1
Informatie verzamelen
1 Lezen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Om op een goede en handige manier een artikel uit een tijdschrift of welke andere tekst dan ook te lezen kun je een bepaalde manier van lezen toepassen: een leesstrategie. Een leesstrategie zegt iets over de manier waarop je een tekst in je gaat opnemen. Zie het als een plan.
Voorbereiden
Vraag je af waarom je de tekst wilt lezen. Wil je dit: . om te beoordelen of het de moeite waard is om verder te lezen? (zie stappenplan ORIE¨NTEREN) . om antwoord te vinden op een korte vraag? (zie stappenplan ZOEKEN) . om de grote lijn van een tekst te kennen? (zie stappenplan GLOBAAL LEZEN) . om alles precies te weten? (zie stappenplan STUDEREND LEZEN) . om een mening over de inhoud te geven? (zie stappenplan KRITISCH LEZEN). Zoek uit waar de tekst over gaat. Het is handig als je weet wat het doel is van een tekst. De meeste teksten over een serieus onderwerp zijn bedoeld om informatie over te brengen: ‘informatieve teksten’. Sommige reclameteksten lijken met opzet op informatieve teksten. Voorbeelden hiervan zijn de zogeheten ‘advertorials’ die je in vakbladen vindt. Zoek naar de hoofdzaken in een tekst. Hoofdzaken zijn termen, begrippen en situaties. Bijzaken zijn definities, voorbeelden en beschrijvingen. Hoofdzaken zijn vaak te vinden op de volgende plaatsen: . in de titel . in de ondertitel . de vet of cursief gedrukte eerste alinea . in de tussenkopjes . in de laatste alinea . opvallend gedrukte woorden (cursief, vet of GROOT) . de afbeeldingen (tekeningen, foto’s of grafieken). Herken de alinea’s. Een alinea kun je herkennen omdat er op een nieuwe regel begonnen wordt. Soms springt die eerste regel in, dat wil zeggen dat de regel een beetje meer naar het midden begint. Het komt ook voor dat er boven een nieuwe alinea een regel open is gelaten. In een nieuwe alinea staat nieuwe informatie, vaak samengevat in een kernzin. Dit is vaak de eerste of de laatste zin. De kernzin bevat vaak de belangrijkste begrippen, de kernwoorden.
BSL - WB_A4_1KMM
007
8
actief leren voor een beroep
Verbindingswoorden voegen twee zinnen aan elkaar. Voorbeelden van voegwoorden zijn: omdat, doordat, voordat, nadat, en, of, maar. Voegwoorden geven informatie over de betekenis van de tekst: omdat ? reden; doordat ? oorzaak; voordat, nadat ? tijd; en ?opsomming; of ?keuze; maar ? tegenstelling. De volgende ordening kom je vaak tegen in alinea’s: . vroeger – nu – toekomst . wat – wie – waar – wanneer – waarvoor . probleem – oorzaak – doel – actie – resultaat . probleem – oorzaak – gevolg – conclusie . probleem – oplossing – voordeel – nadeel – advies.
Uitvoeren
Volg het stappenplan van je keuze: leesstrategiee¨ n (stappenplannen) stappenplan oriE¨ nteren .
. .
Lees de titel, de cursief of vetgedrukte eerste alinea, de tussenkopjes, de afbeeldingen en veel voorkomende woorden. Bepaal of de tekst voor jouw doel geschikt is. Ga, afhankelijk van je doel, verder met een van de volgende stappenplannen.
stappenplan zoeken . . .
.
Orie¨nteer je op de tekst volgens stappenplan ORIE¨NTEREN. Lees je vraag. Zoek je antwoord door in de tekst te kijken naar tussenkopjes en anders gedrukte woorden. Zoek in de alinea’s naar kernzinnen en kernwoorden. Stop met lezen als je je antwoord gevonden hebt.
stappenplan globaal lezen . . . .
Orie¨nteer je op de tekst volgens stappenplan ORIE¨NTEREN. Lees de hele tekst door (‘gewoon’ lezen, zoals in een leesboek). Let op de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en alinea’s. Noteer per alinea de belangrijkste zaken in trefwoorden
of .
Markeer met een lichtgevende stift de belangrijkste zaken. Markeer niet te veel, alleen de kernzin en kernwoorden.
stappenplan studerend lezen . .
Neem de tekst door volgens stappenplan GLOBAAL LEZEN. Noteer per alinea in de belangrijkste zaken in trefwoorden
of . . . .
BSL - WB_A4_1KMM
Markeer met een lichtgevende stift de belangrijkste zaken. Markeer niet te veel, beperk je tot de kernzin en kernwoorden. Zoek de betekenis van de woorden die je niet kent. Maak een samenvatting van elke alinea. Er zijn verschillende manieren om een tekst samen te vatten. Je kunt: – de hoofdzaken noteren;
008
1
informatie verzamelen
9
– je conclusies formuleren (geef de oorzaken en gevolgen aan); – een schema maken (‘woordspin’), een tekening of een ‘mindmap’ (een visueel schema) van de inhoud; – de kern noteren (maximaal 30 woorden); – je mening noteren over de tekst, met argumenten; – de hoofdzaken, conclusies en je mening aan een ander beschrijven. stappenplan kritisch lezen . .
.
Bestudeer de tekst volgens stappenplan STUDEREND LEZEN. Stel jezelf vragen over de tekst: is dit waar, waarom is dat zo, waarom is dit belangrijk, snap ik waarom dit zo is, wat zijn de feiten en wat de meningen, welke voor- en nadelen zijn er, is de informatie betrouwbaar, zijn er nog andere bronnen? Enzovoort. Noteer je vragen en opmerkingen en je eigen mening.
Afronden
Neem je vragen en opmerkingen bij de tekst en je mening mee naar je les of studieactiviteit. Neem ook je argumenten mee.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
Een goede voorbereiding is het halve werk: zoek de juiste boeken, tijdschriften en websites Probeer uit wat jij prettig vindt: vragen en aantekeningen noteren in de tekst, in een schrijfblok of met behulp van een laptop. Een goede houding en omgeving (muziek aan of juist uit?) en goede verlichting helpen bij aandachtig lezen.
Zo kan het ook
1 De leerlingen verdelen de theorie in stukjes. Bijvoorbeeld: ieder neemt een hoofdstuk of een deel van een hoofdstuk om te lezen en vervolgens te vertellen aan medeleerlingen. 2 Je geeft je aantekeningen weer in een schema of mindmap.
Voorwaarden materialen
Pen en papier of laptop, markeerstift. groepsgrootte
Alleen. voorbereidingstijd
Geen.
BSL - WB_A4_1KMM
009
10
actief leren voor een beroep
uitvoeringstijd
Afhankelijk van de leesstrategie: hoe beter je leest, hoe meer tijd je nodig hebt. Bij studerend lezen kun je maar een paar bladzijden per uur halen.
Voorbeelden .
.
Globaal lezen bij een inleiding in de restauratietechniek (bij de kwalificatie Schilder). Studerend lezen bij een hoofdstuk over kitten en beschermingsmaterialen (bij de kwalificatie Autoschadehersteller).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heb je de informatie begrepen, in je opgenomen en verwerkt? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt?
010
1
informatie verzamelen
11
2 Aantekeningen maken tijdens een klassikale les Wat is het?
Hoe doe ik het?
Bij het maken van aantekeningen zet je de informatie van de docent op papier, zodat je later de opbouw van het verhaal en de hoofdpunten kunt teruglezen.
Voorbereiden . .
Ga zo zitten dat je de docent goed kunt horen en zien. Zorg dat je de vragen of opmerkingen over de stof die de docent gaat bespreken bij de hand hebt. Dan kun je die op een passend moment bespreken.
Uitvoeren .
.
.
.
Schrijf mee met het verhaal van de docent. Geef niet letterlijk, maar in grote lijnen weer wat hij/zij vertelt. Maak gebruik van afkortingen en figuurtjes die voor jou begrijpelijk zijn, zoals: <, >, ?, $, &, ,, <, +, -, enzovoort. Noteer de verwijzingen naar de boeken, tijdschriften en websites die de docent opgeeft. Dan kun je die later nazoeken. Stel de vragen die je al op een eerder moment bij de theorie hebt voorbereid.
Afronden .
.
Handige tips
Lees voordat je de ruimte verlaat je aantekeningen door. Stel vragen aan de docent als informatie voor jou nog onduidelijk is. Werk zo nodig (als de informatie onvolledig of onduidelijk is) je aantekeningen uit en vul ze aan met behulp van je boek of andere bronnen. Schrijf ze niet over, dat kost te veel tijd, maar kijk wel of je aantekeningen goed leesbaar zijn.
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
Ga ervan uit dat de docent de theorie behandelt volgens een vaste opbouw in de volgende volgorde: inleiding, kern en afsluiting/samenvatting. Ook als de docent zelf geen vragen stelt aan de leerlingen, kun jij om verduidelijking of voorbeelden vragen. Als tijdens het college de aandacht van jou of je groepsgenoten verslapt, kun je de docent om een pauze vragen. Passief luisteren houdt geen mens lang vol. Gebruik in geval van een PowerPoint-presentatie de prints van de sheets om aantekeningen te maken. Je kunt om de sheets vragen bij het begin van de les, of ze van een elektronische leeromgeving halen, waar ze van tevoren op zijn gezet.
Zo kan het ook
1 De leerlingen verdelen de tekst in stukjes (bijvoorbeeld: ieder neemt een hoofdstuk of een deel van een hoofdstuk) om te presenteren/uit te leggen aan medeleerlingen. 2 De docent betrekt zijn leerlingen bij de les en stelt prikkelende vragen, die de leerlingen actief houden.
BSL - WB_A4_1KMM
011
12
actief leren voor een beroep
3 De theorie is toegepast op een voorbeeld uit de praktijk van jou of van een medeleerling. 4 Als voorbeeld van de theorie laat de docent een videofragment of filmpje zien. 5 Je neemt de les op met opnameapparatuur (in overleg met de docent) en je maakt aantekeningen bij het afspelen van het geluidsfragment. Voorwaarden materialen
Pen en papier of laptop, zo nodig opnameapparatuur. groepsgrootte
10 - 100 (of meer). voorbereidingstijd
Afhankelijk van de opgegeven theorie.
uitvoeringstijd
15 - 45 minuten. Voorbeelden . .
Een inleiding Marketing (bij de kwalificatie Verkoper). Een klinische les in de praktijk over de ziekte diabetes mellitus (bij de kwalificatie Helpende Zorg).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heb je de informatie begrijpelijk kunnen noteren in de vorm van aantekeningen? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt?
012
1
informatie verzamelen
13
3 Uitleg/instructie Wat is het?
Hoe doe ik het?
Je krijgt mondelinge uitleg over een stuk theorie of een vaardigheid. De docent kan de uitleg geven, maar ook een leerling kan dit doen, zoals in een spreekbeurt of presentatie. Een instructie kan ook per film/video gegeven worden.
Voorbereiden . .
Ga zo zitten dat je de docent goed kunt horen en zien. Zorg dat je de theorie en pen en papier of laptop bij de hand hebt.
Uitvoeren . .
. .
Luister actief naar de informatie van de docent of medeleerling. Let op de samenvatting aan het begin van de uitleg over wat er de vorige keer is besproken. Maak zo nodig aantekeningen. Stel de vragen die tijdens de uitleg bij je opkomen. Let ook op de afsluiting van de uitleg: een samenvatting of een opdracht waarin je de theorie gaat toepassen.
Afronden .
Handige tips
Lees voordat je de ruimte verlaat je aantekeningen door en stel vragen als informatie voor jou nog onduidelijk is.
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
Ga ervan uit dat de docent de uitleg geeft volgens een vaste opbouw in de volgende volgorde: inleiding, kern en afsluiting/samenvatting. Ook als de docent zelf geen vragen stelt, kun jij vragen stellen of om voorbeelden vragen. Als tijdens het college de aandacht van jou of je groepsgenoten verslapt, kun je de docent om een pauze vragen. Alleen maar luisteren houdt geen mens lang vol. Gebruik in geval van een PowerPoint-presentatie de prints van de sheets om aantekeningen te maken. Je kunt om de sheets vragen bij het begin van de les of ze van een digitale leeromgeving halen waar ze van tevoren op zijn gezet.
Zo kan het ook
1 De leerlingen verdelen de tekst in stukjes om die uit te leggen aan medeleerlingen. Bijvoorbeeld: ieder neemt een deel van de vaardigheid of handeling waar een instructie over gegeven moet worden. 2 De uitleg is toegepast op een voorbeeld uit de praktijk van jou of van een medeleerling. 3 Je kijkt naar een videofragment of filmpje dat je op bepaalde momenten stop kunt zetten en zo nodig terugspoelen en opnieuw bekijken.
BSL - WB_A4_1KMM
013
14
actief leren voor een beroep Praktisch
Voorwaarden materialen
Pen en papier of laptop, zo nodig geluidsversterking, overhead/beamer, videorecorder/dvd-speler, televisie enzovoort. groepsgrootte
10 - 100 (of meer), afhankelijk van de ruimte en de mogelijkheid voor geluidsversterking. voorbereidingstijd
Afhankelijk van de opgegeven theorie.
uitvoeringstijd
15 - 45 minuten, bij langere uitleg is een pauze nodig. Voorbeelden . .
Een instructie incontinentiemateriaal (bij de kwalificatie Helpende Zorg). Een instructieles over omgaan met gevaarlijke stoffen (bij de kwalificatie Autospuiter).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: is de informatie begrijpelijk geworden door de uitleg/instructie? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt?
014
1
informatie verzamelen
15
4 Vragen stellen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Vragen zetten je aan het denken. Vragen kun je stellen tijdens een gesprek, na het lezen van een tekst of bijvoorbeeld na het zien van een film. Om goede vragen te stellen moet je rust en tijd nemen en (als je een gesprek voert) goed luisteren. Door goede vragen te stellen laat je zien dat je meer wilt leren. Goede vragen brengen je vaak verder in je denken en je begrip.
Voorbereiden
Regels om goede vragen te maken helpen je bij je vraagstelling. Deze regels gaan over: . het soort vragen . waar vragen over gaan . technieken voor het stellen van vragen. er zijn 2 soorten vragen:
1 Open vragen beginnen met: wat, waar, wanneer, hoe. Ze laten de ander veel ruimte voor een antwoord: ‘hoe heb je het ervaren?’. 2 Gesloten vragen kun je alleen met ja of nee beantwoorden: ‘was het moeilijk?’. Gesloten vragen kunnen een antwoord soms al in de vraag geven, bijvoorbeeld: ‘dus jullie kunnen elkaar niet helpen?’ Het antwoord is: ‘nee, we kunnen elkaar niet helpen’. Vragen kunnen gaan over: 1 Kennis: feiten weergeven en beschrijven (wat, wanneer enzovoort). 2 Inzicht: begrijpen, uitleggen en verklaren (hoe, waarom). 3 Toepassingen: een probleem oplossen, iets ontwikkelen (laten zien hoe). 4 Analyse: onderzoeken en bewijzen (vergelijken, wat zijn verschillen of overeenkomsten). 5 Verbinden/samenvoegen: iets nieuws bedenken, creatief zijn (welk ontwerp, wat zou er gebeuren als). 6 Terugkijken: concluderen, besluiten (wat is het beste, wat gaan we doen). technieken voor het stellen van vragen:
1 Doorvragen: vragen om verduidelijking, aansluiten bij wat al eerder is gezegd: ‘kun je daar nog meer over vertellen?’ of ‘hoezo?’. 2 Herhalen: dit doe je als je de laatste woorden van de ander vragend herhaalt: zegt de ander ‘het was alleen maar narigheid’, dan jij: ‘alleen maar narigheid?’. 3 Kritische vragen: helpen je kritisch te na te denken: ‘is dat waar’ of ‘waarom is dat zo?’ 4 Samenvatten: je geeft in eigen woorden weer wat de ander gezegd heeft. Dit gaat over een heel stuk, als afronding.
Uitvoeren
Stel je vragen schriftelijk (bijvoorbeeld per mail) of mondeling in een gesprek of lessituatie.
BSL - WB_A4_1KMM
015
16
actief leren voor een beroep
Afronden
Neem je vragen mee naar je les of studieactiviteit.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen
Gebruik in een gesprek het ezelsbruggetje LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen. . Zorg ervoor dat je met je vragen aansluit op wat de ander vertelt. Als je spontaan de vragen stelt die bij je opkomen, kan de ander het gevoel krijgen dat je niet luistert. Onthoud je vragen voor een later moment. . Pas op met ‘waarom’-vragen. Deze kunnen bedreigend overkomen en de ander het gevoel geven dat die zich moet verantwoorden. Dit hangt erg af van de toon waarop je de vraag stelt. Als je iemand op strenge toon aanspreekt, gaat de ander zich vaak verdedigen. . Stel geen onduidelijke vraag als je iets eng of moeilijk vindt, je nodigt de ander dan uit om onder het antwoord uit te komen. . Stel niet meerdere vragen tegelijk. De ander raakt hierdoor gemakkelijk in verwarring. . Vragen naar gevoelens moet je vaak een beetje inleiden, anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen. Zo kan het ook voor het vragen stellen op papier: 1 De theorie in stukjes verdelen (bijvoorbeeld: ieder neemt een hoofdstuk) om te lezen. Er vervolgens vragen bij maken en die stellen aan medeleerlingen. 2 Dit kan ook in kleine groepen: elke groep maakt vragen die de andere groep beantwoordt. 3 Vragen maken en die gebruiken voor een quiz, bijvoorbeeld met juist/onjuistvragen. 4 Vragen maken als voorbereiding op een toets. Hiermee stel je de vragen die een docent zou kunnen stellen. 5 Vragen verzamelen in een doos of brievenbus. De docent beantwoordt elke les e´e´n of meer vragen. Oefen, in kleine groepjes, het stellen van vragen in een veilige situatie: zet verkeerd uitgevallen vragen om in geschikte vragen. .
Praktisch
Voorwaarden materialen
Pen en papier (of laptop) wanneer je de vragen schriftelijk wilt voorbereiden. groepsgrootte
Alleen, in tweetallen of in kleine groepjes. voorbereidingstijd
Afhankelijk van de vorm of opdracht: . vragen voorbereiden voor een gesprek: 10 - 30 minuten; . vragen bij een tekst: 30 - 60 minuten.
BSL - WB_A4_1KMM
016
1
informatie verzamelen
17
uitvoeringstijd
Afhankelijk van de gekozen vorm of opdracht. Voorbeelden .
.
Vragen maken bij de theorie over budgettering (bij de kwalificatie Facilitair medewerker). Vragen maken ter voorbereiding van een gesprek met een groenteleverancier (bij de kwalificatie Kok).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: hebben de vragen je tot bruikbare antwoorden geleid.? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
017
18
actief leren voor een beroep
5 Informatie halen uit boeken, tijdschriften en kranten Wat is het?
Hoe doe ik het?
Boeken, tijdschriften, artikelen uit kranten of vakbladen zijn goede informatiebronnen. Je kunt ze gebruiken als je gericht wilt zoeken naar ideee¨n, foto’s wilt verzamelen of theorie wilt bestuderen. De informatie kun je daarna verwerken, bijvoorbeeld in een verslag of presentatie.
Voorbereiden .
.
.
Baken je onderwerp goed af en beperk je tot enkele trefwoorden. Zorg dat je weet wat je zoekt en waarom je het zoekt. Verzamel de boeken, tijdschriften en/of kranten die je nodig denkt te hebben. Maak gebruik van het internet, (digitale) bibliotheek en mediatheek. Gebruik boeken die niet ouder zijn dan vijf jaar. Als je in tijdschriften en kranten zoekt, beperk je dan tot een bepaalde periode, bijvoorbeeld het afgelopen kalenderjaar. Kortom: gebruik de meest recente informatie.
Uitvoeren . .
.
Maak een keuze: welke bronnen zijn bruikbaar? Leg de rest weg. Lees de informatie door en vat samen wat je denkt te kunnen gebruiken. Kopieer de artikelen als dat handig is of knip uit (als dat mag) wat je nodig hebt. Noteer meteen waar je de informatie hebt gevonden. Maak een duidelijke bronvermelding.
Afronden .
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
. .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Controleer of de informatie juist en compleet is. Vul de informatie zo nodig aan uit nieuwe bronnen. Voeg een bronvermelding toe.
In de literatuurvermelding aan het eind van een artikel vind je vaak nuttige tips voor nog andere boeken of tijdschriften, waar je verder in kunt zoeken. Vermeld altijd de naam van de krant of het tijdschrift en ook de datum van verschijnen en het jaartal van verschijnen (de jaargang). Dat geldt voor tekst en ook voor foto’s die je gebruikt. Als je (achtergrond)informatie uit een boek haalt, zoek dan in de inhoudsopgave voorin of in het trefwoordenregister achterin. Het trefwoordenregister in tijdschriften zit meestal in de laatste uitgave van een jaargang. Tekst kun je, net als foto’s, als illustratiemateriaal gebruiken. Schrijf de bron erbij. Je kunt ook ‘online’ zoeken in digitale bibliotheken; dat heten databanken. De meeste scholen hebben abonnementen op digitale vakbibliotheken die passen bij de eigen beroepsopleidingen. Soms kun je daar ook thuis op inloggen. Je zult boeken of tijdschriften wel eens moeten reserveren. Niet al het materiaal mag uitgeleend worden. Dat moet je dan ter plekke bekijken en eventueel kopie¨ren.
018
1
informatie verzamelen
19
Zo kan het ook
1 Mogelijkheden om de informatie te verwerken zijn: – een schema – een samenvatting – een verslag – een werkstuk – een mondelinge presentatie – een (foto)collage. 2 Ieder neemt een boek of een tijdschrift om in te zoeken en te verwerken tot een presentatie aan medeleerlingen.
Praktisch
Voorwaarden materialen
Boeken, tijdschriften, kranten, vakbladen enzovoort. groepsgrootte
1 – 25. voorbereidingstijd
Geen.
uitvoeringstijd
1 - 2 uur. Voorbeelden .
.
Die¨ten, een zoekopdracht in tijdschriften (bij de kwalificatie Helpende Zorg en welzijn). Zuinig rijden (bij de kwalificatie Chauffeur goederenvervoer).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft het verzamelen van informatie uit boeken, tijdschriften en kranten je geholpen om de informatie te vinden die je zocht? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt?
019
20
actief leren voor een beroep
6 Informatie halen uit een dvd/video of televisieprogramma Wat is het?
Hoe doe ik het?
Dvd‘s, video’s en tv-programma’s zijn goede informatiebronnen. Je kunt ze gebruiken als je gericht wilt zoeken naar ideee¨n, als je een mening wilt vormen of kennis wilt maken met nieuwe situaties. De informatie kun je op een later moment gebruiken in een filmverslag of presentatie.
Voorbereiden kiezen .
.
Baken je onderwerp goed af en beperk je tot enkele trefwoorden. Zorg dat je weet wat je zoekt en waarom je het zoekt. Beperk je tot een bepaalde periode, omdat de informatie anders verouderd kan zijn.
Uitvoeren zoeken .
.
.
. .
Maak een keuze: welk materiaal is bruikbaar? Leg de rest weg. Bekijk het beeldmateriaal en noteer wat voor jouw onderwerp interessant is en wat je denkt te kunnen gebruiken. Bekijk eerst het hele programma en bekijk het daarna in delen. Zet de band stil en vat samen wat je denkt te kunnen gebruiken. Als je het niet kunt opnemen, maak dan ‘klad’aantekeningen terwijl je kijkt. Deze aantekeningen werk je meteen erna uit. De informatie die je gevonden hebt kun je in je eigen woorden verwerken in je tekst, maar je kunt stukjes tekst ook letterlijk aanhalen (‘citeren’). Zo’n stukje zet je dan tussen aanhalingstekens: ‘...’. Je vermeldt wie je citeert en waaruit je citeert. Kopieer eventueel filmpjes of maak een samenstelling van wat je nodig hebt. Noteer welke informatie je waar gevonden hebt. Maak een duidelijke bronvermelding.
presenteren .
.
Als je beeldmateriaal gebruikt om je onderwerp te presenteren, zorg dan dat je beschikt over een goede selectie met een duidelijk begin- en eindpunt. Zorg dat alles op tijd klaarstaat en controleer de apparatuur, zodat je zeker weet dat het allemaal werkt.
Afronden .
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
BSL - WB_A4_1KMM
Controleer het beeldmateriaal op kwaliteit.
Vermeld altijd de naam van het programma of de film, de maker en het jaar van uitkomen.
020
1
informatie verzamelen
.
21
Via bijvoorbeeld www.uitzendinggemist.nl en www.youtube.com is er veel filmmateriaal via het internet terug te zoeken. Ook de openbare bibliotheek en de mediatheek van je opleiding hebben audiovisueel materiaal. Dit is in te zien via een (online) catalogus (een overzicht met alle uitgaven).
Zo kan het ook
1 Mogelijkheden om de informatie te verwerken zijn: – een samenstelling van een aantal beelden – een mondelinge presentatie met daarin een filmfragment dat past bij je thema. 2 Elke leerling neemt een taak voor zijn rekening (bijvoorbeeld: ieder neemt een tvprogramma of film) om uit te zoeken en te verwerken tot een presentatie aan medeleerlingen. 3 Een bezoek aan het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum (www.nibg.nl). Dat is een modern multimediamuseum en archief, met een grote keuze uit de Nederlandse televisiegeschiedenis. Voorwaarden: materialen
Dvd-speler, videorecorder en televisie, dvd’s, videobanden, internetsites en televisieprogramma’s. Eventueel een brander en laptop (inclusief de juiste software) om materiaal te bewerken. groepsgrootte
Alleen, in tweetallen of kleine groepen. voorbereidingstijd
30 - 60 minuten.
uitvoeringstijd
1 - 2 uur. Voorbeelden . .
Spelende kinderen (bij de kwalificatie Helpende Zorg en welzijn). Nieuwe vormen (bij de kwalificatie Junior kapper).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de informatie uit dvd/ video of televisieprogramma je geholpen aan een idee, mening of theorie? Heb je de informatie goed kunnen gebruiken in een filmverslag of presentatie? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
021
22
actief leren voor een beroep
7 Telefoneren Wat is het?
Hoe doe ik het?
De (mobiele) telefoon is een belangrijk communicatiemiddel. Je kunt snel informatie vragen en geven. Omdat je elkaar niet kunt zien moet je duidelijk zijn in wat je zegt. Een goed gebruik van je stem maakt dat je ook goed te verstaan bent. Er bestaat een ‘telefoon-etiquette‘: regels voor het correct omgaan met de telefoon. Deze regels gaan over taalgebruik en een juiste afhandeling van telefoongesprekken.
Voorbereiden bellen
Bereid je voor op een telefoongesprek met behulp van deze vragen: – Wat is het onderwerp? – Wat wil je weten? – Met wie wil je spreken? – Wie komt nog meer in aanmerking? – Voor wie wil je eventueel een bericht achterlaten of bel je liever zelf terug? Bereid je praktisch voor: – Heb je op dit moment voldoende tijd voor dit gesprek? – Is het voor de ander ook een geschikt moment? – Heb je een rustige plek om te bellen? – Heb je voldoende beltegoed (als je mobiel belt)? – Heb je het juiste telefoonnummer? – Heb je pen en papier bij de hand? – Heb je benodigde papieren/brieven/documenten/gegevens klaar liggen?
Uitvoeren . .
. . .
. . . . .
. .
Zorg ervoor dat je niet gestoord wordt tijdens het telefoongesprek. Begroet de persoon die de telefoon opneemt, dat geeft de ander de kans om even aan je stem te wennen, waardoor hij je naam goed zal verstaan (goedemorgen, goedemiddag enzovoort). Onthoud (of noteer) de naam van de persoon aan de andere kant van de lijn. Spreek vriendelijk. Speek duidelijk en niet te snel. Bedenk dat de ander je niet kan zien en dus alleen op het geluid van je stem af moet gaan. Maak duidelijk wie je bent en wie je wilt spreken of waarom je belt. Vraag of het moment goed gekozen is. Zo nee: wanneer het we´l schikt. Bied excuses aan als het niet het goede moment is. Zorg dat de ander jouw naam goed heeft verstaan en weet waarover het gaat. Als je het gesprek kunt voeren met de juiste persoon: – houd je vragen of aantekeningen erbij; – schrijf belangrijke dingen op; – neem de tijd om je punten en vragen af te werken. Bedank je gesprekspartner. Groet de ander voor je het gesprek afbreekt.
gebeld worden .
BSL - WB_A4_1KMM
Zeg duidelijk je naam als je de telefoon aanneemt.
022
1
informatie verzamelen
.
.
23
Als je weet dat je teruggebeld wordt: – zorg er dan voor dat je zelf de telefoon aanneemt of dat je anderen hebt laten weten dat jij teruggebeld wordt. – zorg ervoor dat je bent voorbereid: pen en papier en alle spullen bij de hand. Als je teruggebeld wordt op een moment dat het je niet uitkomt en je kunt dat zeggen, zeg dat dan en wees duidelijk over het moment waarop het gesprek we´l kan plaatsvinden.
doorverbinden . .
.
.
. .
Houd de wachttijd voor degene die belt kort. Als de lijn bezet is, vraag dan wat de beller wil: wachten of teruggebeld worden of een boodschap doorgeven. Schrijf de naam en het telefoonnummer van de beller op als hij teruggebeld wil worden. Als je wel kunt doorverbinden, noem dan de naam van degene met wie je de beller doorverbindt en ook omgekeerd: de naam van de beller tegen degene met wie wordt doorverbonden. Je stelt ze dus eigenlijk aan elkaar voor. Bedank de beller voor het wachten. Als de beller iemand wil spreken die niet in de buurt is, ga dan niet roepen, maar ga de persoon zoeken of halen of spreek af dat die persoon direct terugbelt.
Afronden . .
Handige tips
Moet je terugbellen, noteer dan in je agenda wanneer je dat gaat doen. Als je het gesprek hebt kunnen voeren, werk dan de informatie uit. Orden de gegevens duidelijk. Noteer de naam van de persoon met wie je gesproken hebt, de datum en de gemaakte afspraken.
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
.
.
.
.
Als je telefoneert om informatie te vragen, bereid dan je vragen goed voor, zodat je niets vergeet. Terugbellen omdat je dingen vergeten bent komt niet zo sterk over als je bijvoorbeeld een stageplaats zoekt. Als je veel telefoontjes moet voeren en je moet daarbij aantekeningen maken, gebruik dan een koptelefoon of headset, zodat je je handen vrij hebt om te schrijven of gegevens in te voeren in een laptop of computer. Het klinkt misschien raar, maar glimlach tijdens het telefoneren. Hierdoor gaat je stem iets hoger klinken, wat aardiger klinkt voor je gesprekspartner. Spreek als het mogelijk is een voicemail in, maar houd er rekening mee dat je niet teruggebeld wordt. Bel zelf opnieuw. Zorg ervoor dat je vragen aansluiten op wat de ander vertelt. Als je spontaan de vragen stelt die bij je opkomen, kan de ander het gevoel krijgen dat je niet luistert. Onthoud je vragen voor een later moment. Stel niet meer dan e´e´n vraag tegelijk. Je gesprekspartner raakt anders gemakkelijk in verwarring.
Zo kan het ook
1 Telefoongesprekken die je in je beroep moet voeren, kun je heel goed voorbereiden op school in een practicum aan de hand van geval uit de praktijk, een ‘casus’. Je oefent dan met behulp van een telefooncentrale of callcenter.
BSL - WB_A4_1KMM
023
24
actief leren voor een beroep
2 Als je iemand wat langer achter elkaar wilt spreken, bijvoorbeeld voor een interview, maak dan een afspraak voor het telefoongesprek. Dit kun je per mail of per telefoon doen.
Praktisch
Voorwaarden materialen
Telefoonscript, pen en papier, of (mobiele) telefoon, eventueel met headset. groepsgrootte
Alleen, in tweetallen of in kleine groepen met observanten. voorbereidingstijd
Afhankelijk van de vorm of opdracht: . vragen voorbereiden voor een telefoongesprek: 5-15 minuten.
uitvoeringstijd
Afhankelijk van het aantal te voeren telefoontjes. Voorbeelden . .
Aan de telefoon, practicum (bij de kwalificatie Receptionist). Een stageplaats zoeken (bij elke kwalificatie mogelijk).
Wat heb ik geleerd? .
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft het telefoongesprek tot de juiste informatie of een goed resultaat geleid? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt?
024
1
informatie verzamelen
25
8 Interviewen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een interview is een vraaggesprek waarin je informatie over een onderwerp verzamelt. Er zijn verschillende soorten interviews. Zo zijn er interviews met een losse vorm, zoals je ze vaak op tv en radio hoort, en interviews met een vastere vorm. Dan zijn de vragen meer vastgelegd. In een enqueˆte liggen de vragen helemaal vast.
Voorbereiden . . . .
. .
Stel vast wat het doel van je interview is en welke onderwerpen je wilt bespreken. Houd rekening met de tijd die je hebt. Bereid het gesprek voor door vragen te maken (1.4 Vragen stellen). Breng een volgorde aan in de vragen. Stel eerst de algemene en inleidende vragen en daarna pas de vragen die dieper op het onderwerp ingaan. Zorg voor een goede startvraag. Maak een afspraak met de persoon die jou de beste informatie kan geven. Neem pen en papier en/of opnameapparatuur (in je mobiele telefoon?) mee naar het interview. Voor het opnemen moet je wel eerst toestemming vragen aan de persoon die je wilt interviewen.
Uitvoeren . .
.
.
. .
.
Maak rustig kennis met de geı¨nterviewde en zorg voor een ontspannen sfeer. Houd het interview binnen de afgesproken tijd met daarin de verschillende fasen: – begin: je vertelt het doel, de tijd die je hebt en de onderwerpen; – midden: je stelt je vragen; – afsluiting: je vat het gesprek samen. Gebruik verschillende typen vragen door elkaar: – open vragen waarop iemand een open antwoord kan geven (kost over het algemeen meer tijd). – gesloten vragen die alleen met ja of nee te beantwoorden zijn (geschikt om de ander een stevige uitspraak te ontlokken). Spreek af hoe je met de gegevens uit het interview zult omgaan. Mag je namen gebruiken? Wil de geı¨nterviewde het eindresultaat nog lezen voordat het openbaar wordt? Moeten er nog foto’s worden gemaakt? Doe dit dan nu of maak een nieuwe afspraak. Bedank de ander voor zijn tijd en aandacht.
Afronden .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Werk het interview zo snel mogelijk uit. Je weet dan beter hoe het gesprek is verlopen en wat de sfeer was. Ook je eigen aantekeningen begrijp je dan beter. Laat, als je dat hebt afgesproken, de geı¨nterviewde het interview lezen.
025
26
actief leren voor een beroep
Aandachtspunten om missers in een gesprek te voorkomen .
.
.
.
.
.
Het kan handig zijn om je gesprekspartner al te laten weten over welke onderwerpen het gaat en welke vragen je wilt stellen. Zo kan hij zich goed voorbereiden en voelt hij zich niet overvallen. Gebruik in een gesprek het ezelsbruggetje LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen. Zorg ervoor dat je vragen aansluiten op wat de ander vertelt. Als je spontaan de vragen stelt die bij je opkomen, kan het zijn dat de ander het gevoel krijgt dat je niet luistert. Onthoud de andere vragen voor een later moment. Pas ervoor op dat je geen afkeur of voorkeur in je vragen stopt. Je moet je richten op het krijgen van informatie. Jouw mening is nu niet aan de orde. Vermijd vragen waarin jij je eigen antwoord of het antwoord dat je wilt horen al bijna geeft. Vragen naar gevoelens moet je vaak een beetje inleiden, anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen.
Zo kan het ook
1 Een interview met een groepsgenoot is een leuke kennismaking met een opleiding. 2 Als het moeilijk is om een afspraak te maken om iemand te ontmoeten voor een interview, kun je voorstellen een telefonisch interview op afspraak te houden. 3 Als je met twee leerlingen een interview houdt kun je de taken verdelen: de e´e´n vraagt en de ander noteert. Ook kun je elkaar aanvullen. 4 Een interview over hetzelfde thema met verschillende mensen kan veel informatie opleveren.
Praktisch
Voorwaarden materialen
Pen en papier en/of opnameapparatuur. groepsgrootte
Alleen of in tweetallen. voorbereidingstijd
30 - 60 minuten. uitvoeringstijd . .
interview afnemen: 30 - 60 minuten interview uitwerken: 2 - 3 uur.
Voorbeelden .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Interview een ervaren ICT beheerder over zijn loopbaan (bij de kwalificatie Medewerker ICT). Interview een lid van de medezeggenschapsraad van de school over de agenda van het komende jaar (bij het profiel Burgerschapscompetenties).
026
1
informatie verzamelen
27
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft het interview tot meer informatie over het onderwerp geleid? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
027
28
actief leren voor een beroep
9 Op excursie of werkbezoek gaan Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een excursie is een reis naar een plaats die te maken heeft met je beroep. Met een werkbezoek bezoek je de werkplek zelf. Het doel van beide bezoeken is dat je informatie kunt verzamelen en dat je ziet hoe de praktijk werkt.
Voorbereiden . .
. .
.
.
Bepaal het doel en het thema van de excursie of het werkbezoek. Bereid je voor op het onderwerp: lees literatuur, folders, bekijk websites, films, foto’s. Vorm zo nodig groepjes. Maak afspraken over wat je tijdens je bezoek gaat doen. Zorg dat je de materialen bij je hebt die nodig zijn om foto’s te maken, te observeren, verslag te doen, gesprekken te voeren, te interviewen enzovoort. Maak afspraken over hoe je het bezoek zult gaan verwerken: bijvoorbeeld in een presentatie of een verslag. Bedenk hoe je het bezoek gaat organiseren. Regel de volgende zaken goed: – een planning (duur, begin en einde); – de reis en het vervoer; – eten en/of drinken – de kosten; – ID-kaart/paspoort.
Uitvoeren . .
. .
.
Ga op pad: op excursie of op werkbezoek. Kijk en luister goed. Kijk vooral naar zaken die je alleen daar te weten kunt komen of kunt zien. Voer de activiteiten die je hebt afgesproken in de voorbereiding uit. Bedank (als dat van toepassing is) de mensen die je/jullie ontvangen hebben voor hun tijd en inzet. Vraag zo nodig de begeleidend docent om uitleg of om hulp bij het oplossen van problemen.
Afronden .
.
Handige tips
Aandachtspunten om missers te voorkomen .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Werk zo snel mogelijk je aantekeningen uit, liefst dezelfde dag. Als de informatie niet compleet of onduidelijk is, zoek dan aanvulling in andere bronnen. Schrijf die niet over, dat kost te veel tijd. Controleer wel of je alles goed kunt lezen. Bereid je vervolgens voor op de verwerking van het bezoek, zoals je dat in de voorbereiding hebt afgesproken (verslag, presentatie of iets anders).
Wees actief in de voorbereiding. Dit zorgt ervoor dat je precies weet wat er komen gaat. Een vol programma werkt niet prettig. Kijk goed of er voldoende tijd is voor elk onderdeel. Liever wat minder activiteiten met genoeg tijd en ontspanning, dan meer activiteiten en daardoor stress.
028
1
informatie verzamelen
.
.
.
.
.
.
29
Door je werkbezoek of excursie laat je jezelf zien als persoon, maar je vertegenwoordigt ook je opleiding. Wees je daarvan bewust. Hoe wil je overkomen? Hoe kun je zorgen dat je opleiding goed overkomt? Stem daar je gedrag op af. Maak afspraken binnen de groep over bereikbaar zijn en wat je moet doen als je iemand ‘kwijt’ bent. Er zijn instellingen en bedrijven die vaak groepen ontvangen. Als er al een bepaald programma is, kun je dit volgen. Als je zelf foto’s gaat maken: kijk nog eens bij Fotograferen (hoofdstuk 4: 3). Denk speciaal aan het vragen van toestemming. Als je informatie nodig hebt voor een verslag, zorg dan dat je al in grote lijnen weet hoe de opbouw van je verslag moet zijn. Vergoedt de school de (reis)kosten die je maakt voor dit bezoek? Bewaar dan de bonnetjes en kaartjes voor het openbaar vervoer.
Zo kan het ook
1 Groepjes leerlingen hebben ieder een eigen opdracht. De opdrachten van alle groepjes samen vormen een geheel. 2 Door een speurtocht kun je een bepaalde omgeving leren kennen: een centrale bibliotheek of een oude binnenstad.
Praktisch
Voorwaarden materialen
Pen en papier, fototoestel. groepsgrootte
1 - 100. voorbereidingstijd
Afhankelijk van de bestemming.
uitvoeringstijd
Minimaal 2 uur; verder afhankelijk van de bestemming en duur van het bezoek. Voorbeelden .
.
Een excursie naar het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum (bij de kwalificatie Glaszetter). Een werkbezoek aan een Hilton hotel (bij de kwalificatie Gastheer/gastvrouw).
Wat heb ik geleerd? .
.
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de excursie of het werkbezoek je de juiste informatie opgeleverd of je dichter bij de praktijk gebracht? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit?
029
30
actief leren voor een beroep
. .
BSL - WB_A4_1KMM
Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
030
1
informatie verzamelen
31
10 Verzamelen Wat is het?
Hoe doe ik het?
Een verzameling of collectie is dat wat ontstaat door actief te verzamelen. Door het verzamelen en het tonen van voorwerpen, afbeeldingen of ander materiaal kun je verschillende kanten van een onderwerp laten zien. Ook kun je de geschiedenis laten zien.
Voorbereiden . .
.
Bepaal het doel en het thema. Zoek in verschillende bronnen en media naar vindplaatsen van het onderwerp van je keuze. Deze vindplaatsen kunnen totaal uiteenlopen: de natuur, een bibliotheek, het internet (tweedehands verkoopsites), en zo meer. Vorm zo nodig groepjes. Maak afspraken over: – de taakverdeling; – de periode van verzamelen; – hoe je de verzameling zult gaan tonen (tentoonstelling, vitrine, een fotoreportage?); – hoe je de verzameling kunt bewaren (wat is een goed bewaarsysteem?).
Uitvoeren . .
Voer de activiteiten uit die je hebt afgesproken in de voorbereiding. Verzamel de voorwerpen, afbeeldingen of ander materiaal.
Afronden .
. .
Handige tips
Bereid je voor op het tonen van de verzameling, zoals je in de voorbereiding hebt afgesproken. Bepaal met elkaar de volgorde en opstelling, zodat alles overzichtelijk is. Zorg voor duidelijke onderschriften.
Aandachtspunten om missers te voorkomen . .
. .
Als je een verzameling goed afbakent, maak je de verzameling bijzonder. Op verzamelaars.startpagina.nl kun je ideee¨n opdoen over verzamelen, bewaren en tentoonstellen. Als je zelf foto’s gaat maken: kijk nog eens bij Fotograferen (hoofdstuk 4: 3). Je kunt voorwerpen, afbeeldingen of materialen ook in bruikleen vragen. Maak goede afspraken over eventueel vervoer, de leentermijn en het bewaren.
Zo kan het ook
1 Groepjes leerlingen hebben binnen een thema ieder een eigen opdracht. De opdrachten samen vormen een geheel binnen de verzameling. 2 Het aanleggen van een verzameling kan enige tijd duren. Als je hier aan het begin van je opleiding al mee start, heb je een langere periode om te verzamelen.
BSL - WB_A4_1KMM
031
32
actief leren voor een beroep Praktisch
Voorwaarden materialen
Pen en papier, eventueel fototoestel; ander materiaal is afhankelijk van het soort verzameling. groepsgrootte
Alleen of in kleine groepjes. voorbereidingstijd
1 - 2 uur.
uitvoeringstijd
Variabel. Voorbeelden . .
Een verzameling visitekaartjes (bij de kwalificatie Secretarieel medewerker). Soorten hout (bij de kwalificatie Parketvloerlegger).
Wat heb ik geleerd? .
. . .
BSL - WB_A4_1KMM
Heeft deze activiteit goed gewerkt? Dat wil zeggen: heeft de verzameling je de verschillende aspecten van het onderwerp laten zien of de geschiedenis ervan in beeld gebracht? Waaruit blijkt dat? Geef een duidelijk voorbeeld. Wat liep goed en wat liep minder goed bij het uitvoeren van deze activiteit? Waar ga je op letten als je deze activiteit nog eens gebruikt? Wat vinden je groepsgenoten van bovenstaande punten?
032