1.
De bescherming van de reiziger
1.1 Inleiding Bescherming van de reiziger: •
• • • • •
Reiscontractenwet: Omzetting van een Europese richtlijn, er is dus minstens een vergelijkbare regeling in andere EU-lidstaten. De richtlijn is gebaseerd op minimumharmonisatie (richtlijn bepaalt de minimumbescherming, de lidstaat kan voorzien in verdere bescherming). Europese verordening die passagier beschermt bij annulatie; instapweigering en vertraging vlucht. Europese verordening die treinreiziger beschermt (enkel van toepassing indien er een grensoverschrijding van Europese lidstaten plaatsvindt). Europese verordening betreffende rechten van autobus- en touringpassagiers Europese verordening die voorziet in bescherming passagiers die over zee of binnenwateren reizen. Wet inzake timesharing: Omzetting van een Europese richtlijn, gebaseerd op maximumharmonisatie: de richtlijn bepaalt zowel het minimum als het maximum, de lidstaten hebben geen vrijheid.
1.2 Reiscontractenwet §1 Toepassingsgebied Art.1 Reiscontractenwet: •
Contract tot reisorganisatie: Overeenkomst waarbij een persoon zich in eigen naam jegens een andere verbindt, om tegen betaling van een totaalprijs, tenminste twee van de volgende drie diensten (vervoer, logies of andere niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die niet bijkomstig zijn ten opzicht van het vervoer of het logies, vb. excursie), in een door hem en/of door een derde van tevoren georganiseerde combinatie te leveren, voor zover de diensten een overnachting behelzen of zich uitstrekken over een tijdspanne van meer dan 24 uur (contracten met touroperators).
Een annulatieverzekering valt niet onder de andere toeristische diensten. Het vereiste van de van tevoren georganiseerde combinatie mag niet te eng worden geïntepreteerd, ook “reizen à la carte” kan onder het toepassingsgebied vallen.
Zelfs wanneer de prijs extreem laag is, valt de reis onder het toepassingsgebied (de reële prijs is niet vereist, vb. winnen van een gratis reis). Men kan zich niet van het toepassingsgebied onttrekken door de diverse onderdelen afzonderlijk te factureren. •
Contract tot reisbemiddeling: Overeenkomst waarbij een persoon zich verbindt tot het verstrekken aan een ander, tegen betaling van een prijs, hetzij van een contract tot reisorganisatie, hetzij van één of meer afzonderlijke prestaties die enigerlei reis of verblijf mogelijk maken (contracten met reisbureaus).
De reisbemiddelaar treedt steeds op als vertegenwoordiger van de reiziger. •
Reiziger: Elkeen die het voordeel van een reisprestatie geniet, ongeacht zijn hoedanigheid (het is niet vereist dat men zelf het contract heeft gesloten). Het is geen klassieke definitie van een consument, ook als professioneel is men beschermd.
Art.2, §1 Reiscontractenwet: Toepassingsgebied reiscontractenwet = contracten tot reisorganisatie en contracten tot reisbemiddeling. Art.2, §2 Reiscontractenwet: Indien een Belgische reisbemiddelaar optreedt voor een buitenlandse reisorganisator, dan wordt hij beschouwd als reisorganisator.
§2 Reispromotie Art.4 Reiscontractenwet: Geen misleidende elementen. Art.5 Reiscontractenwet: Verplichte vermeldingen in de brochure. Art.6 Reiscontractenwet: De gegevens die in de reisbrochure worden opgenomen binden de reisorganisator en maken derhalve deel uit van het contract, tenzij de reisorganisator zich het recht heeft voorbehouden om wijzigingen aan te brengen. Materiële vergissingen binden de reisorganisator niet.
§3 Informatieplichten Art.7 Reiscontractenwet: Voor het sluiten van het contract moet volgende informatie schriftelijk aan de reiziger worden meegedeeld: • • •
Algemene informatie betreffende paspoorten, visa en inentingen Reisvoorwaarden (indien men deze niet meedeelt, is de reiziger niet gebonden) Informatie over annulatie- of bijstandverzekeringen
Daarnaast dienen voor de aanvang van de reis nog een aantal inlichtingen schriftelijk aan de reiziger worden verstrekt. Art.22 Reiscontractenwet: De reisbemiddelaar heeft een algemene raadgevingsplicht.
Art.8 Reiscontractenwet: De reiziger moet aan de reisorganisator en reisbemiddelaar alle nuttige inlichtingen verstrekken die hem uitdrukkelijk worden gevraagd. Bij miskenning van de informatie- en raadgevingsplicht kan de reiziger aanspraak maken op een schadevergoeding.
§4 Totstandkoming van het contract tot reisorganisatie Art.9 Reiscontractenwet: Bij het boeken van de reis is de reisbemiddelaar of reisorganisator ertoe gehouden een bestelbon aan de reiziger te overhandigen. Het contract tot reisorganisatie ontstaat slechts op het ogenblik dat de reiziger, al dan niet via de reisbemiddelaar, van de reisorganisator de schriftelijke bevestiging van de geboekte reis ontvangt. Indien er geen bevestiging is, of de inhoud van de bevestiging komt niet overeen met de inhoud van de bestelbon, dan mag de reiziger ervan uitgaan dat de reis niet werd geboekt en heeft hij recht op onmiddellijke terugbetaling van alle reeds betaalde bedragen. Indien er geen bestelbon is, of deze niet alle vereiste gegevens bevat, dan kan de rechter de nietigheid uitspreken. Art.11 Reiscontractenwet: De prijs die door de partijen in het reiscontract werd overeengekomen, kan niet meer worden herzien, tenzij wanneer deze mogelijkheid uitdrukkelijk in het contract is voorzien en voor zover de herziening het gevolg is van bepaalde factoren (wisselkoersen, vervoerskosten, brandstofkosten, heffingen en belastingen). Wanneer de verhoging echter 10% van de totaalprijs te boven gaat, kan de reiziger het contract zonder vergoeding verbreken. In geen geval kan de in het contract vastgestelde prijs tijdens de 20 kalenderdagen die aan de reis voorafgaan, nog verhoogd worden. Een mogelijkheid tot prijsstijging moet steeds samengaan met een mogelijkheid tot prijsdaling.
§5 Annulering door de reiziger en overdraagbaarheid van de reis Art.16 Reiscontractenwet: De reiziger kan het contract te allen tijde geheel of gedeeltelijk verbreken. Indien de reiziger het contract verbreekt wegens een aan hem toe te rekenen omstandigheid, moet hij de schade die de reisorganisator en reisbemiddelaar lijden ingevolge de verbreking, echter vergoeden. De meeste reiscontracten voorzien in hun reisvoorwaarden in forfaitaire verbrekingsbedingen. De verbrekingsvergoeding kan ten hoogste eenmaal de prijs van de reis bedragen De reiziger is er echter niet toe gehouden de door de reisorganisator geleden schade te vergoeden indien de verbreking geschiedt ingevolge een omstandigheid die hem niet kan worden toegerekend. Het gaat hier vooral om omstandigheden ter plaats (vb. oorlogstoestand, advies van buitenlandse zaken is hier het criterium). Dit staat los van de annulatieverzekering, zo zal een hartaanval geen recht geven op kosteloze verbreking, tenzij men niet geïnformeerd werd over een annulatieverzekering.
Een vebrekingsbeding is geen schadebeding. Een schadebeding volgt op een contractuele wanprestatie. Een verbrekingsbeding is een vergoeding voor het recht om het contract te beëindigen (de regels inzake schadebedingen uit de WMPC gelden dus niet). De enige bescherming die hier speelt is dat bedingen die een kennelijk onevenwicht creëren verboden zijn (feitenkwestie). Art.12 Reiscontractenwet: Overdraagbaarheid van de boeking.
§6 Niet-uitvoering van de reis of wijziging van een wezenlijk punt door de reisorganisator Art.14, §1 Reiscontractenwet: Wanneer de reisorganisator voor de aanvang van de reis het contract verbreekt wegens een niet aan de reiziger toe te rekenen omstandigheid, heeft de reiziger de keuze tussen twee alternatieven. Ofwel aanvaardt hij een nieuw aanbod van een reis van gelijke of betere kwaliteit, zonder dat hij een supplement moet betalen. Ofwel opteert de reiziger ervoor dat de reisorganisator hem alle op grond van het contract reeds betaalde bedragen terugbetaalt. Bovendien kan de reiziger aanspraak maken op een bijkomende schadevergoeding. Art.14, §2 Reiscontractenwet: De reiziger heeft geen recht op schadevergoeding indien er overmacht is of bij reizen waar een minimum aantal deelnemers vereist is, en dit aantal werd net gehaald. Overboeking is nooit overmacht. Art.15 Reiscontractenwet: Wanneer tijdens de reis blijkt dat een belangrijk deel van de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, niet zal kunnen worden uitgevoerd, neemt de reisorganisator alle nodige maatregelen om de reiziger passende en kosteloze alternatieven aan te bieden met het oog op verderzetting van de reis. Indien dergelijke regeling onmogelijk blijkt of indien de reiziger de alternatieven om deugdelijke redenen niet aanvaardt, moet de reisorganisator hem een gelijkwaardig vervoermiddel ter beschikking stellen dat hem terugbrengt naar de plaats van het vertrek, en de reiziger schadeloos stellen. Wanneer het alternatief van minder kwaliteit is, dient de reisorganisator het verschil aan de reiziger terug te betalen.
§7 Aansprakelijkheid van de reisorganisator Art.17 Reiscontractenwet: De reisorganisator is aansprakelijk voor de goede uitvoering van het contract overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de bepalingen van het contract redelijkerwijs mag hebben, en voor de uit het contract voortvloeiende verplichtingen. De reisorganisator is aansprakelijk voor daden en nalatigheden van zijn aangestelden en vertegenwoordigers (uitgebreide aansprakelijkheid). Zo is de reisorganisator aansprakelijk voor daden en nalatigheden van de luchtvaartmaatschappij, hotels, excursies (indien zij mede door de reisorganisator georganiseerd zijn),…
Art.18, §2 Reiscontractenwet: De reisorganisator is niet aansprakelijk voor tekortkomingen die toe te schrijven zijn aan de reiziger, aan een derde of aan overmacht Art.18, §3 Reiscontractenwet: Op de reisorganisator rust de verplichting om tijdens de uitvoering van het contract al het mogelijke te doen om de in moeilijkheden verkerende reiziger bijstand en hulp te verlenen. Deze verplichting bestaat ookal is de reisorganisator zelf niet aansprakelijk. Art.19 Reiscontractenwet: Verboden exoneratiebedingen. Art.20 Reiscontractenwet: De reiziger dient elke tekortkoming van het contract die hij ter plaatse vaststelt, onmiddellijk schriftelijk of in een andere passende vorm mee te delen aan de betrokken dienstverleners ter plaatse. Hij moet zijn klacht bij een ter post aangetekende brief aan de reisorganisator en/of de reisbemiddelaar bevestigen, ten laatste één maand na het beëindigen van de reis. Er is evenwel geen sanctie gesteld op het niet-naleven van de termijn.
§8 Geschillencommissie Reizen De Geschillencommissie Reizen is een arbitrageinstelling wiens beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Ze doen een snellere uitspraak dan een rechtbank, maar er is een klachtengeld van 10% (minstens € 100) voor de verliezende partij.
1.3 Bescherming luchtreizigers §1 Toepassingsgebied Art.1 Verordening: De Verordening stelt de minimumrechten van luchtreizigers vast in drie gevallen: • • •
Instapweigering (toegang wordt ontzegd op factoren die niet aan de persoon zelf te wijten zijn, vb. overboeking) Annulering Vertraging
Art.3 Verordening: De Verordening vindt slechts toepassing indien men vertrekt vanaf een luchthaven in de EU. De bestemming speelt geen rol. Indien men vertrekt buiten de EU en gaat naar een luchthaven binnen de EU, geniet men enkel bescherming indien men vliegt met een communautaire luchtvaartmaatschappij (luchtvaartmaatschappij met vergunning in een EU-lidstaat). Opdat de Verordening verder toepassing vindt, is vereist dat de passagier beschikt over een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie. Bovendien moet hij zich tijdig bij de incheckbalie aanmelden (45 minuten voor vertrek aansluiten in de rij, tenzij anders bepaald).
§2 Instapweigering Art.4 Verordening: Wanneer een luchtvaartmaatschappij redelijkerwijs instapweigering voor een vlucht mag verwachten, dan moet zij eerst vragen of er vrijwilligers zijn die hun boeking willen opgeven in ruil voor bepaalde voordelen. In ieder geval heeft de passagier die zijn boeking opgeeft, recht op bijstand, dit bovenop de voordelen die hij als vrijwilliger krijgt. Art.8 Verordening: Het recht op bijstand bestaat erin dat de passagier de keuze krijgt tussen volledige terugbetaling of een alternatieve vlucht voor dezelfde prijs. De reiziger mag zelf kiezen. Over de aanvullende voordelen wordt onderhandeld. Blijken er onvoldoende vrijwilligers te zijn, dan kan aan passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht geweigerd worden. In dergelijk geval is de luchtvaartmaatschappij verplicht de passagier te compenseren en bijstand te verlenen. Art.9 Verordening: Recht op verzorging: • • • • •
Maaltijden en verfrissingen Hotelaccommodatie Vervoer van en naar hotelaccommodatie Twee gratis telefoongesprekken Bijzondere aandacht voor personen met bijzondere behoeften
Art.7 Verordening: Recht op compensatie: • • •
Vluchten tot 1.500 km: € 250 Intracommunautaire vluchten en vluchten tussen 1.500 en 3.500 km: € 400 Andere vluchten: € 600
De vergoedingen worden verlaagd met 50% indien een andere vlucht wordt aangeboden en de aankomsttijd bepaalde grenzen niet overschrijdt. Korting wordt niet aanvaard als compensatie, het moet werkelijk gaan om een geldbedrag.
§3 Annulering Art.5 Verordening: Wordt een vlucht geannuleerd, dan beschikt de passagier over een recht op terugbetaling of een andere vlucht, recht op verzorging en recht op compensatie. In bepaalde gevallen heeft de passagier geen recht op compensatie: • •
De annulering werd tenminste twee weken voor de geplande vertrektijd meegedeeld Overmacht (technische storing kan evenwel niet altijd als overmacht worden beschouwd)
§4 Vertraging Art.6 Verordening: De omvang van de vertraging bepaalt of de regeling toepassing zal vinden of niet. Het gaat om 2,3 of 4 uur naargelang de aard van de vlucht. De bijstand bestaat uit: • • • •
Maaltijden en verfrissingen Twee telefoons Hotelaccommodatie en transport indien vertrek pas voorzien is de volgende dag Volledige terugbetaling of andere vlucht bij een vertraging van meer dan 5 uur
Inzake vertraging zijn er geen uitzonderingen voor overmacht.
2.
Timesharing
België heeft met de wet van 28 augustus 2011 een Europese richtlijn omgezet inzake timesharing. Deze richtlijn moderniseert de bestaande regelgeving. Art.3 Wet Timesharing: De Richtlijn houdt een bescherming van de consument in verhouding tot de handelaar voor verschillende soorten overeenkomsten in. Art.4 Wet Timesharing: Toepassingsgebied: • • • •
Overeenkomsten betreffende gebruik van goederen in deeltijd Overeenkomsten betreffende een vakantieproduct van lange duur Doorverkoopovereenkomsten Uitwisselingsovereenkomsten
Art.5-6 Wet Timesharing: Reclame moet aangeven dat de consument precontractuele inlichtingen kan krijgen en de uitnodigingen voor promotie- of verkoopevenementen moeten duidelijk hun commerciële aard vermelden. Tijdens de evenementen moet informatie beschikbaar zijn. Art.7 Wet Timesharing: Bepaalde producten mogen niet als een investering gepromoot worden. Art.8 Wet Timesharing: De handelaar verstrekt de consument, vooraleer de consument door een aanbod of een overeenkomst wordt gebonden, kosteloos en op een duidelijke en begrijpelijke wijze de nauwkeurige en toereikende inlichtingen aan de hand van standaardformulieren. Deze inlichtingen maken integraal deel uit van het aanbod en van de overeenkomst. Ze mogen niet geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd, tenzij mits uitdrukkelijk akkoord tussen de partijen of in geval van overmacht. De inlichtingen worden op een papieren of een andere duurzame drager meegedeeld. De standaardformulieren vindt men in de bijlagen van de wet. Art.9 Wet Timesharing: Verplichte vermeldingen in de overeenkomst: • • • •
Precontractuele informatie Bepalingen inzake herroepingsrecht (vereist afzonderlijke handtekening) Verbod van betaling tijdens herroepingstermijn (vereist afzonderlijke handtekening) Standaard herroepingsformulier
Art.11-12 Wet Timesharing: Keuze van de taal voor de precontractuele informatie en de overeenkomst.
Art.13, §1 Wet Timesharing: De consument beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om de overeenkomst kosteloos, zonder schadevergoeding te herroepen. Voor de uitoefening van dit recht loopt de termijn: • •
Vanaf de dag waarop de overeenkomst dan wel een bindende voorovereenkomst gesloten wordt. Vanaf de dag waarop de consument de overeenkomst of bindende voorovereenkomst ontvangt, indien deze dag later is dan de dag waarop de genoemde overeenkomst wordt gesloten.
Art.13, §3 Wet Timesharing: Indien de handelaar bij het afsluiten van de overeenkomst of de bindende voorovereenkomst geen afzonderlijk standaardformulier voor herroeping aan de consument heeft verstrekt, bedraagt de herroepingstermijn één jaar en 14 kalenderdagen, tenzij het formulier alsnog binnen het jaar wordt verstrekt. In dat geval begint de herroepingstermijn van 14 kalenderdagen te lopen vanaf de dag waarop de consument dit formulier ontvangt. Art.13, §4 Wet Timesharing: Indien de handelaar de vereiste precontractuele informatie niet verstrekt, bedraagt de herroepingstermijn 3 maanden en 14 kalenderdagen, tenzij de precontractuele informatie alsnog binnen de 3 maanden wordt verstrekt. In dat geval begint de herroepingstermijn van 14 kalenderdagen te lopen vanaf de dag waarop de consument de informatie ontvangt. Art.14 Wet Timesharing: Herroeping geschiedt op een papieren of duurzame drager. De consument kan het standaardformulier gebruiken om te herroepen, maar is hiertoe niet verplicht. De termijn wordt geacht nageleefd te zijn, wanneer de kennisgeving is verzonden voor het verstrijken ervan. Art.16 Wet Timesharing: Als de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, wordt elke aanvullende overeenkomst van rechtswege beëindigd. Art.17 Wet Timesharing: Verbod van betaling (of gelijkwaardige handelingen) tijdens de bedenktermijn. Voor doorverkoopovereenkomsten geldt dit verbod voordat de verkoop daadwerkelijk heeft plaatsgehad. Art.19 Wet Timesharing: Nietige bedingen. Art.20 Wet Timesharing: Vordering tot staking (wordt meestal ingesteld door eerlijke concurrenten of door consumentenorganisaties). Art.23-26 Wet Timesharing: Strafsancties. Art.27-29 Wet Timesharing: Bevoegdheden FOD Economie.
3.
Productaansprakelijkheid
3.1 Inleiding Overzicht: • • • •
Wet betreffende de veiligheid van consumenten: legt verplichtingen op i.v.m. het op de markt brengen van producten (geen rechten voor consumenten). Wet betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken: stelt objectieve aansprakelijkheid in (geen foutbewijs vereist). Bepalingen uit het BW Wet betreffende de bescherming van consumenten bij de verkoop van consumptiegoederen.
3.2 Toepassingsgebied Art.2 Wet Productaansprakelijkheid: Onder product wordt verstaan elk lichamelijk roerend goed, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend of onroerend goed, of indien het door bestemming onroerend is geworden. Ook elektriciteit wordt als een product beschouwd. De aard van het goed bij de levering is doorslaggevend Art.3 Wet Productaansprakelijkheid: Als producent in de zin van de wet worden aangemerkt: de fabrikant van een eindproduct, de fabrikant van een onderdeel van een eindproduct, de fabrikant of producent van een grondstof en eenieder die zich als fabrikant of producent aandient door zijn naam, merk of een ander herkenningsteken op het product aan te brengen (vb. grootwarenhuizen → huismerk). Art.4, §1 Wet Productaansprakelijkheid: Eenieder die, in het kader van zijn economische werkzaamheden, een product in de Europese Gemeenschap invoert, met het oogmerk het te verkopen of het gebruik ervoor aan derden over te dragen wordt als producent beschouwd. Art.4, §2 Wet Productaansprakelijkheid: De leverancier van het product dat de schade heeft veroorzaakt kan als producent worden beschouwd indien de producent of de EG-invoerder niet bekend is. De leverancier kan niet aangesproken worden indien producent en/of EG-invoerder bekend zijn, maar deze insolvent blijken te zijn.
3.3 Aansprakelijkheid van de producent Art.7 Wet Productaansprakelijkheid: Het slachtoffer moet het bewijs leveren van: • • •
Het gebrek (geen fout vereist, het gaat om objectieve aansprakelijkheid!) Schade Causaal verband
Art.8, b) Wet Productaansprakelijkheid: Het slachtoffer hoeft niet te bewijzen dat het gebrek reeds aanwezig was bij de inverkeerstelling van het product. Het gebrek wordt immers vermoed aanwezig te zijn geweest bij het in verkeer brengen van het product. De aanwezigheid van een causaal verband tussen gebrek en schade moet begrepen worden als een juridische zekerheid, een absolute zekerheid is niet vereist. Art.5 Wet Productaansprakelijkheid: Een product is gebrekkig wanneer het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten (veiligheidscriterium). De beoordeling geschiedt in abstracto (veiligheid die een redelijk persoon verwacht). Het betreft de legitieme verwachtingen. Bij de beoordeling van de vraag of het product de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten dient men rekening te houden met: • • •
De presentatie van het product (veiligheidsinstructies, bijsluiters,…) Normaal of redelijkerwijze voorzienbaar gebruik (de producent moet rekening houden met een voorzienbaar mogelijk verkeerd gebruik van het product) Tijdstip waarop het product in verkeer is gebracht
Opmerking: Bij de toetsing moet men de vraag beantwoorden of het product de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten, niet de vraag of er een gebrek aan overeenstemming is (→ consumentenkoop) Art.9 Wet Productaansprakelijkheid: De aansprakelijkheid is hoofdelijk. De producent van het eindproduct en de producent van het gebrekkige onderdeel zijn eveneens hoofdelijk aansprakelijk tegenover het slachtoffer. Art.8, f) Wet Productaansprakelijkheid: De onderdelenexceptie houdt in dat de producent van een onderdeel aan aansprakelijkheid kan ontsnappen indien het gebrek te wijten is aan het ontwerp van het product waarvan het onderdeel een bestanddeel vormt, dan wel aan de onderrichtingen die door de producent van dat product zijn verstrekt. Art.8, a) Wet Productaansprakelijkheid: De producent is niet aansprakelijk indien hij kan bewijzen dat hij het product niet in het verkeer heeft gebracht. Deze exceptie geldt enkel indien het product tegen de wil van de producent in het verkeer is gebracht. Art.8, b) Wet Productaansprakelijkheid: De producent is niet aansprakelijk indien hij kan bewijzen dat er geen gebrek was op het tijdstip van het in verkeer brengen of het gebrek later is ontstaan. Het is enkel vereist dat de producent dit aannemelijk kan maken, een absoluut bewijs is niet vereist.
Art.8, c) Wet Productaansprakelijkheid: De producent is niet aansprakelijk indien hij kan aantonen dat het product noch voor de verkoop of voor enige andere vorm van verspreiding met een economisch doel van de producent is vervaardigd, noch vervaardigd of verspreid is in het kader van de uitoefening van zijn beroep. Art.8, d) Wet Productaansprakelijkheid: De producent ontsnapt aan aansprakelijkheid door te bewijzen dat het gebrek een gevolg is van het feit dat het product in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften. Art.8, e) Wet Productaansprakelijkheid: Ontwikkelingsrisico: producent is niet aansprakelijk indien hij kan bewijzen dat het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop hij het product in het verkeer bracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken. Art.10, §2 Wet Productaansprakelijkheid: Enkel wanneer de schade niet alleen door een gebrek in het product wordt veroorzaakt, doch tevens door de schuld van het slachtoffer of van een persoon voor wie het slachtoffer verantwoordelijk is, kan de schade worden uitgesloten of beperkt. De rechter kan besluiten tot een gedeelde aansprakelijkheid. Optreden van een derde sluit de aansprakelijkheid van de producent niet uit.
3.4 Vergoedbare schade Art.11 Wet Productaansprakelijkheid: De schadevergoeding waarop het slachtoffer recht heeft, dekt vooreerst de schade toegebracht aan personen, met inbegrip van morele schade. Schade toegebracht aan goederen levert alleen grond tot schadeloosstelling op indien de goederen gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik of verbruik in de privé-sfeer en door het slachtoffer hoofdzakelijk zijn gebruikt voor gebruik of verbruik in de privé-sfeer. Bovendien is er voor wat betreft de vergoeding voor schade toegebracht aan goederen een franchise van € 500. Schade toegebracht aan het gebrekkig product zelf wordt niet vergoed. Art.13 Wet Productaansprakelijkheid: De schade die niet vergoed kan worden op basis van de Wet Productaansprakelijkheid kan evenwel nog vergoed worden op grond van andere wettelijke of contractuele bepalingen. Wat reeds vergoed is door sociale zekerheidsuitkeringen kan echter niet nog eens vergoed worden door de Wet Productaansprakelijkheid. Art.12 Wet Productaansprakelijkheid: Het recht van het slachtoffer om schadevergoeding te bekomen van de producent uit hoofde van deze wet vervalt na een termijn van 10 jaar, te rekenen van de dag waarop de producent het product in het verkeer heeft gebracht. De rechtsvordering van het slachtoffer verjaart door verloop van 3 jaar, te rekenen van de dag waarop hij redelijkerwijze kennis had moeten hebben van het schadegeval. De vervaltermijn heeft voorrang op de verjaringstermijn.
4.
Consumentenkoop
4.1 Toepassingsgebied Art.1649bis, §2 BW: •
•
•
Consument: Elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die geen verband houden met zijn beroepsactiviteit of commerciële activiteit. Het volstaat dat het gaat om een hoofdzakelijk privé-gebruik. Verkoper: Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn beroepsactiviteiten of commerciële activiteiten (vroeger stond er “ter verwezenlijking van het statutair doel” in de bepaling, dit is nu weggelaten; volgens sommige om vzw’s uit het toepassingsgebied te sluiten, maar sommigen zijn van oordeel dat vzw’s er nog steeds onder vallen). Consumptiegoederen: Alle roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van: o Goederen die worden verkocht in uitvoering van een beslag o Elektriciteit o Water en gas
Wanneer de verkoop gebeurd door een professioneel lasthebber in opdracht van een particulier, valt dit volgens de rechtspraak onder de consumentenverkoop (de lasthebber is dus volgens hen een verkoper). De rechtsleer gaat echter niet altijd akkoord. Tweedehandsgoederen vallen onder het toepassingsgebied, maar kennen enkele specifieke regels. Art.1649bis, §3 BW: Voor de toepassing van de bepalingen inzake consumentenkoop worden overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen producten als verkoop overeenkomsten beschouwd.
4.2 Wettelijke en commerciële garantie Art.1649quater BW: Wettelijke garantie: De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de levering en dat zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de levering. De wettelijke garantie is dwingend, ze kan niet worden wegbedongen. De commerciële garantie is vrijwillig en komt bovenop de wettelijke garantie.
4.3 Gebrek aan overeenstemming met de overeenkomst Art.1649ter, §1 BW: Het geleverde consumptiegoed wordt slechts in overeenstemming geacht te zijn met de overeenkomst indien: • • • •
Het in overeenstemming is met de door de verkoper gegeven beschrijving van het goed. Het geschikt is voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat deze aan de verkoper heeft meegedeeld bij het sluiten van het contract. Het geschikt is voor normaal gebruik. De kwaliteit en prestaties biedt die men mag verwachten.
Bij tweedehandswagen volstaat de zogenaamde groene kaart niet; het op de markt brengen van een tweedehandswagen impliceert dat hij in goede staat is. Art.1649ter, §4 BW: Worden ook beschouwd als een gebrek aan overeenstemming: • •
Een verkeerde installatie indien de installatie deel uitmaakt van de koopovereenkomst. Een verkeerde installatie door een fout in de montagehandleiding.
Art.1649quater, §1 BW: De verkoper is slechts aansprakelijk wanneer het gebrek aan overeenstemming aanwezig is ten tijde van de levering van het goed. Art.1649quater, §4 BW: Manifesteert zich een gebrek aan overeenstemming binnen een termijn van 6 maanden vanaf de levering, dan geldt tot bewijs van het tegendeel het vermoeden dat dit gebrek bestond op het tijdstip van de levering (bewijslast bij de verkoper). De volgende 18 maanden rust de bewijslast op de koper. Art.1649quater, §1 BW: Opdat de verkoper aansprakelijk zou zijn, is vereist dat het gebrek aan overeenstemming zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf de levering. Voor tweedehandsgoederen kan men contractueel de termijn verminderen tot 1 jaar (maar bij een nietige clausule zal de termijn van 2 jaar gelden). Na de termijn van twee jaar kan men een vordering instellen op basis van het gemeen recht (theorie van de verborgen gebreken) Art.1649quater, §2 BW: Men kan contractueel voorzien in een meldingstermijn van minstens twee maanden. Er is evenwel geen eensgezindheid over het gevolg van niet-naleving van die termijn. Art.1649quater, §3 BW: De vordering van de consument verjaart 1 jaar na het manifesteren van het gebrek, maar de verjaring kan niet geschieden vooraleer de wettelijke garantietermijn van 2 jaar is verstreken. I.v.m. zichtbare gebreken rijst de vraag of de wet consumentenkoop als lex specialis het spoedig protest heeft afgeschaft. Sommige auteurs zijn van mening dat de spoedige protestplicht nog steeds blijft bestaan op grond van het algemeen verbintenissenrecht.
4.4 Rechten van de consument Art.1649quinquies, §2 BW: In eerste instantie heeft de consument recht om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van het goed te verlangen, behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn (vb. te dure herstellingkosten. Zij moeten gebeuren binnen een redelijke termijn en zonder enige overlast te veroorzaken. De verkoper mag geen gebruiksvergoeding vragen en geen vergoeding vragen voor de kosten gedaan voor het verwijden en opnieuw installeren, ookal was het de consument die de eerste keer voor de installatie zorgde. Het keuzerecht van de consument tussen herstel en vervanging kan hem contractueel niet ontnomen worden. Art.1649quinquies, §3 BW: De consument heeft het recht van de verkoper een passende prijsvermindering of de ontbinding van de koopovereenkomst te eisen indien hij geen aanspraak kan maken op herstel of vervanging, of indien de verkoper niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consument de herstelling of de vervanging heeft verricht. De consument heeft evenwel niet het recht de ontbinding te eisen indien het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is. Gevolgen van de ontbinding: • •
Teruggave van het goed en van de prijs (moet in cash geld, een bon is niet voldoende!) Gebruiksvergoeding
De consument die een beroep heeft gedaan op één van de remedies, kan bijkomend nog aanspraak maken op een schadevergoeding. Art.1649quinquies, §1 BW: Schadebeperkingsplicht. Art.1649septies BW: Elke garantie is bindend voor diegene die haar biedt volgens de in het garantiebewijs en de daarmee samenhangende reclame vastgestelde voorschriften. De garantie moet echter de wettelijke bescherming behouden en moet een transparant karakter hebben.
5.
Minnelijke invordering van schulden
→ Incasso-bureaus. → Onderworpen aan gedragsregels ter bescherming van de consument. Art.2 WMI: •
Minnelijke invordering van schulden: Iedere handeling of praktijk die tot doel heeft de schuldenaar ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, buiten iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel om.
→ Geen uitvoerbare titel + ongeacht welke persoon invordert. •
Activiteit van minnelijke invordering: De zelfs bijkomstige beroepsactiviteit van ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon, die bestaat in het minnelijk invorderen van onbetaalde schulden voor andermans rekening zonder te hebben bijgedragen tot het sluiten van de onderliggende overeenkomst of het minnelijk invorderen van tegen betaling overgenomen schulden.
→ “Zonder te hebben bijgedragen tot het sluiten van de onderliggende overeenkomst”: vb. A bezit onroerende goederen en doet beroep op een vastgoedmakelaar B om deze te verhuren. Indien B een minnelijke invordering zou doen ten opzichte van een huurder, dan valt dit niet onder “activiteiten van minnelijk invordering. •
Consument: Natuurlijke persoon die schulden heeft die vreemd zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteit (bestemmingscriterium).
Gemengde schulden vallen volgens de rechtsleer onder het toepassingsgebied indien privédoeleinden overwegen. De bewijslast m.b.t. de toepasbaarheid van de WMI ligt bij de schuldenaar. Hij moet aantonen da de aangegane schuld hoofdzakelijk vreemd is aan zijn beroepsactiviteit. Deze bewijslast kan evenwel gemilderd worden door het criterium van de normale gang van zaken (sommige zaken worden nu eenmaal bijna enkel gekocht voor privé-gebruik). Art.3 WMI: Bescherming van het privé-leven van de schuldenaar. → Van toepassing ongeacht het gaat om een minnelijke invordering of een activiteit van minnelijke invordering. Art.3, §1 WMI: Algemene bepaling: men mag de consument niet misleiden en zijn privacy en waardigheid niet schenden.
Art.3, §2 WMI: Lijst van verboden gedragingen: • • •
• • •
Verwarring creëren omtrent de hoedanigheid van de invorderaar. Mededelingen die onjuiste bedreigingen bevatten (juiste bedreigingen mogen wel!). Inning van niet voorziene of wettelijk toegestane bedragen (enkel de in het contract voorziene bedragen mogen geïnd worden, voor zover deze wettelijk zijn; indien niets bepaald is omtrent intrest, is de wettelijke intrest verschuldigd vanaf de ingebrekestelling). Inning van de schuld in aanwezigheid van of bij een derde (vb. bij werkgever; dit kan enkel na toestemming van de schuldenaar). Belagen van de schuldenaar (belagen staat niet gelijk aan het strafrechtelijk begrip “stalking”; deze regel vindt slechts toepassing indien de schuldenaar de schuld gemotiveerd betwist) …
Men kan steeds proberen terug te vallen op de algemene bepaling. Art.4, §1 WMI: Voor de activiteit van minnelijke invordering is een voorafgaande inschrijving bij de FOD Economie noodzakelijk. Advocaten en gerechtsdeurwaarders zijn evenwel vrijgesteld van artikel 4 WMI. De schuldinvorderaar moet een verzekering beroepsaansprakelijkheid afsluiten. Art.16 WMI: De inschrijving bij de FOD Economie kan geschrapt of geschorst worden. Bij schrapping wordt de inschrijving doorgehaald, en is een nieuwe inschrijving vereist als men zijn activiteit weer wil uitoefenen. Art.5 WMI: Het is verboden om van de consument enige vergoeding te vragen, anders dan de overeengekomen bedragen in de onderliggende overeenkomst in geval van niet-naleving van de contractuele verbintenissen. Aanmaningsrechten kunnen enkel ten laste worden gelegd aan de consument indien dit in de overeenkomst bepaald werd. Art.6, §1 WMI: Elke minnelijke invordering van een schuld, die geschiedt door een persoon die een activiteit van minnelijke invordering van schulden uitoefent, moet starten met een schriftelijke ingebrekestelling gericht aan de consument. Art.6, §2 WMI: Verplichte vermeldingen van de ingebrekestelling (de consument moet de vordering kunnen situeren). Indien de invordering gebeurd door een advocaat dan moet deze expliciet vermelden dat het gaat om een minnelijke en geen gerechtelijke invordering. Art.6, §3 WMI: De ingebrekestelling vermeldt een wachttermijn van minstens 15 dagen waarbinnen de schuldenaar aan de vordering kan voldoen en dat er geen bijkomende maatregelen mogelijk zijn. Een ingebrekestelling is niet vereist om te kunnen dagvaarden, maar recente rechtspraak durft dit wel te eisen van grote ondernemingen o.g.v. het degelijk invorderingsbeleid.
Art.7 WMI: Een persoon die in het kader van een activiteit van minnelijke invordering van schuilden een huisbezoek verricht bij een consument, is verplicht om een schriftelijk document voor te leggen dat bepaalde vermeldingen moet bevatten. De consument heeft steeds het recht het bezoek te weigeren of er op elk moment een einde aan te maken. Wordt de schuld tijdens het huisbezoek gedeeltelijk of volledig betaald, dan moet een ontvangstbewijs met een verwijzing naar de betaalde schuld worden afgegeven. De bewijslast m.b.t. de naleving van deze verplichting berust op de invorderaar, maar het is de consument die moet bewijzen dat hij betaald heeft. Sanctionering: • • • • •
Art.9-10 WMI: Vordering tot staking (weinig waarschijnlijk). Art.11-13 WMI: Opsporing en vaststelling van de verboden daden. Art.16 WMI: Administratieve sancties (schrapping en schorsing) Art.15 WMI: Strafsancties Art.14 WMI: Burgerrechtelijke sancties.
Indien de invorderaar artikel 3, 4, 6 of 7 schendt, dan zal de betaling die door de consument werd gedaan als geldig beschouwd worden in de verhouding tot de schuldeiser en de persoon die de activiteit van minnelijke invordering van schulden verricht zal het geïnde bedrag moeten terugbetalen aan de consument (de consument verkrijgt het goed dus gratis). Advocaten en gerechtsdeurwaarders werden vroeger uit het toepassingsgebied van “activiteit van minnelijke invordering” gesloten, waardoor artikel 14 WMI niet van toepassing was op hen. De laatste wetswijziging brengt hen echter wel onder het toepassingsgebied. Volgens het Grondwettelijk Hof schendt de regel het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, maar enkel wat betreft de sanctionering op basis van artikel 14 op de schending van de artikels 6 en 7. Advocaten en gerechtsdeurwaarders vallen dus enkel onder artikel 14 indien ze artikel 3 schenden. Wat artikels 6 en 7 betreft is artikel 14 niet van toepassing. Artikel 4 was sowieso al niet van toepassing op advocaten en gerechtsdeurwaarders. De burgerrechtelijke sanctie voorzien in artikel 14 vindt evenwel geen toepassing indien de schending van de wet het gevolg is van een kennelijke vergissing die de rechten van de consument niet schaadt. Indien de invordering betrekking heeft op een niet-verschuldigd bedrag of op een bedrag dat hoger is dan hetgeen in onderliggende overeenkomst bepaald is, dan is degene die de betaling ontvangt gehouden dit bedrag terug te betalen aan de consument, vermeerderd met de nalatigheidsinteresten te rekenen vanaf de dag van betaling.
6.
Woningbouw
Art.1, 1e lid Woningbouwwet: De wet is van toepassing op iedere overeenkomst tot eigendomsovergang van een te bouwen of in aanbouw zijnde huis of appartement (koop gemengd met aanneming), alsmede op iedere overeenkomst waarbij de verbintenis wordt aangegaan om een zodanig onroerend goed te bouwen, te doen bouwen of te verschaffen (aanneming), mits het huis of het appartement tot huisvesting of tot beroepsdoeleinden en huisvesting is bestemd en de koper of opdrachtgever volgens de overeenkomst verplicht is één of meer stortingen te doen voor de voltooiing van het gebouw. De wet is niet van toepassing op de koop van een afgewerkt huis. Het is vereist dat de verkoper/aannemer de een voltooiingsverbintenis aanneemt. Hierbij wordt het criterium van de normale bewoonbaarheid gehanteerd (zo zijn stromend water en elektriciteit noodzakelijk). Indien een verkoper alleen de verbintenis aangaat de woning winddicht te maken, dan valt de overeenkomst niet onder de wet. Het moet gaan om één enkele aannemer die de voltooiingsverbintenis op zich neemt. Indien men beroep doet op verschillende aannemers is de wet niet van toepassing. Het feit dat er met één aannemer gewerkt wordt maar dat deze beroep doet op meerdere onderaannemers is irrelevant. De wet is niet van toepassing indien het huis eerst volledig wordt gebouwd en dat dan pas de factuur wordt gestuurd. Art.1, 2e lid Woningbouwwet: Verbouwingswerken kunnen onder de wet vallen indien cumulatief aan volgende voorwaarden is voldaan: • • •
De prijs van de verbouwingswerken moet minstens 80% bedragen van de aankoopprijs van de woning (substantiële verbouwing). De prijs bedraagt minimum € 18.600 Ze moeten deel uitmaken van de overeenkomst tot eigendomsovergang (overeenkomsten waarbij de opdrachtgever reeds eigenaar is vallen dus niet onder het toepassingsgebied)
Art.7 Woningbouwwet: Verplichte vermeldingen: • •
•
• • • •
•
• • • •
Identiteit van de eigenaar. Gegevens i.v.m. bouwvergunning. In de praktijk wordt echter vaak een contract gesloten nog voor er een bouwvergunning is, in de overeenkomst moet dan een opschortende voorwaarde worden opgenomen, men kan niet verbonden zijn door het contract als men geen vergunning krijgt. Indien men geen bouwvergunning krijgt is er geen schadevergoeding verschuldigd aan de aannemer, wel voor de architect als die reeds plannen heeft getekend. Opschortende voorwaarde inzake toekenning van financiering (bouwonderneming kan aan bouwheer vragen om minstens bij twee kredietgevers een kredietaanvraag te doen en hiervan bewijs te vragen, indien hij dit niet doet begaat hij een contractuele wanprestatie). Bij appartementen: beschrijving van de privatieven en de gemeenschappelijke gedeelten. De prijs (vast of variabel). De prijs kan echter enkel variëren ingevolge loon- en materiaalkosten, de maximale prijsstijging is 80%. Opsomming gewestelijke overheidstegemoetkomingen Startdatum en uitvoeringstermijn. Meestal verbindt de onderneming zich er toe de werken te starten x aantal weken na het verkrijgen van de bouwvergunning en bewijs financiering. Wat de uitvoeringstermijn betreft worden dagen met “slecht weer” (vastgesteld door KMI) niet meegeteld. Schadevergoeding bij overschrijden van de termijn. Het bedrag van de vergoeding moet gelijk zijn aan de normale huurprijs van een onroerend goed dat vergelijkbaar is aan het onroerend goed dat u aan het bouwen bent. In de praktijk geven bouwondernemingen een lagere, maar realistische, vergoeding (men wil toch niet naar de rechter). Wijze van oplevering (goedkeuring van de werken). Erkenning van de kennisname van de gegevens. Vermelding van de sanctie: nietigheidssanctie bij miskenning artikelen 7 en 12 van de wet. De vermelding moet gebeuren in vette letters in een kader los van de tekst. Aanhechten van stukken (plannen, lastenboek,…)
Overeenkomsten die onder toepassing van de Woningbouwwet vallen, moeten voorzien in een oplevering in twee fasen: een voorlopige en een definitieve oplevering. Art.9 Woningbouwwet: Er dient verplicht een proefperiode van één jaar te liggen tussen de voorlopige en de definitieve oplevering. In beginsel impliceert de voorlopige oplevering de vaststelling dat de werkzaamheden voltooid zijn. De voorlopige oplevering heeft betrekking op zichtbare gebreken. Er wordt een p-v opgesteld dat zowel door de bouwheer als de aannemer wordt ondertekend, deze kan een aantal voorwaarden bevatten voor de aanvaarding van de oplevering. De definitieve oplevering geschiedt ten vroegste één jaar na de voorlopige oplevering (huis moet de 4 seizoenen meegemaakt hebben). De weigering om tot definitieve oplevering over te gaan, dient bij aangetekende brief ter kennis worden gebracht. Art.2, §1 Uitvoeringsbesluit Woningbouwwet: Zowel de voorlopige als de definitieve oplevering van de werken wordt slechts bewezen door een schriftelijke en tegensprekelijk tussen de partijen opgemaakte akte. In de praktijk gebeurt dit echter niet voor de definitieve oplevering.
Art.2, §2 Uitvoeringsbesluit Woningbouwwet: Vermoedens waarbij de bouwheer geacht wordt de oplevering te aanvaarden: •
•
De bouwheer wordt geacht de voorlopige oplevering te aanvaarden indien hij overgaat tot voorlopige bewoning, behoudens tegenbewijs (weerlegbaar vermoeden, vb. pv opgesteld waarin voorwaarden werden opgesomd). De bouwheer wordt geacht de voorlopige of definitieve oplevering te aanvaarden indien hij niet verschijnt op de datum waarop de oplevering diende te gebeuren (onweerlegbaar vermoeden).
Art.5 Woningbouwwet: De overgang van de eigendom geschiedt naarmate de bouwstoffen in de grond of in het gebouw worden geplaatst. Het risico gaat echter pas over bij de voorlopige oplevering (bescherming van de bouwheer, bij instorting draagt de bouwonderneming dus het risico). Art.12 Woningbouwwet en art.3-4 Uitvoeringsbesluit Woningbouwwet: Aannemers moeten een aantal waarborgen verstrekken voorafgaand aan de start van de werken: •
•
Erkende aannemers moeten een deposito storten bij de deposito- en consignatiekas ten belope van 5% van de overeengekomen prijs. Indien er vertraging is in de uitvoering van de werken, zal de bouwheer de mogelijkheid hebben de waarborg aan te spreken. De borgtocht wordt per helft vrijgemaakt: een helft bij de voorlopige oplevering, en een helft bij de definitieve oplevering. Niet erkende aannemers moeten een garantie verstrekken: hetzij een voltooiingswaarborg, hetzij een terugbetalingswaarborg. Een financiële instelling moet zich hoofdelijk borg stellen ten opzicht van de koper of de bouwheer om hetzij de sommen die nodig zijn voor de voltooiing van het gebouw voor te schieten (voltooiingswaarborg), hetzij die terug te betalen in geval van onvermogen van de verkoper of aannemer (terugbetalingswaarborg).
De keuze tussen voltooiings- of terugbetalingswaarborg geschiedt in alle vrijheid. Indien een aannemer slechts gedeeltelijk erkend is (vb. erkend voor metselwerken, maar niet voor elektriciteit), dan is het een niet erkende aannemer. Krachtens het Burgerlijk Wetboek zijn de architect en de aannemer gedurende 10 jaar aansprakelijk voor het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een gebouw door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond. Art.6 Woningbouwwet: Het toepassingsgebied van de tienjarige aansprakelijkheid wordt uitgebreid tot de verkoper van de in aanbouw zijnde woning die de voltooiingsverplichting op zich gaat nemen. De aansprakelijkheid wordt mee overgedragen ingeval van eigendomsoverdracht.
Art.10 Woningbouwwet: • • •
•
Men mag niets betalen voorafgaand aan het ondertekenen van de overeenkomst. Indien bij het afsluiten van de overeenkomst een voorschot of handgeld wordt betaald, mag het bedrag ervan niet hoger zijn dan 5% van de totale prijs. Bij het verlijden van de notariële akte kan betaling worden gevraagd van de grondprijs of de prijs van het onroerend goed, verhoogd met de prijs van de reeds uitgevoerde werkzaamheden. Een onafhankelijk architect zal moeten attesteren dat het bedrag in overeenstemming is met de prijs van de grond en de uitgevoerde werken. Na het verlijden van de notariële akte kan het saldo slecht bij gedeelten verschuldigd zijn naarmate de werken worden uitgevoerd (men mag maar betaling vragen voor reeds uitgevoerde werken).
Indien men vaststelt dat de werken niet goed zijn uitgevoerd, kan men gebruik maken van de ENAC. Elk beding in het contract dat de ENAC buiten spel zet is onrechtmatig (nietig beding). Art.13 Woningbouwwet: Bij miskenning van de artikeln 7 en 12 heeft de consument het recht de nietigheid van de overeenkomst in te roepen tot net voor de voorlopige oplevering. De nietigheid heeft het herstel tot de oorspronkelijke situatie tot gevolg. Dit impliceert niet dat de woning wordt afgebroken, de aannemer verliest louter de winst die hij zou gerealiseerd hebben. Zijn kosten worden wel vergoed.
7.
WMPC: begrippen
7.1 Personeel toepassingsgebied §1 Onderneming Art.1, 1° WMPC: Ondernemingen zijn alle natuurlijke personen en rechtspersonen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven, alsmede hun verenigingen. De rechtsvorm waarin de economische activiteit wordt verstrekt, is niet van belang, evenmin als de vraag of er al dan niet winst wordt nagestreefd. Wat wel vereist is, is dat de economische activiteit op duurzame wijze wordt verricht, namelijk binnen een zekere structuur en met regelmaat. Het economisch doel impliceert het verrichten van een economische activiteit. Dit moet ruim geïnterpreteerd worden en omvat elke commerciële, industriële en financiële activiteit. Wat de bepaling “alsmede hun verenigingen” betreft worden professionele verenigingen geviseerd die de belangen van hun leden behartigen. De overheid kan een onderneming zijn indien zij een commerciële, industriële of financiële activiteit uitoefent. Overheidsinstellingen zijn geen ondernemingen voor hun activiteiten die de loutere uitvoering zijn van hun wettelijke of reglementaire beschikkingen. Zo is de UGent geen onderneming bij het uitoefenen van haar taken van onderwijs, maar is ze dat wel bij het verlenen van maaltijden. Art.1, 2° WMPC: Een beoefenaar van een vrij beroep is elke onderneming die geen koopman is en die onderworpen is aan een bij wet opgericht tuchtorgaan. Art.3, §2 WMPC: De WMPC is niet van toepassing op kinesisten, tandartsen en beoefenaars van een vrij beroep. Volgens het Grondwettelijk Hof is de uitsluiting echter ongrondwettelijk wegens in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het was echter geen vernietigingsarrest, maar wel een prejudicieel arrest, waardoor de bepaling nog steeds bestaat. Sommigen stellen dat dit impliceert dat alle rechtbanken nu de bepalingen van de WMPC moeten toepassen op de beoefenaars van vrije beroepen. Anderen stellen dat dit niet kan omdat het arrest van het Grondwettelijk Hof een leemte doet ontstaan in de wet. Het Hof van Cassatie zegt hierover dat de rechter een leemte kan opvullen, maar enkel indien dit geen nieuwe belangenafweging vergt. Regels jegens consumenten die echter hun oorsprong vinden in de Europese Richtlijn kunnen wel van toepassing verklaard worden op beoefenaars van vrije beroepen op grond van de richtlijnconforme interpretatie.
Wat apothekers betreft moet gekeken worden of zij al dan niet hun verkoop beperken tot geneesmiddelen. Indien zij ook andere producten aanbieden dan zijn zij koopmannen en vallen zij onder het begrip onderneming. Doen zij dit niet dan vallen zij onder het begrip “beoefenaar van een vrij beroep”.
§2 Consument Art.1, 3° WMPC: Consumenten zijn natuurlijke personen die uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden op de markt gebrachte producten verwerft of gebruikt. Aangezien het enkel over natuurlijke personen gaat kan de overheid geen consument zijn. Hetzelfde geldt voor vzw’s. Om uit te maken of iemand al dan niet consument is dient men het bestemmingscriterium te hanteren. Men moet onderzoeken welke de bestemming is van de goederen of diensten die de consument zich aanschaft. Enkel indien de goederen of diensten uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden worden verworven, kan een persoon als consument worden beschouwd. Het Belgisch consumentenbegrip is zeer eng en de vraag rijst of dit in overeenstemming is met het Europees consumentenbegrip. In het Arrest Güber van het Hof van Justitie werd namelijk besloten dat een natuurlijke persoon als consument kan beschouwd worden indien bij gemengd gebruik het professioneel deel te verwaarlozen is (in casu wou een man het dak laten herstellen van zijn huis waar hij tevens zijn beroepsactiviteit uitoefende). Het Europees consumentenbegrip is dus iets ruimer. Opmerking: Bij consumentenkoop is slechts een overwegend privé-gebruik vereist om als consument te worden beschouwd. Een borg kan geen consument zijn bij de WMPC, aangezien hij niets verwerft of gebruikt. In het Europees consumentenbegrip is de consument iemand die handelt buiten zijn beroepsactiviteit, ongeacht welke handeling dit impliceert. Het Hof van Justitie heeft reeds in het verleden geoordeeld dat een borg consument is als zij een schuld gaat waarborgen die voor privédoeleinden is aangegaan.
7.2 Materieel toepassingsgebied §1 Goederen en producten Art.1, 4° WMPC: Producten zijn alle goederen en diensten, onroerende goederen, rechten en verplichtingen. Rechten en verplichtingen kunnen dus enkel onder de toepassing vallen van de regels inzake producten. Een licentieovereenkomst (software) valt enkel onder het begrip product, terwijl de software verkrijgen op een schijf een goed is. Er is dus een discrepantie, het valt af te wachten hoe dit opgelost wordt.
Art.1, 5° WMPC: Goederen zijn alle lichamelijke roerende zaken. Om uit te maken of een goed roerend of onroerend is, moet men zich plaatsen op het tijdstip van de levering.
§2 Diensten Art.1, 6° WMPC: Diensten zijn alle prestaties verricht door een onderneming in het kader van haar professionele activiteit of in uitvoering van haar statutair doel. → Zeer ruim omschreven, er is geen vereiste van een daad van koophandel of dat er winst wordt nagestreefd Art.1, 24° WMPC: De WMPC is ook van toepassing op financiële diensten. Art.3 WMPC: De WMPC is niet van toepassing op financiële instrumenten, maar de Koning kan wel een aantal regels van toepassing verklaren. De terminologie die in het KB ter uitvoering van de (toenmalige) WHPC gebruikt wordt, moet nu aangepast worden aan de terminologie van de WMPC (product in KB = goed in WMPC). Het onderscheid tussen financiële dienstverlening (integraal onderworpen aan WMPC) en financiële instrumenten, effecten en waarden (enkel onderworpen in de mate door het KB bepaald) is niet altijd even makkelijk. Zo is de rechtspraak van oordeel dat vermogensbeheer een financieel instrument is, terwijl de rechtsleer dit als een financiële dienst beschouwd. Men moet steeds een onderscheid maken tussen onroerende goederen zelf (die niet vaak onder de bepalingen vallen)en diensten die verstrekt worden m.b.t. een onroerend goed (vallen wel vaak onder de bepalingen). Wat vastgoedmakelaars betreft is er een apart KB die de consument extra rechten toekent bovenop de WMPC.
7.3 Territoriaal toepassingsgebied Sommige regels zijn van contractuele aard, terwijl andere regels van precontractuele aard zijn. Voor contractuele verbintenissen ligt de verwijzingsregel in het EVO-Verdrag (contracten gesloten voor 7 december 2009) of in de Rome I-Vo (contracten gesloten na 17 december 2009). Wanneer het gaat over de problematiek van de oneerlijke handelspraktijken, moet men kijken naar de verwijzingsregels inzake onrechtmatige daad. Dan moet men toepassing maken van het recht van het land waar de collectieve belangen van de consument worden geschaad.
8.
WMPC: onrechtmatige bedingen
8.1 Algemene voorwaarden Wanneer een consument het gebruik van een bepaald beding in de algemene voorwaarden wenst te betwisten, beschikt hij over twee mogelijkheden. Vooreerst kan hij argumenteren dat de algemene voorwaarden geen deel uitmaken van het contract (niet tegenwerpbaar). Ten tweede kan hij de onrechtmatigheid van het betrokken beding aanvoeren. Wat de tegenwerpbaarheid betreft kan men stellen dat de algemene voorwaarden deel uitmaken van het contract indien de consument voorafgaand aan het sluiten van het contract de redelijke mogelijkheid heeft verkregen om kennis te nemen van deze voorwaarden en deze voorwaarden stilzwijgend of uitdrukkelijk heeft aanvaard. Vb. een ondergrondse parking met een exoneratiebeding zal dit beding maar kunnen tegenwerpen aan de consument indien de consument hier vooraf kennis van had kunnen nemen (bord moet voor de ingang staan). Het is irrelevant of de consument daadwerkelijk kennis heeft genomen van de algemene voorwaarden, de redelijke mogelijkheid volstaat. Overhandiging is niet altijd vereist, aangezien dit niet altijd werkbaar is. De vermelding van de algemene voorwaarden op de website volstaat slechts indien het contract ook online gesloten wordt. De rechtspraak stelt evenwel de voorwaarde dat de algemene voorwaarden in één geheel te vinden zijn. Bij mondeling afgesloten contracten zal de consument meestal niet gebonden zijn door algemene voorwaarden. Indien de algemene voorwaarden zich bevinden op de achterkant van het contract, dan vereist dit een verwijzing. Er is steeds een goede leesbaarheid vereist. De bewijslast ligt bij de onderneming, want zij beroept zich op het beding. In de praktijk maken ondernemingen vaak gebruik van stijlclausules waarin men de consument laat verklaren dat hij een exemplaar van de contractuele voorwaarden heeft ontvangen of deze voorwaarden gelezen heeft en deze bovendien uitdrukkelijk aanvaard. De geldigheid van dergelijke clausules wordt in de rechtspraak veelal erkend. Een factuur situeert zich na de totstandkoming van het contract, eventuele bedingen op de factuur zijn dus niet tegenwerpbaar. Het stilzwijgen van de consument houdt geen aanvaarding in.
Het gemeen recht biedt nog enkel regels voor de algemene voorwaarden: • • •
Een eenzijdige wijziging van de contractvoorwaarden kan marginaal getoetst worden door de rechter. Men kan geen beroep doen op de goede trouw om een beding onrechtmatig te verklaren (derogerende werking van de goede trouw). De wijze waarop men een beding uitoefent kan in strijd zijn met de goede trouw (beperkende werking van de goede trouw).
8.2 Zwarte lijst van onrechtmatige bedingen Als de rechter vaststelt dat een bepaald beding een onrechtmatig beding is, dan moet hij het nietig verklaren (geen beoordelingsvrijheid). Art.74, 2° WMPC: Wat overeenkomsten van onbepaalde duur betreft, is het verboden te bepalen dat de prijs van de producten wordt vastgesteld op het ogenblik van de levering, alsook te bedingen dat de onderneming de prijs eenzijdig kan verhogen, tenzij wanneer er een voorafgaande kennisgeving gebeurt en de consument het recht heeft de overeenkomst zonder kosten of schadevergoeding te beëindigen. Art.74, 3° WMPC: Wat overeenkomsten van bepaalde duur betreft, is het verboden te bepalen dat de prijs van de producten wordt vastgesteld op het ogenblik van de levering, alsook te bedingen dat de onderneming de prijs eenzijdig kan verhogen. Zijn echter wel geoorloofd en geldig (in beide gevallen): • •
Bedingen van prijsindexering. Bedingen waarbij de onderneming zich het recht voorbehoudt de door of aan de consument te betalen rentevoet te wijzigen, indien zij hiervoor een geldige reden heeft (rekening houden met Wet Consumentenkrediet: lex specialis). Financiële instellingen ontwijken dit vaak door de consument hiervan op de hoogte te brengen via een uittreksel, de consument kan protesteren maar doet dit in de praktijk nooit.
Art.74, 4° WMPC: Het is de onderneming verboden zichzelf het recht te verlenen om de kenmerken van het te leveren product te wijzigen, indien de kenmerken wezenlijk zijn voor de consument, of voor het gebruik waartoe hij het product bestemt. Art.74, 5° WMPC: Het is de onderneming verboden een beding in te lassen die hem het recht verleent de leveringstermijn eenzijdig te bepalen of te wijzigen. Indien er geen leveringstermijn bepaald werd dan geldt de redelijke termijn.
Art.74, 10-11° WMPC: Het beding dat de onderneming toestaat de overeenkomst eenzijdig te beëindigen zonder schadeloosstelling voor de consument is onrechtmatig, behoudens overmacht. Het gaat hier om de beëindiging van het contract zonder dat er een partij zich schuldig maakt aan een wanprestatie (het gaat hier dus niet om ontbinding, noch over uitdrukkelijk ontbindende bedingen). Art.74, 9° WMPC: Bedingen die de consument ertoe verplichten zijn verbintenissen na te komen, terwijl de onderneming de hare niet is nagekomen, of in gebreke zou zijn deze na te komen zijn verboden (ENAC). Art.74, 17° WMPC: Het is verboden het bedrag vast te leggen van de vergoeding die de consument die zijn verplichtingen niet nakomt verschuldigd is, zonder in een gelijkwaardige vergoeding te voorzien ten laste van de onderneming. Deze bepaling voorziet in de verplichte wederkerigheid en gelijkwaardigheid (mathematische gelijkwaardigheid is niet vereist) van schadebedingen. Schadebedingen zijn forfaitaire vergoedingen voor wanneer de wederpartij een contractuele wanprestatie begaat. Verbrekingsbedingen daarentegen zijn forfaitaire vergoedingen voor wanneer de wederpartij een contract van bepaalde duur opzegt. Bij aanneming kan de consument steeds beëindigen voor zover hij de kosten van de aannemer betaalt en de gederfde winst zal vergoeden. Een beding dat de vergoeding zou begroten is een verbrekingsbeding. Men kan evenwel bedingen dat de consument niet het recht heeft de overeenkomst te beëindigen (bepaling is namelijk niet van dwingend recht). Bij koop is er geen verbrekingsrecht volgens het BW, het recht moet contractueel verleend worden. Een beding dat de consument een vergoeding oplegt bij het niet ophalen van het goed is een schadebeding. Art.74, 24° WMPC: Het is verboden om in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de consument, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die duidelijk niet evenredig zijn met het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden. In dit geval is het schadebeding nietig en zal de consument enkel nalatigheidsinterest verschuldigd zijn. Er moet nagegaan worden of de contractueel bedongen schadevergoeding klaarblijkelijk hoger is dan bij de sluiting van het contract voorzienbare schade (potentiële schade). Het onderscheid met art.1231 BW ligt in het feit dat bij toepassing van dit artikel de rechter zal overgaan tot een matiging (terwijl de WMPC voorziet in de nietigverklaring). DE WMPC kent echter voorrang als lex specialis. De artikelen 74, 17° en 74, 24° zijn niet van toepassing op verbrekingsbedingen, maar enkel op schadebedingen.
Art.74, 13° WMPC: Het is de onderneming verboden zich te ontslaan van haar aansprakelijkheid voor haar opzet, grove schuld of voor die van haar aangestelden of lasthebbers of, behoudens overmacht, voor het niet-uitvoeren van een verbintenis die één van de voornaamste prestaties van de overeenkomst vormt. Algemene exoneratiebedingen moeten geïnterpreteerd worden dat ze enkel een exoneratie omvatten voor de onderneming haar lichte fout. Derhalve zijn algemene exoneratiebedingen niet verboden. In het gemeen recht is het daarentegen wel mogelijk zich te exonereren voor de grove fout en het opzet van uitvoeringsagenten, de WMPC biedt dus een grotere bescherming voor de consument. Wat betreft de beperking van de aansprakelijkheid tot een bepaald bedrag moet verwezen worden naar artikel 74, 30° WMPC. Art.74, 25° WMPC: Bedingen die de wettelijke aansprakelijkheid van de onderneming uitsluit of beperkt bij overlijden of lichamelijk letsel van de consument ten gevolge van een doen of nalaten van de onderneming zijn verboden. Art.74, 30° WMPC: Het is verboden de wettelijke rechten van de consument op ongepaste wijze te beperken. Art.74, 19° WMPC: Het is verboden de overeenkomst van bepaalde duur voor de opeenvolgende levering van goederen voor een onredelijke termijn te verlengen, indien de consument niet tijdig opzegt. Art.82 WMPC: Een dienstenovereenkomst van bepaalde duur kan na haar stilzwijgende verlenging sowieso zonder kosten worden beëindigd. De beëindiging geschiedt kosteloos, na inachtneming van een opzegtermijn van maximum 2 maanden. Art.74, 20° WMPC: Bedingen die ertoe strekken een overeenkomst van bepaalde duur automatisch te verlengen bij het ontbreken van een tegengestelde kennisgeving van de consument, terwijl een al te ver van het einde van de overeenkomst verwijderde datum is vastgesteld als uiterste datum voor de kennisgeving van de wil van de consument om de overeenkomst niet te verlengen. Deze bepaling geldt voor alle producten. Art.74, 22° WMPC: Het is verboden om in geval van betwisting, de consument te doen afzien van elk middel van verhaal tegen de onderneming. Art.74, 23° WMPC: Bedingen die de onderneming toestaan haar vordering op de consument, op grond van een contractueel bedongen keuze van woonplaats, voor een andere rechter in te leiden dan de bevoegde rechter volgens het gerechtelijk wetboek zijn verboden. Arbitragebedingen: Europese richtlijn geeft dit als voorbeeld van een onrechtmatig beding, men kan dus stellen dat deze onrechtmatig zijn (richtlijnconforme interpretatie). Indien het arbitragebeding echter de consument de mogelijkheid geven om de zaak voor een normale rechtbank te brengen, dan is zij wel rechtmatig.
Art.74, 21° WMPC: Het is verboden de bewijsmiddelen waarop de consument een beroep kan doen, op ongeoorloofde wijze te beperken, alsook de consument een bewijslast op te leggen die normaliter op een andere partij bij de overeenkomst rust. Art.74, 26° WMPC: Het is verboden om op onweerlegbare wijze de instemming van de consument vast te stellen met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen voor het sluiten van de overeenkomst.
7.3 De open norm inzake onrechtmatige bedingen Art.2, 28° WMPC: Een onrechtmatig beding is een beding of een voorwaarde die alleen of in samenhang met één of meer bedingen of voorwaarden, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en de plichten van de partijen, ten nadele van de consument. Het beding of de voorwaarde kan schriftelijk of mondeling zijn en het is irrelevant of er al dan niet over onderhandeld is. Art.73 WMPC: De beoordeling van het onrechtmatig karakter heeft geen betrekking op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren producten of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk geformuleerd zijn. De algemene toetsingsnorm in de WMPC streeft naar de juridische gelijkheid, niet naar de feitelijke gelijkheid. Voor de beoordeling van het onrechtmatig karakter van een beding dienen alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking te worden genomen. In de rechtspraak is er een tendens om een gebrek aan wederkerigheid te sanctioneren. De rechter kan bij de beoordeling van het al dan niet bestaan van een kennelijk onevenwicht rekening houden met de vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid van het beding.
7.4 Interpretatie en sanctionering Art.40, §2 WMPC: In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing in het kader van een vordering tot staken Art.75, §1 WMPC: Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. De nietigheid blijft beperkt tot het beding, tenzij de overeenkomst zonder het beding niet verder kan bestaan. De nietigheid is in principe relatief, maar de rechter kan haar ambtshalve opwerpen.
9.
Verkoop buiten onderneming
9.1 Bescherming in de WMPC Art.58 WMPC: Toepassingsgebied: de verkopen van goederen en diensten tot stand gebracht door een onderneming: • • •
Ten huize van de consument. Tijdens een door of voor de onderneming buiten haar verkoopruimte georganiseerde excursie. Op salons, beurzen en tentoonstellingen.
Wat een verkoop op straat betreft kunnen de bepalingen inzake verkoop buiten onderneming in de WMPC niet toegepast worden. De Koning kan namelijk het toepassingsgebied uitbreiden wat erop wijst dat de lijst limitatief en niet indicatief is. Art.59 WMPC: Uitzonderingen op het toepassingsgebied: • • • • •
Voorafgaandelijk en uitdrukkelijk verzoek van de consument met de bedoeling te onderhandelen over de aankoop van een goed of een dienst. Verkopen op afstand (kennen een aparte regeling). Verkopen van verzekeringen. Overeenkomsten inzake consumentenkrediet …
De uitzondering van het voorafgaandelijk en uitdrukkelijk verzoek wordt strikt geïnterpreteerd. De vereisten van voorafgaandelijkheid en uitdrukkelijkheid zijn cumulatief. Een telefonisch akkoord volstaat evenmin. Stijlclausules worden evenwel wel aanvaard. Art.60 WMPC: Elke overeenkomst buiten onderneming moet het voorwerp uitmaken van een geschreven overeenkomst opgemaakt in zoveel exemplaren als er contracterende partijen met een onderscheiden belang zijn. Dit vereiste is geschreven op straffe van nietigheid. Eveneens op straffe van nietigheid moet de overeenkomst een herroepingsbeding bevatten. Het contract moet daarboven nog een aantal vermeldingen bevatten (niet op straffe van nietigheid). Er is discussie omtrent de aard van de nietigheid. De rechtsleer is van oordeel dat de nietigheid niet absoluut is, daar de bepalingen ertoe strekken hoofdzakelijk private belangen te beschermen. De consument heeft de mogelijkheid de nietigheid te bevestigen, al zal het bestaan van een dergelijke bevestiging niet vlug aanvaard worden. De loutere uitoefening van de overeenkomst bevestigt de nietigheid niet.
Art.61 WMPC: Overeenkomsten gesloten buiten de lokalen van de onderneming zijn slechts definitief na een termijn van zeven werkdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op die van de ondertekening van het contract. De consument dient daartoe gebruik te maken van een aangetekende brief. Er is echter een discussie of de vereiste van het aangetekend schrijven een geldigheids- dan wel een bewijsvereiste is. Het volstaat dat de consument de brief heeft verzonden binnen de termijn. Zaterdag is een werkdag, maar indien het eindpunt op een zaterdag ligt, dan wordt de termijn verlengd tot de daaropvolgende maandag. Art.63 WMPC: Indien de consument zijn aankoop herroept, kunnen hem daarvoor geen kosten worden aangerekend. De consument dient zijn herroeping niet te motiveren. Gedurende de bedenktermijn mag geen enkele levering van een dienst gebeuren. Indien men dit wel doet dan wordt dit gelijkgesteld met een afgedwongen aankoop (de consument moet de diensten dan niet betalen). De verkoper mag gedurende de bedenktermijn ook geen enkel voorschot of betaling van de consument eisen of aanvaarden. Op deze regel bestaat echter een uitzondering: op salons, tentoonstellingen en beurzen mag wel een voorschot of betaling geëist of aanvaard worden.
9.2 Reglementering ambulante handel Als ambulante activiteit wordt beschouwd elke verkoop, tekoopaanbieding of uitstalling met het oog op de verkoop aan de consument van producten (in deze wet lichamelijke roerende goederen!!!) en diensten door een handelaar buiten de vestigingen vermeld in zijn inschrijving in de KBO of door een persoon die niet over een dergelijke vestiging beschikt. Diensten in de zin van deze wet worden begrepen als daden van koophandel of ambachtsactiviteiten; een prestatie verleent door een vzw is volgens deze wet dus geen dienst. De verkoper moet aan de consument voorafgaand zijn machtiging om ambulante handel te voeren tonen. De verkoop is enkel toegelaten op openbare markten, op de openbare weg en gelijkgestelde plaatsen (vb. winkelgalerijen). De verkoop is ook toegelaten bij de consument thuis, voor zover deze activiteiten betrekking hebben op producten en diensten voor een totale waarde van minder dan € 250 per consument.De Koning kan uitzonderingen op dit bedrag vaststellen en heeft dit gedaan voor water, gas, elektriciteit, internet, televisie, huishoudtoestellen, huisinrichting en tuinaanleg. Er gelden dan wel bijkomende voorwaarden (schriftelijk contract, herroepingsrecht van 14 werkdagen).
10. Overeenkomsten op afstand 10.1 Inleiding I.v.m. overeenkomsten op afstand spelen drie categorieën regels: • • •
WMPC: Overeenkomsten op afstand betreffende goederen en diensten, uitgezonderd financiële diensten (Richtlijn 1997). WMPC: Overeenkomsten op afstand betreffende financiële diensten (Richtlijn 2002). Wet 2 augustus 2002: Overeenkomsten op afstand met beoefenaars van vrije beroepen (Richtlijn 1997).
De Richtlijn van 1997 is gebaseerd op minimale harmonisatie, terwijl de Richtlijn van 2002 gebaseerd is op maximale harmonisatie. Wat betreft de Richtlijn van 1997 gaat de Belgische regeling verder dan de Richtlijn. Er is echter een nieuwe Richtlijn gebaseerd op maximale harmonisatie, België zal dus zijn wetgeving moeten aanpassen.
10.2 Algemene regeling §1 Toepassingsgebied Art.2, 21° WMPC: Een overeenkomst op afstand is elke overeenkomst tussen een onderneming en een consument inzake goederen of diensten die wordt gesloten in het kader van een door de onderneming georganiseerd systeem voor verkoop van goederen of diensten op afstand waarbij, voor deze overeenkomst, uitsluitend gebruik gemaakt wordt van één of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst. De partijen mogen elkaar niet fysisch ontmoeten tot en met het sluiten van de overeenkomst. Er is een zekere duurzaamheid vereist (“ door de onderneming georganiseerd systeem”). Volgens het Duitse Bundesgerichtshof valt E-Bay onder het toepassingsgebied. Vertegenwoordigers mogen vereenzelvigd worden met de onderneming, zodat er geen overeenkomst op afstand is wanneer de consument één of meer vertegenwoordigers fysisch ontmoet heeft. Wat opeenvolgende verrichtingen betreft is er geen duidelijkheid. Vb. een contract met een boekenclub om elke maand online een bestelling te plaatsen is waarschijnlijk geen overeenkomst op afstand.
§2 Informatieplichten Art.45 WMPC: De onderneming moet bij het aanbod van een overeenkomst op afstand de consument ondubbelzinnig, op heldere en begrijpelijke wijze moet inlichten over de in de wet bepaalde informatie-elementen. Art.48, §2 WMPC: Indien een consument gebruik maakt van zijn herroepingsrecht, kunnen de kosten voor het terugzenden niet ten laste van de consument gelegd worden wanneer de onderneming niet voldaan heeft aan zijn informatieplicht. Art.47, §4 WMPC: Indien de onderneming de consument niet heeft ingelicht over de afwezigheid van een herroepingsrecht, dan verkrijgt de consument alsnog de mogelijkheid om de overeenkomst te herroepen, dit gedurende drie maanden. Deze sancties zijn echter slechts nuttig voor de consument die gebruik wil maken van zijn herroepingsrecht. In alle andere gevallen zal de consument zich moeten beroepen op het gemeen recht (art.1382 BW). Art.46, §1 WMPC: De consument moet schriftelijk of op een andere duurzame drager, die te zijner beschikking staat en voor hem toegankelijk is, de in de wet bepaalde informatie ontvangen. De consument moet de bevestiging ontvangen van de inlichtingen vermeld in art.45 WMPC, en in voorkomend geval de voorwaarden en uitoefeningswijze van het herroepingsrecht, evenals het volledige beding. Bij ontstentenis van een herroepingsbeding moet dit uitdrukkelijk worden meegedeeld. Het herroepingsbeding moet in een kader op de eerste pagina in vete letters zoals geformuleerd in de wet opgenomen worden. Dat de informatie schriftelijk of op een duurzame drager moet meegedeeld worden impliceert dat de informatie persoonlijk aan de consument moet gericht zijn en dat hij deze later nog kan raadplegen. Een website is in principe geen duurzame drager. Art.46, §1, 2° WMPC: Indien het herroepingsbeding niet aanwezig is terwijl de consument hierover beschikt ingevolge de wet, dan geldt de sanctie van de afgedwongen aankoop. Art.47, §2 WMPC: Wanneer de consument de door artikel 46, §1 WMPC bepaalde informatie niet ontvangt, zal de consument beschikken over een herroepingsrecht gedurende een termijn van 3 maanden. Probleem: Er wordt geen sanctie vermeld indien de afwezigheid van het herroepingsbeding niet vermeld wordt bij de bevestiging van de informatie. Indien de afwezigheid van het herroepingsbeding niet vermeld wordt bij het aanbod, dan is de herroepingstermijn van 3 maanden van toepassing. Er is discussie of deze herroepingstermijn van 3 maanden ook van toepassing is indien de afwezigheid van een herroepingsbeding niet vermeld wordt bij de bevestiging van de informatie. Verschil met verkopen buiten onderneming: de sanctie voor het niet vermelden van het herroepingsbeding is de nietigheid.
Art.46, §3 WMPC: Uitzonderingen. Het KB van 18 november 2002 heeft een tweede uitzondering op de informatieverplichting uit artikel 46 WMPC geformuleerd, het betreft overeenkomsten op afstand betreffende het verrichten van diensten van logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding. Volgens het Arrest Easycar valt het boeken van een huurwagen onder “vervoer” bij het KB en is er geen bevestiging van de informatie vereist.
§3 Herroepingsrecht Art.47, §1 WMPC: De consument moet gedurende tenminste 14 kalenderdagen gebruik kunnen maken van zijn herroepingsrecht. Wat goederen betreft, begint de termijn te lopen vanaf de dag na de levering van de goederen aan de consument. Wat diensten betreft, gaat de termijn in de dag na het sluiten van de overeenkomst of vanaf de dag waarop de verkoper aan zijn informatieplicht van artikel 46 WMPC heeft voldaan, indien dit later is. Dit mag echter niet tot gevolg hebben dat de consument over een termijn van meer dan 3 maanden vanaf de dag van het sluiten van de overeenkomst zou beschikken om de overeenkomst te herroepen. Art.47, §2 WMPC: Wanneer de herroepingstermijn van 3 maanden van toepassing is, begint deze te lopen vanaf de dag van levering aan de consument wat betreft de goederen. Wat diensten betreft begint de termijn te lopen vanaf de dag dat de overeenkomst werd afgesloten. De WMPC bevat geen vormvereisten ter uitoefening van het herroepingsrecht, maar een aangetekend schrijven is aanbevolen. De verkoper kan tijdens de bedenktermijn een betaling en/of een voorschot eisen van de consument (i.t.t. bij verkopen buiten onderneming). Dit verbod werd namelijk opgeheven na een arrest van het Hof van Justitie die dit een disproportionele beperking van vrij verkeer vond. Art.47, §3 WMPC: Wanneer de consument zijn herroepingsrecht uitoefent, dient de onderneming de reeds door de consument gestorte bedragen terug te betalen binnen de 30 dagen die volgen op de herroeping. De terugzendingskosten kunnen evenwel aan de consument worden aangerekend, tenzij de onderneming haar informatieverplichtingen niet is nagekomen. De kosten voor de heenzending blijven voor de onderneming, ook al wordt er herroepen (Arrest Heinrich Heine).
Art.47, §4 WMPC: Uitzonderingen waarvoor de consument niet over een herroepingsrecht beschikt: • • • • •
Op maat gemaakte goederen Dagbladen en tijdschriften Loterijbiljetten Computersoftware Instemming van de consument om tijdens de bedenktermijn een dienst te beginnen
Verder zijn er nog uitzonderingen vastgesteld bij KB van 18 november 2002 (zie supra).
§4 Uitvoering van de overeenkomst Art.48, §1 WMPC: De onderneming is verplicht om, behoudens andersluidende overeenkomst, de bestelling uit te voeren binnen de 30 dagen. Indien de onderneming de overeenkomst niet tijdig uitvoert, heeft de consument het recht de overeenkomst te ontbinden, tenzij andersluidende overeenkomst of in geval van overmacht.
10.3 Financiële diensten §1 Toepassingsgebied en begrippen Art.2, 24° WMPC: Een financiële dienst is iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen. Art.2, 26° WMPC: De aanbieder is iedere onderneming die optreedt als de contractuele verrichter van diensten op grond van een overeenkomst op afstand. Met aanbieder wordt de uiteindelijke contractpartner van de consument bedoeld. De notie onderneming is ruimer aangezien ze ook verwijst naar personen die optreden in naam van en/of voor rekening van de aanbieder. Onderneming behelst dus zowel de aanbieders als de tussenpersonen. Art.49 WMPC: In het geval waarin de overeenkomst een initieel akkoord omvat dat wordt gevolgd door opeenvolgende verrichtingen of een reeks in de tijd gespreide aparte verrichtingen van dezelfde aard, gelden de regels inzake overeenkomsten op afstand enkel voor het initieel akkoord. Het herroepingsrecht geldt dus enkel voor het initieel akkoord.
§2 Informatieplichten Art.50 WMPC: Te gelegener tijd, voordat de consument gebonden is door een overeenkomst, of door een aanbod, dient hij ondubbelzinnig, op heldere en begrijpelijke wijze en door elk middel dat aangepast is aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand te worden ingelicht over een aantal elementen. Er kunnen additionele informatieplichten in de nationale wetgeving zijn. Art.51 WMPC: Er geldt een soepelere regeling in geval van tekoopaanbieding via de telefoon. Art.52 WMPC: Te gelegener tijd, voordat de consument gebonden is door een overeenkomst op afstand of door een aanbod, stelt de onderneming de consument in kennis van alle contractvoorwaarden en bevestigt zij de informatie uit artikel 50 WMPC, op papier of op een andere voor de consument beschikbare en toegankelijke duurzame drager. → Verschil met algemene regeling: Bij de algemene regeling kan de bevestiging van de informatie geschieden na de totstandkoming van de dienstenovereenkomst (maar vooraleer de uitvoering ervan wordt begonnen). Art.55, §1 WMPC: De aanbieder is aansprakelijk ten aanzien van de consument voor de niet-naleving van de informatieverplichtingen. Art.55, §2 WMPC: Wanneer de informatieverplichtingen niet worden nageleefd, heeft de consument het recht de overeenkomst op te zeggen.
§3 Herroepingsrecht Art.53, §1 WMPC: De consument heeft het recht om binnen een termijn van 14 kalenderdagen zonder betaling van een boete en zonder motivering de overeenkomsten te herroepen. De termijn gaat in hetzij op de dag waarop de overeenkomst op afstand werd gesloten, hetzij op de dag waarop de consument de contractvoorwaarden en de in artikel 52 WMPC opgesomde informatie heeft ontvangen, indien dit later is. Op dit punt onderscheidt de bijzondere regeling inzake financiële diensten zich van de algemene regeling, waar de termijn pas begint te lopen de dag na het sluiten van het contract. Art.54, §1 WMPC: De consument die de overeenkomst herroept, zal moeten instaan voor de betaling van de financiële dienst die de aanbieder krachtens de overeenkomst op afstand effectief heeft geleverd. Art.53, §2 WMPC: Het herroepingsrecht vindt geen toepassing op: • • •
Hypothecaire kredietovereenkomsten Aankoop van financiële instrumenten die aan schommelingen onderhevig zijn buiten de wil Overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de consument door beide partijen volledig zijn uitgevoerd(↔ algemene regeling: begin van de overeenkomst volstaat)
10.4 Gemeenschappelijke bepalingen Art.56, §1 WMPC: De bewijslast rust bij de onderneming. Art.54, §4 WMPC: De verzending van goederen en titels die de diensten vertegenwoordigen gebeuren op risico van de onderneming. Wat betreft rechtskeuzebedingen geldt dezelfde regeling als die van de onrechtmatige bedingen.
11. Reclame en oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten 11.1 Reclame, marktpraktijken en handelspraktijken Art.2, 19° WMPC: Reclame is iedere (waarneembare) mededeling van een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks (vb. imago) ten doel heeft de verkoop van producten te bevorderen, ongeacht de plaats of de aangewende communicatiemiddelen. Het meedelen van een webadres kan reclame uitmaken (vb. als ze de naam van de onderneming of het merk bevat: www.colruyt.be). Een krantenartikel is reclame indien de onderneming meedeed aan het krantenartikel (vb. persconferentie). Indien de onderneming er niet bij betrokken was, is het geen reclame. Een metatag is een woord dat zoekmachines gebruiken om tot zoekresultaten te komen. Indien men de naam van een concurrent gebruikt als metatag dan houdt dit geen reclame in aangezien dit niet waarneembaar is. Een gesponsorde koppeling is reclame. Offertes i.v.m. een aanbesteding worden beschouwd als reclame ondanks de afwezigheid van een publiek karakter. Volgens het Hof van Cassatie is het publiek karakter van de mededeling geen vereiste. Art.2, 29° WMPC: Een handelspraktijk is iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een onderneming, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product.
11.2 Vergelijkende reclame §1 Begrip vergelijkende reclame Art.2, 20° WMPC: Vergelijkende reclame is elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. De Belgische rechtspraak beschouwt ondernemingen als concurrenten indien zij producten aanbieden die in de ogen van de consument waartoe de reclame zich richt, substitueerbaar zijn of in dezelfde behoefte voorzien of voor hetzelfde doel bestemd zijn. Dit criterium wordt ruim geïnterpreteerd.
Een beoefenaar van een vrij beroep kan een concurrent zijn (vb. incasso-bureaus vs. gerechtsdeurwaarders. Boekenhandel De Slegte hanteert een “van-prijs” en een “nu-prijs”, volgens het Hof van Cassatie is dit vergelijkende reclame, want het volstaat dat men een groep concurrenten kan identificeren; zelfs al ziet de consument dit niet. Het is niet vereist dat er een vergelijking is, de impliciete vernoeming van een concurrent is voldoende. Twee artikelen inzake vergelijkende reclame: • •
Art.19 WMPC inzake concurrenten Art. 96, 3° WMPC inzake niet-concurrenten
§2 Voorwaarden voor geoorloofde vergelijkende reclame Art.19, §1 WMPC: Vergelijkende reclame is geoorloofd wanneer ze: •
Niet misleidend is.
Er wordt verwezen naar de misleidende handelspraktijken jegens consumenten.
•
Goederen of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd.
•
Op objectieve wijze één of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken met elkaar vergelijkt.
De vergelijking moet op objectieve wijze gebeuren, volgens het Hof van Justitie impliceert dit dat de adverteerder geen subjectief oordeel mag vellen over de vergelijking. Wat smaak betreft (een subjectief element) is het geoorloofd te vergelijken, wanneer dit gebeurd door een onafhankelijke instantie. Het moet gaan om wezenlijke kenmerken, de reclame moet betrekking hebben op een kenmerk dat de consument aanzet tot het aankopen. Wat de voorwaarde van dezelfde behoeften betreft heeft het Hof van Justitie geoordeeld (Zaak Colruyt vs. Lidl) dat huismerken van een supermarkt moeten vergeleken worden met de huismerken van andere supermarkten en dat de vergelijking moet gebeuren met dezelfde hoeveelheden. De bestemmeling van de reclame moet zelf kunnen overgaan tot controle. Het is bij ingewikkelde gevallen evenwel voldoende dat een expert het kan controleren.
In het Toshiba-arrest oordeelde het Hof van Justitie dat refererende reclame onder vergelijkende reclame valt. Een vergelijking is dus niet noodzakelijk, het louter noemen van een concurrent is voldoende. In het artikel wordt de prijs uitdrukkelijk als een mogelijk relevant, essentieel en controleerbaar kenmerk. De vergelijking die zich beperkt tot de prijs is toegestaan, voorzover dit niet misleidend is. De adverteerder moet evenwel rekening houden met eventuele aanpassingen van de prijzen. Er is geen limiet op het aantal prijsvergelijkingen die men mag doen. Men mag kiezen of men het gemiddeld prijsverschil of het hoogste prijsverschil kiest als uitkomst van de vergelijking, maar men mag er geen algemene gevolgtrekking aan koppelen.
•
Er niet toe leidt dat onder ondernemingen de adverteerder met een concurrent, de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent worden verward.
•
Niet de goede naam schaadt en zich niet kleinerend uitlaat.
Het misleidend of kleinerend karakter moet beoordeeld worden vanuit het standpunt van de bestemmeling van de reclame en niet van de concurrent. Het volstaat niet dat de concurrent als verliezer uit de reclame komt. Het louter meedelen van een rechterlijke beslissing waardoor een concurrent werd veroordeeld is op zich geen afbrekende reclame indien dit objectief gebeurt en op een serene manier. Indien de procedure echter nog aan te gang is dan moet dit voldoende duidelijk worden gemaakt.
•
Voor goederen met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking heeft op goederen met dezelfde benaming.
•
Geen oneerlijk voordeel oplevert.
•
Goederen of diensten niet voorstelt als een imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd handelsmark of beschermde handelsnaam.
11.3 Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten §1 Structuur van de regeling De regeling voorziet in een cascaderegeling: 1) Zwarte lijsten van verboden misleidende en agressieve handelspraktijken (absoluut verbod). 2) Open normen die misleidende en agressieve handelspraktijken verbieden. 3) Overkoepelende norm die andere oneerlijke handelspraktijken verbiedt.
§2 De zwarte lijsten De gedragingen die overeenstemmen met een praktijk in de zwarte lijsten zijn per se verboden. Misleidende handelspraktijken Art.91 WMPC: Misleidende handelspraktijken Voor deze handelspraktijken is geen bewijs noodzakelijk van beïnvloeding van de aankoopbeslissing van de consument (onweerlegbaar vermoeden). Bedrieglijk beweren: Men moet in dit geval evenwel aantonen dat de bewering onjuist. Bedrog en/of kwade trouw zijn echter niet vereist. Opsomming van de misleidende handelspraktijken: • •
• • • • •
Beweren dat de consument bepaalde gedragscodes heeft ondertekend, terwijl dit niet zo is. Lokvogelreclame, deze bepaling moet echter met artikel 37 WMPC cumulatief worden toegepast worden. Dit artikel legt aan ondernemingen die buiten hun verkoopinrichting reclame maken en niet over voldoende voorrad beschikken om aan de vraag te voldoen, de verplichting op om aan de consument een titel te geven die recht geeft op de aankoop van het betrokken goed. Het naleven van artikel 37 WMPC zorgt er niet voor dat de handelspraktijk niet misleidend is. Bait & switch praktijken: Producten tegen een genoemde prijs aanbieden met de bedoeling een ander product aan te prijzen. Beschikbaarheid. Dienst na verkoop. Redactionele reclame (vb. publi-reportage). Wettelijke rechten voorstellen als onderscheiden kenmerken.
Agressieve handelspraktijken Art.94 WMPC: Agressieve handelspraktijken Voor deze handelspraktijken is geen bewijs noodzakelijk van beïnvloeding van de aankoopbeslissing van de consument (onweerlegbaar vermoeden). Het bewijs dat de praktijk zich echter effectief heeft voorgedaan is niet altijd evident. Opsomming agressieve handelspraktijken: • • • • • • •
Verbod om het pand te verlaten. Consument thuis bezoeken. Hardnekkig aandringen via telefoon, fax,… Reclame gericht aan kinderen. Meedelen dat de bestaansmiddelen van de onderneming in het gedrang komen. Bedrieglijk de indruk wekken dat de consument al een prijs heeft gewonnen. Ongevraagd toezenden (in combinatie met art.41 WMPC)
§3 Open norm Art.88 WMPC: Als misleidend wordt beschouwd elke handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van één of meer elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het vermelden dat er geen koolzuur zit in een bepaald fruitsap (juiste informatie) is misleidend, want dit wekt de indruk dat koolzuur ongezond is, wat niet het geval is. Art.90, §1 WMPC: Als misleidende omissie wordt beschouwd elke handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Wat de vereiste van essentiële informatie betreft moet men een onderscheid maken of de reclame een uitnodiging tot aankoop (zie art.2, 33° WMPC) is of niet. Indien dit het geval is dan bepaald art.90, §4 WMPC wat de essentiële informatie is. Indien het geen uitnodiging tot aankoop betreft dan bepaalt de rechter wat de essentiële informatie is. Art.90, §3 WMPC: Indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, wordt bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten met deze beperkingen rekening gehouden, alsook met de maatregelen die de onderneming genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking te stellen van de consument.
De verschillende distributiekanalen worden elk apart beoordeeld wat betreft onjuiste informatie. Men kan bij onvolledige informatie in een radiospot verwijzen naar de website waar de informatie wel volledig is. De Belgische rechtspraak is echter streng en aanvaardt dit alleen indien het echt onmogelijk is om alle essentiële informatie te geven. Art.41 WMPC: Sanctionering: • •
Ongevraagde levering: sanctie van de afgedwongen aankoop (consument moet niet betalen en moet niets teruggeven). Wat betreft de schending van andere bepalingen inzake oneerlijke handelspraktijken geldt ook de sanctie van de afgedwongen aankoop, maar bij sommige oneerlijke handelspraktijken kan en bij andere moet de rechter deze sanctie toepassen.
In beide gevallen moet de overeenkomst gesloten zijn ingevolge een oneerlijke handelspraktijk (er moet een causaal verband zijn). Er bestaat hieromtrent discussie in de rechtsleer. Bepaalde auteurs zijn van mening dat er een wilsgebrek vereist is, terwijl andere auteurs opteren voor de vereiste van de loutere beïnvloeding van de beslissing. Er is ook discussie omtrent wie de bewijslast draagt wat betreft het causaal verband, de consument of de onderneming. De zwarte lijst en de open norm worden ook strafrechtelijk gesanctioneerd.
11.4 Ongewenste communicaties Art.100 WMPC: Verbod van bepaalde communicatietechnieken (vb. per e-mail) ten aanzien van natuurlijke personen, tenzij mits toestemming. Wat rechtspersonen betreft mag men reclame sturen naar algemene e-mailadressen.
12. Informatie aan de consument Art.4 WMPC: Een onderneming is verplicht om uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst de consument behoorlijke en nuttige informatie te geven omtrent: • •
De belangrijkste kenmerken van het product (voor de gemiddelde consument) De verkoopsvoorwaarden (indien de omstandigheden dit vereisten, moet de onderneming de draagwijdte van een contractueel beding aan de consument uitleggen).
De onderneming moet de consument niet informeren omtrent de rechten en plichten die hij heeft ingevolge de wet. In de rechtspraak worden verschillende sancties toegepast op de schending van artikel 4 WMPC zoals schadevergoeding of nietigheid. De omvang van de informatieplicht behelst de door de consument uitgedrukte behoefte aan informatie en het door de consument medegedeelde of redelijk voorzienbare gebruik. De wet geeft geen vereiste op welke wijze de informatie verstrekt moet worden, maar de onderneming moet kunnen bewijzen dat ze de informatie verstrekt heeft. Het is de contractant die de informatie moet voorzien. Art.10 WMPC: De etikettering, gebruiksaanwijzingen en garantiebewijzen moeten opgesteld zijn in een voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal, gelet op het taalgebied waar de goederen of diensten worden aangeboden. Dit artikel bepaald in welke taal de door artikel 4 voorgeschreven informatie verstrekt moet worden. Symbolen, tekening en pictogrammen kunnen voldoende zijn. Vroeger werd gesteld dat de etikettering moet gebeuren in de taal van het taalgebied waar zij op de markt wordt gebracht. Volgens het Hof van Justitie was dit echter een inperking van de vrije markt op een disproportionele manier. Daarom werd de bepaling gewijzigd naar “een voor de gemiddelde consument begrijpelijke taal”. De gemiddelde consument wordt geacht een basis Engels te kennen.
13. Prijsaanduiding Art.5, §1 WMPC: Elke onderneming die aan de consument goederen te koop aanbiedt, moet de prijs daarvan schriftelijk en ondubbelzinnig aanduiden. Deze verplichting geldt niet alleen bij de tekoopaanbieding van goederen, maar eveneens voor elke onderneming die aan de consument homogene diensten aanbiedt. Dit artikel geldt niet bij openbare verkoop. Een elektronische prijs wordt geacht een schriftelijke prijs te zijn. De prijs moet ondubbelzinnig zijn in hoofde van de gemiddelde consument. Indien er een verschil is tussen de in de winkel vermelde prijs en de aangerekende prijs dan heeft de consument recht op de laagste prijs. Een prijslijst op de toonbank volstaat niet. Men kan van de consument vragen de prijs zelf te berekenen, maar men moet de berekening wel uitleggen (vb. reisbrochures). Art.6 WMPC: De aangeduide prijs moet de door de consument te betalen totale prijs zijn. De totale prijs omvat naast de btw en alle andere kosten, ook de kosten van de diensten die door de consument verplicht moeten worden bijbetaald. Dit artikel geldt voor alle goederen en diensten. Taksen die niet via de onderneming betaald worden moeten niet in de prijs opgenomen worden Dossierkosten moeten in de prijs begrepen worden indien ze onvermijdbaar zijn. Luchthaventaksen moeten in de prijs begrepen zijn, aangezien ze onvermijdbaar zijn. Taksen die ter plaatse betaalbaar zijn moeten niet in de prijs worden opgenomen, maar de consument moet hieromtrent wel voorgelicht worden. Er gelden een aantal bijzondere regels, vastgesteld bij KB: • •
Aparte regeling voor homogene financiële diensten, juwelen, kunstvoorwerpen,… KB betreffende de prijsaanduiding van producten (lichamelijk roerende goederen!!!!, dateert van voor WMPC) en diensten en de bestelbon.
Voor niet-homogene diensten is het bestek verbindend voor de onderneming wat de prijs betreft.