Verbetering van de educatieve minor ter versterking van de instroom in de eerstegraads lerarenopleiding voor wis-, natuur- en scheikunde en informatica Onderzoeksvoorstel bèta-didaktiek Universiteit Leiden, Technische Universiteit Delft en Rijksuniversiteit Groningen M.J. de Vries (TUD), J.H. van Driel (UL), M.J. Goedhart (RuG), i.s.m. K. van Veen (RuG) Oktober ’15
1. Doel en probleemstelling Sinds 2009 is aan het voltooien van de educatieve minor in de bachelorstudie een maatschappelijk effect verbonden: bij het ontvangen van het bachelordiploma wordt ook een (beperkte) tweedegraadsbevoegdheid voor een schoolvak afgegeven 1. De ervaringen zijn positief. Hoewel de studenten nog betrekkelijk jong zijn, functioneren ze goed op stagescholen. De oorzaak hiervan ligt mede in hun academisch denk- en werkniveau. In dat opzicht dragen ze bij aan de maatschappelijke wens om meer academisch gevormde docenten voor de klas te hebben. Er was echter een belangrijke andere reden waarom destijds besloten is de bevoegdheid aan de minor te verbinden, namelijk dat ze als opstap voor de educatieve master zou dienen. Hoewel er voor de bèta-schoolvakken ook een tekort aan tweedegraadsdocenten is, was de nadrukkelijke bedoeling van de educatieve minor om uiteindelijk tot een grotere uitstroom van eerstegraads bèta-docenten te leiden 2. Om de doorstroom naar de educatieve master te bevorderen, en gezien de inhoudelijke overlap, hoeven studenten – afhankelijk van hun instelling – die na de educatieve minor instromen nog slechts een deel van de 60 ec te volgen. De ervaring tot nu toe is, dat er inderdaad studenten zijn die na de bachelor-meteducatieve-minor doorstromen naar de educatieve master, maar dat er ook een aanzienlijke groep studenten besluit dat niet te doen. Wat er precies aan keuzeprocessen plaatsvindt bij studenten in de tijd tussen het voltooien van de educatieve minor en het instromen in de educatieve master is niet goed bekend. Er is in die periode vaak wel enig contact in de zin van uitnodigingen voor voorlichtingsbijeenkomsten, maar wat de reden is dat studenten wel of niet voor de educatieve master kiezen is onduidelijk. Op basis van landelijke gegevens kan tevens de conclusie worden getrokken dat bij veel instellingen de instroom in de educatieve minor laag is voor de vakken wiskunde, informatica, natuurkunde en scheikunde, in vergelijking met biologie. Daarom is het waardevol meer inzichten te verkrijgen in de motieven van studenten om te kiezen of niet te kiezen voor de educatieve minor. De doelstelling van het onderzoek is dus tweeledig: de instroom in de educatieve minor verhogen en daarnaast de educatieve minor optimaliseren waardoor de kwaliteit van de uitstroom toeneemt en de instroom in de educatieve master wordt bevorderd. Daartoe willen we inzichten zien te verkrijgen in de carrièreaspiraties van bachelor-studenten, met name hun belangstelling voor het leraarsberoep en de educatieve minor. Daarnaast zullen we onderzoeken hoe de carrièreaspiraties worden beïnvloed door de ervaringen van studenten in de educatieve minor. We zullen zoveel mogelijk een landelijk beeld proberen te krijgen 1
Conform de verwantschapstabel van OCW waarmee bachelor-opleidingen aan schoolvakken gerelateerd zijn. 2 Sommige universiteiten bieden naast de educatieve minor een korte oriëntatie-cursus (5 ec) op het leraarschap aan. Deze cursus is bedoeld om studenten die hun minor-ruimte liever niet geheel op educatie willen richten, toch een aantrekkelijke en realistische kijk op het bèta-leraarschap te bieden. Indien gewenst kunnen de studenten de oriëntatie-cursus uitbreiden tot een volwaardige minor.
1
door een deel van het onderzoek bij andere instellingen uit te voeren en door good practices te verzamelen, opdat landelijke expertise en ervaringen worden gebundeld. Vraag is welke factoren de keuze voor het leraarsberoep beïnvloeden. Vanuit de literatuur is te verwachten dat in elk geval de volgende factoren van belang zijn: - het ontwikkelen van een positieve motivatie en een realistisch beeld van het leraarschap bij de student in relatie tot andere carrièremogelijkheden (FokkensBruinsma & Canrinus, 2012, 2014); - het ontwikkelen van self-efficacy ten aanzien van het doceren van het betreffende schoolvak (Bleicher & Lindgren, 2005). Deze factoren hangen met elkaar samen. Uit verschillende studies is gebleken dat de carrièrekeuzes van studenten beïnvloed worden door hun self-efficacy ten aanzien van het betreffende beroep (Kyriacou & Coulthart, 2000). Naarmate het beeld positiever en de selfefficacy hoger is, zullen studenten eerder geneigd zijn om voor de educatieve minor en master te kiezen. Daarnaast zullen de ervaringen bij het volgen van de minor van invloed zijn: naarmate de studenten de educatieve minor positiever waarderen, zullen ze meer geneigd om voor de educatieve master te kiezen. Inhoudelijk heeft de educatieve minor belangrijke doelstellingen op vakdidactisch gebied. In het bijzonder beoogt de minor bij te dragen aan: - inzicht in de aard van het schoolvak (doelen, curriculum, werkvormen) - inzicht in de affectieve en cognitieve barrières die leerlingen kunnen tegenkomen bij het leren van een bèta-schoolvak. Naarmate deze vakdidactische inzichten sterker zijn ontwikkeld, zullen afgestudeerden effectiever als docent kunnen functioneren. Deze inzichten kunnen ook van invloed zijn op de self-efficacy van studenten en hun beeld van het beroep en dat kan vervolgens van invloed zijn op hun keuze voor het leraarsberoep. De onderzoeksvragen die in het hier voorgestelde onderzoek centraal staan, zijn: 1. Wat zijn de carrièreaspiraties van bèta-studenten, met name voor het leraarsberoep, welke beelden en motivatie hebben zij t.a.v. het bèta-leraarschap? Hierbij wordt nagegaan of er verschillen zijn tussen studenten in verschillende studiejaren, en tussen mannelijke en vrouwelijke studenten. 2. Wat is het effect van de educatieve minor op: a) het beeld dat studenten hebben van het bèta-leraarschap, b) hun motivatie en aspiratie om leraar te worden, c) hun selfefficacy ten aanzien van het doceren van een bèta-schoolvak, en d) hun vakdidactische inzichten? De vervolgvraag luidt: Hoe kan de effectiviteit van de educatieve minor op deze punten worden verhoogd? Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de Universiteit Leiden, de Technische Universiteit Delft en de Rijksuniversiteit Groningen en is gericht op de schoolvakken natuurkunde, scheikunde, informatica en wiskunde. Ter vergelijking wordt ook biologie bij het onderzoek betrokken: biologie is in tegenstelling tot de andere bètavakken geen tekortvak. Het is interessant om na te gaan hoe studenten biologie scoren op de in de vraagstelling genoemde variabelen ten opzichte van studenten in de tekortvakken.
3. Methode van onderzoek In de eerste fase van het onderzoek worden ervaringen in het hele land met de educatieve minoren geïnventariseerd. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van bestaande rapportages (o.a. van Ministerie van OCW), welke worden aangevuld met gesprekken met verantwoordelijke docenten van educatieve minoren voor de bètavakken in het hele land.
2
Voor het meten van de hoofdvariabelen (carrièreaspiraties, beeldvorming en motivatie t.a.v. leraarschap, self-efficacy, en vakdidactische inzichten in het schoolvak resp. het leren van bèta-inhouden) zal zoveel mogelijk van bestaande instrumenten gebruik gemaakt worden. Naar carrièreaspiraties, motivatie om docent te worden, beelden van het leraarsberoep en naar self-efficacy bij (aanstaande) docenten is in het verleden al veel onderzoek gedaan (Alexander et al., 1994; Berger & D’Ascoli, 2012; Fokkens-Bruinsma & Canrinus, 2012; Correll, 2004; Kyriacou & Coulthart, 2000; Rots et al., 2007; Tschannen-Moran et al., 1998). De hierbij gebruikte instrumenten zullen moeten worden aangepast aan de Nederlandse context en om bèta-specifieke aspecten mee te nemen. Voor het meten van vakdidactische inzichten zijn ook diverse instrumenten voorhanden. In Leiden en Delft is o.a. onderzoek gedaan naar de zogenaamde Pedagogical Content Knowledge (PCK) van bèta-leraren-in-opleiding, oftewel de kennis die zij hebben over het leren en onderwijzen van specifieke vakinhouden (Henze & Van Driel, 2015, Justi & Van Driel, 2005; Van Driel et al., 2002). In een recent afgesloten promotieonderzoek heeft Belo o.a. gekeken naar de beelden die natuurkundedocenten van hun schoolvak hebben (Belo, 2013). De instrumenten die in deze onderzoeken zijn ontwikkeld, kunnen – na aanpassingen – in het voorgestelde onderzoek worden toegepast. Voor de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag zullen aan de hand van vragenlijsten de carrièreaspiraties, motivatie om docent te worden, en beelden van het leraarsberoep worden bepaald bij eerste-, tweede- en derdejaars bachelor-studenten en tweedejaars masterstudenten. De vragenlijst zal verspreid worden onder een landelijke steekproef bij verschillende opleidingen waarmee studenten kunnen instromen in de educatieve minor resp. master voor informatica, wis-, natuur- of scheikunde en biologie. Een deel van deze studenten zal een educatieve orientatiecursus, minor of master volgen of hebben gevolgd. Deze studenten worden bovendien bevraagd of self-efficacy en vakdidactische inzichten. Om de resultaten te kunnen uitsplitsen naar studiejaar, studierichting, gender, en het wel of niet gevolgd hebben van educatieve cursussen, wordt gestreefd naar een respons van in totaal ongeveer 1200 studenten. Voor de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag worden alle hierboven genoemde hoofvariabelen gemeten bij Leidse, Delftse en Groningse bachelorstudenten, zowel voorafgaand aan, na afloop van, als geruime tijd na het volgen van de educatieve minor voor een de schoolvakken informatica, wis-, natuur- of scheikunde en (als vergelijkingsgroep) biologie. Door opeenvolgende cohorten in het onderzoek te betrekken, die aan aangepaste versies van de educatieve minor hebben deelgenomen, kan worden nagegaan of de effectiviteit van de minor is toegenomen. Het gaat ruwweg om de volgende aantallen studenten voor de schoolvakken informatica, natuurkunde, scheikunde en wiskunde samen: jaarlijks in Leiden 15, in Groningen 10 en in Delft 50. Daarnaast volgen in Leiden en Groningen in totaal ca. 45 studenten jaarlijks de educatieve minor voor biologie. De uitvoering van de educatieve minoren in Leiden, Delft en Groningen wordt ook intensief geëvalueerd. Hiertoe worden enkele onderwijsbijeenkomsten geobserveerd, docenten en studenten geïnterviewd en vragenlijsten afgenomen. De uitkomsten van deze evaluaties spelen uiteraard een belangrijke rol bij het herontwerpen van de educatieve minor teneinde de waardering en effectiviteit te vergroten. Mogelijkheden tot verbetering van de minor bevinden zich in de drie hoofdbestanddelen van de minor: de schoolstage, de algemeneonderwijskundevakken en de vakdidactische vakken. Aan de deelnemers van de minor zal gevraagd worden naar de waarschijnlijkheid dat zij voor de educatieve master kiezen en de overwegingen die bij deze keuze een rol spelen (zowel motieven die direct aan de ervaringen in de minor gekoppeld zijn als overige motieven). Deze vragen worden een jaar later nogmaals aan dezelfde groep deelnemers voorgelegd.
3
4. Organisatie en planning van het onderzoek Het onderzoek start in januari 2016 en heeft een looptijd van 28 maanden (januari 2016 mei 2018). Aangezien de educatieve minor op alle instellingen in het vijfde semester wordt aangeboden, vinden tijdens het onderzoek twee uitvoeringen van de minor plaats. De eerste in de periode sept.-dec. ’16 en de tweede in sept.-dec. ’17. In grote lijnen kent het project vijf fasen: 1. In de eerste helft van 2016 worden in de aanloop naar de eerste uitvoering van de minor verschillende instrumenten ontwikkeld (zie vorige paragraaf) en gepilot. Hierbij worden studenten betrokken die in het najaar 2015 de educatieve minor hebben gevolgd. Tevens vindt in deze periode een landelijke inventarisatie plaats onder verantwoordelijke docenten naar ervaringen met verschillende varianten van de educatieve minor voor bèta-studenten. 2. In de tweede helft van 2016 worden diverse metingen verricht onder de studenten (RuG, TUD en UL) die deelnemen aan de minor (voor informatica, wis-, natuur- of scheikunde en biologie) in deze periode. De minoren bij deze instellingen zullen uitgebreid worden geëvalueerd worden door observaties en interviews met studenten en docenten. Dit betreft in totaal ca. 100 studenten. Ook wordt een retentiemeting uitgevoerd onder de bèta-studenten die de minor in de tweede helft van 2015 hebben gevolgd: in hoeverre zijn hun beelden en inzichten een jaar later veranderd? 3. In de eerste helft van 2017 worden de verzamelde data geanalyseerd en wordt een tussenrapportage opgesteld. Mede op basis hiervan worden de programma’s van de educatieve minor in de drie instellingen aangepast om hun effectiviteit te vergroten. Tevens wordt in deze periode een meting verricht onder een landelijke steekproef van bèta-studenten van verschillende opleidingen (waarmee studenten kunnen instromen in de educatieve minor resp. master voor informatica, wis-, natuur- of scheikunde en biologie als vergelijkingsgroep). Voor deze steekproef worden eerste-, tweede- en derdejaars Ba- en tweedejaars Ma-studenten geselecteerd, zowel studenten die een oriëntatiecursus, educatieve minor of educatieve master hebben gevolgd of volgen, als studenten die dit niet gedaan hebben 3. 4. In de tweede helft van 2017 worden metingen verricht rondom de uitvoering van de verbeterde minoren, voor- en nametingen plus retentiemetingen onder bètastudenten die de minor in de tweede helft van 2015, resp. 2016 hebben gevolgd. 5. In de eerste vier maanden van 2018 worden alle verzamelde gegevens geanalyseerd en worden eindrapportages geschreven. Er worden minstens 3 wetenschappelijke artikelen geschreven en presentaties op congressen verzorgd. Bovendien wordt een landelijke conferentie georganiseerd voor docenten van de minoren, opleidingsdirecteuren, etc. om de bevindingen te delen en te vertalen in beleid en praktijk. De samenwerking tussen de universiteiten van Groningen, Leiden en Delft wordt georganiseerd in de vorm van drie werkpakketten, waarbij elke instelling eindverantwoordelijk is voor een van deze pakketten. In werkpakket 1 (TUD) ligt het accent op het meten van vakdidactische inzichten. In dit pakket werkt een postdoc (0.8 fte) onder begeleiding van prof. dr. M.J. de Vries en dr. I. Henze-Rietveld. In werkpakket 2 (RuG) staat het evalueren en verbeteren van de educatieve minor centraal. In dit pakket werkt een postdoc (0.8 fte) onder begeleiding van prof. dr. M.J. Goedhart en prof. dr. K. van Veen. In werkpakket 3 (UL) worden de beelden, motivatie en self-efficacy t.a.v. het bèta-leraarschap gemeten. In dit pakket werkt een postdoc (0.8 fte) onder begeleiding van prof. dr. J.H. van Driel en dr. J. Meirink.
3
Bij studenten die een educatieve minor/master volgen, worden alle hoofdvariabelen gemeten; bij studenten die dit niet gedaan hebben worden self-efficacy en vakdidactische inzichten niet bevraagd.
4
Dit leidt tot de volgende opzet van het onderzoek (met tijdplanning): Tijdpad
Werkpakket 1 (TUD)
Werkpakket 2 (RuG)
Werkpakket 3 (UL)
Jan. ‘16
Ontwikkelen en piloten instrumenten vakdidactische inzichten
Landelijke inventarisatie ervaringen met educatieve minor
Ontwikkelen en piloten instrumenten carrièreaspiraties, beeld en motivatie leraarsberoep en self-efficacy
Juli ’16
Pre, post en retentietest vakdidactische inzichten in TUD, RuG en UL
Observatie, interviews en evaluatie educatieve minor in TUD, RuG en UL
Pre, post en retentietest carrièreaspiraties, beeld en motivatie leraarsberoep en selfefficacy in TUD, RuG en UL
Analyse en tussenrapportage
Analyse en tussenrapportage
Analyse en tussenrapportage
Meting vakdidactische inzichten; landelijke steekproef
Herontwerp educatieve minor (i.s.m. verantwoordelijke docenten TUD, RuG en UL)
Minor-2
Pre, post en retentietest vakdidactische inzichten in TUD, RuG en UL
Observatie, interviews en evaluatie educatieve minor in TUD, RuG en UL
Pre, post en retentietest carrièreaspiraties, beeld en motivatie leraarsberoep en selfefficacy in TUD, RuG en UL
Jan. ‘18
Analyse en rapportage
Analyse en rapportage
Analyse en rapportage
Disseminatie (o.a. landelijke conferentie)
Disseminatie (o.a. landelijke conferentie)
Disseminatie (o.a. landelijke conferentie)
Minor-1
Jan. ‘17
Juli ‘17
Meting carrièreaspiraties, beeld en motivatie leraarsberoep en self-efficacy; landelijke steekproef
Mei ‘18
5. Aanvraag subsidie Het onderzoek zal worden uitgevoerd door een team van drie onderzoekers op postdocniveau. Deze zijn in staat zonder lange inwerktermijn snel tot resultaten te komen. De begeleiding zal plaatsvinden door de projectaanvragers, bijgestaan door enkele andere stafleden van de lerarenopleidingen van TUD, RuG en UL (zie hierboven). De aangevraagde subsidie betreft voornamelijk de personeelskosten voor de beide post-docs voor 30 maanden met een omvang van 0,8 fte. TUD (0,8 post-doc 30 mnd) RuG (0,8 post-doc 30 mnd) UL (0,8 post-doc 30 mnd) Personeelslasten: Personeelslasten: Personeelslasten: € 142.946 4 € 142.946 € 142.946 Materiële kosten € 5.000 Materiële kosten € 5.000 Materiële kosten € 5.000 Totaal € 147.946 Totaal € 147.946 Totaal € 147.946 Organisatie landelijke conferentie € 5.000 Totaal budget € 448.838
4
Dit bedrag is gebaseerd op de brutosalariskosten, vermeerderd met 20% opslag.
5
6. Te verwachten resultaten De uitkomsten van het onderzoek zijn zowel wetenschappelijk als praktisch relevant. Het wetenschappelijk belang betreft een bijdrage aan het inzicht in de ontwikkeling van beelden, motivatie, self-efficacy en vakdidactische kennis van bèta-studenten onder invloed van het eerste deel van een opleiding tot docent (i.c. de educatieve minor, in de oorspronkelijke en geoptimaliseerde versie). Hierover zal in wetenschappelijke gremia worden gerapporteerd 5. Daarnaast levert het onderzoek inzicht op in keuzeprocessen van bèta-studenten om wel of geen leraarsberoep te ambiëren. Gezien het deels al aanwezige en deels dreigende lerarentekort, met name in bèta-schoolvakken in Nederland, maar ook in andere landen, is zulke kennis niet alleen nuttig voor de opleidingen (minoren en masters), maar ook voor de werving voor die opleidingen. In praktische zin zal het onderzoek leiden tot hogere instroom en versterking van de educatieve minor, een betere kwaliteit van de uitstroom van de minor en een toename van de instroom in de educatieve master.
7. Landelijke uitstraling Aangezien de educatieve minoren bij de verschillende instelling qua hoofdbestanddelen niet wezenlijk van elkaar verschillen, is te verwachten dat de uitkomsten van het onderzoek ook van betekenis zullen zijn voor de opleidingen elders. De Delftse opleiding is een 3TUopleiding; daardoor zal de overdracht van uitkomsten naar de opleidingen in Eindhoven en Twente in het kader van deze 3TU-samenwerking kunnen gebeuren. De landelijke verspreiding van bevindingen en aanbevelingen zal plaatsvinden door landelijke onderzoeks- en vaktijdschriften en in een te organiseren landelijke conferentie.
8. Referenties Alexander, D., Chant, D., & Cox, B. (1994). What Motivates People to Become Teachers. Australian Journal of Teacher Education, 19(2), 40-49. Belo, N.A.H. (2013). Engaging students in the study of physics. Leiden: ICLON (PhD thesis) Berger, J.-L., & D’Ascoli, Y. (2012). Motivations to become vocational education and training educator: A person-oriented approach. Vocations & Learning, 5, 225-249. Bleicher, R. E. & Lindgren, J. (2005). Success in science learning and preservice science teaching self-efficacy. Journal of Science Teacher Education, 16, 205–225. Correll, S. J. (2004). Constraints into preferences: Gender, status, and emerging career aspirations. American Sociological Review, 69(1), 93-113. Fokkens-Bruinsma, M., & Canrinus, E. T. (2012). Adaptive and maladaptive motives for becoming a teacher. Journal of Education for Teaching, 38, 3-19. Fokkens-Bruinsma, M., & Canrinus, E. (2014). Motivation to become a teacher and engagement to the profession.: Evidence from different contexts. International Journal of Educational Research, 65, 65-74. Henze, I., & Van Driel, J.H. (2015). Toward a more comprehensive way to capture PCK in its complexity. In A. Berry, P. Friedrichsen & J. Loughran (eds.), Re-examining Pedagogical Content Knowledge in Science Education (pp. 120-134). New York, London: Routledge. Justi, R., & Van Driel, J.H. (2005). The development of science teachers’ knowledge on models and modelling – promoting, characterising, and understanding the process. International Journal of Science Education, 27, 5, 549-573. 5
Gedacht wordt aan minstens drie artikelen in tijdschriften zoals International Journal of Science Education of Research in Science Education en presentaties tijdens conferenties van de NARST (National Association for Research in Science Teaching) en ESERA (European Science Education Research Association).
6
Kyriacou, C., & Coulthard, M. (2000). Undergraduates' views of teaching as a career choice. Journal of Education for Teaching, 26(2), 117-126. Rots, I., Aelterman, A., Vlerick, P., & Vermeulen, K. (2007). Teacher education, graduates' teaching commitment and entrance into the teaching profession. Teaching and Teacher Education, 23, 543-556. Tschannen-Moran, M., Woolfolk Hoy, A., & Hoy, W. K. (1998). Teacher efficacy: Its meaning and measure. Review of Educational Research, 68 (2), 202-248. Van Driel, J.H., Jong, O. de, & Verloop, N. (2002). The development of preservice chemistry teachers’ PCK. Science Education, 86, 4, 572-590.
7