1
Informatie verzamelen 1.1
Lezen en studeren – 2
1.2
Vragen stellen – 4
1.3
Informatie halen uit boeken en tijdschriften, en van internet, dvd/video of tv – 7
1.4
Interviewen – 9
1.5
Enquête houden – 11
1.6
Op excursie of werkbezoek gaan – 13
1
2
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
1.1
1 Wat is het?
Om op een goede en handige manier een artikel of boek of welke andere tekst dan ook te lezen, kun je een bepaalde manier van lezen toepassen: een leesstrategie. Een leesstrategie zegt iets over de manier waarop je een tekst gaat opnemen, een plan. Studeren gaat over ‘je best voor iets doen’, je ‘beijveren’ en ‘met aandacht, van nabij bekijken’ (volgens Van Dale). Studerend lezen is dus een actieve cognitieve bezigheid. z
Hoe doe ik het?
Lezen en studeren
Voorbereiden
Vraag je af waarom je de tekst wilt lezen. Is dit om: 5 te beoordelen of het de moeite waard is om verder te lezen? (zie stappenplan ORIËNTEREN); 5 antwoord te vinden op een korte vraag? (zie stappenplan ZOEKEN); 5 de grote lijn van een tekst te kennen? (zie stappenplan GLOBAAL LEZEN); 5 alles precies te weten? (zie stappenplan STUDEREND LEZEN); 5 een mening over de inhoud te geven? (zie stappenplan KRITISCH LEZEN). Zoek uit waar de tekst over gaat. Het is handig als je weet wat het doel is van een tekst. De meeste teksten over een serieus onderwerp zijn bedoeld om te informeren. Sommige reclameteksten lijken met opzet op informatieve teksten. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde ‘advertorial’ zoals je die in een vakblad vindt. Zoek naar de hoofdzaken uit een tekst. Hoofdzaken zijn termen, begrippen en situaties. Bijzaken zijn definities, voorbeelden en beschrijvingen. Hoofdzaken zijn vaak te vinden op de volgende plaatsen: 5 de titel; 5 de ondertitel; 5 de lead (de vet of cursief gedrukte eerste alinea); 5 de tussenkopjes; 5 de laatste alinea; 5 opvallend gedrukte woorden (cursief, vet of GROOT); 5 de illustraties (tekeningen, foto’s of grafieken). Herken de alinea’s: de tekst springt in, dat wil zeggen dat de tekst meer naar het midden staat. Er staat nieuwe informatie, vaak samengevat in een kernzin. Dit is vaak de eerste of de laatste zin. De kernzin bevat vaak de belangrijkste begrippen, de kernwoorden. Verbindingswoorden zijn voegwoorden tussen twee zinnen. Ze geven informatie over de betekenis van de tekst (omdat → reden; doordat → oorzaak; voordat, nadat → tijd; en → opsomming; of → keuze; maar → tegenstelling). De volgende ordening kom je vaak tegen in alinea’s: 5 vroeger – nu – toekomst; 5 wat – wie – waar – wanneer – waarvoor; 5 probleem – oorzaak – doel – actie – resultaat; 5 probleem – oorzaak – gevolg – conclusie; 5 probleem – oplossing – voordeel – nadeel – advies.
1.1 • Lezen en studeren
z
Uitvoeren
Volg het stappenplan van je keuze: k Leesstrategieën (stappenplannen) Stappenplan ORIËNTEREN
5 Lees de titel, de lead (de cursief of vetgedrukte eerste alinea), de tussenkopjes, de illustraties en veelvoorkomende woorden. 5 Bepaal of de tekst voor jouw doel geschikt is. 5 Ga, afhankelijk van je doel, verder met een van de volgende stappenplannen. Stappenplan ZOEKEN
5 Oriënteer je op de tekst volgens het stappenplan ORIËNTEREN. 5 Lees je vraag. 5 Zoek je antwoord door in de tekst te kijken naar tussenkopjes en anders gedrukte woorden. Zoek in de alinea’s naar kernzinnen en kernwoorden. 5 Stop met lezen als je je antwoord gevonden hebt. Stappenplan GLOBAAL LEZEN
5 5 5 5 5
Oriënteer je op de tekst volgens het stappenplan ORIËNTEREN. Lees de hele tekst door (‘gewoon’ lezen, zoals in een leesboek). Let op de titel, de lead, tussenkopjes en alinea’s. Noteer per alinea de belangrijkste zaken in steekwoorden. Of: Markeer met een lichtgevende stift de belangrijkste zaken (markeer niet te veel, alleen de kernzin en kernwoorden).
Stappenplan STUDEREND LEZEN
5 5 5 5 5 5 5
Neem de tekst door volgens het stappenplan GLOBAAL LEZEN. Noteer per alinea de belangrijkste zaken in steekwoorden. Of: Markeer met een lichtgevende stift de belangrijkste zaken. Markeer niet te veel: beperk je tot de kernzin en kernwoorden. Zoek de betekenis van de woorden die je niet kent. Maak een samenvatting van elke alinea. Verschillende manieren om een tekst samen te vatten zijn: 5 noteren van de hoofdzaken; 5 formuleren van je conclusies (geef de oorzaken en gevolgen aan); 5 maken van een schema (zie ook 7 par. 2.3), tekening of mindmap (een visueel schema) van de inhoud; 5 noteren van de kern (maximaal 30 woorden); 5 noteren van je mening over de tekst, met argumenten; 5 beschrijven van de hoofdzaken, conclusies en je mening aan een ander.
Stappenplan KRITISCH LEZEN
5 Bestudeer de tekst volgens het stappenplan STUDEREND LEZEN. 5 Stel jezelf vragen over de tekst (is dit waar, waarom is dat zo, waarom is dit belangrijk, is dit logisch, wat zijn de feiten en wat de meningen, welke voor- en nadelen zijn er, is de informatie betrouwbaar, zijn er meer bronnen?, enzovoort). 5 Noteer je vragen en opmerkingen en je eigen mening.
3
1
4
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
z
1
Afronden
Neem je vragen en opmerkingen bij de tekst en je mening – mét argumenten – mee naar je les of studieactiviteit. z
Tips
5 Een goede voorbereiding is het halve werk: zorg dat je de juiste literatuur, volledig en goed leesbaar, tot je beschikking hebt. 5 Een goede houding en omgeving (muziek aan of juist uit?) en goede verlichting helpen bij aandachtig lezen. 5 Verdeel een grote hoeveelheid tekst in stukken en plan het lezen over een langere tijd. 5 Probeer uit wat jij prettig vindt: vragen en aantekeningen markeren en noteren in de tekst, in een schrijfblok of met behulp van een laptop. Of maak een schema of mindmap (zie 7 par. 2.3). 5 Uittreksels van boeken zijn te downloaden van verschillende websites (zie Link Uittreksels op de website). Vaak zijn er kosten aan verbonden. Ook kun je geld verdienen door het zelf plaatsen van samenvattingen. Het lezen van een samenvatting geeft doorgaans minder leerrendement dan het lezen van het boek en het zelf maken van een samenvatting (zie 7 par. 2.2). 5 Een cursus snellezen kan je helpen om je leestempo te verhogen en dingen beter te onthouden. Om te beoordelen hoe snel je nu leest zijn er diverse testen beschikbaar. Een voorbeeld vind je op de website (zie Test Snellezen). Er zijn veel trainingen te vinden om te leren snellezen (zie Link Snellezen op de website). z Voorwaarden k Materialen
Pen en papier of laptop, markeerstift. k Groepsgrootte
Individueel. k Voorbereidingstijd
Geen. k Uitvoeringstijd
Afhankelijk van de gekozen leesstrategie: hoe grondiger, hoe meer tijd het vraagt. Bij studerend lezen kun je slechts een paar bladzijden per uur halen.
1.2 Wat is het?
Vragen stellen
Vragen zetten je aan het denken. Vragen kun je stellen tijdens een gesprek, na het lezen van een tekst of bijvoorbeeld na het zien van een film. Om goede vragen te stellen, moet je rust en tijd nemen en (als je een gesprek voert) goed luisteren. Door goede vragen te stellen, laat je zien dat je open en belangstellend bent. Goede vragen brengen je vaak verder in je denken en je begrip.
1.2 • Vragen stellen
5
1
De socratische methode is een manier van kritisch vragen stellen om te bepalen of een stelling juist is. Socrates was een filosoof uit de Griekse oudheid. Deze methode staat kort uitgelegd bij Tips. z
Voorbereiden
Richtlijnen om goede vragen te maken helpen je bij je vraagstelling. Deze richtlijnen gaan over: 5 het soort vragen; 5 waar vragen over gaan; 5 technieken voor het stellen van vragen. Er zijn twee soorten vragen. 5 Open vragen beginnen met: wat, waar, wanneer en hoe. Ze laten de ander veel ruimte voor een antwoord: ‘Hoe heb je het ervaren?’ 5 Gesloten vragen die je alleen met ja of nee kunt beantwoorden: ‘Was het moeilijk?’ Gesloten vragen kunnen suggestieve vragen zijn, bijvoorbeeld: ‘Dus jullie kunnen elkaar niet helpen?’ Vragen kunnen gaan over: 5 kennis/cognitie: feiten weergeven en beschrijven (Wat, wanneer en dergelijke); 5 gedrag: hoe heeft iemand een bepaalde taak gedaan (Wat heb je gedaan?); 5 hypothese: mogelijkheden onderzoeken (Wat zou jij doen als…?); 5 inzicht: begrijpen, uitleggen en verklaren (Hoe, waarom); 5 toepassing: probleem oplossen, ontwikkelen (Laten zien hoe); 5 analyse: onderzoeken en bewijzen (Vergelijken, wat zijn verschillen of overeenkomsten?); 5 verbinden/samenvoegen: iets nieuws bedenken, creativiteit inzetten (Welk ontwerp, wat zou er gebeuren als…?); 5 gevoel: de beleving onderzoeken (Hoe voelt het nu?); 5 evaluatie: concluderen, besluiten (Wat is het beste, wat gaan we verder doen?). k Technieken voor het stellen van vragen
1. Doorvragen is vragen om verduidelijking, aansluiten bij wat al eerder is gezegd: ‘Kun je daar nog meer over vertellen?’ of ‘Hoezo?’ 2. Herhalen doe je als je de laatste woorden van de ander vragend herhaalt. ‘Het was alleen maar narigheid’, dan zeg jij: ‘Alleen maar narigheid?’ 3. Kritische vragen stellen helpt bij het kritisch nadenken: ‘Is dat waar?’ of ‘Waarom is dat zo?’ 4. Samenvatten is in eigen woorden weergeven wat de ander gezegd heeft. Dit gaat over een heel stuk, als een vorm van afronding. 5. Parafraseren is in eigen woorden herhalen wat de ander net gezegd heeft; daarmee controleer je of je begrepen hebt wat de ander gezegd heeft. Dit gaat over een klein stukje tekst dat de ander net verwoord heeft: ‘Dus je zegt dat je gisteren een conflict met je begeleider had?’ z
Uitvoeren
Stel je vragen schriftelijk (bijvoorbeeld per mail) of mondeling in een gesprek.
Hoe doe ik het?
6
1
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
z
Afronden
Neem je vragen mee naar je les of studieactiviteit. z
Tips
5 Gebruik in een gesprek het ezelsbruggetje LSD: luisteren, samenvatten en doorvragen. 5 Zorg ervoor dat je aansluit met je vragen op wat de ander vertelt. Als je spontaan opgewelde vragen stelt, kan het zijn dat je niet aansluit en dat de ander het gevoel krijgt dat je niet luistert. Bewaar deze vragen voor een later moment. 5 Pas op met ‘waarom’-vragen: deze kunnen bedreigend overkomen en het gevoel geven dat je de ander ter verantwoording roept. Dit hangt erg af van de toon waarop je de vraag stelt: een strenge toon geeft vaak een verdedigende reactie. 5 Voorkom ‘suggestieve’ vragen: dit zijn vragen die het antwoord al in zich hebben (‘Vind je dit ook een moeilijke situatie?’). 5 Stel geen vage vraag als je iets eng of moeilijk vindt; je nodigt de ander uit om onder het antwoord uit te komen. 5 Stel niet meerdere vragen tegelijk. Je gesprekspartner raakt hierdoor gemakkelijk in verwarring. 5 Vragen over emoties hebben vaak een introductie nodig, anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen. 5 Gebruik de socratische methode, bijvoorbeeld in een tweegesprek, leergesprek of discussie. De socratische methode is een manier van kritisch vragen stellen om te bepalen of een stelling juist is. Socrates was een filosoof uit de Griekse oudheid. 5 Met deze methode zoek je vragenderwijs naar de verborgen wijsheid in de eigen ervaring. Doelen van deze manier van vragen stellen zijn: bewustmaken dat iemands opvattingen niet kloppen, iemand prikkelen tot nadenken en tot nieuwe denkbeelden en inzichten komen (zie Tool Socratische methode op de website). z Voorwaarden k Materialen
Als je vragen schriftelijk voorbereidt: pen, papier of laptop. k Groepsgrootte
Individueel, in tweetallen of in kleine groepen. k Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de vorm of opdracht: 5 vragen voorbereiden voor een gesprek: 10-30 minuten. 5 vragen bij een tekst: 30-60 minuten. k Uitvoeringstijd
Afhankelijk van de gekozen vorm of opdracht.
1.3 • Informatie halen uit boeken en tijdschriften, en van internet, dvd/video of tv
1.3
Wat is het?
Voorbereiden
5 Baken je onderwerp goed af en beperk je tot enkele trefwoorden. Zorg dat je weet wat je zoekt en waarom je het zoekt. 5 Verzamel de boeken, tijdschriften, dvd’s of videomateriaal die je wilt gebruiken. Maak gebruik van internet, (digitale) bibliotheek, mediatheek. Internet is een bron en een middel om andere bronnen te vinden (zie ook 7 par. 7.2). 5 Gebruik materiaal dat niet ouder is dan vijf jaar. Als je in tijdschriften en kranten zoekt, beperk je dan tot een bepaalde periode, bijvoorbeeld het afgelopen kalenderjaar. Kortom: gebruik de recentste informatie. 5 Via de verschillende omroepen en YouTube (zie Link Tv-programma’s op de website) is veel filmmateriaal via internet terug te zoeken. Ook de openbare bibliotheek en de mediatheek van je opleiding beschikken over audiovisueel materiaal. Dit is in te zien via een (online) catalogus. z Uitvoeren k Zoeken
5 Maak een eerste selectieronde: welke bronnen zijn bruikbaar? Leg de rest weg. 5 Lees de informatie door en vat samen wat je denkt te kunnen gebruiken. Kopieer desgewenst de artikelen of knip uit wat je nodig hebt. 5 Noteer direct waar je de informatie hebt gevonden. Maak een duidelijke bronvermelding. 5 De informatie die je gevonden hebt kun je in eigen woorden verwerken in je tekst, maar je kunt stukjes tekst ook letterlijk aanhalen. Je citeert dan iemand en dat vermeld je. 5 Bekijk eerst de gehele dvd/video of het tv-programma in het geheel en daarna in delen. Zet de band stil en vat samen wat je denkt te kunnen gebruiken. Als je het niet kunt opnemen, maak dan ‘klad’-aantekeningen terwijl je kijkt. Deze aantekeningen werk je meteen daarna uit. 5 Kopieer desgewenst filmpjes of maak een samenstelling van wat je nodig hebt. z
1
Informatie halen uit boeken en tijdschriften, en van internet, dvd/video of tv
Boeken, tijdschriften, artikelen uit vakbladen, dvd/video of tv zijn goede informatiebronnen. De meeste zijn terug te vinden via zoekmachines en databanken op het internet. Deze informatiebronnen zijn bruikbaar als je gericht wilt zoeken naar ideeën, foto’s wilt verzamelen of theorie wilt bestuderen. De informatie kun je daarna verwerken, bijvoorbeeld in een (film)verslag of presentatie. z
7
Afronden
5 Controleer de gevonden informatie op tegenstrijdigheden of witte plekken in de informatie. Vul zo nodig de informatie aan uit nieuwe bronnen. Voeg een bronvermelding toe. 5 Als je beeldmateriaal gebruikt, zorg dan dat je beschikt over een goede selectie met een duidelijk begin- en eindpunt. 5 Controleer het beeldmateriaal op kwaliteit.
Hoe doe ik het?
8
1
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
z
Tips
5 In de literatuurvermelding onder een artikel vind je vaak nuttige tips voor nieuwe boeken of tijdschriften waarin je verder kunt zoeken. 5 Vermeld altijd de naam van de krant of het tijdschrift en ook de datum van uitgave en de jaargang. Dat geldt voor tekst en ook voor foto’s die je gebruikt. 5 Als je (achtergrond)informatie uit een boek haalt, zoek dan in de inhoudsopgave voorin of in het trefwoordenregister achterin. Het trefwoordenregister in tijdschriften zit meestal in de laatste uitgave van een jaargang. 5 Tekst kun je, net als foto’s, als illustratiemateriaal gebruiken. Uiteraard met bronvermelding. 5 Als je specifieke informatie zoekt, bijvoorbeeld cijfermateriaal om je verhaal te ondersteunen, raadpleeg dan ook specifieke bronnen (CBS, RIVM enzovoort, zie Link Statistieken op de website). Vraag daarnaar in de mediatheek. 5 Zorg ervoor dat je wegwijs bent in het zoeksysteem van de mediatheek/bibliotheek. Welke soorten catalogi zijn er en welke wil je gebruiken (systematische catalogus, trefwoordencatalogus, auteurscatalogus, titelcatalogus)? 5 Je kunt ook ‘online’ zoeken in digitale bibliotheken, databanken genaamd. Hogescholen hebben abonnementen op digitale vakbibliotheken die passen bij de eigen opleidingen. Het is vaak ook mogelijk om thuis in te loggen. 5 Soms zul je boeken of tijdschriften moeten reserveren. Niet al het materiaal mag uitgeleend worden en dat zul je dan ter plekke moeten beoordelen of kopiëren. 5 Vermeld bij videomateriaal altijd de naam van het programma of film, de maker en het jaar van uitkomen. 5 Als je specifieke informatie zoekt, bijvoorbeeld historische beelden, raadpleeg dan ook specifieke bronnen, zoals een historische vereniging, museum of stadsarchief. Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum is bijvoorbeeld een modern multimediamuseum plus archief met een grote keuze uit de Nederlandse televisiegeschiedenis (zie Link Historische bronnen op de website). z Voorwaarden k Materialen
Boeken, tijdschriften, kranten, vakbladen, dvd-speler, videorecorder en televisie, dvd’s, videobanden, internetsites en televisieprogramma’s. Eventueel opslaan op usbstick of uploaden naar dropbox/skydrive en laptop (inclusief de juiste software) om materiaal te bewerken. k Groepsgrootte
Individueel, in tweetallen of kleine groepen. k Voorbereidingstijd
30-60 minuten. k Uitvoeringstijd
1-8 uur.
1.4 • Interviewen
1.4
9
1
Interviewen
Een interview is een vraaggesprek waarin je informatie over een thema verzamelt. Een interview is een van de manieren om data te verzamelen voor een onderzoek. Andere manieren zijn observatie, gebruik van vragenlijsten en documentonderzoek.
Wat is het?
Een interview is een goede manier om gevoelens, attitudes, kennis, houdingen en opinies te bevragen. Er zijn verschillende soorten interviews, bijvoorbeeld de losse vorm, zoals je die vaak op tv en radio hoort, en de interviews met een vastere vorm. De vragen zijn dan al meer of minder (semi)gestructureerd. In een enquête liggen de vragen helemaal vast. Een focusgroepinterview vindt groepsgewijs plaats om kennis en meningen over een bepaald onderwerp uit te wisselen. z
Voorbereiden
5 Stel vast wat het doel van je interview is en welke gespreksthema’s je wilt bespreken. 5 Houd rekening met de tijd die je beschikbaar hebt. 5 Bereid het gesprek voor door het maken van vragen (zie 7 par. 1.2). 5 Stel vast welke structuur je wilt gebruiken tijdens het interview: 5 chronologische structuur: verleden > heden > toekomst; 5 probleemstructuur: probleem > oorzaken > gevolgen > oplossingen; 5 onderzoeksstructuur: probleemstelling > methode > resultaten > conclusies. 5 Maak desgewenst gebruik van specifieke literatuur (voorbeeld: Basisboek Enquêteren en gestructureerd interviewen of Basisboek Open interviewen (2006), beide van Baarda, D.B. en Goede, M.P.M. de. Houten: Wolters-Noordhoff ). Bepaalde internetsites geven ook praktische informatie (zie Link Interviewen op de website). 5 Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk en gebruik geen ingewikkelde taal. 5 Check je vragen met behulp van een checklist (zie Checklist Voorbereiding interview op de website). 5 Vraag feedback over de vragen die je hebt geformuleerd aan anderen (docent/ student). Pas de vragen zo nodig aan. 5 Breng een volgorde aan in de vragen. Stel eerst de algemene en inleidende vragen en daarna pas de vragen die dieper op het onderwerp ingaan. Zorg voor een goede openingsvraag. 5 Maak een afspraak met de juiste persoon, dat wil zeggen de persoon die jou de beste antwoorden/informatie kan geven. 5 Neem een blocnote, pen en papier of opnameapparatuur (in je mobiele telefoon?) en een fotocamera mee naar het interview. Voor het opnemen en fotograferen moet je natuurlijk wel eerst toestemming vragen. z
Uitvoeren
5 Maak rustig kennis met de geïnterviewde en zorg voor een ontspannen sfeer. 5 Houd het interview binnen de gestelde tijd, met daarin de verschillende fasen: 5 introductie, waarin je het doel, de tijd die je hebt en je gespreksthema’s vertelt; 5 midden, waarin je het thema verkent door doorvragen en samenvatten;
Hoe doe ik het?
10
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
5
5 afsluiting, waarin je ruimte biedt aan de geïnterviewde voor een eventuele aanvulling en waarin je het gesprek samenvat. Gebruik verschillende typen vragen door elkaar: 5 open vragen, waarop iemand een open antwoord kan geven (kost over het algemeen meer tijd); 5 gesloten vragen, die alleen met ja of nee te beantwoorden zijn (geschikt om de geïnterviewde een stellige uitspraak te ontlokken). Spreek af hoe je met gegevens zult omgaan. Mag je namen gebruiken? Wil de geïnterviewde het eindresultaat nog lezen voordat het gepubliceerd wordt? Moeten er nog foto’s worden gemaakt? Doe dit nu of maak een nieuwe afspraak. Bedank de geïnterviewde voor zijn tijd en aandacht.
z
Afronden
1 5
5 5 5
5 Werk het interview zo snel mogelijk uit. Je weet dan beter hoe het gesprek is verlopen en wat de sfeer was. Ook je eigen aantekeningen begrijp je dan beter. 5 Zorg dat je de afspraak nakomt met de geïnterviewde over de inzage in het eindresultaat. z
Tips
5 Het kan handig zijn om je gesprekspartner al op de hoogte te stellen van de thema’s en de vragen die je wilt gaan stellen. Zo kan hij zich goed voorbereiden en voelt hij zich niet overvallen. 5 Als het moeilijk is om een afspraak te maken om iemand te ontmoeten voor een interview, kun je voorstellen een telefonisch interview op afspraak te houden. 5 Zorg ervoor dat je aansluit met je vragen op wat de ander vertelt. Als je de spontaan opgekomen vragen stelt, kan het zijn dat je niet aansluit en dat de ander het gevoel krijgt dat je niet luistert. Onthoud de andere vragen voor een later moment. 5 Pas ervoor op dat je geen waardeoordelen (afkeuringen of goedkeuringen) in je vragen stopt. Je moet je blijven concentreren op de informatie. Jouw mening is nu niet aan de orde. Voorkom dus ook discussie. 5 Vermijd suggestieve vragen waarin jij je eigen invulling geeft. 5 Vragen over emoties hebben vaak een introductie nodig, anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen. 5 Als je met twee studenten een interview houdt, kun je de taken verdelen: de een vraagt en de ander noteert. Ook kun je elkaar aanvullen. 5 Een interview over hetzelfde thema met verschillende mensen kan uiteenlopende informatie opleveren. Dit kan boeiend vergelijkingsmateriaal zijn. 5 Als je wat meer ervaring hebt, kun je ook werken met een gespreksagenda. Je gebruikt dan geen uitgeschreven vragen voor je interview, maar alleen een lijstje met gesprekspunten. z Voorwaarden k Materialen
Blocnote, pen, papier of opnameapparatuur, fotocamera.
1.5 • Enquête houden
11
1
k Groepsgrootte
Individueel of in tweetallen. k Voorbereidingstijd
30 tot 60 minuten. k Uitvoeringstijd
5 Interview afnemen: 30-60 minuten. 5 Interview uitwerken: 2-3 uur.
1.5
Enquête houden
Een enquête is een vragenlijst met vastgestelde vragen die je aan verschillende mensen voorlegt. Door het houden van een enquête verzamel je informatie over een van tevoren bepaald thema (dataverzameling). Uit de antwoorden die je krijgt op de vragen, wil je conclusies trekken over het onderwerp dat je onderzoekt. Een evaluatieformulier na een lesperiode of module is ook een vorm van enquête. Een enquête kan mondeling of schriftelijk gehouden worden. Je kunt een enquête afnemen bij zomaar een groep mensen (willekeurig gekozen), zoals winkelend publiek, en bij mensen die bij een bepaalde groep horen, zoals lezers van een bepaald tijdschrift. z
Wat is het?
Voorbereiden
5 Stel vast wat het doel van je enquête is en welke onderwerpen daarin moeten voorkomen. Gaat het om het krijgen van informatie of om te onderzoeken of een bepaald idee/veronderstelling klopt? Zorg dat je weet wat je probleemstelling is. Als je het probleem dat je wilt onderzoeken helder hebt, weet je ook beter welke vragen je wilt stellen. 5 Bepaal je onderzoeksgroep, dat wil zeggen: bij wie ga je de enquête afnemen? Stel vast bij hoeveel mensen je minimaal en maximaal een enquête wilt afnemen om straks conclusies te mogen trekken. 5 Maak een plan van aanpak. Ga je met je vragenlijsten de straat op, bel je mensen of gebruik je een papieren of digitale vragenlijst? Hoe zorg je ervoor dat je zo veel mogelijk antwoorden krijgt (= respons)? 5 Maak desgewenst gebruik van specifieke literatuur (voorbeeld: Basisboek Interviewen (2012), Baarda, D.B. en Hulst, M. van der, Groningen: Noordhoff Uitgevers). Voor verdere informatie zie Link Interviewen op de website. 5 Bedenk van tevoren hoe je de informatie kunt verwerken voor het doel dat je jezelf gesteld hebt. 5 Maak vragen. Noteer eerst de algemene en inleidende vragen en daarna pas de vragen die dieper op het onderwerp ingaan. Maak een lijst met vragen waaruit je een keuze kunt maken. 5 Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk en gebruik geen ingewikkelde taal. 5 Werk de enquête leesbaar en overzichtelijk uit. Zorg dat er voldoende ruimte is om de antwoorden op te schrijven of aan te kruisen. 5 Bedenk hoe je iemand bij wie je een enquête wilt afnemen wilt benaderen. Houd het vriendelijk en kort.
Hoe doe ik het?
12
1
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
5 Vermenigvuldig de enquête of plaats hem in een digitale omgeving. 5 Check of je aan alles gedacht hebt voordat je aan de uitvoering begint (zie Checklist Voorbereiding enquête op de website). z
Uitvoeren
5 Geef een korte introductie (mondeling, schriftelijk/digitaal). 5 Houd de mondelinge enquête binnen de gestelde tijd. 5 Ga zorgvuldig om met de gegevens die je verzamelt. Bewaak waar nodig de privacy van mensen. 5 Houd bij hoeveel enquêtes je afneemt, uitzet of opstuurt en hoeveel antwoorden je krijgt. 5 Bedank de geënquêteerde voor zijn tijd en medewerking. z
Afronden
5 Werk de enquêtes uit. Kijk of je verbanden kunt leggen tussen de verschillende uitkomsten. Trek conclusies. 5 Verwerk je bevindingen in een verslag. Vermeld hoeveel personen gereageerd hebben en dus in je onderzoek betrokken zijn. Vermeld ook hoeveel personen niet gereageerd hebben. Leg uit wat je probleemstelling of je veronderstelling was en welke conclusies je nu denkt te kunnen trekken. Kun je aanbevelingen geven op grond van de uitkomsten? Heeft het zin verder onderzoek te doen? z
Tips
5 Houd bij het maken van vragen het doel van je enquête goed in de gaten. Bereik je dat met deze vragen? Zijn de vragen duidelijk? 5 Stel je open vragen, waarop iemand een open antwoord kan geven, of gesloten vragen, die alleen met ja of nee te beantwoorden zijn, of gebruik je ze door elkaar? Het is handig om de verschillende soorten vragen bij elkaar te zetten. 5 Kun je bij open vragen het antwoord opschrijven terwijl iemand je antwoord geeft? 5 Geef mensen die je hebt ondervraagd de gelegenheid om zelf iets in te vullen of aan te vullen. 5 Beperk het gebruik van open vragen, omdat het verwerken van de gegevens vaak veel tijd kost en de antwoorden soms moeilijk te verklaren zijn. 5 Een lange enquête nodigt niet erg uit om mee te doen. Voor een korte enquête zijn mensen gemakkelijker over te halen. 5 Het is raadzaam de enquête eerst bij enkele personen als proef af te nemen. Dat geeft jou de mogelijkheid om nog enkele vragen bij te stellen. 5 Bedenk dat mensen niet altijd moeite willen doen voor een enquête. Maak het ze zo gemakkelijk mogelijk. Stuur bijvoorbeeld bij een papieren vragenlijst een antwoordenvelop met porto mee. 5 Je kunt de medewerking om deel te nemen aan een enquête stimuleren door na afloop een kleine beloning te geven of iets onder de deelnemers te verloten. 5 Pas ervoor op dat je bij een mondelinge enquête geen waardeoordelen (afkeuringen of goedkeuringen) in je vragen stopt. Je moet je blijven concentreren op de informatie. Jouw mening is nu niet aan de orde. 5 Vragen over emoties hebben vaak een introductie nodig (in de tekst of mondeling toegelicht), anders kan de ander zich erdoor overvallen voelen.
1.6 • Op excursie of werkbezoek gaan
13
1
5 Als het moeilijk is om iemand te ontmoeten voor een enquête, kun je voorstellen een telefonische enquête op afspraak te houden. 5 Een schriftelijke enquête kan per mail verstuurd worden, maar ook op internet geplaatst worden. 5 Bij mondelinge enquêtes kan het handig zijn om met antwoordkaarten te werken, waarop de verschillende mogelijkheden staan die een geënquêteerde kan kiezen. Een lange opsomming is namelijk lastig te onthouden. z Voorwaarden k Materialen
Blocnote, pen, papier of (digitale) enquêteformulieren. k Groepsgrootte
Individueel of in tweetallen. k Voorbereidingstijd
1-4 uur. k Uitvoeringstijd
5 (Mondeling) enquête afnemen: 5-20 minuten. 5 Enquête uitwerken: 2-4 uur.
1.6
Op excursie of werkbezoek gaan
Een excursie is een voorbereide en doelgerichte reis naar een plaats die raakvlakken heeft met je beroep. Met een werkbezoek bezoek je de werkplek zelf. Het doel van beide bezoeken is dat je informatie kunt verzamelen en dat je ziet hoe bepaalde zaken in de praktijk werken. z
Wat is het?
Voorbereiden
5 Bepaal het doel en het thema van de excursie of het werkbezoek. 5 Bereid je voor op het onderwerp door het lezen van literatuur, folders, bekijken van websites, films, foto’s. 5 Vorm zo nodig groepjes. Maak afspraken over wat je tijdens je bezoek gaat doen. 5 Zorg dat je de benodigde materialen beschikbaar hebt om foto’s te maken, te observeren, verslag te doen, gesprekken te voeren, te interviewen enzovoort. 5 Maak afspraken over hoe je het bezoek zult gaan verwerken, bijvoorbeeld in een presentatie of een verslag. 5 Bereid je voor op de organisatie van het bezoek. Regel de volgende zaken goed (zie hiervoor ook het Format Excursie op de website): a. een tijdsplanning (duur, start en einde); b. de reis en het vervoer; c. eten en/of drinken; d. de financiën; e. de communicatie over de excursie of het werkbezoek; f. de reisdocumenten en ID-kaart/paspoort.
Hoe doe ik het?
14
1
Hoofdstuk 1 • Informatie verzamelen
z
Uitvoeren
5 Ga op pad: ga op excursie of op werkbezoek. 5 Kijk en luister aandachtig. Richt je aandacht vooral op zaken die je alleen ter plekke te weten kunt komen of kunt zien. 5 Doe de activiteiten zoals je die hebt afgesproken in de voorbereiding. 5 Bedank (als dat van toepassing is) de mensen die je/jullie ontvangen hebben voor hun tijd en inzet. 5 Vraag zo nodig de begeleidend docent om uitleg of om hulp bij het oplossen van problemen. z
Afronden
5 Werk zo snel mogelijk je aantekeningen uit, liefst dezelfde dag, en vul de informatie aan met behulp van andere bronnen als die onvolledig of onduidelijk is. Schrijf de bronnen niet over, dat kost te veel tijd, maar controleer ze wel op leesbaarheid. 5 Bereid je vervolgens voor op de verwerking van het bezoek, zoals je die in de voorbereiding hebt afgesproken. z
Tips
5 Wees actief in de voorbereiding. Dit heeft als voordeel dat je niet voor verrassingen komt te staan. Ook kun je zo je invloed gebruiken om het programma naar je hand te zetten. Zo zal het beter passen bij wat jij wilt of nodig hebt. 5 Een overladen programma werkt niet prettig. Kijk goed of er voldoende tijd is voor elk onderdeel. Liever wat minder activiteiten met genoeg tijd en ontspanning dan meer activiteiten en daardoor stress. 5 Wees je ervan bewust dat je door je werkbezoek of excursie jezelf als persoon laat zien, maar ook dat je je opleiding vertegenwoordigt. Hoe wil jij overkomen? Hoe wil jij je opleiding vertegenwoordigen? Stem daar je gedrag op af. 5 Maak afspraken binnen de groep over bereikbaar zijn en wat je moet doen als je iemand ‘kwijt’ bent. 5 Er zijn instellingen en bedrijven die ingesteld zijn op het ontvangen van groepen. Als er al een bepaald programma is, hoef je niet ‘het wiel opnieuw uit te vinden’. 5 Als je zelf foto’s gaat maken: kijk nog eens bij 7 par. 7.3. 5 Als je informatie nodig hebt voor een verslag, zorg dan dat je al in grote lijnen een idee hebt hoe de opbouw ervan zal zijn. 5 Vergoedt de school de (reis)kosten die je maakt voor dit bezoek? Bewaar dan de bewijzen zoals bonnetjes en treinkaartjes. 5 Een educatieve speurtocht kan een variant zijn om een bepaalde omgeving te leren kennen: een centrale bibliotheek of een historische binnenstad. 5 Omgekeerd kan ook: een gastdocent uit het werkveld binnen de school halen. Aandachtspunten zijn dan: weten wie er komt, helpen de gast te ontvangen, vragen voorbereiden die je tijdens het college kunt stellen en na afloop de gast (met presentje) bedanken en uitgeleide doen.
1.6 • Op excursie of werkbezoek gaan
z Voorwaarden k Materialen
Pen en papier, fototoestel. k Groepsgrootte
1-100 deelnemers. k Voorbereidingstijd
Afhankelijk van de bestemming. k Uitvoeringstijd
Minimaal twee uur; verder is het afhankelijk van de bestemming en de duur van het bezoek. z Op de website Test
5 Snellezen Format
5 Excursie Checklist
5 Voorbereiding interview 5 Voorbereiding enquête Tool
5 Socratische methode Link
5 5 5 5 5
Uittreksels Tv-programma’s Statistieken Historische bronnen Interviewen
15
1