Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
1 Non-verbaal spelen Non-verbale kwaliteiten bij kinderen kun je op verschillende manieren trainen. Je kunt kinderen trainen: • houdingsbewust te worden door middel van verschillende tableau- en beeldhouwvariaties; • bewegingsbewust te worden door fysiek spel en pantomime. Door in de uitleg van de spelen te benadrukken dat de bewegingen geen concrete betekenis hoeven te hebben, stimuleer je de bewegingsfantasie en bewegingsvrijheid. Als je ziet en hoort wat je zegt, zien de oren van je luisteraars het ook en kun je niet meer vrijblijvend vertellen of luisteren. Bij de spelen is tussen haakjes aangegeven of het een houdingsspel of een bewegingsspel is. In de vervolgopdrachten kunnen de kinderen naar eigen keuze zowel abstract als concreet bewegen. Zodra dit afzonderlijk is getraind, leren de kinderen de combinatie van mimiek, houding en beweging in verschillende opdrachten. In ▲ ▲ ▲ ▲ ▲ ▲ ▲ ▲ ▲ ▲ ▲
dit document zijn de volgende non-verbale speltrainingen opgenomen: Striptableau (houdingsspel) (groep 4-8) Fotoserie (houdingsspel) (groep 4-8) Emotietableau (houdingsspel) (groep 4-8) Beeldhouwen (houdingsspel) (groep 4-8) Soms komen dromen uit (houdingsspel) (groep 5-8) Spelen zonder woorden (houdingsspel) (groep 5-8) Climaxtableau (houdingsspel) (groep 6-8) Na-apen (bewegingsspel) (groep 4-8) Mimiek, houding en beweging: gebeurtenissen (bewegingsspel) (groep 5-8) Spiegelen (bewegingsspel) (groep 6-8) Pantomime (bewegingsspel) (groep 6-8)
▲ Striptableau (houdingsspel) (groep 4-8) Stripfiguren appelleren sterk aan de verbeelding. Met weinig lijnen zijn sprekende houdingen neergezet en situaties geschetst. Ze kunnen kinderen daardoor uitstekend stimuleren om tot heldere beelden in een tableau te komen. Laat de kinderen experimenteren met sprekende houdingen zodat er een verhaaltje ontstaat in vijf foto’s. Laat ze eerst de foto’s tonen zonder tekst, daarna met tekstballonnen. Zagen de anderen twee keer hetzelfde verhaaltje of werd het heel anders? Besprekingsvraag ∞ Welke details in houdingen zorgden voor dezelfde of verschillende interpretaties?
1
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
▲ Fotoserie (houdingsspel) (groep 4-8) Een volgende keer zijn het geen stripfiguren, maar krijgen de fotofiguren meer menselijke nuances in houdingen en stemmingen. • In subgroepjes krijgen ze een starttitel: ‘Een grote blunder’, ‘Onverwacht bezoek’, ‘Het laatste wat je had verwacht’, ‘En toch kwam het goed’. • Ze verzinnen wie ze zijn, waar ze zijn en wat er tussen hen gebeurt. • Dit proberen ze in drie tot vijf foto’s neer te zetten. Ze letten op eigen houding, onderlinge verhoudingen en gezichtsuitdrukkingen. • Eerst laten ze hun serie zien zonder tekst, en daarna weer met tekstballonnen. Besprekingsvraag ∞ Welke details in houdingen zorgde voor dezelfde of verschillende interpretaties?
▲ Emotietableau (houdingsspel) (groep 4-8) • • •
De kinderen staan in een kring en joggen op de plaats. Jij zegt af en toe een zin en dan bevriest ieder in een standbeeld dat klopt bij je zin. Zowel de houding als het gezicht laten de emotie zien. Vervolgens jogt ieder weer verder.
Voorbeelden: • Je zit bij de tandarts en hij gaat een gaatje boren, dat vind je doodeng. • Je hebt een lot in de loterij gewonnen en je bent dolblij. • Op je vrije dag moet je allemaal klusjes doen, je wordt er gewoon chagrijnig van. • Je bent ontzettend verdrietig, want jouw portemonnee is gestolen. Besprekingsvraag ∞ Welke emotie kun je hoe het best laten zien in je houding op je gezicht?
2
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
▲ Beeldhouwen (houdingsspel) (groep 4-8) De kinderen zijn elkaars materiaal, waarvan zij beelden maken. Je noemt dit ‘beeldhouwen’, omdat zij niet zichzelf maar een medespeler in beeld zetten. Voorbereiding Maak speelkaarten met duidelijke of ambachtelijk beroepen (timmervrouw, metselaar, kapster, mannequin, dirigent, violiste), sporten (voetbal, paardrijden, wielrennen, hoogspringen) en stemmingen (blij, bang, boos, verdrietig, verbaasd) die typerend door kinderen in beeld te zetten zijn. Uitvoering • Geef een eerste vingeroefening in beeldhouwen en let daarbij op het zorgvuldig omgaan met elkaar en houdingen die een tijdje vol te houden zijn. De helft van de groep zet de andere helft in beeld en gaat aan de kant staan. • De beelden komen tot leven. Als het beeld beweegt zoals de beeldhouwer het bedoelde, roept deze: ‘Bravo’, waarna het beeld naar de toeschouwers komt. • Als het beeld niet beweegt zoals de beeldhouwer bedoelde, roept de beeldhouwer: ‘Stop’, en probeert het beeld te verduidelijken. Zij gaat achter het beeld zelf in de houding staan zoals zij het beroep, de sport of de stemming zich voorstelt en past het beeld aan. • Als het beeld daarna nog niet naar bedoeling beweegt, gaat zij naast het beeld staan als het origineel. Kijkers mogen het beeld bijwerken op de verschillen die ze tussen maker en beeld zien. Daarna komen beide beelden tot leven. Deze opdracht kun je alleen in stilte laten uitvoeren. Anders heb je er geen controle over of de beeldhouwer haar bedoeling wel of niet letterlijk zegt tegen degene die zij in beeld zet. Besprekingsvragen ∞ Welke houdingen waren waardoor meteen duidelijk? ∞ Welke verschillen tussen het originele beeld en de beeldhouwer in beeld zorgen voor de misverstanden?
3
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
▲ Soms komen dromen uit (houdingsspel) (groep 5-8) Kinderen beeldhouwen hun dromen of toekomstplannen met behulp van hun groepsgenoten, en mogen daar verschillende beelden voor gebruiken. Nadat een kind in ieder subgroepje een serie heeft neergezet, komen haar groepsgenoten tot leven en spelen de situatie uit. Ze vragen de beeldhouwer of ze de eigen droom of het toekomstplan herkent. Besprekingsvraag ∞ Waardoor werd de droom wel of niet duidelijk?
▲ Spelen zonder woorden (houdingsspel) (groep 5-8) Voor een eerste poging beperken we de groepjes tot drietallen. Bijvoorbeeld: • de eerste persoon ligt te zonnen op het strand: ‘Heerlijk, eindelijk de zon’; • de tweede persoon ploft neer en laat zand tussen haar vingers glippen; • de derde persoon komt met een emmertje water aanlopen. Een minuut spelen de drie samen en dan geef je een signaal waardoor een ander kind een totaal andere starthouding aanneemt en het spel opnieuw begint. Besprekingsvraag ∞ Welke derde speler zorgde voor een interessant spel en waardoor kwam dat?
4
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
▲ Climaxtableau (houdingsspel) (groep 6-8) Climaxtableaus zetten het hoogtepunt in beeld van een (bestaand of verzonnen) verhaal. Niet alleen het hoogtepunt zelf, maar ook de momenten direct ervoor (de aanleiding) en direct erna (het gevolg of de reactie erop). Je ziet zo de cruciale ontwikkeling binnen een verhaal in drie tableaus, met eventueel een zin die ze erbij zeggen. Door deze opdracht brengen spelers helder in beeld waar het eigenlijk om draait of wat de motor is die een verhaal op gang houdt. Vol verwachting staat iedereen te popelen naar de komst van … lange stilte (spelers blijven bevroren staan), onverwacht gaat de telefoon: ‘Ja … Ja … Nee toch. Ik begrijp het.’ Allen staan zeer beteuterd te kijken. Besprekingsvragen ∞ Waardoor werd je nieuwsgierig in het eerste tableau? ∞ Waardoor was de climax duidelijk? Als kinderen een moeilijk speelbare situatie kiezen als onderdeel van een improvisatie kunnen ze de climaxtableaus hanteren. Vechten, verliefde scènes, spannende momenten zijn niet eenvoudig te spelen, maar vaak wel interessant. Het climaxtableau maakt het hen mogelijk.
▲ Na-apen (bewegingsspel) (groep 4-8) • • • •
De kinderen bewegen twee aan twee door de ruimte. Degene die voorop gaat, maakt allerlei bewegingen die de ander precies nadoet. Na een poosje wisselen ze. Als je goed observeert, zie je wie inventief zijn in de bewegingen en wie minder uit de verf komt. Je loopt rond en laat kinderen aansluiten bij anderen, zodat er groepjes van vier of zes door de ruimte gaan. Vervolgens wijs je hen op allerlei variatiemogelijkheden: hoog, laag, groot, klein, snel, langzaam, slow motion.
Besprekingsvragen ∞ Hoe kwamen jullie op bewegingsideeën? ∞ Welke deel van de bewegingsimprovisatie was boeiend, afwisselend? ∞ Welke associaties kregen jullie bij de bewegingen?
5
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
▲ Mimiek, houding en beweging: gebeurtenissen (bewegingsspel) (groep 5-8) De jongeren rennen in tweetallen van buiten naar binnen (of van de ene kant van de speelzaal naar de andere). Ze laten in houding, beweging en mimiek zien wat er daarnet buiten is gebeurd. Bijvoorbeeld: brand, auto-ongeluk, tasjesdief, iemand die een boek leest en struikelt over iets, stiekem bloemen pukken in het tuintje van een ander. Besprekingsvraag ∞ Welke gebeurtenissen waren waardoor duidelijk? Beweging De kinderen bedenken allerlei manieren van voortbewegen: sluipen, rennen, springen, vertragen, hinkelen, marcheren, ronddraaien. Nadat alle bewegingen een keer gedaan zijn, kiezen ze er een en bouwen de beweging uit tot een typetje. Besprekingsvraag ∞ Welke type past waardoor goed bij welke beweging? Houding De kinderen zitten naar buiten gedraaid in een kring, op hun stoel. Op jouw teken draaien ze zich om en laten ze in hun houding een betekenis zien. Bijvoorbeeld: je bent doodmoe van een lange wandeling, je hebt slecht nieuws gekregen, je kunt bijna niet wachten om naar je kamer te gaan. Besprekingsvraag ∞ Welke variaties waren waardoor duidelijk, terwijl ze erg verschilden? Mimiek De kinderen staan in een kring met de gezichten naar buiten gericht. Iedere halve minuut roep je een gezichtsuitdrukking. Op jouw teken draait ieder zich om en laat deze uitdrukking in het gezicht zien. Bijvoorbeeld: te weinig slaap, net een zure appel gegeten, moeilijke opdracht, vol verlangen, nieuwsgierig, ongelovig, erg heet, in het donker. Besprekingsvraag ∞ Welke variaties van een emotie waren waardoor duidelijk, terwijl ze erg verschilden? De brievenbus In subgroepjes krijgt iedereen na elkaar een brief van de postbode. • Als je de brievenbus hoort klepperen, loopt iemand erheen en opent de brief. • De rest van de groep moet kunnen zien of je blij, verveeld, bang, boos, onverschillig, enzovoort, bent dat je een brief krijgt, en vervolgens hoe jij je voelt als je de brief leest. • Daarna mogen ze vragen stellen over de inhoud van de brief. Besprekingsvraag ∞ Waardoor was de emotie heel duidelijk?
6
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
▲ Spiegelen (bewegingsspel) (groep 6-8) De kinderen staan twee aan twee tegenover elkaar en imiteren elkaar spiegelbeeldig. Door eerdere oefeningen zijn ze enigszins vertrouwd geraakt met bewegingsfantasie en kunnen ze het verfijnen op de eigen plek. Je kunt hen vragen naar de handen van de ander en niet naar het gezicht te kijken, zodat ze geconcentreerd kunnen werken. Afwisselend neemt een van de twee de initiatieven. Besprekingsvragen ∞ Waar werd je door afgeleid? ∞ Hoe kon je je goed concentreren op de ander? ∞ Wanneer werd het moeilijk om te spiegelen? ∞ Wanneer ging het spiegelen eenvoudig en soepel?
▲ Pantomime (bewegingsspel) (groep 6-8) Pantomime is als het ware toneelspelen zonder woorden en voorwerpen. Als inleiding op het enigszins verkennen van de pantomimetechniek laat je de kinderen in tweetallen een kort nonverbaal spel voorbereiden en presenteren. Je kunt hiervoor opdrachtkaartjes uit de spelkoffer gebruiken (zie E Spelkoffer). Als iemand van de kijkende kinderen herkent wat ze doen, kan zij een derde rol verzinnen en een mogelijkheid om mee te spelen. Ze steekt daartoe een hand op en krijgt de kans om haar idee uit te spelen. De eerste twee spelers bevriezen in hun houding en komen weer tot leven als de derde speler het spel juist interpreteert. Als de derde speler niet adequaat meespeelt, komen de eerste beelden niet tot leven. Hierdoor maken de kinderen elkaar duidelijk dat je non-verbaal helder moet spelen om het publiek of medespelers te laten begrijpen wat je bedoelt. Besprekingsvraag ∞ Welke spelen waren waardoor duidelijk? Basisbegrippen pantomime Pantomime kent vier uitdrukkingsterreinen om het denkbeeldige zichtbaar te maken: • voorwerpen, • ruimte, • kracht, • persoon. • Door de stand van de handen en beweging kun je voorwerpen laten zien: geweer, lepeltje dat roert in een kopje, een doos. Je kunt het gewicht, de vorm, de grootte, het materiaal waarvan het gemaakt is en de emotionele waarde van het voorwerp laten zien. De blik van de pantomimespeler vertelt veel, maar ook zijn verdere houding. • De manier waarop de speler loopt, vertelt of de ruimte groot, klein, donker, fel verlicht, warm of koud is; of de vloer glad of plakkerig is. • Het gewicht van de voorwerpen en de kracht die de pantomimespeler nodig heeft, geven verdere informatie. Kracht om te lopen, te klimmen, te dragen, te duwen of te trekken. • De ontmoeting met een ander persoon kun je laten zien in grootte: je kijkt op of neer of recht in de ogen van de ander; je deinst terug, gaat er enthousiast of aarzelend op af, je laat zien dat je zenuwachtig bent, onhandig, heel precies of slordig.
7
Spelen vanuit verbeelding
B.2 Speltrainingen
Voorbereiding Verzamel of noteer voorwerpen waarmee echt te handelen is, bijvoorbeeld: een kopje, sleutel, jas, koffer. Beperk het gesjouw door vooral uit te gaan van voorwerpen die op school voorhanden zijn. Selecteer de voorwerpen op duidelijke, eenduidige of juist gevarieerde handelingsmogelijkheden. Bijvoorbeeld: een brief in een envelop kunnen ze openscheuren, lezen, schrijven, dichtplakken en posten. Speltraining 1: uitvoering in tweetallen Speler A handelt echt met het voorwerp, speler B kijkt heel goed en doet het daarna zonder het voorwerp. Nu kijkt speler A of speler B het goed doet en wijst haar op vergeten details. Kies voorwerpen waarmee ze kunnen eten, schoonmaken, openen, sluiten, uit elkaar halen en in elkaar zetten. Besprekingsvragen ∞ Klopt de pantomimische handeling? ∞ Wat is er vergeten? ∞ Hoe kan het duidelijker? Speltraining 2: ‘Dat kan ik heus wel’ De kinderen onderzoeken hoe ze duidelijk kunnen maken dat ze over een muurtje kijken, onder een vloerkleed kruipen, een ladder oplopen, een wagen aanduwen, een cadeautje uitpakken. Eerst experimenteren ze samen en dan laten ze het elkaar om de beurt zien, zodat de ander nog aanwijzingen kan geven. De subgroepjes ondernemen hun actie tegelijkertijd of om de beurt. Besprekingsvraag ∞ Wiens actie is heel duidelijk te herkennen en waardoor komt dat? Speltraining 3: ‘Tja, zo voel ik het’ Een volgende keer onderzoeken ze hoe ze laten zien dat ze ergens blij, teleurgesteld of verdrietig over zijn als ze over het muurtje kijken, onder het vloerkleed vandaan komen of een cadeautje uitpakken. Besprekingsvraag ∞ Wat is er vooral nodig om iets heel duidelijk te suggereren? Speltraining 4: op heterdaad betrapt In subgroepen oefenen de kinderen om de beurt hoe ze pantomimisch een voorwerp kunnen pakken, ermee kunnen manipuleren en ermee vandoor kunnen gaan. Worden ze betrapt of blijft het geheim wat ze gestolen hebben? Vertel de kinderen tevoren (indien nodig) dat het er dit keer om gaat betrapt te worden. Besprekingsvraag ∞ Waardoor was welke diefstal heel duidelijk?
8