Gerechtshof
Amsterdam
Pleidooi 20 februari 2014 te
Zaaknummer:
11
PLEITNOTA .00
uur
200.123.115101
inzake:
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
de stichting Stichting Collectieve Actie Pensioengerechtigden ING Nederland, gevestigd te's-Gravenhage de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CNV Dienstenbond, gevestigd te Hoofddorp de heer Wilhelmus Adrianus Jehee, wonende te Zutphen de heer Jan Klaas van der Korst, wonende te Hattem de heer Augustinus Maria Schilderman, wonende te Leek de heer Martinus Johannes Boon, wonende te Gouda de heer Norman Ronald Franken, wonende te Ede de heer LambeÉus Johannes Hendrikus Kenens, wonende te Nieuwerkerk aan den lJssel de heer William Cornelis Robert van Alderwegen, wonende te Bergschenhoek de heer Henricus Johannes Eijsackers, wonende te
Zoetermeer appellanten
advocaten: mr. A.W. van Leeuwen en mr. A.H.M. van den Broek tegen
1.
de stichting Stichting Pensioenfonds lNG, gevestigd te Amsterdam
geïntimeerde sub 1 advocaten: mr. A.G. van Marwijk Kooy en mr. H.E. Bast en
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
de besloten vennootschap ING Verzekeringen Personeel B.V gevestigd te's-Gravenhage, de besloten vennootschap ING lnvestment Management Personeel 8.V., gevestigd te's-Gravenhage de besloten vennootschap ING Bank Personeel 8.V., gevestigd te Amsterdam de besloten vennootschap Westland Utrecht Perconeel 8.V., gevestigd te Amsterdam
denaamlozevennootschapNationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (lNG Life lnsurance), gevestigd te Rotterdam de besloten vennootschap ING Vastgoed Ontwikkeling 8.V., gevestigd te's-Gravenhage de naamloze vennootschap RVS Levensvezekering N.V., gevestigd te Rotterdam de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam de naamloze vennootschap ING Verzekeringen N.V., gevestigd te's-Gravenhage de besloten vennootschap Conifer B.V., gevestigd te Amsterdam
geïntimeerden sub 2 tot en met 11 advocaten: mr. J.J. van Slooten en mr. T. Huijg
1.
Aan de serie "zwart is niet wit" en "vierkant is niet rond1" zou ik willen toevoegen: krom is niet recht. Het is ook niet recht te praten. Met toepassing van de salamitactiek doet ING en in haar voetspoor PFI een manmoedige, maar niet geslaagde poging. Waar ik spreek over ING doel ik op de Nederlandse |NG-werkgevers; de geïntimeerden. Als ik het wereldwijd opererende concern bedoel, noem ik dat: het ING-concern.
2.
ln dit pleidooi zalik de volgende onderwerpen bespreken: . Wanneer is een indexatieregeling nu voorwaardelijk en wanneer is zt1 onvoorwaardelijk. . Verder zal ik de omstandigheden kort aan de orde stellen waaruit blijkt dat ING geen discretionaire bevoegdheid heeft bij het nemen van de beslissing de indexatie te financieren. . Daarbij is, zo zal ik aantonen, uitsluitend de financiële situatie van de Nederlandse I N G-werkgevers relevant. . Vervolgens zalik uiteenzetten dat gepensioneerden niet gebonden zijn aan een na hun pensionering tot stand gekomen CAO. . Tenslotte sta ik nog kort stil bij de verwijten die Scaping cs PFI maken.
3.
lnmiddels kreeg ik de beschikking over de verklaringen van de heren Brands en Wijngaarden die zijn overgelegd in de Binding-procedure. Deze zijn bij faxbrief van 3 oktober 2013 aan uw Hof toegezonden'. Deze verklaringen bevestigen het standpunt van Scaping cs voledig. lk kom er in de loop van mijn betoog op terug.
Voo rwaa rde
I
ii
k/o nvoorwaarde
Ii
i
k
De uiteindelijke uitbetaling van de indexatie aan de pensioengerechtigden is volgens de reglementaire bepalingen afhankelijk van de financiering ervan door lNG. Dat zou een voorwaarde voor betaling van indexatie kunnen worden genoemd. Zo wordt het ook verstaan door de arbiters in hun uitspraak van 20 december 2013: "Er is sprake van een voorwaardelijke toeslagverlening: PFI kan alleen besluiten om de pensioenen van slapers en gepensioneerden te verhogen indien ING daarvoor de middelen ter beschikking stelt.t" En dat verklaart ook waarom de bonden konden leven met de sinds 1 mei 2004 in de pensioenregeling gekozen formulering. Dit maakt de regeling echter niet voorwaardelijk in pensioenrechtelijke zin.
4.
Een indexatieregeling is onvoorwaardelijk als de indexatieverlening in feite
een automatisme is. Om het anders te zeggen: aan de verlening van de indexatie ligt dan
5.
geen discretionaire beslissing ten grondslag. Ook een onvoorwaardelijke indexatie is echter net zo min als een nominale pensioenuitkering gegarandeerd. Een onvoorwaardelijk indexatieregeling moet vooraf gefinancierd worden. Als, ondanks voldoende financiering, een dekkingstekort ontstaat, zal op enig moment het kortingsinstrument in beeld komen. Dan wordt de geïndexeerde uitkering gekort. Kort en goed: een onvoorwaardelijke indexatieregeling impliceert, anders dan de
Zie memorie van antwoord ING paragraaf 11.2 De verklaringen zijn als producties aan deze pleitnota gehecht. Te
vinden op de website WWW.pensÍoenfondsi ng.nl/nieuwsberichten.
3
kantonrechters in het beroepen vonnis overwogen en ING en in haar voetspoor PFI betogen, geen indexatiegarantie. 6.
ING stelt zich in deze procedure steeds op het standpunt dat aan de onderhavige indexatieverlening wel een discretionaire besluitvorming vooraf gaat. Dit standpunt is onjuist. ln de eerste plaats heeft, zoals ook PFI terecht stelt, lNG "absoluut geen discretionaire bevoegdheid" ter zake van de indexatiebeslissing. lk kom zo meteen terug op dit punt. Verder zou de door ING bepleite werkwijze strijdig zijn met artikel 108 van de Pensioenwet. PFI verzoekt ING om indexatie als de indexatiemaatstaf daar aanleiding toe geeft; dat wil zeggen als die meer dan 0% bedraagt. Als ING vervolgens naar eigen inzicht zou kunnen bepalen het verzoek om financiering al of niet in te willigen, eigent ING zich aldus een in artikel 108 PW verboden instemmingsrecht toe. lngewikkelder dan dat is het niet. Deze twee argumenten: ING heeft geen discretionaire bevoegdheid op grond van de feiten van het voorliggende geval en ING mag geen discretionaire bevoegdheid hebben op grond van artikel 108 PW, brengen mij tot de conclusie dat de indexatieregeling moet worden beschouwd als een onvoorwaardelijke regel ing.
7.
Dat PFI ter zake van deze beslissing een eigen discretionaire bevoegdheid heeft, is ondenkbaar. Als PFI een verzoek om financiering van de indexatie bij ING indient (en dat doet zij als de indexatiemaatstaf daar aanleiding toe geeft) en ING verstrekt de benodigde middelen , zal PFI toch niet alsnog kunnen besluiten de ingegane pensioenen niet te indexeren.
8.
Uitgangspunt moet zijn dat als ING financiert, PFI de indexatie uitbetaalt.4 Een andere optie zou in feite een soort "détournement de pouvoir" van PFI opleveren: PFI vraagt en krijgt financiering van de indexatie, maar gebruikt het bedrag voor iets anders. Wat dat andere dan zou zijn, is overigens volstrekt onduidelijk. Het zal niet gebruikt worden om de dekkingsgraad van het pensioenfonds te ondersteunen, ING heeft namelijk de verplichting bij te storten als de dekkingsgraad te ver zakt.
9.
De conclusie is dat de indexatieregeling zodanig is vormgegeven en uitgevoerd dat zij een onvoorwaardelijke regeling in pensioenrechtelijke zin is. Dit leidt ertoe dat alle indexatierechten die betrekking hebben op de in een bepaald jaar opgebouwde nominale pensioenaanspraken in dat jaar gefinancierd, of beter: verworvenu, moeten worden. Zo had het in de visie van Scaping cs in dit geval moeten gaan. Dat is echter niet gebeurd. Wijngaarden geeft in zijn verklaring een onthullend inzicht in de reden van het "vermommen" van de onvoorwaardelijke regeling in voorwaardelijke termen. "Tegen de achtergrond van de zich aftekenende wetswijzigingen op het pensioenvlak is ING zich na 2000 gaan bezinnen op de financiële gevolgen van het handhaven van de onvoorwaardelijke indexatietoezegging. Daarbij werd veel aandacht besteed aan de tienduizenden medewerkers in Nederland wiens pensioen werd uitgevoerd door
PFl. De RvB van ING wilde niet tot een afstorting ineens van de toekomstige indexatieverplichtingen overgaan, hoewel men in de IFRS balans een reservering had gevormd op een indexatiekans van 100% (altijd indexeren). Men wilde niet afstorten
omdat men hoopte
te
kunnen blijven profiteren van
de
destijds
goede
beleggingsresultaten waardoor uit de overrente de indexatie kon worden gefinancierd.
Dit is ook aldus vastgelegd in artikel 27 lid 1 en 2 van het reglement 01/01 /2002; zie prod. 14 bU de inleídende dagvaarding. Zie artikel '17 en 26 PW.
4
Om die reden is ING ertoe overgegaan om de tekst van de indexatietoezegging in voorwaardelijke termen te formuleren. Echter, het was niet de bedoeling om het tot dusver gevoerde indexatiebeleid te
wijzigen c.q. voorwaardelijk te maken. lndexatie van de pensioenen tot een prijsstrlging van maximum 3o/o, bleef voorop staan. Ook de reservering voor toekomstige indexaties bleef toentertijd gebaseerd op een indexatiekans van 100o/o" (... ). [cursief AvL; AvdB]
10.
ING wijst er op dat een onvoorwaardelijke regeling leidt "tot miljarden Euro's meer aan financiering". Dat valt te bezien. lndien de regeling als een onvoorwaardelijke regeling wordt aangemerkt, moet ING inderdaad een grote koopsom betalen om de indexering over de opgebouwde pensioenrechten af te financieren. ln haar jaarstukken heeft ING ter zake van die verplichting een vooziening opgenomen; tot 2010 werd zelfs uitgegaan van een indexatiekans van 100o/o en was de voorziening dus navenant. Zij kon afstorten, maar zoals blijkt uit de verklaring van Wijngaarden wilde ze dat niet, omdat ze "hoopte te kunnen blijven profiteren van de destijds goede beleggingsresultaten waardoor uit de overrente de indexering kon worden gefinancierd". De regeling was blijkens de verklaring van Wijngaarden, precies zoals Scaping cs. steeds hebben betoogd, een onvoorwaardelijke regeling, die werd gepresenteerd als een voorwaardelijke regeling. Het feit dat ING de indexatie in het verleden niet heeft gefinancierd terwijl dat wel had gemoeten, bevrijdt haar vanzelfsprekend niet van die verplichting.
11.
Nu zal ik de omstandigheden bespreken die leiden tot de conclusie dat ING geen discretionaire bevoegdheid heeft terzake van de beslissing de indexatie te financieren. Dat maakt de indexatieregeling tot een onvoorwaardelijke regeling. Voor het geval dat uw Hof daar echter anders over zou oordelen, wordt aan de hand van het nu volgende de vraag beantwoord op basis van welke criteria ING mag atzien van financiering van de indexatie.
Omstandigheden wiizen op verplichting te financieren tenzii betalingsonmacht bii de Nederlandse werkgevers lnleiding
12.
De zeven hierna te bespreken omstandighedeno leiden tot de conclusie dat ING verplicht is de indexatie te financieren, tenzij de Nederlandse ING bedrijven een beroep op het financieringsvoorbehoud toekomt:
. de formulering van de indexatieclausule; . de toelichting op de indexatieregeling in de ING-Nieuwskrant en de brochure Pensioenregeling ING; . de stelselmatige financiering tot september 2009; . de afwezigheid van een voorwaardenkader; . de volgens de Commissie lndexatie zeer hoge indexatiezekerheid; . de uit de jaarstukken blijkende indexatiekans van 100%; . de formulering van de uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement2002.
13. 6
Zoals gezegd moeten die omstandigheden niet afzonderlijk worden beschouwd, maar in onderlinge samenhang. ING (en in haar voetspoor PFI) bespreekt in haar memorie
Zie (de toelichting op) grief 1 en de paragrafen 4.4,4.5 en 2.6 van de MvG.
van antwoord steeds één van die omstandigheden geïsoleerd om te concluderen dat die onvoldoende is om het standpunt van Scaping cs te dragen. Zo moet het betoog van Scaping cs niet worden beoordeeld. Een in de rechtszaal toepasselijk beeld is dat van een weegschaal. De omstandigheden zijn te beschouwen als gewichten. Eén omstandigheid is misschien niet voldoende om de weegschaal te doen doorslaan. Alle omstandigheden tezamen zijn dat in ieder geval wel.
14. lk zal mij zoveel mogelijk beperken
tot een reactie op de stellingen van ING en PFl. Als Scaping cs een stelling van ING of PFI onbesproken laten, houdt dat geen erkenning van die stelling in.
De formulering van de indexatieclausule
15.
ING en ook PFI citeren in hun processtukken uit overeenkomsten die in verschillende periodes toepasselijk waren.t Dat is venrvarrend. De betekenis van de indexatieregeling moet afgeleid worden uit het samenstel van bepalingen die toepasselijk waren in 2002. Die regeling is immers, volgens lNG, sindsdien nooit inhoudelijk gewijzigd. Dus de in de loop van de tijd aangebrachte tekstuele wijzigingen hebben geen materiële betekenis. De teksten die golden in 2002 moeten vanzelfsprekend bekeken worden tegen de achtergrond van het toen geldende juridische kader. Het is echter vennrarrend en onjuist op basis van de nieuwste teksten conclusies te trekken die de oudere teksten niet kunnen dragen.
16.
Over de betekenis van de formulering "streven J'raar" is al het nodige gezegd. Het streven van een pensioenfonds kan niet op één lijn geplaatst worden met het streven van een werkgever. Zeker niet als die werkgever een van de grootste financiële dienstverleners in Nederland is. Als een werkgever zich in een CAO verbindt te streven naar financiering van de indexatie kunnen de vakbonden ervan uitgaan dat hij doet wat hij kan om die financiering te bewerkstelligen. Hij heeft dan niet de ruimte andere keuzes te maken omdat die hem strategisch beter uitkomen.s
17
indexatieregeling in samenhang met de bijkomende omstandigheden laat ING in de woorden van PFI "absoluut geen discretionaire bevoegdheid" met betrekking tot de financiering van de indexatie. En zo is het ook. ING heeft zich verbonden de indexatie te financieren, tenzij de Nederlandse ING werkgevers een gegrond beroep op het financieringsvoorbehoud kunnen doen. Die situatie zal tk in het vervolg ook wel aanduiden met de term betalingsonmacht.
. De formulering van de
Toelichting op de indexatieregeling in de lNG-Nieuwskrant en de brochure Pensioenregeling /NG
18.
7
De door Scaping cs geciteerde in de ING Nieuwskrant neergelegde toelichting maakt dat nog duidelijker. Er wordt, anders dan in het recente arrest van het Hof Arnhem-
o.^. MvA ING paragraaf 2.5 waar over "de uitvoeringsovereenkomst" wordt gesproken. Daar wordt gedoeld op de uitvoeringsovereenkomst 2010 en niet de financieringsovereenkomst van 2003. Zie ook paragraaf 2.14van de MvA Zae
ING.
8
Zie verder de paragr afen 2.4 tlm 2.g van de pleitnotities in eerste instantie en (de toelichting op) grief 1, de paragrafen 4.4en 2.5 van de MvG.
6
Leeuwardens, zonder enig voorbehoud in die toelichting gezegd dat een ingegaan pensioen jaarlijks wordt aangepast op grond van de vastgestelde prijs- of loonindexl0. 19.
Het argument van ING dat de ING Nieuwskrant geen "toelichting op de opeenvolgende CAO's in de zin van de CAO-norm is", overtuigt allerminst. Het stuk is afkomstig van één van de contracterende CAO-partijen, namelijk ING in haar hoedanigheid van werkgever. ING heeft, als werkgever een zorgplicht jegens haar werknemers. Als er een discretionaire bevoegdheid zou zijn, had zij dit mede met het oog daarop in die toelichting tot uitdrukking moeten brengen. Door de door haar gekozen formulering wekt ING verwachtingen jegens de deelnemers. Uitgerekend die professionele, juist op dit terrein deskundige partu presenteert de indexatieregeling in de eerste toelichting daarop als een automatisme.
20.
De brochure Pensioenregeling ING is recent in het geding gebracht. De reeds genoemde verklaring van de heer Brands heeft betrekking op die brochure. De heer Brands was in de periode 2000-2003 voorzitter van het bestuur ING Nederland. Hij verklaart dat de tekst onder het kopje "waardevast" in de brochure precies aangeeft wat het bestuur ING Nederland in het kader van het pensioen heeft toegezegd: "het waardevast houden van ingegane pensioenen tot een prijsstijging van maximaal 3o/o. Het tot dan toe gevoerde beleid om jaarlijks te indexeren werd daarmede voortgezet". De werkgever heeft dus gewoon zonder meer toegezegd het pensioen te indexeren. Niet meer en niet minder.
Sfe/se/m atige financiering van de indexatie
21.
Het jarenlang stelselmatig indexeren is zonder meer een relevante omstandigheidll. Zeker als we bedenken dat de formulering van de regeling reeds duidt op een heel hoge indexatiezekerheid en er niet adequaat gecommuniceerd is dat sprake is van een voorwaardelijk recht op toeslagverlening. Juist in het geval dat de werkgever volledig verantwoordelijk is voor financiering van de indexatie dient een eventuele discretionaire bevoegdheid -voor zover die bevoegdheid geoorloofd zou zijn, gezien het in artikel 108 PW bepaalde- steeds bij het verlenen van de indexatie geëxpliciteerd te worden. Dat is niet gebeurd, integendeel. Voorts wijzen ook de overige omstandigheden er op dat financiering plaats zal vinden tenzij sprake is van betalingsonmacht bij de Nederlandse werkgevers.
Afwezig
22.
h
eid voo rwa a rde n kade
r
ING stelt dat er destijds geen wettelijke plicht bestond het indexatiebeleid inzichtelijk te maken.12 Dat is ook niet het punt dat Scaping cs hier willen maken. Er ontstond naar
aanleiding van de circulaire van 1 januari 200313 Kaarblijkelijk enige onduidelijkheid bij PFI over het karakter van de indexatieregeling en meer in het bijzonder over de vraag onder welke omstandigheden ING mocht afzien van financiering van de indexatie. Daarover hebben ING en PFI gecorrespondeerd. De correspondentie richtte zich tot
9
ECLI:NL:GHARL:201 3:68 1 9.
10
Zie in dit verband ook HR 23 april 2010, PJ 2O1O/157.
11
Ook in het feit dat tot september 2009 stelselmatig volledig geïndexeerd werd onderscheid deze zaak zich van de zaak die in de vorige noot genoemd wordt.
12
Zie MvA ING paragraaf 3.12.
13
Zie prod 10 bU CvA ING
7
PFI en zijn deelnemersraad. VSI en de (ex-)deelnemers stonden hier dus volledig buiten.
23.
De stelling van ING dat het logisch is dat ztj geen inzicht wilde verschaffen in de wijze waarop zij gebruik zou maken van de haar volgens haar toekomende discretionaire bevoegdheidla kunnen Scaping cs niet volgen. ING weet zetf toch wel waartoe zij verplicht is? ING is verplicht dit inzicht uit hoofde van goed werkgeverschap aan haar werknemers te verschaffen. ING heeft dat niet willen doen. ING heeft slechts de indruk gewekt dat er altijd wel geïndexeerd werd; tot 2009. Vanaf dat moment stelt zij zich op het standpunt dat ze ter zake volledige vrijheid heeft. Een ander woord voor een voorwaarde in een overeenkomst die één van de partijen volledige vrijheid verleent, is: een potestatieve voorwaarde. ln dit geval bepaalt volgens ING de schuldenaar (zijzelÍ namelijk) of zij gebonden is en dan is een dergel'rjke voorwaarde ongeldig. ln ieder geval zou een dergelijke situatie tot willekeur leiden.
24.
Verder verwijs ik naar de verklaring van de heer Wijngaarden. Die ondersteunt de stelling van Scaping cs dat ING gehouden was te betalen, tenzij sprake was van betalingsonmacht. ln die verklaring licht hij onder meer de bedoeling van zijn brief van 21 augustus 200315 toe: "Om misverstanden te voorkomen, wijs ik in dit verband erop dat ING mijn brief van 21 augustus 2003 aan het bestuur van PFI volstrekt verkeerd heeft uitgelegd. ln deze brief schreef ik onder andere: "Het bestuur ING Nederland heeft de discretionaire bevoegdheid om niet of niet volledig te indexeren". Echter, anders dan ING zo stellig concludeert, was het slechts mijn bedoeling om te zeggen dat alleen in een situatie
waarin de financiering van de indexatie de continuïteit van het betreffende Nederlandse bedrijfsonderdeel c.q. van alle Nederlandse bedrijfsonderdelen in ernstige mate in gevaar zou brengen, de financiële middelen voor de indexatie niet of niet volledig ter beschikking zouden worden gesteld (zwaarwegende redenen). lmmers, voor het Bestuur ING Nederland was het beschikbaar stellen van financiële
middelen voor
de indexatie van ingegane en uitgestelde pensioenen altijd
het
leidende motief voor zijn besluitvorming (...)'.
25.
De verklaring van de heer Hooijmans, die ING in het geding heeft gebracht doet eerder afbreuk aan het standpunt van ING dan dat het er aan bijdraagt. Hooijmans was in de periode dat de brief van 21 augustus 2003 werd verstuurd voorzitter van het bestuur van PFI én volgens eigen zeggen nauw betrokken brj het opstellen van die brief. Een brief gericht aan het "bestuur van het pensioenfonds". Hooijmans schreef kennelijk een brief aan zich zelf . Dat ligt niet voor de hand en het wordt ronduit schadelijk als de brief er volgens Hooijmans verklaring toe dient de rechten van werkgever te verruimen ten koste van de rechten van de (oud-)deelnemers. Hooijmans geeft er in zijn brief blijk van totaal geen oog te hebben voor het feit dat het pensioenfonds en de werkgever twee te onderscheiden entiteiten ztln met ieder hun eigen verantwoordelijkheden. Maar Hooijmans maakt het nog bonter. ln feite zegt hij mijn voormalige baas weet niet goed wat hij bedoelt met in zijn brieven gebruikte formuleringen, ik weet dat beter. Ook dat is uitermate onwaarschijnlijk. De verklaring van Hooijmans moet gezien deze twee constateringen als onwaarachtig ter zijde worden gelegd. Hooijmans had zich gezien zijn zojuist beschreven precaire positie overigens Uberhaupt moeten onthouden van enig commentaar.
14
Zie MvA ING paragraaf 3.12.
15
Productie 6 CvA lNG.
8
26.
PFI komt tot de terechte conclusie dat ING ter zake van de beslissing al of niet te financieren "absoluut geen discretionaire bevoegdheid heeft". Blijkens haar stellingen baseert zij deze conclusie mede op de correspondentie die is gevoerd met PFI over de betekenis van de circulaire van januari 2003, waaronder de brief van 21 augustus 2003 waar de heer Wijngaarden over spreekt. PFI heeft de brief van 21 augustus 2003 dus goed begrepen.
27.
Voorts heeft ING naar aanleiding van die correspondentie niet gecommuniceerd welke afwegingenztl zou maken bij de beslissing de indexatie al of niet te financieren Zehad toen een voorwaardenkader kunnen schetsen en bekend kunnen maken zoals Esso dat blijkens de Protector-uitspraak bijvoorbeeld heeft gedaan. Zij heeft dat niet gedaan. lntegendeel, zij heeft tot eind 2009 bewust de indruk gewekt dat er geïndexeerd zou woràen, tenzij sprake was van betalingsonmachtlo. Anders dan ING suggereertlT werden er voor 1 januari 2007 wel degelijk eisen gesteld aan de vormgeving van indexatieregelingen. Als niet aan die eisen werd voldaan werd de regeling ook voor 1 januari 2OO1 gekwalificeerd als een onvoorwaardelijke regeling.ls
De volgens de Commissie lndexatie zeer hoge indexatiezekerheid
28.
Om de formulering van de processtukken van ING maar eens te parafraseren: het kennelijke standpunt van ING dat opvattingen van de Commissie lndexatie moeten worden beschouwd als "mededelingen van anderen" is niet serieus te nemen. De Commissie lndexatie was een zware commissie en niet, zoals ING laatdunkend stelt, "niet meer dan een werkgroep". Er zaten hooggeplaatste en deskundige functionarissen in van zowel ING- als PF!-zijde. Er was voorts een externe consultant aangesteld als onafhankelijk voorzitter. Uit het rapport blijkt verder dat "lNG [heeft] aangegeven voor de indexatiezekerheid uit te gaan van 97,5o/o"1e. Dat was kennelijk een door ING zelf gehanteerde zekerheidsmaatstaf en dus niet "een mededeling van anderen".
29. Het is opvallend dat de in het kader van de indexatie door ING genoemde zekerheidsmaatstaf dezelfde is als in artikel 132 lid 1 Pw genoemde maatstaf. Dat er verschillen in de toepassing van de beide maatstaven zijn, moge zo zijn. Het feit dat het om dezelfde zekerheidspercentages gaat is een relevante indicatie.
30. De "toehoorders" (dat zijn de deelnemersraad van PFI en VSI) schatten de indexatiezekerheid op vrijwel 100o/o in en gingen ervan uit dat alleen dan de indexatie niet gefinancierd zou worden "als ING Nederland in enig jaar redelijkerwijs geacht mag worden niet in staat te zijn aan haar betalingsverplichting te voldoen zonder de continuïteit van de aangesloten ondernemingen in ernstige mate in gevaar te brengen"2o. Die uitleg van de indexatieregeling hebben die toehoorders gebaseerd op de omstandigheden die Scaping cs in deze procedure aanvoeren.
31.
Ook het door ING eenzijdig geïntroduceerde begrip "zwaarwegende redenen" wijst, als gezegd, in precies dezelfde richting: er wordt betaald tenzij de Nederlandse ING
16
Zie de hiervoor geciteerde verklaring van Wijngaarden
17
zie MvA ING paragraaf 5.1 1.
18
1e
20
9 )uli2002,PJ 2OO2/97 en zie ook HR 23 april 2010, PJ2O1O/157. (productie 22 bij de inleidende dagvaarding). Zie rapport Commissie lndexatie p.7
Zae
het Protector-arrest, Hof Amsterdam
Zie bijlage 8 van het rapport van de Commissie lndexatie (productie
22bij de inleidende dagvaarding)
I werkgevers dat wegens betalingsonmacht niet kunnen. De Commissie lndexatie is die mening toegeda an." En ook Wijngaarden legt dat verband in zijn verklaring.
32.
De redenering op grond waarvan ING tot de conclusie komt dat er geen analogie te trekken is tussen het criterium "zwaarwegende redenen" en het in artikel 7:613 BW neergelegde criterium is niet sterk.22 Ook volgens ING is de hoofdregel dat de indexering gefinancierd wordt. Slechts bij uitzondering kan daarvan afgeweken worden. Hetzelfde geldt voor 7.613 BW. Het ongewijzigd voortzetten van een arbeidsovereenkomst is de hoofdregel waar slechts bij uitzondering van afgeweken kan worden. Bovendien heeft ING het begrip eenzijdig en zonder toelichting geïntroduceerd. Dan mag er van uitgegaan worden dat het geen toeval is dat het vrijwel gelijkluidend is aan het in artikel 7:613 BW en artikel 19 Pw neergelegde criterium.
33.
Met haar stelling dat "de meest relevante voorwaarde die dus onderdeel uitmaakt van de toepasselijke indexatieregeling (...) die van "zwaarwegende redenen" (is)"23 begeeft ING zich overigens op het terrein van de fantasie. Het punt is nu juist dat het criterium "zwaarwegende redenen" niet is vastgelegd in de (destijds) toepasselijke voorwaarden en dat ING dit begrip heeft geïntroduceerd.
De uit de jaarstukken blijkende indexatiekans van 100%
34.
Een "kans" van 100o/o is menselijkerw'ljs een zekerheid. Daar hield ING blijkens haar jaarstukken rekening mee. Wijngaarden zegt daar in zijn verklaring het volgende over: "Echter het was niet de bedoeling om het tot dusver gevoerde indexatiebeleid te wijzigen c.q. voorwaardelijk te maken. lndexatie van de pensioenen, tot een prijsstijging van maximum 37o,
bleef voorop staan. Ook de reservering voor toekomstige indexaties bleef toentertijd
gebaseerd op een indexatiekans van
100o/o".
De formulering van de Uitvoeringsovereenkomst en het Pensioenreglement
35.
Zoals in de memorie van grieven gesteld had het zonder meer voor de hand gelegen de discretionaire ruimte die ING meent te hebben bU de beslissing de indexatie al of niet te financieren, vast te leggen in de uitvoeringsovereenkomst. ln haar verweer tegen die stelling beroept ING zich op de overeenkomsten uit 2005 en 2010. Daarmee maakt ze zich schuldig aan "shoppen". Zij kiest de bepaling uit een overeenkomst die haar beter uitkomt. Om de regeling die gold tn 200213 te beoordelen moeten de in die periode toepasselijke bepalingen worden beoordeeld. Overigens valt op dat ook in de door ING in dit verband geciteerde bepaling uit de financieringsovereenkomst 2005. weliswaar wordt gesteld dat financiering alleen in beeld komt nadat het bestuur ING Nederland tot indexatie heeft besloten. Waarop het bestuur die besluitvorming baseert wordt echter niet aangegeven. Dus ook in die bepaling wordt de beweerde discretionaire bevoegdheid niet geëxpliciteerd. Belangrijker is echter dat in de uitvoeringsovereenkomst van 2003 gewoon en zonder enige nadere restrictie staat dat de voor de indexatie benodigde koopsommen zullen worden betaald:
21
Zie p. 11 van het rapport van de Commissie lndexatie (productie
22
zie MvA ING paragraaf 3.20.
23
zae
MvA ING paragraaf 2.22.
22bij inleidende dagvaarding).
10
"lndien de premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en gewezen partners, ingegane pensioenen van gepensioneerden en nabestaanden in aanmerking komen voor indexatie, zal de Groep aan het Fonds de daarvoor benodigde koopsommen betalen". 36.
Scaping cs benadrukken dat als het de bedoeling zou zijn geweest dat er slechts betaald zou worden door "de Groep" (dat zijn de Nederlandse ING-werkgevers) als deze haar beweerde discretionaire bevoegdheid aldus zou invullen, was dat toch wel op die manier in de uitvoeringsovereenkomst vastgelegd. Hetzelfde geldt overigens voor het pensioenreglement 2002. Ook daarin is zonder meer bepaald dat de ingegane pensioenen worden geïndexeerd.2a
37.
De uitleg die ING in de loop van de procedure geeft aan het betalingsvoorbehoud is overigens bepaald niet consistent. Waar zt1 in haar conclusie van antwoord nog beweert dat het betalingsvoorbehoud geen betrekking heeft op de "koopsommen die voor indexatie nodig zijn"2s, zegl zij in haar memorie van antwoord26 dat ING een beroep kan doen op het voorbehoud, nadat "vaststaat dat ING tot indexatiefinanciering verplicht is". Dit brengt mij tot twee observaties: (i)
(ii)
38.
De interpretatie van de toepasselijke bepalingen die ING met grote stelligheid in haar processtukken weergeeft, moet niet serieus worden genom en." Verder is haar meest recente interpretatie wel een heel bijzondere. Als we haar redenering volgen is het kennelijk mogelijk dat ING tot de conclusie komt dat er geen sprake is van zwaarwegende redenen (pas dan kan in de visie van ING de indexatiefinanciering vaststaan) maar wel van betalingsonmacht. Dat is een volstrekt onaannemelijke uitleg, die overigens een onderbouwing vormt van de eerste observatie en bovendien weersproken wordt door PFl.28
Overigens zijn ING's opmerkingen over de vraag of in de CAO's iets is vastgelegd over de wijze van financiering van de indexatie ook illustratief voor de eerste observatie. ln paragraaÍ 2.10 van haar memorie beweert zy dat de wijze van financiering "als zodanig is vastgelegd in de CAO's", terwijl zijin paragraaf 3.17 van diezelfde memorie stelt dat in de CAO niets staat over financieren van de indexatieregeling: "Het woord "financieren" komt daar [in de CAO: AvL; AvdB] niet eens in voor". Conclusie
39.
Al de door Scaping cs genoemde omstandigheden wijzen in dezelfde richting: ING moet betalen, tenzij de Nederlandse |NG-werkgevers in betalingsonmacht verkeren. Deze conclusie wordt onderschreven door de verklaringen van de heren Brands en Wijngaarden. ING heeft geen discretionaire bevoegdheid. PFI komt terecht tot dezelfde conclusie. Het al of niet financieren van de indexatie is een automatisme dat slechts niet werkt als sprake is van betalingsonmacht van de Nederlandse ING werkgevers. Daarmee is sprake van een onvoorwaardelijke regeling. Als uw Hof daar echter anders over zou oordelen, geldt dat ING niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de achterliggende jaren sprake is geweest van betalingsonmacht bij de Nederlandse
2a
Productie 14 inleidende dagvaarding Grt.27).
2s
zieCvA ING paragraaf 49.
26
Paragraaf 3.18 ingesprongen passage.
27
Zieookde verklaring van Wijngaarden met betrekking tot de brief van 21 augustus 2003, productie 6 bij de CvA lNG.
28
Zie MvA PFI paragrafen 6.27 en7.10 tweede volzin.
11
bedrijven, want het gaat uitsluitend over die bedrijven. Zij dient dus in ieder geval de gevorderde indexatiekoopsommen te voldoen.
Financiële situatie Nederlandse ING-bedriiven of ING-concern
40. De reactie van ING op de stelling van Scaping cs dat in het kader van de financiering
van de indexatie uitsluitend de situatie van de Nederlandse |NG-werkgevers relevant kan zijn, is niet overtuigend.2e ING zegt drie dingen.
a.
ING mag zelt bepalen van welke voorwaarden ztj de financiering van de
b.
er is in financiële zin geen onderscheid te maken tussen de Nederlandse en de
c.
bu iten landse entiteiten3l ; de ex-deelnemers hebben ook voordeel gehad van het reilen en zeilen van het ING-concern als geheel32.
i
ndexatie afhan kelij k maakt3o;
Ad a.
41.
42.
ING miskent dat de Nederlandse |NG-werkgevers gebonden zijn aan de met hun exwerknemers gesloten pensioenovereenkomst (voor 1 januari 2007 pensioentoezegging genoemd). De voormalige werkgevers hebben een zorgplicht jegens die oudwerknemers. De oud-werknemers hebben een contractuele aanspraak jegens hun voormalige werkgever(s). En dat zijn uitsluitend de Nederlandse ING-bedrijven. De Nederlandse gepensioneerden hebben met andere woorden niets te maken met de niet-Nederlandse I N G-bed rijven. ln dit geval is noch in de toepasselijke bepalingen noch elders enig aanknopingspunt te
vinden voor de opvatting van ING dat de verplichting de indexatie te financieren (mede) afhankelijk is van de financiële situatie van de niet-Nederlandse ING-entiteiten. Ook de Commissie lndexatie gaat ervan uit dat uitsluitend de financiële situatie van de Nederlandse ING-bedrijven relevant is: zij koppelt de "zwaarwegende argumenten" aan financiële problemen die als gevolg van de financiering zouden kunnen ontstaan bij de "aangesloten ondernemingen"tt en dat zijn de Nederlandse werkgevers.
43.
ING baseert dit standpunt mede op de haar volgens haarzelf toekomende ruime discretionaire bevoegdheid. Daaruit zou zyn af te leiden dat het aan haar is te bepalen hoe zij tot de beslissing komt de indexatie al of niet te financieren. ING heeft, als gezegd, in dit kader geen discretionaire bevoegdheid, laat staan dat zij de financiële situatie van derden, namelijk in het geheel niet bij de pensioentoezeggingen/ overeenkomsten betrokken partijen, bij de invulling van haar financieringsverplichting kan betrekken.
2e
Zie hierover (de toelichting op) grief 5 en de paragrafen 4.361/m4.43 van de MvG.
30
Zie de paragrafen7.3,7.6 en 7.1 'l van haar MvA.
31
Zie de paragrafenT.4 en 7.8. van de MvA van lNG.
32
Zie de paragra af 7.5van de MvA van lNG.
33
Zie p. 11 van het als productie
22bijdagvaarding overgelegde rapport.
12
Ad b.
44.
Het betoog over de "fungibility of capital" van ING is evenmin overtuigend en eigenlijk schokkend. Voordat de aandeelhouders (de sub-holdings) binnen het concern kunnen schuiven met kapitaal moeten de afzonderlijke vennootschappen eerst hun contractuele verplichtingen jegens hun contractuele wederpartijen nakomen. Als een vennootschap die deel uitmaakt van een concern via haar aandeelhouder zo eenvoudig geld zou kunnen wegsluizen, wordt de wereld wel heel onoverzichtelijk. ING stelt hier het belang van de aandeelhouder(s) (de sub-holdings) duidelijk boven dat van de contractuele wederpartijen van de afzonderlijke rechtspersonen. Dat is vermoedelijk veelzeggend voor de manier waarop zij naar de wereld kijkt. Het is gelukkig niet de manier waarop de contractuele verplichtingen van de ING-bedrijven juridisch worden beoordeeld.
45. Ook is opmerkelijk dat de volgens ING bestaande verwevenheid er niet aan in de weg staat dat voor de toepassing van het premievoorbehoud wel kan worden gekeken naar de geïsoleerde positie van de Nederlandse |NG-bedrijven. ING legt niet uit waarom dat in dat kader dan ineens wel kan. De mogelijke problemen die kennelijk voortvloeien uit de verwevenheid van de verschillende concern-vennootschappen zijn overigens voor risico van lNG. Ad c.
46.
ING laat na duidelijk te maken wat de pensioengerechtigden in het verleden voor voordelen hebben ondervonden doordat het concern als geheel klaarblijkelijk betere resultaten behaalde dan de Nederlandse entiteiten. Ook maakt ING niet concreet wanneer die niet-Nederlandse ING-entiteiten de Nederlandse werkgevers kennelijk te hulp zijn geschoten. De pensioengerechtigden hebben tot september 2009 gewoon gekregen waar zij contractueel recht op hadden. Niet meer en niet minder. En in deze procedure vragen ztj ook nakoming van die verplichtingen. Scapings argument dat uitsluitend moet worden gekeken naar de financiële situatie van de Nederlandse INGwerkgevers is geen gelegenheidsargument. De Nederlandse |NG-werkgevers zijn de enige partijen waar de gepensioneerden een (contractuele) band mee hebben. Overigens hebben de Nederlandse werkgevers ook nog winst gemaakt in de in deze procedure relevante periode.
Dividenduitkeringen
47.
ln de memorie van grieven hebben Scaping cs op basis van de openbaar toegankelijke cijfers uiteengezet dat NN-Leven en NN-Schade in de periode2007 Um2011 meer dan EUR 7 miljard als dividend hebben uitgekeerd aan hun aandeelhouder. Anders dan ING suggereert3a hebben Scaping cs weldegelijk gesteld3u dat het om een intern dividend gaat. Zij hebben naar juistheid opgemerkt dat het gaat om een dividend aan de aandeelhouders van NN-Leven en NN-Schade, namelijk de sub-holding NationaleNederlanden B.V. Het is onbegr'rjpelijk dat deze Nederlandse bedrijven, die vanaf 2007 dergelijke grote bedragen als dividend uitkeren in 2009 stellen niet meer in staat te zijn voldoen aan hun contractuele verplichting de indexatie te financieren. Ten aanzien van deze bedrijven kan absoluut niet gezegd worden dat sprake is van betalingsonmacht of
3a
Zte paragraaf 8.5 van de MvA van lNG.
3s
Zie paragraaf 2.19 van de MvG.
13
zwaarwegende redenen. Overigens heeft het |NG-concern in 2007 voor EUR 5 miljard (!) aan aandelen ingekocht.
48. Verder is opmerkelijk dat ING in haar reactie op deze door Scaping cs gepresenteerde
feiten het jaar 2007 buiten beschouwing laat. ln dat jaar hebben de beide Nederlandse NN-dochters een bedrag van bijna EUR 6 miljard aan dividend aan hun Nederlandse moeder uitgekeerd; in aanvulling op de reeds genoemde aandeleninkoop ten bedrage van EUR 5 miljard. Een groot bedrijf als ING dient bij het nemen van dergelijke besluiten toch te beoordelen of die ook op de middellange termijn houdbaar zijn. ING verdedigt het besluit in 2007 genoemde astronomische bedragen uit te keren niet. ln haar reactie op de stellingen van Scaping cs negeert zaj de in 2007 uitgekeerde dividend en. Zij kiest een uitsnede in de tijd die haar beter uitkomt. Ook als we rekening houden met de "capital injection" is het saldo over de periode 2007-2011 negatief: in die periode hebben de beide NN-dochters per saldo na aftrek van de capital injection + EUR 2,5 miljard aan de sub-holding uitbetaald. Op zijn best kiest ING voor een opportunistische presentatie van de feiten. ln ieder geval is het geen weerlegging van het punt van Scaping cs dat de NN-dochters in feite "leeggezogen" zijn in de periode 2007 -2011
.
Zwa a rweg e nde o m sta n d ig h ede n
49.
Ook als ING gevolgd zou worden in haar standpunt dat de indexatie niet gefinancierd behoeft te worden als sprake is van zwaanuegende redenen, die een ruimer bereik hebben dan de betalingsonmachtclausule, kan het uitsluitend gaan om zwaarwegende omstandigheden ten aanzien van Nederlandse ING-bedrijven. Dat daarvan sprake is heeft ING op geen enkele wtlze aannemelijk gemaakt. De dividenduitkeringen in de periode 2007-2011 van de Nederlandse bedrijven aan hun aandeelhouder wijzen op het tegendeel. De mogelijke problemen waar buitenlandse ING-dochters mee geconfronteerd zijn, spelen hier geen rol.
50.
PFI heeft in drie procedures financiering van de indexatie door ING over 2011,2012 en 2013 vezocht. tn de eerste procedure kreeg PFI nul op het request.tu ln de tweede zaak wijzen de arbiters de vordering van PFI voor 4Oo/o toe37 en in de derde zaak voor 100%.38 Deze vonnissen leiden niet tot de conclusie dat er sprake is van (gedeeltelijke) zwaarwegende redenen. ln de eerste twee vonnissen wordt uitgegaan van onjuiste uitgangspunten:
. . .
Er wordt ten onrechte van uitgegaan dat ING discretionaire bevoegdheid heeft.
Ten onrechte betrekken de arbiters de financiële situatie van het wereldwijde concern en dus niet uitsluitend de financiële situatie van de Nederlandse INGwerkgevers bij de beoordeling. Tenslotte maken de arbiters in de eerste twee uitspraken niet duidelijk wat zij verstaan onder "zwaarwegende redenen". Scaping cs menen dat (i) als dit criterium al zou gelden, (ii) als het iets anders zou inhouden dan betalingsonmacht, en (iii) als het betrekking zou hebben op het gehele INGconcern en dus niet uitsluitend op de Nederlandse werkgevers, er nog steeds
36
zie productie 8 bij de CvA lNG.
37
Zie NAI-vonnis 25
38
Zie' www.pensioenfondsin g.nl/n ieuwsberichten
januari 2013,PJ2013/41.
14
aannemelajk moet worden gemaakt dat er specifieke voor ING geldende zwaarwegende redenen zijn. En dat is niet of onvoldoende gebeurd.
51.
Ook in het laatste vonnis kwamen de arbiters ten onrechte tot de eerste twee zojuist geformuleerde uitgangspunten. ln dit vonnis is echter wel nader gemotiveerd wanneer ING mag afzien van financiering van de indexatie. Voor het scheidsgerecht is in dit geding uitgangspunt: "dat ING slechts bij hoge uitzondering niet de middelen voor toeslagverlening aan PFI ter beschikking zal stellen. Dit betekent dat slechts onder bijzondere omstandigheden sprake kan zijn van 'zwaarwegende redenen' die zich daartegen vezetten.". Daarmee is de drempel om af te zien van indexatie, zelfs als uitgegaan wordt van een discretionaire bevoegdheid bepaald hoog.
Gebondenheid nieuwe CAO 52.
ln haar memorie van antwoord stelt ING dat de gepensioneerden gebonden ztln aan alle elkaar opvolgende CAO's3e. Scaping cs begrijpen die stelling aldus dat de gepensioneerden volgens ING ook gebonden zijn als CAO's tot stand zijn gekomen na hun pensionering. Die stelling is onjuist. Uit de arresten van de hoven Arnhemao, Leeuwardenal en Amsterdama2 blijkt dat de gepensioneerden, die dus geen werknemer meer zijn juist niet gebonden zijn aan CAO's die na de beëindiging van het dienstverband tot stand zijn gekomen. lk verwijs naar deze jurisprudentie. Er is geen sprake van een incorporatiebeding jegens oud-werknemers . Ztl ztln dus niet gebonden aan na hun pensionering tot stand gekomen CAO's.
Voorts maakt het in dit geval uitsluitend uit voor de vraag hoe de indexatierechten gefinancierd moeten worden. Als de indexatierechten op basis van een "nieuwe' CAO vanaf enig moment moeten worden beschouwd als voorwaardelijke rechten dan zal ING nog steeds gehouden zijn de indexatie te financieren, tenzij de Nederlandse ING werkgevers in betalingsonmacht verkeren en ING heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat daarvan in de achterliggende periode sprake is of sprake is
53.
geweest.
Verwiiten PFI
54.
ln deze procedure stelt PFI terecht dat ING in verband met de beslissing de indexatie al of niet te financieren absoluut geen discretionaire bevoegdheid heeft. Op basis van dat uitgangspunt had PFI nooit mogen accepteren dat ING over 200912010 de indexatie niet financierde en dat ING een door haarzelÍ geïntroduceerd en volgens haar "zacht" criterium hanteerde bU de beslissing de indexatie al of niet te financieren. PFI had zich daar fel tegen moeten vezetten en had in de procedures die zij tegen ING gevoerd heeft over de jaren 201012011 en 201112012 moeten wijzen op de volledige afwezigheid van discretionaire bevoegdheid aan de zijde van lNG.a3
55.
Verder heeft PFI blijkens haar memorie van antwoord ten onrechte geen bezwaar gemaakt tegen de opvatting van ING dat bij de vraag oi zij gehouden was de indexatie
3e MvA ING parag raaf 3.24.|n deze paragraaf stelt ING ongemotiveerd dat de "pensioengerechtigden van ING (...)
gebonden zijn aan alle elkaar opvolgende CAO'S".
40 41 42 43
Hof Arnhem 25 oktober 2011,PJ2011/163. Hof Leeuwarden 25 september 201 2,PJ 2012/204. Hof Amsterdam 28 december 2010, JAR2O11/37 Zie hierover (de toelichting op) grÍef 9 in de MvG.
15
te financieren de financiële situatie van het gehele concern relevant isaa. Zoals ik zojuist uiteen heb gezet is er geen enkele reden om aan te nemen dat bU die beoordeling moet worden gekeken naar andere ING-entiteiten dan de Nederlandse ING-bedrijven. Dat standpunt had PFI moeten innemen en klaarblijkelijk heeft zij dat standpunt niet ingenomen.
56.
Daarbij wreekt zich de situatie dat PFI tot op heden niet bereid is geweest inzage te geven in de processtukken waarvan zij zich bediend heeft. Scaping cs houden het er dan ook op dat PFI zich onvoldoende heeft ingespannen financiering van de indexatie te verkrijgen.
Bewijsaanbod
57.
Scaping cs bieden aan, zonder te erkennen dal zij daartoe gehouden zijn, al hun stellingen te bewijzen. ln het bijzonder bieden zij aan te bewijzen dat ING de indexatie altijd moet financieren tenzij sprake is van betalingsonmacht bij de Nederlandse werkgevers. Onder meer de heren Brands en Wijngaarden kunnen hier als getuigen over verklaren. Voorts bieden Scaping cs bewijs aan van hun stelling dat de regeling ook na 1 mei 2004 de facto een onvoorwaardelijke regeling is gebleven. lk roep in herinnering de zojuist geciteerde verklaring van Wijngaarden die spreekt over: "het handhaven van de onvoorwaardelijke regeling". Onder meer Wijngaarden kan over dit onderwerp als getuige nader verklaren.
Scaping cs handhaven hun standpunt.
Advocaten
Dezezaakis in behandeling bijmr. A.W van Leeuwen, SteensmaEven, Postbus 21695,3001 AR Rotterdam, tel:010 2013500, fax: 010 2013501 en mr. A. H.M. van den Broek, Advocatenkantoor Varrolaan, Postbus 224,6000 AE Weert, tel: 0495 433477 , Íax: 0495 433231
aa
zie MvA PFI paragraaf 8.11