HOOFDSTUK 2 PROBLEEMSTELLING, DOEL EN MOTIVERING VAN DE VOORGENOMEN ACTIVITEIT
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 2
Probleemstelling, doel en motivering van de voorgenomen activiteit......................................... 1
§ 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.3.1 2.1.3.2
Probleemstelling ......................................................................................................................... 1 Inleiding ...................................................................................................................................... 1 Omrin .......................................................................................................................................... 3 Beleidskader................................................................................................................................ 4 Afval............................................................................................................................................ 4 Energie ........................................................................................................................................ 5
§ 2.2 2.2.1 2.2.2
Doel en motivering van de voorgenomen activiteit .................................................................... 6 Doelstelling ................................................................................................................................. 6 Beoordelingscriteria .................................................................................................................... 6
§ 2.3 2.3.1.1 2.3.1.2 2.3.1.3 2.3.1.4
Motivering en uitwerking keuze uitvoering voorgenomen activiteit(en) .................................... 7 Algemeen .................................................................................................................................... 7 Locatie......................................................................................................................................... 8 Capaciteit................................................................................................................................... 10 Technische uitwerking............................................................................................................... 11
Bijlagen 2.1 2.2 2.3 -
Beleidsmatige toetsing van de REC in het licht van de huidige activiteiten van Omrin Lokatiekeuze Techniekkeuze
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
i
Hoofdstuk 2 Probleemstelling, doel en motivering van de voorgenomen activiteit § 2.1 2.1.1
Probleemstelling Inleiding
In Nederland ontstaan ieder jaar grote hoeveelheden brandbaar afval bij huishoudelijk afval en bedrijven (HDO). In onderstaande tabel is e.e.a. geschetst. Tabel 2.1 Hoeveelheden brandbaar afval in Nederland (in 2004) Doelgroep Consumenten HDO Bouw Industrie Overig (slib, landbouw) Totaal (bron: SenterNovem, 2006).
Hoeveelheid (Mton) 4,7 1,7 2,6 0,3 0,5 9,9
In hoofdstuk 11 van het LAP is aangegeven dat de jaarlijkse hoeveelheid brandbaar restafval die resteert na preventie, afvalscheiding aan de bron en hergebruik tussen 2000 en 2012 zal toenemen van ongeveer 10,5 Mton naar 11,8 Mton. Brandbaar, niet direct herbruikbaar afval wordt verbrand in een afvalverbrandingsinstallatie, gestort en/of nuttig toegepast als brandstof in een energiecentrale of een cementoven. Deze verwerkingsopties vinden zowel in Nederland als het buitenland plaats. Van de 9,9 Mton brandbaar afval in 2004 werd 3,3 Mton in het buitenland verwerkt1, waarvan 0,8 Mton afkomstig was van een Nederlandse nascheidingsinstallatie. De resterende 6,6 Mton is in Nederland verwerkt. Hiervan is ongeveer 5,1 Mton direct verbrand, gestort of nuttig toegepast als brandstof en 1,5 Mton verwerkt in nascheidingsinstallaties. Ten aanzien van de beschreven verwijderingmethoden wordt het volgende opgemerkt: De vergunde bestaande thermische verwerkingscapaciteit in Nederland ligt op 5,7 miljoen ton op jaarbasis. De netto verbrandingscapaciteit bij een beschikbaarheid van 91 % komt daarmee op 5,1 Mton. De beschikbare AVI-capaciteit in Nederland wordt daarmee volledig benut. Tot voor enkele jaren was sprake van een toenemende export van brandbare afvalstoffen, met name naar Duitsland. In Duitsland is het storten van onbewerkt afval vanaf juni 2005 echter niet langer toegestaan. Dit brandbare afval moet worden verbrand of op een andere manier worden verwerkt. De Duitse capaciteit wordt nu volledig gebruikt voor eigen afval, waardoor de export van Nederlands brandbaar afval naar Duitsland –mede door verhoging van de tarieven in Duitsland (€1 30 , - tot €18 0, - /ton)- sinds medio 2005 sterk is verminderd. Mede gelet op het stortverbod in Duitsland (zie hiervoor) is genoemde doelstelling echter nog niet gerealiseerd. Omdat er in Nederland nog onvoldoende verwerkingscapaciteit beschikbaar is, wordt verwacht dat het storten in Nederland gaat toenemen, hetgeen in strijd is met het Nederlandse afvalbeleid2. De toename van het aantal ontheffingen van het stortverbod sinds 1 juni 2005 bevestigen die verwachting. De totale hoeveelheid brandbaar afval die in 2006/2007 dient te worden gestort bedraagt naar schatting 2 miljoen ton op jaarbasis. Om aan de voorwaarde voor een gelijk speelveld in Europa te kunnen voldoen wordt door het ministerie van VROM overwogen of in lijn met het Duitse stortverbod ook in Nederland de ontheffingsmogelijkheid voor het storten van brandbaar afval moet worden afgeschaft. 1 2
in hoofdzaak afvalstromen met een relatief hoge verbrandingswaarde en daardoor minder geschikt (relatief duur door lage doorzet in een AVI) voor de afvalverbrandingsinstallaties in Nederland. In beginsel mag brandbaar afval niet worden gestort, tenzij daarvoor ontheffing is verleend.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 1 van 13
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat in Nederland daardoor de komende jaren een structureel tekort aan verwerkingscapaciteit van ca. 2 miljoen ton brandbaar afval per jaar zal ontstaan. Gelet op dit tekort worden de volgende initiatieven ontplooid: realisatie van scheidingsinitiatieven in eigen land en een groei van bij- en meestook van afval in energiecentrales en cementovens. In 2002 is in Nederlandse energiecentrales 706 kton aan afvalstoffen bij- en meegestookt. Dit is een forse toename ten opzichte van de jaren er voor. Gezien de initiatieven bij verschillende elektriciteitscentrales is de verwachting dat dit de komende jaren verder toeneemt. bijbouwen van AVI-capaciteit. De uitbreiding van AEB met de hoogrendements-AVI (500 kton) zal mogelijk in de loop van 2007 in bedrijf worden genomen, maar dat kan in verband met vertragingen in de bouw ook 2008 worden. Daarnaast is de bouw van de derde lijn van de AVI Twente (216 kton) van Twence in november 2006 van start gegaan. Voor de nabije toekomst zijn –naast de REC van Omrin- onder meer de initiatieven van BKB (voor een nieuwe AVI van 250 kton in Delfzijl) en de uitbreiding van AVI-Wijster (Essent) met een derde en vierde lijn (totaal 490 kton/jaar)3 van belang.4 (SenterNovem, 2007). realisatie specifieke installaties voor biomassa (AVR-BEC, Twence-BEC, HVC-BEC).5 Ondanks deze initiatieven wordt verwacht dat in de komende jaren in Nederland sprake zal blijven van onvoldoende verwerkingscapaciteit voor brandbaar afval. Ook uit een nadere marktanalyse door ADL komt naar voren komt naar voren dat door invoering van het Duitse stortverbod voor niet-behandeld brandbaar afval in juni 2005, in Nederland een tekort aan verbrandingscapaciteit is ontstaan van 2.700 kton per jaar. Ook in Duitsland, Frankrijk en België is de komende jaren sprake van een structureel tekort aan verbrandingscapaciteit. Als gevolg van deze situatie zijn de poorttarieven voor de spotmarkt (korte termijncontracten) en nieuwe contracten significant gestegen, hetgeen capaciteitsuitbreiding aantrekkelijk maakt.
Afb. 2.1 -
3 4 5
Ontwikkeling vraag en aanbod brandbaar afval (bron: SenterNovem)
het MER ligt vanaf 23 mei 2007 t/m 4 juli 2007 ter inzage Het initiatief van Westo/BBE voor een nieuwe AVI op het Europark in Coevorden is gestopt, omdat de gemeente de benodigde grond aan een naburig bedrijf verkocht heeft. Volledigheidshalve moet in dit verband ook de nieuwe installatie van Westo vlak over de Duitse grens (in Emlichheim) worden genoemd; deze is inmiddels in aanbouw
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 2 van 13
Indien alle bekende nieuwbouwinitiatieven voor centrales waarin afval in energie wordt omgezet doorgang vinden, zal op termijn een Nederlandse verbrandingscapaciteit ontstaan van 8.300 kton. Gezien de verwachte lichte stijging in het afvalaanbod is het onwaarschijnlijk dat significante landelijke overcapaciteit in afvalverbranding zal ontstaan, mits het stortverbod wordt gehandhaafd en er sprake blijft van een stortontmoedigingsbeleid, alsmede dat geen additionele nieuwbouw van centrales plaatsvindt behoudens de bekende initiatieven. Hierbij past de kanttekening dat gelet op het kapitaalintensieve karakter van deze centrales, verwerkers eerst zekerheid willen en moeten hebben over de benodigde aanvoer van afval alvorens tot daadwerkelijke realisatie te besluiten. In de praktijk blijkt dan ook dat diverse plannen geen concreet vervolg krijgen. Na een hernieuwd evenwicht in de afvalvraag en -aanbod op termijn –waar ADL in dit verband nog uitspreekt dat dit rond 2010 het geval zal zijn, is de verwachting op basis van de laatst bekende cijfers van SenterNovem dat het evenwicht rond 2013 wordt bereikt 6- zal afvalverbranding naar verwachting een aantrekkelijke sector blijven voor bestaande spelers met concurrerende installaties. 2.1.2 Omrin Binnen de Omrin bedrijven komen jaarlijks de volgende brandbare reststoffen vrij: Tabel 2.2. Overzicht brandbare reststoffen Omrin herkomst
omschrijving
Afvalsturing Friesland
bedrijfsafval (HDO) grof hh. afval RDF grof digestaat B&S residu
SBI Friesland Omrin Bouw&Sloop Omrin-totaal
hoeveelheid (ton/jaar) 50.000 20.000 100.000 20.000 10.000 200.000
Eural 20.03.01 19.12.10 19.06.04 19.12.12
Het RDF alsmede het B&S residu werden tot voor kort naar Duitsland geëxporteerd maar worden sinds medio 2005 de e l sbi jve r s c hi l l e ndeve r we r ke r s( AVI ’ s )in Nederland verwerkt en deels met ontheffing van het stortverbod gestort op de eigen stortplaats op Ecopark De Wierde. Dit betekent dat Omrin voor de afzet afhankelijk is van de prijzen bij de externe verwerkers en het verkrijgen van een ontheffing van het stortverbod. Afzet geschiedt tegen een relatief hoge prijs (marktprijs) (m.n. RDF en residu BSA), mede door de relatief hoge ve r br a n di n gs wa a r deva nder e s t s t r ome nva nOmr i n.Di tma a ktda tde z emi nde rge s c hi ktz i j nv o ordet r a di t i on e l eAVI ’ s in Nederland, die meer gericht zijn op massareductie dan op energieproductie. Da a r na a s tz i j ndep oo r t t a r i e ve nva ni nt e g r a a lbr a nd ba a ra f v a lbi jAVI ’ sl a g e rda nbi jder e a l i s a t i eva ndes c he i di n gs - en vergistingsinstallatie (SBI Friesland) als uitgangspunt c.q. referentie vanuit werd gegaan. Als gevolg daarvan is de concurrentiepositie van het SBI-concept beperkt.
6
Op basis van de huidige capaciteitsplanning beschikt Nederland dan nog over onvoldoende verbrandingscapaciteit. Realisatie van alle initiatieven levert een totale verbrandingscapaciteit op van 8,3 Mton. Bij een vrijkomende hoeveelheid aan brandbaar afval van 9 Mton is in Nederland dan sprake van een tekort aan capaciteit van 700.000 ton.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 3 van 13
2.1.3
Beleidskader
2.1.3.1
Afval
In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002 –2012;ho o f ds t uk1 1“ Ene r gi e wi nni ngui ta f va l s t of f e n”i sa a n ge ge ve nwe l ke beleidslijn wordt nagestreefd voor de verwerking van brandbaar niet-gevaarlijk restafval: 1. 2.
3.
schone monostromen die niet (kunnen) worden hergebruikt, zoals niet herbruikbaar hout, inzetten voor bij- of meestoken in elektriciteitscentrales, cementovens, enz. een verdere bewerking van het restafval door nascheiden, composteren/vergisten of een combinatie hiervan. De scheidingsinstallaties van Omrin (SBI. sorteerlijn BSA) beantwoorden volledig aan deze doelstelling. Het doel van deze verdere bewerkingen is het verkrijgen van (sorteer)fracties die kunnen worden hergebruikt of als brandstof kunnen worden ingezet. Dit laatste is mogelijk in elektriciteitscentrales (voor schone sorteerfracties), cementovens en specifieke installaties voor thermische verwerking (voor minder schone fracties). verbranden als vorm van verwijderen van restafval en van de niet nuttig toepasbare fracties die vrijkomen bij de verdere bewerking van restafval. Als nieuwe verwijderingscapaciteit wordt gebouwd, wordt gestreefd naar hogere energierendementen dan die va ndeb e s t a a ndeAVI ’ s .
Om de bovenstaande beleidslijn te ondersteunen, worden onder meer beschreven instrumenten ingezet 7: het tegengaan van storten (stortverbod, wbm-heffing); geen capaciteitsregulering meer voor verbranden van niet-gevaarlijk restafval als vorm van verwijderen; het moratorium op de uitbreiding van de AVI-capaciteit is per 1 juli 2003 opgeheven. Opgemerkt wordt dat het voorgaande dient te worden nagestreefd met inachtneming van strenge emissie-eisen conform het Bva. In het verlengde van het voorgaande zijn VROM en SenterNovem medio 2004 begonnen met onderzoek naar de mogelijke consequenties van het openstellen van de landsgrenzen voor verbranden als vorm van verwijderen (Grenzenloos verbranden). In het onderzoek is geconcludeerd dat als de grenzen open gaan op het moment dat er een gelijkwaardig speelveld in Europa is bereikt, er geen extra maatregelen hoeven te worden genomen en er geen nadelige consequenties zijn voor de gebonden gebruiker. Ook is de continuïteit van de afvalverwijdering geen probleem, want er is voldoende stortcapaciteit in exploitatie en in procedure. Mede op grond hiervan zijn de eerste, (relatief kleinschalige) contracten met nml. Duitse aanbieders/afvalinzamelaars do o rAVI ’ sa f g e s l ot e n. Ge l e topdev ol l e di g ebe nut ting van de Nederlandse AVI-capaciteit wordt voor de komende periode geen aanzienlijke toename verwacht. Op dit moment worden in Europees verband voorstellen behandeld, waarmee mogelijk (een deel van) de AVI's inrichtingen voor nuttige toepassing worden. In de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen wordt voorgesteld om alleen AVI's boven een bepaalde efficiëntiewaarde die status te geven. Vanwege het hoge rendement van de REC ten opz i c ht ev a nd ebe s t a a ndeAVI ’ si nEur o paz a ldeRECna a rve r wa c ht i n gruimschoots aan de nieuwe criteria voor de status van nuttige toepassing kunnen voldoen. Deze status is relevant bij het realiseren van milieudoelstellingen van de overheid en de (minimum-)eisen die de overheid in dat kader stelt aan de verwerking.
7
In de loop van 2002 is in dit verband tevens een stimuleringsregeling met vergoedingen voor elektriciteitsproductie ingevoerd (MEP). Deze is in de loop van 2006 beëindigd. Thans wordt gewerkt aan een nieuwe regeling.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 4 van 13
2.1.3.2
Energie
Landelijk kader
In 1997 is in het Japanse Kyoto een internationale klimaatconferentie gehouden. Tijdens deze conferentie maakten tientallen landen afspraken over het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen die het klimaat beïnvloeden. Het gaat hierbij om zes broeikasgassen, waarvan CO2 de belangrijkste is. De afspraken zijn vastgelegd in het zogenaamde Kyoto-akkoord. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en zich verplicht om in de periode 2008-2012 gemiddeld 6% minder broeikasgassen per jaar uit te stoten dan in het jaar 1990. Dit betekent dat in het jaar 2010 maximaal 199 Mton CO2-equivalenten per jaar mag worden uitgestoten (bron: Evaluatienota Klimaatbeleid, VROM 2002). Het NMP4 gaat uit van een binnenlandse CO2-uitstoot in 2030 die 30% lager is dan die in 1990. Dit komt neer op een maximale uitstoot van CO2 in Nederland van 120 Mton in 2030. Om deze reductie te realiseren is een structurele ma a t s c ha ppe l i j keve r a n de r i n gn odi g. NMP4dui dtde z ev e r a nde r i n ga a nme tdet e r m‘ t r a n s i t i ena a re e nduurzame e ne r gi e h ui s h o u di n g ’( e ne r gi e t r a ns i t i e ) Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) uit 2001 formuleert een antwoord op zeven hardnekkige milieuproblemen. Depr o bl e me nbe t r e f f e ndet h e ma ’ sbi odi ve r s i t e i t ,kl i ma a t ve r a n de r i ng , na t uu r l i j kehul pb r on ne n, gezondheid, externe ve i l i ghe i d,l e e f omge vi nge nmoge l i j ko n be he e r s ba r er i s i c o’ s . Vo ordet h e ma ’ sbi odi ve r s i t e i t ,kl i ma a t ve r a n de r i nge n natuurlijke hulpbronnen biedt het NMP4 een belangrijke strategische vernieuwing in de vorm van transitiebeleid voor de lan get e r mi j n( t ot20 3 0) . Voo rdet he ma ’ sge z o n dhe i d,e x t e r neve i l i ghe i de nl e e f omge vi n gbe va the tNMP4 zogeheten beleidsvernieuwingen. Aangezien het Nederlandse milieubeleid dreig(t)(de) vast te lopen is door de staatsecretaris van VROM op 25 april 2006 de Toekomstagenda Milieu naar de Tweede Kamer worden gezonden. Dit beleidsdocument is een concreet vervolg op het NMP4 en schetst de visie van de Staatssecretaris op de toekomst van het milieubeleid. Belangrijk accent in deze visie is vernieuwing van milieubeleid met als doelstelling dat het beleid ook op de lange termijn houdbaar is. Ook in de Toekomstagenda Milieu wordt vastgehouden aan de absolute ontkoppeling van economische groei en verandering in milieudruk. Absolute ontkoppeling betekent dat er geen nieuwe milieuschuld wordt opgebouwd. Het kabinet wil ook de in het verleden opgebouwde milieuschuld binnen één generatie zodanig verminderen dat er geen significante gevolgen voor gezondheid en milieu meer zijn. De afwenteling van milieuproblemen naar andere delen van de wereld, of naar toekomstige generaties, moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Speerpunten zijn Economie en Innovaties; Gezond en Veilig; Energie en Klimaat; Natuur en Biodiversiteit. Provinciaal kader
Op 14 december 2005 is het Provinciale Milieubeleidsplan (Frysk Miljeuplan) 2006-2009 vastgesteld. Hierin is onder meer het Friese klimaatbeleid geschetst. Doel is een zodanige reductie van de CO 2-emissie, zodat Fryslân een evenredige bijdrage levert aan de Nederlandse Kyoto-verplichtingen. Een belangrijk deel van de benodigde CO2reductie behaalt de provincie Fryslân door het gebruik van duurzame energie. Hiertoe stelde het college van Gedeputeerde Staten in het Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid Fryslân 2004-2007 (juli 2004) reeds de doelstelling vast om in 2010 10% van de energievraag te dekken uit duurzame bronnen Als aanvulling op het Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid Fryslân is de nota Sinnich en Sunich (Uitvoeringsnota Duurzame Energie en Energiebesparing) (maart 2005) opgesteld. Deze nota vormt een uitvoeringsnota met een tijdshorizon van ongeveer 2 à 3 jaar, d.w.z. is een actieplan dat op integrale wijze uitvoering geeft aan zowel het sociaaleconomisch als het milieubeleid (klimaatbeleid). Dit betekent dat deze nota het streven naar economische ontwikkeling combineert met het streven naar CO2-reductie (bijvoorbeeld door duurzame energieopwekking of energiebesparing). De nota Oars as Oars beschrijft het streven om te komen tot duurzame innovaties in Fryslân. Deze nota bevat zes thematischee c on omi s c hepr o gr a mma ’ s ,wa a r va ne ne r gi ee ré é ni s . Door de provincie Fryslân worden initiatieven m.b.t duurzame innovatie en duurzame energie ondersteund bijvoorbeeld als deelnemer in Wetsus resp. Energy Valley, een samenwerkingsorganisatie die werkt aan nieuwe impulsen rondom het thema energie voor Noord-Nederland. Speerpunten zijn: kennisvermeerdering, vergroten van de werkgelegenheid en duurzame energie. De provincie Fryslân en de gemeente Leeuwarden participeren hierin, samen met de provincies Groningen en Drenthe en de steden Groningen, Assen en Emmen. Fryslân richt zich met name op de ontwikkeling van Duurzame Energie.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 5 van 13
§ 2.2 2.2.1
Doel en motivering van de voorgenomen activiteit Doelstelling
De recente ontwikkelingen in de markt van brandbare afvalstoffen in Nederland en daarbuiten leiden tot sterk stijgende tarieven/afzetkosten voor de producten van de scheidings- en bewerkingsinstallaties van Omrin. Deze ontwikkelingen vormen een belemmering voor een duurzame en continue bedrijfsvoering van de scheidingsconcepten van Omrin en tevens tot hoge tarieven voor de Friese gemeenten en hun burgers. Om aan deze ongunstige situatie een eind te maken, zou Omrin moeten kunnen beschikken over een eigen eindverwerkingsmogelijkheid voor het brandbaar afval. Zeker op het moment dat ontheffingen van het stortverbod niet meer zullen worden verleend is de achtervang in de vorm van storten niet meer mogelijk en zal het voor Omrin niet mogelijk zijn om blijvend lage verwerkingstarieven te realiseren. Uit voorbereidend onderzoek is gebleken dat het energetisch gezien gewenst is dat een zogenaamde Reststoffen Energie Centrale (REC) wordt gebouwd in de directe nabijheid van grote energiegebruiker(s): fossiele brandstof kan dan worden vervangen door energie uit afval. Aldus kan – door directe warmtelevering- een hoger overall energetisch rendement worden bereikt dan indien wordt gekozen voor een stand alone installatie met louter elektriciteitsopwekking. Binnen de provincie Fryslân vormt de inrichting van Frisia Zout B.V. te Harlingen een dergelijke gebruiker8: bij de productie van hoogwaardig vacuümzout wordt immers veel energie verbruikt. In de directe nabijheid van Frisia is een perceel, gelegen aan oppervlaktewater, beschikbaar voor oprichting van de voorgenomen activiteit. Overleg tussen Omrin en Frisia heeft inmiddels geleid tot een intentie-overeenkomst voor de levering van stoom/warmte vanuit de voorgenomen REC van Omrin aan de WKC van Frisia Zout B.V. De doelstelling van het voornemen luidt dan ook als volgt: Oprichting van een installatie voor de thermische conversie van middelcalorische afvalstoffen op/aan de Industriehaven (havenbekken) te Harlingen, op een bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch verantwoorde wijze. Gestreefd wordt naar de realisatie van een REC, waarin met de (eigen) reststoffen van Omrin (ca. 75% van de input) en vergelijkbare brandbare reststromen uit de markt (ca. 25% van de input) energie in de vorm van warmte (stoom) zal worden geproduceerd. De warmte kan via de WKC aan afnemers in de directe omgeving (zoals Frisia en derden) worden geleverd terwijl de elektriciteit aan het openbare net zal worden geleverd. 2.2.2 Beoordelingscriteria Door Omrin worden met name de volgende randvoorwaarden voor haar besluitvorming omtrent de voorgenomen activiteit gehanteerd (in willekeurige volgorde): bedrijfseconomisch verantwoord c.q. lage investerings- en exploitatiekosten door toepassing van: bewezen techniek (hoge mate van bedrijfszekerheid); zo gering mogelijke complexiteit van de bedrijfsvoering en gerealiseerde techniek/installaties. zo groot mogelijke flexibiliteit ten aanzien van te verwerken afvalstoffen.
milieuhygiënisch verantwoord; passend binnen wet- en regelgeving (zie ook hoofdstuk 3), toepassing van eisen cf Bva/IPPC; ruimtelijk inpasbaar (binnen de inrichting en daarbuiten (bestemmingsplan): een doelmatige industriële uitvoering maar met een herkenbaar gezicht. In het hiernavolgende wordt hieraan nader aandacht besteed. 8
De Harlinger zoutfabriek, Frisia Zout BV is onderdeel van Esco (European Salt Company) en sinds 1995 gevestigd aan de Lijnbaan 15 (8861NW) te Harlingen. Frisia Zout produceert jaarlijks ca. 1,0 miljoen ton hoogwaardig vacuümzout voor met name toepassing in de chemie en voedingsindustrie. Het zout wordt in de vorm van pekel door Frisia op 3 plaatsen in Noordwest-Friesland (bij Sexbierum, Oosterbierum en Tzummarum) door middel van zogenaamde oplosmijnbouw gewonnen op een diepte van ca 2.800 meter. De gewonnen pekel (de winningslocaties bevinden zich ca 5 en 11 km ten noordoosten van Harlingen) wordt via een ondergronds leidingtracé naar de fabriek in Harlingen getransporteerd. Met een productiecapaciteit van 1,2 miljoen ton vacuümzout per jaar beschikt Frisia Zout in Harlingen over de grootste, éénstraatsindampinstallatie in de wereld.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 6 van 13
§ 2.3 2.3.1.1
Motivering en uitwerking keuze uitvoering voorgenomen activiteit(en) Algemeen
Sinds het begin van de samenwerking tussen de Friese gemeenten op het gebied van de afvalverwijdering in 1983, aanvankelijk via de gemeenschappelijke regeling OLAF en sinds 1995 onder de vleugels van Afvalsturing Friesland NV, is de centrale doelstelling van Omrin: het realiseren van een zo hoog mogelijk milieurendement en kwaliteitsniveau tegen zo laag mogelijke kosten voor de aandeelhouders. Gelet op het belang van zo laag mogelijke verwerkingskosten zijn in de aandeelhoudersvergadering van 15 december 2005, rekeninghoudend met de markt- en beleidsontwikkelingen, enkele strategische opties voor de verwerking van het brandbare restafval besproken. Deze opties kunnen in twee hoofdvarianten worden vertaald: er wordt gekozen voor het sluiten van een langjarig contract met een externe marktpartij voor de verwerking van de uit de SBI vrijkomende deelstromen, of er wordt actief ingespeeld op de mogelijkheden die de SBI biedt. In dat geval is sprake van een totaalconcept, waarin de uit de SBI via scheiding verkregen deelstromen en andere afvalstromen door middel van verbranding worden omgezet in energie in de vorm van stoom en elektriciteit: een ReststoffenEnergieCentrale (REC). Met dit totaalconcept zal sprake zijn van een veel minder grote marktafhankelijkheid en kunnen wezenlijke kostenvoordelen worden gerealiseerd, die via de tarieven en/of dividenduitkeringen c.q. vermogensgroei ten gunste van de aandeelhouders van Omrin worden gebracht. Bovendien is het milieuhygiënisch rendement van laatstgenoemde optie aanzienlijk groter In de eerste maanden van 2006 is door Omrin een eerste marktanalyse op hoofdlijnen uitgewerkt. Hieruit is het volgende gebleken: de bestaande situatie waarin brandbare reststromen met name via derden worden afgezet en brandbaar afval op de eigen afvalberging wordt gestort, biedt te weinig perspectief voor de toekomst. Het verwerkingstarief van de SBI zal onvoldoende concurrerend kunnen zijn ten opzichte van de laagste tarieven in de markt en de afhankelijkheid van derden en het al dan niet verkrijgen van ontheffingen van het stortverbod is te groot; de verwerking van brandbare reststoffen in een REC is een strategisch en economisch aantrekkelijke optie als toekomstig verwerkingsconcept, waarmee de SBI wat de hoogte van het verwerkingstarief betreft in staat is de concurrentie aan te gaan met de verwerkingsbedrijven elders in Nederland tegen een maximaal energierendement. Mede op verzoek van de Raad van Commissarissen van Omrin is in de periode april –oktober 2006 door Arthur D. Little (ADL), een haalbaarheidsonderzoek naar realisatie van een REC uitgevoerd. De speerpunten van dit onderzoek waren: een nadere analyse door ADL op basis waarvan een afgewogen keuze mogelijk is tussen enerzijds een eigen REC en anderzijds het laten verwerken van het brandbaar afval via een langjarig leveringscontract met een marktpartij elders; de locatiekeuze en daarmee samenhangende aspecten op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu; def i na nc i e r i n ge ne x pl oi t a t i e( me dei nr e l a t i et otder i s i c o’ s ) . Uit het door ADL uitgevoerde onderzoek komen als belangrijkste voordelen van een eigen REC ten opzichte van het afsluiten van een verbrandingscontract voor de lange termijn met derden naar voren: versterking van de strategische positie van Afvalsturing Friesland en onafhankelijkheid van derden; verbetering van de financiële performance waardoor lagere en stabiele tarieven, alsmede een waardestijging van de onderneming richting aandeelhouders gewaarborgd kunnen worden; realisatie van additionele voordelen voor stakeholders op het gebied van milieu en werkgelegenheid. Gelet op de omvang van het REC-project en de daarmee gemoeide belangen, hebben de aandeelhouders van Afvalsturing Friesland in oktober 2006 besloten tot het laten uitvoeren van een second opinion op de uitkomsten van de analyse van ADL en de resultaten van het onderzoek naar de locatiekeuze REC. Daartoe is gebruik gemaakt van de expertise van het advieskantoor PricewaterhouseCoopers (PWC). Dit om in mei 2007 tot een zo afgewogen mogelijke beslissing te komen.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 7 van 13
Hoofdconclusie van de toetsing is dat de resultaten van de analyse van ADL en het onderzoek naar de locatiekeuze grotendeels worden onderschreven. De resultaten van de door haar uitgevoerde scenarioanalyse aan de hand van de parameters bezettingsgraad, afvalprijzen, energieprijzen en investeringsbedragen, tonen aan dat het initiatief voor een eigen REC zeer robuust is. Pas bij substantiële, niet-reële afwijkingen komt het financieel rendement van de REC onder druk te staan.
2.3.1.2
Locatie
Omrin heeft in de planfase nadrukkelijk gezocht naar een optimale vestigingslocatie voor de REC. Op basis van het landelijk beleid (LAP) is gezocht naar een locaties waar een grote energievraag is en waar fysiek en planologisch ruimte is voor een dergelijk initiatief. Binnen Fryslân is betrekkelijk weinig energie intensieve bedrijvigheid. De top 5 van energieverbruikers in Fryslân is: 1. Bergumermeer Centrale van Electrabel; 2. WKC Harlingen; 3. Friesland Consumer Products Leeuwarden; 4. Rendac Bergum BV; 5. Lamb Weston/Meijer vof Oosterbierum. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de verschillende locaties gegeven. Tabel 2.3. Vergelijking energiegebruikers in Friesland Locaties 1. Bergumermeer Centrale Burgum 2. WKC Harlingen 3. Friesland Consumer Products Leeuwarden 4. Rendac Bergum BV 5. Lamb-Weston/ Meijer vof Oosterbierum
Energievraag Veel groter (ca. factor 5 hoger) Vergelijkbaar met productie REC ca. 50% van de productie ca. 35% van de productie ca. 15% van de productie
Fysieke ruimte Beschikbaar Beschikbaar op ca. 300 meter afstand Niet beschikbaar (in de stad Leeuwarden) Niet binnen beperkte afstand beschikbaar Beschikbaar (landerijen aanwezig)
Bestemmingsplan Niet passend bij initiatief (cat. 4 bedrijf) Cat. 4 bedrijven toegestaan Niet passend bij initiatief (cat. 4 bedrijf) Niet passend bij initiatief (cat. 4 bedrijf) Niet passend bij initiatief (cat. 4 bedrijf)
Na analyse van deze locaties is geconcludeerd dat op grond van de schaalgrootte (energievraag vergelijkbaar met energieproductie REC), de fysieke en planologische ruimte binnen Friesland alleen de WKC Harlingen geschikt is voor de realisatie van een REC. Door de aanwezigheid van een bestaande WKC in Harlingen kan naast elektriciteit tevens stoom (lage druk (LD)-stoom) worden afgezet. Hierdoor wordt een zeer hoog energetisch rendement gehaald. Daarnaast is met de integratie van de bestaande WKC een back-up voorziening aanwezig voor Frisia en andere bedrijven. De locatie is thans braakliggend. Ook elders bieden de thans nog braakliggende percelen op de industriehaven Harlingen nog volop kans op nieuwkomers als afnemer van stoom en elektriciteit. De inrichting is aan groot oppervlaktewater gelegen, ten behoeve van aan- en afvoer per schip. Beperkende afmetingen van het terrein zijn niet aanwezig. Door Omrin is tevens onderzocht of de REC in de directe nabijheid van de bestaande recyclinginstallaties op of nabij Ecopark De Wierde zou kunnen worden opgericht. Binnen het Ecopark is echter onvoldoende ruimte beschikbaar om een dergelijke installatie te kunnen plaatsen. Derhalve is onderzocht of oprichting op een aangrenzend perceel, ten noorden van het Ecopark, mogelijk is. In juni 20 0 6he e f the tc ol l e geva nB&W va ndege me e nt eSka r s t e r l â na a n ge ge ve n‘ geen aanleiding te zien om een positieve grondhouding aan te nemen voor de realisatie van de REC’ . Op20j u ni2 0 06he e f tdege me e nt e r a a du n a ni e mbe s l ot e n om het advies van het college te volgen: dit betekent dat de gemeente Skarsterlân niet mee wil werken met het initiatief REC in de eigen gemeente.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 8 van 13
Uit het locatiekeuzeonderzoek door ADL blijkt dat wat de bedrijfseconomische aspecten betreft, de locatie Harlingen hoger scoort op het resultaat voor belastingen en de IRR (het rendement op het totaal geïnvesteerd vermogen). De substantieel hogere inkomsten uit de energieafzet spelen daarbij een belangrijke rol, als gevolg van de samenwerking met het zout-productiebedrijf Frisia –als afnemer van een belangrijk deel van de door de REC geproduceerde stoom en elektriciteit –en andere (potentiële) afnemers op deze locatie. Hierbij speelt ook mee dat geen nieuwe investering in turbine en/of koelsysteem nodig zullen zijn. Bij de weging van de milieuaspecten voor beide locaties heeft de locatie-Oudehaske weliswaar een klein voordeel als het gaat om de aspecten geur, geluid en verkeer/vervoer), maar daar staat tegenover dat de locatie-Harlingen zich in positieve zin van De Wierde onderscheidt door een betere externe veiligheid (zie ook bijlage 2.2) en met name een significant groot voordeel op het gebied van energie en CO2–emissie. Uit de toetsing van de omgevingsaspecten blijkt dat de locatie-Harlingen een voordeel heeft ten opzichte van Oudehaske door het aanwezige bestuurlijke draagvlak bij de provincie Fryslân en de gemeente Harlingen. Ten slotte heeft de locatie-Harlingen ook wat de procedurele aspecten betreft een wezenlijk voordeel, met name vanwege de ruimte die het vigerende bestemmingsplan voor realisatie van de REC geeft. Alles afwegende is de eindconclusie dat de locatie-Harlingen de voorkeur geniet voor het realiseren van een REC. Op grond van het voorgaande komt realisatie van de REC ter plaatse van Ecopark De Wierde (noch op andere, mogelijke locaties) niet in aanmerking. In dit verband wordt tevens verwezen naar bijlage 2.2
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 9 van 13
2.3.1.3
Capaciteit
Door Omrin is gekozen voor een capaciteit c.q. thermisch vermogen van de REC van 103 MWth. Bij een gemiddelde calorische waarde van 13 MJ/kg bedraagt de jaardoorzet daarmee circa 228 kton/jaar. In § 2.1.2. is aangegeven dat binnen Omrin een jaarlijks aanbod aan brandbaar restafval ontstaat van 200 kton (excl. grof huishoudelijk afval en papier/kunststoffractie). Dit betekent dat max. ca. 28 kton/jaar aan extra, externe middelcalorische afvalstoffen zal dienen te worden geacquireerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vergelijkbare, brandbare reststoffen van collega-verwerkende bedrijven maar ook aan rejects uit de papierindustrie en dergelijke reststoffen. Overigens is ook bij de behandeling van vragen van de Tweede Kamerfractie van de SP gesteld dat het geschatte Friese aanbod aan afval ca. 315 kton/jaar bedraagt en daarmee groter is dan de capaciteit van het REC-initiatief. Dat betekent in theorie dat de initiatiefnemer de mogelijkheid heeft om voldoende afval aan te trekken uit de nabijheid. Of dat daadwerkelijk gebeurt, hangt natuurlijk af van de bestaande/lopende contracten voor de verwerking van brandbaar afval en de mate van concurrentie (hoeveelheid verwerkingscapaciteit en tarieven van andere verwerkers). (Tweede kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 872, nr. 3 d.d. 8 mei 2007). Uit ervaring is gebleken dat oprichting en verwerking dan kosteneffectief is, (ook) bij gebruik van 1 lijn. Er zijn voldoende referenties met name in het buitenland. De schaalgrootte van de REC met een verbrandingscapaciteit van 228.000 ton per jaar wordt ook in de haalbaarheidsstudies van ADL en PWC als voldoende aangemerkt om een goed rendement te halen. Ter illustratie wordt verwezen naar onderstaande grafiek, waarin de relatie tussen de operationele kosten en de capaciteit van verbrandingsinstallaties wordt weergegeven.
Afb. 2.x Relatie schaalgrootte en operationele kosten (bron: ISWA Magazine, Waste Management Research, 4 augustus 2006) Hieruit blijkt dat vanaf een schaalgrootte vanaf ongeveer 150.000 ton de operationele kosten geen grote verschillen meer laten zien.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 10 van 13
2.3.1.4
Technische uitwerking
Technieken voor thermische conversie
Zoals aangegeven onder § 2.2.2. zijn de belangrijkste voorwaarden voor de thermische conversie techniek: 1) bewezen techniek c.q. bedrijfszekerheid; 2) technische complexiteit zo gering mogelijk; 3) zo groot mogelijke flexibiliteit ten aanzien van te verwerken afvalstoffen. Deze voorwaarden zijn voor Omrin van belang doordat de schaal van het initiatief voor Omrin relatief groot is en de installatie nadrukkelijk bedoeld is om alle soorten brandbare reststromen, die niet geschikt zijn voor materiaal hergebruik en vrijkomen bij de bestaande recyclingactiviteiten, te kunnen verwerken. Als mogelijke thermische conversietechnieken zijn beschikbaar: pyrolyse; vergassing; verbranding. Op basis van genoemde voorwaarden, marktonderzoek en literatuurstudie zijn achtereenvolgens pyrolyse en vergassing afgevallen als verwerkingstechniek (ECN, 2005). Naar de huidige stand der techniek zijn deze beide technieken in combinatie met de te verwerken reststoffen niet als bewezen techniek te beschouwen en is verbranding als conversietechniek gekozen. Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar bijlage 2.3. In dit kader komen twee methoden in aanmerking: een wervelbed of een roosteroven. Een wervelbed stelt hoge eisen aan kwaliteit van de brandstof ten aanzien van korrelgrootte (max. 10 cm), afwezigheid van ferro- en non-ferro metalen en glas. In vergelijking met een roosteroven wordt wel een hoger energetisch rendement bereikt, dat echter weer volledig teniet wordt gedaan door het (hoger) verbruik in het kader van de voorbewerking en de beschikbaarheid (= percentage aantal bedrijfsuren per jaar). Naar aanleiding van nader verkregen informatie en bevindingen uit referentiebezoeken aan soortgelijke installaties/installaties is de volgende vergelijkingstabel samengesteld: Tabel 2.4. Vergelijking wervelbedoven en roosteroven Relatieve vergelijking wervelbed -rooster 01 Voorbehandeling 02 Beschikbaarheid 03 Chloorcorrosie 04 Energetisch rendement 05 Rookgasreiniging 06 Afzet/recycling assen 07 Investeringen 08 Bedrijfskosten/onderhoud 09 Flexibiliteit 10 Vergunning 11 Leveranciers 12 Referenties * **
Weegfactor * (1-3) 2 3 2 3 2 1 3 2 3 2 1 3
Wervelbedoven Score ** (1-5) Subtotaal 2 4 2 6 4 8 4 12 3 6 3 3 3 9 3 6 2 6 3 6 3 3 3 9 78
Roosteroven Score ** (1-5) Subtotaal 4 8 4 12 3 6 3 9 3 6 3 3 3 9 3 6 4 12 3 6 4 4 4 12 93
weging: relatief belang van een beoordelingsaspect score: waardering van wervelbed- resp. rooster-oven
Gelet op de hogere flexibiliteit van een roosteroven en daarmee samenhangende bedrijfszekerheid heeft Omrin gekozen voor de roosteroventechniek (Omrin, 2006b). Rookgasreiniging
Bij de verbranding van brandbaar restafval ontstaan verontreinigde rookgassen die voor uitworp dienen te worden behandeld. Derhalve zal een specifieke rookgasreinigingsinstallatie (RGR) dienen te worden ontworpen waarbij, gelet op de strenge Bva-eisen t.a.v. NOx, ook een DeNOx zal moeten worden ingebouwd. Vooralsnog is gekozen voor een semi-droog systeem c.q. indamping van het residu van de natte wasser; daarmee behoeft geen proceswater te worden geloosd. 06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 11 van 13
Technische uitwerking in relatie tot omliggende bedrijven (Frisia e.a).
Eerder is al enkele keren de levering van energie vanuit de REC aan het zoutproductiebedrijf Frisia genoemd. Essentieel in deze samenwerking is de afzetmogelijkheid die daarmee wordt gecreëerd voor de energie die door de REC wordt geproduceerd. In het onderstaande schema is de toekomstige situatie weergegeven. elektriciteit
Frisia
WKC
REC
derden
stoom
haven
san. afvalwater en
overtollig terreinwater
riool
water
De toekomstige situatie is als volgt: 1. middels de REC wordt door verbranden van reststoffen energie in de vorm van stoom (85 bar) geleverd aan de bestaande WKC, die in handen van Frisia Zout BV is. De bestaande gasketel wordt stand-by gehouden voor het geval de REC geen stoom kan leveren (achtervang); 2. de WKC is een onbemande, technische installatie die de stoom omzet in elektriciteit en stoom van 6 bar. De elektriciteit wordt geleverd aan de REC, Frisia en het openbare net. De stoom wordt geleverd aan Frisia, derden en het overschot wordt weggekoeld middels de bestaande waterkoeling; 3. technisch worden de installatie zo gekoppeld dat Frisia en de REC ook onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren. De WKC krijgt in de toekomstige situatie de functie van energiecentrale t.b.v. van de industriële activiteiten (REC, Frisia en derden) op het industrieterrein (haven) van Harlingen. Frisia maakt op dit moment gebruik van aardgas9 als input in haar warmtekrachtcentrale die noodzakelijk is voor het productieproces van zout. Door de koppeling met de REC kan Frisia rechtstreeks de door verbranding van het afval gegenereerde stoom en elektriciteit afnemen, hetgeen zowel voor Omrin als voor Frisia belangrijke (financiële en milieuhygiënische) voordelen oplevert. De REC zal daarbij gebruik maken van de bestaande warmtekrachtcentrale (WKC). Belangrijk voordeel in dat verband is dat zowel gebruik kan worden gemaakt van het bestaande condensaat- en ketelvoedingswatersysteem van Frisia als van de bestaande turbine, generator en de elektrische installaties van de warmtekrachtcentrale van Frisia. Bij stilstand van de indampinstallatie van Frisia kan de REC zelfstandig de productie continueren, waarbij dan alleen elektriciteit wordt geproduceerd en een deel van de warmte moet worden weggekoeld. De z e‘ we g k oe l i n g ’pa s tbi nne n de vergunde thermische lozing van de WKC; de realisatie van de REC leidt dan niet tot grotere effecten voor het ontvangende oppervlaktewater, lees de Industriehaven. Bi js t i l s t a ndva ndeRECz a lFr i s i a‘ t e r ug s c ha ke l e n ’na a rdebe s t a a n deke t e l .
9
ca. 75 miljoen m3 per jaar
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 12 van 13
Dat dit een belangrijk aspect is geweest in de bepaling van de keuze voor de locatie van de REC, zal duidelijk zijn. Dit wil echter niet zeggen dat de REC zonder Frisia niet rendabel geëxploiteerd zou kunnen worden. Voor zover zich in de toekomst een situatie zou voordoen waarin Frisia niet meer als afnemer van energie fungeert (bijvoorbeeld door het ontbreken van een nieuwe winningsvergunning), kan de door de REC geproduceerde energie via de WKC aan andere bedrijven en/of het elektriciteitsnet worden afgezet. Ook dan zijn lage/concurrerende tarieven voor verwerking mogelijk. Contractueel is overeengekomen dat Omrin de eigenaar wordt van de WKC in het geval Frisia in de toekomst haar activiteiten definitief mocht staken. In dat geval zullen ook de vigerende vergunningen voor de WKC krachtens de Wm en Wvo/Wwh worden overgedragen aan Omrin.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina 13 van 13
Bijlage 2.1 Beleidsmatige toetsing van de REC in het licht van de huidige activiteiten van Omrin In deze bijlage wordt nader ingegaan op de belangrijkste milieuaspecten van de verwerking van de afvalstoffen in de scheidings- en bewerkingsinstallatie (SBI) op Ecopark De Wierde in Oudehaske en de REC in Harlingen, alsmede op de invloed van de REC op de CO2-emissie. In dit kader is geen nieuw onderzoek verricht naar de milieuaspecten van realisering van de REC. De reden daarvoor is dat tijdens het opstellen van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP, 2003) uitgebreid en diepgaand onderzoek is verricht naar de milieuaspecten van de verschillende verwerkings-technieken voor brandbaar afval. Het thans voorgestelde scenario is bijna letterlijk terug te vinden in het LAP en de onderliggende documenten. Wij beperken ons derhalve in het hiernavolgende tot de weergave van de huidige werkwijze, het schetsen van het be l e i ds ka de re ndet oe t s i ngv a ndebe o o gdewe r kwi j z ea a nve r ge l i j kba r es c e na r i o’ sva nh e tLAP. (Voor de gedetailleerde onderbouwing zijn het LAP en de onderliggende milieueffectrapportage te raadplegen op www.uitvoeringafvalbeheer.nl o nde r‘ p u bl i c a t i e s ’ ) . Huidige werkwijze
10 mln Nm3 Biogas (6%)
Restafval 230.000 ton/jaar
Scheidingsinstallatie
Brandbaar Papier/Kunststof Metalen
Afb. 3
Vergistingsinstallatie
Wasinstallatie
afval
Zand Inert materiaal
Digestaat Afvalwater
Vereenvoudig processchema Scheidings- en Bewerkingsinstallatie (SBI)
In de SBI (zie ook bovenstaand vereenvoudigd processchema) wordt het huishoudelijk afval, afkomstig uit de grijze containers, nagescheiden. Met behulp van trommelzeven wordt het afval eerst gescheiden in een organisch natte fractie (ONF) en een brandbaar deel (RDF: Refuse Derived Fuel ofwel brandstof uit afval). Uit het RDF wordt vervolgens een lichte fractie, voornamelijk papier en kunststoffolie (PPF, ook wel PK genoemd), met lucht afgescheiden. Het PPF is hoogcalorisch en geschikt om te worden toegepast in cementovens en bepaalde energiecentrales. In de meeste gevallen wordt het eerst nog verkleind tot fluff of pellets, dit gebeurt dan elders. Het RDF en het ONF worden met magneetbanden ontijzerd. Het resterende RDF heeft nog steeds een hoge energie-inhoud en moet worden afgevoerd naar een daarvoor geschikte afvalverbrandings-installatie (AVI). Het organisch materiaal (ONF) wordt in de wassing- en vergistingsinstallatie (WVI) van de SBI gewassen en daarna vergist in vergistingsreactoren. Het biogas dat bij de vergisting vrijkomt wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit en warmte. Het restproduct van de vergisting, het digestaat, wordt voor een deel nuttig toegepast in de afwerking van stortplaatsen en de rest wordt gestort.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina i van iv
De belangrijkste andere brandbare afvalstromen zijn grof huishoudelijk afval, afval van handel/ diensten/overheden (HDO-afval) en bouw- en sloopafval. Het gaat hier voornamelijk om reststromen, omdat in praktisch alle gevallen al een vorm van bronscheiding heeft plaatsgevonden. Deze afvalstoffen zijn door afmeting en/of samenstelling minder geschikt voor nascheiding in de SBI. Als gevolg van de recente marktontwikkelingen en een gebrek aan verbrandingscapaciteit in Nederland en omringende landen worden de hier beschreven brandbare afvalstoffen en sorteerresiduen in Friesland voor het overgrote deel met ontheffing gestort op Ecopark De Wierde. Beoogde werkwijze De huidige nascheiding van huishoudelijk afval in de SBI wordt ongewijzigd voortgezet –dit om de organische fractie overeenkomstig de huidige situatie apart te kunnen houden -, waarbij de nascheiding van PPF afhankelijk is van de afzetmogelijkheden en de afvalportefeuille. De overige brandbare stromen (onder meer grof huishoudelijk afval, bouw- en sloopafval en HDO) worden in hoofdzaak rechtstreeks in de REC gebracht, indien nodig voorafgegaan door een verkleiningsstap. Deze werkwijze duidt de uitgangspunten aan en is dus een referentie. Afhankelijk van marktomstandigheden, afzetmogelijkheden van PPF, milieutechnische en bedrijfseconomische redenen kan hiervan worden afgeweken. In alle gevallen zal het dan gaan om een verdere optimalisatie.
Afb. 4
Beoogde werkwijze SBI-REC
Beleidskader De input van de REC zal bestaan uit niet-gevaarlijke brandbare afvalstoffen: hoofdzakelijk huishoudelijk afval, grof huishoudelijk afval en HDO-afval. Huishoudelijk afval wordt, voordat het in de REC wordt gebracht, mechanisch gescheiden in de SBI. De minimumstandaard voor de verwerking van huishoudelijk afval, grof huishoudelijk afval en HDO-afval is verbranden in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI), waarbij aan reststoffen minder dan 5% van de ingangshoeveelheid op gewichtsbasis wordt gestort (LAP-sectorplannen HHA en HDO). Van belang is dat het LAP tevens vermeldt dat hoogwaardiger verwerking wordt nagestreefd door scheiding van afval aan de bron én nascheiding gevolgd door nuttige toepassing. In casu voldoet de combinatie SBI en REC aan dit streven van het LAP naar een hoogwaardiger verwerking. Ligthe te ne r gi e r e n de me ntva ndehui di geAVI ’ st us s e nde22 %e n27%, me tna s c he i di n gi she tvol ge n she tLAP mogelijk om fracties met een hogere stookwaarde te produceren die kunnen worden aangeboden bij installaties met een hoger netto rendement, bijvoorbeeld energiecentrales of installaties met warmtekrachtkoppeling (WKK). De REC fungeert in dezen als een WKK-installatie met een zeer hoog energierendement (> 80%).
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina ii van iv
Milieuaspecten en verwerkingstechnieken Ter onderbouwing van besluiten in het LAP over de minimumstandaarden en de capaciteitsplanning voor verbranden is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Hierin zijn de milieueffecten van verschillende verwerkingstechnieken voor een afvalstroom per milieuthema met elkaar vergeleken, evenals de eventuele uitgespaarde effecten (besparingen op grond-, hulp- en brandstoffen). Ten behoeve van de capaciteitsplanning voor verbranden zijn in de MER voor het LAP vier scenario's uitgewerkt voor de verwerking van brandbaar restafval. De scenario's verschillen in de mate waarin gebruik wordt gemaakt van scheiding in hoog- e nl a a gc a l o r i s c hea f v a l s t r ome ne nd eve r we r ki ngd a a r va n. Des c e na r i o’ sbe s c h r i j ve nv o or alle brandbare afvalstromen de uiterst haalbare situaties: 1. status quo: dit scenario is een extrapolatie van de bestaande situatie in 2001 met daarin een mix van ve r br a n de ni nAVI ’ se nbe pe r kt ena s c he i di n ge ns t or t e n . 2. i nt e gr a l eve r b r a ndi ngi nAVI ’ s :i ndi ts c e na r i owo r dta l l ebr a nd ba a ra f va li nAVI ’ sve r br a nd . 3. maximale productie van PPF: hoofddoel van dit scenario is om uit alle brandbare afvalstoffen zoveel mogelijk PPF te scheiden, gevolgd door thermische verwerking. Wat huishoudelijk afval betreft, is dit scenario gebaseerd op het SBI- c.q. Vagron-concept, met productie van PPF door middel van windzifting. Voor HDO-afval is een soortgelijke techniek voorzien, aangevuld met een shredderstap. Reststoffen van grof huishoudelijk afval en bouw- en sloopafval worden verbrand in een AVI. 4. maximale productie van RDF: scheiding van het brandbaar afval met als hoofddoel productie van RDF, gevolgd door thermische verwerking. Uitgegaan is van het biologisch drogen van huishoudelijk afval, gevolgd door verbranding in een wervelbedoven of roosteroven. Droog HDO-afval wordt zonder bewerking verbrand, overige afvalstoffen als in scenario 3. I nhe tLAPz i j ndes c e na r i o’ sve r v ol ge nst e g e ne l ka a ra f ge z e t .Hoe we ldes c e na r i o’ sni e te xa c tovereenkomen me tded oo ro n sbe o og des i t u a t i e ,ka nd eRECi ndes c e na r i o’ s3e n4wo r de nge pl a a t s t ;di tz i j nd es c e n a r i o ’ sdi e in het LAP de voorkeur krijge n. I nbe i des c e na r i o’ si she tui t e i nde l i j ked oe lomdebr a n dba r ef r a c t i e st e verbranden in installaties met een hoog energetisch rendement. De REC, als WKK-installatie met een hoog energetisch rendement (80-85%), voldoet hier ruimschoots aan. Wat huishoudelijk afval betreft, komt de nascheiding in de SBI overeen met scenario 3. Enigszins afwijkend ten opz i c ht ev a nd es c e na r i o ’ s3e n4i nhe tLAPi sdeda a r i nbe oo g debe we r ki ngva nbe dr i j f s a f va l , g r o f huishoudelijk afval en bouw- en sloopafval. Voor deze drie restfracties wordt het verbranden in de REC zonder dat eerst nascheiding via de SBI plaatsvindt, als voordeligste en minst milieubelastende oplossing aangemerkt. In des c e na r i o’ s3e n4z i j ne xt r atransportbewegingen in de weging meegenomen.
Afb. 5
SBI-REC versus traditionele AVI
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina iii van iv
CO2-emissiereductie In het milieubeleid neemt klimaatverandering als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen een prominente plaats in. De energie die door de REC wordt opgewekt spaart direct fossiele brandstoffen (aardgas) uit en draagt daarmee bij aan een reductie van de emissie van het broeikasgas CO2. Ten opzichte van de huidige situatie, waarbij brandbaar afval wordt gestort en de energie van Frisia uit aardgas afkomstig is, levert dit jaarlijks een besparing op van 75.000.000 m3 aardgas. Met verbranding van afval in een reguliere AVI, gecombineerd met opwekking van elektriciteit en afzet van warmte, worden ook fossiele brandstoffen bespaard. Het LAP beschouwt verbranding in een AVI als minimumstandaard. Zo levert verbranding in een AVI van 228.000 ton afval per jaar een reductie van CO 2emissie op van 103 kton. Verwerking van 228.000 ton afval per jaar in de combinatie SBI-REC levert een verwachte reductie op van 153 kton. Deze reductie is dus 50% meer dan de minimumstandaard. Ter illustratie: de provincie Fryslân streeft in het kader van de Kyoto-doelstelling naar een CO2-emissiereductie van ca. 400 kton per jaar, onder meer door energiebesparing en inzet van duurzame energie, waarmee Fryslân een evenredige bijdrage levert aan de Nederlandse doelstelling. Dit betekent dat de REC een CO 2emissiereductie oplevert die 35% bedraagt van de provinciale doelstelling. Conclusie De combinatie SBI-REC voldoet aan het voorkeursscenario van het landelijk beleid. Door het veel hogere energetisch rendement van de REC in combinatie met de SBI, wordt deze geacht zelfs nog beter te scoren dan de in het LAP beoordeelde voorkeursconcepten. De SBI-REC levert in combinatie met Frisia een CO2-emissiereductie op ten opzichte van de huidige situatie van 153 kton, meer dan éénderde van de provinciale doelstelling. Ten opzichte van de verbranding van afval in een reguliere AVI is de CO2-emissiereductie van de REC 50% hoger. Naar verwachting voldoet de REC na herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen aan de criteria om de status van verwerkingsinrichting voor nuttige toepassing te verkrijgen.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina iv van iv
Bijlage 2.2 -
Locatiekeuze
Inleiding De geplande verwerkingscapaciteit van de REC van 228.000 ton ingevuld door (componenten van) huishoudelijk restafval, grof huishoudelijk afval, HDO-afval (afval afkomstig van handel, diensten en overheden) en residu van bouw- en sloopafval. Huishoudelijk restafval wordt niet rechtstreeks in de REC verbrand, maar eerst nagescheiden in de scheidings- en vergistinginstallatie (SBI) op Ecopark De Wierde van Omrin. Onderstaand processchema toont hoe deze nascheiding werkt:
Van de gescheiden stromen uit de SBI zal het brandbaar afval (RDF) en de papier/kunststof fractie (PK) als één stroom brandbaar afval in de REC worden verbrand. Deze stromen zijn in het schema omcirkeld. Het uiteindelijke percentage RDF bedraagt circa 40-45% van het restafval, de PK-fractie bedraagt circa 15-20% van het restafval. Het aangeboden HDO-afval en het aangeboden grof huishoudelijk afval zal integraal, dat wil zeggen zonder bewerking, in de REC worden verbrand. Het residu bouw- en sloopafval is afkomstig uit sorteerlijnen van (eigen) bestaande scheidingsinstallatie voor bouw- en sloopafval. Landelijk beleid De minimumstandaard voor de verwerking van huishoudelijk afval, grof huishoudelijk afval en HDO-afval is verbranden in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI), waarbij aan reststoffen minder dan 5% van de ingangshoeveelheid op gewichtsbasis wordt gestort (LAP-sectorplannen HHA en HDO). Van belang is dat het LAP tevens vermeldt dat hoogwaardiger verwerking wordt nagestreefd door scheiding van afval aan de bron én nascheiding gevolgd door nuttige toepassing. Ligt het energierendement van de huidige AVI ’ st us s e nd e2 2% e n2 7%, me tna s c he i di ngi she tv ol ge nshe tLAPmoge l i j komf r a c t i e sme te e nh o ge r e stookwaarde te produceren die kunnen worden aangeboden bij installaties met een hoger netto rendement, bijvoorbeeld energiecentrales of installaties met warmtekrachtkoppeling (WKK). Uitbreiding van de verbrandingscapaciteit in Nederland wordt bij voorkeur gerealiseerd bij (industriële) afnemers van de energie (elektriciteit en warmte) of als uitbreiding van de bestaande installaties.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina i van iv
Alternatieven Omrin In 2002 heeft Omrin op basis van het toenmalige landelijke beleid besloten te investeren in een installatie voor het scheiden en bewerken van huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval. Gezien de problematische afzetmarkt voor nuttige toepassing en het tekort aan verbrandingscapaciteit in Nederland en Duitsland heeft Omrin besloten te investeren in een eigen verwerkingscapaciteit voor de brandbare reststoffen en het brandbaar afval wat Omrin voor haar klanten verwerkt. Op basis van de uitgangspunten van het landelijk beleid is gezocht naar geschikte vestigingslocaties in de nabijheid van Ecopark De Wierde te Oudehaske. Op basis van het feit dat meer dan 50% van de te verwerken afval- en reststoffen in de huidige situatie al aanwezig zijn op Ecopark De Wierde en dat daardoor wordt voorkomen dat er extra transporten met afvalstoffen nodig zijn, is Oudehaske als een van de alternatieven in ogenschouw genomen. Om deze locatie echt tot een geschikte vestigingslocatie te kunnen beschouwen moest het mogelijk zijn dat het bestemmingsplan gewijzigd zou kunnen worden en dat er energievragende activiteiten in de nabijheid zouden kunnen worden gevestigd. In Fryslân is relatief weinig industrie aanwezig waar voldoende energie aan geleverd zou kunnen worden. In feite zijn er twee industriële activiteiten in Fryslân waar voldoende vraag naar energie is om de productie van de REC te kunnen af nemen. Dit zijn de op aardgas gestookte energiecentrale van Electrabel te Burgum (ca. 500 MW en 5x groter vermogen dan de REC) en de Warmte Kracht Centrale (WKC) van Frisia Zout BV te Harlingen (nagenoeg dezelfde capaciteit als de REC ca. 100 MW). Uit de analyse van het bestemmingsplan en de aanwezigheid van meer dan voldoende braakliggende industriegrond is de locatie Harlingen als een geschikte vestigingslocatie getypeerd. Locaties van buiten de provincie Fryslân zijn verder niet meer verder in de vergelijking meegenomen om reden dat deze per definitie tot grotere transportafstanden zullen leiden en een betere match tussen energieproductie en energieafname in vergelijking tot Harlingen zeer onwaarschijnlijk is. Technisch ontwerp Het technisch ontwerp van de beide installaties is voor de onderdelen ontvangsthal, voorbewerking, rooster/ketel en rookgasreiniging in grote lijnen gelijk. Het grote verschil van de beide installaties zou zijn, dat de installatie in Oudehaske vooralsnog ontworpen zou worden om een zo hoog mogelijk elektrisch rendement te halen uit de geproduceerde energie (stoom) en geschikt zou moeten zijn om op verschill e ndedr u kni v e a u’ ss t o omt el e ve r e n aan relatief kleine afnemers. Dit betekent dat een eigen turbine en generator combinatie gekoppeld zou moeten worden aan het openbare net. Daarnaast zou in Oudehaske gebruikt gemaakt moeten worden van luchtkoeling door de afwezigheid van voldoende koelwater. Het energetisch rendement wordt geprognosticeerd op 26%. De installatie in Harlingen wordt ontworpen om de energie in de vorm van stoom voor een bestaande WKC te leveren. Dit betekent dat gebruik gemaakt kan worden van de bestaande turbine en generator en ook van het bestaande koelwatersysteem in de haven van Harlingen. Het energetisch rendement door de levering van stoom wordt daardoor minimaal 80%. Milieu-effecten In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verschillen van de belangrijkste milieuaspecten door de verwerking van de afvalstoffen in een REC in Oudehaske c.q. de REC in Harlingen. 1. Natuur 2. Luchtemissies; 2. Energie; 3. Verkeer en vervoer.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina ii van iv
Natuur In de omgeving van Ecopark zijn geen gebieden gelegen, die op grond van milieuaspecten een speciale status in het beleid hebben of krijgen. Voor de Waddenzee geldt dat daarentegen wel; dit gebied vormt een zogenaamde SBZ en is aangewezen o.g.v. de Vogel- en Habitatrichtlijn alsmede Natura 2000. De geprojecteerde positie van de REC is geschetst in onderstaande figuur. Voor een soortgelijke figuur voor de locatie Harlingen wordt verwezen naar hoofdstuk 5. 186-556
187-556
188-556
189-556
190-556
186-555
187-555
188-555
189-555
190-555
186-554
187-554
188-554
189-554
190-554
Habitatrichtlijn
Vogelrichtlijn
Natuurbeschermingswet
uitbreiding tbv REC Ecopark De Wierde
186-553
187-553
188-553
189-553
190-553
186-552
187-552
188-552
189-552
190-552
schaal 1: 50.000
©© Topografische Topografische Dienst, Dienst, Emmen Emmen
In de directe nabijheid van Ecopark De Wierde zijn geen gebieden gelegen, die zijn aangewezen krachtens de Habitat- of Vogel-richtlijn noch de Nartuurbeschermingswet. De dichtstbijzijnde gevoelige gebieden zijn De Deelen (ca. 5 km ten noordoosten van de inrichting) en het Sneekermeer/Terkaplester poelen (en directe omgeving) (ca. 6 km ten noordwesten van de inrichting). Gelet op de grote afstand wordt hier geen significante (negatieve) invloed tengevolge van de REC verwacht. Of op de locatie zelf, die in het kader van het voornemen van braakliggend perceel tot bedrijfsbestemming zou moeten worden ontwikkeld, beschermde flora en fauna voorkomt is niet bekend. Voor de locatie Harlingen is een dergelijke quick scan wel uitgevoerd (zie bijlage 6.1). Hieruit blijkt dat geen bijzondere soorten ter plaatse worden aangetroffen. Vestiging in Harlingen kan mogelijk wel worden belemmerd gelet op de ligging van de Waddenzee. In hoofdstuk 3 wordt aangegeven welke procedures in dat verband mogelijk zouden moeten doorlopen. Op grond van een voortoets (bijlage 6.2) is echter geconcludeerd dat de REC geen significant negatieve effecten heeft op de natuurwaarden van het Natura 2000 gebied Waddenzee. Dit geldt zowel voor de vogels, als ook voor een aantal habitattypen en de Natura 2000 soorten (Grijze zeehond, Zeehond, Fint, Rivierprik, Zeeprik). Opg r o n dva nhe tv o or ga a ndev or mthe ta f we gi n gs a s pe c t‘ na t u ur ’ge e nd oo r s l a g ge ve n dc r i t e r i umt e na a nz i e n van een van beide locaties.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina iii van iv
Lucht De kwaliteit van de rookgassen dienen in beide gevallen te voldoen aan dezelfde normen en de beide alternatieven zijn voor dit aspect gelijkwaardig. Het verschil tussen beide alternatieven is het feit dat in Harlingen een bestaande aardgasgestookte stoomketel wordt stilgezet en dat er door het transport tussen Oudehaske en Harlingen extra luchtemissies van het wegverkeer bij komen (verbruik 1 liter/2,5 km). In de onderstaande tabel zijn de luchtemissies van de beide verschillen gegeven. Parameters
Eenheid
Aardgasverbruik Dieselverbruik Kooldioxide (CO2) Koolmonoxide (CO) Stikstofoxiden (NOx) Fijn stof (PM10)
Nm3/jaar Liter/jaar ton/jaar Kg/jaar Kg/jaar Kg/jaar
WKC Harlingen (8000 draaiuren/jaar)3 75 miljoen (60 miljoen kg) n.v.t 162.000 110.000 58.000 nihil
Wegvervoer (600.000 km/jaar) n.v.t. 240.000 (204.000 kg) 7502 1.2002 3.960 1 76,2 1
Brongegevens: 1 -> CBS Statline 2 -> TNO, rapport 2006-A-R0078/B 3 -> Krachtwerktuigen, emissieonderzoek aardgasgestookte stoomketel, rapport 96185200.R01
Uit de tabel blijkt dat de luchtemissies (van NOx, CO en met name CO2) tengevolge van transport van afval vanaf De Wierde naar Harlingen verwaarloosbaar klein ten opzichte van de huidige emissies van de WKC. Energie Ter aanvulling op bovenstaande tabel wordt opgemerkt dat het energierendement in Harlingen veel hoger is (ca. 80% t.o.v. 26%) dan in Oudehaske door de directe aanwezigheid van een industriële afnemer van een groot deel van de lage druk stoom. In Oudehaske is bij het begin van het project nog geen afnemer van restwarmte of stoom aanwezig, als toekomstige ontwikkeling was dit wel nadrukkelijk de bedoeling. Verkeer en vervoer Uit het voorgaande zal duidelijk zijn het alternatief Oudehaske hier een voordeel heeft t.o.v. Harlingen. Uitgaande van een hoeveelheid van ca. 60% van de input van de SBI of 120.000 ton/jaar, die vanaf Ecopark De Wierde naar Harlingen moet worden afgevoerd, een gemiddelde beladingsgraad van 24 ton per vracht en een transportafstand van 60 km, betekent dit een maximale toename van het aantal wegkilometers van (120.000/24 x 60 x 2) = 600.000 km/jaar. Conclusie De besparing op fossiele brandstoffen is bij het alternatief Harlingen een factor 284 hoger dan Oudehaske (58 miljoen kg aardgas besparing v.s. 204.000 kg dieselolieverbruik). Dientengevolge is ook de uitstoot van CO 2 van het wegtransport verwaarloosbaar (0,5%) t.o.v. de besparing die kan worden gerealiseerd in Harlingen. In iets mindere mate geldt dit ook voor de emissie van koolmonoxide en stifstofoxiden. Positief voor Oudehaske is het feit dat daardoor de emissie van fijn stof (roet) door het vrachtverkeer nihil is in vergelijking tot de REC in Harlingen. Door het veel hogere energierendement is het alternatief Harlingen ook hier het beste alternatief. Daar staat echter wel een extra toename van het (weg-)verkeer met 600.000 km tegenover. Overall scoort het alternatief Harlingen door het hoge energierendement veel beter dan Oudehaske. Aanvullend daarop moet nog worden gemeld, dat de gemeente Skarsterlân geen medewerking wil verlenen aan de bestemmingswijziging die noodzakelijk is voor de realisatie van de REC te Oudehaske en de eventuele aanvullende bedrijvigheid. De conclusie voor Omrin was dan ook dat Harlingen de voorkeur heeft voor de realisatie van de REC.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina iv van iv
Bijlage 2.3 -
Techniekkeuze
Inleiding In dit hoofdstuk wordt stap voor stap het keuzeproces voor de optimale verwerkingstechniek voor de Reststoffen Energie Centrale (REC) beschreven. Allereerst zullen de beschikbare energieconversie-technieken beknopt worden beschreven en wordt de keuze voor de verbrandingstechnologie gemotiveerd. Vervolgens worden de beide beschikbare verbrandingstechnologieën, roosterverbranding en wervelbedverbranding, met elkaar vergeleken en wordt de techniekkeuze voor de REC gemotiveerd. Energieconversietechnieken De belangrijkste voorwaarden voor de thermische conversie techniek: 1) Bewezen techniek c.q. bedrijfszekerheid; 2) Zo hoog mogelijk energierendement; 3) Zo groot mogelijke flexibiliteit i.v.m de beschikbare reststoffen. Deze voorwaarden zijn voor Omrin van belang doordat de schaal van het initiatief voor Omrin relatief groot is en de installatie nadrukkelijk bedoeld is om alle soorten brandbare reststromen, die niet geschikt zijn voor materiaal hergebruik en vrijkomen bij de bestaande recyclingactiviteiten van Omrin, te kunnen verwerken. Pyrolyse is minder geschikt, doordat deze technologie geschikt is voor het verkolen van de brandstof of het maken van vloeibare brandstoffen. Middels pyrolyse kan maximaal 70% van de energie-inhoud van de brandstof worden omgezet in koolstof, een vloeibare brandstof of synthesegas. De plasmatechnologie is een nieuw technologie, die zich voor het grootschalig verwerken van afval en biomassa nog lang niet heeft bewezen. Op basis van de bovenstaande voorwaarden, marktonderzoek en literatuurstudie (ECN, Kennisoverdracht Actieplan Biomassa, mei 2005) zijn de conversie technieken, pyrolyse en plasmatechnologie afgevallen als verwerkingstechniek. Voor de energieconversie van afval en biomassa, zoals die door Omrin zullen worden ingezet, zijn in principe twee technologieën geschikt: 1. 2.
Verbranding (roosteroven of wervelbedoven); Vergassing.
Verbranding Verbranding is van alle vormen van energieopwekking het meest bekend. Chemisch gezien is sprake van een oxidatiereactie, waarbij organische verbindingen (de brandstof) met zuurstof reageren. Brandstoffen zijn over het algemeen opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof. Naast de van oudsher bekende brandstoffen hout, steenkool, olie en aardgas wordt tegenwoordig energie geproduceerd m.b.v. biomassa en afval. Bij de verbranding van een brandstof ontstaat in het ideale geval een mengsel (rookgassen) van de gassen, kooldioxide (CO2), waterdamp (H2O) en stikstof (N2). Een volledig perfecte verbranding is echter niet mogelijk, wat tot gevolg heeft dat de rookgassen daarnaast zullen bestaan koolmonoxide (CO), stikstofoxiden (NO x), zwaveloxiden (SOx), zwavelzuur (HCl) en sporen van onverbrande koolwaterstoffen zoals polyaromatische ko ol wa t e r s t o f f e n( P AK’ s )e nPCB’ se ndi o xi ne ne nf ur a ne n . Veel brandstoffen bevatten onbrandbare componenten en worden slakken of bodemas genoemd. Daarnaast kunnen onbrandbare stofdeeltjes (vliegas) met de rookgassen worden meegenomen.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina i van iv
Roosteroven Het principe van de roosteroven is eenvoudig. De brandstof (afval) wordt op een rooster gebracht en ontstoken. De lucht die nodig is voor de verbranding wordt door het rooster heen naar de brandstof geleid en de feitelijke verbranding vindt plaats aan de bovenkant van de laag brandstof. Voor roosterverbranding moet de voeding een vaste vorm hebben en er moet lucht tussen de voeding door kunnen stromen. De maximale grootte van de te verbranden delen is ca. 30 cm. Bij de verbranding ontstaan hete rookgassen, die in een nageschakelde stoomketel wordt omgezet in stoom. Deze stoom kan worden benut voor de productie van elektriciteit of voor verwarming. De rookgassen worden gereinigd in de rookgasreiniging en worden afgevoerd middels een schoorsteen. Factsheet: Roosteroven Geschikte voeding Voorbewerking Geproduceerde energie Restproducten Energieopbrengst
Vaste biomassa en afval, zoals hout en huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval Verkleinen tot ca. 30 cm Warmte en/of elektriciteit Bodemas (slakken), vliegas en rookgasreinigingsresiduen (RGR) Max. 85% van de energie-inhoud van de brandstof kan worden omgezet in nuttige energie, waarvan 30% aan elektriciteit
In de onderstaande figuur wordt het principe van de roosteroven geïllustreerd.
Figuur - Schematische weergave roosteroven
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina ii van iv
Wervelbedoven Ee nwe r ve l be dbe s t a a tui te e nr ui mt ege v ul dme tz a nd( he t‘ be d ’ ) , wa a rva non de r a fl uc htd oo r he e nwor dt geblazen. De luchtsnelheid is zodanig, dat de zandkorrels niet worden weggeblazen, maar ook niet blijven l i gge n:z i j‘ z we ve n ’a l sh e twa r ei ndel uc ht s t r o om.He ti smoge l i j koma l l e r l e ibr a n ds t o f f e ni ne e nwe r ve l be dt e verbranden. Daartoe wordt de brandstof in een wervelbed (fluïd-bed) van hete zandkorrels gebracht. De fluïdisatielucht dient daarbij tevens als verbrandingslucht. Een punt van aandacht is het bedmateriaal dat kan gaan klonteren (verglazen). Om dit te voorkomen moeten beperkingen gesteld worden aan de bedrijfstemperatuur, de samenstelling van de te verbranden materialen en de samenstelling van het bedmateriaal. Een voordeel van een wervelbedoven in vergelijking tot een roosteroven is dat er sterker uiteenlopende brandstoffen verbrand kunnen worden, waaronder slibben. Vaste brandstoffen moeten worden verkleind en ontijzerd en van non-ferro metalen worden ontdaan. Factsheet: Wervelbedoven Geschikte voeding Vaste biomassa en afval, zoals hout en huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval en slibachtige biomassa als papierslib en zuiveringsslib Voorbewerking Verkleinen tot ca. 10 cm, ontijzeren en non-ferro metalen afscheiden Geproduceerde energie Warmte en/of elektriciteit Restproducten Bodemas (slakken), vliegas en rookgasreinigingsresiduen (RGR) Energieopbrengst Max. 90% van de energie-inhoud van de brandstof kan worden omgezet in nuttige energie, waarvan 30% aan elektriciteit In de onderstaande figuur wordt het principe van een circulerend wervelbed geïllustreerd.
Figuur - Schematische weergave wervelbedoven
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina iii van iv
Vergassing Vergassen is net als verbranden een oxidatiereactie. Het verschil met verbranding is dat men bij vergassing doelgericht te weinig zuurstof toevoert, waardoor de reactie onvolledig is. Vergassen is daarmee in feite een onvolledige verbranding. Het gas (syngas of productgas) dat vrijkomt bestaat uit een mengsel van: - waterstof (H2); - methaan (CH4); - koolmonoxide (CO); - kooldioxide (CO2); - water (H2O). Van de bovenstaande componenten zijn waterstof, methaan en kooldioxide brandbaar. De exacte samenstelling van het gasmengsel hangt af van de grondstof en de exacte vergassingstemperatuur. Het doel van vergassing is om brandstof voor ketels, gasmotoren en gasturbines te produceren. Eventueel kan het gas dienen als grondstof voor gasvormige of vloeibare brandstoffen. Er bestaan verschillende vergassingstechnieken, die in meerdere of mindere mate nog in het ontwikkelings-stadium verkeren (bv. de circulerende wervelbedtechnologie of de vastbedvergassingstechnologie). Factsheet: Vergassing Geschikte voeding Voorbewerking Geproduceerde energie Restproducten Energieopbrengst
Vast droog (max. 25% vocht) materiaal met deeltjesgrootte van 1 tot 10 cm en metaalvrij Verkleinen tot max. 10 cm, zo nodig drogen van slibben, ontijzeren en non-ferro metalen afscheiden Warmte en/of elektriciteit Bodemas (slakken), vliegas en mogelijk rookgasreinigingsresiduen (RGR) Max. 80% van de energie-inhoud van de brandstof kan worden omgezet in productgas en warmte
In de onderstaande figuur wordt het principe van een circulerende vergassingsinstallatie geïllustreerd.
Figuur - Schematische weergave vergassingsinstallatie Conclusie Op basis van het feit dat de energieopbrengst middels vergassing lager is en de brandstof een intensieve voorbehandeling middels verkleinen, drogen, ontijzeren en afscheiden van non-ferro metalen betreft, maakt de vergassingstechniek minder geschikt voor de brandstoffen die Omrin ter beschikking heeft. Dit blijkt ook uit het feit dat er geen succesvolle installaties c.q. referenties bestaan , waarvan de input bestaat uit RDF en bedrijfsafval bestaat. Alleen wanneer deze brandstoffen intensief worden voorbehandelt en tot brandstofpellets worden geperst is deze techniek als bewezen techniek te beschouwen. Op grond van deze overwegingen is gekozen voor verbranding als verwerkingstechniek.
06040R.MER.H2(probleemstelling...)(def)
juni 2007
Pagina iv van iv