1 Verzamelen voor het Catharijneconvent Van waar die jaartallen? In 1966 werd ik conservator bij het Aartsbisschoppelijk Museum in Utrecht, dat tien jaar later op zou gaan in het Museum Catharijneconvent en in 2001 werd ik gepensioneerd als directeur van dat museum. Deze voordracht zal daarom voornamelijk gaan over wat er door deze musea verzameld is tussen 1996 en 2001. 2 Op 9 juni 1979 opende koningin Juliana het Rijksmuseum het Catharijneconvent, dat een beeld moest gaan geven van de cultuurgeschiedenis van het christendom in Nederland. 3 Het was een fusie van een aantal kerkelijke collecties, te weten het Aartsbisschoppelijk Museum en het Oud-Katholiek Museum, beide te Utrecht, en het Bisschoppelijk Museum van Haarlem de nieuw opgerichte Stichting voor Protestantse Kerkelijke Kunst, aangevuld met stukken uit het kunstbezit van het Rijk. Het was oorspronkelijk een Rijksmuseum, maar in 1995 werd het verzelfstandigd en het is nu van de Rijksgesubsidieerd musea. Aanvankelijk lag het niet in de bedoeling een museum te stichten waarin de christelijke cultuur in haar geheel, d.w.z. zowel katholicisme als protestantisme, getoond zou worden. De eerste gedachten gingen uit naar een samenvoeging van de collecties van de bestaande kerkelijke musea van rooms-katholieke signatuur. 4 Reeds in het begin van de jaren zestig leefde het idee om de kerkelijke collecties samen te brengen in één museum. O.a kardinaal Alfrink was deze mening toegedaan. Het idee werd ook omarmt door Dr. Bouvy, directeur van het Aartsbisschoppelijk Museum in Utrecht en hij heeft zich ingezet om tot een gezamenlijk kerkelijk museum te komen. 5 De situatie van het Aartsbisschoppelijk Museum was redelijk te noemen, Het was gehuisvest in het Centraal Museum en ontving een aanzienlijke subsidie van de gemeente Utrecht. 6 Het Haarlemse Bisschoppelijk Museum was er veel slechter aan toe. De financiële middelen waren beperkt en het aantal bezoekers aan het gebouw aan de Jansstraat was minimaal. De bisschop van Haarlem, Mgr.Van Dodewaard, liet sonderen of men in Utrecht belangstelling had voor een fusie. De collectie van het Bisschoppelijk Museum zou dan worden samengevoegd met die van het Aartsbisschoppelijk Museum. De heer Bouvy en zijn bestuur waren hierin zeer zeker geïnteresseerd en in 1966 werd deze wederzijdse bereidheid contractueel vastgelegd. 1
7 In Utrecht bevond zich ook het Oud-Katholiek Museum. Dt museum was nog veel slechter dan het Haarlemse museum. De huisvesting in de voormalige schuilkerk van St. Gertrudis, waar 's winters het vocht van de muren droop, vormde een directe bedreiging voor de collectie. Een samengaan met het Aartsbisschoppelijk Museum, dat immers in dezelfde stad was gelegen, was echter onbespreekbaar zolang de verhouding tussen de Rome en de oudkatholieken gekenmerkt werd door wederzijdse verkettering. Pas nadat in 1964 Paulus VI zich verzoenend had opgesteld en de betrekkingen verbeterd waren, wendde de toenmalige conservator, de heer A.J. van de Ven, zich tot Bouvy met de vraag of ook het Oud-Katholiek Museum zich kon aansluiten bij de fusie. Dit leidde in 1967 tot een tweede samenwerkingsovereenkomst. 8 Vervolgens werd vanuit het Aartsbisschoppelijk Museum verder gewerkt aan de totstandkoming van het nieuwe museum. Al deze ontwikkelingen werden met enthousiasme gevolgd door de gemeente Utrecht en ook daadwerkelijk ondersteund. Men voelde wel voor een extra museum in de stad. De samengevoegde collecties zouden echter onmogelijk in het Centraal Museum passen, dat toch al kampte met ruimtegebrek. De gemeente ontwikkelde plannen om het oude, verwaarloosde gebouwencomplex van het laatmiddeleeuwse Johannieterklooster, het Catharijneconvent te restaureren en voor het nieuw museum in te richten. Ook de exploitatie zou voor een groot deel ten laste van de gemeente komen. Het rijk zou wel substantiële steun geven. Weldra bleek dat het plan de financiële draagkracht van de gemeente ver te boven zou gaan. Het rijk, in de persoon van de toenmalige minister van CRM, mevrouw M.A.M. Klompé, was echter zeer geïnteresseerd en volgde de ontwikkelingen op de voet. Toen de plannen schipbreuk dreigden te lijden, greep het rijk in. Het kwam in 1970 met het voorstel om van het Catharijneconvent een rijksmuseum te maken. De Staat der Nederlanden zou de exploitatie voor zijn rekening nemen. De gemeente zou de gebouwen restaureren en museaal inrichten en de kerkelijke partners zouden hun collecties via een op te richten Stichting Het Catharijneconvent in het nieuwe museum onderbrengen. Voorwaarde was wel dat het een algemeen christelijk museum zou worden, waarin ook de Reformatie de plaats zou krijgen die haar toekwam. Daarom zou er ook een reformatorische collectie moeten worden aangelegd, waarvoor een aparte stichting in het leven zou moeten worden geroepen. Dit werd de Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst, die na een aantal interne strubbelingen in 1975 werd opgericht. 2
Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn dat er geen sprake was van het samengaan van gelijkwaardige fusiepartners. Het eigenlijke werk werd gedaan door Bouvy en zijn staf, waarvan sinds 1 september 1966 ook ondergetekende deel uit maakte. DE BESTAANDE COLLECTIES
Het uitgangspunt vormde de bestaande collecties. Het is daarom nuttig eerst de aard van deze verzamelingen te beschrijven. Het Aartsbisschoppelijk Museum 9 Het Aartsbisschoppelijk Museum was in de jaren zestig van de 19de eeuw met een tweeledig doel gesticht door mgr. G.W. van Heukelum (1834-1910). Enerzijds moest het een onderdak bieden aan middeleeuwse kunstwerken, die geen functie meer hadden in de eredienst en door verwaarlozing verloren dreigden te gaan. Anderzijds moest de museale collectie als inspiratiebron dienen voor eigentijdse kunstenaars. Die dienden hun werk volgens Van Heukelum en de meeste andere kerkelijke opdrachtgevers te baseren op de middeleeuwse kunststijlen. 10 Een groot deel van de collectie kwam tot stand door schenkingen van pastoors en kerkbesturen. Zoals deze beeldengroep met de Aanbidding der Herders. 11 en dit prachtige Byzantijnse ivoor met de Moeder Gods en dit bronzen kruis uit de 12de eeuw. 12 Maar de bemiddelde Van Heukelum kocht ook uit eigen vermogen stukken voor het museum aan. Hiervan zijn deze twee panelen uit het zogenaamde Middelrijnse Altaar een goed voorbeeld. 13 Na het herstel van de Katholieke Hiërarchie in 1853 werd begonnen de Nederlandse kerkprovincie opnieuw te reorganiseren, waarbij een nieuwe parochiële structuur werd ingevoerd. Oud staties, zelfstandig functionerende kerkjes, vaak voortgekomen uit de oude schuilkerken, werden samengevoegd in één parochie. Om deze parochies te huisvesten werden nieuwe kerken, doorgaans in neogotisch stijl gebouwd. De oude kerkjes werden verlaten, waarbij soms inventarisonderdelen en kunstwerken, die in de nieuwe kerkgebouwen geen functie meer hadden, achterbleven. Wanneer ze van artistieke waarde waren, zorgde van Heukelum ervoor, dat ze naar het 3
Aartsbisschoppelijk Museum werden overgebracht. Op deze manier kwam het ontroerende paneeltje met de Man van Smarten door |Geertgen tot Sint Jans in het museum terecht. 14 Belangrijk was ook, dat van Heukelum de toenmalige aartsbisschop Schaepman vergezelde op zijn vormreizen en bezoeken aan parochies in zijn diocees. Hierbij vond van Heukelum in sacristieën en pastorieën vaak stukken aan, die geen echte functie meer hadden en van museale betekenis waren. Dankzij de aartsbisschop, die van Heukelum ondersteunde in zijn museale streven, kwamen zo kostbare stukken naar Utrecht, zoals de zogenaamde Bernulphus Codex uit de 11de eeuw. Het was een geschenk geweest van bisschop Bernold of Bernulphus aan de Domkerk van Utrecht geweest en na de reformatie in Deventer terecht gekomen. Dit evangelieboek is rijkelijk voorzien van prachtige miniaturen. 15 Na het overlijden van Mgr. Van Heukelum in 1910 groeide de verzameling slechts langzaam, want zijn opvolgers hadden veel minder financiële mogelijkheden. Zij gingen er ook toe over werken uit de tijd na de Middeleeuwen te verwerven, zij het slechts mondjesmaat. 16, 17Zo bleef de verzameling oude kunst ook later grotendeels middeleeuws van karakter. Een verzameling van hele hoge kwaliteit, waarin de beeldhouwkunst een belangrijke plaats inneemt. 18
Daarnaast bevindt zich in de collectie prachtig borduurwerk
19
rijk verluchte middeleeuwse handschriften,
20 Ook de schilderijencollectie heeft prachtige stukken, zoals deze portretten van Jan van Scorel. En dit paneeltje met Maria, die haar Kind de borst geeft. 21 De latere eeuwen waren, zoals gezegd, in de collectie maar matig vertegenwoordigd. Er waren paramenten en liturgisch zilverwerk uit die periode, maar weinig belangrijke schilderijen en beelden. Wel was er op initiatief van de edelsmid Jan Eloy Brom, die in de jaren dertig conservator was van het museum, een verzameling van in die tijd moderne religieuze kunst bijeengebracht. Hij stichtte hiervoor zelfs een dependance van het museum, het Museum voor Nieuwe religieuze Kunst, dat was gehuisvest op de zolder van het toen nog onderkomen Catharijneconvent. 22 4
Uit die periode dateert de aanschaf van dit schilderij van Schoonbrood.
23, 24Omdat het nieuwe museum een bredere scoop had dan alleen maar Kunstmuseum te zijn, werd er ook een begin gemaakt met het verzamelen van devotionalia en andere minder pretentieuze uitingen van geestelijk leven, zoals gipsen beelden. Het Haarlemse Bisschoppelijk Museum 25 Het Haarlemse Bisschoppelijk Museum had een iets andere verzameling. Ook dat museum ontstond in de tweede helft van de 19de eeuw. Maar de oprichter, Mgr. J.J. Graaf (1839-1924), was zelf niet kapitaalkrachtig en daarom voor het vormen van een collectie aangewezen op schenkingen van vrienden of van kerken die bereid waren bepaalde stukken af te stoten. Hij was minder gefixeerd op de Middeleeuwen. Het idee een verzameling op te bouwen, die als voorbeeld moest dienen voor neogotische kunstenaars, was hem vreemd. 26 Hierdoor is er ook veel kerkelijke kunst uit de tijd van de schuilkerken bijeengebracht, waaronder bisschoppelijke parafernalia en stukken die verband hielden met de Haarlemse kloppen en begijnen. Graaf was ook veel meer een wetenschapper dan Van Heukelum. Dat resulteerde in een welvoorziene museumbibliotheek, rijk aan werken over kunst, cultuur en kerkgeschiedenis. 27 Daarnaast was er een belangrijke collectie middeleeuwse handschriften en incunabelen. Het scheelde echter weinig of de boekerij was in Haarlem achtergebleven. Een aantal inwoners van deze stad vond het zo jammer dat de collectie van het Bisschoppelijk Museum naar Utrecht zou verhuizen, dat het alles in het werk stelde om ten minste de handschriften en oude drukken voor de Spaarnestad te behouden. Maar de staat bleek bereid te zijn niet alleen de medewerkers van het Aartsbisschoppelijk Museum op te nemen in de staf van het nieuwe rijksmuseum voor het christendom, maar tevens de tot dan toe door het bisdom betaalde Haarlemse conservator aan te stellen als bibliothecaris, aangezien deze een grote bibliotheekervaring had. Het pleit was toen snel beslist en de bisschop droeg samen met de museumcollectie ook de bibliotheek aan Utrecht over. In 1984 werd hier nog de verzameling handschriften en oude drukken van het voormalige groot-seminarie Warmond aan toegevoegd. 28, 29Het Haarlemse museum had ook prachtige middeleeuwse kunst, zoals dit ivoor uit Frankrijk, deze panelen met Petrus en Paulus en deze altaargroep met de Aanbidding der Koningen.
5
30 Het had ook mooie misgewaden, zowel uit de late middeleeuwen als uit de tijd van de barok. 31
en fraaie barokke beelden, zoals deze 18de euwse Maria en Jozef
32, 33 Rijk was het aan 17de eeuwse schilderijen, zoals deze kruisiging van Abraham Bloemaert, de H. Familie van Caesar van Everdingen en het merkwaardige schilderij van Pieter de Grebber met God de Vader, die Christus verzoekt plaats te nemen aan zijn rechter hand. 34 Een topstuk is dit verstilde interieur van de Grote Kerk van Alkmaar door Pieter Saenredam. Het Oud-Katholiek Museum 35 Het Oud-Katholiek Museum was, zoals gezegd, ondergebracht in de oud schuilkerk van St. getrudis. En hoewel het pas in 1928 werd opgericht, was de kern van de collectie veel ouder. Ze bestond deels uit de restanten van het bezit van de Utrechtse kapittelkerken. 36 Zoals de Hamer van Sint Maarten, een in de middeleeuwen in zilver gevatte praehistorische bijl, waarvan men geloofde, dat de H. Martinus die gebruikt had bij het kapotslaan van afgodsbeelden. 37 Onder de uit de Utrechtse kapittelkerken afkomstige stukken was ook een aantal belangrijke textilia, zoals de gewaden van David van Bourgondië en de keizersalbe van Frederik Barbarossa. 38
Daarnaast was er het nodige zilver uit de schuilkerkentijd.
DE SAMENVOEGING VAN DE COLLECTIES EN DE LEEMTEN
Deze drie collecties vormden, zoals gezegd, in 1966 de basis voor de colectie van het nieuw te stichten Rijksmuseum Het Catharijneconvent. Het verzamelen werd allereerst toevertrouwd aan de staf van het Aartsbisschoppelijk Museum. Dat museum zat er financieel bepaald niet warmpjes bij en hoewel het nogal bescheiden aankoopbudget, dat het rijk jaarlijks ter beschikking stelde, niet meer dan f 50.000,- bedroeg, bleek de staf toch in staat te zijn met succes te werken aan de uitbreiding van de collectie. Het was dus zaak om met dit beperkte aankoopbudget en incidentele steun van het rijk een collectie bijeen te brengen die de realisatie van de doelstelling 6
mogelijk zou maken: het geven van een beeld van de christelijke cultuur in Nederland, of zoals Bouvy het noemde “het bevlezen van de rode draad van de geschiedenis”. Vanwege deze beperkte financiële middelen was het van meet af aan duidelijk dat langdurige bruiklenen uit andere musea een grote rol zouden moeten spelen. 39, 40 Deze stukken verkeerden soms in slechte staat, de reden waarom ze in die musea in het depot terecht waren gekomen. Het rijk stelde het Catharijneconvent geld ter beschikking om deze stukken te restaureren met het oog op de presentatie in het nieuwe museum. Een goed voorbeeld hiervan is dit paneel met de afbeelding van een gezin in gebed vóór de maaltijd, en het paneel met de allegorie van de hooiwagen, beide in bruikleen afgestaan door het Rijksmuseum in Amsterdam. De grootste leemten bevonden zich op het gebied van het protestantisme, dat in de verzameling met haar katholieke signatuur slechts mondjesmaat vertegenwoordigd was. Het Aartsbisschoppelijk Museum had slechts twee belangrijke stukken met een duidelijk reformatorische herkomst. 41 Het ene was een groot paneel van Werner van der Valckert uit 1620, voorstellend Christus en de kinderen, waarop ook de opdrachtgever, Michael Poppe, stond afgebeeld. Op de achtergrond was de toren van de pasvoltooide protestantse Zuiderkerk in Amsterdam te zien. 42 Daarnaast bevonden zich in de collectie twee orgelluiken met de geschiedenis van David. Deze waren geschilderd omstreeks 1640 en afkomstig van het orgel van de Nieuwe Zijdskapel in Amsterdam, die na de alteratie een protestantse kerk was geworden. Het opvullen van de leemten op het gebied van de reformatie werd dus een van de speerpunten in het verzamelbeleid en de museumstaf is erin geslaagd om in vrij korte tijd een reformatorische verzameling bijeen te brengen. 43 De eerste aanwinsten met een enigszins protestants karakter hadden een onverdacht roomse herkomst. Zij kwamen uit de bibliotheek van het in 1970 opgeheven aartsbisschoppelijk kleinseminarie Apeldoorn. Te midden van de tachtig boeken die naar Utrecht werden overgebracht, bevonden zich twee Antwerpse Bijbels De ene was een uitgave van Willem Vorsterman uit 1528, fraai geïllustreerd met houtsneden van Jan Swart van Groningen. Vorsterman had deze bijbel op de markt gebracht met de pretentie dat het een rechtzinnige bijbelvertaling was, gebaseerd op de vulgaat. Dit was echter maar ten dele het geval. Bovendien bevonden zich in de marge 7
alternatieve vertalingen die duidelijk luthers geïnspireerd waren. De andere bijbel was in 1534 uitgegeven door Jacob van Liesveldt. Het was een herdruk van zijn bijbel van 1526, waarvan de tekst grotendeels terugging op de vertaling van Luther. Met deze twee bijbels werd een trend gezet voor de komende jaren. Op grote schaal werden boeken en pamfletten met een reformatorisch karakter aangekocht om het protestantisme in de vaste opstelling te illustreren. 44 Behalve boeken en pamfletten waren polemische prenten van groot belang om de geschiedenis van het protestantisme te verbeelden. Op 22 februari 1971 bood het museum in Amsterdam op een veiling bij Paul Brandt met succes op een aantal belangrijke spotprenten. Het betrof onder meer een aantal antiremonstrantse spotprenten waaronder de grote uitgave van het Arminiaense Testament (1618) en de Hollandsche Transformatie met het beroemde gedicht van Vondel. 45 Ook werd op deze veiling een allegorische prent van de tirannie van Alva aangekocht. Op deze prent ziet men de landvoogd op een troon zitten. Een duivel houdt een koningskroon boven zijn hoofd en een pauselijke tiara boven het hoofd van kardinaal Granvelle, die naast Alva staat. Op de voorgrond knielen de geketende Nederlandse gewesten en op de achtergrond worden Egmond en Hoorn terechtgesteld. Het is een van de oudste versies van deze prent. 46 In 1980 kocht het museum een geschilderde versie van deze voorstelling aan van de hand van Dirck van Delen. De reden dat er naast de prent een geschilderde afbeelding van de tirrany van Alva werd aangekocht, was dat in een museale opstelling een geschilderde voorstelling het publiek meer aanspreekt dan een prent. Het verzamelen van polemische schilderijen werd een belangrijke activiteit van het museum. 47 Er werden diverse van dergelijke voorstellingen aangekocht, zoals dit schilderij “Het licht op de kandelaar”. Het toont vooraanstaande figuren van de reformatie geschaard rondom een bijbel met daarop een brandende kaars, die en bisschop, een jezuïet, de duivel, de paus en een monnik tevergeefs proberen uit te blazen. 48 Op dit schilderij van Jan Barentz Muyckens uit 1643 is de droom van keurvorst Frederik de Wijze van Saksen afgebeeld. Hij droomt dat Luther met een Ganzenveer, afkomstig van de op de brandstapel gestorven Tjechische 8
hervormer Jan Hus, 'hus' betekent in het Tjechisch 'gans', zijn stellingen schrijft op de poort van de slotkapel van Wittenberg. 49 Op dit schilderijtje uit het begin van de 17de eeuw wordt de nederig op een ezel rijdende Christus vergeleken met de hovaardig op een schimmel rijdende paus. 50 Bijzonder geestig is dit schilderijtje met de paus die een vrijende monnik en non begluurt, dat als bruikleen van het Rijksmuseum naar Utrecht kwam. 51 Toen aan het eind van de 16de eeuw kerken in handen kwamen van de hervormden, werden alle aanwezige beelden en altaren verwijderd. Daarvoor in de plaats kwamen tekstborden, waaronder een zogenaamde tiengebodenbord. Toen zo'n zeldzaam bord opdook op een veiling in Amsterdam, wist het mseum dat aan te kopen. 52 Belangrijk voor het illustreren van de reformatorische cultuur waren schilderijen, waarop een kerkinterieur tijdens een protestantse eredienst werd getoond. Het museum wist hiervan enige interessante exemplaren aan te kopen, zoals deze met een dienst in de Nieuwe Zijdskapel te Amsterdam. 53 Dit kerkinterieur is eigenlijk een groepsportret van een familie, die zich in de kerk van Weesp heeft alten afbeelden. 54 Dit schilderij van Pieter de Bloot is een gefantaseerd voorstelling van een dienst in een dorpskerk. 55 Een aanvullende rol in het bijeenbrengen van reformatorische collectie speelde de in 1975 opgerichte Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst (SPKK). Deze stichting had een tweeledige taak. Enerzijds moest zij waken over het roerende reformatorische kunstbezit, dat zich in de kerken van haar denominaties bevond. Anderzijds had zij de opdracht actief bij te dragen aan een verzameling reformatorica voor het toekomstige Catharijneconvent. Via de stichting werden vooral prenten en boeken aan het museum geschonken of in langdurig bruikleen gegeven. 56 Ook avondmaalszilver, zoals dit avondmaalszilver uit de Marekerkk van Leiden uit het midden van de 18de eeuw.
9
57 Belangrijk waren ook portretten van hervormers en dominees, zoals dit portret van Luther uit het atelier van Lucas Granach of dit protret van de Remonstrantse predikant Abraham des Amories van der Hoeven uit 1855 door Jan Adam Kruseman. 58 Ook interieurs van protestantse schuilkerken, zoals die van de Remonstranten in Rotterdam en van de Doopsgezinden in Amsterdam kwamen via de stichting in de collectie van het museum. Op een van de sessies, die voorafging aan de opening van het museum en waarop werd beraadslaagd hoe we een portestantse collectie konden samenstellen, klaagde een van de bestuursleden van de Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst dat het protestantisme in tegenstelling tot het katholicisme zo weinig kunst hadden. Hierop vroeg ik hem: “En Rembrandt dan? Die heeft toch veel bijbelse taferelen geschilderd en deze waren zeker niet bedoeld voor een katholieke kerk. Zij werden waarschijnlijk juist vooral door protestantse regenten en kooplieden gekocht of in opdracht gegeven”. De man had als zo velen de werken van Rembrandt en zijn school alleen maar als neutrale schilderkunst gezien en nooit als religieuze kunst. Dit soort werk had niet in de kerken, maar bij mensen thuis of in openbare gebouwen gehangen. Een grote wens van het museum was dan ook nog een bijbelse voorstelling van Rembrandt te bemachtigen. Dat lukte kort daarop door een toeval. 59 Toen ik met de toenmalige directeur Bouvy een bezoek bracht aan een Dame in Nijmegen, viel mijn oog op een kleurig schilderij, voorstellende de 'Doop van de Kamerling', dat boven haar secretaire hing. 60
Het was nogal vuil er liep een barst door het stuk.
61 De compositie van het stuk en de wijze waarop de figuren waren geschilderd deden mij sterk aan het jeugdwerk van Rembrandt. Hoe meer ik keek, hoe meer ik tot de overtuiging kwam dat het inderdaad een jeugdwerk van onze nationale schilder moest zijn. Ik heb de dame in kwestie niet mijn vermoeden meegedeeld, maar haar wel gezegd, dat het een belangrijk stuk was en dat zij het goed moest verzekeren. Nadere studie en onderzoek sterkte mij in mijn overtuiging. Toen ik haar na enige maanden opnieuw bezocht en vertelde, dat het schilderij waarschijnlijk een Rembrandt was, vond zij het eng om het nog lang in haar huis te hebben en werd het schilderij overgebracht naar Utrecht. Daar kon het vervolgens bekeken worden door Rembrandt experts, die aanvankelijk twijfelden, maar sommigen 10
onder hen, met name Ernst van de Wetering vond, dat er zoveel overeenkomsten waren met de stijl van de jonge Rembrandt, dat het inderdaad een tot dan toe onbekend werk van Rembrandt. 62 Er werden vervolgens ook röntgenopnamen gemaakt en vervolgens waren ook de andere experts overtuigd. Nu was het zaak te proberen het schilderij voor het museum te verwerven. Er waren twee problemen. Het museum had geen geld en de eigenares wist aanvankelijk niet wat zij moest doen, verkopen of in bruikleen geven. Uiteindelijk was het museum na een aantal enerverende maanden in staat het schilderij met steun van de Vereniging Rembrandt en het Prins Bernhard het paneel aan te kopen. 63 Nadat het stuk was schoongemaakt en gerestaureerd werd het weer het stralende schilderij wat het oorspronkelijk geweest was. Het was niet alleen een sensationele, maar ook een bijzonder gelukkige aanwinst. Wij hadden een stuk van de prins van de bijbelschilderkunst in de verzameling gekregen met een voorstelling, die bovendien illustratief was voor het reformatorische gedachtegoed. De geschiedenis, die beschreven staat in de Handelingen, verhaalt hoe aan de kamerling op zijn terugreis van een pelgrimstocht naar Jeruzalem door de diaken Philippus de bijbel verklaard wordt. Daarop verzoekt de hoveling aan Philippus hem te dopen, wat deze doet. De strekking van het verhaal is dat eerst het geloof in het Woord Gods komt, wat daarna wordt bevestigd door het sacrament van de doop. Dit staat in tegenstelling tot de katholieke leer, waar het sacrament van de doop op de allereerste plaats komt. 64, 65Het aankopen van mooie 17de eeuwse bijbelse schilderkunst, met name van bekende meesters, ging het budget van het museum te boven. Gelukkig kon door bruiklenen van elders toch mooie bijbelse schilderijen verworven worden, zoals deze Gideon en de Engel van Ferdinand Bol, afkomstig van de Rijksdienst Beeldende Kunst en de 'Parabel van de Onwaardige Bruiloftsgast' van Dirck van Santvoort, een bruikleen van het Rijks Museum. 66 Er werden in die jaren niet alleen grote kunstwerken verworven maar ook huisraad met stichtende teksten, zoals dit huwelijks bord, dit achter glas geschilderd tiengebodenbord of deze met bijbelse schilderingen versierde Assendelftse kast.
11
67 Het waren ook niet altijd stukken van bescheiden postuur. Een onbruik geraakt protestantse dooptuin met preekstoel uit Warder en een 18de eeuws altaar uit het Maagdenhuis van Amsterdam, werden in het museum opnieuw opgebouwd. 68, 69Ter gelegenheid van de opening werd geld bijeengebracht om twee schilderijen aan te kopen, een met een katholieke signatuur, de Doornenkoning door de Utrechtse Caravaggist Dirck van Baburen en een met een meer protestantse signatuur, Christus in het huis van Maria en Martha. Door al deze aanwinsten was het museum in staat om bij de opening in 1979 een goed beeld te geven van de cultuurgeschiedenis van het Nederlandse christendom. Ook in de decennia volgend op de opening ging het museum voort met collectioneren. 70, 71 Er werden nog meer polemische en allegorische schilderijen aangekocht. Zoals dit schilderij van de 'ware schaapstal' en dit stuk met de 'Brede en Smalle Weg'. 72, 73 Ook de collectie bijbelschilderkunst werd uitgebreid. Belangrijk waren het bruikleen van een cluster bijbelschilderkunst uit de school van Rembrandt van de Rijksdienst Beeldende Kunst. 74 Dit schilderij van Gerbrand van den Eeckhout kwam als nalatenschap van een Dame, die het museum welgezind was. 75 Een echtpaar kocht voor het museum deze kruisiging van de leermeester van Rembrandt, Pier Lastmanschonk. 76 Met steun van de Vereniging Rembrandt werd dit paneel van jan van Ravensteyn aangekocht. Het is een memorietafel van Adriaen van Maeusyenbroeck en Anna Elant aangekocht. Het echtpaar hoord tot een groep vooraanstaande katholieken in Dordrecht. Omdat Dordrecht in 1572 overgegaan was naar het reformatorische kamp, had de vader van Anna zich laten begraven in de Sint Jan van het toen nog katholieke 's-Hertogenbosch. Na haar dood in 1617 liet Adriaen zijn vouw ook in de Sint Jan begraven en voor haar graf deze memorietafel schilderen. 77 Een mooi aanwinst was het protret van de Amsterdamse pastoor van het Begijnhof, Leonardus Marius door Claes Moyaert. Leonardus was een zeer 12
geletterd man en beroemd waren zijn predicaties. Hij was een vriend van Vondel en een belangrijke figuur in de katholieke gemeenschap van Amsterdam. Later kreeg het museum van het Begijnhof ook het schilderij dat Moeyaert maakte van Leonardus op zijn sterfged in bruikleen. 78 Behalve schilderijen werd er ook stukken aangekocht, die geen kunstwerken waren, maar onderdeel waren geweest van het leven van alle dag, zoals deze Zaanse smuiger met Amsterdamse bijbeltegeltjes uit het eind van de 18de eeuw. 79 Hoewel het museum al een rijke middeleeuwse collectie had, werd deze nog af en toe uitgebreid, met stukken van hoge kwaliteit, die een aanvulling vormde op de bestaande verzameling. Op de TEFAF in Maastricht werd in 1998 dit leuke zittende Christuskindje aangekocht. Dit soort kindjes werden vooral in Mechelen gemaakt. Vaak kwamen zij terecht in nonnenkloosters, waar de bewoonsters hun moederlijke instincten op devotionele manier konden sublimeren. 80 Na het overlijden van de heer Bouvy, mijn voorganger als directeur, kocht het museum uit diens collectie enige fraaie 15de eeuwse beelden, o.a. deze Opdracht in de Tempel, dit profeetje en deze Sibille. 81 Van een particulier werd dit 15de eeuwse paneeltje met de stigmatisatie van de H. Franciscus in bruikleen verworven. De stigmatisatie van Franciscus wordt direct verbonden met de kruisdood van Christus. Het hielp zo de gelovige om zich via Franciscus in te leven in het lijden en sterven van Christus. 82 Heel gelukkig waren wij met het bruikleen van een groot deel van de verzameling Kleiweg de Zwaan. Hierin bevond zich middeleeuwse sculptuur, zoals deze Zuid-Nederlandse bekroning van een processiestaf met de H. Rochus 83 en dit Utrechtse paneel uit omstreeks 1470 met de voorstelling van de Genezing van de Blinde. Terwijl de meeste middeleeuwse religieuze schilderijen ofwel de jeugd van Christus tot onderwerp hebben ofwel zijn lijden en sterven, zien we hier een zeldzame voorstelling van zijn openbare leven als wonderdoener en rondgaande prediker. 84 Het laatste stuk, dat tijdens mijn periode bij het Catharijneconvent het museum binnen kwam, was dit paneel met de Mis van de H. Gregorius, het was een geschenk aan het museum ter gelegenheid van mijn pensionering.
13
85 Bij mijn opvolger had dit soort verzamelen geen prioriteit en er zijn tijdens zijn directoraat, dat duurde van 2001 tot begin 2010, weinig belangrijke stukken het museum binnengekomen. Onder de nieuwe directie, die drie jaar geleden aantrad, zijn echter een paar belangrijke aanwinsten gedaan, zoals het schilderij met de vier kerkvaders van Abraham Bloemaert 86 en de portretten van de predikant Willem Thiele en zijn vrouw Maria de Fraeye. Willem was eerste predikant in Grijpskerken in zeeland en werd later beroepen als predikant voor de Nederlands hervormde Kerk in Londen. Hiermee besluit ik dit verhaal en hoop dat u een goed beeld gekregen heeft van het verzamelbeleid van het Museum Catharijneconvent, dat nog steeds bepaald wordt door de doelstelling om een beeld te geven van de Christelijke cultuur van ons land.
14