoren die niet aan het emissiehandelssysteem van de EU deelnemen hun broeikasgasemissie met 10% moeten terugdringen. Door het mechanisme voor het delen van lasten leveren de lidstaten een bijdrage die in verhouding staat tot hun relatieve welvaart (bbp per hoofd van de bevolking), waarbij de doelstellingen uiteenlopen van –20% tot +20% in 2020 ten opzichte van 2005. Het is derhalve hun verantwoordelijkheid om de emissies van de sectoren waarop beschikking 406/2009/EG betrekking heeft te beperken en om te bepalen welke inspanningen door de landbouw en andere sectoren moeten worden verricht. De uitstoot en verwijdering van CO2 in verband met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) vallen nog niet onder de huidige afspraken. In het klimaat- en energiepakket van 2008 werd de Commissie verzocht om voor medio 2011 de mogelijkheid van een wetgevingsvoorstel te onderzoeken en indien nodig een wetgevingsvoorstel op te stellen met het oog op de integratie hiervan in de EU-doelstellingen voor het terugdringen van de broeikasgasemissies. Na een uitgebreide raadpleging van het publiek, bedrijven, ngo's, lidstaten en deskundigen in het afgelopen jaar is gebleken dat de meerderheid de opname van de uitstoot en verwijdering van CO2 in verband met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw steunt, althans als de algehele doelstelling wordt verhoogd tot boven de huidige 20%. De Commissie is voornemens om hierover in de zomer van 2011 een mededeling te publiceren. De opname van de uitstoot en verwijdering van CO2 in verband met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw zou de milieu-integriteit van de klimaatafspraken versterken, aangezien daarmee alle emissies onder de afspraken zouden vallen. Dit zou ook kunnen leiden tot een betere zichtbaarheid van de inspanningen van landbeheerders om door middel van duurzaam landbeheer het aantal en/of de capaciteit van bestaande koolstofputten te vergroten in reactie op mogelijke stimuleringsregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013. De huidige instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid helpen ook om de klimaatverandering te bestrijden, voornamelijk dankzij de vele kruisvoordelen tussen het agromilieubeleid en de klimaatmaatregelen. Een hervormd gemeenschappelijk landbouwbeleid met een groenere eerste pijler (met niet-contractuele, jaarlijkse milieuacties die verder gaan dan het naleven van randvoorwaarden) en een meer gefocuste, op het klimaat gerichte tweede pijler, ondersteund door professionele bedrijfsadviesdiensten, zou kunnen worden toegesneden op het helpen van landbouwers om hun efficiëntie te vergroten en daarmee het concurrentievermogen van de EU-landbouw te versterken en tegelijkertijd bij te dragen aan de klimaatactie (mitigatie) en het verminderen van de kwetsbaarheid voor de klimaatverandering (aanpassing). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de Commissie (24)
COM(2011) 112 definitief.
(25)
PB L 140 van 5.6.2009.
219
220
NL
Handelingen van het Europees Parlement
om de landbouwgemeenschap te straffen, maar om deze te helpen en aan te moedigen om veilige en emissie-efficiënte producten te produceren "door het bevorderen van (…) het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen", zoals het in de mededeling "Het GLB tot 2020" wordt gesteld (26) . De EU-producenten behoren tot de meest CO2-efficiënte producenten in de wereld en kunnen uitgroeien tot wereldleiders op het gebied van de productie van emissie-efficiënte agrarische producten die de mondiale emissies van de landbouw kunnen helpen verminderen. * * * Vraag nr. 31 van Iliana Malinova Iotova ( H-000166/11 ) Betreft: Tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/138/EG Op 25 november 2009 hebben het Europees Parlement en de Raad Richtlijn 2009/138/EG aangenomen betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II). Deze richtlijn zou in beginsel vóór 31 december 2012 in de lidstaten in werking moeten treden. Zijn de in de preambule van deze richtlijn opgenomen uitzonderingen (overwegingen 4, 5, 6, 19, 20, 84 en 85) en de in afdeling 2, artikel 4 vastgelegde uitsluitingen van het toepassingsgebied van toepassing op de vrijwillige ziektekostenverzekering in Bulgarije? Kan de vrijwillige ziektekostenverzekering worden toegevoegd aan de lijst van instellingen die niet onder de richtlijn vallen (afdeling 2, artikel 8)? Is de richtlijn automatisch van toepassing op de vrijwillige ziektekostenverzekering of behoort laatstgenoemde tot de uitzonderingen? Kan de vrijwillige ziektekostenverzekering onder de Bulgaarse wetgeving inzake de ziektekostenverzekering en onder de nationale wetgeving inzake de volksgezondheid blijven vallen in plaats van onder de wet op de verzekeringen, ook na de omzetting van de richtlijn? Antwoord (EN) Bulgaarse verzekeringsmaatschappijen die vrijwillige en commerciële ziektekostenverzekeringen aanbieden vallen niet onder de uitzonderingen van artikel 8 van Richtlijn 2009/138/EG, dat betrekking heeft op een beperkt aantal instellingen met heel bijzondere kenmerken (27) . De Commissie is niet van mening dat dit artikel dient te worden gewijzigd. In beginsel betekent dit dat de EU-verzekeringswetgeving van toepassing is op de Bulgaarse sector van vrijwillige ziektekostenverzekeringen. Bepaalde verzekeringsmaatschappijen of onderdelen van hun activiteiten kunnen echter onder andere uitzonderingen vallen, zoals die welke worden genoemd in titel I, hoofdstuk I, afdeling 2 van Richtlijn 2009/138/EG.
(26)
COM(2010)672 definitief.
(27)
PB L 335 van 17.12.2009.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Richtlijnen zijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij zijn bestemd, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten om de vorm en middelen voor de uitvoering ervan te kiezen. * * * Vraag nr. 32 van Gay Mitchell ( H-000172/11 ) Betreft: Grote kernramp De Commissie heeft de hulp van de EU in Japan na de verwoestende aardbeving en tsunami zeer succesvol gecoördineerd. In hoeverre is de Commissie echter voorbereid op een potentiële grote kernramp in Japan? Antwoord (EN) De geachte afgevaardigde heeft een vraag gesteld over het nucleaire ongeval in de kerncentrale Fukushima Daïchi na de verwoestende aardbeving en de tsunami die Japan op 11 maart 2011 hebben getroffen. De Europese Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden volgen de situatie op de voet. We staan in nauw contact met de Japanse autoriteiten en worden op de hoogte gehouden van de voortdurende pogingen om de situatie te stabiliseren, de verspreiding van radioactief materiaal tegen te gaan en de daarmee verband houdende milieuomstandigheden te monitoren. De gesprekken zullen worden voortgezet tijdens de komende top EU-Japan, die op 28 mei 2011 zal worden gehouden in Brussel, evenals tijdens komende internationale bijeenkomsten (van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, de G8, de G20, enz.). Wat betreft de vraag hoe de EU zou kunnen optreden in het hypothetische geval van een nucleair ongeval in een derde land waar de schaal van het ongeval de capaciteiten van het betrokken land om adequaat op het ongeval te reageren te boven gaat, beschikt de EU over verschillende instrumenten die in dergelijke gevallen kunnen worden ingezet, zoals: 1) Het EU-mechanisme voor civiele bescherming. Het exacte type bijstand dat kan worden verleend hangt af van de aard van het nucleaire ongeval/incident, de aard van het verzoek van het betrokken land en de capaciteiten die de lidstaten ter beschikking kunnen stellen. Over het algemeen kan deze bijstand onder meer betrekking hebben op de fase van het maken van initiële evaluaties, het nemen van monsters en het maken van prognoses, de fase van het uitvoeren van zoek- en reddingsoperaties en de fase van het uitvoeren van grootschalige decontaminatieactiviteiten, en kan de bijstand tevens het sturen van technische uitrusting omvatten, bijvoorbeeld voor de veilige opslag van afval, evenals nucleaire deskundigheid uit de relevante pool van deskundigen op het gebied van civiele bescherming. 2) Het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007). In het kader van dit instrument wordt financiële bijstand aan derde landen verleend voor het verbeteren van het niveau van nucleaire veiligheid en bescherming tegen straling en het op veilige wijze vervoeren, behandelen en verwijderen van radioactief afval. Dit programma wordt uitgevoerd door EuropeAid, in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden en de directoraten van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor energie en vervoer, met technische ondersteuning van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie.
221
222
NL
Handelingen van het Europees Parlement
3) Het stabiliteitsinstrument (Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 (28) ), dat ook kan worden gebruikt om korte- en langetermijninitiatieven te financieren, zoals maatregelen om onmiddellijk op natuur- en door de mens veroorzaakte rampen te reageren. Voorbeelden hiervan zijn het volgen en opvangen van binnenlands ontheemden, maatregelen met betrekking tot nucleaire veiligheid en beveiliging, schoonmaakmaatregelen, essentiële infrastructuurprojecten, onmiddellijke noodmaatregelen en ondersteuning van hulpverleners. * * * Vraag nr. 33 van Gilles Pargneaux ( H-000173/11 ) Betreft: Eventuele belangenconflicten met betrekking tot aspartaam In haar antwoord op vraagstellers vraag nr. H-000072/2011 van 8 maart 2011 geeft de Commissie aan niet te zullen overgaan tot een nieuwe beoordeling van aspartaam vóór 31 december 2020. Kan de Commissie preciseren welke hoeveelheid levensmiddelen of geneesmiddelen moet worden geconsumeerd om aan de aanvaardbare dagelijkse inname van 40 mg/kg te komen? Moet de verklaring van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 28 februari 2011 niet met scepsis worden bekeken, nu bekend is dat Dominique Parent-Massin, deskundige in het Comité levensmiddelenadditieven van de EFSA, gewerkt heeft voor Coca-Cola, een industrieel bedrijf dat een groot afnemer van zoetstoffen is, en voor Ajinomoto, de grootste producent van aspartaam ter wereld? Hoe reageert de Commissie op deze nieuwe vaststelling van een belangenconflict? Antwoord (EN) Na de recente discussie in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement naar aanleiding van de eerdere mondelinge vraag H-000072/2011 (29) over aspartaam denkt de Commissie momenteel na over de mogelijkheid om de volledige herbeoordeling van aspartaam, die volgens Verordening (EG) nr. 257/2010 van de Commissie tot vaststelling van een programma voor de herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven (30) moet plaatsvinden voor uiterlijk december 2020, te vervroegen door deze eerder te laten uitvoeren dan gepland. Aspartaam is als levensmiddelenadditief toegestaan in een aantal levensmiddelengroepen, tot de maximaal toegestane niveaus. Als algemene regel geldt dat de potentiële inname van levensmiddelenadditieven via de voeding afhankelijk is van een aantal criteria, zoals de relatieve bijdrage van de verschillende levensmiddelengroepen aan de dagelijkse inname en de concentratieniveaus van de levensmiddelenadditieven die in elk van deze levensmiddelengroepen worden toegepast. Daarnaast is het van belang wat de doelgroep (28)
Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument, PB L 327 van 24.11.2006.
(29)
http://www.europarl.europa.eu/QP-WEB/application/home.do?language=NL.
(30)
Verordening (EG) nr. 257/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van een programma voor de herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (Voor de EER relevante tekst), PB L 80 van 26.3.2010.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
is (kinderen of volwassenen), aangezien de hoeveelheid van een specifiek levensmiddel (dat een levensmiddelenadditief bevat) die nodig is om de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) te bereiken afhankelijk is van het gewicht van de leden van de doelgroep, waarbij moet worden bedacht dat de aanvaardbare dagelijkse inname wordt uitgedrukt per kilogram (kg) lichaamsgewicht. De potentiële inname van aspartaam in het kader van een medische behandeling is ook afhankelijk van het aantal doses per dag en de leeftijd van de patiënt. Bovendien kan de behandeling slechts voor een beperkt aantal dagen zijn voorgeschreven. Daarom kan deze vraag niet in algemene zin worden beantwoord. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 2006 bevestigd dat de potentieel via de voeding ingenomen hoeveelheid aspartaam (31) ruim onder de aanvaardbare dagelijkse inname van 40 milligram per kg lichaamsgewicht ligt, ook bij zware gebruikers. Krachtens de regels van de EFSA met betrekking tot mogelijke belangenconflicten heeft de deskundige die in de mondelinge vraag wordt genoemd, net als elke andere deskundige, verklaringen omtrent zijn belangen ondertekend, die door de EFSA zijn geëvalueerd. In overeenstemming met de regels van de EFSA met betrekking tot belangenconflicten heeft deze deskundige niet deelgenomen aan de discussies over aspartaam die in het panel voor levensmiddelenadditieven en aan levensmiddelen toegevoegde bronnen van voedingsstoffen zijn gevoerd. Bovendien is de verklaring van de EFSA van 28 februari 2011 opgesteld door de EFSA en niet door het panel. De Commissie ziet in dit geval derhalve geen belangenconflict. * * * Vraag nr. 34 van Jacek Włosowicz ( H-000174/11 ) Betreft: Zomer- en wintertijd Een jaar geleden is de Commissie gevraagd naar het nut van de omschakeling van zomerop wintertijd (mondelinge vraag H-0103/2010). Blijft de Commissie nog steeds bij het standpunt dat zij destijds innam? Heeft de Commissie kennis genomen van het nieuwste onderzoek op energiegebied, waarin wordt gesteld dat het verzetten van de klok geen invloed heeft op de energiebalans? Is de Commissie op de hoogte van actueel medisch onderzoek, dat erop wijst dat de omschakeling een negatieve invloed op de gezondheid van mensen heeft? Wat vindt de Commissie ervan dat nog meer landen hebben besloten de klok niet langer te verzetten? Zijn bovengenoemde feiten niet voldoende reden voor de Commissie om haar standpunt bij te stellen, zodat het leven voor Europese burgers gezonder en economischer wordt?
(31)
Advies van het wetenschappelijk panel voor levensmiddelenadditieven, aroma's, technische hulpstoffen en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, op verzoek van de Commissie in verband met een nieuwe studie naar de kankerverwekkende werking van aspartaam op lange termijn, The EFSA Journal (2006) 356, blz. 1-44.
223
224
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord (EN) Zoals de Commissie in haar antwoord op mondelinge vraag H-000103/2010 van de vergaderperiode maart 2010 over hetzelfde onderwerp (32) heeft verklaard, werd in het in 2007 door de Commissie aangenomen verslag over de effecten van de huidige zomertijd geconcludeerd dat de zomertijd geen negatieve effecten had en enige energiebesparing opleverde. De huidige regelingen vormen geen reden voor zorg in de lidstaten van de EU, die de zomertijd op nationale basis hebben ingevoerd en dit besluit daarna nooit meer in twijfel hebben getrokken. De Commissie beschikt niet over aanwijzingen dat de situatie sinds de publicatie van het verslag is veranderd, ook niet na de beantwoording door de Commissie van bovengenoemde mondelinge vraag in 2010. De Commissie is niet bekend met enig nieuw representatief bewijs van negatieve effecten van de huidige zomertijdregelingen in de EU. De Commissie heeft kennis genomen van het feit dat Rusland recentelijk heeft besloten de praktijk van het verzetten van de klok te beëindigen. * * * Vraag nr. 35 van Rareş-Lucian Niculescu ( H-000175/11 ) Betreft: Crisis voor meststoffen op basis van fosfaat In het onlangs gepubliceerde wetenschappelijke rapport "A Sustainable Global Society" wordt de aandacht gevestigd op het feit dat de hulpbronnen aan fosfaaterts (op basis waarvan de voornaamste meststoffen voor graan, rijst en maïs worden geproduceerd) binnen dertig jaar uitgeput zouden kunnen zijn. Australië, 's werelds zevende graanproducent, ziet zich reeds geconfronteerd met een toenemend fosfortekort in de landbouwgrond. Uit hetzelfde rapport blijkt dat investeringen nodig zijn om nieuwe fosfaatbronnen te vinden en om technologieën te ontwikkelen die de winning van fosfaat uit water mogelijk te maken. Zijn er gegevens over de reserves aan fosfaaterts in de wereld? Welke ontwikkeling heeft de prijs van meststoffen op fosfaatbasis in de afgelopen jaren doorgemaakt? Is de Commissie voornemens het onderzoek op dit gebied te steunen met het oog op de ontdekking van nieuwe fosfaatbronnen of vervangingsproducten? Antwoord (EN) In de afgelopen jaren is een aantal wetenschappelijke studies naar de mondiale voorraden aan fosfaaterts gepubliceerd. Hoewel het waar is dat in enkele van deze studies is gesuggereerd dat de bestaande voorraad over dertig jaar zal zijn uitgeput, duiden meer recente gegevens op grotere reserves die voldoende omvangrijk zijn om een langere periode mee te gaan (33) .
(32)
http://www.europarl.europa.eu/QP-WEB/.
(33)
World Phosphate Reserves, International Fertiliser Development Council, 2010.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Uit deze meer recente gegevens blijkt echter ook een aanzienlijke concentratie van deze nieuw reserves in één geografische ruimte, wat vragen oproept over de zekerheid van de aanvoer. Daarnaast is er enig bewijs dat de bestaande reserves mogelijk verhoogde niveaus aan cadmium en andere zware metalen bevatten, waardoor het risico van hogere kosten om deze verontreinigende stoffen te verwijderen of mogelijke bodemvervuiling door het gebruik van meststoffen van lagere kwaliteit (34) bestaat. De informatie over de prijzen waarover de Commissie beschikt wijst op een scherpe stijging van de prijs van fosfaaterts in 2008, gevolgd door een periode van stabilisatie en daarna een meer geleidelijke stijging in 2010/11. De Commissie heeft de afgelopen vijf jaar opdracht gegeven voor twee studies over dit onderwerp (35) en onderzoeksprojecten met betrekking tot enkele aspecten van het probleem gesteund. In de toekomst zouden relevante onderzoek- en innovatieacties kunnen worden uitgevoerd als onderdeel van de algemene aanpak om de duurzaamheid van de agrarische productie en de voedselzekerheid te verbeteren. Er is geen aanwijzing dat het ooit mogelijk zal zijn om een substituut voor fosfor in meststoffen en voedingssupplementen te vinden. Ook zijn er geen alternatieve grondstoffen die als vervanging van fosfaaterts kunnen dienen. Uit tijdens de vergadering van de deskundigengroep voor het duurzaam gebruik van fosfor van 17 februari 2011 gepresenteerde gegevens blijkt echter dat het zoeken naar nieuwe fosfaatreserves is opgevoerd en dat er een aanzienlijk potentieel voor een efficiënter gebruik van deze hulpbron bestaat. Een efficiënter gebruik zou de beschikbaarheid van deze hulpbron verlengen en tegelijkertijd de milieuproblemen door te intensief gebruik verminderen. Mogelijke acties om een meer duurzaam gebruik tot stand te brengen omvatten efficiëntere prospectie- en winningspraktijken, een hogere mate van verwerking van bijproducten, het gebruik van biotechnologie om de efficiëntie van diervoeders en meststoffen te verbeteren, wijziging van landbouwtechnieken om de input van meststoffen of het verlies van fosfor te verminderen (waaronder een beter beheer van voedingsstoffen op bedrijfsniveau), terugdringing van de hoeveelheid weggegooid voedsel door het gedrag van consumenten te veranderen en recycling van fosfor uit mest, afvalwater, zuiveringsslib en as van zuiveringsslib. De Commissie is voornemens om in de context van de komende routekaart op weg naar hulpbronefficiëntie, waarvan de publicatie later in 2011 wordt voorzien, verder onderzoek naar dit opkomende probleem van hulpbronschaarste te verrichten. * * * Vraag nr. 36 van Ivo Belet ( H-000180/11 ) Betreft: Controle van voedsel afkomstig uit Japan Met Verordening (EU) nr. 297/2011 van 25 maart 2011 heeft de Commissie, naar aanleiding van het nucleaire ongeval in de kerncentrale van Fukushima, speciale voorwaarden opgelegd voor de invoer van voedsel en voeders afkomstig uit Japan. Een van de genomen maatregelen is de strenge en systematische controle van producten afkomstig uit Japan. Bovendien werden de maximale waarden voor radioactieve besmetting verstrengd, na beslissing van (34)
Sustainable Use of Phosphorus, Schroder, Cordell, Smit en Rosemarin, 2010.
(35)
Verkrijgbaar op http://ec.europa.eu/environment/natres/phosphorus.htm.
225
226
NL
Handelingen van het Europees Parlement
de Commissie en het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (beslissing Comité d.d. 8.4.2011). Zijn op basis van de Verordening (EU) nr. 297/2011 al voedingswaren afkomstig uit Japan van de EU-markt gehaald? Werden op basis van het Rapid Alert-systeem door de lidstaten reeds meldingen gedaan van gevallen waarbij te hoge radioactieve waarden werden vastgesteld? Antwoord (EN) De Uitvoeringsverordening (EU) nr. 297/2011 van 25 maart 2011 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima (36) , als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 351/2011 van 11 april 2011 (37) , vereist niet dat alle voedingsmiddelen uit Japan van de EU-markt moeten worden verwijderd. Alleen diervoeders en levensmiddelen die niet voldoen aan de verschillende in bijlage II bij Verordening (EU) 297/2011 vastgestelde maximumniveaus voor radionucliden in diervoeders en levensmiddelen moeten uit de markt worden gehaald. Op 2 mei 2011 was nog geen kennisgeving ontvangen van het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) met betrekking tot een bevinding van een hoog niveau van radioactieve besmetting van diervoeders en levensmiddelen van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan. In overeenstemming met artikel 8 van Verordening (EU) 297/2011 stellen de lidstaten de Commissie wekelijks in kennis van alle analytische resultaten. Op 2 mei 2011 heeft de Commissie de analytische resultaten van 98 monsters van uit Japan afkomstige diervoeders en levensmiddelen ontvangen, en de meeste monsters vertoonden geen detecteerbare niveaus van de radionucliden jodium-131, cesium-134 en cesium-137. In de weinige monsters waar een niveau van radioactiviteit werd geconstateerd, lag dat niveau dicht bij de detectiegrens en ver onder het maximaal toegestane niveau. Bovendien werden enkele monsters onderzocht op andere radionucliden dan jodium-131, cesium-134 en cesium-137, waarbij van deze radionucliden geen niveau werd gedetecteerd. * * * Vraag nr. 37 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou ( H-000181/11 ) Betreft: Garantieverstrekking voor het Griekse financiële systeem en de reële economie Ter ondersteuning van het Griekse financiële systeem heeft de Griekse staat in 2008 vijf miljard euro uitgetrokken door uitgifte van bevoorrechte aandelen, 15 miljard in de vorm van garanties en 8 miljard euro door plaatsing van Griekse staatsobligaties. Het jaar daarop, in 2010, werden 15 respectievelijk 25 miljard euro uitgetrokken in de vorm van garanties. De regering wil daarnaast, na verkregen instemming van de Commissie, nog eens een uitbreiding van de garanties tot een bedrag van 30 miljard euro ter stemming voorleggen. Dit brengt mij tot de volgende vragen aan de Commissie:
(36)
PB L 80 van 26.3.2011.
(37)
PB L 97 van 12.4.2011.
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Hoe beoordeelt de Commissie de werking van het Financieel Stabiliteitsfonds, dat in het kader van het ondersteuningsmechanisme ten behoeve van de Griekse economie door de lidstaten van de eurozone en het IMF werd opgericht met het oog op de stabilisering van het Griekse bankenstelsel? In welke mate denkt zij dat het fonds bijdraagt aan de consolidering van het eigen vermogen van de kredietinstellingen die door de Griekse staat worden gegarandeerd? Beschikt zij over gegevens waaruit blijkt in hoeverre al die garanties van de Griekse staat naar de reële economie doorstromen? Wordt er enige minimumdoorstroming van de garanties nagestreefd met het oog op verruiming van de kredietverstrekking binnen de Griekse economie? Antwoord (EN) Het Fonds voor financiële stabiliteit in Griekenland (Hellenic Financial Stability Fund – HFSF) is operationeel en heeft de eerst tranche van de financiering reeds ontvangen. De raad van bestuur is in functie sinds oktober 2010. Om de mogelijke toekomstige herkapitalisatiebehoeften van het HFSF te ramen, stelt de Griekse centrale bank regelmatig solvabiliteitsprognoses voor de Griekse commerciële banken op. Het HFSF dient als vangnet voor de Griekse banksector en kan indien nodig ondersteuning bieden. De beschikbaarheid van het stabiliteitsfonds als vangnet voor banken met solvabiliteitsproblemen heeft op positieve wijze bijgedragen tot de financiële stabiliteit in Griekenland. Zo heeft een aantal banken (NBG, Piraeus) ondanks de uitdagende omstandigheden kapitaal van private investeerders kunnen aantrekken. Ook hebben enkele banken (Eurobank, Alpha) hun kapitaaltoereikendheid kunnen verbeteren door schulden af te bouwen. De nieuwe tranche van dertig miljard euro in de vorm van door de overheid gegarandeerde bankobligaties is goedgekeurd met het oog op de verdere vergroting van de liquiditeitsbuffer in het systeem, waarom was gevraagd vanwege een uitstroom van bij banken ondergebrachte gelden en de erosie van bij het Eurosysteem ingebrachte zekerheden als gevolg van de marktvolatiliteit, de verlaging van de kredietwaardering van staatsobligaties en wijzigingen in de regels van de ECB voor het inbrengen van onderpand. De banken hebben toegang tot de nieuwe tranche op voorwaarde dat ze financieringsplannen voor de middellange termijn aannemen en bankspecifieke doelstellingen en maatregelen vaststellen om hun afhankelijkheid van liquiditeit van het Eurosysteem te verminderen. Tegelijkertijd moeten deze plannen consistent zijn met de in het programma vastgestelde macro-economische en begrotingskaders en de herstructureringsplannen waarom in het kader van de EU-staatssteunregels is verzocht. Volgens de informatie die de Commissie heeft ontvangen zijn dergelijke doelstellingen nog niet vastgesteld. De kredietgroei in Griekenland wordt echter verondersteld in overeenstemming te zijn met het macro-economisch kader van het programma. * * *
227
228
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 38 van Mairead McGuinness ( H-000187/11 ) Betref t : D e s k u n d i g e n p l a t fo r m vo o r contractuele business-to-business(B2B)-praktijken in de voedselvoorzieningsketen Kan de Commissie een actueel overzicht geven van de werkzaamheden van het forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen en in het bijzonder van de werkzaamheden van het deskundigenplatform voor contractuele business-to-business(B2B)-praktijken in de voedselvoorzieningsketen? Kan de Commissie met name ingaan op de mate van betrokkenheid van belanghebbenden bij het B2B-platform, de volgende stappen en de verwachte resultaten? Is de Commissie van mening dat de deskundigenplatforms die samen het forum op hoog niveau vormen op de goede weg zijn en een bevredigende uitkomst voor alle actoren in de voedselvoorzieningsketen zullen waarborgen? Antwoord (FR) Het door de Commissie (38) opgerichte Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen heeft zich tijdens zijn eerste bijeenkomst op 16 november 2010 toegelegd op het starten van technische werkzaamheden op vier gebieden: contractuele business-to-business(B2B)-praktijken in de voedselvoorzieningsketen, het EU-instrument voor de bewaking van de voedselprijzen, het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie en agrologistiek. De Commissie heeft inmiddels deskundigenplatforms opgezet voor de eerste drie gebieden en is voornemens in 2011 een vierde platform op te zetten voor de agrologistiek. Een overzicht van gehouden en te houden vergaderingen is te raadplegen op de website van de Commissie (39) . Binnen het deskundigenplatform voor contractuele business-to-business-praktijken in de voedselvoorzieningsketen heeft de Commissie opgemerkt dat de belanghebbenden die deelnemen aan het debat zich graag willen inzetten voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke opvatting van het begrip eerlijkheid in contractuele business-to-business-praktijken. Het deskundigenplatform moet in september 2011 een voorstel presenteren voor een definitie van eerlijke praktijken, verduidelijkt aan de hand van praktijken die in de keten daadwerkelijk zijn waargenomen, waar mogelijk met speciale aandacht voor de meest sprekende voorbeelden. De belanghebbenden hebben hiertoe gezamenlijk een routekaart uitgestippeld. Afhankelijk van de vorderingen die binnen nu en juni van dit jaar worden gemaakt, zal de Commissie deze aanpak goedkeuren of een andere aanpak voorstellen om ervoor te zorgen dat er bevredigende resultaten worden behaald.
(38)
Besluit van de Commissie van 30 juli 2010 tot oprichting van een Forum op hoog niveau voor een beter werkende voedselvoorzieningsketen (PB EU C210 van 3.8.2010)
(39)
Reeds gehouden vergaderingen: http://circa.europa.eu/Public/irc/enterprise/hl-forum-food-supply-chain/meetings?a=lprv Te houden vergaderingen (data onder voorbehoud): http://circa.europa.eu/Public/irc/enterprise/hl-forum-food-supply-chain/meetings?a=lftr
12-05-2011
12-05-2011
NL
Handelingen van het Europees Parlement
Verder is de Commissie, conform haar mededeling 'Naar een Single Market Act' (40) en haar verslag over de monitoringactie van de handels- en distributiemarkt (41) , voornemens in het najaar 2011 een mededeling goed te keuren waarin zij het probleem van de oneerlijke handelspraktijken beschrijft, informatie geeft over de nationale regelgeving op dit gebied en de tenuitvoerlegging daarvan, en mogelijke strategieën behandelt. Dit najaar zal de Commissie het deskundigenplatform en het Forum op hoog niveau daarnaast een verslag presenteren over het werk van de nationale mededingingsinstanties in de voedingsmiddelenindustrie. Op basis van deze feitelijke analyses zal het deskundigenplatform voor contractuele business-to-business-praktijken in de voedselvoorzieningsketen zich, in een tweede fase, buigen over mogelijke maatregelen en uitvoeringsinstrumenten met het oog op eventuele aanbevelingen van het Forum op hoog niveau. De belanghebbenden in het deskundigenforum voor het instrument voor de bewaking van de voedselprijzen hebben de Commissie al enkele waardevolle suggesties aan de hand gedaan om dit instrument te verbeteren. Bovendien is het platform een belangrijk forum voor de totstandbrenging van synergieën tussen het instrument dat op EU-niveau wordt ontwikkeld en de centra voor prijsbewaking die al actief zijn in de lidstaten. Het deskundigenplatform voor het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie is belast met het toezicht op de tenuitvoerlegging van een breed scala van aanbevelingen van de groep op hoog niveau die zich in 2008 en 2009 over dit onderwerp heeft gebogen. Op basis van de bijdragen van de belanghebbenden heeft de Commissie voorgesteld dat het platform zich moet concentreren op vier onderwerpen waaraan een dialoog tussen de belanghebbenden in het forum een aanzienlijke toegevoegde waarde kan leveren. Deze onderwerpen zijn: de sociale dimensie van duurzame concurrentie, etikettering, innovatie en de interne markt. Om dubbel werk te voorkomen is bij deze keuze rekening gehouden met de activiteiten van andere fora van diverse belanghebbenden, zoals de European Food Sustainable Consumption and Production Round Table (Europese ronde tafel voor duurzame voedselconsumptie en -productie). Aan elk van de geselecteerde onderwerpen zal een speciale workshop worden gewijd. Op 3 mei 2011 is een workshop gehouden over belangrijke maatschappelijke problemen in verband met de voedselvoorzieningsketen, die de aanleiding heeft gevormd voor een constructief debat over de rol van maatschappelijk verantwoord ondernemen en over het VN-beleidskader voor ondernemingen en mensenrechten. De deskundigenplatforms rapporteren aan het Forum op hoog niveau. Dit forum zal in november 2011 voor de tweede maal bijeenkomen om de technische werkzaamheden voor het komend jaar te plannen. Gezien de vorderingen tot nu toe verwacht de Commissie dat het Forum op hoog niveau erin zal slagen voor het verstrijken van zijn mandaat in december 2012 bevredigende resultaten af te leveren. * * *
(40)
Mededeling van de Commissie getiteld ‘Naar een Single Market Act Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen – 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen’ COM(2010) 608 definitief/2
(41)
Verslag van de Commissie: Monitoringactie van de handels- en distributiemarkt" – Naar een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt tegen 2020"’ COM(2010)355 final
229