Hulst Woningen caravancentrum Kapellebrug
bestemmingsplan
rboi adviseurs ruimtelijke ordening
Hulst
Woningen caravancentrum Kapellebrug
bestemmingsplan
identi ficatie
planstatus
ident ificatiecode:
dat um:
st at us:
NL.IMRO.0677.bpKbgentsevaart42a-000v
05-09-2011 22-12-2011
ontwerp vastgesteld
proj ect nummer:
230521.008639.00 opdrachtleider:
M.008/05
ir. T.C.M.C. van Aalst
gecertificeerd door Lioyd’s conform ISO 9001: 2008
rboi aangesloten bij: adviseurs ruimtelijke ordening
RBOI - Middelburg bv Nieuwstraat 27 Postbus 430 4330 AK Middelburg Telefoon (0118) 689 010 E-mail:
[email protected]
© RBOI-Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI-Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
3
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1
Inleiding
7
1.1
Aanleiding en doel bestemmingsplan
7
1.2
Opzet plantoelichting
7
Hoofdstuk 2
Beschrijving locatie en project
9
2.1
Plangebied en directe omgeving
9
2.2
Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3
Beleidskader
11
Hoofdstuk 4
Sectorale onderzoeken
13
4.1
Waterparagraaf
13
4.2
Bodemkwaliteit
15
4.3
Archeologie
15
4.4
Ecologie
17
4.5
Milieuhinder omliggende functies
19
4.6
Milieuhinder agrarische bedrijven
20
4.7
Externe veiligheid
21
4.8
Wegverkeerslawaai
23
4.9
Luchtkwaliteit
26
4.10
Kabels en leidingen
27
Hoofdstuk 5
Toelichting op de bestemmingsregeling
29
5.1
Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)
29
5.2
Opzet op het bestemmingsplan
29
5.3
Bestemmingsregeling
30
Hoofdstuk 6
Uitvoerbaarheid
33
6.1
Handhaving
33
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
33
6.3
Financiële uitvoerbaarheid
34
Bijlagen bij toelichting
10
35
Bijlage 1
Akoestisch onderzoek
37
Bijlage 2
Rekenbladen akoestisch onderzoek
39
Bijlage 3
Ecologische quickscan
41
Bijlage 4
Bodemonderzoek
43
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
4
Regels
45
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
47
Artikel 2
Wijze van meten
50
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
Artikel 3
Bedrijf
51
Artikel 4
Tuin
52
Artikel 5
Wonen
53
Artikel 6
Waarde - Archeologie - 1
55
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Artikel 7
Antidubbeltelregel
57
Artikel 8
Algemene bouwregels
58
Artikel 9
Algemene afwijkingsregels
59
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
Artikel 10
Overgangsrecht
61
Artikel 11
Slotregel
62
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
47
51
57
61
230521.008639.00
toelichting
7
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding en doel bestemmingsplan
Het Caravancentrum Zuid-Nederland aan de Gentsevaart, heeft de bedrijfsactiviteiten verplaatst naar de Beneluxweg in Hulst. Herinvulling van de vrijkomende locatie met woningbouw is gewenst. De bedrijfslocatie wordt ingevuld met de bouw van 5 woningen. De gemeente Hulst wenst medewerking te verlenen aan de voorliggende woningbouwontwikkeling. De beoogde ontwikkeling sluit aan op het voor woningbouw geldende beleidskader. Door de beoogde ontwikkeling wordt voorkomen dat een (milieuhinderlijk) bedrijf in het bebouwingslint gevestigd blijft. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten over de herontwikkeling van de locatie met woningbouw. Doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologisch kader voor de realisering van dit initiatief voor herontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan Kapellebrug staat de ontwikkeling niet toe. Woningbouw werd in het algemeen niet mogelijk geacht. Dit kwam met name door diverse milieucontouren. De redenen voor deze locatie zijn dat de agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Sint Janstraat 10 nog niet waren beëindigd. Ook diende de milieuvergunning van het bedrijf te worden ingetrokken. Tevens is het beleid steeds sterker gericht op inbreiding. De resterende bedrijfsactiviteiten in twee loodsen worden intussen uitsluitend in bestaande gebouwen voortgezet en dit levert niet langer belemmeringen op voor woningbouw op grond van de Wet Milieubeheer. Hierdoor kan de ontwikkeling nu plaatsvinden.
1.2
Opzet plantoelichting
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt In hoofdstuk 2 wordt globaal (de ligging en kenmerken van) het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader. Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de planontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels). Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het betreft zowel handhaving als de resultaten uit de overlegprocedure en de financiële uitvoerbaarheid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
8
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
9
Hoofdstuk 2
2.1
Beschrijving locatie en project
Plangebied en directe omgeving
Het plangebied ligt tussen de Gentsevaart (oostelijk) en de Sint Janstraat (westelijk) in de kern Kapellebrug. Ten noorden en zuiden van het plangebied staan woningen die zowel georiënteerd zijn op de Sint Janstraat als de Gentsevaart. In figuur 2.1. is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1.
Globale ligging plangebied
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
10
Het plangebied bestaat uit het voormalige caravancentrum, twee loodsen, een afzonderlijk perceel van particulieren en tuinstroken. De loodsen zijn in het verleden gebruikt ten behoeve van de stalling van caravans. In de meest noordelijke loods werden tevens reparatiewerkzaamheden verricht aan caravans. Ook al is het caravancentrum zelf verplaatst naar de Beneluxweg, de loodsen blijven nog conform de huidige bestemming in gebruik (stalling en reparatie). De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een gebied met overwegend een woonfunctie. Tussen deze woningen staan enkele detailhandels- en bedrijfsgebouwen. De meeste woningen in de omgeving van het plangebied, hebben een goothoogte van 4 meter. Enkele andere woningen hebben een goothoogte van 6 meter. De afstanden van de voorgevels van de woningen tot de weg zijn verschillend.
2.2
Projectbeschrijving
Het woningbouwproject omvat de realisering van 5 woningen en bijbehorende erfbebouwing (zoals garages). Twee woningen worden georiënteerd op de Gentsevaart en drie woningen op de Sint Janstraat. De verkavelingsopzet en bebouwingsomvang sluiten aan op die van de nabijgelegen bestaande woonpercelen. Voor de woningen zijn nog geen concrete bouwplannen opgesteld. In dit bestemmingsplan worden dan ook algemene voorwaarden geformuleerd waar de bouwplannen aan moeten voldoen. De verkaveling voorziet in 5 grote woonpercelen met hierop vrijstaande woningen. Voor de voorgevel komen tuinen. De woningen worden voorzien van grote erven/tuinen naast en achter de woning. Daar worden mogelijkheden geboden om een garage of andere gebouwen te realiseren. De verkavelingsopzet sluit daarmee goed aan op het bebouwingspatroon in dit deel van Kapellebrug. De goot- en bouwhoogtes worden afgestemd op de algemene hoogtebepalingen uit het bestemmingsplan Kapellebrug. Er wordt voorzien in een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Als uitgangspunt geldt dat de eigen parkeerbehoefte van de woningen volledig op eigen terrein wordt opgevangen. Op de percelen is dit goed mogelijk. Aanvullend hierop is op openbaar terrein (overzijde Gentsevaart) ruimte beschikbaar voor additioneel parkeren. Dit past in het karakter van het gebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
11
Hoofdstuk 3
Beleidskader
Omgevingsplan Zeeland Het Omgevingsplan Zeeland omvat het ruimtelijk beleidskader van de provincie Zeeland. Het bieden van voldoende ruimte voor wonen vormt het uitgangspunt van het daarin vastgelegde provinciale woonbeleid. Bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit staan daarbij centraal. Om tegemoet te kunnen komen aan de wensen van de consument, de woningbouwplanning flexibeler te maken en de productie te verhogen is met de daarin vastgelegde provinciale woonvisie onder andere een beleid ingezet waarbij gemeenten meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen voor de omvang, samenstelling en spreiding van hun bouwprogramma. Om zorgvuldig ruimtegebruik te concretiseren hebben gemeenten de taakstelling 50% van de woningbouwproductie binnen de grens van het bestaand bebouwd gebied te realiseren (inbreiding). Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland (PRV) In de provinciale verordening is Kapellebrug aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. Hierdoor wordt voldaan aan de voorwaarden uit het omgevingsplan en de verordening om te bouwen binnen bestaand bebouwd gebied. De woningbouwlocatie past dus in het provinciaal beleid. Provinciale milieuverordening Het waterwingebied Sint Jansteen is beschermd op basis van de Provinciale Milieuverordening en dient tevens planologisch veilig te worden gesteld. Daarbij is het onderscheid tussen waterwingebied (waterwinning enige gebruiksfunctie) en grondwaterbeschermingsgebied (belang drinkwaterwinning veilig stellen door risico-activiteiten uit te sluiten) van belang. Kapellebrug ligt voor een deel in het grondwaterbeschermingsgebied en voor een klein deel (omgeving Van Hogendorplaan) binnen het waterwingebied. Voor het grondwaterbeschermingsgebied is aangegeven dat stoffen die voor verontreiniging van het grondwater kunnen zorgen niet zijn toegestaan. Hierdoor is het bovenmatig gebruik van schadelijke stoffen en bestrijdingsmiddelen niet toelaatbaar. Ter bescherming is in het bestemmingsplan een gebiedsaanduiding opgenomen met hieraan verbonden regels. Bestemmingsplan Kapellebrug Het geldende bestemmingsplan staat de ontwikkeling van woningen op deze locatie niet toe. Echter in het bestemmingsplan Kapellebrug is een analyse gemaakt van het bebouwingslint Kapellebrug. In dit bestemmingsplan is het lint verdeeld in 4 deelgebieden: bedrijvenzone; woonzone noord; gemengde zone; woonzone zuid. Het plangebied ligt in de woonzone zuid. Uit het oogpunt van woon- en leefklimaat is dit voor landelijk wonen het meest aantrekkelijke deel van Kapellebrug. De Sint Janstraat heeft het karakter van een rustige landweg aan de rand van de bebouwde kom. Invulling van nieuwe
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
12
woningen past ruimtelijk-functioneel in het beeld van de straat. Woningbouw aan de Gentsevaart is eveneens passend in de lintbebouwing ter plaatse. Voorliggende planontwikkeling zorgt voor een inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied en tevens dat een nieuw bedrijf zich niet op deze locatie kan vestigen. Brief college van burgemeester en wethouders Op 27 september 2007 is medewerking verleend aan het principeverzoek voor de realisatie van 5 woningen op deze locatie. Planningslijst woningbouw In de gemeentelijke planningslijst voor woningbouw is voorzien in de ontwikkeling van 5 woningen. Conclusie De voorliggende ontwikkeling sluit aan op het geldend beleid. Op basis van het Omgevingsplan en de PRV mag binnen het bestaand bebouwd gebied woningbouw plaatsvinden. De ontwikkeling voldoet aan de principes van zorgvuldig ruimtegebruik, inbreiding en kwaliteitsverbetering. Het geldende bestemmingsplan staat de ontwikkeling van de woningen niet rechtstreeks toe. Uit de beleidsanalyse blijkt echter dat de bouw van woningen het meest passend is in de zuidelijke woonzone. Tevens zorgt de ontwikkeling ervoor dat het gebied zich meer transformeert in de richting van een woonbuurt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
13
Hoofdstuk 4
4.1
Sectorale onderzoeken
Waterparagraaf
Watertoets Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder. De waterbeheerder is akkoord met de voorliggende waterparagraaf. Het (formele) wateradvies wordt gegeven in het kader van de vaststellingsprocedure. Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer Voor een goede afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld. Deze kaarten zijn beschikbaar via de provinciale website. De relevante aspecten zijn verwerkt in de navolgende uitwerking van het toekomstig watersysteem. Toekomstig watersysteem Aan de hand van de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets (2005) is nagegaan of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Tabel 4.1.
Waterdoelstellingen
thema
beoogde functiewijziging: toetsing aan thema
veiligheid (waterkering)
Er liggen geen primaire of regionale waterkeringen in en / of grenzend aan het plangebied.
wateroverlast
Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Overeenkomstig afspraken met de gemeente en het Waterschap zal het beoogde woongebied nagenoeg volledig worden afgekoppeld. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (met name daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd (of in de bodem geïnfiltreerd). Door het zoveel mogelijk vasthouden van relatief schoon water in het plangebied, kunnen piekafvoeren worden beperkt. Neerslag op verhard oppervlak komt relatief snel tot afvoer en dit kan leiden tot afvoerpieken. In de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig, waarin water geborgen kan
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
14
worden om piekafvoeren te beperken. Voor het berekenen van de benodigde waterberging is per woning uitgegaan van 150 m² aan grondoppervlak van de woning. Daarnaast is er sprake van 50 m² ten behoeve van bestrating. Per woning betekent dit een toename van 200 m² aan verharding. Op grond van de Wet gemeentelijke watertaken zijn de beoogde woningen verplicht het hemelwater (van daken en terreinverharding) op het eigen perceel op te vangen. Het plan voorziet daarom niet in waterberging voor deze woningen. Vanwege de zanderige ondergrond van de locatie is infiltreren in de bodem zeer goed mogelijk. Op de waterkansenkaart is de locatie daarom ook aangeduid als gebied met ruime mogelijkheden voor infiltratie. De gemeente zal de toekomstige bewoners hier in het voortraject van de bouw over de diverse mogelijkheden informeren. Zo kan gedacht worden aan grindkoffers of infiltratiekratten, om het hemelwater te infiltreren in de bodem. Maar vanwege de mogelijkheid van hergebruik (via een grijswatersysteem) is het opvangen van regenwater in een regenwatertank ook een mogelijkheid. Bij de technische uitwerking in het kader van de Omgevingsvergunning zal, in overleg met het waterschap, worden bezien of deze maatregelen voldoende zijn, of dat afvoer naar de bermsloot aan de Sint Jansstraat nodig is. Het bouwpeil dient aan te sluiten aan het gemiddelde bouwpeil in de omgeving. riolering
Hemelwater (HWA) wordt op het eigen terrein geïnfiltreerd/opgevangen. Het Vuilwater DWA van de woningen aan de Sint Jansstraat moet via een drukriolering worden aangesloten op het aanwezige stelsel. De woningen aan de Gentsevaart kunnen voor het DWA aansluiten op de gemengde riolering in de Gentsevaart. Gezien de ligging van het gebied in deels grondwaterbeschermingsgebied zullen de nodige voorwaarden gesteld moeten worden aan het afkoppelen van verhardingen.
watervoorziening
Watervoorziening is niet in het geding. Hergebruik van regenwater zal mogelijk plaats vinden ten behoeve van toiletten, wasmachine etc..
volksgezondheid
Niet van toepassing
bodemdaling
Bodemdaling zal niet optreden. De bodem is gelet op de zanderige opbouw niet zettingsgevoelig (zie ook waterkansenkaart).
grondwateroverlast
Er is geen grondwateroverlast bekend.
oppervlaktewaterkwaliteit Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied. Afstromend hemelwater mag in deze gebieden in de bodem worden geïnfiltreerd, mits daar geen verontreinigende stoffen aan zijn toegevoegd, de concentratie van verontreinigende stoffen niet door bewerking is toegenomen en daaraan geen warmte is toegevoegd. Door bij het afkoppelen de beslisboom van het waterschap te hanteren, zal geen risico ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied ontstaan. Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt mogen uitlogende materialen zoals zink en lood niet worden toegepast en zullen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
15
verdroging
Is niet aan de orde.
natte natuur
Het perceel grenst niet aan een nat natuurgebied. Maatregelen zijn niet nodig.
onderhoud waterlopen
De ontwikkeling leidt niet tot verandering in de waterlopen.
waterschapswegen
Er zijn geen maatregelen nodig.
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet strijdig is met waterdoelstellingen dan wel noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.
4.2
Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien in het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek Door Grond-, Gewas- en Milieulaboratorium "Zeeuws-Vlaanderen" B.V. is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnr. 08A0044, februari 2008). Geconcludeerd wordt dat zowel in de onder- als bovengrond geen verhoogde concentraties aangetroffen zijn. Het grondwater bevat eveneens geen verhoogde concentraties. Conclusie Op basis van de voorliggende resultaten worden vervolgonderzoek en/of nader te nemen maatregelen niet noodzakelijk geacht. Er zijn in de huidige situatie geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.
4.3
Archeologie
Beleidskader In aansluiting op het Verdrag van Valletta (Malta, 1992) en het provinciaal archeologiebeleid moet in bestemmingsplannen rekening worden gehouden met archeologische waarden in planvormingsprocessen. Concreet betekent dit dat de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgelegd dient te worden en dat bij ruimtelijke afwegingen rekening gehouden moet worden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Voor Zeeland bestaat het toetsingskader voor archeologie uit: de Archeologische MonumentenKaart (AMK) Zeeland. de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). het Nationaal Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS2 van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM). Beheer en onderhoud van archeologische informatie krijgt vorm in het Zeeuws Archeologisch
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
16
Depot (ZAD). In het ZAD zijn opgenomen het Provinciaal Archeologisch Depot ((bodemvondsten) en het ZAA, waarin documentatie van vondsten en alle kennis op het gebied van de Zeeuwse archeologie is verzameld. De Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) beheert voor de provincie de AMK en het ZAD. De status van de AMK en de IKAW is door Gedeputeerde Staten van Zeeland vastgesteld op 29 mei 2001. Op de AMK staat informatie van bekende archeologische waarden. Alle terreinen die op de AMK zijn aangeduid dienen een planologische bescherming te hebben. De IKAW geeft een overzicht van te verwachten archeologische waarden (hoe groot is de kans is om bij de uitvoering van plannen op archeologische resten te stuiten) en is complementair aan de AMK. Vooral de gebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden zijn belangrijk. Archeologische waarden Het plangebied is op de AMK niet aangeduid als kern van hoge archeologische waarde. Van de IKAW kan worden afgeleid dat voor het gehele plangebied een middelhoge trefkans op archeologische vondsten geldt. Waarnemingen Kapellebrug: in het ZAD en ARCHIS staan thans geen gegevens geregistreerd over waarnemingen en vondsten uit het plangebied. Dit neemt niet weg dat binnen deze gebieden nog bewoningssporen of onbekende archeologische resten in de grond kunnen zitten. In gebieden met hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarden moet bij de voorbereiding van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen archeologisch (voor)onderzoek worden verricht: allereerst in de vorm van een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI), eventueel later afgerond met een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO). Deze onderzoeken moeten uitwijzen of er daadwerkelijk sprake is van de archeologische waarden en of voorgenomen ontwikkelingen deze waarden wel of niet zullen of kunnen schaden. Wanneer dit wel het geval is, zullen de voorgenomen ontwikkelingen moeten worden afgewogen tegen het archeologisch belang. Archeologisch onderzoek Voor de meest zuidelijke woning aan de Sint Janstraat is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze woning wordt gebouwd op een plaat. Hierdoor hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Verkennend archeologisch bureauonderzoek Op 14 juli 2009 is door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Geadviseerd wordt verkennend archeologisch booronderzoek te laten plaatsvinden in het plangebied. Dit is noodzakelijk omdat de geplande bodemverstoring 80 tot 90 centimeter beneden maaiveld plaatsvindt. Doel van het booronderzoek is vast te stellen of het terrein reeds verstoord is en, indien het terrein nog redelijk intact is, of de planontwikkeling aanwezige archeologische waarden verstoord. Archeologisch bureauonderzoek met controleboringen 22 april 2010 is door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. het verkennend archeologisch bureauonderzoek aangevuld met controleboringen. De controleboringen zijn uitgevoerd door SOB Research. De bodem is ter plaatse van het onderzoeksgebied niet of in geringe mate verstoord door graafwerkzaamheden. Met name daar waar een esdek werd aangetroffen rustend op het pleistoceen dekzand, bestaat de kans op het aantreffen van relevante archeologische waarden uit de Steentijd of de (late-)Middeleeuwen. Aanbevolen wordt dat archeologisch vervolgonderzoek wordt verricht ter plaatse van de te verstoren delen van het plangebied in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-P). Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
17
Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven Voor voorliggend plangebied zijn twee proefsleuven gegraven. Aan de kant van de Sint Janstraat en aan de Gentsevaart. In beide proefsleuven zijn geen behoudenswaardige archeologische vondsten gedaan. Conclusie Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden.
4.4
Ecologie
Normstelling en beleid Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling is voor de te ontwikkelen gedeeltes een natuurtoets uitgevoerd. Deze omvat beoordelingen van de mogelijk (negatieve) gevolgen van de voorgenomen planontwikkeling op beschermde natuurwaarden in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. De rapportage "Ecologische quickscan Sint Janstraat te Kapellebrug gemeente Hulst" (9 juni 2009) opgesteld door Sagro Milieu Advies Zeeland b.v., is opgenomen als bijlage 3 waarnaar wordt verwezen. In deze paragraaf wordt ingegaan op het toetsingskader, doel en op de belangrijkste resultaten van de uitgevoerde natuurtoets. Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 houdt - in hoofdzaak - het volgende in. De Minister van EL&I gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingsdoelstelling bepaald van de zogenoemde Natura 2000-gebieden. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties (Habitat-richtlijngebieden). De instandhoudingsdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden. Met het oog op de instandhoudingsdoelstelling stelt het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland voor de betrokken gebieden een beheersplan vast. In dit beheersplan wordt aangegeven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden genomen. Een beheersplan geldt voor een periode van maximaal zes jaren en kan worden verlengd. Het is verboden zonder vergunning van het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland projecten te realiseren of "andere handelingen" te verrichten, die - gelet op de instandhoudingsdoelstelling - de kwaliteit van het gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben. Van verslechtering of verstoring is - volgens de wet - in ieder geval sprake indien het betrokken project of de betrokken handeling tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied kan leiden. Voor nieuwe projecten, handelingen of plannen die afzonderlijk of in combinatie met andere significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, wordt een "passende beoordeling" gemaakt van de gevolgen voor het gebied. Daarbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstelling. Soortbescherming Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora‐ en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier‐ en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora‐ en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier‐ en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings‐ of vaste rust‐ en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora‐ en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
18
van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land‐ en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11. De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Samenvattend betekent dit dat inzicht moet worden verkregen in: de aanwezigheid van Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming) en de effecten van de ruimtelijke ingreep op deze gebieden; de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten of leefgebieden van beschermde diersoorten en in de effecten van de ruimtelijke ingrepen op deze soorten (soortbescherming). De eerder genoemde rapportages bevatten de beoordeling van de gevolgen van de ontwikkeling op de te beschermen natuurwaarden. Conclusie Uit de "Ecologische quickscan Sint Janstraat Sint Jansteen gemeente Hulst" (9 juni 2009), opgesteld door Sagro Milieu Advies Zeeland b.v., blijkt dat er geen belemmeringen gelden voor het bouwen van woningen binnen het plangebied. Gebiedsbescherming Op grond van de uitgevoerde natuurtoets wordt geconcludeerd dat er zowel direct als indirect geen effecten te verwachten zijn op de beschermde natuurwaarden. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is derhalve niet noodzakelijk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
19
Soortbescherming In het plangebied zijn naast broedvogels en de algemene soorten, waarvoor een vrijstelling geldt, geen beschermde natuurwaarden aanwezig. Broedende vogels mogen nimmer worden verstoord. Om te voorkomen dat vogels hier toch broeden kunnen deze hagen worden gerooid. Het broedseizoen duurt van ongeveer 15 maart tot 15 juli. Dat kan strikt genomen verschillen per soort. Wat de soortenbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet geen beletsel vormt voor de beoogde ontwikkeling en dat geen ontheffing in het kader van de Floraen faunawet vereist is.
4.5
Milieuhinder omliggende functies
Normstelling en beleid Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur, stof en geluid. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. In het geval sprake is van een gemengd gebied mag de afstand tot woonbebouwing met één categorie worden verkleind. Onderzoek In het plangebied worden 5 woningen gerealiseerd op de vrijgekomen bedrijfslocatie. Ten opzichte van omliggende bestaande bedrijven kunnen verkleinde richtafstanden worden gehanteerd. De omgeving van het plangebied (bebouwingslint: Gentsevaart) bestaat namelijk uit een diversiteit aan woon- en bedrijfsfuncties en kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. Op korte afstand blijven twee bedrijfsloodsen, die voorheen in gebruik waren voor het voormalige caravancentrum, gehandhaafd. Deze loodsen zullen in de toekomst alleen gebruikt worden voor caravanstalling en caravanreparatie. In de zuidelijkste loods vinden uitsluitend opslagactiviteiten plaats en in de meest noordelijke loods tevens enkele kleinschalige reparatiewerkzaamheden. De beide loodsen staan op minimaal 15 m afstand van de nieuw te bouwen woningen. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 m uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Aangezien sprake is van een gemengd gebied mag de afstand tussen de loodsen en woonbebouwing worden teruggebracht tot 10 m. Aan deze afstand wordt voldaan. Aan de Sint Janstraat zijn daarnaast nog enkele andere bedrijven gevestigd. De afstand van deze bedrijven tot aan het plangebied bedraagt ruim 90 meter. Deze bedrijven hebben in de huidige situatie reeds te maken met bestaande woningen op korte afstand van de bedrijvigheid. Aangenomen wordt dat de bedrijfsvoering al is afgestemd op deze nabijgelegen woningen, waardoor op een grotere afstand geen milieuhinder te verwachten is. Omdat het daarnaast ook nog gaat om bedrijven uit categorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van 50 meter, wordt aangenomen dat deze bedrijven door de beoogde nieuwbouw niet in de bedrijfsvoering worden beperkt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
20
Conclusie De beoogde ontwikkelingen worden niet beperkt door omliggende bedrijven. De omliggende bedrijven worden tevens niet beperkt door de realisering van vijf woningen.
4.6
Milieuhinder agrarische bedrijven
Normstelling en beleid Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 4.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden ook minimale afstanden tot opslag van mest, afgedragen gewassen en dergelijke. Overigens zullen de afstanden en de gevoelige objecten in de toekomst worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij. Tabel 4.2.
Minimale afstanden landbouwbedrijven inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden
inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
min. afstand tot objecten cat. I en II
100 m
50 m
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V
50 m
25 m
Tabel 4.3. Indeling van objecten object omschrijving categorie I
bebouwde kom met stedelijk karakter; ziekenhuis, sanatorium, en internaat; objecten voor verblijfsrecreatie.
II
bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving; objecten voor dagrecreatie.
III
verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
IV
woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
V
woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
Onderzoek Aan de westzijde van het plangebied is een paardenfokkerij aanwezig. De activiteiten van de fokkerij vinden plaats aan de achterzijde van het perceel op meer dan 100 meter van het plangebied voor de beoogde vijf woningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
21
Gelet op de omgeving (object categorie II) moet bij het ontwikkelen van niet-agrarische bebouwing (woningen) een minimale afstand van 100 meter worden aangehouden ten opzichte van de fokkerij.
Figuur 4.1.
Ligging paardenfokkerij
De bedrijfsmatige activiteiten vinden inpandig plaats en de mestopslag dient binnen het bouwvlak te liggen (westzijde schuur). Dit wordt in het desbetreffende bestemmingsplan gewaarborgd. Het voorerf van de paardenfokkerij, dat op kortere afstand van de beoogde woningbouw ligt, wordt alleen gebruikt als parkeervoorziening. Conclusie De realisering van vijf woningen in het plangebied wordt niet beperkt door milieuhinder van agrarische bedrijven. De gevestigde bedrijven zullen ook geen beperking ondervinden van de voorgenomen ontwikkelingen. omdat deze op grotere afstand zijn gelegen.
4.7
Externe veiligheid
Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken: bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
22
Persoonsgebonden- en Groepsrisico In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Risicovolle inrichtingen Met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR: Op basis van het Bevi is er sprake van een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht is van toepassing op zowel bestaande als nieuwe situaties. Provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid Op grond van de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer: de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is. Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Onderzoek Risicovolle inrichtingen: LPG-tankstation Aan de Gentsevaart is ten noordoosten van het plangebied een lpg-tankstation gesitueerd. Het lpg-tankstation bevindt zich op een afstand van meer dan 250 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van het lpg-tankstation is 150 meter en heeft daardoor geen gevolgen voor de inrichting van het plangebied. Vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen binnen het plangebied of omgeving is niet aan de orde. Vervoer van gevaarlijke stoffen: N290 (Gentsevaart) In opdracht van de provincie Zeeland is in 2006 een risico-inventarisatie uitgevoerd van het wegtransport van gevaarlijke stoffen in Zeeland. Uit deze risico-inventarisatie blijkt dat dit transport in de huidige situatie geen aanleiding geeft tot risicoknelpunten. Uit het onderzoek is gebleken dat de plaatsgebonden risicocontouren van zowel kwetsbare als minder kwetsbare functies (10-6 en 10-5) zich op de transportroute (N290) zelf bevinden. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt langs genoemde weg evenmin overschreden (het groepsrisico is meer dan een factor 100 lager dan de oriëntatiewaarde). Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
23
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het aantal personen binnen het effectgebied slechts zeer minimaal toenemen. De nieuwe woningen direct aan de Gentsevaart en de Sint Janstraat bevinden zich binnen het effectgebied. Het betreft echter een kleinschalige ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling kan daarom worden gezien als een marginale toename (<10%) van het groepsrisico. Het betreft de realisering van een enkel (kwetsbaar) object in een omgeving, waar het effect op het groepsrisico zeer laag is. Op grond van de provinciale beleidsvisie is derhalve geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De gemeente acht deze toename, mede gelet op het feit dat het groepsrisico al erg laag is, marginaal en derhalve aanvaardbaar. Conclusie De beoogde ontwikkelingen worden niet belemmerd door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, het vervoer van gevaarlijke stoffen of aanwezigheid van een lpg-tankstation. De gemeente acht deze marginale toename van het GR aanvaardbaar.
4.8
Wegverkeerslawaai
Het vigerende beleid met betrekking tot geluidhinder is vastgelegd in de Wet geluidhinder, ministeriële besluiten en jurisprudentie en in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een toelichting hierop komt in deze paragraaf aan de orde, toegespitst op de situatie in dit ruimtelijke plan. Beoogde ontwikkeling In het plangebied worden 5 vrijstaande woningen gerealiseerd. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Toetsingskader Normstelling Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Binnen een geluidszone van een weg moet voor nieuwe geluidsgevoelige functies getoetst worden of het akoestisch klimaat ter plaatse aanvaardbaar is. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. In tabel 4.4. is hiervan een overzicht opgenomen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook voor 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting worden onderbouwd. Tabel 4.4.
Geluidszones aantal rijstroken
zonebreedte
1 of 2
200 meter
3 of meer
350 meter
Buitenstedelijk
1 of 2
250 meter
(buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen)
3 of 4
400 meter
5 of meer
600 meter
Binnenstedelijk (binnen de bebouwde kom m.u.v. autowegen en autosnelwegen)
De voorliggende ontwikkeling ligt binnen de geluidszone van de Sint Janstraat en de Gentsevaart (N290). Beide wegen zijn gebiedsontsluitingswegen met een binnen stedelijke ligging, bestaan uit één tot twee rijstroken en geldt derhalve een geluidszone van 200 m. Er liggen geen 30 km/h-wegen nabij de ontwikkeling.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
24
Nieuwe situaties Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Onderzoek Rekenmethodiek Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006 (RMG 2006). De geluidsbelasting aan de buitengevels van de beoogde ontwikkeling is berekend voor het prognosejaar 2021. Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Conform artikel 3.6 uit reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 geldt voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h een aftrek van 5 dB. Van deze aftrek is gebruik gemaakt. Dosismaat De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Verkeersintensiteit De verkeersgegevens (in mvt/etmaal) die ten grondslag ligt aan het akoestisch onderzoek staan vermeld in tabel 4.4. De verkeersintensiteit op de N290 is afgeleid van de Verkeersstromenkaart 2008 van de provincie Zeeland. De Sint Janstraat is niet opgenomen op de verkeersstromenkaart. Op basis van ervaring kan worden aangenomen dat de verkeersintensiteit hier niet meer dan 750 mvt / etmaal zal bedragen. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2021) is uitgegaan van een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar. Binnen het bestemmingsplan wordt een dermate beperkt aantal nieuwe functies (5 nieuwe woningen) mogelijk gemaakt dat de verkeersaantrekkende werking verwaarloosbaar is. Tabel 4.5.
Verkeersintensiteiten
weg Gentsevaart (N290) Sint Janstraat
2011
2021
10.900
12.650
750
850
Voertuigverdeling De werkelijke voertuigverdeling op de verschillende wegen is niet bekend. Er aan te sluiten bij landelijke gemiddelden. Er is geen reden om aan te daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt van de standaardverdeling. Voor (N290) is aangesloten bij het landelijke gemiddelde die horen bij provinciale
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
is voor gekozen nemen dat de de Gentsevaart wegen. Voor de
230521.008639.00
25
Sint Janstraat is aangesloten bij het gemiddelde voor landelijke ontsluitingswegen. In tabel 4.6. zijn deze voertuigverdelingen weergegeven. Tabel 4.6.
Voertuigverdeling
Gentsevaart (N290) dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
lichte mvt
86,00 %
93,50 %
86,00 %
87,25 %
middelzware mvt
9,10 %
4,50 %
9,10 %
8,33 %
Zware mvt
4,90 %
2,00 %
4,90 %
4,42 %
etmaalverdeling
6,70 %
2,70 %
1,10 %
n.v.t.
Sint Janstraat dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
lichte mvt
91,08 %
91,08 %
91,08 %
91,08 %
middelzware mvt
6,42 %
6,42 %
6,42 %
6,42 %
Zware mvt
2,50 %
2,50 %
2,50 %
2,50 %
etmaalverdeling
6,70 %
2,70 %
1,10 %
n.v.t.
Overige gegevens Voor het berekenen van de geluidsbelasting zijn ook de maximumsnelheid en verhardingssoort relevant. In tabel 4.7. zijn deze gegevens vermeld. Om een representatief beeld te krijgen van de geluidsbelasting is bij de berekeningen uitgegaan van woningen met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De vastgestelde waarneemhoogtes bevinden zich derhalve op 1,50 m en 4,50 m aan de gevel. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3. Tabel 4.7.
Overige gegevens
weg
maximumsnelheid
wegdektype
Gentsevaart (N209)
50 km/h
Asfalt (DAB)
Sint Janstraat
50 km/h
Asfalt (DAB)
Resultaten Locatie 1: Woningen langs de Gentsevaart (zie bijlage 2). Ten gevolge van het verkeer op de Gentsevaart bedraagt de maximale geluidsbelasting 59 dB. Deze waarde komt voor aan de gevel direct langs de weg op de tweede woonlaag. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde met 11 dB overschreden. Aan de achterzijde van de woningbouw wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden, hier is sprake van een geluidsluwe gevel en buitenruimte. De maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Sint Janstraat ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, hierbij is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Locatie 2: Woningen langs de Sint Janstraat (zie bijlage 2). Ten gevolge van het verkeer op de Sint Janstraat bedraagt de maximale geluidsbelasting 49 dB. Deze waarde komt voor aan de gevel langs de Sint Janstraat, op de tweede woonlaag. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde met 1 dB overschreden. Op de overige gevels wordt ten gevolge van de Sint Janstraat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden, hier is sprake van een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Ten gevolge van het verkeer op de Gentsevaart is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
26
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting De geluidsbelasting aan de gevels van de ontwikkeling kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Deze maatregelen zijn alleen mogelijk als de functie van de weg wordt gewijzigd. Dit stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De Gentsevaart behoort tot de hoofdverkeerstructuur van Hulst. De functie als ontsluitingsweg dient ten behoeve van een goede bereikbaarheid te worden behouden. Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding bijvoorbeeld het asfalteren van de Gentsevaart met het geluidsreducerend asfalttype dunne deklagen. Toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding stuit vanwege de kosten op overwegende bezwaren van financiële aard. Daarbij levert een geringe geluidsreductie op (circa 4 dB) waarna de voorkeursgrenswaarde alsnog (met circa 7 dB) overschreden wordt. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsafschermende voorzieningen (scherm of wal) stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Ook stuit een geluidsafschermende voorziening op overwegende bezwaren van financiële aard. Een andere maatregel zoals het vergroten van de afstand tot de wegas is niet mogelijk. Het bouwplan is dan niet meer inpasbaar. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat maatregelen om de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Gentsevaart en de Sint Janstraat te reduceren zijn niet mogelijk of doeltreffend of ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden en door de situering van het bouwvlak op beide locaties is aan de achterzijde sprake van een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Er dienen dan ook hogere waarden te worden vastgesteld. Een en ander is vastgelegd in tabel 4.8. De betreffende hogere waarden moeten in het kadaster worden vastgelegd. Tabel 4.8. Ontheffingswaarden ontwikkeling
aantal woningen
ontheffingswaarde
geluidsbron
Locatie 1
2
59 dB
Gentsevaart
Locatie 2
3
49 dB
Sint Janstraat
4.9
Luchtkwaliteit
Beoordeling Voor de nieuwe woningbouw dient inzicht te worden gegeven in de luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Planbureau voor de Leefomgeving) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen kan worden geconcludeerd dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de beoogde ontwikkeling onder de betreffende grenswaarden liggen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
27
Ook de prognose voor 2010 en 2020 voorspelt geen overschrijding ( informatie PBL november 2009). Van een significante toename van het verkeer als gevolg van voorliggend bestemmingsplan is geen sprake. Berekeningen zijn gezien de kleinschalige ontwikkeling en het gegeven dat de grootschalige concentratie ver onder de grenswaarden liggen, achterwege gelaten. Conclusie De Wlk staat de bouw van deze woningen niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
4.10 Kabels en leidingen In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de inrichting van het plangebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
28
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
29
Hoofdstuk 5 Toelichting op de bestemmingsregeling
5.1
Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Sinds 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden. Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2008 (SVBP2008). Deze standaard is verankerd in het Bro. Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel. Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2008.
5.2
Opzet op het bestemmingsplan
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) is het volgende van belang. Planvorm De Wro biedt de keuze uit drie planvormen: het gedetailleerde bestemmingsplan; het zogenaamde globale eindplan; het globale uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht. Het verschil tussen de plannen is dat de plannen onder a. en b. meteen een basis bieden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en dat de plannen onder c. eerst moeten worden uitgewerkt voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden. Het is denkbaar dat in één bestemmingsplan verschillende planvormen worden toegepast, afhankelijk van het te voeren beleid en strategie (regiefunctie gemeente). De keuze van de planvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het gewenste ruimtelijke beleid en de regiefunctie van de gemeente. Het spanningsveld tussen flexibiliteit en rechtszekerheid speelt hierin een belangrijke rol. Gedetailleerde bestemmingsplannen bieden in beginsel meer rechtszekerheid, terwijl globale eindplannen meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden binnen één bestemming. Overigens is een mengvorm van planvormen mogelijk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
30
Opzet verbeelding De bestemmingsregeling moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd. Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond. Op de verbeelding worden bestemmingen opgenomen, een bouwvlak en aanduidingen inzake de maatvoering van gebouwen. Opzet planregels Volgens SVBP2008 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde. In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald. In hoofdstuk 2 (bestemmingen) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven. Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkingsregel en wijzigingsbevoegdheden. Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan. Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd: bestemmingsomschrijving; bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud); afwijken van de bouwregels; specifieke gebruiksregels; afwijken van de gebruiksregels; aanlegvergunningen; wijzigingsbevoegdheden. Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3
Bestemmingsregeling
Bedrijf De loodsen waarin caravanstalling plaatsvindt zijn bestemd tot bedrijf. Door middel van een functieaanduiding is aangegeven dat in de zuidelijkste loods uitsluitend stalling mag plaatsvinden. In de noordelijkste loods mag tevens reparatie van caravans plaatsvinden. Tuin De voortuinen van de woningen zijn bestemd tot Tuin. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegestaan. Hierdoor zijn erfafscheidingen mogelijk binnen de bestemming.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
31
Wonen De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen en bijbehorende erven, toegangs- en achterpaden. Er is een onderscheid gemaakt in afzonderlijke bestemmingen Wonen en Tuin. Hierdoor wordt een duidelijk onderscheid gemaakt in de delen van de woonpercelen waarop bebouwing mogelijk is (bouwvlakken en achtererven) en de delen waarop geen of nauwelijks bebouwing mogelijk is voortuinen. Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar in hoofdzaak hoofdgebouwen en bijgebouwen (binnen het bouwvlak) of uitsluitend bijgebouwen (erf, buiten het bouwvlak) zijn toegestaan. Ten behoeve van de regeling inzake bebouwing op een woonperceel is nagegaan welke ruimtelijke kenmerken in de bestemmingsregeling moeten worden verwerkt. De bebouwingstypologie (vrijstaand) is vastgelegd. De ligging van rooilijnen is vastgelegd door een bebouwingsvlak voor het hoofdgebouw op de verbeelding aan te geven. In de regeling zijn voorts regels opgenomen inzake de vereiste afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw. De oriëntatie van woningen vloeit voort uit de ligging van voortuinen die als zodanig op de verbeelding zijn aangeduid. De achtererven zijn zo veel mogelijk als bebouwbare delen van het woonperceel aangemerkt. Waarde - Archeologie -1 De bestemming Waarde - Archeologie -1 betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is overeenkomstig de aanbeveling in SVBP2008 met een arcering op de plankaart weergegeven. De bestemming valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waarde - Archeologie - 1 geldt voor de naar verwachting nog intact zijnde archeologische resten. Voordat voor een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of, bij een grotere diepte dan is aangegeven, daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk van de uitkomst van archeologisch onderzoek. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven), is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunning). Een aanlegvergunning wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen ontheffing of aanlegvergunning noodzakelijk. Bij het artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het gebied met archeologische waarden te wijzigen of te laten vervallen wanneer uit onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden zijn aangetroffen. Een andere mogelijkheid van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid is dat uit onderzoek blijkt dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
32
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
33
Hoofdstuk 6
6.1
Uitvoerbaarheid
Handhaving
Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt echter vanzelf dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd. Om een aanvaardbaar handhavingsbeleid tot stand te brengen, dient in de eerste plaats het draagvlak te worden vergroot. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten. Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen. Daarnaast dient politieke / bestuurlijke bereidheid te ontstaan om de planregels in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren. Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze en met inachtneming van de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie. In de afgelopen jaren heeft het gemeentebestuur in Kapellebrug niet corrigerend moeten optreden.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overleg burgers en maatschappelijke organisaties De voorbereiding van een bestemmingsplan voor het Caravancentrum Kapellebrug is op 6 april 2011 bekendgemaakt conform artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de publicatie is aangekondigd dat het ontwerpbestemmingsplan op een later tijdstip ter inzage zal worden gelegd (6 weken, gelegenheid indienen zienswijzen), voorafgegaan door de wettelijke voorgeschreven publicatie. Overeenkomstig de beschreven aankondiging, is de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan gevolgd. Deze publicatie heeft niet geleid tot enige vorm van reactie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
34
Met het vorenstaande is invulling gegeven aan het vereiste van het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken (artikel 3.1.6 lid 1 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening).
6.3
Financiële uitvoerbaarheid
De financiële uitvoerbaarheid van het project wordt aan de gemeente Hulst aangetoond. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgezien door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. t/m 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt. De wetgever heeft de volgende verschillende bouwplannen vastgesteld. Bouw van één of meer woningen. Bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen. Verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht worden, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd. Verbouwing van een of meer gebouwen voor andere doeleinden mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt. De bouw van kassen tot 1.000 m². In dit bestemmingsplan wordt een 'bouwplan' mogelijk gemaakt dat voorziet in de bouw van 5 woningen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in de grondexploitatiewet waarvoor kostenverhaal verplicht is. De gemeente heeft met de grondeigenaren een anterieure overeenkomst gesloten over eventueel kostenverhaal voor de 5 woningen. De kosten die de gemeente op een ontwikkelaar kan verhalen staan vermeld in 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 Bro. De gemeente is dan ook niet genoodzaakt op basis van 6.12 Wro een exploitatieplan vast te stellen. De ontwikkelaar heeft voldoende financiële middelen beschikbaar om het plan tot uitvoering te brengen. Daarnaast is aangetoond dat er voldoende vraag is naar de afname van de percelen. Conclusie De gemeente concludeert dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan afdoende is gewaarborgd en dat geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
bijlagen bij de toelichting
37
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Akoestisch onderzoek
230521.008639.00
38
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
Akoestisch onderzoek Ten behoeve van het mogelijk maken van enkele woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Woningen en appartementen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Een nieuwe geluidsgevoelige bestemming dient te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit de Wgh. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de situatie die optreedt aan het einde van de planperiode (2020). Voorliggende bijlage beschrijft het akoestisch onderzoek. De bijlage is als volgt opgebouwd. In paragraaf 1 wordt ingegaan op het wettelijk toetsingskader dat geldt met betrekking tot wegverkeerslawaai voor geluidsgevoelige functies. In paragraaf 2 komen de invoergegevens van de berekeningen aan bod. In paragraaf 3. worden de resultaten en conclusies van de geluidsberekeningen behandeld. Vervolgens zijn de rekenbladen met in- en uitvoergegevens opgenomen in bijlage 2.
1. Beleid en normering Geluidszones langs wegen Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: “het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens” (artikel 1 Wgh). De Heerstraat, Sint Janstraat, Van Hogendorplaan, Gentsevaart (N290) zijn de gezoneerde wegen waarvan de geluidszone over de beoogde ontwikkeling valt. Normstelling wegverkeerslawaai Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt deze 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn in beginsel maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt) en maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen,vliesgevels of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger). Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van hogere waarden worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). Indien de uiterste grenswaarde wordt overschreden en maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk of doeltreffend zijn, dienen maatregelen aan de zijde van de geluidsontvanger te worden genomen, zoals het toepassen van een dove gevel. Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde te worden gegarandeerd. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidsisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied aan de orde. De
gevelmaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisering van de ontwikkeling. Hieraan wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeerlawaai bedraagt 48 dB. De uiterste grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai bedraagt in deze buitenstedelijke situatie 53 dB. Rekenmethode Met behulp van de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift 2006 is de specifieke geluidsbelasting aan de buitengevels van de geprojecteerde ontwikkeling berekend voor het prognosejaar 2020. Er is voor gekozen de SRM I-methode te gebruiken omdat er geen hoogteverschillen en/of afschermende bebouwing aanwezig zijn in de berekeningen. Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder Op alle geluidsbelastingen die voor wegen in deze ruimtelijke onderbouwing zijn vermeld, is conform artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek van 5 dB toegepast indien de wettelijke snelheid minder dan 70 km / uur bedraagt en 2 dB indien de snelheid 70 km / uur of meer bedraagt. Dosismaat De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-eveningnight). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
2. Invoergegevens Hierna zijn de ingevoerde gegevens beschreven die voor het uitvoeren van de sectorale toetsen (akoestisch onderzoek, onderzoek luchtkwaliteit) zijn gehanteerd. Verkeersintensiteit De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit akoestisch onderzoek staan vermeld in tabel B1.1. De verkeersintensiteit op de N290 is afgeleid van de Verkeersstromenkaart 2008 van de provincie Zeeland. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2020) is uitgegaan van een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar. De overige wegen (Heerstraat, Sint Janstraat en Van Hogendorplaan) zijn niet vermeld op de verkeersstromenkaart. Op basis van ervaring kan worden aangenomen dat de verkeersintensiteit hier niet meer dan 750 mvt / etmaal zal bedragen. Binnen het bestemmingsplan wordt een dermate beperkt aantal nieuwe functies mogelijk gemaakt dat de verkeersaantrekkende werking verwaarloosbaar is. Tabel 1. Verkeersintensiteiten (afgerond op vijftigtallen) weg
2010 inclusief ontwikkeling
Gentsevaart (N290) Heerstraat, Sint Janstraat, Van Hogendorplaan
2020 inclusief ontwikkeling
10.750
12.450
750
750
Voertuigverdeling De werkelijke voertuigverdeling op de verschillende wegen zijn niet bekend. Er is voor gekozen aan te sluiten bij landelijke gemiddelden. Voor de Gentsevaart (N290) is aangesloten bij het landelijke gemiddelde die horen bij provinciale wegen. Voor de overige wegen is aangesloten bij het gemiddelde voor landelijke ontsluitingswegen.
In tabel 2 en 3 zijn deze voertuigverdelingen weergegeven. Tabel 2. Voertuigverdeling Gentsevaart (N290), provinciale wegen dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
6,7 %
2,7 %
1,1 %
n.v.t.
86,0 %
93,5 %
86,0 %
86,61 %
middelzware mvt’s
9,1 %
4,5 %
9,1 %
8,60 %
zware mvt’s
4,9 %
2,0 %
4,9 %
4,59 %
per periode-uur lichte mvt’s
Tabel 3. Voertuigverdeling Heerstraat, Sint Janstraat, Van Hogendorplaan (landelijke ontsluitingswegen) dagperiode
avondperiode
nachtperiode
etmaal
6,7 %
2,7 %
1,1 %
n.v.t.
92,0 %
92,0 %
92,0 %
92,0 %
middelzware mvt’s
6,0 %
6,0 %
6,0 %
6,0 %
zware mvt’s
2,0 %
2,0 %
2,0 %
2,0 %
per periode-uur lichte mvt’s
Overige gegevens Voor het berekenen van de geluidsbelasting zijn ook de maximumsnelheid, verhardingssoort, verhardingsbreedte, afstand wegas tot gevel, zichthoek, objectfractie en de waarneemhoogtes relevant. In tabel 4 zijn deze gegevens vermeld. Tabel 4 Overige gegevens gegeven \ weg
N290
Sint Janstraat
Heerstraat, Van Hogendorplaan
Maximumsnelheid
50 km/u
50 km/u
60 km/u
verhardingssoort
asfalt
asfalt
asfalt
verhardingsbreedte
3m
2m
2m
zichthoek
127º
127º
127º
1,0
1,0
0
objectfractie
Uitgegaan is van woningen met een maximale goothoogte van 4 meter met twee verdiepingen (deels in de kap). De vastgestelde waarneemhoogtes bevinden zich derhalve op 1,50 m en 4,50 m.
3. Resultaten en conclusie In tabel 5 zijn de berekende 48 dB-contouren (voorkeursgrenswaarde) ten gevolge van het wegverkeerslawaai weergegeven per relevante weg.
Tabel 5 Geluidsbelasting aan de gevel waarneemhoogte straat
1,5 m
4,5 m
Gentsevaart (N290)
82 m
113 m
Heerstraat, Van Hogendorplaan
13 m
14 m
Sint Janstraat
13 m
15 m
Uit de berekeningen blijkt dat de maatgevende 48 dB-contouren ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N290, Heerstraat, Van Hogendorplaan en Sint Janstraat respectievelijk 113 m, 14 m, 14 m en 15 m bedraagt. De geluidsgevoelige functies binnen het plangebied liggen op grotere afstand uit de wegas van de verschillende wegen dan de 48 dB-contouren. De voorkeursgrenswaarde aan de gevels van de nieuwe woningen ten gevolge van het verkeer op de relevante wegen wordt dan ook niet overschreden. De Wgh staat hiermee de realisering van de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.
39
Bijlage 2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Rekenbladen akoestisch onderzoek
230521.008639.00
40
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
41
Bijlage 3
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologische quickscan
230521.008639.00
42
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00
43
Bijlage 4
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bodemonderzoek
230521.008639.00
44
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
230521.008639.00