ETM/V 110/112/114/116 Gebruiksaanwijzing 50047423 10.05
04.99-
H
f
Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op reachtrucks
Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op reachtrucks
Transport
Transport
Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:
Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de heffunctie is afgekoppeld. – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de heffunctie is afgekoppeld. – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.
Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling
Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling
f
De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd personeel geschieden.
Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld worden.
0903.NL
0903.NL
Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld worden.
De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd personeel geschieden.
1
1
2 2 0903.NL
0903.NL
f
Voorwoord
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
f
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
0108.NL
0108.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2
4.4 4.5
Beschrijving van mogelijk gebruik .................................................... B 1 Bouwelementen- en funktiebeschrijving ........................................... B 2 Voertuig ............................................................................................ B 3 Ladingopname ................................................................................. B 5 Technische gegevens standaard uitrusting ...................................... B 6 Prestatiegegevens voor standaard voertuigen ................................. B 6 Gegevens over prestatie voor standaard ......................................... B 6 Afmetingen ....................................................................................... B 7 EN-normen ....................................................................................... B 9 Voorwaarden gebruik ....................................................................... B 9 Aangegeven punten en typeplaatjes .............................................. B 10 Typeplaatje, voertuig ...................................................................... B 11 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / hefhoogte ....................................................................................... B 11 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork ....................................................................................... B 12 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zijdelingse schuiver ................... B 12 Aanslagpunten voor krik ................................................................. B 12
4.4 4.5
Beschrijving van mogelijk gebruik .................................................... B 1 Bouwelementen- en funktiebeschrijving ........................................... B 2 Voertuig ............................................................................................ B 3 Ladingopname ................................................................................. B 5 Technische gegevens standaard uitrusting ...................................... B 6 Prestatiegegevens voor standaard voertuigen ................................. B 6 Gegevens over prestatie voor standaard ......................................... B 6 Afmetingen ....................................................................................... B 7 EN-normen ....................................................................................... B 9 Voorwaarden gebruik ....................................................................... B 9 Aangegeven punten en typeplaatjes .............................................. B 10 Typeplaatje, voertuig ...................................................................... B 11 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / hefhoogte ....................................................................................... B 11 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork ....................................................................................... B 12 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zijdelingse schuiver ................... B 12 Aanslagpunten voor krik ................................................................. B 12
C
Transport en eerste ingebruikname
C
Transport en eerste ingebruikname
1 2 3
Opladen via hijskraan ....................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ...................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving ....................... C 2
1 2 3
Opladen via hijskraan ....................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ...................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving ....................... C 2
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 3.1 3.2 4 5 6
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s .................... D 1 Accutype .......................................................................................... D 1 Accu openleggen ............................................................................. D 2 Onderbreking rijstroom overbruggen ............................................... D 3 Noodvergrendeling van de accuwagen ............................................ D 3 Accu opladen ................................................................................... D 3 Accu eruithalen en erinzetten ........................................................... D 4 Accuontladingsopgave, accuontladingsindicator, bedrijfsurenteller ............................................................................... D 5
1 2 3 3.1 3.2 4 5 6
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s .................... D 1 Accutype .......................................................................................... D 1 Accu openleggen ............................................................................. D 2 Onderbreking rijstroom overbruggen ............................................... D 3 Noodvergrendeling van de accuwagen ............................................ D 3 Accu opladen ................................................................................... D 3 Accu eruithalen en erinzetten ........................................................... D 4 Accuontladingsopgave, accuontladingsindicator, bedrijfsurenteller ............................................................................... D 5
0903.NL
4.3
0903.NL
4.3
I1
I1
E
Bediening
E
Bediening
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ................................................................... E 1 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave .............. E 2 Voertuig in bedrijf nemen ................................................................. E 6 Aanwijzingen over het gebruik van de veiligheidsgordel o ............. E 7 Werken met het voertuig .................................................................. E 9 Veiligheidsregels tijdens het rijden ................................................... E 9 Rijden, besturen, remmen .............................................................. E 10 Vorktanden instellen ....................................................................... E 12 Opnemen en neerzetten van ladingen ........................................... E 12 Opnemen, heffen en transporteren van ladingeenheden ............... E 14 Omgang met een accessoire ......................................................... E 15 Het voertuig beveiligd parkeren ..................................................... E 15 Informatie- en service-aangifte (LISA) ........................................... E 16 LED-waarschuwingsopgave ........................................................... E 17 Betekenis toetsen ........................................................................... E 17 Opgave op display ......................................................................... E 18 Verandering van voertuigparameters ............................................. E 19 Hulp bij storingen ........................................................................... E 20 Extra e-installatie ............................................................................ E 21 Zitverwarming ................................................................................. E 21 Werklicht ....................................................................................... E 21 Daklicht ......................................................................................... E 22 Flitslamp ......................................................................................... E 22 DC/DC-omzetter-AAN-/UIT-schakelaar ......................................... E 22 Overbruggingstaster (ESA / Elektrische hefbeperking) .................. E 23 LED zijschuif middenpositie ........................................................... E 23
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ................................................................... E 1 Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave .............. E 2 Voertuig in bedrijf nemen ................................................................. E 6 Aanwijzingen over het gebruik van de veiligheidsgordel o ............. E 7 Werken met het voertuig .................................................................. E 9 Veiligheidsregels tijdens het rijden ................................................... E 9 Rijden, besturen, remmen .............................................................. E 10 Vorktanden instellen ....................................................................... E 12 Opnemen en neerzetten van ladingen ........................................... E 12 Opnemen, heffen en transporteren van ladingeenheden ............... E 14 Omgang met een accessoire ......................................................... E 15 Het voertuig beveiligd parkeren ..................................................... E 15 Informatie- en service-aangifte (LISA) ........................................... E 16 LED-waarschuwingsopgave ........................................................... E 17 Betekenis toetsen ........................................................................... E 17 Opgave op display ......................................................................... E 18 Verandering van voertuigparameters ............................................. E 19 Hulp bij storingen ........................................................................... E 20 Extra e-installatie ............................................................................ E 21 Zitverwarming ................................................................................. E 21 Werklicht ....................................................................................... E 21 Daklicht ......................................................................................... E 22 Flitslamp ......................................................................................... E 22 DC/DC-omzetter-AAN-/UIT-schakelaar ......................................... E 22 Overbruggingstaster (ESA / Elektrische hefbeperking) .................. E 23 LED zijschuif middenpositie ........................................................... E 23
I2
0903.NL
2 3 3.1 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 5 5.1 5.2 5.3 5.4 6 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
0903.NL
2 3 3.1 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 5 5.1 5.2 5.3 5.4 6 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
I2
F
Instandhouding van het voertuig
F
Instandhouding van het voertuig
1 2 3 4 5 5.1 5.2 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ...........................................F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ..............................F 1 Onderhoud en inspectie ....................................................................F 3 Onderhouds-checklijst ......................................................................F 4 Smeerplan ........................................................................................F 6 Bedrijfsmiddelen ................................................................................F 7 Vulinhoud tank ETM/V 110, 112, 114, 116 .......................................F 7 Adviezen voor onderhoud .................................................................F 8 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden ......................................................F 8 Kap openen .......................................................................................F 8 Accudeuren en zittingkap openen ...................................................F 10 Stand hydraulica-olie controleren ....................................................F 10 Remvloeistofstand controleren ........................................................F 11 Onderhoud van de veiligheidsgordel o ..........................................F 11 Elektrische stoppen controleren ......................................................F 12 Hernieuwde inbedrijfname ..............................................................F 13 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig .....................................F 13 Maatregels voor het stilleggen ........................................................F 13 Maatregels tijdens de stillegging .....................................................F 13 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ......................................F 14 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) .......................................F 14
1 2 3 4 5 5.1 5.2 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ...........................................F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ..............................F 1 Onderhoud en inspectie ....................................................................F 3 Onderhouds-checklijst ......................................................................F 4 Smeerplan ........................................................................................F 6 Bedrijfsmiddelen ................................................................................F 7 Vulinhoud tank ETM/V 110, 112, 114, 116 .......................................F 7 Adviezen voor onderhoud .................................................................F 8 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden ......................................................F 8 Kap openen .......................................................................................F 8 Accudeuren en zittingkap openen ...................................................F 10 Stand hydraulica-olie controleren ....................................................F 10 Remvloeistofstand controleren ........................................................F 11 Onderhoud van de veiligheidsgordel o ..........................................F 11 Elektrische stoppen controleren ......................................................F 12 Hernieuwde inbedrijfname ..............................................................F 13 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig .....................................F 13 Maatregels voor het stilleggen ........................................................F 13 Maatregels tijdens de stillegging .....................................................F 13 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ......................................F 14 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) .......................................F 14
0903.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3 8
0903.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3 8
I3
I3
I4 I4 0903.NL
0903.NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
A
A
m
De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
m
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
xxxx.NL
xxxx.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
A1
A1
A2 A2 xxxx.NL
xxxx.NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving van mogelijk gebruik De ETM/V 110-116 is een elektrische stapelaar met drie wielen en met een zijdelingse zit en een schuifmast met vrij zicht, die bestemd is voor het heffen en transporteren van goederen op effen bodem. Pallets kunnen met open bodemoplage en met dwarsplanken binnen of buiten het bereik van de lastwielen of de rollwagens worden opgenomen. Ladingen kunnen in- en uitgestapeld worden en op en langere af te leggen afstand worden getransporteerd. De draagcapaciteit vindt u in het typeplaatje.
De ETM/V 110-116 is een elektrische stapelaar met drie wielen en met een zijdelingse zit en een schuifmast met vrij zicht, die bestemd is voor het heffen en transporteren van goederen op effen bodem. Pallets kunnen met open bodemoplage en met dwarsplanken binnen of buiten het bereik van de lastwielen of de rollwagens worden opgenomen. Ladingen kunnen in- en uitgestapeld worden en op en langere af te leggen afstand worden getransporteerd. De draagcapaciteit vindt u in het typeplaatje.
Zwaartepunt lading 600 mm 600 mm 600 mm 600 mm
Type ETM/V 110 ETM/V 112 ETM/V 114 ETV 116
Draagcapaciteit 1000 kg 1200 kg 1400 kg 1600 kg
Zwaartepunt lading 600 mm 600 mm 600 mm 600 mm
0903.NL
Draagcapaciteit 1000 kg 1200 kg 1400 kg 1600 kg
0903.NL
Type ETM/V 110 ETM/V 112 ETM/V 114 ETV 116
Beschrijving van mogelijk gebruik
B1
B1
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Benaming
t Hefmast met vrij zicht t Beschermdak voor bestuurder t Hefcilinder vrij heffen o Extra hydraulica (ZH 2)
t Stuurhendel "mast neigen" t St.-hendel "mast voorschuiven" t Solo-Pilot
t Lasträder t Wielarmen
t = Standaarduitvoering B2
2
Pos. 10 11 12 13 14 15 16 17
Bezeichnung
Pos. 1 2 3 4 5 6
t Aandrijvingswiel t Voettaster t Vastzetrem t Ontgrendeling accuwagen t Schakelslot t Hoofdschakelaar (nood-uit) t Informatie- en serviceaangifte (LISA) o Veiligheidsgordel
o = Accessoire
Bouwelementen- en funktiebeschrijving
Benaming
t Hefmast met vrij zicht t Beschermdak voor bestuurder t Hefcilinder vrij heffen o Extra hydraulica (ZH 2)
7
t Stuurhendel "mast neigen" t St.-hendel "mast voorschuiven" t Solo-Pilot
8 9
t Lasträder t Wielarmen
t = Standaarduitvoering B2
Pos. 10 11 12 13 14 15
Bezeichnung
t Aandrijvingswiel t Voettaster t Vastzetrem t Ontgrendeling accuwagen t Schakelslot t Hoofdschakelaar (nood-uit)
16
t Informatie- en service-
17
o Veiligheidsgordel
aangifte (LISA)
o = Accessoire
0903.NL
Bouwelementen- en funktiebeschrijving
0903.NL
2
Voertuig
2.1
Voertuig Veiligheidsinrichtingen: Het gesloten voertuigcontour met afgeronde kanten maakt een veilige omgang met de ETM/V 110-116 mogelijk. De bestuurder wordt beschermd door het beschermdak (2). Het aandrijvingswiel (10) en de lastwielen (8) hebben een stabile rambescherming. Via de hoofdschakelaar (15) kunnen alle elektrische funkties in gevaarlijke situaties snel uitgezet worden. Zes roodoplichtende LED-waarschuwingsaangiftes in de informatie- en service-aangifte (16) wijzen op de volgende toestanden: – Rijrichting vooruit (V), „aandrijvingsrichting“ – Handrem getrokken – Rijrichting achteruit (R), „lastrichting“ – Remvloeistofgebrek – Zijschuifafsluiter centraalpositie (optie) – Accuvergrendeling Buisbreukstoppen in de hefcilinders beperken de zinksnelheid van de lading bij storingen in het hydraulica-systeem.
Instrumenten voor opgave: Informatie- en service-opgave (LISA) (16) met grootformaat opgave in LCD-technologie. Bedrijfsurenteller en accuontladingsopgave met funktie heffen uitschakelen.
Instrumenten voor opgave: Informatie- en service-opgave (LISA) (16) met grootformaat opgave in LCD-technologie. Bedrijfsurenteller en accuontladingsopgave met funktie heffen uitschakelen.
Rijaandrijving: De complete aandrijving is aan het voertuigframe bevestigd. Een vaststaande shuntmotor met een prestatie van 5,4 kW drijft via een differentieeltransmissie het aandrijvingswiel (10) aan. De elektrische rijstroombesturing zorgt voor een traploos toerental van de rijmoto. Het maat voor de terugwinning van de energie kan via LISA worden ingesteld.
Rijaandrijving: De complete aandrijving is aan het voertuigframe bevestigd. Een vaststaande shuntmotor met een prestatie van 5,4 kW drijft via een differentieeltransmissie het aandrijvingswiel (10) aan. De elektrische rijstroombesturing zorgt voor een traploos toerental van de rijmoto. Het maat voor de terugwinning van de energie kan via LISA worden ingesteld.
Reminstallatie: Twee onafhankelijke remsystemen werken op het aandrijvingswiel. De bedrijfsrem als hydraulische trommelrem met astbestvrije voering wordt door het voetpedaal in werking gesteld. De vastzetrem (12) werkt als magneetrem mechanisch via een trekkabel op de trommelrem. De stand van de remvloeistof wordt door LISA gecontroleerd. Er schijnt een waarschuwingsopgave als de vastzetrem is aangetrokken.
Reminstallatie: Twee onafhankelijke remsystemen werken op het aandrijvingswiel. De bedrijfsrem als hydraulische trommelrem met astbestvrije voering wordt door het voetpedaal in werking gesteld. De vastzetrem (12) werkt als magneetrem mechanisch via een trekkabel op de trommelrem. De stand van de remvloeistof wordt door LISA gecontroleerd. Er schijnt een waarschuwingsopgave als de vastzetrem is aangetrokken.
Besturing: Kettingbesturing met besturingsaandrijving en standaard hydraulische besturing. De draaibaar gelegerde aandrijvingseenheid laat zich 90° naar beide kanten zwaaien. De stuurkop laat zich horizontaal instellen.
Besturing: Kettingbesturing met besturingsaandrijving en standaard hydraulische besturing. De draaibaar gelegerde aandrijvingseenheid laat zich 90° naar beide kanten zwaaien. De stuurkop laat zich horizontaal instellen.
Bestuutderzit: De bestuurdersplaats is ergonomisch en met een grote voetenruimte uitgevoerd. Voor een comfortabel zithouding kan de bestuurder stoel en stuurhoofd loodrecht en horizontaal justeren. Het rij- en rempedaal zijn als bij een auto ingebouwd.
Bestuutderzit: De bestuurdersplaats is ergonomisch en met een grote voetenruimte uitgevoerd. Voor een comfortabel zithouding kan de bestuurder stoel en stuurhoofd loodrecht en horizontaal justeren. Het rij- en rempedaal zijn als bij een auto ingebouwd.
0903.NL
Veiligheidsinrichtingen: Het gesloten voertuigcontour met afgeronde kanten maakt een veilige omgang met de ETM/V 110-116 mogelijk. De bestuurder wordt beschermd door het beschermdak (2). Het aandrijvingswiel (10) en de lastwielen (8) hebben een stabile rambescherming. Via de hoofdschakelaar (15) kunnen alle elektrische funkties in gevaarlijke situaties snel uitgezet worden. Zes roodoplichtende LED-waarschuwingsaangiftes in de informatie- en service-aangifte (16) wijzen op de volgende toestanden: – Rijrichting vooruit (V), „aandrijvingsrichting“ – Handrem getrokken – Rijrichting achteruit (R), „lastrichting“ – Remvloeistofgebrek – Zijschuifafsluiter centraalpositie (optie) – Accuvergrendeling Buisbreukstoppen in de hefcilinders beperken de zinksnelheid van de lading bij storingen in het hydraulica-systeem.
0903.NL
2.1
B3
B3
8 9
t Stuurhendel "mast neigen" t St.-hendel "mast voorschuiven" t Solo-Pilot
t Lasträder t Wielarmen
t = Standaarduitvoering B4
Pos. 10 11 12 13 14 15 16 17
Bezeichnung
Pos. 1 2 3 4 5 6
t Aandrijvingswiel t Voettaster t Vastzetrem t Ontgrendeling accuwagen t Schakelslot t Hoofdschakelaar (nood-uit) t Informatie- en serviceaangifte (LISA) o Veiligheidsgordel
o = Accessoire
Benaming
t Hefmast met vrij zicht t Beschermdak voor bestuurder t Hefcilinder vrij heffen o Extra hydraulica (ZH 2)
7
t Stuurhendel "mast neigen" t St.-hendel "mast voorschuiven" t Solo-Pilot
8 9
t Lasträder t Wielarmen
t = Standaarduitvoering B4
Pos. 10 11 12 13 14 15
Bezeichnung
t Aandrijvingswiel t Voettaster t Vastzetrem t Ontgrendeling accuwagen t Schakelslot t Hoofdschakelaar (nood-uit)
16
t Informatie- en service-
17
o Veiligheidsgordel
aangifte (LISA)
o = Accessoire
0903.NL
7
Benaming
t Hefmast met vrij zicht t Beschermdak voor bestuurder t Hefcilinder vrij heffen o Extra hydraulica (ZH 2)
0903.NL
Pos. 1 2 3 4 5 6
Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen en de opgaveinstrumenten bevinden zich goed zichtbaar aan de plaats van de bestuurder.
Met stuurhendel (5) wordt de functie "mast neigen", met stuurhendel (6) de functie "mast schuiven voor/terug" bediend. Met de solo-piloot (7) worden de functies "heffen/neerlaten", de rijrichting, de zijdelingse schuiver zijdelings schuiven links/rechts (extra hydraulica ZH1) en het claxon bediend.
Met stuurhendel (5) wordt de functie "mast neigen", met stuurhendel (6) de functie "mast schuiven voor/terug" bediend. Met de solo-piloot (7) worden de functies "heffen/neerlaten", de rijrichting, de zijdelingse schuiver zijdelings schuiven links/rechts (extra hydraulica ZH1) en het claxon bediend.
Als optie is het mogelijk via een stuurhendel (4) een extra hydraulica ZH2 in werking te zetten.
Als optie is het mogelijk via een stuurhendel (4) een extra hydraulica ZH2 in werking te zetten.
Hydraulische installatie: Pompaggregaat met van buiten geventileerde lijnmotor en geluidsarme precisiehoogdrukpomp. De installatie wordt via de hendels (5-7) en via de optionele extra hydraulica (4) bestuurd.
Hydraulische installatie: Pompaggregaat met van buiten geventileerde lijnmotor en geluidsarme precisiehoogdrukpomp. De installatie wordt via de hendels (5-7) en via de optionele extra hydraulica (4) bestuurd.
Elektrische installatie: 48-V installatie als tweeleidersysteem. Standaard elektronische aandrijvings- en hefbesturing. De elektronische aandrijvingsbesturing regelt traploos de rijsnelheid en maakt een remming met tegenstroom bij het omschakelen van de rijrichting mogelijk. Met de informatie- en serviceaangifte (LISA) (16) kan de justering van de rij- en hefparameters met betrekking op de behoefte uitgevoerd worden. Waarschuwingssignalen, aanwijzingen over verkeerd gebruik en service-funkties worden eveneens door LISA aangegeven. Mogelijke aandrijvingsaccu vgl. hoofdstuk D.
Elektrische installatie: 48-V installatie als tweeleidersysteem. Standaard elektronische aandrijvings- en hefbesturing. De elektronische aandrijvingsbesturing regelt traploos de rijsnelheid en maakt een remming met tegenstroom bij het omschakelen van de rijrichting mogelijk. Met de informatie- en serviceaangifte (LISA) (16) kan de justering van de rij- en hefparameters met betrekking op de behoefte uitgevoerd worden. Waarschuwingssignalen, aanwijzingen over verkeerd gebruik en service-funkties worden eveneens door LISA aangegeven. Mogelijke aandrijvingsaccu vgl. hoofdstuk D.
Ladingopname
2.2
Ladingopname Masthouder: De masthouder is op steunrollen gelagerd. De voorschuif- respectievelijk terugtrekbeweging gebeurt rechtstreeks door een eenvoudig-teleskop-erende schuifcilinder. De looprails voor de masthouder zijn op de wielarmen (9) geschroefd.
Hefinstallatie: Instelbare zijdelingse rollen en glijstukken vangen bij eenzijdig opgelegde lading de zijdelingse druk aan de vorkdrager op. Bij de triplexmast dubbel heffen (DZ) onstaat de hefbeweging van de ladinggeleischoen (vrij heffen) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, buitencentrisch aangebrachte vrijhefcilinder (3). Bij de teleskoopmast (ZT) is de functie vrij heffen op grond van de constructie op 100 mm beperkt.
Hefinstallatie: Instelbare zijdelingse rollen en glijstukken vangen bij eenzijdig opgelegde lading de zijdelingse druk aan de vorkdrager op. Bij de triplexmast dubbel heffen (DZ) onstaat de hefbeweging van de ladinggeleischoen (vrij heffen) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, buitencentrisch aangebrachte vrijhefcilinder (3). Bij de teleskoopmast (ZT) is de functie vrij heffen op grond van de constructie op 100 mm beperkt.
Accessoires: De uitrusting met mechanische en hydraulische accessoires is als aanvullende uitrusting mogelijk.
Accessoires: De uitrusting met mechanische en hydraulische accessoires is als aanvullende uitrusting mogelijk.
0903.NL
Masthouder: De masthouder is op steunrollen gelagerd. De voorschuif- respectievelijk terugtrekbeweging gebeurt rechtstreeks door een eenvoudig-teleskop-erende schuifcilinder. De looprails voor de masthouder zijn op de wielarmen (9) geschroefd.
0903.NL
2.2
Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen en de opgaveinstrumenten bevinden zich goed zichtbaar aan de plaats van de bestuurder.
B5
B5
3
Technische gegevens standaard uitrusting
3
Technische gegevens standaard uitrusting
A
Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
A
Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
3.1
Prestatiegegevens voor standaard voertuigen
3.1
Prestatiegegevens voor standaard voertuigen
Benaming ETM/V 110 ETM/V 112 ETM/V 114 Q Draagcapaciteit 1000 1200 1400 (bij C = 600 mm) C Zwaartepuntafstand 600 600 600 lading Rijsnelheid 9,4 / 9,9 9,3 / 9,9 9,2 / 9,8 met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen 0,35 / 0,55 0,34 / 0,55 0,31 / 0,45 met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerla0,50 0,50 0,50 ten met/zonder geheven lading Schuifsnelhejd 0,2 0,2 0,2 met/zonder lading Klimcapaciteit 7 / 10 7 / 10 7 / 10 met/zonder geheven lading Max. klimcapaciteit 10 / 15 10 / 15 10 / 15 (max. 5 min) met/zonder geheven lading
kg
600
mm
10,3 / 10,6
km/h
0,33 / 0,54
m/s
0,50
m/s ±15%
0,2
m/s
7 / 10
%
10 / 15
%
Benaming ETM/V 110 ETM/V 112 ETM/V 114 Q Draagcapaciteit 1000 1200 1400 (bij C = 600 mm) C Zwaartepuntafstand 600 600 600 lading Rijsnelheid 9,4 / 9,9 9,3 / 9,9 9,2 / 9,8 met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen 0,35 / 0,55 0,34 / 0,55 0,31 / 0,45 met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerla0,50 0,50 0,50 ten met/zonder geheven lading Schuifsnelhejd 0,2 0,2 0,2 met/zonder lading Klimcapaciteit 7 / 10 7 / 10 7 / 10 met/zonder geheven lading Max. klimcapaciteit 10 / 15 10 / 15 10 / 15 (max. 5 min) met/zonder geheven lading
Gegevens over prestatie voor standaard Benaming h1 h2 h3 h4
bouwhoogte vrij heffen heffen max. hoogte
Teleskoopmast (ZT) 1950 - 3050 100 2890 - 5290 3460 - 5860
3.2
Triplexmast dubbel Triplexmast dubbel heffen (ZZ)* heffen (DZ) 1950 - 2400 1950 - 2900 1315 - 1765 1315 - 2256 2890 - 3790 4250 - 7100 3460 - 4360 4894 - 7744
h1 h2 h3 h4
*) ETM/V 110/112
bouwhoogte vrij heffen heffen max. hoogte
Teleskoopmast (ZT) 1950 - 3050 100 2890 - 5290 3460 - 5860
600
mm
10,3 / 10,6
km/h
0,33 / 0,54
m/s
0,50
m/s ±15%
0,2
m/s
7 / 10
%
10 / 15
%
Triplexmast dubbel Triplexmast dubbel heffen (ZZ)* heffen (DZ) 1950 - 2400 1950 - 2900 1315 - 1765 1315 - 2256 2890 - 3790 4250 - 7100 3460 - 4360 4894 - 7744
mm mm mm mm
*) ETM/V 110/112
h4 h6
l4
h1
c
h4
h3
h6
l4
h1
c
h2 Q
l1
h2
s
0903.NL
s l7
h3
h2
Q
B6
kg
Gegevens over prestatie voor standaard Benaming
mm mm mm mm
ETV 116 1600
l7 l1
B6
h2
0903.NL
3.2
ETV 116 1600
3.3
Afmetingen Benaming
3.3 ETM/V 110 (ZT/DZ/ZZ) 40
ETM/V112 (ZT/DZ) 40
s Neergelaten hoogte van de ladingvork h6 Hoogte boven 2075 2075 beschermdak voor de bestuurder l1 Algehele lengte 1870 a) 1954 b) l4 Voorschuiven 602 d) 618 e) l7 Lengte over 1625 1725 wielarmen b1 algehele breed- 1120/1238 1120/1238 te ETM/V b2 algehele breed1106 1106 te Wa draaistraal 1538 1636 Ast breedte arbe2508/2606 f) 2590/2690 g) idsgang bij pallets 800 x 1200 lengte Ast breedte arbids- 2308/2566 f) 2390/2653 g) gang bij pallets 1000 x 1200 dwars eigen gewicht
ETM/V114 (ZT/DZ) 40
ETV116 (ZT/DZ) 40
mm
2075
2190
mm
Afmetingen Benaming
- /1238
mm
1106
1186
mm
ETM/V112 (ZT/DZ) 40
s Neergelaten hoogte van de ladingvork h6 Hoogte boven 2075 2075 beschermdak voor de bestuurder l1 Algehele lengte 1870 a) 1954 b) l4 Voorschuiven 602 d) 618 e) l7 Lengte over 1625 1725 wielarmen b1 algehele breed- 1120/1238 1120/1238 te ETM/V b2 algehele breed1106 1106 te Wa draaistraal 1538 1636 Ast breedte arbe2508/2606 f) 2590/2690 g) idsgang bij pallets 800 x 1200 lengte Ast breedte arbids- 2308/2566 f) 2390/2653 g) gang bij pallets 1000 x 1200 dwars eigen gewicht
1957/1985 b) 1967/1995 c) mm 624/602 e) 666/644 e) mm 1725 1812 mm 1120/1238
ETM/V 110 (ZT/DZ/ZZ) 40
1636 1690 mm 2592/2614 g) 2756/2775 g) mm
2392/2414 g) 2716/2731 g) mm
a) met vorklengte 800 mm; 330 Ah ±0 mm; 420 Ah batterij: +84 mm; 560 Ah batterij: +174 mm b) met vorklengte 800 mm; 560 Ah batterij: +90 mm c) met vorklengte 800 mm; 560 Ah batterij: +90 mm / 700 Ah batterij: +180 mm d) 420 Ah batterij: -84 mm; 560 Ah batterij: -174 mm e) 420 Ah batterij: ±0 mm; 560 Ah batterij: -90 mm f) met 280 Ah batterij g) met 420 Ah batterij
ETM/V114 (ZT/DZ) 40
ETV116 (ZT/DZ) 40
mm
2075
2190
mm
1957/1985 b) 1967/1995 c) mm 624/602 e) 666/644 e) mm 1725 1812 mm 1120/1238
- /1238
mm
1106
1186
mm
1636 1690 mm 2592/2614 g) 2756/2775 g) mm
2392/2414 g) 2716/2731 g) mm
a) met vorklengte 800 mm; 330 Ah ±0 mm; 420 Ah batterij: +84 mm; 560 Ah batterij: +174 mm b) met vorklengte 800 mm; 560 Ah batterij: +90 mm c) met vorklengte 800 mm; 560 Ah batterij: +90 mm / 700 Ah batterij: +180 mm d) 420 Ah batterij: -84 mm; 560 Ah batterij: -174 mm e) 420 Ah batterij: ±0 mm; 560 Ah batterij: -90 mm f) met 280 Ah batterij g) met 420 Ah batterij
W
W
a
a
b2
b1
b2
0903.NL
Ast
0903.NL
Ast
b1
B7
B7
3.4
EN-normen
3.4
Permanente geluidSdrukpeIL: 67 dB(A)
EN-normen Permanente geluidSdrukpeIL: 67 dB(A)
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
A
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
A
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.
Vibratie:
0,30 m/s2
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.
Vibratie:
volgens document N47E van de CEN/TC 150 / WG 8.
A
0,30 m/s2 volgens document N47E van de CEN/TC 150 / WG 8.
A
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
Het voldoen aan volgende grenswaarden volgens produktnormen "bodemtransportvoertuigen elektromagnetische verdraagzaamheid (9/95)”:
Het voldoen aan volgende grenswaarden volgens produktnormen "bodemtransportvoertuigen elektromagnetische verdraagzaamheid (9/95)”:
- stooruitzending (EN 50081-1)
- stooruitzending (EN 50081-1)
- storingsvrijheid (EN 50 082-2)
- storingsvrijheid (EN 50 082-2)
- elektrostatische ontlading (EN 61000-4-2)
- elektrostatische ontlading (EN 61000-4-2)
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
3.5
Voorwaarden gebruik
3.5
Voorwaarden gebruik
Omgevingstemperatuur bij gebruik
A
-25°C tot 40°C
Omgevingstemperatuur bij gebruik
A
Als het voertuig altijd bij een u onder 0°C wordt gebruikt, wordt aangeraden de hydraulische installatie met een koelhuis-olie volgens de aanwijzningen van de producent te vullen.
B8
Als het voertuig altijd bij een u onder 0°C wordt gebruikt, wordt aangeraden de hydraulische installatie met een koelhuis-olie volgens de aanwijzningen van de producent te vullen.
0903.NL
Als het vortuig in een koelhuis respectievelijk bij extreme temperatuur- of luchtvochtigheidschommelingen wordt gebruikt, moet dit bodemtransportvoetuig een speciale uitrusting en een vergunning hebben.
0903.NL
Als het vortuig in een koelhuis respectievelijk bij extreme temperatuur- of luchtvochtigheidschommelingen wordt gebruikt, moet dit bodemtransportvoetuig een speciale uitrusting en een vergunning hebben.
-25°C tot 40°C
B8
Aangegeven punten en typeplaatjes
Pos. 18 19 20 21 21.1 22 23 24 25 26 27 28
4
Benaming Rijrichting bij zwenken van het stuurwiel (o) ladingdiagram, draagcapaciteit/zijdelingse schuiver ladingdiagram, draagcapaciteit/zwaartepunt lading/ladingvork ladingdiagram, draagcapaciteit /zwaartepunt lading/ hefhoogte Bordje "Veiligheidsgordel omdoen" Verbodsbordje "Niet door open plaatsen van hefinstallatie grijpen" Verbodsbordje "Het oponthoud onder de vorktanden is verboden" Aanslagpunten voor verlading met de hijskraan Waarschuwingsbord "Voorzicht elektronika en lage spanning " typeplaatje, voertuig UVV-controleplaquette (alleen D) Aanslagpunten voor krik
0903.NL
0903.NL
4
B9
Aangegeven punten en typeplaatjes
Pos. 18 19 20 21 21.1 22 23 24 25 26 27 28
Benaming Rijrichting bij zwenken van het stuurwiel (o) ladingdiagram, draagcapaciteit/zijdelingse schuiver ladingdiagram, draagcapaciteit/zwaartepunt lading/ladingvork ladingdiagram, draagcapaciteit /zwaartepunt lading/ hefhoogte Bordje "Veiligheidsgordel omdoen" Verbodsbordje "Niet door open plaatsen van hefinstallatie grijpen" Verbodsbordje "Het oponthoud onder de vorktanden is verboden" Aanslagpunten voor verlading met de hijskraan Waarschuwingsbord "Voorzicht elektronika en lage spanning " typeplaatje, voertuig UVV-controleplaquette (alleen D) Aanslagpunten voor krik
B9
4.1
Typeplaatje, voertuig
Pos. 29 30 31 32 33 34
4.1
Typeplaatje, voertuig
29
40
29
40
30
39
30
39
31
38
31
38
32
37
32
37
33
36
33
36
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V Leeggewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 35 36 37 38 39 40
35
35
34
34
Benaming Producent Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Zwaartepuntafstand lading in mm Bouwjaar Optie
Pos. 29 30 31 32 33 34
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V Leeggewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 35 36 37 38 39 40
Benaming Producent Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Zwaartepuntafstand lading in mm Bouwjaar Optie
A
Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (30) aangeven svp.
A
Bij vragen over het voertuig resp. bestellingen van onderdelen het serienummer (30) aangeven svp.
4.2
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / hefhoogte
4.2
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / hefhoogte
*) De norm-ladingzwaartepuntafstand houdt naart de ladinghoogte ook rekening met de ladingbreedte.
*) De norm-ladingzwaartepuntafstand houdt naart de ladinghoogte ook rekening met de ladingbreedte.
Een voorbeeld voor het bepalen van de maximale draagcapaciteit:
Een voorbeeld voor het bepalen van de maximale draagcapaciteit:
Bij een ladingzwaartepunt C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt de maximale draagkracht Q kg 1105 kg.
Bij een ladingzwaartepunt C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3600 mm bedraagt de maximale draagkracht Q kg 1105 kg.
B 10
0903.NL
Het ladingdiagram (21) geeft de draagcapaciteit Q kg van het voertuig bij vertikaal staande mast aan. In de vorm van een tabel wordt aangetoond hoe groot de maximale draagcapaciteit bij een bepaald zwaartepunt van de norm-ladingzwaartepuntafstand * C(in mm) of de gewenste hefhoogte H (in mm) is.
0903.NL
Het ladingdiagram (21) geeft de draagcapaciteit Q kg van het voertuig bij vertikaal staande mast aan. In de vorm van een tabel wordt aangetoond hoe groot de maximale draagcapaciteit bij een bepaald zwaartepunt van de norm-ladingzwaartepuntafstand * C(in mm) of de gewenste hefhoogte H (in mm) is.
B 10
4.3
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork
4.3
Het ladingdiagram (20) geeft de draagcapaciteit Q kg van de ladingvork aan. In een diagram wordt weergegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit bij verschillende ladingzwaartepunten is (C in mm).
4.4
Het ladingdiagram (20) geeft de draagcapaciteit Q kg van de ladingvork aan. In een diagram wordt weergegeven hoe groot de maximale draagcapaciteit bij verschillende ladingzwaartepunten is (C in mm).
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zijdelingse schuiver
4.4
Het ladingdiagram (19) geeft de verminderde draagcapaciteit Q kg bij uitgeschoven zijdelingse schuiver aan.
4.5
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zijdelingse schuiver Het ladingdiagram (19) geeft de verminderde draagcapaciteit Q kg bij uitgeschoven zijdelingse schuiver aan.
Aanslagpunten voor krik
4.5
0903.NL
Diagram „Aanslagpunten voor krik“ (28) om het voertuig te kunnen oplichten en opvrijzelen. (Vgl. hoofdstuk F)
0903.NL
Diagram „Aanslagpunten voor krik“ (28) om het voertuig te kunnen oplichten en opvrijzelen. (Vgl. hoofdstuk F)
Aanslagpunten voor krik
B 11
B 11
B 12 B 12 0903.NL
0903.NL
C Transport en eerste ingebruikname
C Transport en eerste ingebruikname
1
Opladen via hijskraan
1
Opladen via hijskraan
f
Uitsluitend gebruik maken van hefgerei met voldoende draagcapaciteit. (Gewicht voor verladen = eigengewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig)
f
Uitsluitend gebruik maken van hefgerei met voldoende draagcapaciteit. (Gewicht voor verladen = eigengewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig)
– Om het voertuig te kunnen verladen met hijstuig zijlus om de schoorbalk van de beschermdak voor de bestuurder (1) leggen. De wielarmen zijn van twee aanslagpunten (2) voorzien. – Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E). – Voertuig met behulp van een wig tegen wegrollen beveiligen!
m
– Om het voertuig te kunnen verladen met hijstuig zijlus om de schoorbalk van de beschermdak voor de bestuurder (1) leggen. De wielarmen zijn van twee aanslagpunten (2) voorzien. – Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E). – Voertuig met behulp van een wig tegen wegrollen beveiligen!
m
Bevestigingen aan het kraangerei zó vastmaken dat ze bij het heffen geen aangebouwde onderdelen of het beschermdak voor de bestuurder aanraken.
Bevestigingen aan het kraangerei zó vastmaken dat ze bij het heffen geen aangebouwde onderdelen of het beschermdak voor de bestuurder aanraken.
1
1
2
2
Eerste ingebruikname
2
Eerste ingebruikname
m
Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels) moeten korter dan 6 m zijn.
m
Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels) moeten korter dan 6 m zijn.
Het voertuig kan na de levering of het transport als beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt: – Uitrusting op volledigheid controleren. – Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Voertuig volgens voorschrift in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
C1
0601.NL
0601.NL
2
Het voertuig kan na de levering of het transport als beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt: – Uitrusting op volledigheid controleren. – Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Voertuig volgens voorschrift in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
C1
3
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving
3
– Sleepinrichting aan sleepvoertuig en aan weg te slepen voertuig bevestigen. – Accustekker eruittrekken. – Vastzetrem losmaken.
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving – Sleepinrichting aan sleepvoertuig en aan weg te slepen voertuig bevestigen. – Accustekker eruittrekken. – Vastzetrem losmaken.
f
Er moet zich een persoon voor het sturen op de bestuurderszit van het af te slepen voertuig bevinden. Voertuig stapvoets afslepen!
A
Omdat de servopomp niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met verhoogde krachtsinspanning worden bestuurd.
A
Omdat de servopomp niet ingeschakeld is, kan het voertuig alleen met verhoogde krachtsinspanning worden bestuurd.
C2
0601.NL
Er moet zich een persoon voor het sturen op de bestuurderszit van het af te slepen voertuig bevinden. Voertuig stapvoets afslepen!
0601.NL
f
C2
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
2
Accutype
2
Accutype
De accu's voldoen de norm IEC 254 / EN 60254. Afhankelijk van de toepassing, kan het voertuig met verschillende accutypes geleverd worden. De volgende tabel geeft de capaciteit aan en welke combinaties als standaard zijn voorzien:
48 V - 2PzS - accu 48 V - 2PzS - accu 48 V - 3PzS - accu 48 V - 3PzS - accu 48 V - 4PzS - accu 48 V - 5PzS - accu
Capaciteit
Standaard
220 Ah 1) 280 Ah 1) 330 Ah 420 Ah 560 Ah 700 Ah 2)
220L 280L 330L 420L 560L 700L
De accu's voldoen de norm IEC 254 / EN 60254. Afhankelijk van de toepassing, kan het voertuig met verschillende accutypes geleverd worden. De volgende tabel geeft de capaciteit aan en welke combinaties als standaard zijn voorzien:
n prestatie opgevoerd 240HX 300HX 360HX 450HX 600HX 750HX
48 V - 2PzS - accu 48 V - 2PzS - accu 48 V - 3PzS - accu 48 V - 3PzS - accu 48 V - 4PzS - accu 48 V - 5PzS - accu
1) 2
Alleen voor ETM/V 110 ) Alleen voor ETV 116
0601.NL
0601.NL
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
D1
Capaciteit
Standaard
220 Ah 1) 280 Ah 1) 330 Ah 420 Ah 560 Ah 700 Ah 2)
220L 280L 330L 420L 560L 700L
n prestatie opgevoerd 240HX 300HX 360HX 450HX 600HX 750HX
1) 2
Alleen voor ETM/V 110 ) Alleen voor ETV 116 D1
Het gewicht van de accu is op het typeplaatje van de accu aangegeven. Accu`s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Het gewicht van de accu is op het typeplaatje van de accu aangegeven. Accu`s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
f
Het gewicht van de accu en de afmetingen zijn van grote invloed op de standveiligheid van het voertuig. Een verandering van de accutype is alleen met de toestemming van de producet geoorloofd.
f
Het gewicht van de accu en de afmetingen zijn van grote invloed op de standveiligheid van het voertuig. Een verandering van de accutype is alleen met de toestemming van de producet geoorloofd.
3
Accu openleggen
3
Accu openleggen
– Op de bestuurderszit plaatsnemen. – Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E) – Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen, masthouder zó ver bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt en Stuurhendel loslaten (mast bevindt zich in eindpositie). – Stuurhendel (1) nog een keer in pijlrichting (U) hellen en masthouder nog verder bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt (voorbereiding voor het ontgrendelen van de accu). – Ontgrendeling accuwagen (4) trekken, LED (2) schijnt. – Stuurhendel (1) in pijlrichting T trekken en masthouder met gekoppelde accuwagen zo ver naar voren schuiven tot de accu voor het onderhoud is opengelegd. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.
f
– Op de bestuurderszit plaatsnemen. – Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E) – Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen, masthouder zó ver bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt en Stuurhendel loslaten (mast bevindt zich in eindpositie). – Stuurhendel (1) nog een keer in pijlrichting (U) hellen en masthouder nog verder bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt (voorbereiding voor het ontgrendelen van de accu). – Ontgrendeling accuwagen (4) trekken, LED (2) schijnt. – Stuurhendel (1) in pijlrichting T trekken en masthouder met gekoppelde accuwagen zo ver naar voren schuiven tot de accu voor het onderhoud is opengelegd. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.
f
Het verbinden of losmaken van accustekker en stopcontact mag alleen gebeuren, wanneer de hoofdschakelaar en het oplaadapparaat uitgezet zijn. – Accustekker (2) uit het stopcontact trekken. – Indien aanwezig, isoleermatten van de accu’s afnemen.
A
Het verbinden of losmaken van accustekker en stopcontact mag alleen gebeuren, wanneer de hoofdschakelaar en het oplaadapparaat uitgezet zijn. – Accustekker (2) uit het stopcontact trekken. – Indien aanwezig, isoleermatten van de accu’s afnemen.
A
De beveiligingsschakelaar van de accuontgrendeling onderbrekt de rijfunctie zolang de accuwagen is ontgrendeld en het LED (2) schijnt. Vóór de hernieuwde ingebruikname van de stapelaar moet de accuwagen in zijn uitgangspositie worden geschoven om de accuwagen en de masthouder te kunnen ontkoppelen. Het controlelampje (4) mag niet meer schijnen.
De beveiligingsschakelaar van de accuontgrendeling onderbrekt de rijfunctie zolang de accuwagen is ontgrendeld en het LED (2) schijnt. Vóór de hernieuwde ingebruikname van de stapelaar moet de accuwagen in zijn uitgangspositie worden geschoven om de accuwagen en de masthouder te kunnen ontkoppelen. Het controlelampje (4) mag niet meer schijnen.
5
5
3 4
3 4 2
2
D2
0601.NL
1
0601.NL
1
D2
3.1
Onderbreking rijstroom overbruggen
3.1
– Schakelaar langzame rit (3) inschakelen.
– Schakelaar langzame rit (3) inschakelen.
f
De stapelaar mag met een voorgeschoven accu alleen met lagzame rit binnen de acculadderstation worden gereden!
f
De stapelaar mag met een voorgeschoven accu alleen met lagzame rit binnen de acculadderstation worden gereden!
3.2
Noodvergrendeling van de accuwagen
3.2
Noodvergrendeling van de accuwagen
– Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E). 6 – Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen, masthouder zó ver bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt en Stuurhendel loslaten. – Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen en masthouder nog verder bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting 7 van de accu bereikt. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen. – Zitkap openen (vergl. hoofdstuk F, punt 6.4) – Schroeven (6) van de accuvergrendeling losmaken en vergrendeling (7) eruit trekken. – Zitkap sluiten. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar inschakelen. – Stuurhendel (1) in pijlrichting (T) hellen en masthouder met gekoppeld accuwagen zó ver naar voren schuiven, totdat de accu voor de onderhoud vrijligt. – LED (2) begint te branden. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.
– Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E). 6 – Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen, masthouder zó ver bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting van de accu bereikt en Stuurhendel loslaten. – Stuurhendel (1) in pijlrichting (U) hellen en masthouder nog verder bewegen totdat hij de bevestigingspunt in richting 7 van de accu bereikt. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen. – Zitkap openen (vergl. hoofdstuk F, punt 6.4) – Schroeven (6) van de accuvergrendeling losmaken en vergrendeling (7) eruit trekken. – Zitkap sluiten. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar inschakelen. – Stuurhendel (1) in pijlrichting (T) hellen en masthouder met gekoppeld accuwagen zó ver naar voren schuiven, totdat de accu voor de onderhoud vrijligt. – LED (2) begint te branden. – Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.
A
Voor het inbouwen van de accuvergrendeling is het noodzakelijk de storing aan de accuvergrendeling te verhelpen.
A
Voor het inbouwen van de accuvergrendeling is het noodzakelijk de storing aan de accuvergrendeling te verhelpen.
A
De beveiligingsschakelaar van de accuontgrendeling onderbrekt de rijfunctie zolang de accuwagen is ontgrendeld en het LED (2) schijnt. Vóór de hernieuwde ingebruikname van de stapelaar moet de accuwagen in zijn uitgangspositie worden geschoven om de accuwagen en de masthouder te kunnen ontkoppelen. Het LED (2) mag niet meer schijnen
A
De beveiligingsschakelaar van de accuontgrendeling onderbrekt de rijfunctie zolang de accuwagen is ontgrendeld en het LED (2) schijnt. Vóór de hernieuwde ingebruikname van de stapelaar moet de accuwagen in zijn uitgangspositie worden geschoven om de accuwagen en de masthouder te kunnen ontkoppelen. Het LED (2) mag niet meer schijnen
4
Accu opladen
4
Accu opladen
f
Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade.
– Accu openleggen (vgl. punt 3).
– Accu openleggen (vgl. punt 3).
f
f
Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade. – Als nodig isolatiemat van de accu nemen. – Oplaadkabel van het acculaadstation verbinden met de accustekker (5). – Accu volgens de voorschriften van de accu- en oplaadstation opladen.
De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en het oplaadstation onvoorwaardelijk opvolgen. D3
0601.NL
– Als nodig isolatiemat van de accu nemen. – Oplaadkabel van het acculaadstation verbinden met de accustekker (5). – Accu volgens de voorschriften van de accu- en oplaadstation opladen. 0601.NL
Onderbreking rijstroom overbruggen
f
De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en het oplaadstation onvoorwaardelijk opvolgen. D3
5
Accu eruithalen en erinzetten
5
– Accu openleggen (vgl. punt 3).
f
f
– Accu openleggen (vgl. punt 3).
f
Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen van accu’s met kraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu typeplaatje aan de accubak). Het hefgerei moet loodrecht trekken zodat de accubak niet in elkaar gedrukt wordt. Haken moeten zo vastgemaakt worden dat ze bij ontspannen kraangerei niet op de accucellen kunnen vallen.
Om kortsluitingen te vermijden moeten de accu’s met open polen of verbindingen met een rubbermat bedekt worden. Bij het vervangen van accu’s met kraangerei op voldoende draagcapaciteit letten (vgl. accugewicht op het accu typeplaatje aan de accubak). Het hefgerei moet loodrecht trekken zodat de accubak niet in elkaar gedrukt wordt. Haken moeten zo vastgemaakt worden dat ze bij ontspannen kraangerei niet op de accucellen kunnen vallen.
Hijstuig monteren en demonteren
Hijstuig monteren en demonteren
– – – –
– – – –
Hijsgerei aan de accutrog (8) bevestigen. Aan de roode accu-stopinrichting (9) contramoer (10) en schroef (11) losmaken. Rode accuvergrendeling (9) eruittrekken. Accu met hijstuig vrijheffen en zijdelings eruitrijden.
Hijsgerei aan de accutrog (8) bevestigen. Aan de roode accu-stopinrichting (9) contramoer (10) en schroef (11) losmaken. Rode accuvergrendeling (9) eruittrekken. Accu met hijstuig vrijheffen en zijdelings eruitrijden.
Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Accuwagen monteren en demonteren
Accuwagen monteren en demonteren
f
Het voertuig moet waterpas staan zodat de accu niet kan eruitrollen als de accubeveiliging wordt verwijderd. – – – –
Zijdeur (12) met service-sleutel openen. Aan de roode accu-stopinrichting (9) contramoer (10) en schroef (11) losmaken. Rode accuvergrendeling (9) eruittrekken. Accu zijdelings op de klaargezet accutransportwagen trekken.
Het voertuig moet waterpas staan zodat de accu niet kan eruitrollen als de accubeveiliging wordt verwijderd. – – – –
Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
f
Accu eruithalen en erinzetten
Zijdeur (12) met service-sleutel openen. Aan de roode accu-stopinrichting (9) contramoer (10) en schroef (11) losmaken. Rode accuvergrendeling (9) eruittrekken. Accu zijdelings op de klaargezet accutransportwagen trekken.
Het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.
f
Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering ingezet worden. Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade. Overdekkingen en zijdeuren moeten veilig afgesloten zijn.
Bij het vervangen van de accu mag niet anders dan dezelfde uitvoering ingezet worden. Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en insteekverbindingen controleren op zichtbare schade. Overdekkingen en zijdeuren moeten veilig afgesloten zijn.
8
8
9
9 12
12
11
11
D4
0601.NL
10
0601.NL
10
D4
6
Accuontladingsopgave, accuontladingsindicator, bedrijfsurenteller
6
Accuontladingsopgave: De ladingstoestand van de accu (13) wordt in 10%-stappen op het LISA-display van getoond.
m
A
De standaard instelling van de accuontladingsindicator/ontladingswachter gebeurt op standaardaccu´s. Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt worden, moet de aangifte dusdanig ingesteld worden, dat het teken T (14) naast de procentwaarde verschijnt. Gebeurt dit niet, kan de accu door onderontlading beschadigd worden. Voor het instellen van het instrument de service van de voertuig-producent vragen.
Accuontladingsopgave: De ladingstoestand van de accu (13) wordt in 10%-stappen op het LISA-display van getoond.
m 13
14
BAT T : 0 4 0 % T
Accuontladingsopgave, accuontladingsindicator, bedrijfsurenteller
15
4 71 h
De standaard instelling van de accuontladingsindicator/ontladingswachter gebeurt op standaardaccu´s. Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt worden, moet de aangifte dusdanig ingesteld worden, dat het teken T (14) naast de procentwaarde verschijnt. Gebeurt dit niet, kan de accu door onderontlading beschadigd worden. Voor het instellen van het instrument de service van de voertuig-producent vragen.
13
14
BAT T : 0 4 0 % T
15
4 71 h
Bij een accu-restcapaciteit van 20% voor standaardaccu's resp. 40% voor onderhoudsvrije accu's wordt aanbevolen de accu op te laden.
Bij een accu-restcapaciteit van 20% voor standaardaccu's resp. 40% voor onderhoudsvrije accu's wordt aanbevolen de accu op te laden.
Accuontladingsindicator: Als de restcapaciteit beneden het limit valt, wordt de functie 'heffen' uitgeschakeld. Er verschijnt een afzonderlijke LISA-aangifte.
Accuontladingsindicator: Als de restcapaciteit beneden het limit valt, wordt de functie 'heffen' uitgeschakeld. Er verschijnt een afzonderlijke LISA-aangifte.
A
De funktie heffen wordt pas weer vrijgezet wanneer de aangesloten accu tenminste voor 70% opgeladen is.
Bedrijfsurenteller: Die bedrijfsuren (15) worden naast de ladingstoestand van de accu getoond. De bedrijfsurenteller geeft de algehele tijd van bedrijf van de rij- en hefbewegingen aan.
0601.NL
0601.NL
Bedrijfsurenteller: Die bedrijfsuren (15) worden naast de ladingstoestand van de accu getoond. De bedrijfsurenteller geeft de algehele tijd van bedrijf van de rij- en hefbewegingen aan.
De funktie heffen wordt pas weer vrijgezet wanneer de aangesloten accu tenminste voor 70% opgeladen is.
D5
D5
D6 D6 0601.NL
0601.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
f
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
f
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
1005.NL
1005.NL
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave Pos. Element voor bediening resp. opgave 1 Stuurhendel "mast neigen" 2 Stuurhendel "mast voorschuiven" 3 Solo-Pilot
2
Funktie
Pos. Element voor bediening resp. opgave 1 Stuurhendel "mast neigen" 2 Stuurhendel "mast voorschuiven" 3 Solo-Pilot
t Bediening van de functies: t
– naar voren neigen / naar achteren neigen Bediening van de functies: – voorschuiven / terugtrekkenhefinstallatie Bediening van de functies: – rijrichting voorwaarts / achterwaartsadingopname – heffen / neerlatenmastschakelaar – Claxontoets – zijdelingse schuiver rechts/links De rijsnelheid kan traploos aangepast worden. Het voertuig wordt geremd
Funktie
t Bediening van de functies:
– naar voren neigen / naar achteren neigen
t Bediening van de functies:
4
Rijpedaal
t t – niet gedrukt: functies rijden, heffen en ne-
5
Rempedaal
– voorschuiven / terugtrekkenhefinstallatie t Bediening van de functies: – rijrichting voorwaarts / achterwaartsadingopname – heffen / neerlatenmastschakelaar – Claxontoets – zijdelingse schuiver rechts/links t De rijsnelheid kan traploos aangepast worden. t Het voertuig wordt geremd
6
Voettastert
t – niet gedrukt: functies rijden, heffen en ne-
t
7
9
Vergrendeling van de bestuurderszit Instelling gewicht bestuurderszit Instelling rugleuning
10
Stuurkolom instellen
t
11
Vastzetrem
t
t
4
Rijpedaal
t
5
Rempedaal
6
Voettastert
7 8
t t
12
Ontgrendeling -accuwagen t
13
Contactslot met sleutel
venfuncties worden geblokkeerd. De functie neerlaten blijft bestaan. Het voertuig rolt uit. – gedrukt: functies rijden, heffen en nevenfuncties worden vrijgegeven. De bestuurderszit kan horizontaal worden ingesteld. Instellen van het bestuurdersgewicht voor een optimale zitvering De rugleuning aan de bestuurderszit kan ingesteld worden Afstand en hoogte van stuurkolom wordt ingesteld Beveiligt het stilstaande voertuig tegen wegrollen Ontgrendeld de accuwagen
t Voor het in - en uitschakelen van de accuspanning voor het voertuig. – Rode sleutel (Nr. 702): voor de gebruiker – Grauwe sleutel (Nr. 738): voor service en werkplaats t Langzame rit in- en uitschakelen
14
Schakelaar langzame rit
15
Hoofdschakelaar (nood-uit) t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies worden uitgeschakeld en het voertuig wordt geremd t = Standaarduitvoering o = Accessoire
t
9
Vergrendeling van de bestuurderszit Instelling gewicht bestuurderszit Instelling rugleuning
10
Stuurkolom instellen
t
11
Vastzetrem
t
8
t t
venfuncties worden geblokkeerd. De functie neerlaten blijft bestaan. Het voertuig rolt uit. – gedrukt: functies rijden, heffen en nevenfuncties worden vrijgegeven. De bestuurderszit kan horizontaal worden ingesteld. Instellen van het bestuurdersgewicht voor een optimale zitvering De rugleuning aan de bestuurderszit kan ingesteld worden Afstand en hoogte van stuurkolom wordt ingesteld Beveiligt het stilstaande voertuig tegen wegrollen Ontgrendeld de accuwagen
12
Ontgrendeling -accuwagen t
13
Contactslot met sleutel
14
spanning voor het voertuig. – Rode sleutel (Nr. 702): voor de gebruiker – Grauwe sleutel (Nr. 738): voor service en werkplaats Schakelaar langzame rit t Langzame rit in- en uitschakelen Hoofdschakelaar (nood-uit) t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies worden uitgeschakeld en het voertuig wordt geremd t = Standaarduitvoering o = Accessoire
15
1005.NL
E2
Beschrijving van de elementen voor bediening en opgave
t Voor het in - en uitschakelen van de accu-
1005.NL
2
E2
15 14
17
15
16
14
1 2
13
17 16 1 2
13
3
11
11
10
10
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
1005.NL
12
1005.NL
12
3
E3
E3
Pos. Element voor bediening resp. opgave 16 Informatie- en service-opgave (LISA)
Pos. Element voor bediening resp. opgave 16 Informatie- en service-opgave (LISA)
t Opgave van de belangrijke gegevens voor rij-
den, hefparameters, waarschuwing, aanwijzingen over verkeerde bediening en service (vgl. hoofdstuk E punt 5) Bedieningshendel ZH 2 o Bestuurt de tweede extra hydraulica t = Standaarduitvoering o = Accessoire
E4
Funktie
t Opgave van de belangrijke gegevens voor rij-
den, hefparameters, waarschuwing, aanwijzingen over verkeerde bediening en service (vgl. hoofdstuk E punt 5) Bedieningshendel ZH 2 o Bestuurt de tweede extra hydraulica t = Standaarduitvoering o = Accessoire
1005.NL
17
1005.NL
17
Funktie
E4
15 14
17
15
16
14
1 2
13
17 16 1 2
13
3
11
11
10
10
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
1005.NL
12
1005.NL
12
3
E5
E5
3
Voertuig in bedrijf nemen
3
Voertuig in bedrijf nemen
f
Vóór het voertuig in bedrijf genomen, bediend of er een lading opgenomen mag worden, moet de bestuurder er zich van verzekeren dat er niemand in de gevarenzone is.
f
Vóór het voertuig in bedrijf genomen, bediend of er een lading opgenomen mag worden, moet de bestuurder er zich van verzekeren dat er niemand in de gevarenzone is.
A
Controles en handelingen vóór het dagelijks gebruik
Controles en handelingen vóór het dagelijks gebruik
– Het gehele voertuig (speciaal de wielen en ladingopname) nauwkeurig bekijken om opvallende beschadigingen vast te stellen. – Controleren of de ladingkettingen gelijkmatig gespannen zijn. – Accubevestiging en kabelaansluitingen nauwkeurig bekijken.
– Het gehele voertuig (speciaal de wielen en ladingopname) nauwkeurig bekijken om opvallende beschadigingen vast te stellen. – Controleren of de ladingkettingen gelijkmatig gespannen zijn. – Accubevestiging en kabelaansluitingen nauwkeurig bekijken.
Bestuurderszit instellen
Bestuurderszit instellen
Gewicht van de bestuurder instellen: – Hendel (8) in pijlrichting tot aan de aanslag trekken en weer terug-zetten.
A
A
Om een optimale zitvering te bereiken, moet de bestuurderzit op het gewicht van de bestuurder zijn ingesteld. De bestuurderzit mag bij de instelling niet belast zijn.
Gewicht van de bestuurder instellen: – Hendel (8) in pijlrichting tot aan de aanslag trekken en weer terug-zetten.
19
A
De vorige instelling van het gewicht wordt op de minimumwaarde teruggezet. Instellingschaal van de zitvering 50kg tot 130kg. – Hendel (8) opnieuw zo ver in pijlrichting trekken tot op de schaal (18) de juiste gewichtsopgave is bereikt. – Op de bestuurderzit plaatsnemen.
f
Niet tussen zit en framewand / beschermdak voor de bestuurder grij-pen.
Om een optimale zitvering te bereiken, moet de bestuurderzit op het gewicht van de bestuurder zijn ingesteld. De bestuurderzit mag bij de instelling niet belast zijn.
19
De vorige instelling van het gewicht wordt op de minimumwaarde teruggezet. Instellingschaal van de zitvering 50kg tot 130kg. – Hendel (8) opnieuw zo ver in pijlrichting trekken tot op de schaal (18) de juiste gewichtsopgave is bereikt. – Op de bestuurderzit plaatsnemen.
9
f
7 18
8
Niet tussen zit en framewand / beschermdak voor de bestuurder grij-pen.
9 7 18
8
Rugleuning instellen: – Vergrendelinghendel (9) omhoogtrekken en neiging van de rugleuning (19) instellen. – Vergrendelinghendel loslaten, rugleuning is vergrendeld.
Rugleuning instellen: – Vergrendelinghendel (9) omhoogtrekken en neiging van de rugleuning (19) instellen. – Vergrendelinghendel loslaten, rugleuning is vergrendeld.
Zitpositie instellen: – Vergrendelinghendel (7) van de bestuurderzitvergrendeling naar beneden duwen en en bestuurderzit door voor- en achteruitschuiven in juiste zitpositie brengen. – Vergrendelinghendel (7) weer laten ineensluiten.
Zitpositie instellen: – Vergrendelinghendel (7) van de bestuurderzitvergrendeling naar beneden duwen en en bestuurderzit door voor- en achteruitschuiven in juiste zitpositie brengen. – Vergrendelinghendel (7) weer laten ineensluiten.
f
Bestuurderzit moet in de ingestelde positie zijn ineengesloten. Bestuurderzit mag niet tijdens het rijden worden ingesteld.
A
De instelling van de bestuurderszit staat in samenhang met de standaarduitvoering van de serie. Voor uitvoeringen in afwijking daarvan moet gebruik gemaakt worden van de instelbeschrijving van de producent. Bij het instellen er op letten, dat alle bedieningselementen goed te bereiken zijn.
A
De instelling van de bestuurderszit staat in samenhang met de standaarduitvoering van de serie. Voor uitvoeringen in afwijking daarvan moet gebruik gemaakt worden van de instelbeschrijving van de producent. Bij het instellen er op letten, dat alle bedieningselementen goed te bereiken zijn.
E6
1005.NL
Bestuurderzit moet in de ingestelde positie zijn ineengesloten. Bestuurderzit mag niet tijdens het rijden worden ingesteld.
1005.NL
f
E6
Stuurkolom instellen
Stuurkolom instellen
– De blokkering van de stuurkolom (10) losmaken en de stuurkolom (20) in de gewenste positie naar voren of achteren schuiven. – Stuurkolom-stopinrichting aansluitend hernieuwd vaststellen.
13
– De blokkering van de stuurkolom (10) losmaken en de stuurkolom (20) in de gewenste positie naar voren of achteren schuiven. – Stuurkolom-stopinrichting aansluitend hernieuwd vaststellen.
15
Voertuig inschakelen
Voertuig inschakelen
– Hoofdschakelaar (15) eruit trekken. – Sleutel in het schakelslot (13) steken en zover mogelijk naar rechts in positie "I" draaien. – Claxon op werking controleren – Rempedaal en vastzetrem op functie controleren (vgl. hoofdstuk E, punt 4.2).
– Hoofdschakelaar (15) eruit trekken. – Sleutel in het schakelslot (13) steken en zover mogelijk naar rechts in positie "I" draaien. – Claxon op werking controleren – Rempedaal en vastzetrem op functie controleren (vgl. hoofdstuk E, punt 4.2).
10 20
Het voertuig is nu bedrijfsklaar. De accuontladingswachter toont de accucapaciteit aan.
20
Het voertuig is nu bedrijfsklaar. De accuontladingswachter toont de accucapaciteit aan.
Aanwijzingen over het gebruik van de veiligheidsgordel o
3.1
Aanwijzingen over het gebruik van de veiligheidsgordel o
f
Gelieve deze informatie volledig voor het starten van het vloertransportvoertuig te lezen.
f
Gelieve deze informatie volledig voor het starten van het vloertransportvoertuig te lezen.
f
– Als het gordelslot (47) of de gordeloproller ingevroren zijn, deze weer ontdooien en drogen.
– Gordel voor iedere beweging van het vloertransportvoertuig aanlegge. – De gordelhoogte-justering (49) volgens de lichaamsgrootte instellen.
49
De gordel beveiligd tegen lichamelijke schade.
47
15
10
3.1
– Gordel voor iedere beweging van het vloertransportvoertuig aanlegge. – De gordelhoogte-justering (49) volgens de lichaamsgrootte instellen.
f
48
m
De temperatuur van de warme lucht mag +60°C niet overschrijden.
m
De temperatuur van de warme lucht mag +60°C niet overschrijden.
f
Er mogen geen wijzigingen aan de veiligheidsgordel uitgevoerd worden.
f
Er mogen geen wijzigingen aan de veiligheidsgordel uitgevoerd worden.
– De veiligheidsgordel en de zitkap dienen naar een ongeval op beschadigingen te worden gecontroleerd; indien nodig de afzonderlijke componenten vervangen. – Beschadigde of niet meer correct functionerende veiligheidsgordels mogen alleen door een contracthandelaar of geautoriseerde filialen worden vervangen. – Voor aanvullingen en reparaties mogen uitsluitend originele onderdelen worden gebruikt. E7
49
De gordel beveiligd tegen lichamelijke schade. – Als het gordelslot (47) of de gordeloproller ingevroren zijn, deze weer ontdooien en drogen.
1005.NL
1005.NL
13
47
48
– De veiligheidsgordel en de zitkap dienen naar een ongeval op beschadigingen te worden gecontroleerd; indien nodig de afzonderlijke componenten vervangen. – Beschadigde of niet meer correct functionerende veiligheidsgordels mogen alleen door een contracthandelaar of geautoriseerde filialen worden vervangen. – Voor aanvullingen en reparaties mogen uitsluitend originele onderdelen worden gebruikt. E7
o
Gedrag in ongewone situaties
o
Gedrag in ongewone situaties
m
Dreigt het vloertransportvoertuig om te kantelen, zoals volgt beschreven voorgaan:
m
Dreigt het vloertransportvoertuig om te kantelen, zoals volgt beschreven voorgaan:
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten stutten.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten stutten.
– Lichaam tegen de valrichting hellen.
– Lichaam tegen de valrichting hellen.
o
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel Voor het starten van het vloertransportvoertuig de gordel zonder rukken uit de oproller trekken, nauw aan de lichaam leggen en het slot laten invangen.
f
– Bovenlichaam aan de rugleuning persen
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel Voor het starten van het vloertransportvoertuig de gordel zonder rukken uit de oproller trekken, nauw aan de lichaam leggen en het slot laten invangen.
f
De gordel mag bij het aanleggen niet verdraaid zijn. Bij de bediening van het vloertransportvoertuig (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen enz.) altijd zo ver als mogelijk achteren zitten daarmee de rug contact met de rugleuning heeft. De blokkeermechanisme van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de zitplaats toe.
De gordel mag bij het aanleggen niet verdraaid zijn. Bij de bediening van het vloertransportvoertuig (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen enz.) altijd zo ver als mogelijk achteren zitten daarmee de rug contact met de rugleuning heeft. De blokkeermechanisme van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de zitplaats toe.
f
Als de bestuurder op de voorkant van de zitplaats zit is het beschermingseffect verminderd omdat de gordelband te lang is.
f
Als de bestuurder op de voorkant van de zitplaats zit is het beschermingseffect verminderd omdat de gordelband te lang is.
A
Gordel alleen voor het beveiligen van één persoon benutten.
A
Gordel alleen voor het beveiligen van één persoon benutten.
– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig naar de oproller terug geleiden.
o
– Na het gebruik de rode toets indrukken en de slottong handmatig naar de oproller terug geleiden.
o
Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen en glooiingen
A E8
Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordel aanleggen.
De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertransportvoertuig zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan niet meer uit te oproller worden getrokken. 1005.NL
De blokkeermechanisme blokkeert het uittrekken van de gordel als het vloertransportvoertuig zich op sterke hellingen bevindt. De gordel kan niet meer uit te oproller worden getrokken.
Gedrag van het vloertransportvoertuig bij het starten op sterke hellingen en glooiingen
A E8
Het vloertransportvoertuig voorzichtig vanuit de gehelde positie rijden en de gordel aanleggen.
1005.NL
o
– Bovenlichaam aan de rugleuning persen
4
Werken met het voertuig
4
Werken met het voertuig
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
1005.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
1005.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E9
E9
Rijden, besturen, remmen
4.2
Nooduit – Hoofdschakelaar (15) naar bene-den drukken. Alle elektrische funkties worden uitgeschakeld. De functie van de schakelaar mag niet door ongunstig geplaatste voorwerpen worden gestoord.
Nooduit
15
R
– Hoofdschakelaar (15) naar bene-den drukken. Alle elektrische funkties worden uitgeschakeld. De functie van de schakelaar mag niet door ongunstig geplaatste voorwerpen worden gestoord.
21
V
Rijden
f
Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. De hoofdrijrichting is de rit in deaandrijvingsrichting (V). Bij een rit in richting van de lading (R) bijzonder voorzichtig zijn.
A
Rijden, besturen, remmen
15
R 21
V
Rijden
f
11 4 5 6
Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden. De hoofdrijrichting is de rit in deaandrijvingsrichting (V). Bij een rit in richting van de lading (R) bijzonder voorzichtig zijn.
A
Rijden in de richting van de lading (R) is voor het rangeren en voor de ladingopname respectievelijk voor het afgeven van de lading bestemd. – Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E, punt 3). – Vastzetrem (11) losmaken – Rijrichtingschakelaar (21) in degewenste rijrichting (V of R) instellen. – Rijpedaal (4) en voettaster (6) drukken. Het voertuig begint aan de rit in degekozen richting.
11 4 5 6
Rijden in de richting van de lading (R) is voor het rangeren en voor de ladingopname respectievelijk voor het afgeven van de lading bestemd. – Voertuig bedrijfsklaar maken (vgl. hoofdstuk E, punt 3). – Vastzetrem (11) losmaken – Rijrichtingschakelaar (21) in degewenste rijrichting (V of R) instellen. – Rijpedaal (4) en voettaster (6) drukken. Het voertuig begint aan de rit in degekozen richting.
f
Met de voettaster (6) wordt voor-komen dat zich de voet van debestuurder tijdens de rit buiten de voertuigcontouren bevindt. Als hij niet gedrukt is, worden alle elektrische functies met uitzonder-ing van de besturing, de informatie- en service-opgave (LISA) en het claxon en de accuontladingsopgave buiten werking gesteld. Het voertuig rolt uit. De functie neerlaten blijft bestaan.
f
Met de voettaster (6) wordt voor-komen dat zich de voet van debestuurder tijdens de rit buiten de voertuigcontouren bevindt. Als hij niet gedrukt is, worden alle elektrische functies met uitzonder-ing van de besturing, de informatie- en service-opgave (LISA) en het claxon en de accuontladingsopgave buiten werking gesteld. Het voertuig rolt uit. De functie neerlaten blijft bestaan.
A
De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld (4).
A
De rijsnelheid wordt via het rijpedaal geregeld (4).
Sturen
Sturen
Als het stuurwiel bediend wordt, wordt automatisch de stuurversterking ingeschakeld en het aandrijfwiel in de juiste positie gebracht.
Als het stuurwiel bediend wordt, wordt automatisch de stuurversterking ingeschakeld en het aandrijfwiel in de juiste positie gebracht.
Tegenop-besturing (standaarduitrusting) Bij hetvoorwaartsrijden (rijrichtingschakelaar (21) in richting V = aandrijv-ingsrichting) leidt het naar links zwenken van het stuurwiel tot een linkse curve, naar rechts tot een rechtse curve.De wielstelling van het aandrijvingswiel wordt op het display van LISA aangetoond.
t
Tegenop-besturing (standaarduitrusting) Bij hetvoorwaartsrijden (rijrichtingschakelaar (21) in richting V = aandrijv-ingsrichting) leidt het naar links zwenken van het stuurwiel tot een linkse curve, naar rechts tot een rechtse curve.De wielstelling van het aandrijvingswiel wordt op het display van LISA aangetoond.
o
Gelijkop-besturing Bijhetvoorwaartsrijden (rijrichtingschakelaar (21) in richting V = aandrijv-ingsrichting) leidt het naar links zwenken van het stuurwiel tot een rechtse curve, naar rechts tot een linkse curve. De wielstelling van het aandrijvingswiel wordt op het display van LISA aangetoond.
o
Gelijkop-besturing Bijhetvoorwaartsrijden (rijrichtingschakelaar (21) in richting V = aandrijv-ingsrichting) leidt het naar links zwenken van het stuurwiel tot een rechtse curve, naar rechts tot een linkse curve. De wielstelling van het aandrijvingswiel wordt op het display van LISA aangetoond.
E 10
1005.NL
t
E 10
1005.NL
4.2
Remmen
A
Remmen
A
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt. Het voertuig kan op drie manieren geremd worden: – Met keerrem, – Met uitlooprem – Met bedrijfsrem Wanner het voertuig door verschei-dene bestuurders gereden wordt (bijv. bij ploegendienst) moet bij een individuele instelling van de para-meters op een verandering bij het remmen en rijden gelet worden! Bij hernieuwde ingebruikneming de re-actie van het voertuig controleren! Remmen met de keerrem: – Rijrichtingschakelaar (21) tijdens de rit in de tegengestelde rijrichting omschakelen, het voertuig wordt door de rijstroomrichting afgeremd, totdat het in de tegenovergestelde richting begint te rijden.
A
f
21
Wanner het voertuig door verschei-dene bestuurders gereden wordt (bijv. bij ploegendienst) moet bij een individuele instelling van de para-meters op een verandering bij het remmen en rijden gelet worden! Bij hernieuwde ingebruikneming de re-actie van het voertuig controleren! Remmen met de keerrem: – Rijrichtingschakelaar (21) tijdens de rit in de tegengestelde rijrichting omschakelen, het voertuig wordt door de rijstroomrichting afgeremd, totdat het in de tegenovergestelde richting begint te rijden.
4 5
A
Dit gebruik vermindert het energieverbruik. Er wordt energie teruggewonnen door het sturen van de rijstroombesturing.
21
4 5
Dit gebruik vermindert het energieverbruik. Er wordt energie teruggewonnen door het sturen van de rijstroombesturing.
Remmen met uitlooprem: – Rijpedaal tijdens de rit terugnemen, het voertuig wordt via de positie van het rijpedaal door de rijstroombesturing geremd.
Remmen met uitlooprem: – Rijpedaal tijdens de rit terugnemen, het voertuig wordt via de positie van het rijpedaal door de rijstroombesturing geremd.
Remmen met de bedrijfsrem: – Rempedaal (5) indrukken.
Remmen met de bedrijfsrem: – Rempedaal (5) indrukken.
A
De truck wordt hydraulisch afgeremd door een trommelrem (respectievelijk bij de ETV 116 door extra lastwielremmen).
1005.NL
A
Het voertuig kan op drie manieren geremd worden: – Met keerrem, – Met uitlooprem – Met bedrijfsrem
De truck wordt hydraulisch afgeremd door een trommelrem (respectievelijk bij de ETV 116 door extra lastwielremmen).
1005.NL
f
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.
E 11
E 11
4.3
Vorktanden instellen
f
Om de lading veilig op te nemen moeten de vorktanden zover mogelijk en midden voor het voertuig ingesteld zijn. Het ladingzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden liggen. – Blokkeerhendel (22) naar boven zwenken. – Vorktanden (23) op de vorkdrager (24) in de juiste positie schuiven. – Blokkeerhendel naar beneden zwenken en de ladingvork opzij schuiven, totdat deze in een sleuf vast komt te zitten.
23
22
4.3
Vorktanden instellen
f
Om de lading veilig op te nemen moeten de vorktanden zover mogelijk en midden voor het voertuig ingesteld zijn. Het ladingzwaartepunt moet in het midden tussen de vorktanden liggen.
24
– Blokkeerhendel (22) naar boven zwenken. – Vorktanden (23) op de vorkdrager (24) in de juiste positie schuiven. – Blokkeerhendel naar beneden zwenken en de ladingvork opzij schuiven, totdat deze in een sleuf vast komt te zitten.
4.4
Opnemen en neerzetten van ladingen
4.4
Opnemen en neerzetten van ladingen
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder er zeker van gaan, dat deze op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt.
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder er zeker van gaan, dat deze op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt.
f
– Vorktanden zo ver als mogelijk onder de ladingeenheid rijden.
– Vorktanden zo ver als mogelijk onder de ladingeenheid rijden.
Heffen
Heffen
Personen mogen zich niet ophouden onder de geheven ladingvork.
f
3
– Solo-Pilot (3) in richting (H) trekken. De neiging van de stuurhendel regelt de hefsnelheid.
A
A
E 12
Personen mogen zich niet ophouden onder de geheven ladingvork.
3
De neiging van de stuurhendel regelt de hefsnelheid.
S
– Solo-Pilot bedienen tot gewenste hefhoogte bereikt is.
H
A
Wanneer het einde van de bewegingsmogelijkheid bereikt is (geluid van het drukbegrenzingsventiel) de Multi-piloot onmiddellijk in de uitgangspositie terugbrengen.
Neerlaten
– Solo-Pilot (3) in richting (S) drukken.
– Solo-Pilot (3) in richting (S) drukken.
A
De helling van de Solo-Pilot regelt de zinksnelheid.
m
Hard neerlaten van de lading vermijden om het laadgoed en magazijninhoud te beschermen.
H
Wanneer het einde van de bewegingsmogelijkheid bereikt is (geluid van het drukbegrenzingsventiel) de Multi-piloot onmiddellijk in de uitgangspositie terugbrengen.
Neerlaten
1005.NL
m
24
– Solo-Pilot (3) in richting (H) trekken.
S
– Solo-Pilot bedienen tot gewenste hefhoogte bereikt is.
A
22
De helling van de Solo-Pilot regelt de zinksnelheid. Hard neerlaten van de lading vermijden om het laadgoed en magazijninhoud te beschermen. 1005.NL
A
23
E 12
f
f
Bij het neerlaten vanuit de stelling moeten de vorktanden vrij zijn. Niet optrekken voordat de vork geheel is neergelaten.
Masthouder vooruitschuiven
f
Niet tussen mast en accukap grijpen.
Bij het neerlaten vanuit de stelling moeten de vorktanden vrij zijn. Niet optrekken voordat de vork geheel is neergelaten.
Masthouder vooruitschuiven
2
f
Niet tussen mast en accukap grijpen.
A
De helling van de Stuurhendel regelt de schuifsnelheid.
A
De helling van de Stuurhendel regelt de schuifsnelheid.
f
Als er lading getransporteerd wordt moet de hefinstallatie en masthouder naar achteren geneigd en de vorktanden moeten zo ver als mogelijk neergelaten zijn.
f
Als er lading getransporteerd wordt moet de hefinstallatie en masthouder naar achteren geneigd en de vorktanden moeten zo ver als mogelijk neergelaten zijn.
– Stuurhendel (2) in richting (T) neigen om masthouder voor te schuiven, in richting (U) neigen om masthouder terug te trekken.
T
U
Mastneiging – Besturingsregelaar (1) voor het hellen naar voren in richting (V) hellen, voor het hellen naar achter in richting (R) hellen.
– Stuurhendel (2) in richting (T) neigen om masthouder voor te schuiven, in richting (U) neigen om masthouder terug te trekken.
2
T
U
Mastneiging
1
– Besturingsregelaar (1) voor het hellen naar voren in richting (V) hellen, voor het hellen naar achter in richting (R) hellen.
V
V
R
1005.NL
1005.NL
R
1
E 13
E 13
4.5
Opnemen, heffen en transporteren van ladingeenheden
4.5
– Vorktanden in een horizontale positie brengen: stuurhendel (3) in richting V of R drukken. – Aan de ladingeenheid rijden. – Masthouder voorschuiven: stuurhendel (2) in richting T neigen. – Vorktanden tot op de juiste hoogte heffen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken. – Vortanden onder de ladingeenheid rijden. – Ladingeenheid vrijheffen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken. – Masthouder terugtrekken: stuurhendel (2) in richting U trekken.
f
– Vorktanden in een horizontale positie brengen: stuurhendel (3) in richting V of R drukken. – Aan de ladingeenheid rijden. – Masthouder voorschuiven: stuurhendel (2) in richting T neigen. – Vorktanden tot op de juiste hoogte heffen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken. – Vortanden onder de ladingeenheid rijden. – Ladingeenheid vrijheffen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken. – Masthouder terugtrekken: stuurhendel (2) in richting U trekken.
f
Als er lading getransporteerd wordt moet de hefinstallatie en masthouder naar achteren geneigd en de vorktanden moeten zo ver als mogelijk neergelaten zijn.
Als er lading getransporteerd wordt moet de hefinstallatie en masthouder naar achteren geneigd en de vorktanden moeten zo ver als mogelijk neergelaten zijn. – – – – –
Ladingeenheid in transportstelling neerlaten: Solo-Pilot (3) in richting H drukken. Ladingeenheid naar achteren neigen: stuurhendel in richting R tekken. Ladingeenheid transporteren. Ladingeenheid in horizontale stelling brengen: stuurhendel (2) wip V drukken. Ladingeenheid op de juiste hoogte brengen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken en als nodig stuurhendel (2) in richting T drukken om masthouder voor te schuiven. – Ladingeenheid neerzetten: Solo-Pilot (3) in richting S drukken. – Masthouder terugtrekken: stuurhendel (2) in richting U trekken.
1005.NL
Ladingeenheid in transportstelling neerlaten: Solo-Pilot (3) in richting H drukken. Ladingeenheid naar achteren neigen: stuurhendel in richting R tekken. Ladingeenheid transporteren. Ladingeenheid in horizontale stelling brengen: stuurhendel (2) wip V drukken. Ladingeenheid op de juiste hoogte brengen: Solo-Pilot (3) in richting H trekken en als nodig stuurhendel (2) in richting T drukken om masthouder voor te schuiven. – Ladingeenheid neerzetten: Solo-Pilot (3) in richting S drukken. – Masthouder terugtrekken: stuurhendel (2) in richting U trekken.
1005.NL
– – – – –
E 14
Opnemen, heffen en transporteren van ladingeenheden
E 14
4.6
Omgang met een accessoire
4.6
Omgang met een accessoire
o
Geïntegreerde zijdelingse schuiver
o
Geïntegreerde zijdelingse schuiver
A
De benamingen van de richtingen ”links” en ”rechts” hebben betrekking op de ladingopname met de kijkrichting vanuit de bestuurdersplaats.
A
De benamingen van de richtingen ”links” en ”rechts” hebben betrekking op de ladingopname met de kijkrichting vanuit de bestuurdersplaats.
Zijdelingse schuiver naar links: – Schakelaar (21) in richting (X1) bedienen.
X2 17
21
Y2
Zijdelingse schuiver naar links: – Schakelaar (21) in richting (X1) bedienen.
X1
Zijdelingse schuiver naar rechts: – Schakelaar (21) in richting (Y1) bedienen
Y2
X1
Zijdelingse schuiver naar rechts: – Schakelaar (21) in richting (Y1) bedienen
Y1
f
Let op de verminderde draagcapaciteit bij het uitschuiven (vgl. hoofdstuk B, punt 4.4).
f
Let op de verminderde draagcapaciteit bij het uitschuiven (vgl. hoofdstuk B, punt 4.4).
o
Hydraulische accessoires
o
Hydraulische accessoires
Voor het bedienen van een hydraulisch aanbouwtoestel is de stuurhendel (17) met de functies (X) en (Y) voorzien. (Op de handleiding van de producent letten!)
f f
X2 17
21
Voor het bedienen van een hydraulisch aanbouwtoestel is de stuurhendel (17) met de functies (X) en (Y) voorzien. (Op de handleiding van de producent letten!)
f f
Op de draagcapaciteit van het accessoire letten. Neem het het lastdiagram van de heftruck met aanbouwapparaat en de handleidingen van de heftruck en het aanbouwapparaat in acht.
Op de draagcapaciteit van het accessoire letten. Neem het het lastdiagram van de heftruck met aanbouwapparaat en de handleidingen van de heftruck en het aanbouwapparaat in acht. – Het aanbouwapparaat mag alleen bediend worden door geïnstrueerd en bevoegd personeel. – Onveilige werkmethodes dienen te worden vermeden. – Het aanbouwapparaat mag alleen worden gebruikt als het goed functioneert. – Minstens eenmaal per dienstperiode dient het aanbouwapparaat te worden onderzocht op zichtbare schade! – Beschadigingen moet u onmiddellijk melden.
1005.NL
– Het aanbouwapparaat mag alleen bediend worden door geïnstrueerd en bevoegd personeel. – Onveilige werkmethodes dienen te worden vermeden. – Het aanbouwapparaat mag alleen worden gebruikt als het goed functioneert. – Minstens eenmaal per dienstperiode dient het aanbouwapparaat te worden onderzocht op zichtbare schade! – Beschadigingen moet u onmiddellijk melden.
1005.NL
Y1
E 15
E 15
4.7
Het voertuig beveiligd parkeren
4.7
Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het beveiligd geparkeerd worden, ook wanneer uw afwezigheid slechts van korte duur is.
f
Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het beveiligd geparkeerd worden, ook wanneer uw afwezigheid slechts van korte duur is.
f
Het voertuig niet aan hellingen parkeren! De ladingvork moet altijd volledig neergelaten zijn. – vastzetrem (11) drukken. – Ladingvork volledig neerlaten en horizontaal zetten. – Mastschakelaar helemaal terugtrekken. – Hoofdschakelaar (15) in positie "uit" drukken. – Schakelslot (13) op positie "0" zetten en de sleutel uit het slot trekken.
13
Het voertuig niet aan hellingen parkeren! De ladingvork moet altijd volledig neergelaten zijn. – vastzetrem (11) drukken. – Ladingvork volledig neerlaten en horizontaal zetten. – Mastschakelaar helemaal terugtrekken. – Hoofdschakelaar (15) in positie "uit" drukken. – Schakelslot (13) op positie "0" zetten en de sleutel uit het slot trekken.
15
13
15
1005.NL
11
1005.NL
11
E 16
Het voertuig beveiligd parkeren
E 16
5
Informatie- en service-aangifte (LISA)
5
Op het display (25) van de LCD-informatie- en service-aangifte ("LISA") worden de bedrijfsgegevens, de acculading, de bedrijfsuren en de service- en diagnosegegevens getoond. Beneden het display bevinden zich zes LED's (LED (26) - (31)). Het toetsenbord (vier toetsen (32) - (35)) wordt gebruikt, om voertuigparameters te kiezen, te lezen en te veranderen.
Informatie- en service-aangifte (LISA) Op het display (25) van de LCD-informatie- en service-aangifte ("LISA") worden de bedrijfsgegevens, de acculading, de bedrijfsuren en de service- en diagnosegegevens getoond. Beneden het display bevinden zich zes LED's (LED (26) - (31)). Het toetsenbord (vier toetsen (32) - (35)) wordt gebruikt, om voertuigparameters te kiezen, te lezen en te veranderen.
A
Het voertuig wordt met twee verschillende sleutels geleverd: voor de gebruiker Sleutel-code: 702 (rood): Voertuigbediening mogelijk, LISA toond alleen huidige rijgegevens. voor service / werkplaats Sleutel-code: 738 (grauw): Voertuigbediening mogelijk, LISA kan uitsluitend voor het veranderen van voertuigparameters in de gebruiker-werkwijze gebruikt worden (vergl. punt 5.4).
A
Het voertuig wordt met twee verschillende sleutels geleverd: voor de gebruiker Sleutel-code: 702 (rood): Voertuigbediening mogelijk, LISA toond alleen huidige rijgegevens. voor service / werkplaats Sleutel-code: 738 (grauw): Voertuigbediening mogelijk, LISA kan uitsluitend voor het veranderen van voertuigparameters in de gebruiker-werkwijze gebruikt worden (vergl. punt 5.4).
m
Veranderingen in de service-werkwijze mogen alleen van vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden!
m
Veranderingen in de service-werkwijze mogen alleen van vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden!
25
25
28
29
30
31
32
33
34
35
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
1005.NL
27
1005.NL
26
E 17
E 17
5.1
LED-waarschuwingsopgave
5.1
Zes roodoplichtende LED-waarschuwingsopgave geven de volgende toestanden aan: Item
Zes roodoplichtende LED-waarschuwingsopgave geven de volgende toestanden aan:
Function
Item
26
Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groen LED)
26
Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groen LED)
27
Handrem getrokken (rood LED)
27
Handrem getrokken (rood LED)
28
Rijrichting achteruit (ladingsrichting) (groen LED)
28
Rijrichting achteruit (ladingsrichting) (groen LED)
29
Remvloeistofpeil te laag (rood LED)
29
Remvloeistofpeil te laag (rood LED)
30
Zijschuifafsluiter in centraalpositie (groen LED)
30
Zijschuifafsluiter in centraalpositie (groen LED)
31
Accu ontgrendeld (rote LED)
31
Accu ontgrendeld (rote LED)
Betekenis toetsen Item 32
5.2
Function Dubbele funktie - trapsgewijs verhogen van de gekozen parameter - keuze van de enkele menupunten omhoog
Betekenis toetsen Item 32
Function Dubbele funktie - trapsgewijs verhogen van de gekozen parameter - keuze van de enkele menupunten omhoog
33
Dubbele funktie - trapsgewijs verminderen van de gekozen parameter - keuze van de enkele menupunten omlaag
33
Dubbele funktie - trapsgewijs verminderen van de gekozen parameter - keuze van de enkele menupunten omlaag
34
Dubbele funktie - vrijzetten van een keuzemenu uit het hoofdmenu - bevestigen van een vraag met "NEE"" -> "x"
34
Dubbele funktie - vrijzetten van een keuzemenu uit het hoofdmenu - bevestigen van een vraag met "NEE"" -> "x"
35
Viervoudigfunctie - verlaten van een gekozen menupunt - opslaan van veranderde parameters - bevestigen van een vraag met"JA" -> "q" - Aangiftewisseling tussen "bedrijfsuren" / "tijd"
35
Viervoudigfunctie - verlaten van een gekozen menupunt - opslaan van veranderde parameters - bevestigen van een vraag met"JA" -> "q" - Aangiftewisseling tussen "bedrijfsuren" / "tijd"
1005.NL
E 18
Function
1005.NL
5.2
LED-waarschuwingsopgave
E 18
Opgave op display
5.3
Op het display verschijnen bedrijfsgegevens en foutmeldingen. Via het gebruikersmenu kunnen de volgende rijparameters ingesteld worden.
Hier wordt de tijd tussen de maximale bediening van de rijschakelaar en de 100 % regeling van de elektronika ingesteld.
Hier wordt de tijd tussen de maximale bediening van de rijschakelaar en de 100 % regeling van de elektronika ingesteld.
Bij het loslaten van de rijregelaar wordt door de rijstroombesturing een remming ingeleid. De waarde ligt tussen 0% (uitrollen) en een maximale waarde die gelijk is aan de minimale waarde voor het remmen per omkeerrem. De instelling van de keerrem beïnvloedt het afremmen bij een verandering van rijrichting. De daadwerkelijke afremming bij het veranderen van de rijrichting hangt bovendien nog af van de positie van het rijpedaal. Justering van de max. rijrichting aandrijvingswiel.
snelheid
ACCE L ERT I E L
L
L
SNE L HE I D
VOORU I T L
L ANGZ AAM
Justering van de rijrichting lastdeel.
SNE L HE I D
snelheid
in
Justering van de max. rijrichting aandrijvingswiel.
VOORU I T L
ACHT ER L
Justering van de max. snelheid in rijrichting lastdeel, wanneer de schakelaar voor langzaam rijden ingedrukt wordt.
L ANGZ AAM
Geeft akoestisch alarm bij een foutive bediening
BUZ Z ER
Regeling van de tijd. Uren, resp. minuten, met de toets (34) kiezen. De ingestelde waarde kan met de toetsen (32) en (33) veranderd worden.
De instelling van de keerrem beïnvloedt het afremmen bij een verandering van rijrichting. De daadwerkelijke afremming bij het veranderen van de rijrichting hangt bovendien nog af van de positie van het rijpedaal.
OMK E E R R EM
Justering van de max. snelheid in rijrichting aandrijvingswiel, wanneer de schakelaar voor langzaam rijden ingedrukt wordt. max.
Bij het loslaten van de rijregelaar wordt door de rijstroombesturing een remming ingeleid. De waarde ligt tussen 0% (uitrollen) en een maximale waarde die gelijk is aan de minimale waarde voor het remmen per omkeerrem.
U I T L OOP R EM
in
In het parameterblok rijden zijn alle te veranderen parameters inbegrepen.
1005.NL
Opgave op display
Op het display verschijnen bedrijfsgegevens en foutmeldingen. Via het gebruikersmenu kunnen de volgende rijparameters ingesteld worden.
ACHT ER L
ON / OF F
OF F
L
RE LOAD L
T I J D
REGE L EN 1 2 : 2 2 E 19
snelheid
ACCE L ERT I E L
U I T L OOP R EM L
OMK E E R R EM L
SNE L HE I D
L
Justering van de max. snelheid in rijrichting aandrijvingswiel, wanneer de schakelaar voor langzaam rijden ingedrukt wordt.
L ANGZ AAM
Justering van de rijrichting lastdeel.
SNE L HE I D
max.
snelheid
VOORU I T
in
in
ACHT ER L
L ANGZ AAM
Geeft akoestisch alarm bij een foutive bediening
BUZ Z ER
Regeling van de tijd. Uren, resp. minuten, met de toets (34) kiezen. De ingestelde waarde kan met de toetsen (32) en (33) veranderd worden.
VOORU I T L
Justering van de max. snelheid in rijrichting lastdeel, wanneer de schakelaar voor langzaam rijden ingedrukt wordt.
In het parameterblok rijden zijn alle te veranderen parameters inbegrepen.
1005.NL
5.3
ACHT ER L
ON / OF F
OF F
L
RE LOAD L
T I J D
REGE L EN 1 2 : 2 2 E 19
5.4
Verandering van voertuigparameters
5.4
Verandering van voertuigparameters
f
Door verandering van de voertuigparameters verandert het rijgedrag van het voertuig. Hier dient bij inbedrijfname op gelet te worden! Parameters mogen alleen als het voertuig staat en zonder hefbeweging worden veranderd.
f
Door verandering van de voertuigparameters verandert het rijgedrag van het voertuig. Hier dient bij inbedrijfname op gelet te worden! Parameters mogen alleen als het voertuig staat en zonder hefbeweging worden veranderd.
– Voertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3), Sleutel (738) in het contactslot steken en tot het stoppunt naar rechts draaien.
– Voertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3), Sleutel (738) in het contactslot steken en tot het stoppunt naar rechts draaien.
Op het display verschijnt het gebruikermenu met voertuignaam voor ca. 3 sec, daarna worden de acculading en de bedrijfsuren getoond.
Op het display verschijnt het gebruikermenu met voertuignaam voor ca. 3 sec, daarna worden de acculading en de bedrijfsuren getoond.
– Toets (34) keuzemenu drukken.
– Toets (34) keuzemenu drukken.
Op het display wordt "versnelling" met de afzonderlijke parameter getoond.
Op het display wordt "versnelling" met de afzonderlijke parameter getoond.
– Voor het bekijken resp. veranderen van de voertuigparameters volgens het volgende diagram werken. – Het wisselen tussen de 10 instelparameters gebeurt met de toetsen (32 en 33).
– Voor het bekijken resp. veranderen van de voertuigparameters volgens het volgende diagram werken. – Het wisselen tussen de 10 instelparameters gebeurt met de toetsen (32 en 33).
BATT xxx %
xxh 3)
BATT xxx %
Acceleratie
xx:xx 4)
Acceleratie L1)
5)
Uitlooprem
Uitlooprem
Omkeerrem
Omkeerrem
Snelheid rijchting vooruit Langzame rit rijrichting vooruit Snelheid rijrichting achterruit Langzame rit rijrichting achteruit Buzzer on/off OFF Grondinstelling Tijd regelen XX:XX
6)
Snelheid rijchting vooruit Langzame rit rijrichting vooruit Snelheid rijrichting achterruit Langzame rit rijrichting achteruit Buzzer on/off ON/OFF Grondinstelling
E 20
xxh 3)
BATT xxx %
Acceleratie
Veranderen?
xx:xx 4)
Acceleratie L1)
ja 5)
nee
Tijd regelen XX:XX
Uitlooprem
Omkeerrem
Omkeerrem
Snelheid rijchting vooruit Langzame rit rijrichting vooruit Snelheid rijrichting achterruit Langzame rit rijrichting achteruit Buzzer on/off OFF Grondinstelling
1) 2) 3) 4) 5) 6)
6)
Snelheid rijchting vooruit Langzame rit rijrichting vooruit Snelheid rijrichting achterruit Langzame rit rijrichting achteruit Buzzer on/off ON/OFF Grondinstelling
Veranderen?
ja
nee
Tijd regelen XX:XX
L = bedrijfsparameters worden uitgelezen (Leesmodus) S = De gekozen bedrijfsparameter kan veranderd worden (Schrijfmodus) Aangifte bedrijfsuren Aangifte tijd Keuze van de paramters Veranderen van de parameters 1005.NL
L = bedrijfsparameters worden uitgelezen (Leesmodus) S = De gekozen bedrijfsparameter kan veranderd worden (Schrijfmodus) Aangifte bedrijfsuren Aangifte tijd Keuze van de paramters Veranderen van de parameters
S2)
Uitlooprem
Tijd regelen XX:XX
1005.NL
1) 2) 3) 4) 5) 6)
S2)
BATT xxx %
E 20
Hulp bij storingen
6
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden te worden.
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en in orde te brengen. Bij het bepalen van de fouten dient de volgorde van de in de tabel aangegeven bezigheden aangehouden te worden.
Storing
Storing
Mogelijke oorzaak
Voertuig rijdt Accustekker niet niet in contact
Lading kan niet geheven worden
Ontstoringen Accustekker controleren, zonodig in stopcontact steken
Mogelijke oorzaak
Voertuig rijdt Accustekker niet niet in contact
Ontstoringen Accustekker controleren, zonodig in stopcontact steken
Hoofdschakelaar ingedrukt Schakelslot in positie "0"
Hoofdschakelaar ontgrendelen Schakelslot in positie "I" schakelen
Hoofdschakelaar ingedrukt Schakelslot in positie "0"
Hoofdschakelaar ontgrendelen Schakelslot in positie "I" schakelen
Acculading te gering
Acculading controleren, zonodig accu opladen
Acculading te gering
Acculading controleren, zonodig accu opladen
Stop defect Vastzetrem aangetrokken
Stoppen controleren Vastzetrem losmaken
Stop defect Vastzetrem aangetrokken
Stoppen controleren Vastzetrem losmaken
Voetschakelaar niet ingedrukt
Voetschakelaar indrukken
Voetschakelaar niet ingedrukt
Voetschakelaar indrukken
Voertuig niet bedrijfsklaar
Alle onder de storing "Voertuig rijdt niet" aangegeven ontstoringen uitvoeren Hydraulicaoliestand controleren
Voertuig niet bedrijfsklaar
Alle onder de storing "Voertuig rijdt niet" aangegeven ontstoringen uitvoeren Hydraulicaoliestand controleren
Stand hydraulicaolie te laag Accucapaciteit te ge ring Stop defect Last te hoog
Lading kan niet geheven worden
Stand hydraulicaolie te laag Accucapaciteit te ge ring
Accucapaciteit controleren en als nodig accu opladen Stoppen controleren Max. draagcapaciteit in aanmerking nemen (vergl. typeplaatje)
Stop defect Last te hoog
A
Wanneer de storing na het uitvoeren van de "ontstoringstaken" niet in orde gebracht kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.
1005.NL
A
Hulp bij storingen
Accucapaciteit controleren en als nodig accu opladen Stoppen controleren Max. draagcapaciteit in aanmerking nemen (vergl. typeplaatje)
Wanneer de storing na het uitvoeren van de "ontstoringstaken" niet in orde gebracht kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.
1005.NL
6
E 21
E 21
7
Extra e-installatie
7
Extra e-installatie
7.1
Zitverwarming
7.1
Zitverwarming
A
Alle extra e-installaties worden onafhankelijk van de instelling van het schakelslot geschakeld. De accuhoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld (vgl hoofdstuk E3 Bedrijfsklaar maken”). Om een ontlading van de accu na het parkeren te voorkomen in ieder geval hoofdstuk „Voertuig beveiligd parkeren” nakomen.
A
Alle extra e-installaties worden onafhankelijk van de instelling van het schakelslot geschakeld. De accuhoofdschakelaar moet zijn ingeschakeld (vgl hoofdstuk E3 Bedrijfsklaar maken”). Om een ontlading van de accu na het parkeren te voorkomen in ieder geval hoofdstuk „Voertuig beveiligd parkeren” nakomen.
37
38
37
Pos. 36 37 38
Benaming
Pos. 39 40
E 22
37 38
Werklicht
7.2
39
A
Pos. 36
o Verwarmbare zit (stof, kunstleder) o Controlelampje zitverwarming o Schakelaar zitverwarming AAN/UIT
Benaming
o Verwarmbare zit (stof, kunstleder) o Controlelampje zitverwarming o Schakelaar zitverwarming AAN/UIT
Werklicht
40
39
Benaming Zoeklicht o
Pos. 39
o Schakelaar zoeklicht AAN/UIT
Het werklicht is met een naar alle kanten zwaaibaar gewricht uitgerust.
40 1005.NL
7.2
36
A E 22
40
Benaming Zoeklicht o
o Schakelaar zoeklicht AAN/UIT
Het werklicht is met een naar alle kanten zwaaibaar gewricht uitgerust.
1005.NL
36
38
7.3
Daklicht
7.3
Pos. 41 42 7.4
Benaming
Daklicht
Pos.
o Daklicht o Schakelaar daklicht AAN/UIT
41 42
Flitslamp
7.4
Benaming
o Daklicht o Schakelaar daklicht AAN/UIT
Flitslamp
44
44
43
Pos. 43 44 7.5
43
Benaming
Pos. 43
o Flitslamp o Schakelaar flitslamp AAN/UIT
DC/DC-omzetter-AAN-/UIT-schakelaar
44 7.5
45
Schakeld de DC/DC-omzetter 48/24V resp. 48/12V in of uit.
DC/DC-omzetter-AAN-/UIT-schakelaar
45
Schakeld de DC/DC-omzetter 48/24V resp. 48/12V in of uit. Pos. 45
Benaming o Schakelaar DC/DC-omzetter
1005.NL
Benaming o Schakelaar DC/DC-omzetter
1005.NL
Pos. 45
Benaming
o Flitslamp o Schakelaar flitslamp AAN/UIT
E 23
E 23
Overbruggingstaster (ESA / Elektrische hefbeperking)
30
46
Pos. 46
o
E 24
Overbruggingstaster (ESA / Elektrische hefbeperking)
2
30
46
3
3
21
21
Benaming
Pos.
o Overbruggingstaster
46
o
Overbruggingsschakelaar
2
Benaming
o Overbruggingstaster
Overbruggingsschakelaar
Zijschuif
Zijschuif
Bevindt de mastslede zich beneden de veiligheidshoogte vóór de wielarmen, wordt de terugwaartsbeweging van de masthouder door eindschakelaars geblokkeerd.
Bevindt de mastslede zich beneden de veiligheidshoogte vóór de wielarmen, wordt de terugwaartsbeweging van de masthouder door eindschakelaars geblokkeerd.
Bevindt de zijschuif zich binnen de wielarmen en beneden de veiligheidshoogte, wordt de zijwaartse schuifbeweging door eindschakelaars geblokkeerd.
Bevindt de zijschuif zich binnen de wielarmen en beneden de veiligheidshoogte, wordt de zijwaartse schuifbeweging door eindschakelaars geblokkeerd.
De blokkering van de terugwaartsbeweging van de masthouder resp. van de zijwaartse schuifbeweging door de veiligheidsschakelaar (ESA) kan via indrukken van de overbruggingsschakelaar (46) en gelijktijdige bediening van de stuurhandel (2) en de schakelaar (21) worden overbrugd.
De blokkering van de terugwaartsbeweging van de masthouder resp. van de zijwaartse schuifbeweging door de veiligheidsschakelaar (ESA) kan via indrukken van de overbruggingsschakelaar (46) en gelijktijdige bediening van de stuurhandel (2) en de schakelaar (21) worden overbrugd.
Hefhoogtebegrenzing
Hefhoogtebegrenzing
Zodra de mastslede de ingestelde uitschakelhoogte bereikt, wordt de hefbeweging geblokkeerd. Overschrijding van de afschakelhoogte is mogelijk via indrukken van de overbruggingsschakelaar (46) en gelijktijdige bediening van de stuurhandel (3).
Zodra de mastslede de ingestelde uitschakelhoogte bereikt, wordt de hefbeweging geblokkeerd. Overschrijding van de afschakelhoogte is mogelijk via indrukken van de overbruggingsschakelaar (46) en gelijktijdige bediening van de stuurhandel (3).
LED zijschuif middenpositie
7.7
LED zijschuif middenpositie
Bevindt de zijschuif zich buiten de middenpositie en de mastslede zich beneden de veiligheidshoogte vóór de wielarmen, wordt de terugwaartsbeweging van de masthouder door eindschakelaars geblokkeerd. De terugwaartsbeweging van de masthouder is vrijgegeven, wanneer de groene LED (30) brandt.
Bevindt de zijschuif zich buiten de middenpositie en de mastslede zich beneden de veiligheidshoogte vóór de wielarmen, wordt de terugwaartsbeweging van de masthouder door eindschakelaars geblokkeerd. De terugwaartsbeweging van de masthouder is vrijgegeven, wanneer de groene LED (30) brandt.
Bevindt de zijschuif zich tussen de wielarmen en beneden de veiligheidshoogte, wordt de zijwaartse schuifbeweging door eindschakelaars geblokkeerd. De blokkering wordt opgeheven, zodra de mastslede tot boven de veiligheidshoogte omhoog is gebracht.
Bevindt de zijschuif zich tussen de wielarmen en beneden de veiligheidshoogte, wordt de zijwaartse schuifbeweging door eindschakelaars geblokkeerd. De blokkering wordt opgeheven, zodra de mastslede tot boven de veiligheidshoogte omhoog is gebracht. 1005.NL
7.7
7.6
1005.NL
7.6
E 24
F Instandhouding van het voertuig
F Instandhouding van het voertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling "Hernieuwde inbedrijfname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F). 2
m
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling "Hernieuwde inbedrijfname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
m
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd.
Na de reiniging de in de afdeling "Hernieuwde inbedrijfname" beschreven handelingen uitvoeren. 0903.NL
0903.NL
Na de reiniging de in de afdeling "Hernieuwde inbedrijfname" beschreven handelingen uitvoeren.
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd.
F1
F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.
Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
F2
0903.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0903.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
m
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
W1 = M3 = M6 = M12 =
W1 = M3 = M6 = M12 =
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden
In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
Na de eerste 100 bedrijfsuren: – wielmoeren controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken – aansluitingen hydraulica controleren op dichtzitten, zonodig stevig vasttrekken – stuurketting op spanning controleren, evt. instellen
Na de eerste 100 bedrijfsuren: – wielmoeren controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken – aansluitingen hydraulica controleren op dichtzitten, zonodig stevig vasttrekken – stuurketting op spanning controleren, evt. instellen
Na de eerste 500 bedrijfsuren: – hydraulica-olie en filterpatroon vervangen.
Na de eerste 500 bedrijfsuren: – hydraulica-olie en filterpatroon vervangen.
0903.NL
In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
0903.NL
m
Onderhoud en inspectie
F3
F3
Onderhouds-checklijst
Chassis/ opbouw:
1.1 1.2 1.3
Aandrijving: 2.1 2.2
Wielen: Sturing:
2.3 2.4 2.5 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 4.4
4.5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 Hydr. install.: 6.1 6.2
Remmen:
6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
4
F4
Onderhouds-checklijst
M M 6 12
Chassis/ opbouw:
1.1 1.2 1.3
Aandrijving: 2.1 2.2
k t
Wielen: Sturing:
2.3 2.4 2.5 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 4.4
4.5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 Hydr. install.: 6.1 6.2
Remmen:
k t
6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
k t k t
A
De onderhoudsintervallen gelden voor normale werkcondities, bij zwaardere condities moeten ze naar behoefte verkort worden.
0903.NL
A
Periodiek onderhoud Normaal = t W M Koelhuis = k 1 3 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t Schroefverbindingen controleren t Veiligheidsdak voor de bestuurder op beschadigingen en k t bevestiging controleren Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t Controleren of aandrijvingsdraagplaten en schroeven vastt zitten Oliepeil in de transmissie controleren t Pedaalmechaniek controleren, zo nodig instellen t Drijfwerkolie verversen Op slijtage en beschadiging controleren t Lagers en bevestiging controleren k t Stuurketting en kettingwiel op slijtage k t controleren, instellen en smeren Stuurhoofd mechanische onderdelen controleren t Sturing op werking en instelling controleren t Hydraulische onderdelen op werking en dichtheid controlet ren Stuurhoekbeperking controleren en als nodig instellen t Slijtage van remblokken controleren t Werking en instelling controleren k t Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k t Remleidingen en aansluitingen controleren t Remvloeistof verversen Remkabel vastzetrem controleren en als nodig vervangen t Werking controleren t Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en t beschadigingen controleren Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging k t controleren Oliestand controleren k t Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen Slangen op werking en beschadigingen controleren k t Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren
Periodiek onderhoud Normaal = t W M Koelhuis = k 1 3 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t Schroefverbindingen controleren t Veiligheidsdak voor de bestuurder op beschadigingen en k t bevestiging controleren Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t Controleren of aandrijvingsdraagplaten en schroeven vastt zitten Oliepeil in de transmissie controleren t Pedaalmechaniek controleren, zo nodig instellen t Drijfwerkolie verversen Op slijtage en beschadiging controleren t Lagers en bevestiging controleren k t Stuurketting en kettingwiel op slijtage k t controleren, instellen en smeren Stuurhoofd mechanische onderdelen controleren t Sturing op werking en instelling controleren t Hydraulische onderdelen op werking en dichtheid controlet ren Stuurhoekbeperking controleren en als nodig instellen t Slijtage van remblokken controleren t Werking en instelling controleren k t Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k t Remleidingen en aansluitingen controleren t Remvloeistof verversen Remkabel vastzetrem controleren en als nodig vervangen t Werking controleren t Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en t beschadigingen controleren Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging k t controleren Oliestand controleren k t Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen Slangen op werking en beschadigingen controleren k t Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren
M M 6 12
k t
k t
k t k t
De onderhoudsintervallen gelden voor normale werkcondities, bij zwaardere condities moeten ze naar behoefte verkort worden.
0903.NL
4
F4
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Elektromotoren: Akku:
8.1 8.2 8.3 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Hefmast:
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8
Accessoires: 11.1 11.2 11.3 Algemene metingen:
0903.NL
Smering: Proefrit
12.1 12.2 12.3 12.4 13.1 14.1 14.2
Elektr. install.:
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Elektromotoren: Akku:
8.1 8.2 8.3 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Hefmast:
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8
Accessoires: 11.1 11.2 11.3 Algemene metingen: Smering: Proefrit
12.1 12.2 12.3 12.4 13.1 14.1 14.2
Periodiek onderhoud Normaal = t W M M M Koelhuis = k 1 3 6 12 Werking controleren t Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controt leren Zekeringen op de juiste waarde controleren t Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en t werking controleren Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op k t werking controleren Schakelbeveiliging controleren, eventueel vervangen t Elektronische printen op stevige bevestiging en schone toet stand controleren Slijtage van koolborstels controleren t Bevestiging van de motor controleren t Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t Akkukabels op beschadigingen controleren, t event. vernieuwen Vergrendeling van de akkuwagen, instelling en werking t controleren Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen k t controleren Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, met k t poolvet invetten Stekkerverbindingen van de akku schoonmaken, stevige k t bevestigning controleren Bevestiging van de hefinrichting controleren t Hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage controleren, t instellen en smeren Lagers van neigingscylinder en bevestiging controleren t Neigingshoek van de hefinrichting controleren t Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k t Lagers hefinstallatie controleren t Voedingsmechanisme op slijtage en beschadigingen t controleren, event. zijwaartse speling instellen Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen k t controleren Werking controleren k t Bevestiging en dragende onderdelen controleren k t Lagers, geleidingen en aanslagen op slijtage en t beschadigingen controleren en smeren Sluiting tegen massa controleren t Rijsnelheid en remweg controleren t Hef- en daalsnelheid controleren t Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t Het voertuig volgens het smeringsplan smeren k t Proefrit met nominale lading t Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de opzich- k t ter demonstreren
0903.NL
Elektr. install.:
Periodiek onderhoud Normaal = t W M M M Koelhuis = k 1 3 6 12 Werking controleren t Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controt leren Zekeringen op de juiste waarde controleren t Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en t werking controleren Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op k t werking controleren Schakelbeveiliging controleren, eventueel vervangen t Elektronische printen op stevige bevestiging en schone toet stand controleren Slijtage van koolborstels controleren t Bevestiging van de motor controleren t Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t Akkukabels op beschadigingen controleren, t event. vernieuwen Vergrendeling van de akkuwagen, instelling en werking t controleren Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen k t controleren Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, met k t poolvet invetten Stekkerverbindingen van de akku schoonmaken, stevige k t bevestigning controleren Bevestiging van de hefinrichting controleren t Hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage controleren, t instellen en smeren Lagers van neigingscylinder en bevestiging controleren t Neigingshoek van de hefinrichting controleren t Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k t Lagers hefinstallatie controleren t Voedingsmechanisme op slijtage en beschadigingen t controleren, event. zijwaartse speling instellen Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen k t controleren Werking controleren k t Bevestiging en dragende onderdelen controleren k t Lagers, geleidingen en aanslagen op slijtage en t beschadigingen controleren en smeren Sluiting tegen massa controleren t Rijsnelheid en remweg controleren t Hef- en daalsnelheid controleren t Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t Het voertuig volgens het smeringsplan smeren k t Proefrit met nominale lading t Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de opzich- k t ter demonstreren
F5
F5
Smeerplan
5
F
Smeerplan
E
F
G
G
E
F
D 0,2 l
F
E
F
G
G Min. = 14 l 2)
Min. = 14 l 2) Max.= 18 l
Max.= 18 l A
J
A
3,7 l B+C
E
F
D 0,2 l
E
E
J
3,7 l 1)
5 B
B+C
1)
5 B
140 Nm
140 Nm
4
4
3
c b a t
F6
Vuldop hydraulica- olie Aftapdop hydraulica- olie Vuldop drijfwerkolie Aftapdop drijfwerkolie Vuldop remvloeistof Voor gebruik in koelhuizen 1) Mengverhouding voor gebruik in koelhuizen 1:1 2) Vulinhoud vgl. tabel punt 5.2
g Glijvlakken s Smeernippel
2 1
c b a t 0903.NL
g Glijvlakken s Smeernippel
3
F6
Vuldop hydraulica- olie Aftapdop hydraulica- olie Vuldop drijfwerkolie Aftapdop drijfwerkolie Vuldop remvloeistof Voor gebruik in koelhuizen 1) Mengverhouding voor gebruik in koelhuizen 1:1 2) Vulinhoud vgl. tabel punt 5.2
2 1
0903.NL
5
5.1
Bedrijfsmiddelen
5.1
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.
f
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.
f
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden. Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is. Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden. Code
Bestelnr.
Leverhoeveelh.
Benaming
A
29 200 670
5,0 l
B
29 200 680
5,0 l
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische installatie
D
29 200 150
1,0 l
Remolie
E
29 201 430
1,0 kg
F
29 200 100
1,0 kg
G
29 201 280
J
29 202 020
Gebruik voor:
Code
Bestelnr.
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie
A
29 200 670
5,0 l
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie
CLP 100, DIN 51517 Transmissie
B
29 200 680
5,0 l
CLP 100, DIN 51517 Transmissie
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische installatie
Reminstallatie
D
29 200 150
1,0 l
Remolie
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
Vet, TTF52
Smeerdienst
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
0,51 kg
Kettingspray
Kettingen
G
29 201 280
0,51 kg
Kettingspray
Kettingen
5,0 l
Aero Shell Fluid 4
Hydraulische installatie
J
29 202 020
5,0 l
Aero Shell Fluid 4
Leverhoeveelh.
Benaming
Gebruik voor:
Reminstallatie
Hydraulische installatie
Vet-Richtwaardes Druppunt °C
Walkpenetratie bij 25° C
NLG1Bedrijfsklasse temperatuur °C
Code Verzepingstype
Druppunt °C
Walkpenetratie bij 25° C
NLG1Bedrijfsklasse temperatuur °C
E
Lithium
185
265-295
2
-35/+120
E
Lithium
185
265-295
2
-35/+120
F
--
--
310-340
1
-52/+100
F
--
--
310-340
1
-52/+100
Vulinhoud tank ETM/V 110, 112, 114, 116 Markering Bovenste kant
Liter
5 4 3 2 1
ca. 30 ca. 25 ca. 23 ca. 20 ca. 16
5.2 Hefhoogte in cm (h3) *)
ZT tot 4200 tot 3590
ZZ tot 3790 tot 2890
DZ tot 7400 tot 6200 tot 4700 0903.NL
0903.NL
5.2
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden. Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is. Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.
Vet-Richtwaardes Code Verzepingstype
Bedrijfsmiddelen
*) zie opgave "type" op typeplaatje van het voertuig
F7
Vulinhoud tank ETM/V 110, 112, 114, 116 Markering Bovenste kant
Liter
5 4 3 2 1
ca. 30 ca. 25 ca. 23 ca. 20 ca. 16
Hefhoogte in cm (h3) *) ZT tot 4200 tot 3590
ZZ tot 3790 tot 2890
DZ tot 7400 tot 6200 tot 4700 -
*) zie opgave "type" op typeplaatje van het voertuig
F7
6
Adviezen voor onderhoud
6
Adviezen voor onderhoud
6.1
Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden
6.1
Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden
Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn:
Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn:
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E punt 4.7). – Accustekker (1) eruittrekken en het voertuig zo tegen ongewenste ingebruikname beveiligen.
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E punt 4.7). – Accustekker (1) eruittrekken en het voertuig zo tegen ongewenste ingebruikname beveiligen.
1
1
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk "Transport en eerste inbedrijfname" in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk "Transport en eerste inbedrijfname" in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
6.2
Kap openen
6.2
Kap openen
– Kap omhoogzwenken – Schroeven (6) losdraaien.
2
2
2
A F8
Rijstroombesturing en voertuigbeveiligingen zijn voor onderhoudswerkzaamheden goed toegankelijk.
2 3
0903.NL
3
2
A F8
Rijstroombesturing en voertuigbeveiligingen zijn voor onderhoudswerkzaamheden goed toegankelijk.
0903.NL
2
– Kap omhoogzwenken – Schroeven (6) losdraaien.
6.2.1 Armsteun openen (ETV 116)
6.2.1 Armsteun openen (ETV 116)
– Armsteun (4) naar boven zwenken.
– Armsteun (4) naar boven zwenken.
4
A
4
A
Servicesleutel en kapvergrendeling zijn toegankelijk. Kap openen (ETV 116)
Kap openen (ETV 116)
– Kap (6) met service-sleutel (5) ontgrendelen. – Kap omhoogzwenken.
– Kap (6) met service-sleutel (5) ontgrendelen. – Kap omhoogzwenken.
5
5
6
6
A
Besturingen en voertuigzekeringen zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden goed toegankelijk.
0903.NL
Besturingen en voertuigzekeringen zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden goed toegankelijk.
0903.NL
A
Servicesleutel en kapvergrendeling zijn toegankelijk.
F9
F9
Accudeuren en zittingkap openen
6.3
– Accudeur (7) met servicesleutel ontgrendelen en afnemen.
Accudeuren en zittingkap openen – Accudeur (7) met servicesleutel ontgrendelen en afnemen.
7
7
7
7
8
8
9
9
– Zittingkap (9) met servicesleutel ontgrendelen en beveiligingsschroef (8) eruitdraaien. – Zittingkap in pijlrichting zwenken.
– Zittingkap (9) met servicesleutel ontgrendelen en beveiligingsschroef (8) eruitdraaien. – Zittingkap in pijlrichting zwenken.
A
Zittingkap en hydraulica-aggregaat liggen voor het onderhoud open.
A
Zittingkap en hydraulica-aggregaat liggen voor het onderhoud open.
6.4
Stand hydraulica-olie controleren
6.4
Stand hydraulica-olie controleren
– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. hoofdstuk F, punt 6.1 en 6.3, "Zitkap openen"). – Zitkap ontgrendelen (vgl. hoofdstuk F, punt 6.3). – Aan de hydraulicatank (10) de stand van de hydraulica-olie controleren.
– Zonodig hydraulica-olie van de juiste specificatie in buisaansluitstuk (11) vullen (Specificatie voor hydraulicaolie zie hoofdstuk F, punt 5.1 bedrijfsvloeistoffen smeerplan). – Zittingkap weer vergrendelen en beveiligingsschroef inzetten. F 10
A
De oliestand moet bij helemaal neergelaten ladingopname aan de hydraulicatank worden afgelezen.
De oliestand moet bij helemaal neergelaten ladingopname aan de hydraulicatank worden afgelezen. – Zonodig hydraulica-olie van de juiste specificatie in buisaansluitstuk (11) vullen (Specificatie voor hydraulicaolie zie hoofdstuk F, punt 5.1 bedrijfsvloeistoffen smeerplan). – Zittingkap weer vergrendelen en beveiligingsschroef inzetten.
11 10 0903.NL
A
– Het voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. hoofdstuk F, punt 6.1 en 6.3, "Zitkap openen"). – Zitkap ontgrendelen (vgl. hoofdstuk F, punt 6.3). – Aan de hydraulicatank (10) de stand van de hydraulica-olie controleren.
F 10
11 10 0903.NL
6.3
6.5
Remvloeistofstand controleren
6.5
Remvloeistofstand controleren
f
Remvloeistof is giftig en mag alleen in afgesloten originele reservoirs worden opgeslagen.
f
Remvloeistof is giftig en mag alleen in afgesloten originele reservoirs worden opgeslagen.
A
Een gebrek aan remvloeistof wordt door de rode LED in de informatie- en service-opgave getoond.
A
Een gebrek aan remvloeistof wordt door de rode LED in de informatie- en service-opgave getoond.
– Voertuig geborgd parkeren (zie hoofdstuk E, punt 4.7). – Remvloeistofstand op remvloeistofexpansiereservoir (12) visueel controleren, zonodig remvloeistof bijvullen (zie hoofdstuk F, punt 5).
– Voertuig geborgd parkeren (zie hoofdstuk E, punt 4.7). – Remvloeistofstand op remvloeistofexpansiereservoir (12) visueel controleren, zonodig remvloeistof bijvullen (zie hoofdstuk F, punt 5).
12
12
A
Der remvloeistofstand moet tussen de merktekens "Min." und "Max." zichtbaar zijn.
A
Der remvloeistofstand moet tussen de merktekens "Min." und "Max." zichtbaar zijn.
m
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten vakkundig volgens de geldende milieubepalingen afgevoerd worden.
m
Vervangen bedrijfsmiddelen moeten vakkundig volgens de geldende milieubepalingen afgevoerd worden.
6.6
Onderhoud van de veiligheidsgordel o
6.6
Onderhoud van de veiligheidsgordel o
Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veiligheidsgordel dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert. Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd worden herkend.
Wij adviseren da de bestuurder toestand en het correcte functioneren van de veiligheidsgordel dagelijks voor het werkbegin van het vloertransportvoertuig controleert. Alleen regelmatige controles kunnen ervoor garanderen dat functiefouten op tijd worden herkend.
– Gordel volledig eruit trekken en slijtage van de vezelstructuur controleren. – Functie van het gordelslot en het correcte intrekken van de gordel in de oproller controleren.
– Gordel volledig eruit trekken en slijtage van de vezelstructuur controleren. – Functie van het gordelslot en het correcte intrekken van de gordel in de oproller controleren.
Test van de blokkeermechanisme:
Test van de blokkeermechanisme:
– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren. – De gordel met een ruk eruit trekken.
– Vloertransportvoertuig horizontaal parkeren. – De gordel met een ruk eruit trekken.
m
De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren.
f
Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar deze onmiddellijk laten vervangen!
f
Het vloertransportvoertuig niet met defecte veiligheidsgordel bedrijven, maar deze onmiddellijk laten vervangen!
0903.NL
De uittrekbeweging van de gordel moet automatisch blokkeren.
0903.NL
m
F 11
F 11
Elektrische stoppen controleren
6.7
– Voertuigen voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. hoofdstuk F, punt 6.1). – Alle veiligheden volgens tabel op correcte waarde controleren, zo nodig vervangen
Elektrische stoppen controleren – Voertuigen voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. hoofdstuk F, punt 6.1). – Alle veiligheden volgens tabel op correcte waarde controleren, zo nodig vervangen
13
F 12
Benaming F8 1F10 9F4 1F9 1F8 F1
Beveiligen van: Hoofdstop Stop veld rijden Veiligheid opties Stop besturing rij- en hefelektronika Stuurveiligheid interface Stop voor algehele besturing
19
19
18 17 16 15 14
18 17 16 15 14
Waarde/type 355 A 30 A 10 A 3A 3A 30 A
Pos. 13 14 15 16 17 18 19
0903.NL
Pos. 13 14 15 16 17 18 19
13
F 12
Benaming F8 1F10 9F4 1F9 1F8 F1
Beveiligen van: Hoofdstop Stop veld rijden Veiligheid opties Stop besturing rij- en hefelektronika Stuurveiligheid interface Stop voor algehele besturing
Waarde/type 355 A 30 A 10 A 3A 3A 30 A
0903.NL
6.7
6.8
7
Hernieuwde inbedrijfname
6.8
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
– claxon controleren op juist funktioneren – hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren – rem controleren op goed funktioneren
– claxon controleren op juist funktioneren – hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren – rem controleren op goed funktioneren
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
7
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
m
m
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
Maatregels voor het stilleggen
7.1
Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
A
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden.
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Maatregels tijdens de stillegging
7.2
Maatregels tijdens de stillegging
Om de 2 maanden:
Om de 2 maanden:
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
m
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
0903.NL
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
0903.NL
m
Maatregels voor het stilleggen – – – –
– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray. 7.2
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden. Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.
– – – –
A
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden. 7.1
Hernieuwde inbedrijfname
F 13
F 13
7.3
Hernieuwde ingebruikname na stillegging
7.3
– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
Hernieuwde ingebruikname na stillegging – Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
A
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
A
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
8
F 14
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie])
Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven. Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven. Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
A
Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
0903.NL
A
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriften voor ongevallenpreventie])
Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
0903.NL
8
F 14