1
INLEIDING
Kinderopvang is meer dan alleen gezellig bezig zijn met kinderen! De groei en ontwikkeling van het kind is een gecompliceerd proces. Al eeuwenlang doen wetenschappers onderzoek en bedenken nieuwe, inspirerende methoden om deze groei en ontwikkeling te optimaliseren. Binnen ons pedagogisch handelen, staat de individuele ontwikkeling en behoefte van het kind centraal. Op de locaties wordt een sfeer gecreëerd waarbinnen het kind: • • • • • •
zich prettig en veilig kan voelen, vertrouwen kan hebben in eigen kunnen, voor zichzelf op kan komen, respect kan ontwikkelen voor zichzelf en voor anderen, zelfstandig en sociaal vaardig kan zijn, en zich in eigen tempo kan ontwikkelen.
Verder wordt veel aandacht gegeven aan het samen leven en het spelen in groepsverband. Hechten wij veel waarde aan wederzijds vertrouwen, eerlijkheid, openheid en respect voor mens, dier, natuur en milieu. En is goede samenwerking en samenspraak met ouders en andere betrokkenen van groot belang.
1.1
Doel pedagogisch plan
Werken met kinderen is niet vrijblijvend. Goede opvang vraagt om visie, beleid en professionaliteit. Deze aspecten worden beschreven in het Pedagogisch plan. Aan de hand van het pedagogisch plan kunnen we de kwaliteit van visie, beleid en werkwijze met collega’s, ouders en instanties (betrokkenen) bespreken. Het plan is dan ook geen statisch document, maar een dynamisch en flexibel hulpmiddel om de werkwijze te toetsen, te evalueren en waar nodig bij te stellen. Met ons pedagogisch plan informeren wij u over de visie, het beleid en de professionaliteit (kwaliteit) van het Kinderdagverblijf. De werkwijze is opgebouwd uit (succes)factoren vanuit verschillende pedagogische methoden. Deze onderdelen zijn zorgvuldig geselecteerd, sluiten prima op elkaar aan en vormen samen een goed en sluitend geheel. We proberen de beschrijving van visie, beleid en werkwijze bondig en leesbaar te houden. Voor meer uitgebreide beschrijving van onderliggende aspecten verwijzen we naar andere bronnen en documenten.
1.2
Voorbehoud pedagogisch plan
Het beschrijven van de werkwijze wil niet zeggen dat de praktijk er altijd nauwkeurig aan voldoet. Dat is bijna niet mogelijk en zeker niet gewenst. De ontwikkeling van de betrokkenen moet authentiek zijn, gebaseerd op eigen krachten, talenten en competenties. Daarom wordt: • de individuele ontwikkeling nauwlettend gevolgd, • de pedagogische denk- en werkwijze regelmatig getoetst, • en het pedagogisch plan - en de uitvoering ervan - periodiek bijgesteld.
2
PEDAGOGISCHE VISIE
2.1
Ieder kind is uniek!
Een kind wordt geboren met een eigen karakter, temperament en afkomst. In eigen tempo en met eigen (on)mogelijkheden ontwikkelt het kind de eigen persoonlijkheid. Een kind moet de ruimte krijgen om de eigen ontwikkeling vorm en inhoud te geven. Betrokkenen spelen daarbij een voorwaardenscheppende rol. Een goede samenwerking van de direct betrokkenen is dan natuurlijk van groot belang. Als kinderopvangorganisatie dragen we bij in de zorg om kinderen - voetje voor voetje - van de ene naar de andere levensfase te begeleiden. We stellen ons tot doel om hen, vergelijkbaar aan een goede thuissituatie, een warme omgeving en een huiselijke sfeer te bieden. Een vertrouwde plek waar: • • • •
2.2
een kind veilig kan spelen, zich beschermd voelt en zich optimaal kan ontwikkelen; de opvoeding wordt ondersteund en met de ouders en andere betrokkenen wordt gedeeld; tegemoet wordt gekomen aan de behoefte van kinderen om zelf ervaringen op te doen en waar betrokkenen elkaar ook stimuleren in het opdoen van eigen ervaringen.
Ieder kind heeft talent!
Een unieke persoon, een eigen levensweg en een individuele manier om aan de wereld bij te dragen. We bieden ruimte en aandacht voor het individu en de persoonlijke omstandigheden. En helpen het kind om uniek talent te ontdekken en te ontwikkelen. Door kinderen verschillende activiteiten aan te bieden, kunnen zij zich breed oriënteren en uitvinden wat ze leuk vinden en waar ze goed in zijn.
2.3
Werken met kinderen
Door de vorming van een eigen wil te stimuleren, wordt doorzettingsvermogen ontwikkeld. Iets dat kinderen de rest van hun leven nodig hebben om uit te voeren wat ze zich tot doel hebben gesteld. Door bewust de zintuiglijke omgeving van het kind vorm te geven, door het te omringen met mooie, goede en waarachtige dingen, kan het kind een basisvertrouwen ontwikkelen dat de grondslag vormt voor een positieve levenshouding. Plezier in het leven maakt het gemakkelijker open te staan voor anderen en geeft de kracht en de inventiviteit om creatief om te gaan met problemen. De leidster bouwt een goede band met elk kind, zodat het zich veilig en vertrouwd voelt en zich optimaal kan ontwikkelen. Zorg voor andere kinderen, zelfredzaamheid en zelfstandigheid worden gestimuleerd. En in het samenzijn met andere kinderen leert het kind zich ook sociaal en emotioneel te ontwikkelen. Spelen is doen! Het vrije spel is voor het jonge kind onontbeerlijk. Daarin worden belevenissen van thuis en onderweg verwerkt. Vaak is het spel voor het jonge kind de eerste sociale oefening waarin het andere kinderen ontmoet. In het spel leren kinderen bewust kiezen, zelf ontdekken, op zichzelf en anderen vertrouwen en meer aspecten die nodig zijn om te bouwen aan zelfvertrouwen.
2.4
Belangrijke aspecten van pedagogiek
2.4.1
Nabootsing
In de eerste levensjaren treedt een kind de wereld vol vertrouwen en belangstelling tegemoet. Kan onbezorgd en vol overgave genieten. Staat onbevangen open voor invloeden en is gevoelig voor stemmingen, intenties en houdingen vanuit de omgeving. Leeft zich in en beweegt als het ware met de beweging van de ander mee. Het kind neemt impulsen over en bootst de ander na. Een beweging wordt waargenomen en van binnenuit ontstaat, voor zover de beheersing over het lichaam het toelaat, een uiterlijk gebaar van het kind. Ook een baby, die in de ontwikkeling nog niet zover is om gebaren en klanken van volwassenen in uiterlijke zin na te bootsen, beweegt innerlijk mee met elk gebaar en elke stembuiging. Voor een jong kind is de nabootsing geen passieve imitatie, maar een bezigheid waar het hele organisme van het kind actief bij betrokken is. Met de nabootsing wordt de wil van het kind gevormd, geleid en opgevoed. De rol van de opvoeder is niet om het kind dingen aan te leren of opdrachten te geven, maar om een voorbeeld te zijn en de dingen met aandacht te doen zodat het kind vanuit een natuurlijk enthousiasme mee wil doen. 2.4.2
Rust, ritme en regelmaat
De uit grootmoeders tijd stammende regels over rust, ritme en regelmaat blijken in deze tijd nog steeds vruchten af te werpen! Rust, ritme, en regelmaat helpen het gevoel van veiligheid en zelfvertrouwen te ontwikkelen. Een kind gedijt goed in een sfeer van rust. Wat niet betekent dat het stil moet zijn, dat er geen activiteit mag zijn of dat alles langzaam gedaan moet worden. Het gaat er om dat het kind de gelegenheid krijgt om in het tijdloze te zijn, zonder te worden opgeschrikt, afgeleid of opgejut. Er moeten momenten zijn waarop een kind ongestoord kan spelen, zonder dat het van buitenaf wordt gestuurd, geleid of afgeleid. Op die manier kan het de wereld om zich heen verkennen, ontdekkingen doen, vaardigheden oefenen en indrukken opdoen en verwerken. In deze dromerige sfeer van rust kan de ontdekkingsdrang, nieuwsgierigheid en verwondering van het kind zich lekker uitleven. Een kind ontleent steun, houvast en herkenning aan een vaste volgorde, vaste dagindeling en vaste gewoontes en rituelen. Ritme is een steun om thuis te raken in het lichaam, om levensprocessen op gang te brengen, om een evenwichtige energiehuishouding op te bouwen en om veerkracht te ontwikkelen. Een dag is bij voorkeur ritmisch opgebouwd en kent momenten van inspanning en ontspanning. Door herhaling van de handelingen ontstaat regelmaat. Regelmaat geeft herkenning bij het kind en dat geeft houvast en biedt emotionele veiligheid. Als het kind dagelijks op regelmaat kan rekenen, ontwikkelt het vertrouwen. Ook ontstaan daardoor goede gewoontes die alleen in de kinderjaren verworven worden. 2.4.3
Respect, eerbied en dankbaarheid
Goed voorbeeld doet volgen. Een kind ontwikkelt gevoelskracht door anderen met respect, eerbied en dankbaarheid met de wereld om te zien gaan. Er doen zich steeds weer gelegenheden voor waarnaar met verwondering, eerbied en aandacht gekeken kan worden. De volwassene, die op deze wijze in het leven staat, kan zich dankbaar voelen voor dat wat het leven te bieden heeft. Dit gevoel wordt door het kind ervaren. Door nabootsing van het goede voorbeeld leert een kind om mensen, dieren, planten en dingen in hun waarde te laten. Er ontstaat een innerlijk gevoel voor respect, eerbied en dankbaarheid.
2.4.4
Wilsopvoeding
Een goed ontwikkelde wil is een stevige basis voor het geestelijke en lichamelijke prestatievermogen op latere leeftijd. Het stimuleren van eigen activiteiten, het bieden van herhaling en regelmaat, het aanleren van goede gewoontes en het richten van aandacht op de omgeving zijn belangrijk voor de ontwikkeling van wil en daadkracht. In de eerste levensjaren worden het geheugen, het concentratievermogen en het doorzettingsvermogen ontwikkeld. Met het juiste speelgoed of een passend knutselwerkje wordt het concentratievermogen en de motoriek van een kind uitgedaagd. 2.4.5
Ontwikkeling zintuigen
Door gebruik van de zintuigen komen we in contact met onszelf en met de buitenwereld. Het kind is een en al zintuig, alle indrukken komen ongefilterd binnen. Het heeft nog niet geleerd de verschillende zintuiglijke indrukken naar waarde te schatten en de niet waardevolle te selecteren en negeren. Alles wordt opgenomen. We proberen die onbevangenheid te behouden en te behoeden door te waken over de kwaliteit van de zintuiglijke indrukken. Inrichting en kleurgebruik in de ruimte, voeding, keuze van materialen en de hoeveelheid speelgoed zijn daarop afgestemd. Een mens heeft een scala van zintuigen tot beschikking. In de vrije school pedagogiek wordt bij het jonge kind bijzondere aandacht gegeven aan: tastzin, levenszin, bewegingszin en evenwichtszin. Door deze zintuigen ervaren kinderen een fundamentele relatie tussen hun lichaam en hun omgeving. Lichaamgebonden zintuigindrukken leggen de basis voor psychische en geestelijke vermogens op latere leeftijd. Zo vormt evenwicht in lichamelijke zin het referentiekader om ook innerlijk evenwicht te kunnen beleven. Tastzin Met tastzin ontdekt het kind omgeving en lichaam. Via aanraken, betasten en grijpen komt het kind tot begrijpen. Niet voor niets zetelt het vermogen om te lezen, schrijven, luisteren en spreken in het zelfde gebied in de hersenen als waar eerder ook de motorisch ervaringen zijn opgedaan. Het kind ervaart met een tastervaring een bepaalde weerstand. Het ervaart zichzelf, de omgeving en de grens daartussen. Een goede ontwikkeling van de tastzin kan op latere leeftijd bijdragen aan vertrouwen in de wereld. Een belangrijk fundament voor het verdere leven. Bij de lichamelijke verzorging, het gedragen worden en op schoot zitten wordt met dit zintuig rekening gehouden. Ook spelmaterialen worden bewust gekozen. Spelmateriaal is van hoge kwaliteit en natuurlijk van aard zoals hout, emaillen, wol, katoen, linnen, zijde en fluweel. En er wordt natuurlijk materiaal zoals water, zand, eikels, kastanjes en schelpen aangeboden. Levenszin Met levenszin ervaart een kind of het zich goed voelt of niet, of het honger of dorst heeft, of het moe of uitgerust is, of het zich ziek of behaaglijk voelt of pijn heeft. Het vermogen om harmonie en disharmonie binnen het lichaam waar te nemen, helpt ook om een goede basis te ontwikkelen om ‘gezonde’ of ‘zieke’ situaties buiten het eigen lichaam te onderscheiden. Belangrijk voor de ontwikkeling van de levenszin is een goede lichamelijke verzorging, gezonde voeding, een regelmatig (slaap)ritme in de dag en alles wat er toe bijdraagt dat het kind zich behaaglijk voelt. Bewegingszin Met bewegingszin is het kind in staat om van binnenuit de eigen bewegingen waar te nemen door de spanningsverschillen in spieren. Het kind ervaart hoe het zich in de ruimte beweegt. Dat het loopt, kruipt, springt enzovoorts.
Voor ontwikkeling van bewegingszin zijn zowel de grove als fijne motoriek van belang; afgewisseld met momenten van rust. Ritmische bewegingen bij muziek of spel werken bevorderend. Met een goed ontwikkelde bewegingszin kan een kind gemakkelijker innerlijk en uiterlijk meebewegen met de ander. Ook ontwikkelt een kind gevoel voor vrije beweging, voor richting en voor non-verbale communicatie. Evenwichtszin Als het kind de zwaartekracht leert overwinnen wordt de evenwichtszin ontwikkeld. Het leert zich op te richten en te lopen. Vervolgens ontwikkelt het vermogen tot ruimtelijke oriëntatie. De drie fundamentele ruimterichtingen boven-onder, links-rechts en achter-voor worden geoefend en veroverd. Bijvoorbeeld door te klimmen, springen, balanceren en hinkelen, door torens van blokken te bouwen en door bouwwerken te maken van kisten en planken. Een goed evenwicht in lichamelijke zin geeft een rustpunt van waaruit je alles kunt overzien en legt de basis voor innerlijk evenwicht, innerlijke rust en gevoel van evenwicht in overdrachtelijke zin.
3
PEDAGOGISCH BELEID
3.1
Sociaal emotionele ontwikkeling
Een kind moet leren om adequaat om te gaan met zichzelf en met anderen. Moet zich ontwikkelen tot een sociaal vaardig persoon die relaties met anderen kan aangaan én onderhouden. De sociale en emotionele ontwikkeling is bijna niet los van elkaar te zien. Juist omdat de meeste emoties (emotionele ontwikkeling) worden ontwikkeld in het contact met anderen (sociale ontwikkeling). Voor deze ontwikkeling is het belangrijk dat het kind zich veilig en geborgen voelt en zelfstandigheid en zelfvertrouwen opbouwt. Door positief in te gaan op emoties als blijdschap, verdriet, woede, angst en onverschilligheid wordt de ontwikkeling van het leren kennen van de eigen gevoelens gestimuleerd. Bovendien lukt het een kind ook om beter met emoties om te gaan en de gevoelens aan anderen duidelijk te maken. Gevoelens worden serieus genomen, er wordt geluisterd en meegeleefd. 3.1.1
Veiligheid en geborgenheid
Op het kinderdagverblijf moet het kind zich veilig en geborgen voelen en volledig zichzelf kunnen zijn. Pas dan kan het kind zich goed ontwikkelen. Bij aanvang ontfermt een vaste leidster zich over het kind. Deze medewerker bouwt een relatie met het kind en heeft uitgebreid aandacht voor het zich thuis gaan voelen en het zichzelf kunnen zijn van het kind. In deze periode is deze leidster het vaste aanspreekpunt voor de ouder en de andere betrokkenen. Een aangename, rustige en verzorgde omgeving zal het kind stimuleren om geconcentreerd te werken of spelen. Een dergelijke omgeving wordt onder meer gecreëerd door: • • • • • • • • •
goede afstemming tussen betrokkenen; duidelijke regels voor iedereen; vaste groepen en vaste medewerkers; vaste dagindeling; opgeruimde, schone en fleurige ruimten; meubilair met warme uitstraling; hoge boxen en aparte slaapruimten; speelgoed en spullen overzichtelijk en netjes in mandjes of bakken opgeborgen; benodigdheden voorhanden (vooraf klaargezet of op kindhoogte neergezet).
De groepsleiding ontwikkelt een veilige band met het kind. Zij zorgen dat het kind gezien en gehoord wordt, zodat het kind kan voelen dan het geaccepteerd is. Medewerkers benaderen het kind positief, behandelen alle kinderen gelijk, pakken signalen adequaat op, doen er ook wat mee, spelen in op iedere behoefte en besteden aandacht aan de verschillende emoties en sociale vaardigheden van het kind. Volgens Montessori wordt in de fase van 0 tot 3 jaar alles uit de omgeving opgenomen. Met een absorberende geest neemt het kind enorm veel indrukken op. Beweging ontwikkelt coördinatie en intelligentie. Zowel binnen als buiten de groep moeten de kinderen de gelegenheid hebben tot bewegen. De materialen waarmee het kind wordt aangemoedigd, zijn zachte materialen met geluiden en kleuren. Het gehoor wordt gestimuleerd met o.a. muziek, het gevoel door het voorlezen van een verhaaltjes of het zingen van een liedje, de tast door materialen te laten voelen, de reuk door geuren te laten ruiken en het zien door bijvoorbeeld met een spiegel te werken en kiekeboe spelletjes te doen.
Er is altijd aandacht voldoende aandacht voor de individuele ontwikkeling en behoefte van het kind. Ook tijden het verschonen en voeden wordt de tijd benut voor persoonlijke aandacht. Om met het kind te praten, naar het kind te luisteren of samen kleine spelletjes te doen. 3.1.2
Zelfstandigheid en zelfvertrouwen
Kenmerkend voor de sociale ontwikkeling van het kind is dat het zich in toenemende mate zelfstandig kan bewegen in de omgeving en de samenleving waartoe het behoort. Op het kinderdagverblijf komt het kind in contact met anderen. Binnen de groep wennen de kinderen aan omgang met elkaar en met anderen. Ze leren om zelfstandig te zijn en zich aan de gemeenschapsregels te houden. De groepsleiding steunt het kind in contact en omgang door: • • • • • • • • • •
zelf het goede voorbeeld te geven; uit te leggen wat wel en wat niet mag; gevoelens van het individuele kind te vertalen naar de groep; sfeer te creëren waar alle kinderen zich bij thuis kunnen voelen; samen te spelen en samen te delen het kind te begeleiden tijdens conflicten en te sturen richting oplossingen; het kind te leren de beurt af te wachten tijdens het spelen in de groep; uitstapjes te maken om de belevingswereld van het kind te verruimen; het kind zelf activiteiten te laten ontplooien en ze daarvoor te complimenteren het kind te stimuleren zelf te spelen, op onderzoek uit te gaan, zelf te vragen, anderen te helpen, zich te uiten en meer ..
Een kind vindt het leuk om iets te kunnen. Met zelfstandig proberen en het behalen van kleine successen wordt zelfstandigheid en zelfvertrouwen opgebouwd.
3.2
Persoonlijke competenties
Kinderen doorlopen allemaal dezelfde fasen, alleen niet in hetzelfde tempo. Na de zintuiglijke fase volgt de verstandelijke. Spelenderwijs begeleiden we het kind in de verdere ontwikkeling van zelfstandigheid en zelfvertrouwen. Uiteraard met aandacht voor de leeftijd en persoonlijkheid van het individu. Een kind met zelfstandigheid en zelfvertrouwen is in staat om problemen adequaat aan te pakken. Het oplossen van problemen maakt het kind competent en biedt gelegenheid om verder te ontdekken. In een uitdagende omgeving wordt de nieuwsgierigheid geprikkeld en met speciaal geselecteerd spelmateriaal worden situaties en (on)mogelijkheden nagebootst en geoefend. Zo wordt het kind gestimuleerd om zelf problemen oplossen, successen te boeken en te groeien en te ontwikkelen. Het begeleiden van de ontwikkeling van competenties betekent in de praktijk dat de leidster meekijkt en waar nodig aanwijzingen geeft. Niet helpen bij het strikken van de schoenveter maar het kind het zelf laten doen, ook als dit tijd kost. Of, als een werkje is afgerond, het kind zelf laten opruimen en schoonmaken, voordat een nieuwe taak wordt opgepakt.
3.2.1
Taal- en spraakontwikkeling
Taal- en spraakontwikkeling spelen een enorm grote rol in de ontwikkeling van het kind. Het is de basis voor lezen, schrijven en rekenen ofwel voor alle schoolvakken en de verdere toekomst. De voertaal is Nederlands en de leidsters praten, lezen, zingen en vertellen veel. Ze drukken zich exact uit, herhalen teksten en oefeningen vaak en brengen geduld, begrip en respect op voor de behoeften van het kind en voor de gevoeligheid van de periode waarin het kind zich bevindt. De leidster: • • • • • • •
Handelt op niveau kind. Observeert, verzamelt informatie, voelt in en luistert naar het kind. Behandelt het kind als gelijkwaardige gesprekspartner, past zich aan hen aan. Respecteert wat het kind zegt, stelt niet zomaar vragen. Moedigt het kind aan het gesprek uit te breiden. Benadert elk kind als individu. Geeft het goede voorbeeld en spreekt duidelijk en correct Nederlands.
En stimuleert het kind om zich verbaal uit te drukken door: • • • • • •
taal- en telspelletjes te doen; thema-spelletjes te spelen met onderwerpen als vorm, kleur, cijfers, letters, dagen, enzovoorts; individuele gesprekken en kringgesprekken te voeren; voor te lezen en het kind te vragen het verhaaltje na te vertellen; met thema’s te werken als jaargetijden, dieren enzovoorts; met elkaar te zingen.
Kinderen die de Nederlandse taal nog niet machtig zijn en thuis een vreemde taal spreken, worden door de leidsters alleen in de Nederlandse taal aangesproken. Op deze manier stimuleren we ook deze kinderen in hun Nederlandse taal- en spraakontwikkeling. 3.2.2
Lichamelijke ontwikkeling
De lichamelijke of motorische ontwikkeling is onder te verdelen in de grove motoriek (lopen, klimmen, springen, e.d.) en de fijne motoriek (pakken, vasthouden, bouwen, e.d.). Om de lichamelijke ontwikkeling te stimuleren krijgen de kinderen de ruimte om bezig te zijn met bewegen. Wanneer een kind de fijne of de grove motoriek wat minder beheerst, proberen we het kind daarin te stimuleren. Bevordering van de grove motoriek is afgestemd op de leeftijd. Baby’s worden bijvoorbeeld gestimuleerd met rol- en kruipoefeningen en met de grotere kinderen worden dans- en bewegingsspelletjes gedaan, waarbij steeds andere bewegingen de revue passeren. Ook bevordering van de fijne motoriek is afgestemd op de mogelijkheden van het kind. Voor baby’s is de stimulatie gericht op bijvoorbeeld het aangeven en aanpakken, het rollen en terugrollen, het vasthouden en loslaten en het herkennen (door zien, horen, ruiken, proeven) van voorwerpen. Terwijl de grotere kinderen met activiteiten als knutselen, tekenen, puzzelen en ook buitenspelen worden gestimuleerd.
Peuters houden van rennen, klimmen en klauteren. De bewegingsactiviteiten bestaan uit geleid spel zoals klimmen, glijden, of kringspelletjes, dansen, springen enzovoorts. Om het lichaamsbesef te bevorderen doen we regelmatig zintuiglijke spelletjes met de peuters zoals horen, zien, ruiken en voelen. Ook maken we gebruik van liedjes en opzegversjes, zoals ‘hoofd, schouders, knie en teen’. Hiermee gaat het kind zijn eigen lichaam en dat van anderen ontdekken.
3.2.3
Cognitieve ontwikkeling
De verstandelijke ontwikkeling van kinderen tot twee jaar is verbazingwekkend. Baby's reageren direct op wat ze horen en zien. Ze begrijpen steeds beter dat dingen met elkaar te maken hebben. Dat je mama naar je toe komt, als je huilt, bijvoorbeeld. Kinderen ontdekken spelenderwijs de wereld om zich heen. Met puzzels, spelletjes, kleuren en vormen wordt het denkvermogen gestimuleerd. Ook voorleesboeken en thema’s spelen een rol. Het helpt de peuter leren waarnemen, ordenen en sorteren. Het zelfstandig bedenken van oplossingen voor problemen is van groot belang in de verstandelijke ontwikkeling. Volgens Montessori heeft 'ieder kind een eigen ontwikkelingstempo'. De kern van de methode is het contact met een stimulerende omgeving. Volgens Montessori ontwikkelt de intelligentie zich door de combinatie van bewegen en ervaren. Door op jonge leeftijd oefeningen te doen waarmee alle zintuigen en de oog- handcoördinatie worden geprikkeld, ontwikkelen kinderen hun geest (intelligentie). Een goed ontwikkelde waarneming helpt het kind bij het opnemen en leren kennen van de buitenwereld. Door met veel verschillende materialen te werken en alle zintuigen te stimuleren, wordt het leren aangemoedigd. 3.2.4
Creatieve ontwikkeling
Vrij spelen en expressieactiviteiten zijn belangrijk voor een kind. We laten kinderen hierin zoveel mogelijk hun gang gaan, ze bepalen zelf de situatie en geven het de vorm die zij willen. De leidster stimuleert het kind door zelf mee te doen en een voorbeeld te zijn wanneer het kind het even niet weet. De leidster blijft er even bij en neemt vervolgens afstand als het kind het zelf verder kan. We laten het kind kennismaken met verschillende soorten materialen, experimenteren met creatieve middelen (denk aan: fantasie) en gebruikmaken van diverse expressiematerialen (denk aan: muziekinstrumenten). De leidster ondersteunt de speelsheid van het kind, maar laat het kind het zelf doen en ontdekken. 3.2.5
Ontwikkeling van identiteit en zelfredzaamheid
Het kind krijgt de mogelijkheid om zichzelf te zijn en een eigen ik te hebben. De groei van zelfvertrouwen wordt gestimuleerd door het kind kleine opdrachten te geven die passen bij het ontwikkelingsniveau. Dagelijks wordt zelfstandigheid gestimuleerd, door handelingen als zelf iets opruimen, zelf handen wassen, zelf jas aantrekken en zo meer. Het kind ervaart eigen mogelijkheden, wordt vriendelijk geholpen bij een foutje (een foutje mag) en geprezen bij een succesje.
3.3
Normen en waarden
Leren wat wel en niet mag! Wat is sociaal acceptabel gedrag? Er zijn veel ongeschreven gedragsregels in de maatschappij en binnen de kinderopvang. Je mag een ander geen pijn doen, samen delen, om de beurt etc. Met goed beleid en de juiste aanpak kan het kinderdagverblijf bijdragen aan balans tussen het individu en de samenleving. Het is namelijk lang niet vanzelfsprekend dat geslaagde individuele ontwikkeling ook leidt tot sociaal verantwoordelijkheidsgevoel en tot actieve maatschappelijke deelname. Een kind krijgt binnen de kinderopvang extra gelegenheid om hier langzaam in te groeien en te oefenen. Door de ontwikkeling van het kind in de groep te volgen, ervaren we of het kind zich aan regels houdt en hoe het met anderen omgaat. Ook het oefenen in het (rollen)spel, biedt het kind de mogelijkheid om zich regels van anderen eigen te maken.
4
PEDAGOGISCHE WERKWIJZE (toelichting: alfabetische samenvatting; e.e.a. gedetailleerd beschreven in protocollen)
4.1
Activiteiten
4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4
Fotograaf Thema’s Uitstapjes Wandelen
4.2
Calamiteiten
4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7 4.2.8
Brand Dreiging van buitenaf Inbraak Kind niet gebracht/gehaald Meerijden in auto Ongeval Overval Pesten
4.3
Communicatie en samenwerking
4.3.1 4.3.2 4.3.3
Informatie Mandjes Schriftjes
4.4
Dagritme
4.4.1 4.4.2 4.4.3
Brengen en halen Dagindeling Openingstijden
4.5
Deurenbeleid
4.5.1
Toegang
4.6
Gezondheid
4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.6.5 4.6.6
Allergie Hoofdluis In het zonnetje Slapen Sterfgeval Wiegedood
4.7
Groepen
4.7.1 4.7.2
Groepssamenstelling Kind ratio
4.8
Hygiëne
4.8.1
Bewaarwijzer
4.9
Kindermishandeling
4.9.1 4.9.2 4.9.3
Huiselijk geweld Mishandeling door medewerkers Pesten
4.10
Medicijnen
4.11
Personeel
4.11.1 Certificering 4.11.2 Pedagogisch Medewerker 4.11.3 Stagiaire 4.12
Planning en plaatsing
4.12.1 Inschrijving 4.12.2 Wachtlijst 4.12.3 Wennen 4.13
Risico-inventarisatie
4.14
Tarieven
4.15
Veiligheid
4.16
Voeding
4.16.1 4.16.2 4.16.3 4.16.4 4.16.5
Diëten (Eet bewust) Groente en fruit Traktaties Warm eten
4.17
Ziekte en verzuim