1
1
Inleiding
In Brussel wordt de fiets weerom op de kaart gezet. Vooraleer dieper in te gaan op het eigenlijke onderwerp van mijn eindwerk, lijkt het me dan ook logisch over deze ‘kapstok’ eerst wat uitleg te geven. Om de oprichting van een oefenpiste in zijn juiste context te situeren, wens ik deze inleiding vervolgens af te ronden met een bondige toelichting over de impact van de staatshervorming op de wielersport, de rol van Royal Cureghem Sportif hierin en het institutioneel kader waarbinnen deze operatie zich kan voltrekken.
1.1
Fietsen zichtbaar maken in Brussel
Met zijn ‘Fietsbeleidsplan 2005-2009’ wenst de huidige minister van mobiliteit Pascal Smet de fiets zichtbaar te maken in Brussel. Samen met de promotie van het openbaar vervoer moet een doorgedreven fietspolitiek ervoor zorgen dat tegen het einde van dit decennium 20 % minder auto’s in onze hoofdstad circuleren en aldus bijdragen tot de realisatie van een leefbare stad. Om dit streefdoel te bereiken, is er nog veel werk aan de winkel. Enkele cijfers illustreren dat overduidelijk (1). Zo gebruikt 69 % van de Brusselaars nooit de fiets als vervoermiddel. Slechts 1 % van de beroepsbevolking gaat met de fiets naar het werk (11,9 % in Vlaanderen). Eenzelfde laag percentage van 1 % noteert men bij de jongeren die met de fiets naar school gaan, wat in schril contrast staat met de 32,8 % in Vlaanderen. Het fietsbeleidsplan moet hierin verandering brengen. Heel wat maatregelen werden hiertoe aangekondigd. Deze hebben o.m. betrekking op de veralgemening van de zone 30, de aanleg van degelijke fietspaden op brede verkeersassen en de oprichting van fietspunten met verhuur-, parking- en herstellingsmogelijkheden. De blikvanger hierin is ongetwijfeld de realisatie van een netwerk van 19 gewestelijke fietsroutes. Dit zijn aanbevolen fietswegen voor langere verplaatsingen doorheen verschillende gemeenten. Deze routes volgen overwegend lokale wegen met minder druk verkeer. Ook de fietseducatie wordt hierbij niet vergeten. Voor lagereschoolkinderen (11 en 12jarigen) resulteert een uitgebreide 10-daagse opleiding in het behalen van een fietsbrevet na het afleggen van een rijexamen. Steun wordt verleend aan scholen en verenigingen die in het verlengde hiervan fietspooling opstarten.
(1) Fietsbeleidplan 2005 – 2009 Inleiding – De fiets in Brussel in cijfers – pagina 5
2 Maar deze opleiding beperkt zich niet tot de schoolgaande jeugd. Via de ondersteuning van verschillende verenigingen, die actief zijn op het vlak van fietseducatie, wil men alleen dit jaar nog 1.000 volwassenen leren fietsen. Kortom, een ambitieus beleidsplan dat niet alleen het aanleren van het fietsen, maar het fietsen kortweg in veilige en optimale omstandigheden in een grootstad moet mogelijk maken. Hierbij kan de terbeschikkingstelling van een openluchtwielerpiste dan ook een gedroomd hulpmiddel zijn.
1.2
Communautarisering van de sport
Met de grondwetswijziging van 1970-1971 werd komaf gemaakt met het unitaire België van 1830. In uitvoering van artikel 59bis van de grondwet kregen de pas opgerichte cultuurraden de bevoegdheid over de culturele aangelegenheden, waaronder de sport ressorteert. Toch heeft men moeten wachten tot eind 1977 vooraleer bij decreet het wettelijke kader gecreëerd werd om de sportfederaties te erkennen en te subsidiëren. (2) De inwerkingtreding van deze decreten op 1 januari 1978 stelde de sportfederaties voor een dilemma: zich opsplitsen en verder van overheidssteun genieten (3) of een unitaire structuur behouden en afzien van overheidssubsidies. Grof geschetst kan gesteld worden dat de financieel zwakkere federaties toehapten en de rijke (waaronder wielrennen, basketbal en voetbal) het langst weerstand boden. Zo heeft de Koninklijke Belgische Wielerbond (KBWB) pas met ingang van 2002 zijn structuren aangepast. Dit verliep evenwel niet van een leien dakje. Vooral van Franstalige zijde werd de splitsing tegengewerkt. Druk van de Vlaamse sportminister Johan Sauwens (VU-ID) en de groeiende interne spanningen onder de bestuursleden (o.m. naar aanleiding van de voordracht in oktober 1999 van het circuit van Zolder voor het wereldkampioenschap op de weg 2002 boven Francorchamps) hebben de splitsing ongetwijfeld mee helpen finaliseren. Toch blijft de splitsing vooral ingegeven door financiële overwegingen. In een onderhoud op 12 januari 2000 liet secretaris-generaal van de Royale ligue vélocipédique belge (RLVB) Nicolas Ledent zich al ontvallen: ‘Il faut reconnaître que, quand on fait les comptes en fin d’année, on se rend compte que si l’on avait le financement des
(2) Op initiatief van de toenmalige Minister van Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden Rika De Backer-Van Ocken (CVP) heeft de Vlaamse Gemeenschapsraad op 2 maart 1977 dit decreet goedgekeurd. De publicatie in het BS volgde pas op 29 september. Een analoog decreet werd op voorstel van de Minister van Franse Cultuur Jean-Marie Dehousse (PS) op 20 december 1977 aangenomen. (3) Tot eind 1977 werden de sportfederaties gesubsidieerd via een KB van 5 februari 1971.
3 Communautés, cela nous aiderait et nous permettrait de mieux travailler, notamment avec les jeunes.’(4) Binnen dit aangepast wielerlandschap wordt vanaf 2002 de organisatie van de wielersport en de jongerenopleiding in Vlaanderen en Wallonië verzorgd door Wielerbond Vlaanderen (WBV) en de Fédération Cycliste Wallonnie-Bruxelles (FCWB). Als overkoepelend orgaan, ‘belast met de organisatie, de coördinatie en de bevordering van de wielersport in België in alle disciplines en naar alle verschillende doelgroepen toe’ (5) blijft de KBWB instaan voor een resem opdrachten en taken, waaronder de organisatie van nationale en internationale wedstrijden, evenals de contacten en de uitbouw van samenwerkingsverbanden met het buitenland en de sponsoring.
1.3
Royal Cureghem Sportif (6)
Opgericht in 1911 in Anderlecht is Cureghem Sportif een van de oudste wielerclubs van het land. Vrij snel verwierf deze club nationale bekendheid, dank zij de successen van verscheidene wielrenners uit haar rangen. Tijdens het interbellum werden Jean Aerts en Eloi Meulenbergh wereldkampioen en winnaar van verschillende klassiekers. Daarna kwamen renners als Lucien Acou (schoonvader van Eddy Merckx en zelf een begenadigd renner) en Raymond Impanis in beeld. Een volgende lichting leverde talenten op als Jan Nevens, Eddy Schepers, Guido Van Calster, Jim Van de Laer en de gebroeders Verbrugghe. Volledigheidshalve moet nochtans vermeld worden dat Cureghem Sportif zich de laatste twee decennia bij voorrang toelegt op de jeugdopleiding. Talentvolle renners laat ze doorstromen naar kapitaalkrachtiger semi-professionele clubs. Cureghem Sportif telt een 60-tal jonge renners, die overwegend gerecruteerd worden in het Pajottenland en in mindere mate in Brussel. Niettemin is ze de enige Brusselse wielerclub die met deze jonge renners in competitie uitkomt in alle wielerdisciplines en leeftijdscategorieën. Deelneming aan interclubwedstrijden, meerdaagse wedstrijden (tot zelfs in het buitenland) en provinciale kampioenschappen staan steevast op het programma. Sedert 2003 organiseert Cureghem Sportif jaarlijks tijdens de paasvakantie wielerstages voor jongeren van 12 tot 14 jaar in het VGC-scholencomplex Elishout te Anderlecht.
(4) Thibaut, A., Les politiques du sport dans la Belgique fédérale, (2000: 12) (5) www.kbwb-rlvb.be (6) Op basis van haar jarenlange ervaring en deskundigheid in de wielersport lijkt het me evident dat deze vereniging - ongeacht de formule - een vooraanstaande rol zou kunnen vervullen in het beheer van de op te richten wielerpiste in het Brusselse. Vandaar deze bondige focus.
4 Tot slot dient nog vermeld te worden dat ze als Nederlandstalige club met maatschappelijke zetel in Anderlecht erkend is door de VGC en sedert 2002 - zoals eerder aangestipt in het voorwoord – aangesloten is bij Wielerbond Vlaanderen.
1.4.
Institutioneel kader
Om enig zicht te krijgen over de instellingen die in Brussel op een of andere wijze bevoegdheid hebben over sport en haar infrastructuur, lijkt het me tot besluit van deze inleiding nodig om een bondig overzicht te besteden aan het institutioneel kader dat in de laatste decennia is tot stand gekomen.
België is een federale staat, die samengesteld is uit drie gemeenschappen en drie gewesten. Deze staatsstructuur werd stap voor stap gerealiseerd na diverse grondwetsherzieningen, waarbij de gemeenschappen en de gewesten telkens meer bevoegdheden overgedragen kregen die ze met eigen instellingen quasi autonoom konden uitoefenen.
1970 gaf het startsein van de staatshervorming met de inschrijving van de drie gewesten en evenveel gemeenschappen in de grondwet. In Brussel werden tevens de Nederlandse en de Franse cultuurcommissie (NCC en FCC) opgericht. (7)
1980 was een tweede mijlpaal in de omvorming van de Belgische staatsstructuur: Vlaanderen en Wallonië kregen eigen bevoegdheden en instellingen. Brussel daarentegen bleef in de politieke koelkast steken.
De grote doorbraak kwam er met de grondwetswijziging van 1988. Naast o.m. de uitbouw van de Vlaamse Raad tot een volwaardig Vlaams Parlement, kreeg ook Brussel door de bijzondere wet van 12 januari 1989 (de zogenaamde ‘Brusselwet’) en na rechtstreekse verkiezingen op 18 juni 1989 zijn eigen politieke instellingen. De Brusselse Hoofdstedelijke Raad en haar regering ontfermden zich over gewestmateries. De gemeenschapsmateries (waaronder sport) worden daarentegen in principe behartigd door drie verschillende instellingen. (7) Met de oprichting van deze cultuurcommissies behartigden de beide gemeenschappen in Brussel hun eigen gemeenschapsbelangen. Bevoegd voor cultuur en sommige onderwijsaspecten beperkte de rol van de NCC zich evenwel tot de oprichting van een culturele ankerplaats in elke Brusselse gemeente, het voeren van een jaarlijkse promotiecampagne voor het Nederlandstalig onderwijs, de opstelling van een peutertuinplan en de uitbouw van een netwerk aan vakantiespeelpleinen in Brussel. Op sportgebied werd vergeefs gepoogd het ‘Huis van de Sport’ te operationaliseren.
5 Voor persoonsgebonden materies van gemeenschappelijk belang (de zogenaamde bicommunautaire aangelegenheden) is de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) bevoegd. Voor mono- of unicommunautaire aangelegenheden (persoonsgebonden aangelegenheden die slechts één gemeenschap aanbelangen) wordt voortaan ingestaan door respectievelijk de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en de Commission communautaire française (Cocof). (8) Net als de NCC blijft de VGC onder voogdij van de Vlaamse Gemeenschap. (9) Dit in tegenstelling tot de Cocof, die als gevolg van een bevoegdheidsoverdracht van de Franse Gemeenschap met ingang van 1994 een decretale bevoegdheid kreeg over diverse materies, waaronder sport.
Met het Sint-Michielsakkoord werd in 1993 vervolgens de federale staatsstructuur vervolledigd. Het Vlaams Parlement werd voor het eerst rechtstreeks verkozen en telt voortaan de 6 eerst gekozen Vlamingen van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad in zijn rangen. Tevens wordt de voormalige provincie Brabant opgesplitst, waardoor haar instellingen gelegen op het Brussels territorium en de correlatieve middelen in functie van de finaliteit en taalaanhorigheid
overgedragen
worden
aan
het
Brussels
gewest
en
zijn
gemeenschapscommissies.
2000-2001 met de Lambermont- en Lombardakkoorden vormen voorlopig de laatste stap in de staatshervorming. Het eerste akkoord ging hoofdzakelijk over een herziening van de Financieringswet, waardoor de gemeenschappen meer geld en de gewesten meer belastingautonomie toegewezen kregen. (10) Het tweede akkoord tenslotte waarborgt een vaste vertegenwoordiging van 17 Vlamingen in het Brussels parlement, dat zijn ledenaantal zag stijgen van 75 naar 89. (11) Bovendien werden 6 Brusselse Vlamingen rechtstreeks verkozen voor het Vlaams Parlement, waardoor politiek de band met Vlaanderen nogmaals duidelijk gesteld wordt.
(8) Beide gemeenschapscommissies werden de erfopvolgers van de NCC en de FCC. Naast cultuur en onderwijs werden hun bevoegdheden uitgebreid met welzijn en gezondheidszorg. (9) In de praktijk meestal gedelegeerd aan de enige Brusselaar die als minister is opgenomen in de Vlaamse regering. (10) Ook de VGC kreeg meer middelen waarmee voor de eerste keer een daadwerkelijke impuls kon gegeven worden aan de uitbouw van verscheidene sportinfrastructuren en -voorzieningen zoals voorzien in haar Sportbeleidsbrief 2000-2004. (11) Op basis van de gewestelijke verkiezingsuitslagen was het aantal verkozen Vlamingen voorheen beperkt tot een 10-tal leden.
6
Niet onbelangrijk om te besluiten is de vaststelling, dat - ondanks een ingrijpende staatshervorming en de fusies van gemeenten in de 70-iger jaren - de Brusselse regio nog steeds 19 autonome entiteiten telt.
7
2
Wielerpiste
Sport was oorspronkelijk een recreatievorm van de elite. De industriële revolutie uit de 19de eeuw en de daarmee verbonden bevolkingsgroei in de steden zorgden ervoor dat de sporten in het Verenigd Koninkrijk zich in minder dan 50 jaar neerwaarts in de sociale hiërarchie naar de arbeidersklasse toe bewogen. Bovendien leidde de concentratie van mensen in deze steden op het einde van de 19de eeuw tot een vraag naar nieuwe vrijetijdsbestedingen. In deze periode vonden dan ook bepaalde hedendaagse populaire sporten daar hun bakermat. Toch ontstond de wielersport met de uitvinding van de fiets ongeveer gelijktijdig in Engeland, Duitsland en Frankrijk. De eerste wielerclubs werden in deze landen gesticht, waarna de wielersport zich verspreidde naar België en Nederland. Door de te grote concurrentie van andere moderne volkssporten en de opkomst van de autosport voor de elite belandde het wielrennen in Engeland rond de eeuwwisseling evenwel in de marginaliteit. Dank zij de stichting ‘Tour de France’ werd deze sport gered en kende vanuit Frankrijk een verdere verspreiding en professionalisering op het vasteland. Engeland ontwikkelde wel een baanversie, die in 1908 als Olympische discipline werd erkend.
2.1
Historiek
De geschiedenis van de ontwikkeling van wielerbanen in ons land is er een van vallen en opstaan. (1) Bloei- en crisisperioden wisselden elkaar af. Dit was niet alleen afhankelijk van ingrijpende wereldgebeurtenissen op het maatschappelijk leven van onze bevolking (wereldoorlogen en economische crisissen) of de positionering van het baanwielrennen zelf in het gewijzigd sportlandschap (concurrentie en latere mediatisering van o.m. voetbal en wielrennen op de weg). Ook lokale situaties, zoals het al dan niet (meer) beschikbaar zijn van weldoeners en wielervedetten, hebben het ontstaan en de levensduur van wielerpistes beïnvloed. In het totaal telden 208 Belgische gemeenten ooit één of meer wielerbanen. (2) Opvallend is het dat het merendeel van de wielerbanen de leeftijd van 10 jaar niet heeft gehaald. Dit geldt zowel voor open zomerbanen als voor de overdekte winterbanen.
(1) cf. grafiek ‘Evolutie aantal wielerbanen in België’, zie pagina 15 (2) Moeyaert, B. (2003), Ups en downs van het baanwielrennen in België (1890-2003), Sportimonium, 23, 4, pp.72-74.
8 In het kader van mijn eindwerk wil ik in dit hoofdstuk vooral de evolutie van zomerwielerbanen in ons land belichten. Na een bondig overzicht over de overdekte winterbanen wordt vervolgens afgerond met een schets over de wielerbanen in Brussel.
2.1.1 Wielerbanen in openlucht
Tussen 1890 en 1900 werd een eerste reeks wielerbanen gebouwd in de steden (Antwerpen, Brussel, Gent, Luik en Charleroi) en toeristische centra (de kust en kuuroorden als Spa). Deze waren bestemd voor een elitair publiek. Een duidelijke illustratie hiervan is de Oostendse wielerbaan. Opgericht vlakbij de Wellingtonrenbaan, mikte de eigenaar hiermee op hetzelfde publiek als dat van de hippodroom: de bourgeoisie. Niet te verwonderen dat op het middenplein dan ook tennis en zelfs cricket kon beoefend worden. Tussen 1901 en 1906 kende het baanwielrennen zijn eerste crisis. Het aantal wielerbanen daalde van 21 naar 6 eenheden. De rijke burgerij keerde het wielrennen de rug toe en kwam in de ban van de nieuwe rage: het autorijden. In het laatste decennium voor de Eerste Wereldoorlog keerde het tij volledig. Het aantal pistes piekte in 1912 naar 47, verspreid over steden en landelijke gemeenten. ‘Jan met de pet’ ontdekte in deze periode immers het baanwielrennen, dat steeds meer deel ging uitmaken van de volkscultuur. Sterke fabrieks- en landarbeiders reden er zich de ziel uit hun lijf om geld te verdienen. Door de prestaties van Cyrille Van Hauwaert, een internationale topper van eenvoudige komaf, ontdekten gewone volksjongens het wielrennen als sociaal promotiemiddel. Tevens mobiliseerde deze wielerlegende enorme mensenmassa’s voor de baanwedstrijden. De
Eerste
Wereldoorlog
zorgde
daarna
voor
een
sterke
terugval
in
de
wielerbaanbedrijvigheid. Aanvankelijk werd het fietsen door de Duitse bezetter verboden. Toen in 1915 dan toch enkele pistes opengesteld werden, kregen de organisatoren zware belastingen op vermakelijkheden aangesmeerd. Tussen 1919 en 1928 herstelde het baanwielrennen zich. Dit vertaalde zich in een stijging van 20 naar meer dan 50 pistes. De intrede van de beruchte Flandriens was hieraan zeker niet vreemd. Met een verlies van een 10-tal pistes in de economische crisisjaren, klom het aantal wielerbanen in 1934 heel verrassend naar een absoluut hoogtepunt van 69 entiteiten. In die periode van hoge werkloosheid (20 %) groeide het baanwielrennen naar ongekende hoogten met Jef ‘Poeske’ Scherens, onafgebroken wereldkampioen sprint van 1932 tot 1937. In dit overaanbod lagen echter de kiemen van een volgende crisisperiode.
9 Een overprogrammatie aan wedstrijden, de uitkering van hogere startgelden aan wielervedetten van wie de inzet al eens zoek raakte en de concurrentie van wegcriteriums met toppers als Sylvère en Romain Maes, Marcel Kint en Félicien Vervaecke, zorgden ervoor dat de publieke belangstelling geleidelijk afnam. Minderinkomsten, stijgende exploitatiekosten met een gebrekkig onderhoud van de infrastructuur tot gevolg, leidden meestal tot de sluiting van wielerpistes. Het aantal wielerbanen viel tegen 1939 terug tot 16. Dat wil zeggen dat in vijf jaar tijd meer dan drie op vier wielerbanen verdwenen. In tegenstelling tot wat te verwachten was, zorgde de Tweede Wereldoorlog niet voor de definitieve doodsteek. Een tiental wielerbanen konden overleven dankzij de enorme beperkingen opgelegd aan wegwedstrijden. Na de Tweede Wereldoorlog ging het behoorlijk goed met de Belgische wielerbanen. Tussen 1948 en 1950 telde ons land 18 à 20 pistes. De blikvanger hierbij was de wielerbaan van Rocourt, die volledig gerenoveerd werd voor de wereldkampioenschappen in 1950. Vaak gebruikt als aankomstplaats voor Luik-Bastenaken-Luik stond Rocourt lange tijd model voor een gecombineerde sportsite, die dankzij de inkomsten van het voetbal (FC Luik) kon overleven tot in 1994. Vanaf het begin van de 50-iger jaren - en dit voor een lange periode van pakweg 50 jaar! belandde het baanwielrennen in een diep dal. Het publiek bleef weg om allerlei redenen. Dankzij de economische groei nam de koopkracht van de bevolking toe. Steeds meer mensen konden het zich veroorloven een auto aan te schaffen, waardoor hun zondagse ontspanning en vakantiedagen een andere invulling kregen. Anderzijds zorgde de televisie ervoor dat mensen thuis spektakelvollere wedstrijden konden bijwonen dan wat de wielerbanen aanboden. Vervolgens zorgde de opkomst van de extrasportieve sponsoring ervoor dat diezelfde televisie onrechtstreeks wielrenners ertoe aanzette om uit te komen op de weg waar meer geld mee te verdienen viel. Voeg daarbij nog de concurrentie van andere sporttakken zoals het voetbal en de verklaring voor de neergang van het baanwielrennen is zo gegeven. Tussen de jaren 1960-1980 had België nog amper twee zomerwielerbanen: Rocourt en Oostende. Huilen met de pet op werd het toen Patrick Sercu in 1984 zich de jeugdopleiding van Belgische baanrenners begon aan te trekken en bij gebrek aan wielerbanen de pistedisciplines op de weg organiseerde. Zijn oproep om in elke provincie een wielerbaan aan te leggen, werd opgevolgd.
10
Met uitzondering van de Brusselse regio is in het laatste decennium een netwerk van open wielerbanen voor jeugdopleidingen en -wedstrijden in ons land gerealiseerd. Ondanks het teleurstellend rapport over de tweede helft van vorige eeuw, valt er toch nog een lichtpunt te noteren: de wielerbaan van de Blaarmeersen in Gent. Als grootste open piste van ons land werd ze in 1988 gebouwd voor het wereldkampioenschap. Ondertussen is zij volledig overdekt en in februari jl. als Vlaams Wielercentrum Eddy Merckx in eerste instantie opengesteld voor wedstrijd- en trainingsmogelijkheden voor jongeren.
2.1.2 Winterwielerbanen
De evolutie van de winterwielerbanen verloopt enigszins analoog met deze van de openluchtwielerpistes. Toch is het kostenplaatje voor de aanleg en exploitatie van een overdekte en verwarmde wielerpiste veel duurder dan voor een openluchtpiste. Dit verklaart grotendeels de mislukking van de eerste pogingen in Brussel (1892), Antwerpen (1898) en Elsene (1912), die een gemiddelde levensduur kenden van amper één jaar. De doorbraak kwam er in 1913 met het Sportpaleis in Schaarbeek, dat als eerste Belgische duurzame wielerbaan tot 1966 overeind bleef. Pas in het begin van de 30-iger jaren kenden de winterwielerbanen hun grootste populariteit. Naast Schaarbeek trokken het Gentse Kuipke (3) het prestigieuze Sportpaleis in Antwerpen (1933) en de wielerbaan van Charleroi (1933)(4) heel wat kijklustigen. Jaarlijks organiseerde iedere wielerbaan een vijftiental meetings, waaronder de zesdaagsen het meeste ophef maakten. Vanaf 1939 begon het tij te keren. Na een heropflakkering in de fifties en de jaren 60 met wielergrootheden als Rik Van Steenbergen, Rik Van Looy, Eddy Merckx en Patrick Sercu belandde het baanwielrennen sedertdien in een sukkelstraatje. Allerlei andere evenementen verdrongen het wielrennen op de winterbanen. (5) Alleen de zesdaagsen overleefden. Met de sluiting van het Sportpaleis in Schaarbeek kreeg het winterbaanwielrennen vervolgens een zware opdoffer te verwerken. Pogingen om dit verlies te herstellen in Charleroi (1967) en Vorst (1971) mislukten. Toen dan ook nog Antwerpen het liet afweten, was het hek helemaal
(3) na een moeizame start in 1922 eigenlijk pas in 1929 doorgebroken na onderbrenging in een kleinere zaal van het Floraliapaleis (4) in tegenstelling tot de vorige wielerbanen sloot ze reeds na twee jaar de deuren (5) bij wijze van voorbeeld: ijsrevues, boks- en worstelkampen, jumping, zangoptredens, handelsbeurzen, bloemen- en duivententoonstellingen, tennis,….
11 van de dam. Alleen het Gentse Kuipke bleef over. Of het Belgisch baanwielrennen daarmee op sterven na dood is, zou ik nochtans durven te betwijfelen. Dankzij de inzet van Patrick Sercu kregen de Gentse zesdaagsen recentelijk een nieuwe impuls. Ook de ombouw van de Blaarmeersen opent nieuwe perspectieven. En wat te denken van de organisatie van de zesdaagse van Hasselt begin dit jaar? In goed twaalf uur tijd werd in de Grenshallen een houten wielerbaan van 200 meter in elkaar geknutseld. (6)
2.1.3 Wielerbanen in Brussel
In de loop van zijn geschiedenis telde Brussel in het totaal 13 wielerbanen, waarvan 9 open en 4 overdekt waren. De meerderheid hiervan werd opgericht voor de Eerste Wereldoorlog. Met uitzondering van de wielerpiste van het Sportpaleis in Schaarbeek, kenden ze alle een kortstondig bestaan. In 1891 werden ongeveer gelijktijdig in Vorst, Laken en Anderlecht (Cureghem) de eerste open wielerbanen in onze hoofdstad aangelegd. Na amper één jaar verdwenen ze alle drie reeds van de kaart. Alleen deze van Cureghem kon zich tijdelijk herpakken. Met de steun van de ‘Maatschappij der Slachthuizen’ werd in 1895 in de Duitslandstraat (thans RopsyChaudronstraat) een tweede veel langere assepiste (804 m i.p.v. 275 m) ingericht. Eén jaar later beleefde ze op haar beurt haar zwanenzang. De eerste Belgische overdekte piste vond in 1892 haar onderkomen in een hall van het Jubelpark in Brussel. Deze 400 meter lange piste werd na enkele wedstrijden afgebroken en later weerom opgebouwd in een grotere hall van ditzelfde gebouw. Daar werd ze alleen nog in de winter van 1894-1895 gebruikt. Anders verging het de open pistes van Longchamps (Ukkel) en het Ter Kamerenbos (Brussel). In aanwezigheid van koning Leopold II werd de eerste wielerbaan (402 m lang, 7 meter breed met 1,7 m hoge bochten) geopend op 22 mei 1893. ‘La réunion d’inauguration fut éclatante. Succès de foule: cohue inénarrable, envahissement fou. Et aussi un succès sportif sans précédent : lot de coureurs de premier plan et huit records battus.’ (7) In september 1901 werd de piste gesloten. Deze van het Ter Kamerenbos werd ingereden in 1896 en was tot in 1908 in gebruik. Ze fungeerde zelfs jaren later nog tot driemaal toe als aankomstplaats van de wegwedstrijd Parijs-Brussel. Om de chronologie te respecteren, zou ook Jette vervolgens in 1899-1900 over een wierlerpiste hebben beschikt. Grotere bekendheid verwierf de piste van Karreveld (1908-1916) in Sint-Jans-Molenbeek.
(6) Landuyt, T. (2006), Een wielerbaan uit een bouwdoos, De Morgen, 7 februari, p.14 (7) Lauters, F. (1936), Les débuts du cyclisme en Belgique, Bruxelles, Office de Publicité, p. 138
12
Niet alleen omdat hierop nationale kampioenschappen en het wereldkampioenschap van 1910 verreden werden, maar vooral omdat op 25-jarige leeftijd de talentvolle Antwerpse stayer en vice-wereldkampioen Karel Verbiest hier dodelijk ten val kwam. Van 1909 tot 1911 werd de 265 m lange houten zomerpiste van Linthout in Sint-LambrechtsWoluwe door Lenoir opengesteld met de mogelijkheid om op het middenveld voetbal, polo en tennis te beoefenen. Diezelfde persoon zorgde ervoor dat wat later een overdekte wielerbaan in een hall aan de Kroonlaan in Elsene de mogelijkheid bood om er de eerste zesdaagse in ons land van 11 tot 17 maart 1912 te laten verlopen. Deze 125 m lange wielerbaan was slechts een tussenoplossing in afwachting van een grotere winterwielerbaan. In 1913 verdween ze dan ook met de afwerking van het Sportpaleis in Schaarbeek, dat door Ernest Van Hammée (als organisator van de pistebedrijvigheden op Karreveld niet aan zijn proefstuk toe) op 5 oktober geopend werd. Een houten wielerbaan van 235 m was er ingeplant op een oppervlakte van 70 are die plaatsbood aan 11.500 man. Het sportpaleis van Schaarbeek was van groot belang voor de Belgische baanwielersport. Naast wekelijkse meetings waren vooral de zesdaagsen in trek. In de late jaren 30 begonnen allerhande evenementen stilaan de wieleractiviteiten te verdringen. Zelfs een korte heropleving van de wielerbedrijvigheid na de Tweede Wereldoorlog kon niet verhinderen dat de populariteit van deze wintervelodroom daarna gevoelig afnam. De sluiting in 1966 was dan ook onherroepelijk. Op een uitneembare piste (eerder gebruikt in Charleroi en Parijs) poogde men in 1971 de traditie van ‘het sportpaleis van Schaarbeek’ voort te zetten in Vorst-Nationaal. Enigszins tevergeefs, want het bleef bij de organisatie van de laatste zesdaagse van Brussel. Ter vervollediging dienen evenwel nog twee open wielerpistes vermeld te worden: deze van het Klein Eiland te Anderlecht in 1915 (een wielerbaan van gestampte aarde waar Duitse soldaten de deelnemers aan geheime wedstrijden oppakten en het lot van het voortbestaan van deze piste meteen bezegelden) en van de Heizel te Brussel (1930-1939) op de plaats van het huidige Koning Boudewijnstadion. Deze piste met een lengte van 400 m was afbreekbaar en werd gebruikt voor de wereldkampioenschappen van 1930 en 1935.
2.2
Een wielerpiste in Brussel: een prioriteit
Naast de sluiting van het sportpaleis van Schaarbeek, verdween gaandeweg in de jaren 60 ook nog het regulier aanbod van wielerproeven op de weg in het Brusselse. Een kleine groep
13 vastberaden inrichters bleef daarna nog enkele decennia actief. (8) Op vandaag vinden er buiten de permanente internationale wedstrijden (GP Eddy Merckx en Parijs-Brussel) en de sporadische start of aankomsten van rittenwedstrijden (meestal rond de Heizelsite) geen wielerwedstrijden meer plaats in Brussel. De toegenomen verstedelijking met bijhorende mobiliteitsproblemen en de teloorgang van de sociale cohesie binnen de wijken, bewogen diverse clubs ertoe hun wieleractiviteiten stop te zetten. Wielrennen is evenwel een sporttak die specifieke eisen stelt qua veiligheid en organisatie. In dat opzicht zijn wedstrijden in open omloop binnen de 19 gemeenten geen evidentie. Op de meeste locaties is deze optie zelfs totaal onhaalbaar geworden. Organisatorisch zijn inrichtingen op een gesloten omloop (criteriums) wel mogelijk, maar er bestaat in Brussel daaromtrent geen enkele traditie en know-how meer. (9) Daaruit besluiten dat er geen interesse voor het wielrennen bestaat bij jongeren, is al te voorbarig. Als enige wielerclub in Brussel die in competitie uitkomt, krijgt Cureghem Sportif jaarlijks gemiddeld een 15-tal oproepen van jongeren naar informatie over de mogelijkheden tot beoefening van de wielersport. Slechts een klein gedeelte stroomt daadwerkelijk in. Het grootste
deel
van
de
geïnteresseerden
haakt
klaarblijkelijk
af
bij
gebrek
aan
opleidingsmogelijkheden in relatie tot een degelijke infrastructuur die makkelijk bereikbaar is. Voor hun trainingen moeten ze immers afzakken naar de openluchtpiste van ZemstElewijt. Volgens clubsecretaris Michel Meert ‘is dat te ver voor veel van onze jongeren uit het Brusselse. Maar als aspirant-wielrenner kunnen ze nergens anders naar toe, omdat de KBWB in Elewijt o.m. zijn initiatiecursussen organiseert. Nogal wat potentiële leden haken ontgoocheld af als ze horen dat we niet in de onmiddellijke omgeving over een piste beschikken. Veel ouders kunnen zich blijkbaar niet vrijmaken om zoon- of dochterlief naar de trainingen in Zemst te rijden.’ (10) De toenemende verkeersdrukte bracht met zich mee dat vooral in stedelijke gebieden het steeds moeilijker werd om de wielersport op een veilige manier te beoefenen. Vandaar dat de
(8) Vélo ’t Rad organiseerde nog tot in de aanvang van de 90-iger jaren een wedstrijd voor liefhebbers en beroepsrenners doorheen het Pajottenland met vertrek en aankomst in Anderlecht. Tot twee jaar geleden werden nog wedstrijden voor nieuwelingen en juniores verreden in afwachting van de aankomst van Parijs-Brussel. (9) Dit in tegenstelling tot de gesloten omlopen in de ons omringende grootsteden. Zo worden in de Londense periferie afgedankte legersites en motorcircuits gebruikt als clubomlopen. Parijs telt twee wieleromlopen van om en bij de 3 km in het Bois de Vincennes en het Bois de Boulogne. In Amsterdam en Rotterdam beschikken clubs over hun clubhuis met aanpalende omloop die permanent of op regelmatige tijdstippen afgesloten wordt. Volledigheidshalve dient vermeld dat ook Brussel in de eerste helft van vorige eeuw dergelijk initiatief kende. Sedert 1910 werd bijna ononderbroken tot 1945 de ‘GP van Brussel’ verreden als een soort criterium over een gesloten omloop van enkele kilometers. Deze wedstrijd verhuisde in de loop der jaren van het park van Laken over het park van Woluwe (en enkele jaargangen in Zaventem, Hofstade, La Hulpe en Hoogtepunt 100) naar een omloop in het Ter Kamerenbos. (10) Vanderhaeghe, S. (2002), Anderlechtse wielerclub wil openluchtpiste in Brussel, Het Laatste Nieuws, 30 januari, p. 14
14 KBWB in het laatste decennium deze uitdaging beantwoord heeft met de promotie en stimulering van de vestiging van maximaal twee beschermde omlopen per provincie via de toekenning van een uniforme subsidie van afgerond 75.000 Euro per wielerpiste. Met uitzondering van de Brusselse regio beschikt iedere provincie op dit ogenblik over een open wielerpiste. (11) Als men bovendien rekening houdt met de pistes in opbouw (Brasschaat en Brugge) en in ontwerpfase (Bernissart)(12), dan zou ons land binnenkort 12 wielerpistes tellen of - Brussel niet meegerekend - 1 wielerbaan voor 750.000 inwoners. Met haar inwonersaantal van iets meer dan 1 miljoen zou onze hoofdstad bijgevolg over minstens één piste dienen te beschikken. Zonder marktstudie uit te voeren, kan de oprichting van een openluchtwielerpiste in Brussel daarenboven nog verantwoord worden op basis van volgende vaststellingen. Zoals eerder in de inleiding reeds vermeld, wordt in uitvoering van het Fietsbeleidsplan in Brussel de fiets weerom op de kaart gezet. De onlangs aangestelde fietsmanager van het Brussels Gewest, die dit plan moet helpen concretiseren, is net terug van de internationale fietsconferentie uit Kaapstad waar hij is gaan lobbyen om in 2009 de Europese conferentie Velocity naar Brussel te halen.(13) De geloofwaardigheid van de aangezwengelde fietsdynamiek zou nogal een lelijke deuk krijgen indien op dat ogenblik Brussel nog over geen beschermde wieleropleidingspiste voor jongeren beschikt. Tenslotte is er meer dan voldoende potentieel voorhanden om de oprichting van een wielerpiste als een prioriteit te verantwoorden. Niet alleen ‘172.000 gezinnen of ongeveer 350.000 personen hebben thuis een fiets staan’ (14), maar bovendien telt Brussel ongeveer 2.500 actieve fietsliefhebbers. (15) Tenslotte zal dit potentieel nog opgevoerd kunnen worden van zodra de opgezette educatieve programma’s door het Brusselse gewest ook de allochtone bevolkingsgroepen tot fietsen zullen aanzetten. (16)
(11) Gelegen op de grens van twee provincies bedient de wielerpiste van Rochefort zowel Namen als Luxemburg. (12) gegevens verstrekt door Van Damme, T. , directeur KBWB tijdens vraaggesprek op 19 april 2006. (13) Van Garsse, S. (2006), Zien fietsen doet fietsen, Frederik Depoortere stippelt gewestelijk fietsbeleid uit, Deze Week in Brussel, 16 maart, p. 3. (14) Fietsbeleidsplan 2005-2009, p. 5. (15) Deze raming werd gebaseerd op het aantal Brusselse fietsclubs erkend door de VGC (7) en de Cocof (32) en aangesloten bij de BBR (23) met gemiddeld 40 fietsliefhebbers per club. (16) Zich bewust van de mobiliteitsproblematiek telt men vooral hoogopgeleiden onder de fietsers in Brussel. Al wordt bij statistieken over de evolutie van het fietsgebruik geen onderscheid gemaakt tussen bevolkingsgroepen, dan stelt men vast dat de fiets weinig gebruikt wordt door allochtonen. De verklaring hiervoor zou volgens het kabinet van de Brusselse mobiliteitsminister kunnen gelegen zijn in het feit dat allochtonen niet vereenzelvigd willen worden met de fiets, dat ‘als vervoermiddel van de armen’ wordt beschouwd.
15
Figuur: Evolutie aantal wielerbanen in België (Moeyaert B., eindwerk KUL, 2003, Leuven)
16
2.3
Uitzicht en inplanting van een piste
2.3.1 Basisconcept
De geschiedenis leert ons dat de structuur, de vorm en de afmeting van wielerpistes vaak verschillend waren. In de beginperiode was het de gewoonte om met uitbreekbare houten wielerbanen te werken, die verplaatsbaar waren. (17) Daarnaast trof men wielerbanen aan waarvan de ondergrond uit asse of aangestampte aarde bestond. Pas later deden achtereenvolgens beton en asfalt hun intrede. Alle huidige openluchtpistes in ons land beschikken over een ondergrond uit asfalt.(18) Maar ook over de vorm van de wielerbaan verschilde men in de beginjaren vaak van mening. Er waren zowel voorstanders van ellips- of cirkelvormige pistes met al dan niet verhoogde bochten, als van pistes met een afgerond vierkant. Vermoedelijk onder invloed van de configuratie van renbanen heeft uiteindelijk de ovaalvorm het gehaald. Tenslotte kan ook de lengte van een wielerbaan variëren. Afmetingen van 700 à 800 m (19) behoren tot het verleden. Al bestaat er tot op heden ook hiervoor geen vaste norm, dan wordt er niettemin om praktische redenen voor gezorgd dat men bij vermenigvuldiging van de volle lengte van de baan uitkomt op 1 kilometer. Vandaar dat de huidige openluchtpistes 250 m, 333,33 m of 400 m lang zijn, wat respectievelijk 4, 3 en 2,5 baanomtrekken inhoudt om tot dit resultaat te komen. (20) Om de snelheid op te drijven, hebben de wielerbanen een steilere helling in de bochten dan in de rechte lijnen. Rekening houdend met de voorschriften van de UCI verstrekte de KBWB hierover nadere gegevens (bijlage 2), die door de bouwheren van onze huidige openluchtpistes vrij nauwgezet opgevolgd werden. Het loopvlak van praktisch alle pistes heeft een breedte van 7 m en een hellingsgraad van 5° op de rechte stroken tot 22° in de bochten. (21) Deze lichte hellingen in de bochten laten toe om een permanente en constante snelheid aan te houden. Hierdoor zijn deze pistes niet alleen toegankelijk voor pistefietsen,
(17) Vandaag wordt een houten ondergrond quasi uitsluitend aangetroffen in overdekte winterpistes met de bedoeling hogere snelheden te ontwikkelen. (18) In december 2003 hield Cureghem Sportif een enquête over de openwielerpistes in ons land. Als bijlage 1 vindt u de hiertoe gebruikte vragenlijst. Deze werd ingevuld door de verantwoordelijken van de wielerpistes van Hulshout, Peer, Gent, Rochefort, Gilly en Alleur. De gegevens ervan werden echter nooit verwerkt. In het kader van dit eindwerk werd dit overzicht vervolledigd met ingewonnen informatie over de pistes van Zemst-Elewijt, Rebecq en Oostende. De gegevens over de piste van de Blaarmeersen in Gent werden geactualiseerd, maar zullen ingevolge de aangepaste missie en doelstellingen van deze piste verder niet aangewend worden. (19) De wielerbanen van Beernem (1921) en Cureghem (1891) bedroegen respectievelijk 750 en 804 m. (20) De wielerbanen van Peer en Zemst met 380 m en 377 m vormen hierop een uitzondering. (21) De piste van Rochefort is slechts 6,49 m breed; deze van Peer is uitgerust met bochten tot 25°.
17 maar ook voor gewone wegfietsen en zelfs moutainbikes. Dankzij dit concept kunnen op deze wielerbanen nog andere sporten beoefend worden, zoals rolschaatsen (22) en skeeleren.(23) Wielerbanen zijn voorzien van strepen. De rode streep snijdt de wielerbaan middendoor en dient als start- en aankomstlijn voor de achtervolging. Tussen de binnenkant van de wielerbaan en de eerste streep (zwart voor officiële wielerbanen, meestal wit voor openluchtpistes) bevindt er zich een blauwe band waarop niet gereden wordt tijdens wedstrijden. (24) Daarnaast begint het eigenlijke baanoppervlak, waarop nog twee andere lijnen zijn aangebracht: 70 cm van de zwarte of witte lijn is er de rode sprinterslijn en op een derde van de breedte van de piste is er een hemelsblauwe stayerslijn. Beide lijnen zijn belangrijk voor het reglementair voorbijsteken in respectievelijk de sprint- en stayerdiscipline.
2.3.2 Inplanting en randaccommodaties
De bevolkingsdichtheid in combinatie met de toenemende verkeersdrukte zorgen ervoor dat vooral in Brussel in verhouding een groot aantal jongeren wordt belemmerd om bepaalde sportactiviteiten vlot te beoefenen. Daarnaast stelt men vast dat om diverse redenen (kansarm, ontbrekende begeleiding ouders, jonge leeftijd,…) de mobiliteit van een ruime groep beperkt blijft tot deze regio. Aangezien een wielerbaan aan sportinstanties (gemeentelijke sportdiensten, sportfederaties en sportverenigingen) uitgebreide mogelijkheden biedt om specifiek naar deze stadsjeugd toe, fiets- en andere sportactiviteiten te promoten, haar te initiëren en ook degelijk te begeleiden, moet deze infrastructuur ook duidelijk in de nabijheid zelf worden ingeplant. Naar het voorbeeld van de meerderheid van de huidige openluchtpistes zou deze wielerbaan best geïntegreerd worden in een bestaand gemeentelijk sportcentrum. (25) Aangezien dergelijke piste gecombineerd kan worden met andere types van sportterreinen lijkt het mogelijk om de oprichting te plannen in het kader van de heraanleg of vernieuwing van bestaande sportvelden. Een eerste verkennende studie werd in die zin reeds eerder uitgevoerd in samenwerking met de gemeente Anderlecht. (26) Een afzonderlijke oprichting op een vrijliggend terrein dat aan de vereisten van de bestaande bestemmingsplannen voldoet (braakliggende gronden of her te bestemmen sites), behoort (22) o.m. in Rochefort, dat bovendien nog autopedfanaten ontvangt. (23) in Peer en Rochefort, maar verboden in Zemst omwille van de mogelijke beschadiging van het wegdek. (24) Deze band is amper 20 cm breed in officiële wielerbanen, maar kan meestal tot 60 cm oplopen in openluchtpistes om makkelijker het op gang komen toe te laten. (25) Alleen de pistes van Rebecq, Zemst en Rochefort liggen geïsoleerd. Deze ligging zou een eerder negatieve weerslag hebben op de uitbating van de piste in Rebecq, in veel mindere mate in Zemst, waar de plaatselijke voetbalclub eveneens verankerd is, en geenszins in Rochefort waar met aanzienlijke privé-investeringen diverse ruimten (zaal voor seminaries en banketten, internaat voor o.m. wielerschool Ferdinand Bracke) commercieel uitgebaat worden. (26) meer details hierover verder in hoofdstuk 5.
18 eveneens tot de mogelijkheden. (27) Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met een oppervlakte van 1 ha. Naast de inplanting in een stedelijke omgeving die de naburigheid garandeert, moet tevens een vlotte en (verkeers)veilige bereikbaarheid worden vooropgesteld. Het moet de bedoeling zijn dat deze locatie voor een zo groot mogelijke doelgroep gemakkelijk bereikbaar is. Bereikbaarheid vanuit de stad, per fiets of met het openbaar vervoer is een prioritair criterium. Een vlotte bereikbaarheid uit een ruimere omgeving kan eveneens vooropgesteld worden. Tenslotte dient bij de inplanting eveneens rekening gehouden te worden met mogelijke buurtoverlast. Een beschermde omloop moet ook de buurtbewoners voldoende garanties bieden op het vlak van veiligheid, geluidshinder en verkeersoverlast. Zeker in een grootstad dient
men
bijzondere
aandacht
te
besteden
aan
het
voorzien
van
voldoende
parkeergelegenheden bij de bouw van sportinfrastructuur.
Zoals eerder hierboven aangehaald, wordt een openluchtwielerpiste best geïntegreerd in een bestaand sportcentrum. Dit houdt in dat men gebruik kan maken van de bestaande randaccommodaties, zoals vestiaires, sanitair en cafetaria. Bovendien worden deze bestaande faciliteiten verder gerentabiliseerd, wat de exploitatiekost uiteraard ten goede komt. Gesteld kan worden dat alle openluchtpistes over deze basisvoorzieningen beschikken of toch in de onmiddellijke omgeving er gemeenschappelijk gebruik van kunnen maken. Een voorziening die opvallend ontbreekt, is een tribune. (28) Opvallend ook is dat - in tegenstelling tot de wielerbanen in Wallonië - praktisch alle pistes in Vlaanderen over de nodige verlichtingsinstallaties beschikken. (29) Vervolgens kan erop gewezen worden dat alleen Rochefort in zijn site een wielerschool heeft ondergebracht. Uiteraard heeft dit zijn consequenties op de infrastructuur. Naast de nodige leslokalen voor de opleiding, zijn er ook logiesmogelijkheden voorzien voor verblijfstages van aspirant-wielrenners. Tot besluit van deze facilitaire voorzieningen is het opmerkelijk dat nergens in de huidige wielersites een trefpunt is uitgebouwd waar fietsen verhuurd en tegelijkertijd kunnen hersteld worden. (30)
(27) Rebecq is aangelegd op het gedesaffecteerde voetbalveld van Quenast. De nog op te richten wielerpiste in Brasschaat zou ingeplant worden op de vier voormalige jeugdterreinen naast het Bosuilstadion. (28) Alleen de piste van Gilly, waarop geregeld competitiewedstrijden voor aspiranten, nieuwelingen en juniores worden verreden, is hiermee uitgerust. (29) De vorig jaar opgerichte piste van Oostende blijft voorlopig achterwege, al is de bekabeling er voorzien; in Wallonië kan alleen de piste van Rochefort verlicht worden. (30) Alleen Gilly stelt gratis (race)fietsen ter beschikking.
19 2.3.3 Middenplein
Om de wielerbaansites maximaal te valoriseren, krijgt ook de ruimte op het middenplein praktisch overal een bestemming. Alleen Oostende laat het middenplein volledig onbenut. De verklaring hiervoor is dat de piste gelegen is in een sportcentrum (De Schorre), dat nog enorme uitbreidingsmogelijkheden biedt. Parallel aan de huidige wielerbaan zou in de toekomst een infrastructuur kunnen aangelegd worden voor opwarmingsoefeningen. Daarnaast voorziet men in datzelfde sportcentrum een afzonderlijk BMX-parcours. Bovendien zal men van de grondige renovatie van het centraler gelegen Maria-Hendrikapark gebruik maken om ook de verloederde velodroom aldaar niet alleen volledig op te frissen, maar tevens een nieuwe bestemming te geven. Naast fietsen en skeeleren zullen vooral de jongeren van de aanpalende jeugdclub er hun gading vinden in het geprojecteerde skatepark. (31) Het middenplein wordt verder aangelegd als cricketveld ten behoeve van de Pakistaanse gemeenschap. Opvallend is het dat de invulling van het middenplein zelden gerelateerd is aan enigerlei ‘wielerbedrijvigheid’. Slechts Rochefort en Gilly maken gewag van o.m. opwarmingsmogelijkheden op het middenplein. Daarnaast beschikt alleen Rebecq over een verkeerspark. Het centrale gedeelte van wielerbaansites wordt meestal aangewend voor voetbal (Hulshout, Zemst en Alleur) en de beoefening van sommige atletiekdisciplines (Peer en Rochefort). Gilly verleent daarentegen het kaatsbalspel de exclusiviteit. Peer is verder de enige wielerbaan die o.m. toestellen ter beschikking stelt van skaters. Tot besluit van de verscheidenheid aan invulmogelijkheden van het middenplein kan Rebecq geciteerd worden met racewedstrijden voor telegeleide minivoertuigen.
In tegenstelling tot deze verscheidenheid staat het organiseren van evenementen overwegend in het teken van het wielrennen. Geregeld worden op de meeste pistes wielermeetings en kampioenschappen georganiseerd of krijgt er een wegwedstrijd haar beslag. Rochefort en Rebecq stellen hun sites daarenboven ook nog ter beschikking van respectievelijk een avontuurlijke sporthappening en het vertrek van een jogging.
(31) Als project gesubsidieerd door de KBS in het kader van de actie ‘Buitengewone Buurt’ voor een bedrag van 6.000 Euro.
20 2.3.4 Besluit
Uit de gegevens bij dit hoofdstuk kunnen voorlopig al enkele conclusies getrokken worden met het oog op de toepasbaarheid in Brussel. De keuze zou best vallen op een standaardpiste van 333,33 m lengte met een loopvlak van 7 m breedte. Tevens moet deze piste een multifunctionele bestemming krijgen. Dit impliceert dat de ondergrond met een kwaliteitsvolle asfaltlaag moet uitgerust zijn om naast het fietsen en wielrennen ook andere mobiele activiteiten als rolschaatsen, skeeleren en rolskiën probleemloos toe te laten. (32) Een verlichtingsinstallatie is zeker aan te bevelen. Bij voorkeur zou een openluchtwielerbaan in een sportcentrum geïntegreerd dienen te worden, waardoor gebruik kan gemaakt worden van de bestaande facilitaire voorzieningen. Bij de inplanting mag het aspect van mogelijke overlast voor de omgeving niet uit het oog verloren worden. Belangrijk hierbij is vooral de bereikbaarheid. De kanaalzone met aansluiting op het fietspadennetwerk dat momenteel wordt ontwikkeld, kan een uitgangspunt vormen. De kanaalroute biedt naast de mobiliteit binnen het stadsgewest ook een vlotte aansluiting met de ruimere omgeving rond Brussel. Uit het ruime gamma aan mogelijke invullingen van het middenplein bij een wielerbaan geniet een verkeerspark mijn voorkeur. Wil men van Brussel een leefbare stad op mensenmaat maken, dan is de promotie van het fietsen in al zijn vormen bij jongeren geen overbodige luxe. De eindtermen of vaardigheden die kinderen in dat domein bij het verlaten van de lagere school onder de knie moeten hebben, helpen deze bewering alleen maar versterken. (33) Verkeerseducatie eerder uitgetest op een behendigheidsparcours en vervolgens omgezet op een verkeerspiste temidden van een openwielerbaan, kan de aantrekkingskracht tot het fietsen - zowel recreatief als competitief – alleen maar verhogen. Concreet houdt dit wel in dat een leslokaal voor een 20-tal kinderen, minstens evenveel fietsen en een bergruimte van 30 m² moet voorhanden zijn. Ook de infrastructuur voor de mogelijke oprichting van een wieleropleidingscentrum mag hierbij niet uit het oog verloren worden (infra). Dit geldt tenslotte evenzeer op langere termijn voor de uitbouw van een trefpunt voor fietsverhuur en -herstelling. (34)
(32) Wel zou voorbehoud kunnen gemaakt worden voor skateboarding, dat eerder elders in een aangepaste accommodatie thuishoort. (33) Op www.onderwijs.vlaanderen.be onder de rubriek 6 Wereldoriëntatie – Ruimte vindt men bij Verkeer en mobiliteit punt 6.13: ‘De leerlingen beschikken over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie en ze kennen de verkeersregels voor fietsers en voetgangers, om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.’ (34) Op dit ogenblik is het Brussels Gewest in onderhandeling met de NMBS voor de opstarting van een eerste trefpunt in het Zuidstation.
21
3
Kostprijs en financiering
Om een idee te krijgen van de kostprijs van een wielerbaan kan men best de antwoorden van de eerder geciteerde enquête raadplegen. Hieruit blijkt om te beginnen dat alle gronden, waarop de huidige wielerbanen werden aangelegd, eigendom zijn van gemeenten of steden. Met uitzondering van Alleur, (1) zijn deze overheden eveneens eigenaar van de wielerpistes.
3.1
Kostprijs
Wat vervolgens de kostprijs van de huidige wielerbanen betreft, dienen de opgegeven bedragen evenwel kritisch benaderd te worden, omdat diverse factoren een invloed hebben op de prijsbepaling. Zo is het bouwjaar al een spelbreker in de uitvoering van een correcte vergelijking. Tussen de bouw van de eerste wielerbaan van Zemst in 1992 en deze van Oostende vorig jaar is er immers een verloop van 13 jaar. Hoe relevant is dan nog de vergelijking tussen de beide kostprijzen van respectievelijk 310.000 euro en 514.694 euro of een stijging met 66 %? Toeval of niet, opvallend is dat in die stijging een constante kan vastgesteld worden. (2) Maar ook het verschil in lengte van de wielerbaan heeft zijn weerslag op het uiteindelijk prijskaartje, ingevolge o.m. de gebruikte hoeveelheden materialen en de loonkost. (3) Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met het feit of de wielerpiste al dan niet is ondertunneld of overbrugd in functie van de makkelijkere toegankelijkheid van het middenplein. Bovendien is het niet altijd evident om in bepaalde gevallen de facilitaire voorzieningen uit de kostprijs van het totaalproject te halen om tot een enigszins correcte prijsbepaling van de eigenlijke piste te komen. (4)
(1) De bouwheer van deze wielerbaan is het provinciaal bestuur van Luik, dat van de gemeente Ans een terrein toegewezen kreeg via een erfpachtovereenkomst voor 30 jaar. (2) Met een interval van telkens ongeveer vier jaar: Zemst (92): 310.000 euro, Hulshout (96): 370.000 euro, Rochefort (00): 450.000 euro en Oostende (05): 515.000 euro. (3) Niet te verwonderen dat de piste van Gilly (04) met een baanomtrek van slechts 250 m maar 357.000 euro heeft gekost. (4) Hulshout heeft gelijktijdig kleedkamers en douches laten installeren. In Rochefort werden de facilitaire uitrusting en overige randvoorzieningen door de privé bekostigd voor een bedrag dat iets meer dan het dubbele vertegenwoordigt van de eigenlijke kostprijs van de piste zelf.
22
3.2
Financiering
Zeer opvallend bij de financiering van deze wielerbanen is het verschil in aanpak tussen Vlaanderen en Wallonië. Los van de 75.000 euro die de KBWB toekent voor de oprichting van elke wielerpiste in ons land (infra), nemen de gemeenten in Vlaanderen de rest van de kostprijs integraal voor eigen rekening. (5) In Wallonië daarentegen krijgen de gemeenten een subsidie van 60 % van het Waals Gewest als tussenkomst in de investering voor de aanleg van hun wielerbaan. Eenzelfde subsidie werd zelfs toegekend aan de provincie Luik voor de bouw van haar wielerbaan in Alleur. Dat de overheid hier sterk aanwezig is, hoeft geen verwondering te wekken. In dat verband citeer ik dan ook graag T. Dejonghe: ‘De overheid bemoeit zich via directe financiering en reguleringen met de sportmarkt. Directe financiering ligt voornamelijk in het subsidiëren en onderhouden van de in het algemeen niet-kostendekkende sportaccommodaties. In een situatie waar de vrije markt waarschijnlijk optimaal werkt maar de maatschappelijke welvaart niet bereikt is, moet de overheid ingrijpen.’ (6) In het kader van zijn doelstellingen om o.m. ‘de vestiging van beschermde omlopen en velodromen te stimuleren’ (7) ondersteunt de KBWB daarnaast maximum twee beschermde omlopen per provinciale afdeling via een toelage van maximum 75.000 euro. Deze subsidiëring geldt slechts tot en met het kalenderjaar 2001. Ofschoon de subsidieaanvraag van Cureghem Sportif pas op 27 april 2002 werd ingediend, meldde bondsvoorzitter L. De Backer namens het dagelijks bestuur dat de raad van bestuur van de KBWB zal gevraagd worden om uitzonderlijk aan Brussel deze subsidie toch nog toe te staan, aangezien ‘de bouw van een wielerpiste in het Brusselse een goede zaak zou zijn voor de wielersport in en rond de hoofdstad en het dagelijks bestuur van de KBWB van mening was dat Brussel over een apart statuut beschikt.’ (8) Op 4 december 2002 besliste de raad van bestuur bovengenoemde subsidie toe te kennen, gespreid over vijf schijven van telkens 15.000 euro, waarvan de eerste storting pas zal gebeuren bij de opening van de wielerbaan. Ofschoon hierbij geen deadline (5) Alleen de wieler- en supportersclub ‘Steun der jonge renners’ heeft de omheining van de piste in Zemst ten bedrage van 12.500 euro betaald. (6) Dejonghe, T. (2004), Sport en Economie, Een noodzaak tot symbiose, Nieuwegein, Arko Sports Media, pp. 103-104. (7) www.kbwb-rlvb.be (8) Brief van 24 juni 2002 aan Cureghem Sportif. (9) Zo kunnen er binnen een overlegde planning kosteloos trainingen en wedstrijden door de KBWB of zijn provinciale afdeling georganiseerd worden. Tevens wordt de verplichting opgelegd om huurgelden of bijdragen te vragen aan andere organisaties of federaties, indien zij dit project niet gecofinancierd hebben. Naast de opname van een vertegenwoordiging in het beheerscomité van de wielerbaan, heeft de KBWB tenslotte het recht om voor maximum vijf commerciële partners reclameborden op de omloop aan te brengen.
23 voorzien was, werden weliswaar voorwaarden verbonden aan de toekenning van deze subsidie. (9)
3.3
Financiering van een wielerpiste in Brussel
Uit een bondige schets over het institutioneel kader (10) is gebleken dat verscheidene instellingen enigerlei bevoegdheid kunnen uitoefenen over sport en haar infrastructuur. Wie
‘bevoegdheid’
zegt,
denkt
dan
ook
terecht
aan
de
daaraan
gekoppelde
financieringsmogelijkheden waarover deze instanties beschikken. Het lijkt me dan ook evident om de lijst met mogelijke subsidiënten te overlopen. De Brusselse gemeentebesturen laat ik buiten beschouwing. (11) In het kader van de huidige staatshervorming en haar bevoegdheden komt ook de federale overheid hierbij niet aan bod. (12)
Van alle overheidsinstanties zou het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest het best instaan voor de subsidiëring van een wielerpiste. Aangezien zowel Bloso als Adeps op een gegeven ogenblik geen of weinig middelen meer uittrokken voor de oprichting van sportinfrastructuur in Brussel (13) kan men er zich alleen maar om verheugen dat op 14 november 1991 de Brusselse regering om pragmatische redenen beslist heeft om vanuit haar voogdijbevoegdheid over de gemeenten, de subsidiëring van
alleen
gemeentelijke
sportinfrastructuur
zelf
op
zich
te
nemen.
(14)
(10) zie punt 1.4. hiervoor (11) Het is geweten dat ze zeer gehecht zijn aan hun autonomie en op basis daarvan zelf kunnen beslissen over de aanleg van kleinschalige sportinfrastructuur. Bovendien beschikken heel wat gemeenten over nog voldoende financiële middelen om hun deel van pakweg 150.000 euro naast de gewestsubsidie van 60 % bij te passen in de financiering van een wielerpiste. De terbeschikkingstelling van een geschikt terrein daarentegen zou voor sommige meer problemen kunnen stellen. Ter illustratie hiervoor kan verwezen worden naar de sportvelden in openlucht van St-Gillis en St-Joost die zich al jarenlang bevinden op het grondgebied van de gemeenten Anderlecht en Evere. (12) Dit belet nochtans niet dat de federale overheid na het Heizeldrama de wederopbouw van het Boudewijnstadion, evenals later de aanpassingswerken voor het EK 2000 ervan ten bedrage van 35 mio euro heeft gefinancierd. In het kader van het samenwerkingsakkoord met het Brussels Gewest (thans Beliris genoemd) heeft de federale overheid bovendien vorig jaar het Zwembadenplan in Brussel mee helpen financieren. Onlangs zou ze zich geëngageerd hebben tot medefinanciering van een nog op te richten openluchtzwembad in de Brusselse regio en de renovatie van het zwembad Nereus in Ganshoren, dat sedert 2002 gesloten is omwille van noodzakelijke infrastructuurwerken die deze kleine gemeente zelf financieel niet kon dragen. (Bouvry, F. (2006), Le Nereus émergera en 2008, Le Soir, 14 april, p. 8.) (13) De laatste investering van het Bloso in Brussel dateert van 1986 en behelsde de aanleg van zes tennisvelden in het gemeentelijk sportcomplex aan de Fruitstraat te Anderlecht. Sedert 1998 heeft Bloso zich hieruit teruggetrokken en deze tennisterreinen kosteloos overgedragen aan het gemeentebestuur van Anderlecht (eigenares van de grond) met de verplichting op haar beurt een erfpachtovereenkomst van 27 jaar af te sluiten met de Vlaamse sportvereniging ‘Anderlecht Tennis’ voor het gebruik en het onderhoud ervan. Adeps is daarentegen op dit ogenblik als partner nog aanwezig in drie Brusselse centra: le Centre nautique in Anderlecht, la Woluwe met UCL en la Forêt de Soignes met ULB.
24
Deze investeringssubsidiëring bedraagt 60 % en is zowel van toepassing op aankoop en bouw, evenals uitbreidings- en renovatiewerken. (15) Vanaf 1991 tot en met 2003 werd een globaal subsidiebedrag van 26 miljoen euro uitgetrokken voor gemeentelijke sportinfrastructuur. In de afgelopen legislatuur bleef het jaarlijks beschikbaar subsidiebedrag verder vrij stabiel. (16) In 2004 werden de kredieten evenwel gevoelig opgetrokken tot 6,8 mio euro of een verdrievoudiging van het gemiddeld basiskrediet van de vorige jaren. Bij de motivering van deze plotse kredietverhoging werd niet alleen gewag gemaakt van de subsidiëring van de infrastructuurdossiers van zwembaden en kleinschalige buurtprojecten. Verrassend was het voor de leden van de ministerraad via de media te vernemen dat RSCA en F.C. Brussels voor hun jongerenopleiding een verbale subsidietoezegging ten bedrage van elk één miljoen euro hadden gekregen van hun liberale collega’s. (17) Om beide clubs niet te bevoordelen, besliste de ministerraad uiteindelijk om een ruime bevraging te organiseren naar de infrastructurele noden van alle Brusselse gemeenten en hun clubs. Helaas, de gegevens van deze enquête (maart-april 2004) werden nooit tot een bruikbaar instrument verwerkt. Te noteren valt dat Royal Cureghem Sportif uitvoerig op deze bevraging heeft ingespeeld om de mogelijke oprichting van een wielerpiste in de Brusselse regio kracht bij te zetten.
(14) Het beheer van de aanvraagdossiers werd aanvankelijk toevertrouwd aan de Franse Gemeenschap en sedert 1994 overgedragen aan de Cocof ingevolge de bevoegdheidsoverdracht zoals voorzien in het StMichielsakkoord. In de praktijk worden deze dossiers beheerd door de Franstalige minister die binnen de Cocof ‘sport’ onder zijn bevoegdheid heeft, wat nog al te vaak de perceptie in de sportmiddens doet ontstaan dat in Brussel de Cocof over de sportinfrastructuurmiddelen beslist. Te noteren valt evenwel dat sedert de opstarting van deze subsidiëringsmogelijkheid de gemeenten hun aanvraagdossier indienen bij de Dienst Toezicht van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, die de verbintenis van de gemeenten moet nagaan om deze gesubsidieerde sportinstallaties voor de beide gemeenschappen open te stellen. (15) Artikel 18 van de ministeriële circulaire van 18 juli 2002 betreffende de toekenning van toelagen ter aanmoediging van investeringen in gemeentelijke sportinfrastructuur, stelt de modaliteiten voor de toekenning van deze subsidie vast. In feite beschikt men over geen eigen regelgeving voor subsidiëring van gemeentelijke sportinfrastructuur in Brussel. De huidige basis is nog steeds het KB van 1 april 1977 tot uitvoering van een gelijknamig decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 1976 ‘houdende de regeling van de toekenning van subsidies voor bepaalde werken aan sportaccommodaties’. In uitvoering van bovengenoemde circulaire werden criteria vastgelegd om tot een evenwichtige verdeling van gesubsidieerde gemeentelijke sportinfrastructuur in de regio te komen. Deze resulteerden op 8 december 2005 in de opstelling van een meerjarig investeringsplan. Dit investeringsplan is indicatief. Nieuwe bestuursmeerderheden na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober e.k. kunnen dit plan in functie van o.a. nieuwe prioriteiten laten aanpassen. Te noteren nog is het feit dat deze circulaire een technische infrastructuurcommissie instelt, waarin een adviserende vertegenwoordiging van de VGC is opgenomen. (16) Van 2,1 mio euro in ’99 en 2000 naar 2,2 mio euro in 2001 tot 2,3 mio euro in 2003.
25 Vanuit een zuiver juridische logica zou in de eerste plaats aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
moeten
gedacht
worden
voor
de
behandeling
van
sportinfrastructuurdossies in Brussel. Theoretisch worden in de GGC immers de zaken geregeld die zowel de Vlaamse als de Franse gemeenschap aanbelangen. (19) Aangezien die instelling echter geen traditie terzake heeft opgebouwd, wordt deze theoretische piste niet verder uitgespit.
En wat kan er aan mogelijke subsidies verwacht worden vanuit de Vlaamse en Franse Gemeenschappen en hun respectievelijke gemeenschapscommissies VGC en Cocof? Aan Franstalige kant is het beantwoorden van deze vraag vrij gemakkelijk. De Franse Gemeenschap heeft de sportbevoegdheid sedert 1994 in Brussel decretaal overgedragen aan de Cocof. Aangezien de Cocof slechts investeringstoelagen toekent aan sportclubs voor de realisatie van buurtsportinfrastructuur ten belope van maximum 125.000 euro, zijn alle overheidsinitiatieven bijgevolg van investeringssubsidies uitgesloten. Aan Vlaamse kant ligt dit enigszins anders. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap kan niet alleen de Minister van Sport of Cultuur sportinfrastructuur van zowel de privé als van een openbare instelling subsidiëren. (20) In het kader van de ondersteuning van de Vlaamse gemeenschap in Brussel kan bovendien de voogdijminister vanuit de Vlaamse regering op zijn beurt (met wat gemeenzaam het ‘potje Brussel’ genoemd wordt) allerhande initiatieven in Brussel rechtstreeks ondersteunen. (21) Een gelijkaardige subsidiëringsmogelijkheid treft men ook aan bij de VGC, die met het Marshallplan uit haar sportbeleidsbrief 2000-2004 een inhaaloperatie heeft ingezet qua (17) Nogal euforisch werd zelfs door RSCA melding gemaakt van het feit dat dit bedrag gedurende vijf opeenvolgende jaren zou uitgekeerd worden en bestemd was voor de oprichting van een jeugdopleidingscentrum in Neerpede. Aangezien het subsidies betrof die alleen geaffecteerd konden worden voor gemeentelijke sportinfrastructuur en de gemeente Anderlecht als enige mogelijke indiener van dit project op dat ogenblik nog niet gevat werd door enig concreet plan in dat verband, werd het globaal krediet van 6,8 mio euro aan andere projecten toegekend. Sedertdien is dit krediet van 6,8 mio euro in de daaropvolgende jaren, evenals in het meerjarenplan 2005-2009 onverminderd opgenomen. Dit neemt niet weg dat volgens recente bronnen (18) begrotingsminister G. Vanhengel (VLD) in de begroting 2006 een bijzondere kredietlijn met een bedrag van 3,5 mio euro heeft laten inschrijven voor de ontwikkeling van jeugdopleidingscentra voor sportclubs. Het plan bestaat erin om gedurende vier jaar 1,250 mio euro te investeren in het opknappen van de verouderde infrastructuur in Neerpede. Het hele project kost ongeveer 15 mio euro. Het ontbrekende gedeelte wordt bijgepast door RSCA. Hierdoor wordt een einde gesteld aan een pingpongspel tussen de verschillende partners. Ook andere sportclubs, die een opleidingscentrum willen bouwen, kunnen hiertoe een dossier indienen. (18) Brussel investeert in nieuwe sportopleidingscentra, http://www.brusselnieuws.be, 14 december 2005, Online en 3,5 miljoen voor opleidingscentra voor Brussels sporttalent, Vanhengel, G., perscommuniqué dd. 15 december. (19) In de praktijk houdt de GGC zich enkel bezig met het toezicht over de OCMW’s en de bicommunautaire ziekenhuizen, rustoorden en gehandicapteninstellingen. (20) Zo stelde de Vlaamse regering in december 2001 - naast een eigen inbreng van 349.529 euro - 743.680 euro ter beschikking van de VGC voor de financiering van een atletiekpiste en een rugbyveld op de VUB-campus in Elsene. Eerstdaags zou een ontwerp van infrastuctuurbeleidsplan door minister B. Anciaux ter goedkeuring voorgelegd worden aan de Vlaamse regering en dit ter vervanging van het huidig subsidiestelsel. (21) De oprichting van sportinfrastructuur in E. Hiel te Schaarbeek ten behoeve van Nederlandstalige onderwijsinstellingen en sportverenigingen zou op deze manier voor een deel ten laste worden genomen.
26 uitbouw van degelijke sportaccommodaties. Dat ook hier het privé-initiatief aan zijn trekken komt, staat buiten kijf. (22) Maar ook overheden kunnen aanvullend ondersteund worden door de VGC. (23) Te noteren valt evenwel, dat deze diverse subsidiëringsvormen vanuit Vlaanderen of vanuit de VGC in eerste instantie aan de behoeften van Nederlandstalige clubs en hun leden in Brussel dienen tegemoet te komen, wat in de meertalige context van een multicultureel Brussel niet altijd evident is.
Ter afronding van dit financieringsluik zou terecht de vraag kunnen gesteld worden naar de mogelijke inbreng van de privé. Met abstractie van het vast subsidiebedrag van de KBWB en de tenlasteneming van de omheiningskosten door de privé-beheerders van de wielerbaan van Zemst, is er bij de oprichting van de huidige openluchtwielerbanen nergens sprake van enigerlei privé-inbreng. Op zich is dit niet te verwonderen, aangezien het kleinschalige projecten betreft, die zich niet lenen tot commercialisering. Zelfs indien het middenplein als evenementenruimte een maximale invulling zou krijgen (op het gevaar af dat de wielerbedrijvigheid als kerntaak van een wielerpiste hieraan wordt ondergeschikt), dan nog lijkt een eventuele PPS-formule me niet haalbaar. (24) Per slot van rekening moet dit project geen commercieel draagvlak krijgen, maar in eerste instantie een maatschappelijke meerwaarde bieden aan jongeren in Brussel.
3.4
Besluit
Uit wat voorafgaat in dit hoofdstuk zou men kunnen besluiten dat de aanleg van een openluchtwielerpiste vandaag minstens 500.000 euro kost en dat de subsidiëring hierin vanwege de KBWB beperkt blijft tot 75.000 euro.
(22) De meest in het oog springende investeringstoelagen gingen uit naar de VUB (818.048 euro voor de verbouwingswerken van haar sportcomplex) en Olympia Korfbal Anderlecht (afgerond 400.000 euro voor de aanleg van synthetische velden). (23) Zo werden b.v. de verlichtingsinstallaties gesubsidieerd van de voetbalvelden van Peterbos, Cureghem en Evere, die eigendom zijn van respectievelijk een sociale huisvestingsmaatschappij, een gemeentebestuur en het Ministerie van Landsverdediging. Telkens werd met deze instanties een overeenkomst afgesloten, waarbij de VGC een prioritair gebruiksrecht krijgt over deze sportinfrastructuur ten behoeve van haar erkende sportclubs. (24) Het Vlaams Kenniscentrum omschrijft deze formule als ‘een creatief samenwerkingsverband, waarin publieke en private sector, met behoud van hun eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren om meerwaarde te creëren en eventuele synergieën te realiseren, en dit op basis van een heldere taak-, risico- en verantwoordelijkheids- her(ver-)deling.’ Het concept van PPS bij de realisatie van sportinfrastructuur is betrekkelijk nieuw in ons land. Het eerste met PPS gerealiseerde zwembad Dommelslag te Pelt uit 2004 kan bij wijze van illustratie een succes worden genoemd. Hierbij is de projectvennootschap zowel bouwheer als exploitant, die een concessie en opstalrecht verkregen heeft voor 30 jaar tegen een door de gemeenten Neerpelt en Overpelt jaarlijks forfaitair te betalen vergoeding. Sportplaza Leuven daarentegen vergaat het minder goed nadat Sportfondsen Nederland zich als partner en exploitatie-expert heeft teruggetrokken.
27 Met het oog op zijn vertaling in Brussel zou - naar analogie met Wallonië - best het Brussels Gewest instaan voor de toekenning van een investeringssubsidie van 60 % aan een initiatiefnemend gemeentebestuur, dat op zijn beurt niet alleen het terrein voor de bouw van de wielerbaan ter beschikking stelt, maar tevens als bouwheer ervan optreedt. Hierbij verdient het aanbeveling dat alsnog werk wordt gemaakt van de verwerking van de gegevens uit de recentste bevraging van het Brussels Gewest naar de infrastructurele noden van de gemeenten en de sportclubs, en waarbij zeer zeker de bovenlokale projecten extra onder de aandacht kunnen worden gebracht. Als resultaat van meerdere staatshervormingen beschikt vooral Brussel over een complexe bestuursstructuur, die het voor buitenstaanders op zoek naar projectsubsidies verre van doorzichtig maakt. Daarenboven stelt men vast dat facultatieve toelagen quasi zonder regelgeving kunnen worden toegekend. Hoe dan ook, de Vlaamse Gemeenschap en de VGC kunnen op hun beurt desgevallend (aanvullend) optreden in de financiering van een wielerpiste in Brussel. Uiteraard heeft dit zijn consequenties naar het beheer en het gebruik van de op te richten piste. In deze optiek is een sleutelrol voor een Nederlandstalige club als Cureghem Sportif weggelegd.
28
4
Exploitatie
Om enig zicht te krijgen op de exploitatie van een openwielerbaan kunnen ook hiervoor de gegevens uit de enquête onder de huidige wielerpistes richtinggevend zijn.
4.1
Juridische beheersvorm
Aangezien de gemeenten (en het provinciaal bestuur van Luik voor de piste in Alleur) eigenaar zijn van deze wielerbanen, hoeft het geen verwondering te wekken dat zij meestal ook zelf instaan voor de uitbating ervan. Dit gebeurt dan door de eigen sportdienst, bijgestaan door een adviserende sportraad of stuurgroep, waarin de gebruikers van de wielersite vertegenwoordigd zijn. (1) Via de oprichting van een gemeentelijke vzw heeft de lokale overheid ook het beheer in handen van de piste van Hulshout. In de uitbating van de drie overige pistes is de lokale overheid minder uitgesproken aanwezig. In Rochefort heeft de vzw ‘Le velodrome de Rochefort - Jemelle’ voor het beheer een overeenkomst afgesloten met de gemeente, de clubs en de RLVB. In Zemst staat de wieler- en supporterclub ‘Steun der jonge renners’ als feitelijke vereniging in voor de exploitatie van de wielerbaan. Deze van Rebecq is voorlopig in handen van één persoon. Met bijkomende versterking hoopt hij weldra te kunnen overgaan tot de oprichting van een vzw voor het beheer ervan.
4.2
Onderhoud en personeel
Los van wie de piste onder welke formule ook beheert, kan nochtans gesteld worden dat alle openluchtwielerbanen voor hun exploitatie afhankelijk zijn van de gemeenten (of de provincie voor de piste in Alleur). In de antwoorden op de bevraging wordt nergens gewag gemaakt van de toekenning van werkingstoelagen door de gemeentebesturen. Op zich is dit niet verwonderlijk, aangezien dit gemis ruimschoots gecompenseerd wordt door de tenlasteneming van het onderhoud door deze lokale overheid. (2) Niet alleen grote onderhoudswerken zijn hieronder verstaanbaar, maar ook het kleine, periodieke onderhoud, dat meestal door de gemeenten met eigen
(1) Deze beheersformule wordt toegepast in Peer, Oostende, Gilly en Alleur. (2) Bij wijze van voorbeeld meldde de voorzitter van de wielerbaan van Zemst dat de gemeente voor eigen rekening geregeld de piste van een bitumenlaag voorziet.
29 personeel wordt verzekerd. (3)
Wat de verdere personeelsinvulling betreft, kan er nog gewezen worden op het belang van de inzet van meestal kosteloze vrijwilligers. Niet zozeer voor permanente onderhoudsopdrachten, maar vooral voor het beheer van de wielerbanen en voor de organisatie van allerhande (wieler)evenementen zijn zij beschikbaar. (4)
4.3
Openstellingtijden
Bij de uitbating van een wielerpiste zijn de toegankelijkheid en de gehanteerde tarieven van essentieel belang. In dat verband kan terecht verwezen worden naar het subsidiariteitprincipe, waarbij de exploitatiekosten zouden moeten gedekt worden door de bijdragen van de gebruikers. (5) Opvallende verschilpunten stelt men vast tussen de perioden en de uren van openstelling van de wielerbanen in de beide landsgedeelten. In Vlaanderen is iedere piste het ganse jaar door open vanaf 8 à 9 uur tot 21 à 22 uur. In Wallonië daarentegen is alleen Rebecq het volledig jaar door opengesteld. De overige pistes aldaar openen de poorten ten vroegste in maart (Gilly is pas open midden april) en sluiten alle al medio-eind oktober. De verklaring hiervoor is grotendeels te vinden in het ontbreken van verlichtingsinstallaties rond de piste. Dit gebrek brengt ook met zich mee dat de Waalse wielerbanen om 20 uur de deuren sluiten. (6) Met uitzondering van Rochefort nemen de drie overige Waalse pistes telkens op maandag een sluitingsdag. Opmerkelijk vervolgens is dat men pas ’s middags voor de overige werkdagen terecht kan op de pistes van Gilly en Rebecq. Maar ook in de weekends zijn er in tegenstelling tot Vlaanderen beperkingen ingesteld qua openstellingsuren. Alleen Rochefort maakt geen onderscheid tussen week- en weekenddagen. De pistes van Alleur, Gilly en Rebecq daarentegen kan men op zaterdag na respectievelijk 16, 17 en 18 uur
(3) De kosten van het klein onderhoud moeten volgens het hoofd van de sportdienst van Oostende tijdens een gesprek op 30 januari 2006 weliswaar niet overroepen worden. Beperkt tot de eigenlijke piste en los van de geregelde grasmaaibeurten van het middenplein bedraagt het opruimen van zwerfvuil maximum een paar uur per week. (4) Alleen de vzw van de wielerpiste van Rochefort werkt met eigen personeel, dat ingezet wordt in het privatief gedeelte van de wielersite. De piste zelf wordt er door vrijwilligers onderhouden. (5) Dejonghe, T. (2004), Sport en Economie, Een noodzaak tot symbiose, Nieuwegein, Arko Sports Media, p. 105. (6) Met uitzondering van Rochefort dat als enige piste in Wallonië over verlichting beschikt en zijn activiteiten iedere woensdag laat doorlopen tot 21 u 30’.
30 niet meer betreden. Alle drie zijn ze bovendien op zondag alleen maar in de voormiddag toegankelijk.
4.4
Tarieven
Over de gebruikte tarieven is er nergens eenduidigheid vast te stellen. Het gebruik van de piste van Peer is volledig gratis. Voorlopig is dat ook nog het geval in Rebecq. In Oostende genieten de individuele gebruikers en scholen van kosteloosheid. Dit geldt eveneens voor de trainingen en wedstrijden georganiseerd door wielerclubs. Voor meetings door Oostendse clubs wordt 35 tot 70 euro/halve dag aangerekend al naargelang ze al dan niet aangesloten zijn bij de KBWB. Niet-Oostendse clubs betalen eveneens het volle pond. Voor het gebruik van een kleedkamer wordt 4 euro/uur betaald. In Rochefort kunnen daarentegen alleen de inwoners van de gemeente en de leden van het beheerscomité kosteloos gebruik maken van de piste. Los van het bevoorrechte en kosteloos gebruik door de KBWB, de WBV en de FCWB wordt voor het overige telkens een toegangsprijs gevraagd. De prijzen voor een individueel jaarabonnement variëren tussen 15 en 20 euro. Ook de schommelingen in de dagtarieven liggen in dezelfde verhouding: 1,5 tot 2,5 euro (in Gilly betaalt men 0,5 euro/uur). Alleen in Rochefort en Gilly kunnen clubs intekenen op een jaarabonnement voor respectievelijk 60 en 150 euro. Voor 250 euro/dag kan zowel de piste van Hulshout worden ingehuurd voor sportmanifestaties als deze van Rochefort voor commerciële evenementen. Alleen deze laatste rekent 8 euro/uur aan voor het gebruik van haar verlichtingsinstallatie. Twee pistes (Hulshout en Rochefort) hanteren een boetestelsel van 10 euro bij inbreuk op het gebruiksreglement. Verder kan nog aangestipt worden dat sommige wielerbanen voorkeurtarieven aanwenden voor leden aangesloten bij de WBV of FCWB, evenals voor de organisatie van (na)schoolse activiteiten en stages. Tenslotte kunnen ook de spelregels uit het huishoudelijk reglement onrechtstreeks de uitbating van een wielerpiste enigszins beïnvloeden. Zo is de wielerbaan van Oostende niet alleen exclusief voorbehouden voor fietsers, maar wordt er onder de gebruikers nog in zeven stappen een voorrangsregeling ingebouwd.
31
4.5
Randaccommodaties
Uiteraard heeft ook het benutten van het middenplein en de randinfrastructuur door andere sportverenigingen dan wielerclubs zijn weerslag op de exploitatie van de wielerbanen. Al beschikken alle pistes over een cafetaria, dan is het niet duidelijk in welke mate de opbrengsten ervan de exploitatie van de wielerpistes beïnvloeden. In de bevraging wordt daar niet uitdrukkelijk naar gepeild. Gelet op de dominante aanwezigheid van de lokale overheden in de uitbating van de wielerbanen, dient men dit aspect geenszins te overroepen. (7)
4.6
Sponsoring
Een laatste element in de exploitatie van wielerpistes is dan ook de inbreng van sponsoring. Weinig gegevens hierover leverde de enquête op. Bovendien bleven ze beperkt tot de opbrengst van reclameborden rond de piste. Voor de piste van Zemst bedraagt deze opbrengst jaarlijks ongeveer 6.200 euro. Wat Rochefort hieraan verdient, werd niet meegedeeld. Wel vraagt ze voor de aanmaak en plaatsing van een paneel (3 m x 1 m) 212 euro (een kant) en 393 euro (recto-verso). De huur op jaarbasis bedraagt respectievelijk 125 euro en 300 euro. Voor 3 jaar wordt 310 euro en 750 euro neergeteld.
4.7
Besluit
Als eigenaar drukken de gemeenten hun stempel op heel wat deelaspecten van de exploitatie van wielerpistes. Uitgaande van deze vaststelling lijkt het me nochtans een gezond principe om de exploitatiekosten grotendeels te verhalen op de gebruikers. Het kosteloos aanbod van dienstverlenende functies door de lokale overheid wordt immers door een deel van de bevolking niet zelden als minder kwaliteitsvol ervaren. Als er een bijdrage - hoe miniem ook aan de gebruikers wordt gevraagd, zou hun betrokkenheid worden gestimuleerd met als gevolg een stijging van hun waardering voor dit aanbod. Om de exploitatie verder te optimaliseren, verdient het aanbeveling naar de meeste Waalse wielerpistes toe om ook de openingsperioden en -uren aan te passen. Een permanent gebruik van de wielerbanen moet hun streefdoel worden. Dit impliceert niet alleen een openstelling
(7) De meerderheid van de wielerbanen zijn geïntegreerd in een sportcentrum. Het cafetaria wordt er gemeenschappelijk gebruikt. In Gilly is het cafetaria eigendom van de voetbalclub. Alleen de voorzitter van Zemst gaf ruiterlijk toe dat het bestuur de winst van het drankverbruik zelf int en samen met de sponsoring investeert in de organisatie van wielerwedstrijden.
32 gedurende het ganse jaar, maar eveneens een maximale invulling in de weekends en op alle weekdagen tot 22 uur. Een andere zwakke schakel bij praktisch alle exploitanten van wielerbanen is de inbreng van sponsoring. Tenzij uitdrukkelijk verbod van de gemeente zelf om reclameborden rond de omloop aan te brengen, is het aantal van slechts twee geïnteresseerde piste-uitbaters beduidend klein. Hier zit ongetwijfeld meer in.
33
5
Locatie
Eerder werd in hoofdstuk twee al uitgeweid over het uitzicht en de aandachtspunten bij de inplanting van een wielerbaan. In het daaropvolgend hoofdstuk werd terloops aangehaald dat de terbeschikkingstelling van een geschikt terrein voor de aanleg van een wielerpiste voor sommige gemeentebesturen een grotere uitdaging kan vormen dan de financiering zelf. En op dat vlak heeft Cureghem Sportif ook al enige ervaring opgedaan. Het lijkt me dan ook interessant om in een apart hoofdstuk hieraan de nodige aandacht te besteden om er de gepaste conclusies uit te trekken met het oog op de uiteindelijke realisatie van dit project.
In januari 2002 werd de principiële vraag van Cureghem Sportif tot oprichting van een wielerpiste in Brussel positief onthaald door R. Delathouwer. Als voorzitter van het college van de VGC bevoegd voor sport, was hij bereid hiervoor een subsidie van maximaal 250.000 euro uit te trekken, op voorwaarde dat de club voldoende garanties kon bieden inzake co-financiering, evenals de mogelijke locatie die hiervoor in aanmerking zou kunnen komen. Voor de medefinanciering was het wachten tot 4 december 2002 vooraleer de KBWB een subsidietoezegging van 75.000 euro had beslist. Verdere privé-financiering bleef uit.
5.1
Rondvraag bij gemeenten
De zoektocht naar een geschikte locatie daarentegen was een ander paar mouwen. Op 13 maart 2002 werden alle Brusselse burgemeesters en sportschepenen hiertoe aangeschreven door Cureghem Sportif. Officieel hebben 8 gemeenten hierop gereageerd. Zes hiervan antwoordden dat ze over geen enkele ruimte beschikken om dergelijke infrastructuur aan te leggen. (1) Sint-Jans-Molenbeek vroeg bijkomende informatie en liet verder niets meer van zich weten. Alleen de gemeente Anderlecht werd aanvankelijk bereid gevonden om een ruimte ter beschikking te stellen. Het betrof de gronden rondom een van de drie voetbalvelden gelegen aan de Lenniksebaan en de Bloemtuilstraat in de volkswijk het Rad. Zelf was de gemeente van plan om dit voetbalveld met gewestsubsidies tot een synthetisch veld om te vormen. Van die gelegenheid zou dan meteen gebruik kunnen gemaakt worden om dit veld te omringen met de aanleg van een bijhorende wielerpiste. (1) Het betrof de gemeenten St-Agatha-Berchem, Ganshoren, Koekelberg, St-Gillis, St-Pieters-Woluwe en StLambrechts-Woluwe.
34 Een werkvergadering met bezoek aan deze locatie met vertegenwoordigers van diverse gemeentediensten (Sport, Stedenbouw, Infrastructuren en Plantsoendienst), Cureghem Sportif, WBV en het kabinet van het collegelid bevoegd voor sport, vond plaats op 18 april 2002. In aansluiting daarop werd met alle partners eveneens een bezoek gebracht aan de wielerpiste van Zemst. Vervolgens hebben de technische diensten van het gemeentebestuur enkele schetsontwerpen van de piste en de facilitaire voorzieningen gemaakt. (2) Maar daarbij is het gebleven. Om welke reden(en) de gemeente Anderlecht het liet afweten, is niet gekend. Vooreerst zou dit project binnen het sportinfrastructuurprogramma geen directe prioriteit genieten. Met de aanleg van een wielerbaan zou in deze site het aantal voetbalvelden tot twee entiteiten gereduceerd worden, terwijl er nu al een schrijnend gebrek is aan dit soort infrastructuur in deze gemeente. Een meer plausibele reden is het feit dat met de inplanting van een piste aldaar het gemeentelijk bestemmingsplan diende te worden gewijzigd, waardoor de realisatie van een woonuitbreidingsplan gedeeltelijk dreigde gehypothekeerd te raken. Maar de belangrijkste reden dient vermoedelijk gezocht in het feit dat dit project de gemeente Anderlecht met bijkomende kosten opzadelt. Hoe de piste ook ingeplant wordt, de huidige facilitaire voorzieningen (zelfs al bevinden ze zich op dit ogenblik in een bedenkelijke toestand) dienen gesloopt te worden en vervangen door nieuwbouw. (3)
5.2
Besluit
In een grootstad als Brussel zijn de gronden schaars en duur. Dat uit de binnengekomen antwoorden het gebrek aan ruimte voor een dergelijk project wordt ingeroepen, kan dan ook in de meeste gevallen worden bijgetreden. Het feit dat iets minder dan de helft van de Brusselse gemeentebesturen op deze bevraging gereageerd heeft, roept vervolgens de vraag op in hoeverre de aanpak niet moet bijgestuurd worden. Het gewicht dat Cureghem Sportif als één van de zovele sportverenigingen in Brussel hierbij in de schaal kan werpen, is vermoedelijk te licht. Zelfs al gaat ze er terecht prat op nog de enige officiële wielerclub in onze hoofdstad te zijn die in competitie aantreedt.
(2) zie bijlage 3 (3) Uit een interne nota van 23 mei 2002 van de technische afdelingschef van de dienst gemeente-infrastructuren aan de sportschepen zou hiermee een bedrag gemoeid zijn van 867.627 euro. Daarmee worden de kosten gedekt voor de bouw van vier vestiaires met douches, sanitair, bergruimte, een cafetaria, een bureau en een studio voor de conciërge. Uiteraard kan ook deze infrastructuur gesubsidieerd worden door het gewest.
35 Tenslotte leert het voorbeeld van de gemeente Anderlecht dat in het zoeken naar een geschikte locatie rekening moet worden gehouden met verschillende aspecten, waaronder een mogelijke meerkost zeker niet de minste is.
36
6
Wieleropleidingscentrum
In het begin van de 80-iger jaren kwam ons land in de ban van de BMX-rage. Her en der werden wedstrijden georganiseerd met jonge kinderen in een sfeer die meestal weinig sereen was. Opgejut door hun entourage om sterk en frequent te presteren werden deze kinderen in sommige gevallen zelfs door malafide organisators uitgespeeld in wedstrijden die omgebogen werden tot kansspelen. Om deze kinderen in bescherming te nemen en de uitwassen in de kiem te smoren, trad de toenmalige bevoegde overheid drastisch op. Een regelgeving werd uitgevaardigd, waarbij jongeren alleen nog in een medisch verantwoorde context voortaan aan wedstrijden konden deelnemen. Met de medewerking van de KBWB, de WBV en de VWS stellen we vandaag vast dat in Vlaanderen
een
gedegen
jeugdreglementering
volgens
leeftijdscategorie
en
per
wielerdiscipline (1) op punt werd gesteld, waarbij vooral aandacht besteed wordt aan de opleiding van jonge wielrenners. Dit laatste vertaalt zich in een netwerk aan wieleropleidingscentra. Per provincie telt men één permanent centrum waar doorlopend opleiding aan miniemen (8-11 jaar) wordt gegeven. Meerdere subcentra per provincie staan in voor de opleiding van aspiranten (12-14 jaar). Deze opleidingen gebeuren uitsluitend door erkende opleiders. (2)
Bij de aanleg van een wielerpiste kan men zich dan ook de vraag stellen in hoeverre hierbij meteen ook aan de oprichting van een wieleropleidingscentrum moet gedacht worden. Op zich is dit geen must. Maar wil men hiermee gelijktijdig of in een latere fase uitpakken, dan heeft dit een aantal consequenties. Zonder hierover verder in detail te treden (kwestie van de eigenlijke opdracht van dit eindwerk niet uit het oog te verliezen), moet een basisaccommodatie aanwezig zijn. Ingebed in een sportcentrum zal dit geen noemenswaardige problemen stellen. Zoniet dient men naast een kleedkamer met douches en sanitair over minstens een klaslokaal te beschikken voor de theorie en een voldoende (deels overdekte) ruimte voor het verloop van sommige onderdelen van de praktijkgerichte opleiding. (3)
(1) BMX, mountainbike, veldrijden, piste en weg. (2) Als erkend opleider dient men regent of licentiaat lichamelijke opvoeding te zijn of te beschikken over het getuigschrift trainer B afgeleverd door de VTS. (3) In de theoretische opleiding worden onderwerpen besproken als wegcode, gezonde sportbeoefening, moderne trainingsleer en voeding. In het praktisch gedeelte wordt er geoefend aan het verbeteren van de stuurvaardigheid, het leren fietsen in groep, het gebruik van de versnellingen en de remmen, het nemen van bochten, het aanleren van spurten en het onderhoud van de fiets. In dat gedeelte worden ook behendigheidsproeven afgewisseld met fietstochten op verkeersvrije of -arme omlopen.
37 De financiële weerslag voor de bouw van deze voorzieningen moet geraamd worden op gemiddeld 1.250 euro/m². (4) Een bijkomende consequentie bij de oprichting van een wieleropleidingscentrum is dat er ter plekke eveneens een BMX-piste dient beschikbaar te zijn. (5) De aanleg van dergelijke piste met een lengte tussen 300 en 400 m is beduidend minder duur dan een eigenlijke openluchtwielerbaan. De kostprijs kan ten hoogste 10.000 euro bedragen. Deze piste bestaat in feite over een geaccidenteerd parcours op aangestampte aarde, bedekt met een laagje fijne dolomiet. Een verharde startheuvel van minimum 120 m², een starthek met elektrische bediening en voldoende vertrekruimte vormen de bijkomende vereisten. Dit alles kan slechts uitgebouwd worden op een ruimte die minstens de oppervlakte van een voetbalveld bestrijkt. Voor Brussel weerom niet evident, al dient gezegd dat een BMX-piste vooral op allochtone jongeren een aantrekkingskracht zal uitoefenen en derhalve bij een volgende stap sommigen onder hen zal aanzetten tot het beoefenen van de eigenlijke wielersport. Een wieleropleidingscentrum dient voor jongeren tot 14 jaar over erkende trainers te beschikken. Deze worden ter beschikking gesteld door de VWS. (6) De kosten van de opleiding worden voor een stuk betaald door de bijdragen die worden gevraagd aan de leerlingen-wielrenners. Eenmaal erkend kan een opleidingscentrum ook genieten van werkingsmiddelen van de WBV. Voor het runnen van een opleidingscentrum moet men tenslotte een beroep doen op de inzet van talrijke vrijwilligers. Een gestructureerde aanpak via een officieel erkende wielervereniging biedt in dat geval de meeste garanties op slagen. Voor de Brusselse regio lijkt Cureghem Sportif me hiervoor in aanmerking te komen. Niet alleen omdat ze de enige Brusselse erkende wielerclub is die in competieverband uitkomt, maar vooral omdat zij op dat vlak sedert 2003 jaarlijks telkens gedurende een week tijdens de paasvakantie met succes opleidingen voor aspirant-wielrenners heeft georganiseerd. (7)
(4) Dit is de richtprijs gehanteerd op dit ogenblik door subsidiërende instanties als de Vlaamse en Franse Gemeenschap en DIGO. (5) Aangezien BMX tijdens de Olympische Spelen 2008 in Peking als olympische discipline is erkend, stellen de KBWB en de WBV dit als een uitdrukkelijke voorwaarde. Dit standpunt werd vertolkt door T. Van Damme (directeur KBWB) en Jos Smets (voorzitter WBV – provinciale afdeling Vlaams-Brabant) tijdens een gesprek op respectievelijk 19 april en 2 mei 2006. (6) De VWS ontvangt een deel van de subsidies, die de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks toekent aan de WBV als erkende sportfederatie. (7) Deze jongerenstages werden tot 2005 georganiseerd in de VGC-Elishoutschool te Anderlecht. Dit sportkamp werd bovendien financieel ondersteund door de VGC-sportdient. Aangezien het Pajottenland een belangrijke uitvalsbasis is voor deze club werd vanaf dit jaar een structurele samenwerking qua jongerenopleiding afgesloten met de stad Halle.
38
7
Besluit
Dat de Brusselse regio in tegenstelling tot de overige landsgedeelten vandaag nog over geen openluchtwielerbaan beschikt, kan men alleen maar betreuren. Al wordt deze vaststelling eveneens onderschreven door de vertegenwoordigers van de KBWB en de WBV tijdens de vraaggesprekken van enkele maanden geleden, dan kan zeker niet ontkend worden dat op dit ogenblik het klimaat gunstig is om hieraan in de nabije toekomst te verhelpen. De vraag naar een beschermde omloop waar jongeren zich zowel recreatief als competitief op de fiets en ander rollend materieel kunnen uitleven, is aanwezig. Vanuit de Brusselse regering wil men daarnaast werk maken van een meer leefbare stad, waarbij vooral het fietsen een vooraanstaande plaats krijgt toegemeten. Maar ook de VGC laat zich hierbij niet onbetuigd. Op een interpellatie van B. De Pauw (CD&V) over de aanleg van een wielerpiste in Brussel, antwoordde P. Smet (sp.a), collegelid bevoegd voor sport binnen de VGC, op 22 april 2005 het idee genegen te zijn. Gepolst naar zijn bereidheid om de bevoegde Vlaamse minister B. Anciaux (Spirit) met zijn sportinfrastructuurplan (in voorbereiding) hierbij te betrekken, verwees hij naar het belang van de coördinatie van alle sportinfrastructurele initiatieven en de hiervoor uitgetrokken middelen. (1) Op 18 oktober 2005 bracht vervolgens een VGC-delegatie een werkbezoek aan de wielerpiste van Oostende. (2) Omwille van deze interesse ben ik dan ook geneigd om de VGC het voortouw te laten nemen in de totstandkoming van dit project. Mede dank zij de bevoegdheden van minister-collegelid P. Smet (mobiliteit en openbare werken in de gewestregering en sport in de VGC) zou de VGC de Brusselse gewestregering voor dit project en zijn maatschappelijk draagvlak moeten kunnen sensibiliseren. Op basis van een weldoordacht stramien zou deze laatste op haar beurt in nauw overleg met een of meer lokale overheden op zoek dienen te gaan naar mogelijke geschikte locaties voor de inplanting van deze wielerpiste. (3) Want meer nog dan de financiering van een wielerpiste, baart het vinden van een geschikte ruimte hiervoor nog grotere kopzorgen. Hiermee wens ik geenszins de financiële inspanning te minimaliseren van een gemeentebestuur dat daartoe het initiatief neemt. Zelfs in de meest optimale versie, waarbij een piste in een bestaand sportcomplex zou aangelegd worden en maximaal kan genieten van de bestaande facilitaire voorzieningen, betekent deze financiële inbreng hoe dan (1) Raad van de VGC – Integraal verslag nr. 13 van 22 april 2005, pp. 418-420. (2) Het verslag namens de Commissie voor Cultuur, Sport en Jeugd werd opgenomen in Stuk 318 – nr. 1 van de VGC-Raad d.d. 26 oktober 2005, p. 827. (3) De eerdere bevraging van Cureghem Sportif heeft reeds aangetoond dat deze opdracht niet zo evident is. Alleen de gemeente Anderlecht toonde enige belangstelling. Het lijkt me dan ook aangewezen met deze gemeente prioritair de draad weerom op te nemen.
39 ook een hap uit het gemeentelijk investeringsbudget. Optredend als bouwheer kan een gemeentebestuur bij de aanleg van een openluchtwielerbaan in principe slechts vrij direct beschikken over een gewestelijke investeringssubsidie van 60 %. De toegezegde subsidie van 75.000 euro door de BWB moet evenwel geprefinancierd worden. Daarnaast zijn mogelijke aanvullende investeringstoelagen vaak onderworpen aan voorwaarden die hun vertaling moeten vinden in concrete overeenkomsten. Eerder werd aangetoond dat ingevolge de diverse staatshervormingen de beheersstructuren in Brussel niet alleen ingewikkeld zijn, maar dat omwille van haar tweetalig statuut en binnen een multicultureel samenlevingsmodel de persoonsgebonden materies in Brussel door heel wat beleidsmensen op diverse niveaus worden uitgeoefend. Op zich kan dit een zegen zijn, maar ook een vloek, omdat de bevoegdheden
versnipperd
zijn
en
het
beleidsmakers
makkelijker
toelaat
hun
verantwoordelijkheden op anderen af te wentelen. Naast de aanleg van een piste moet ook de exploitatie ervan onze aandacht van bij het concept opeisen. De resultaten van de bevraging bij de huidige wielerbaanverantwoordelijken heeft duidelijk aangetoond dat de exploitatie meestal te wensen overlaat. Niet dat ik hierbij wil pleiten voor het andere uiterste en voortaan een stringente resultaatverbintenis wil koppelen aan de toekenning van overheidssubsidies bij de bouw van wielerpistes. De sociale functie van deze voorziening met optimale toegankelijkheid voor iedereen tegen democratische tarieven, valt nu eenmaal moeilijk te verzoenen met een strikt bedrijfsmatige exploitatie. Dit belet nochtans niet dat men meer oog moet hebben voor het optimaliseren van het gebruik en openstelling van deze infrastructuur, evenals de opbrengsten uit mogelijke concessies en sponsoring. De invulling van het middenplein dient ook hierbij op een doordachte wijze te gebeuren. Uiteraard dient men zich liefst vooraf al te beraden over de mogelijkheid tot het aanbieden van bijkomende dienstverlening. Concreet zou ik ervoor pleiten om de openluchtwielerbaan in het Brusselse te voorzien van een wieleropleidingscentrum. De terechte eis hierbij van de bondsinstanties om in dat geval ook een BMX-piste aan te bieden, mag evenwel geen struikelblok vormen. Hoe dan ook, voor de exploitatie van een wielerpiste en zijn bijhorende accommodaties heeft men mensen nodig. Gedreven en competente mensen, die op vrijwillige basis zich hiervoor belangeloos inzetten. Zonder dat soort mensen is de beoefening van welke sport ook uitgesloten. Als deze mensen bovendien nog deel uitmaken van een gestructureerde vereniging, dan zijn de slaagkansen op een degelijke exploitatie des te groter. Het lijkt me dan ook logisch dat in welke beheersformule ook Cureghem Sportif een bevoorrechte partner kan zijn.
40 Tot
daar
enkele
beschouwingen
en
aanbevelingen
bij
de
oprichting
van
een
openluchtwielerbaan in Brussel. In mijn uiteenzetting meen ik voldoende argumenten te hebben kunnen aandragen om de realisatie van dergelijk project te verantwoorden. Ter afronding hoop ik dat het fietsen en wielrennen bij jongeren een gelijkaardige evolutie zal kennen als het voetbal. Verscheidene decennia geleden zorgde de onveiligheid omwille van de toenemende verkeersdrukte voor het verdwijnen van het straatvoetbal. Vandaag vindt iedereen het normaal dat deze sport op veilige voetbalvelden gespeeld wordt. Is het dan niet logisch dat jongeren zich ook en vooral in Brussel veilig op de fiets kunnen uitleven op een beschermde omloop?
41 Lijst van de geraadpleegde werken
Bouvry, F. (2006), Le Nereus émergera en 2008, Le Soir, 14 avril, p. 8. Brussel investeert in nieuwe sportopleidingscentra, http://www.brusselnieuws.be, 14 december 2005, Online. Dejonghe, T. (2004), Sport in de wereld, Ontstaan, evolutie en verspreiding, Gent, Academia Press, pp. 18-20,39,52-53 en 59. Dejonghe, T. (2004), Sport en Economie, Een noodzaak tot symbiose, Nieuwegein, Arko Sports Media, pp. 103-104. INTEGRAAL VERSLAG vergadering Raad VGC, nr. 13, 2004-2005, pp. 418-420. Landuyt, T. (2006), Een wielerbaan uit een bouwdoos, De Morgen, 7 februari, p. 14. Lauters, F. (1936), Les débuts du cyclisme en Belgique, Bruxelles, Office de Publicité, p. 138. Moeyaert, B. (2003), Van wielerbaan tot… “Velo-droom”, De geschiedenis van het baanwielrennen in België van 1890 tot 2003, Leuven, Katholieke Universiteit, eindwerk. Moeyaert, B. (2003), Ups en downs van het baanwielrennen in België (1890-2003), Sportimonium, 23, 4, pp. 72-74. Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (2004), Informatiebrochure, Brussel. Smet, P. (2005), Fietsbeleidsplan 2005-2009. Smets, J. (2006), Interview, 2 mei. Thibaut, A. (2000), Les politiques du sport dans la Belgique fédérale, Courier hebdomadaire CRISP, n° 1683, septembre 2000, p. 12. Van Damme, T. (2006), Interview, 19 april. Van de Poel, M. (2006), Interview, 30 januari. Vanderhaeghe, S. (2002), Anderlechtse wielerclub wil openluchtpiste in Brussel, Het Laatste Nieuws, 30 januari, p. 14. Van Garsse, S. (2006), Zien fietsen doet fietsen, Frederik Depoortere stippelt gewestelijk fietsbeleid uit, Deze Week in Brussel, 16 maart, p. 3. Vanhengel, G. (2005), 3,5 miljoen voor opleidingscentra voor Brussels sporttalent, perscommuniqué, 15 december. VERSLAG namens de commissie voor cultuur, sport en jeugd uitgebracht door mevrouw C. Dejonghe, Gedr. St. 318 VGC-Raad, 2004-2005, p. 827. www.kbwb-rlvb.be www.onderwijs.vlaanderen.be
42