1
Informatie verzamelen
1.1 Lezen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Om op een goede en handige manier een artikel uit een tijdschrift of welke andere tekst dan ook te lezen kun je een bepaalde manier van lezen toepassen: een leesstrategie. Een leesstrategie zegt iets over de manier waarop je een tekst gaat opnemen, een plan.
Voorbereiden
Vraag je af waarom je de tekst wilt lezen. Is dit om: . te beoordelen of het de moeite waard is om verder te lezen (zie stappenplan ORIENTEREN) . antwoord te vinden op een korte vraag (zie stappenplan ZOEKEN) . de grote lijn van een tekst te kennen (zie stappenplan GLOBAAL LEZEN) . alles precies te weten (zie stappenplan STUDEREND LEZEN) . een mening over de inhoud te geven (zie stappenplan KRITISCH LEZEN). Zoek uit waar de tekst over gaat. Het is handig als je weet wat het doel is van een tekst. De meeste teksten over een serieus onderwerp zijn bedoeld om te informeren. Sommige reclameteksten lijken met opzet op informatieve teksten. Voorbeeld hiervan is de zogenaamde ‘advertorial’ zoals je die in een vakblad vindt. Zoek naar de hoofdzaken uit een tekst. Hoofdzaken zijn termen, begrippen en situaties. Bijzaken zijn definities, voorbeelden en beschrijvingen. Hoofdzaken zijn vaak te vinden op de volgende plaatsen: . de titel . ondertitel . de lead (de vet- of cursief gedrukte eerste alinea) . de tussenkopjes . de laatste alinea . opvallend gedrukte woorden (cursief, vet of GROOT) . de illustraties (tekeningen, foto’s of grafieken). Herken de alinea’s: de tekst springt in, dat wil zeggen dat de tekst meer naar het midden staat. Er staat nieuwe informatie, vaak samengevat in een kernzin. Dit is vaak de eerste of de laatste zin. De kernzin bevat vaak de belangrijkste begrippen, de kernwoorden. Verbindingswoorden zijn voegwoorden tussen twee zinnen. Ze geven informatie over de betekenis van de tekst (omdat? reden; doordat ?oorzaak; voordat, nadat ? tijd; en ?opsomming; of ? keuze; maar ? tegenstelling).
BSL - WB_A4_1KMM
009
10
actief leren voor een beroep
De volgende ordening kom je vaak tegen in alinea’s: . vroeger – nu – toekomst . wat – wie – waar – wanneer – waarvoor . probleem – oorzaak - doel – actie – resultaat . probleem – oorzaak – gevolg – conclusie . probleem – oplossing – voordeel – nadeel – advies
Uitvoeren
Volg het stappenplan van je keuze: leesstrategiee¨ n (stappenplannen) Stappenplan ORIENTEREN .
. .
Lees de titel, de lead (de cursief of vetgedrukte eerste alinea), de tussenkopjes, de illustraties en veel voorkomende woorden. Bepaal of de tekst voor jouw doel geschikt is. Ga, afhankelijk van je doel, verder met een van de volgende stappenplannen.
Stappenplan ZOEKEN . . .
.
Orie¨nteer je op de tekst volgens stappenplan ORIENTEREN Lees je vraag Zoek je antwoord door in de tekst te kijken naar tussenkopjes en anders gedrukte woorden. Zoek in de alinea’s naar kernzinnen en kernwoorden Stop met lezen als je je antwoord gevonden hebt.
Stappenplan GLOBAAL LEZEN . . . . .
Orie¨nteer je op de tekst volgens stappenplan ORIENTEREN. Lees de hele tekst door (‘gewoon’ lezen, zoals in een leesboek). Let op titel, de lead, tussenkopjes en alinea’s. Noteer per alinea in de belangrijkste zaken in steekwoorden of Markeer met een lichtgevende stift de belangrijkste zaken. Markeer niet te veel, alleen de kernzin en kernwoorden).
Stappenplan STUDEREND LEZEN . . . . . . .
BSL - WB_A4_1KMM
Neem de tekst door volgens stappenplan GLOBAAL LEZEN Noteer per alinea in de belangrijkste zaken in steekwoorden of Markeer met een lichtgevende stift de belangrijkste zaken. Markeer niet te veel, beperk je tot de kernzin en kernwoorden. Zoek de betekenis van de woorden die je niet kent. Maak een samenvatting van elke alinea. Verschillende manieren om een tekst samen te vatten zijn: – noteren van de hoofdzaken – formuleren van je conclusies (geef de oorzaken en gevolgen aan) – maken van een schema (zie ook 2.3 Schema maken), tekening of mindmap (een visueel schema) van de inhoud – noteren van de kern (maximaal 30 woorden) – noteren van je mening over de tekst, met argumenten – beschrijven van de hoofdzaken, conclusies en je mening aan een ander.
010
1
informatie verzamelen
11
Stappenplan KRITISCH LEZEN . .
.
Bestudeer de tekst volgens stappenplan STUDEREND LEZEN Stel jezelf vragen over de tekst (is dit waar, waarom is dat zo, waarom is dit belangrijk, is dit logisch, wat zijn de feiten en wat de meningen, welke voor- en nadelen zijn er, is de informatie betrouwbaar, zijn er meer bronnen, enz.). Noteer je vragen en opmerkingen en je eigen mening.
Afronden
Neem je vragen en opmerkingen bij de tekst en je mening, me´t argumenten, mee naar je les of studieactiviteit.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
Hoe kan het anders?
Een goede voorbereiding is het halve werk: de juiste literatuur, volledig en goed leesbaar. Probeer uit wat jij prettig vindt: vragen en aantekeningen noteren in de tekst, in een schrijfblok of met behulp van een laptop. Een goede houding en omgeving (muziek aan of juist uit?) en goede verlichting helpen bij aandachtig lezen.
Varianten
1 De leerlingen verdelen de theorie in stukjes (bijvoorbeeld: ieder neemt een paragraaf of een hoofdstuk) om te lezen en vervolgens te vertellen aan medeleerlingen. 2 Je kunt je aantekeningen ook weergeven in een schema of mindmap (zie 2.3 Schema maken).
Voorwaarden: Materialen Praktisch
Pen en papier of laptop, markeerstift Groepsgrootte
Individueel Voorbereidingstijd
Geen Uitvoeringstijd
Afhankelijk van de gekozen leesstrategie: hoe grondiger, hoe meer tijd het vraagt. Bij studerend lezen kun je slechts een paar bladzijden per uur halen.
BSL - WB_A4_1KMM
011
12
actief leren voor een beroep
Voorbeelden .
.
Globaal lezen bij een inleiding in de restauratietechniek (bij de kwalificatie Medewerker schilderen). Studerend lezen bij een hoofdstuk over kitten en beschermingsmaterialen (bij de kwalificatie Autoschadehersteller).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen heb je de informatie begrepen, opgenomen en verwerkt? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt?
012
1
informatie verzamelen
13
1.2 Aantekeningen maken tijdens een klassikale les/hoorcollege Wat is het?
Hoe doe ik het?
Aantekeningen maken is het op papier weergeven van informatie die de docent geeft, zodat je later de structuur van het verhaal en de hoofdpunten kunt teruglezen.
Voorbereiden . .
Ga zo zitten dat je de docent goed kunt horen en zien. Zorg dat je de vragen of opmerkingen over de stof die de docent gaat bespreken bij de hand hebt, zodat je die op een passend moment kunt bespreken.
Uitvoeren .
.
.
.
Schrijf mee met het verhaal van de docent. Geef niet letterlijk, maar in grote lijnen weer wat hij/zij vertelt. Maak gebruik van afkortingen en symbolen die voor jou begrijpelijk zijn (<, >, ?, $, &, ,, <, +, - enz.). Noteer de verwijzingen naar de literatuur die de docent opgeeft, zodat je die later kan nazoeken. Stel de vragen die je bij de theorie hebt voorbereid.
Afronden .
.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
Hoe kan het anders?
Lees voordat je de ruimte verlaat je aantekeningen door en stel vragen aan de docent als informatie voor jou nog onduidelijk is. Werk zonodig (als de informatie onvolledig of onduidelijk is) je aantekeningen uit en vul ze aan met behulp van je boek of andere bronnen. Schrijf ze niet over, dat kost te veel tijd, maar controleer ze wel op leesbaarheid.
Ga ervan uit dat de docent de theorie behandelt volgens een vaste opbouw met de volgende fasen: inleiding, kern en afsluiting/samenvatting. Ook als de docent zelf geen vragen stelt aan de leerlingen, kan jij om verduidelijking of voorbeelden vragen. Als tijdens het college de aandacht van jou of je groepsgenoten verslapt, kun je de docent om een pauze vragen. Passief luisteren houdt geen mens lang vol. Gebruik in geval van een PowerPoint-presentatie de prints van de sheets om aantekeningen te maken. Je kunt om de sheets vragen bij het begin van de les, of ze van een elektronische leeromgeving halen, waar ze van tevoren op staan.
Varianten
1 De leerlingen verdelen de tekst in stukjes (bijvoorbeeld: ieder neemt een paragraaf of een hoofdstuk) om te presenteren/doceren aan medeleerlingen. 2 De docent betrekt zijn publiek bij het college en stelt prikkelende vragen, die je ‘bij de les’ houden (responsiecollege).
BSL - WB_A4_1KMM
013
14
actief leren voor een beroep
3 De theorie is toegepast op een praktijkgerichte casus uit de praktijk van jou of van een medeleerling. 4 Ter illustratie van de theorie laat de docent een videofragment of filmpje zien. 5 Je filmt het college (in overleg met de docent) en verwerkt de informatie in aantekeningen bij het afspelen van het filmpje. 6 Je neemt het college op met opnameapparatuur (in overleg met de docent) en verwerkt de informatie in aantekeningen bij het afspelen van het geluidsfragment.
BSL - WB_A4_1KMM
014
1
informatie verzamelen
15
Voorwaarden Materialen Praktisch
Pen en papier of laptop, zonodig opnameapparatuur Groepsgrootte
10 – 100 (of meer) Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de opgegeven theorie
Uitvoeringstijd
15 – 45 minuten Voorbeelden . .
Een inleiding Marketing (bij de kwalificatie Commercieel medewerker). Een klinische les in de praktijk over de ziekte diabetes mellitus (bij de kwalificatie Verzorgende).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heb je de informatie begrijpelijk kunnen noteren in de vorm van aantekeningen? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt?
015
16
actief leren voor een beroep
1.3 Uitleg/instructie Wat is het?
Hoe doe ik het?
Je krijgt een mondelinge toelichting over een stuk theorie. Andere benamingen zijn ook wel: hoorcollege, lezing, instructieles. De docent kan deze les geven, maar deze rol kun je als leerling ook overnemen, zoals in een spreekbeurt of presentatie. Een instructie kan ook per film/video gegeven worden.
Voorbereiden . .
Ga zo zitten dat je de docent goed kunt horen en zien. Zorg dat je de theorie en pen en papier of laptop bij de hand hebt.
Uitvoeren . .
. .
Luister actief naar de informatie van de docent of medeleerling. Let op de weergave/samenvatting aan het begin van de uitleg over wat er de vorige keer is besproken. Maak zonodig aantekeningen. Stel de vragen die tijdens de uitleg bij je opkomen op een passend moment. Let ook op de afsluiting van de uitleg: een samenvatting of een opdracht om de theorie toe te passen.
Afronden .
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
Hoe kan het anders?
Lees voordat je de ruimte verlaat je aantekeningen door en stel vragen als informatie voor jou nog onduidelijk is.
Ga er vanuit dat de docent de uitleg geeft volgens een vaste opbouw met de volgende fasen: inleiding, kern en afsluiting/samenvatting. Ook als de docent zelf geen vragen stelt, kan jij om verduidelijking of voorbeelden vragen. Als tijdens het college de aandacht van jou of je groepsgenoten verslapt, kun je de docent om een pauze vragen. Passief luisteren houdt geen mens lang vol. Gebruik in geval van een PowerPoint- presentatie de prints van de sheets om aantekeningen te maken. Je kunt om de sheets vragen bij het begin van de les, of ze van een digitale leeromgeving halen waar ze van tevoren op staan.
Varianten
1 Leerlingen verdelen de tekst in stukjes (bijvoorbeeld: ieder neemt een deel van een vaardigheid of handeling waar een je instructie over moet geven) om uit te leggen aan medeleerlingen. 2 De uitleg is toegepast op een praktijkgerichte casus uit de praktijk van jou of van een medeleerling. 3 Ter illustratie kijk je naar een videofragment of filmpje, die je op bepaalde momenten stop kunt zetten en zonodig terugspoelen en opnieuw bekijken.
BSL - WB_A4_1KMM
016
1
informatie verzamelen Praktisch
17
Voorwaarden Materialen
Praktisch
Pen en papier of laptop, zonodig geluidsversterking, overhead/beamer, videorecorder/dvd-speler, televisie enzovoort. Groepsgrootte
10 – 100 (of meer), afhankelijk van de ruimte en de mogelijkheid voor geluidsversterking. Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de opgegeven theorie.
Uitvoeringstijd
15 – 45 minuten, bij langere uitleg is een pauze nodig. Voorbeelden . . Wat heb ik
.
geleerd?
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Een instructie incontinentiemateriaal (bij de kwalificatie Apothekersassistente). Een instructieles over omgaan met gevaarlijke stoffen (bij de kwalificatie Chauffeur Goederenvervoer). Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: is de informatie begrijpelijk geworden door de uitleg/instructie? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt?
017
18
actief leren voor een beroep
1.4 Vragen stellen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Vragen zetten je aan het denken. Vragen kun je stellen tijdens een gesprek, na het lezen van een tekst of bijvoorbeeld na het zien van een film. Om goede vragen te stellen moet je rust en tijd nemen en (als je een gesprek voert) goed luisteren. Door goede vragen te stellen laat je zien dat je meer wilt leren. Goede vragen brengen je vaak verder in je denken en je begrip.
Voorbereiden
Regels om goede vragen te maken helpen je bij je vraagstelling. Deze regels gaan over: . het soort vragen; . waar vragen over gaan; . technieken voor het stellen van vragen. Er zijn 2 soorten vragen:
1 Open vragen beginnen met: wat, waar, wanneer, hoe. Ze laten de ander veel ruimte voor een antwoord: ‘hoe heb je het ervaren?’. 2 Gesloten vragen kun je alleen met ja of nee beantwoorden: ‘was het moeilijk?’. Gesloten vragen kunnen suggestieve vragen zijn, bijvoorbeeld: ‘dus jullie kunnen elkaar niet helpen?’ Vragen kunnen gaan over: 1 Kennis: feiten weergeven en beschrijven (wat, wanneer enz.). 2 Inzicht: begrijpen, uitleggen en verklaren (hoe, waarom). 3 Toepassing: probleem oplossen, ontwikkelen (laten zien hoe). 4 Analyse: onderzoeken en bewijzen (vergelijken, wat zijn verschillen of overeenkomsten). 5 Verbinden/samenvoegen: iets nieuws bedenken, creativiteit inzetten (welk ontwerp, wat zou er gebeuren als). 6 Evaluatie: concluderen, besluiten (wat is de beste, wat gaan we doen). Technieken voor het stellen van vragen:
1 Doorvragen: vragen om verduidelijking, aansluiten bij wat al eerder is gezegd: ‘kun je daar nog meer over vertellen?’ of ‘hoezo?’. 2 Herhalen: dit doe je als je de laatste woorden van de ander vragend herhaalt: ‘het was alleen maar narigheid’, dan zeg jij: ‘alleen maar narigheid?’. 3 Kritische vragen: helpen je kritisch te na te denken: ‘is dat waar’ of ‘waarom is dat zo?’ 4 Samenvatten: je geeft in eigen woorden weer wat de ander gezegd heeft. Dit gaat over een heel stuk, als een vorm van afronding. 5 Parafraseren: je herhaalt in je eigen woorden wat de ander net gezegd heeft. Daarmee controleer je of je begrepen hebt wat de ander gezegd heeft. Het gaat over een klein stukje tekst, dat de ander verwoord heeft: ‘dus je zegt dat je gisteren een conflict met je begeleider had’.
BSL - WB_A4_1KMM
018
1
informatie verzamelen
19
Uitvoeren
Stel je vragen schriftelijk (bijvoorbeeld per mail) of mondeling in een gesprek of lessituatie.
Afronden
Neem je vragen mee naar je les of studieactiviteit.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen
Gebruik in een gesprek het ezelsbruggetje LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen. . Zorg ervoor dat je met je vragen aansluit op wat de ander vertelt. Als je je spontaan opgewelde vragen stelt, kan het zijn dat je niet aansluit en dat de ander het gevoel krijgt dat je niet luistert. Onthoud de andere vragen voor een later moment. . Pas op met ‘waarom’-vragen, deze kunnen bedreigend overkomen en het gevoel geven dat je de ander ter verantwoording roept. Dit hangt erg uit af van de toon waarop je de vraag stelt, een strenge toon geeft vaak een verdedigende reactie. . Stel geen vage vraag als je iets eng of moeilijk vindt, je nodigt de ander dan uit om onder het antwoord uit te komen. . Stel niet meerdere vragen tegelijk. Je gesprekspartner raakt hierdoor makkelijk in verwarring. . Vragen naar emoties hebben vaak wat introductie nodig, anders kan de ander zich er door overvallen voelen. Varianten voor het vragen stellen op papier: 1 De theorie in stukjes verdelen (bijvoorbeeld: ieder neemt een paragraaf of een hoofdstuk) om te lezen en vervolgens vragen te maken en te stellen aan medeleerlingen. 2 Dit kan ook in een kleine groepen: elke groep maakt vragen die door een andere groep beantwoord worden. 3 Vragen maken en gebruiken om een quiz te houden, bijvoorbeeld met juist/onjuistvragen of eenduidige antwoorden (anders is het moeilijk om te jureren). 4 Vragen maken als voorbereiding op een toets. Hiermee stel je de vragen die een docent zou kunnen stellen. 5 Vragen verzamelen in een doos of brievenbus. De docent beantwoordt elke les e´e´n of meer vragen. Oefen in kleine groepjes het stellen van vragen in een veilige situatie: zet verkeerd uitgevallen vragen om in goede vragen. .
Praktisch
Voorwaarden Materialen
Praktisch
Pen, papier of laptop wanneer je de vragen schriftelijk wilt voorbereiden. Groepsgrootte
Individueel, in tweetallen of in kleine groepen
BSL - WB_A4_1KMM
019
20
actief leren voor een beroep
Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de vorm of opdracht: . vragen voorbereiden voor een gesprek: 10-30 minuten; . vragen bij een tekst: 30-60 minuten.
Uitvoeringstijd
Afhankelijk van de gekozen vorm of opdracht. Voorbeelden .
.
Vragen maken bij de theorie over de anatomie en fysiologie van het hart (bij de kwalificatie Verpleegkundige). Vragen maken ter voorbereiding van een gesprek met een accountmanager (bij de kwalificatie Verkoper).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: hebben de vragen tot meer of betere kennis, inzicht, toepassing, analyse, verbinding of evaluatie geleid? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
020
1
informatie verzamelen
21
1.5 Informatie halen uit boeken, tijdschriften en kranten Wat is het?
Hoe doe ik het?
Boeken, tijdschriften, artikelen uit kranten of vakbladen zijn goede informatiebronnen. Ze zijn bruikbaar als je gericht wilt zoeken naar ideee¨n, foto’s wilt verzamelen of theorie wilt bestuderen. De informatie kun je daarna verwerken, bijvoorbeeld in een verslag of presentatie.
Voorbereiden .
.
.
Baken je onderwerp goed af en beperk je tot enkele trefwoorden. Zorg dat je weet wat je zoekt en waarom je het zoekt. Verzamel de boeken, tijdschriften en/of kranten die je wilt gebruiken. Maak gebruik van internet, (digitale) bibliotheek, mediatheek. Gebruik boeken die niet ouder zijn dan vijf jaar. Als je in tijdschriften en kranten zoekt, beperk je dan tot een bepaalde periode, bijvoorbeeld het afgelopen kalenderjaar. Kortom: gebruik de meest recente informatie.
Uitvoeren . .
.
Maak een eerste selectieronde: welke bronnen zijn bruikbaar? Leg de rest weg. Lees de informatie door en vat samen wat je denkt te kunnen gebruiken. Kopieer desgewenst de artikelen of knip uit wat je nodig hebt. Noteer direct waar je de informatie hebt gevonden. Maak een duidelijke bronvermelding.
Afronden .
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
. .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Controleer de gevonden informatie op tegenstrijdigheden of witte plekken in de informatie. Vul zonodig de informatie aan uit nieuwe bronnen. Voeg een bronvermelding toe.
In de literatuurvermelding onderaan een artikel vind je vaak nuttige tips voor nieuwe boeken of tijdschriften, waar je verder in kunt zoeken. Vermeld altijd de naam van de krant of het tijdschrift en ook de datum van uitgave en de jaargang. Dat geldt voor tekst en ook voor foto’s die je gebruikt. Als je (achtergrond)informatie uit een boek haalt, zoek dan in de inhoudsopgave voorin of in het trefwoordenregister achterin. Het trefwoordenregister in tijdschriften zit meestal in de laatste uitgave van een jaargang. Tekst kun je, net als foto’s, als illustratiemateriaal gebruiken. Schrijf de bron erbij. Als je specifieke informatie zoekt, bijvoorbeeld cijfermateriaal om je verhaal te ondersteunen, raadpleeg dan ook specifieke bronnen. Vraag daarnaar in de mediatheek. Zorg ervoor dat je wegwijs bent in het zoeksysteem van de mediatheek/bibliotheek. Welke soorten catalogi zijn er en welke wil je gebruiken (systematische catalogus, trefwoordencatalogus, auteurscatalogus, titelcatalogus)?
021
22
actief leren voor een beroep
.
.
Hoe kan het anders?
Je kunt ook ‘online’ zoeken in digitale bibliotheken, databanken genaamd. De meeste scholen hebben abonnementen op digitale vakbibliotheken die passen bij de eigen beroepsopleidingen. Het kan ook mogelijk zijn thuis in te loggen. Soms zul je boeken of tijdschriften moeten reserveren. Niet al het materiaal mag uitgeleend worden en zul je dan ter plekke moeten beoordelen of kopie¨ren.
Varianten
1 Mogelijkheden om de informatie te verwerken zijn: – een schema – een samenvatting – een verslag – een werkstuk – een mondelinge presentatie – een (foto)collage. 2 Elke leerling neemt een informatiebron voor zijn rekening (bijvoorbeeld: ieder neemt een boek of een tijdschrift) om uit te zoeken en te verwerken tot een presentatie aan medeleerlingen.
Praktisch
Voorwaarden Materialen
Praktisch
Boeken, tijdschriften, kranten, vakbladen enzovoort. Groepsgrootte
1-25 Voorbereidingstijd
geen
Uitvoeringstijd
1-2 uur Voorbeelden .
.
Die¨ten, een zoekopdracht in tijdschriften (bij de kwalificatie Helpende Zorg en Welzijn). Zuinig autorijden (bij de kwalificatie Autoverkoper).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft het verzamelen van informatie uit boeken, tijdschriften en kranten je geholpen om de informatie te vinden die je zocht? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt?
022
1
informatie verzamelen
23
1.6 Informatie halen uit een dvd/video of televisieprogramma Wat is het?
Hoe doe ik het?
Dvd’s, video’s, tv-programma’s zijn goede informatiebronnen. Ze zijn bruikbaar als je gericht wilt zoeken naar ideee¨n, een mening wilt vormen of kennis wilt maken met nieuwe situaties. De informatie kun je op een later moment gebruiken in een filmverslag of presentatie.
Voorbereiden Kiezen .
.
Baken je onderwerp goed af en beperk je tot enkele trefwoorden. Zorg dat je weet wat je zoekt en waarom je het zoekt. Beperk je tot een bepaalde periode, omdat de informatie anders verouderd kan zijn. Via bijvoorbeeld www.uitzendinggemist.nl en www.youtube.com is er veel filmmateriaal via internet terug te zoeken. Ook de openbare bibliotheek en de mediatheek van je opleiding beschikken over audiovisueel materiaal. Dit is in te zien via een (online) catalogus.
Uitvoeren Zoeken .
.
.
. .
Maak een eerste selectieronde: welk materiaal is bruikbaar? Leg de rest weg. Bekijk het beeldmateriaal en noteer wat voor jouw onderwerp interessant is en wat je denkt te kunnen gebruiken. Bekijk eerst het hele programma en daarna in delen. Zet de band stil en vat samen wat je denkt te kunnen gebruiken. Als je het niet kunt opnemen, maak dan ‘klad’aantekeningen terwijl je kijkt. Deze aantekeningen werk je meteen daarna uit. De informatie die je gevonden hebt kun je in eigen woorden verwerken in je tekst, maar je kunt stukjes tekst ook letterlijk aanhalen. Je citeert dan iemand en dat vermeld je. Kopieer desgewenst filmpjes of maak een samenstelling van wat je nodig hebt. Noteer welke informatie je waar gevonden hebt. Maak een duidelijke bronvermelding.
Presenteren .
.
Als je beeldmateriaal gebruikt om je onderwerp te presenteren, zorg dan dat je beschikt over een goede selectie met een duidelijk begin- en eindpunt. Zorg dat het op tijd klaar staat en controleer de apparatuur, zodat je zeker weet dat het allemaal werkt.
Afronden .
BSL - WB_A4_1KMM
Controleer het beeldmateriaal op kwaliteit.
023
24
actief leren voor een beroep Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
Hoe kan het anders?
Vermeld altijd de naam van het programma of film, de maker en het jaar van uitkomen. Als je specifieke informatie zoekt, bijvoorbeeld historische beelden, raadpleeg dan ook specifieke bronnen, zoals een historische vereniging, museum of stadsarchief.
Varianten
1 Mogelijkheden om de informatie te verwerken zijn: – een samenstelling van een aantal beelden (compilatie) – een mondelinge presentatie met daarin een filmfragment ter illustratie bij je thema. 2 Elke leerling neemt een taak voor zijn rekening (bijvoorbeeld: ieder neemt een tvprogramma of film) om uit te zoeken en te verwerken tot een presentatie aan medeleerlingen. 3 Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (www.nibg.nl, Hilversum) is een modern multimediamuseum plus archief met een grote keuze uit de Nederlandse televisiegeschiedenis.
Voorwaarden: Materialen Praktisch
Dvd- speler, videorecorder en televisie, dvd’s, videobanden, internetsites en televisieprogramma’s. Eventueel een brander en laptop (inclusief de juiste software) om materiaal te bewerken. Groepsgrootte
Alleen, in tweetallen of kleine groepen Voorbereidingstijd
30-60 minuten
Uitvoeringstijd
1-2 uur Voorbeelden . .
Spelende kinderen (bij de kwalificatie Sociaal cultureel werker). Nieuwe vormen (bij de kwalificatie Verkoop mobiliteitsbranche).
Wat heb ik geleerd? .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de informatie uit dvd/ video of televisie je geholpen aan een idee, mening of theorie. Heb je de informatie goed kunnen gebruiken in een filmverslag of presentatie? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld.
024
1
informatie verzamelen
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
25
Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
025
26
actief leren voor een beroep
1.7 Literatuurstudie Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een literatuurstudie is het bestuderen van bronnen om meer over een onderwerp te weten te komen. Met behulp van boeken, tijdschriften, internet, cd’s en dergelijke kun je je kennis uitbreiden, ideee¨n opdoen over een onderwerp of argumenten verzamelen voor een bepaalde mening. Het wordt ook wel literatuuronderzoek genoemd.
Voorbereiden .
.
Stel een zoekprofiel op. Dat wil zeggen: bepaal wat je zoekt en baken het af. Vertaal de beschrijving van je probleem in ‘zoektermen‘, die geschikt zijn als herkenningswoord en dus als ingang bij het zoeken naar literatuur. Verzamel ook aanverwante termen en begrippen en woorden met dezelfde betekenis. Verdeel, als je in tweetallen werkt, de taken.
Uitvoeren .
. .
.
Zoek systematisch met behulp van de zoektermen in de door jou verzamelde bronnen naar de informatie. Begin met het orie¨nterend lezen van de literatuur. Kijk bij deze literatuur of er in de literatuurverwijzing voor jou bruikbare literatuur staat. Dit is het zogeheten ‘sneeuwbaleffect‘. Beoordeel of het materiaal bruikbaar is voor jouw doel en noteer direct waar de tekst over gaat. Zo kun je later gemakkelijker beslissen of het nuttig is voor jouw vraag.
Afronden .
.
.
.
Verwerk de literatuur die je gevonden hebt op de manier die past bij je opdracht. Maak een samenvatting, bereid je voor op een werkstuk of een mondelinge presentatie (bijvoorbeeld voor stap 7 van de 7-sprong). Kijk terug naar je oorspronkelijke opdracht. Geeft de literatuur nu antwoord op je vraag: heb je ideee¨n verzameld, heb je je kennis uitgebreid, heb je de juiste argumenten verzameld? Zo nee, zoek dan verder. Noteer nauwkeurig je bronnen, dat wil zeggen: vermeld in volgorde: auteur(s), jaartal van publicatie, titel, uitgever, plaats van uitgave. Noteer literatuur als volgt:
Boeken
Auteur, voorletter(s) (geen academische titels), jaartal tussen haakjes, TITEL van de publicatie, plaats en uitgeverij. Voorbeeld: – Baarda, D.B. & M.P.M. de Goede (2001). Basisboek Methoden en Technieken. Houten: Wolters-Noordhoff
BSL - WB_A4_1KMM
026
1
informatie verzamelen
27
Tijdschrift- of krantenartikel
Auteur, voorletter(s) (geen academische. titels), TITEL van de publicatie. Naam tijdschrift of krant. Nummer, jaargang, pag artikel. Voorbeeld: – Bush. R.F., F. Hair & P.J. Solomon. (1979). Consumers’ level of prejudice and response to black models in advertisements. Journal of Marketing Research (vol. 16: 341-345). Internetpagina
Webadres en datum van het bezoeken van de website Voorbeeld: www.leren.nl, 29 februari 2008 . Vermeld op de literatuurlijst alle literatuur die je hebt bestudeerd. Het gaat daarbij niet alleen om boeken of tijdschriften, maar ook om krantenartikelen en internetpagina’s. Deze lijst doe je in je eindrapport.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
.
.
. .
Hoe kan het anders?
Om goed naar informatie te kunnen zoeken is het handig om naar een mediatheek/ bibliotheek te gaan. Hoe groter de ‘theek’ hoe meer kans van slagen. Zorg ervoor dat je wegwijs bent in het zoeksysteem van de mediatheek/bibliotheek. Welke soorten catalogi zijn er en welke wil je gebruiken (systematische catalogus, trefwoordencatalogus, auteurscatalogus, titelcatalogus)? Je kunt ook ‘online’ zoeken in digitale bibliotheken, databanken genaamd. De meeste scholen hebben abonnementen op digitale vakbibliotheken, passend bij de eigen beroepsopleidingen. Het kan ook mogelijk zijn thuis in te loggen. Soms zul je boeken of tijdschriften moeten reserveren. Niet al het materaal mag uitgeleend worden en zul je dan ter plekke moeten beoordelen of kopie¨ren. Gebruik zoveel mogelijk de nieuwste informatie, dus kijk naar het jaar van publicatie. Maak onderscheid tussen betrouwbare en onbetrouwbare informatie. Onbetrouwbare informatie is gedateerd, niet volledig, niet kloppend en kan tot gevolg hebben dat je verkeerde conclusies trekt. Als je iemand letterlijk aanhaalt, dat wil zeggen citeert, vermeld je dat. Deze activiteit staat of valt bij goed lezen en samenvatten (zie 1.1 Lezen en 2.2 Samenvatten). Vooral bij het aanleren van deze activiteit is het belangrijk dat je hier specifiek aandacht aan geeft.
Varianten
1 Een literatuurstudie verdelen over een aantal leerlingen maakt het werk lichter. Wel is het belangrijk dat je de taken onderling goed verdeelt, zodat je geen dingen dubbel doet. 2 Een tekst herschrijven in leesbaar Nederlands. 3 Aan de hand van de literatuur vragen stellen en die zelf of door anderen (in kleine groepjes) laten beantwoorden.
BSL - WB_A4_1KMM
027
28
actief leren voor een beroep Praktisch
Voorwaarden Materialen
Praktisch
Pen, papier, pasje voor de mediatheek/bibliotheek, inlogcodes voor digitale databanken. Groepsgrootte
Individueel of in tweetallen. Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de grootte van het onderwerp van literatuurstudie 1-2 uur.
Uitvoeringstijd
2-10 uur Voorbeelden . .
Klachtenprocedures (bij de kwalificatie Luchtvaartlogisticus). Terrorismebestrijding in Nederland vanaf 2001 (bij de kwalificatie Vrede en veiligheid).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de literatuurstudie geleid tot uitbreiding van je kennis, nieuwe ideee¨n of de juiste argumenten? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met duidelijk voorbeelden. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
028
1
informatie verzamelen
29
1.8 Telefoneren Wat is het?
Hoe doe ik het?
De (mobiele) telefoon is een belangrijk communicatiemiddel. Je kunt snel informatie vragen en geven. Omdat je elkaar niet kunt zien moet je duidelijk zijn in wat je zegt. Een goed stemgebruik maakt dat je beter te verstaan bent. Er bestaat zoiets als ‘telefoonetiquette‘: omgangsregels voor juist telefoongebruik. Deze regels gaan over taalgebruik en een correcte afhandeling van telefoongesprekken.
Voorbereiden Bellen
Bereid je voor op een telefoongesprek met behulp van deze vragen: – Wat is het onderwerp? – Wat wil je weten? – Met wie wil je spreken? – Wie komt nog meer in aanmerking? – Voor wie wil je eventueel bericht achterlaten of bel je zelf terug? Bereid je praktisch voor: – Heb je op dit moment voldoende tijd hebt voor dit gesprek? – Is het voor de ander ook een geschikt moment? – Heb je een rustige plek om te bellen? – Heb je voldoende beltegoed (als je mobiel belt)? – Heb je het juiste telefoonnummer? – Heb je pen en papier bij de hand? – Heb je de benodigde papieren/brieven/documenten/gegevens klaar liggen?
Uitvoeren . .
. . .
. . . .
.
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Zorg ervoor dat je niet gestoord wordt tijdens het telefoongesprek. Begroet de persoon die de telefoon opneemt, dat geeft je gesprekspartner de kans om even aan je stem te wennen, waardoor hij je naam goed zal verstaan (goedemorgen, goedemiddag enz.). Onthoud (of noteer) de naam van degene aan de andere kant van de lijn. Spreek vriendelijk. Speek duidelijk en niet te snel. Bedenk dat je gesprekspartner je niet kan zien en dus alleen op het geluid van je stem af moet gaan. Maak duidelijk wie je bent en wie je wilt spreken of waarom je belt. Vraag of het moment goed gekozen is of wanneer het wel schikt. Excuseer je als het niet het goede moment is. Zorg dat degene met wie je het gesprek voert, jouw naam goed heeft verstaan en weet waarover het gaat. Als je het gesprek kunt voeren met de juiste persoon: – houd je vragen of aantekeningen erbij. – schrijf belangrijke dingen op. – neem de tijd om je punten en vragen af te werken. Bedank je gesprekspartner. Groet de ander voor je het gesprek afbreekt.
029
30
actief leren voor een beroep
Gebeld worden . .
.
Zeg duidelijk je naam als je de telefoon aanneemt. Als je weet dat je teruggebeld wordt: – zorg er dan voor dat je zelf de telefoon aanneemt of dat je anderen hebt laten weten dat jij teruggebeld wordt. – zorg ervoor dat je voorbereid bent: pen en papier, alle spullen bij de hand. Als je teruggebeld wordt op een moment dat het je niet uitkomt en je kunt dat zeggen, maak dat dan duidelijk en wees helder over het moment waarop het gesprek we´l kan plaatsvinden.
Doorverbinden . .
.
.
. .
Houd de wachttijd voor degene die belt kort. Als de lijn bezet is, vraag dan wat de beller wil: wachten of teruggebeld worden of een boodschap doorgeven. Schrijf de naam en het telefoonnummer van de beller op als hij teruggebeld wil worden. Als je wel kunt doorverbinden, noem dan de naam van degene met wie je de beller doorverbindt en ook omgekeerd: de naam van de beller tegen degene met wie wordt doorverbonden. Je stelt ze dus eigenlijk aan elkaar voor. Bedank de beller voor het wachten. Als de beller iemand wil spreken die niet in de buurt is, ga dan niet roepen, maar ga de persoon zoeken of halen of spreek af dat die persoon direct terugbelt.
Afronden . .
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
.
.
BSL - WB_A4_1KMM
Moet je terugbellen, noteer dan in je agenda wanneer je dat gaat doen. Als je het gesprek hebt kunnen voeren, werk dan de informatie uit. Orden de gegevens duidelijk. Noteer de naam van de persoon met wie je gesproken hebt, de datum en de gemaakte afspraken.
Als je telefoneert om informatie te vragen, bereid dan je vragen goed voor, zodat je niets vergeet. Terugbellen omdat je dingen vergeten bent komt niet zo sterk over als je bijvoorbeeld een stageplaats zoekt. Als je veel telefoontjes moet voeren en je moet daarbij aantekeningen maken, gebruik dan een koptelefoon of headset, zodat je je handen vrij hebt om te schrijven of gegevens in te voeren in een laptop of computer. Het klinkt misschien raar, maar glimlach tijdens het telefoneren. Hierdoor gaat je stem iets hoger klinken, wat aardiger klinkt voor je gesprekspartner. Spreek als het mogelijk is een voicemail in, maar houd er rekening mee dat je niet teruggebeld wordt. Bel zelf opnieuw. Zorg ervoor dat je met je vragen aansluit op wat de ander vertelt. Als je je spontaan opgewelde vragen stelt kan het zijn dat je niet aansluit en dat de ander het gevoel krijgt dat je niet luistert. Onthoud de andere vragen voor een later moment. Stel niet meerdere vragen tegelijk. Je gesprekspartner raakt hierdoor makkelijk in verwarring.
030
1
informatie verzamelen
Hoe kan het anders?
31
Varianten
1 Telefoongesprekken die je in je beroep moet voeren, kun je heel goed voorbereiden op school in een practicum aan de hand van casussen. Je oefent dan met behulp van een telefooncentrale of callcenter. 2 Als je iemand wat langer achter elkaar wilt spreken, bijvoorbeeld voor een interview, maak dan een afspraak voor het telefoongesprek. Dit kun je per mail of per telefoon doen.
Praktisch
Voorwaarden Materialen
Praktisch
Telefoonscript, pen, papier of (mobiele) telefoon evt. met headset. Groepsgrootte
Individueel, in tweetallen of in kleine groepen met observanten Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de vorm of opdracht: . vragen voorbereiden voor een telefoongesprek: 5-15 minuten.
Uitvoeringstijd
Afhankelijk van het aantal te voeren telefoontjes. Voorbeelden . .
Aan de telefoon, practicum (bij de kwalificatie Doktersassistente). Een stageplaats zoeken (bij elke kwalificatie mogelijk).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft het telefoongesprek tot de juiste informatie of een goed resultaat geleid? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt?
031
32
actief leren voor een beroep
1.9 Interviewen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een interview is een vraaggesprek waarin je informatie over een thema verzamelt. Er zijn verschillende soorten interviews, bijvoorbeeld de losse vorm, zoals je die vaak op tv en radio hoort en de interviews met een vastere vorm. De vragen zijn dan al meer of minder vastgelegd. In een enqueˆte liggen de vragen helemaal vast.
Voorbereiden .
. .
.
. .
Stel vast wat het doel van je interview is en welke gespreksthema’s je wilt bespreken. Houd rekening met de tijd die je beschikbaar hebt. Bereid het gesprek voor door het maken van vragen (zie 1.4 Vragen stellen). Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk en gebruik geen ingewikkelde taal. Breng een volgorde aan in de vragen. Stel eerst de algemene en inleidende vragen en daarna pas de vragen die dieper op het onderwerp ingaan. Zorg voor een goede openingsvraag. Maak een afspraak met de persoon die jou de beste informatie kan geven. Neem een blocnote, pen en papier of opnameapparatuur (in je mobiele telefoon?) mee naar het interview. Voor het opnemen moet je wel eerst toestemming vragen.
Uitvoeren . .
.
. . . .
Maak rustig kennis met de geı¨nterviewde en zorg voor een ontspannen sfeer. Houd het interview binnen de gestelde tijd met daarin de verschillende fasen: – begin, waarin je het doel, de tijd die je hebt en je gesprekthema’s vertelt. – midden, waarin je het thema verkent door doorvragen en samenvatten. – afsluiting, waarin je het gesprek samenvat. Gebruik verschillende typen vragen door elkaar: – open vragen waarop iemand een open antwoord kan geven (kost over het algemeen meer tijd). – gesloten vragen die alleen met ja of nee te beantwoorden zijn (geschikt om de geı¨nterviewde een stellige uitspraak te ontlokken). Spreek af hoe je met gegevens zult omgaan. Mag je namen gebruiken? Wil de geı¨nterviewde het eindresultaat nog lezen voordat het gepubliceerd wordt? Moeten er nog foto’s worden gemaakt? Doe dit nu of maak een nieuwe afspraak. Bedank de geı¨nterviewde voor zijn tijd en aandacht.
Afronden .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Werk het interview zo snel mogelijk uit. Je weet dan beter hoe het gesprek is verlopen en wat de sfeer was. Ook je eigen aantekeningen begrijp je dan beter. Zorg dat je de afspraak nakomt met de geı¨nterviewde over de inzage in het eindresultaat.
032
1
informatie verzamelen
33
Aandachtspunten om missers in een gesprek te voorkomen .
.
.
.
. .
Hoe kan het anders?
Het kan handig zijn om je gesprekspartner al op de hoogte te stellen van de thema’s en de vragen die je wilt gaan stellen. Zo kan hij zich goed voorbereiden en voelt hij zich niet overvallen. Gebruik in een gesprek het ezelsbruggetje LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen. Zorg ervoor dat je aansluit met je vragen op wat de ander vertelt. Als je de spontaan opgekomen vragen stelt kan het zijn dat je niet aansluit en dat de ander het gevoel krijgt dat je niet luistert. Onthoud de andere vragen voor een later moment. Pas ervoor op dat je geen waardeoordelen (afkeuringen of goedkeuringen) in je vragen stopt. Je moet je blijven concentreren op de informatie. Jouw mening is nu niet aan de orde. Vermijd suggestieve vragen waarin jij je eigen invulling geeft. Vragen naar emoties hebben vaak wat introductie nodig, anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen.
Varianten
1 Een interview met een groepsgenoot is een leuke kennismaking met een opleiding. 2 Als het moeilijk is om een afspraak te maken om iemand te ontmoeten voor een interview, kun je voorstellen een telefonisch interview op afspraak te houden. 3 Als je met twee leerlingen een interview houdt kun je de taken verdelen: de e´e´n vraagt en de ander noteert. Ook kun je elkaar aanvullen. 4 Een interview over hetzelfde thema met verschillende mensen kan uiteenlopende informatie opleveren. Dit kan boeiend vergelijkingsmateriaal zijn. 5 Als je wat meer ervaring hebt, kun je ook werken met een gespreksagenda. Je gebruikt dan geen uitgeschreven vragen voor je interview, maar alleen een lijstje met gesprekspunten.
Praktisch
Voorwaarden Materialen
Blocnote, pen, papier of opnameapparatuur Groepsgrootte
Individueel of in tweetallen Voorbereidingstijd
30-60 minuten Uitvoeringstijd . .
BSL - WB_A4_1KMM
interview afnemen: 30-60 minuten interview uitwerken: 2-3 uur
033
34
actief leren voor een beroep
Voorbeelden .
.
Interview een ervaren mediavormgever over zijn loopbaan (bij de kwalificatie Mediavormgever). Interview een lid van de Medezeggenschapsraad van de school over de agenda van het komend jaar (bij het profiel Burgerschapscompetenties).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft het interview tot meer informatie over het thema geleid? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
034
1
informatie verzamelen
35
1.10 ˆte houden Enque Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een enqueˆte is een vragenlijst met vastgestelde vragen die je aan verschillende mensen voorlegt. Door het houden van een enqueˆte verzamel je informatie over een van te voren bepaald thema. Uit de antwoorden die je krijgt op de vragen wil je conclusies trekken over het onderwerp dat je onderzoekt. Een evaluatieformulier na een lesperiode of module is ook een vorm van enqueˆte. Een enqueˆte kan mondeling of schriftelijk gehouden worden. Je kunt een enqueˆte afnemen bij zomaar een groep mensen (willekeurig gekozen), zoals winkelend publiek en bij mensen die bij een bepaalde groep horen, zoals lezers van een bepaald tijdschrift.
Voorbereiden .
.
.
.
.
. .
.
.
Stel vast wat het doel van je enqueˆte is en welke onderwerpen daarin voor moeten komen. Gaat het om krijgen van informatie of om te onderzoeken of een bepaald idee/veronderstelling klopt? Zorg dat je weet wat je probleemstelling is. Als je het probleem dat je wilt onderzoeken helder hebt, weet je ook beter welke vragen je wilt stellen. Bepaal je onderzoeksgroep, dat wil zeggen: bij wie ga je de enqueˆte afnemen? Stel vast hoeveel mensen je minimaal en maximaal een enqueˆte wilt afnemen om straks conclusies te mogen trekken. Maak een plan van aanpak. Ga je met je vragenlijsten de straat op, bel mensen of gebruik je een papieren of digitale vragenlijst. Hoe zorg je ervoor dat het je zoveel mogelijk antwoorden krijgt (= respons)? Bedenk van tevoren hoe je de informatie kunt verwerken voor het doel dat je gesteld hebt. Maak vragen. Noteer eerst de algemene en inleidende vragen en daarna pas de vragen die dieper op het onderwerp ingaan. Maak een lijst met vragen waaruit je een keuze kunt maken. Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk en gebruik geen ingewikkelde taal. Werk de enqueˆte uit op een leesbare en overzichtelijke manier. Zorg dat er voldoende ruimte is om de antwoorden op te schrijven of aan te kruisen. Bedenk hoe je iemand bij wie je een enqueˆte wilt afnemen wilt benaderen. Houd het vriendelijk en kort. Vermenigvuldig de enqueˆte of plaats hem in een digitale omgeving.
Uitvoeren . . .
.
.
Geef een korte introductie (mondeling, schriftelijk/digitaal). Houd de mondelinge enqueˆte binnen de gestelde tijd. Ga zorgvuldig om met de gegevens die je verzamelt. Bewaak waar nodig de privacy van mensen. Houd bij hoeveel enqueˆtes je afneemt, uitzet of opstuurt en hoeveel antwoorden je krijgt. Bedank de gee¨nqueˆteerde voor zijn tijd en medewerking.
Afronden .
BSL - WB_A4_1KMM
Werk de enqueˆtes uit. Kijk of je verbanden kunt leggen tussen de verschillende uitkomsten. Trek conclusies.
035
36
actief leren voor een beroep
.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
. .
.
.
.
.
.
.
.
Hoe kan het anders?
Verwerk je bevindingen in een verslag. Vermeld hoeveel personen gereageerd hebben en dus in je onderzoek betrokken zijn. Vermeld ook hoeveel personen niet gereageerd hebben. Leg uit wat je probleemstelling of je veronderstelling was en welke conclusies je nu denkt te kunnen trekken. Kun je aanbevelingen geven op grond van de uitkomsten? Heeft het zin verder onderzoek te doen?
Houd bij het maken van vragen het doel van je enqueˆte goed in de gaten. Bereik je dat met deze vragen? Zijn de vragen duidelijk? Stel je open vragen waarop iemand een open antwoord kan geven of gesloten vragen die alleen met ja of nee te beantwoorden zijn, of gebruik je ze door elkaar? Het is handig om het soort vragen bij elkaar te zetten. Kun je bij open vragen het antwoord opschrijven, terwijl iemand je antwoord geeft? Hebben de mensen die ondervraagd worden nog de gelegenheid om zelf iets in te vullen of aan te vullen? Beperk het gebruik van open vragen, omdat het verwerken van de gegevens vaak veel tijd kost en de antwoorden soms moeilijk te verklaren zijn. Een lange enqueˆte nodigt niet erg uit om mee te doen. Voor een korte enqueˆte zijn mensen makkelijker over te halen. Het is raadzaam de enqueˆte eerst bij enkele personen als proef af te nemen. Dat geeft jou de mogelijkheid om nog enkele vragen bij te stellen. Bedenk dat mensen niet altijd moeite willen doen voor een enqueˆte. Maak het ze zo makkelijk mogelijk. Stuur bijvoorbeeld bij een papieren vragenlijst een antwoordenvelop met porto mee. Je kunt de medewerking om deel te nemen aan een enqueˆte stimuleren door na afloop een kleine beloning te geven of iets onder de deelnemers te verloten. Pas ervoor op dat je bij een mondelinge enqueˆte geen waardeoordelen (afkeuringen of goedkeuringen) in je vragen stopt. Je moet je blijven concentreren op de informatie. Jouw mening is nu niet aan de orde. Vragen naar emoties hebben vaak wat introductie nodig (in de tekst of mondeling toegelicht), anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen.
Varianten
1 Als het moeilijk is om iemand te ontmoeten voor een enqueˆte, kun je voorstellen een telefonische enqueˆte op afspraak te houden. 2 Vragen maken kun je alleen doen of in een groepje. Als je met twee leerlingen een mondelinge enqueˆte houdt kun je de taken verdelen: de e´e´n vraagt en de ander noteert. 3 Een schriftelijke enqueˆte kan per mail verstuurd worden , maar ook op internet geplaatst worden. 4 Bij mondelinge enqueˆtes kan het handig zijn om met antwoordkaarten te werken, waarop de verschillende mogelijkheden staan die een gee¨nqueˆteerde kan kiezen. Een lange opsomming is namelijk lastig te onthouden.
Praktisch
Voorwaarden Materialen
Blocnote, pen, papier of (digitale) enqueˆteformulieren
BSL - WB_A4_1KMM
036
1
informatie verzamelen
37
Groepsgrootte
Individueel of in tweetallen
Voorbereidingstijd
1-4 uur Uitvoeringstijd . .
(Mondeling) enqueˆte afnemen: 5-20 minuten. Enqueˆte uitwerken: 2-4 uur.
Voorbeelden .
.
Een online enqueˆte als onderdeel van een klanttevredenheidsonderzoek voor een digitale dienst (bij de kwalificatie Medewerker informatiedienstverlening). Enqueˆte Kinderen bij de tandarts (bij de kwalificatie Tandartsassistente).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de enqueˆte tot meer informatie over het thema of een bevestiging van je idee/veronderstelling geleid? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
037
38
actief leren voor een beroep
1.11 Op excursie of werkbezoek gaan Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een excursie is een voorbereide en doelgerichte reis naar een plaats die raakvlakken heeft met je beroep. Met een werkbezoek bezoek je de werkplek zelf. Het doel van beide bezoeken is dat je informatie kunt verzamelen en dat je ziet hoe bepaalde zaken in de praktijk werken.
Voorbereiden . .
. .
.
.
Bepaal het doel en het thema van de excursie of het werkbezoek. Bereid je voor op het onderwerp door het lezen van literatuur, folders, bekijken van websites, films, foto’s. Vorm zonodig groepjes. Maak afspraken over wat je tijdens je bezoek gaat doen: Zorg dat je de benodigde materialen beschikbaar hebt om foto’s te maken, te observeren, verslag te doen, gesprekken te voeren, te interviewen enzovoort. Maak afspraken over hoe je het bezoek zult gaan verwerken, zoals bijvoorbeeld in een presentatie of een verslag. Bereid je voor op de organisatie van het bezoek. Regel de volgende zaken goed: – een tijdsplanning (duur, start en einde) – de reis en het vervoer – eten en/of drinken – de financie¨n – de communicatie over de excursie of het werkbezoek – de reisdocumenten en ID-kaart/paspoort.
Uitvoeren . .
. .
.
Ga op pad: ga op excursie of op werkbezoek. Kijk en luister aandachtig. Richt je aandacht vooral op zaken die je alleen ter plekke te weten kunt komen of kunt zien. Doe de activiteiten zoals je die hebt afgesproken in de voorbereiding. Bedank (als dat van toepassing is) de mensen die je/jullie ontvangen hebben voor hun tijd en inzet. Vraag zonodig de begeleidend docent om uitleg of om hulp bij het oplossen van problemen.
Afronden .
.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
BSL - WB_A4_1KMM
Werk zo snel mogelijk, liefst dezelfde dag, je aantekeningen uit en vul de informatie, als die onvolledig of onduidelijk is, aan met behulp van andere bronnen. Schrijf ze niet over, dat kost te veel tijd, maar controleer ze wel op leesbaarheid. Bereid je vervolgens voor op de verwerking van het bezoek, zoals je die in de voorbereiding hebt afgesproken.
Wees actief in de voorbereiding. Dit heeft als voordeel dat je niet voor verrassingen komt te staan. Ook kun je zo je invloed gebruiken om het programma naar je hand te zetten. Zo zal het beter passen bij wat jij wilt of nodig hebt.
038
1
informatie verzamelen
.
.
.
.
. .
.
Hoe kan het anders?
39
Een overladen programma werkt niet prettig. Kijk goed of er voldoende tijd is voor elk onderdeel. Liever wat minder activiteiten met genoeg tijd en ontspanning, dan meer activiteiten en daardoor stress. Wees je ervan bewust dat je door je werkbezoek of excursie jezelf als persoon laat zien, maar ook dat je je opleiding vertegenwoordigt. Hoe wil jij overkomen? Hoe wil jij je opleiding vertegenwoordigen? Stem daar je gedrag op af. Maak afspraken binnen de groep over bereikbaar zijn en wat je moet doen als je iemand ‘kwijt’ bent. Er zijn instellingen en bedrijven die ingesteld zijn op het ontvangen van groepen. Als er al een bepaald programma is, hoef je niet ‘het wiel opnieuw uit te vinden’. Als je zelf foto’s gaat maken: kijk nog eens bij 5.4 Fotograferen. Als je informatie nodig hebt voor een verslag, zorg dan dat je al in grote lijnen een idee hebt hoe de opbouw ervan zal zijn. Vergoedt de school de (reis-)kosten die je maakt voor dit bezoek? Bewaar dan de bewijzen zoals bonnetjes en treinkaartjes.
Varianten
1 Groepjes leerlingen hebben binnen de excursie of het werkbezoek ieder een eigen opdracht met een eigen karakter. De opdrachten samen vormen een afgerond geheel. 2 Een educatieve speurtocht kan een variant zijn om een bepaalde omgeving te leren kennen: een centrale bibliotheek of een historische binnenstad.
Praktisch
Voorwaarden Materialen
Pen en papier, fototoestel. Groepsgrootte
1-100 Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de bestemming.
Uitvoeringstijd
Minimaal 2 uur, verder is het afhankelijk van de bestemming en duur van het bezoek. Voorbeelden .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Een excursie naar het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum (bij de kwalificatie Mediavormgever). Een werkbezoek aan het Hilton hotel (bij de kwalificatie Gastheer).
039
40
actief leren voor een beroep
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de excursie of het werkbezoek je de juiste informatie opgeleverd of je dichter bij de praktijk gebracht? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
040
1
informatie verzamelen
41
1.12 Verzamelen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een verzameling of collectie is dat wat ontstaat door actief te verzamelen. Door het verzamelen en het tonen van voorwerpen, afbeeldingen of ander materiaal kun je verschillende aspecten van een onderwerp laten zien. Ook kun je de geschiedenis van iets in beeld brengen.
Voorbereiden . .
.
Bepaal het doel en het thema. Zoek in verschillende bronnen en media naar vindplaatsen van het onderwerp van je keuze. Deze vindplaatsen kunnen zeer uiteenlopend zijn: van de natuur, bibliotheek tot internet (tweedehands verkoopsites). Vorm zonodig groepjes. Maak afspraken over: – de taakverdeling – de periode van verzamelen – hoe je de verzameling zult gaan tonen (tentoonstelling, vitrine of een fotoreportage?) – hoe je de verzameling kan bewaren (een bewaarsysteem?).
Uitvoeren . .
Doe de activiteiten zoals je die hebt afgesproken in de voorbereiding. Verzamel de voorwerpen, afbeeldingen of ander materiaal.
Afronden .
. .
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen . .
. .
Hoe kan het anders?
Bereid je vervolgens voor op het tonen van de verzameling, zoals je die in de voorbereiding hebt afgesproken. Bepaal met elkaar de volgorde en opstelling, zodat alles overzichtelijk is. Zorg voor duidelijke onderschriften.
Een goed afgebakende keuze van je verzameling maakt de verzameling bijzonder. Op verzamelaars.startpagina.nl kun je ideee¨n opdoen over verzamelen, bewaren en tentoonstellen. Als je zelf foto’s gaat maken: kijk nog eens bij 5.4 Fotograferen. Je kunt voorwerpen, afbeeldingen of materialen ook in bruikleen vragen. Maak goede afspraken over eventueel vervoer, de termijn van lenen en het bewaren.
Varianten
1 Groepjes leerlingen hebben binnen een thema ieder een eigen opdracht met een eigen karakter. De opdrachten samen vormen een afgerond geheel binnen de verzameling. 2 Het aanleggen van een verzameling kan langere tijd duren. Als je hier aan het begin van je opleiding al mee start, heb je een langere periode om te verzamelen.
BSL - WB_A4_1KMM
041
42
actief leren voor een beroep Praktisch
Voorwaarden Materialen
Pen en papier, eventueel fototoestel, andere materialen zijn afhankelijk van het soort verzameling. Groepsgrootte
Alleen of in kleine groepjes. Voorbereidingstijd
1-2 uur
Uitvoeringstijd
Variabel Voorbeelden . .
Een verzameling visitekaartjes (bij de kwalificatie Grafisch vormgever). Soorten hout (bij de kwalificatie Parketteur).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de verzameling je de verschillende aspecten van het onderwerp laten zien of de geschiedenis ervan in beeld gebracht? Waaruit blijkt dat? Motiveer je antwoord met een duidelijk voorbeeld. Wat verliep goed en wat verliep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Welke aandachtspunten heb je als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
042