I
n het vorige nummer van de Gavergids (winter 2004) reproduceerden we een artikel uit het zesde jaarboek van de heemkundige kring de Gaverstreke (1978) van de hand van Etienne Ducatteeuw en Michel Debrouwere, over de pelgrimstocht die Desselgemnaar Joseph de Coster in 1749 maakte naar Rome. Het artikel was gebaseerd op een opstel van Kortrijkenaar Theodoor Sevens, waarin hij verslag deed van wat hij gelezen had in het reisjournaal van Joseph de Coster. Het originele manuscript was in handen van de Brusselse ingenieur Paul de Coster (naamgenoot maar geen afstammeling). In 1980 kregen Ducatteeuw en Debrouwere via een overlijdensbericht en na wat speurwerk het manuscript in handen en besloten ze het verhaal van Joseph de Costers pelgrimstocht opnieuw te publiceren in de Gaverstreke, dit keer integraal, rijkelijk geïllustreerd met citaten en uitgebreid toegelicht met voetnoten. Het verhaal werd opgesplitst in drie artikels, die verschenen in de jaarboeken van 1986, 1987 en 1988. Omdat het reisverhaal van Jozef de Coster zo uniek is, en door Debrouwere en Ducatteeuw zo helder en creatief werd heruitgegeven, verdient de reeks bijna 20 jaar na datum zeker opnieuw gepubliceerd te worden. De Gavergids doet dit in 8 afleveringen, verspreid over 2 jaargangen. We volgen de Costers reisweg van Desselgem via Keulen, Bazel, Milaan, Loreto, Rome, Turijn en Dijon terug naar Desselgem. In dit nummer vallen we meteen met de deur in huis, met de eerste bladzijde van de Costers dagboek, en het verslag van de eerste etappe van de voetreis, van Desselgem naar Keulen. De inleiding van Ducatteeuw en Debrouwere is weggelaten en de belangrijkste voetnoten zijn verwerkt in de tekst zelf.
fragment van de eerste bladzijde van de Costers manuscript
de Gavergids 2005 / 1
11
Inleiding Beminde Lezer, Daar ik nu het geluck gehadt hebbe van eenige steden ende landen te door reijsen, om soo mijne pilgrimagie te doen naer de stadt Roomen ende Lorette, heb ik niet nagelaten mijne reis te beschrijven volghens mijn cranck vermogen. Daar ik als arme pelgrim door die landen getrokken ben, heb ik evenwel de tijd niet gehad om alles te kunnen bezichtigen, iets wat andere schrijvers wél konden. Ik zal echter trachten aen een ieders curieusheijt te voldoen. Ik moet Ulieden ook waarschuwen dat ik, inzake afstanden, de mijlen aangeef zoals ze gelden in elk land waar we doorgetrokken zijn. Zo hebben we uren in Vlaanderen en Brabant en Duitse landmijlen die overeenstemmen met de onze. De Italiaanse mijlen verschillen van de onze, want men moet ... (gescheurd) ... Italiaanse mijlen hebben. In Piemont heeft men twee mijlen voor één van onze uren of mijlen. Met de Franse mijlen reken ik zoals met de onze, omdat ik er geen groot verschil in vind en men zich daarnaar kan richten. Met dese occasie sijnder veel die mij gevraeght hebben waerom ik dese pilgrimagie gedaen hebbe. Ze vroegen me of het misschien een belofte gold. Hierop antwoord ik: neen. Er wordt nochtans met verwonderijnghe onder de gemeenten daerover gesproken. Ik heb evenwel vanaf mijn kinderjaren over die reis horen spreken. Ze is van alsdan in mijne genegenheijt geweest soo dat ick daertoe grooten lust gekregen hadde. Ik begon erover te spreken en heb alsoo occasie gevonden van eenen goeden compagnon. Ik kreeg oorlof van mijn vader en ben met mijn compagnon vertrokken op 6 mei 1749 en sijn met Godts hulpe t'saemen wederom in goede gesontheijt gearriveert op den ... (niet ingevuld) van het voorzegde jaar. We zijn gedurende zes maanden en zeven dagen op reis geweest. Hoe dat ik van jongsaf genegen was tot reizen, 'k en kan het iedereen nochtans niet wel doen pei(n)zen, hoe dat ik nooit had rust voor dat ik had gedaan. en mij op reis gesteld naar Rome toe te gaan. Vermits ik dagenlang niets anders ging dan al dromen van in mijn levenstijd te mogen gaan naar Rome, waar menig christen mens als martelaren stierven in keizer Nero's tijd en daar het leven dierven voor 't christen waar geloof, die met oprechte zinnen, met een gemorzeld hart, God kwamen te beminnen. Ook naar Loretten toe van jongs mijn zinnen waren.
Van deze pelgrimsreis mij geenszins konden sparen, daar altijd meer en meer hierop mijn zinnen lagen, zodat ik op het laatst mijn vader ging af vragen om oorlof van hem om die reis aan te gaan en met droefheid aan mij oorlof heeft toegestaan. En stelde mij op reis met mijnen reisgezelle al op de zesde mei, welk jaar dan was ten telle sedert de blijde komst van de Verlosser teer zeventienhonderd jaren negenenveertig meer, En zijn op reis geweest zes maanden en zeven dagen, als wij met d'hulpe Gods ons vaderland weer zagen.
REIJSE OFTE PILGRIMAGIE GEDAEN ENDE BESCHREVEN DOOR JOSEPH DE COSTER TOT DESSELGHEM DAT TEN JAERE ENDE SOMMER SAISOENE 1749 GoDt geve pILgers hIer aL Voorspoet oVer hUnne reYse Want sIJ Veel LIJDens VInDen
de Gavergids 2005 / 1
12
Van Desselgem naar Keulen Int jaer naer de gheboorte ons Saligmakers Jesu Christi seventhien hondert negen en veertigh, toen ik eenentwintig jaar geworden was, ben ik met mijn compagnon Jacob Jacques vertrokken om onze pelgrimage te doen. Het was op de zesde mei, een dinsdag, om ongeveer negen uur 's morgens. Na afscheid genomen te hebben van onze ouders en vrienden, zijn we naar Sint-Eloois-Vijve gegaan om den adieu te seggen aan onze kennissen en aan de koster van het voornoemde Vijve, die ons braef beschonck en gaf ons noch eenen reijspennijnck. Hij wenste ons verder veel goeds op onze reis. Tegen de avond zijn we ghecommen in de stadt Audenaerde al waer wij begonnen den aermen pilgrim te spelen om het zo gewend te raken de mensen aalmoezen te vragen. We zouden ons dan te beter kunnen behelpen als dat nodig werd. Oudenaarde is noch eene redelijcke stadt gelegen in Vlaenderen op de riviere de Schelde. Het ligt vier uur van onze parochie af. De Francoisen hebben eenige fortressen gedemoellieert van dese stadt int jaer 1745. (tijdens de Oostenrijkse Successie-oorlog van 1740-1748)
de Gavergids 2005 / 1
13
We gingen alhier in het klooster van de Recoletten een aalmoes vragen. Daar gaven sij ons wel te drijncken, maar toen ze onze brieven (aanbevelingsbrieven, waarschijnlijk van de pastoor van Desselgem en misschien ook van de abt van de Gentse Sint-Pietersabdij) gezien hadden, raadden ze ons aan maar liever weer naar huis te gaan. We dankten hen en gingen logeren voor de eerste mael in eene schuere, ten huijse van eenen stooker buijten de Caerpoorte, waar we een goed onderkomen vonden. 's Anderendaags, de 7de mei, zijn we gegaan op den Keerselaer bergh ongeveer een half uur van de voornoemde stad verwijderd. Daar staat een kerkje waar wij mis hoorden. Een heer zou het gebouwd hebben ter ere van de Moeder Gods. Men zegt dat hier eene coquedrille (krokodil of draak) woonde onder eenen boom daer den selven voorbij wilde passeren. De heer beloofde dat hij deze kerk zou bouwen conde hij dese beeste ter doodt bringen. Hij reed voorbij het hol daer de beeste vreeselijck al gaepen uijt quam om hem te verslinden en schoot die met eene pistole in de kele soo dat sij doodt bleef. Het vel van het beest werd opgevuld en hangt nu nog in de kerk, aan een ijzeren ketting. Ik vermoed dat dit beest wel zeven voet (1 voet = ca. 30 cm) lang was. In de muur van de kerk, op de oostkant en dicht bij de grond, zit een venster. Naar men zegt zou daar de boom gestaan hebben waaronder deze coquedrille woonde. We zijn dan nog gepasseerd door een stedeken genaemt Geeraertsberghe gelegen tegen eenen bergh genamt den Houden bergh (de Oudenberg). Het ligt in Vlaanderen, aan de Dender, vijf mijl of uur van Oudenaarde af. Dit stadje is niet versterkt, maar het heeft wel vesten gehad vroeger. Die zijn nu echter vervallen. In dit stedeken sagen wij het hout saeggen met eenen watermolen. Dat gaat zeer snel. De zaag blijft altijd op dezelfde plaats, maer t hout wordt door eenige instrumenten van den molen toegehaelt. We trokken ook over de genoemde berg en gingen dan overnachten op ongeveer een half uur van het gezegde stadje. Daar ook waren we goed gelogeerd. De 8ste mei passeerden wij over eene plaetse genaemt Gallemaerde (Galmaarden). Ze ligt op ongeveer anderhalf uur ten zuidwesten van Geraardsbergen. Tussen 6 en 7 mei had daar zo een verschrikkelijke brand gewoed dat er op den tijdt van eene ure elf huijsen sijn tot asschen verbrandt. Er woonden daar dertien huisgezinnen en ze konden zo goed als niets redden. Daer is oock een kindt in verbrandt van sesthien a seventhien jaer soo dat sij maer het geraemte gevonden hebben. Er zijn ook acht koebeesten en een varken in de brand gebleven, soo dat het geheel droevigh is geweest. We overnachten nabij Halle, op een pachthof buiten de Brusselse Poort. Halle is een cleijne stadt gelegen in Henegauw (Halle maakte toen nog deel uit van het graafschap Henegouwen.). Het ligt in een vallei, op omtrent zes mijl van Geraardsbergen. In de kerk van deze stad staat een mirakuleus beeld van Onze-Lieve-Vrouw, waartoe veel mensen hun toevlucht nemen. Op vrijdag 9 mei sijn wij gegaen in de stadt in de kercke van Onse Lieve Vrauwe om haer te groeten ende te bidden dat sij ons soude bewaeren ende beschermen van ongelucken over onse reijse. We deden hier onze devotie. In het koor, bij het voornoemde beeld, telde ik eenendertig zilveren lampen. Binnen in de kerk, aan de grote deur, hebben wij geteld tot twee- en dertigh canonballen die men segt geschoten geweest te sijn van ongoddelijck volck naer dit bildt sonder dat het selve geschonden is geweest ofte gehindert.
de Gavergids 2005 / 1
14
Van daar zijn we vertrokken naar Brussel. In dit land dragen de meeste vrouwen blauwe ende witte doecken op hun hooft om hun soo van de sonne te bevrijden. Brussel is een mooie grote stad, gelegen op ongeveer 3 uur van Halle. Het is de hooftstadt van Brabandt en is oock noch sterck van vesten (versterkte vestingen). Toen we aan de stadspoort kwamen, moesten we onze pas tonen. Daarop werden we naar de hoofdwacht geleid, waar we die pas moesten achterlaten terwijl wij eenige affairen deden in de stadt. Toen we daarna op de hoofdwacht onze pas gingen terughalen, deed men ons door een soldaat langs de Leuvense Poort de poort die we nodig hadden - buiten de stad leiden. Daer den soldaet ons pas wederom gaf, soo dat wij geenen tijdt in dese stadt verbleven hebben. (Veel steden wilden geen bedelende pelgrims binnen de muren.) Bij het naar buiten gaan, zagen wij, nog binnen de stad, een plaats waar veel bomen stonden en waar wij veel tamme herten zagen lopen. We overnachtten op een halve mijl buiten de stad. De 10de mei zijn we in ons logies tussen Brussel en Leuven gebleven, omdat mijnen compagnon te groote pijne in sijne voeten hadde waer op groote blaeren saeten. De 11de mei, een zondag, kwamen we aan in de stad Leuven en hoorden mis in de Sint-Pieterskerk. Leuven is noch een redelijck stedeken en heeft een schoon stadthuijs en is gelegen in eene valleije in Brabant, vier uren van Brussel. We kregen hier goed te eten en te drinken in het Recolettenklooster, met daarbij nog een mooi stuk vlees voor onderweg. We trokken dan nog door de stad Tienen. Dese stadt en is niet sterck bewoont maer heeft veel differente cloosters. Ze is gelegen in Brabant, op vier uur van Leuven. Van de armenmeester van deze stad kregen we elk eenen stuijver passade. We gingen overnachten buiten de Maastrichtse Poort. 's Anderendaags gingen we de stad opnieuw binnen en gingen mis horen in het klooster van de Witte Vrouwen. We zijn dan gepasseert door eene stadt genaemt St. Ruijen. Dese stadt is gelegen in 't landt van Luijck (Sint-Truiden in het prinsbisdom Luik). Ze ligt drie uur van Tienen af en de lieden waeren noch milde tot den aermen. 's Avonds verbleven we op ongeveer een halve mijl buiten deze stad. De 13de mei trokken we door een slecht stedeken genaemt Borgloon gelegen in Luijck, 2 uren van St. Ruijen. Deze dag gingen we voorbij een mooi kasteel in de omgeving van de stad Tongeren, waer wij saegen eenen steenen muer gemetst in 't viercante al toe. Binnen deze omheining bespeurden we geen ander cieraet als landt ende bosch van grof hout, te weten boomen bijnaer den eenen tegen den anderen. In die bomen zaten veel kraaienesten. Vandaar de naam den Craeijenhof. Toen we alover een hoogte langs dit bos voorbijtrokken, konden wij malkander qualijck hooren spreken van het geschreij der craeijen die daer menigvuldigh waeren. We kwamen ook door de stad Tongeren, gelegen in Luik, op ongeveer twee uur van Borgloon. We brachten de nacht door op de parochie Herderen, op twee uur van Tongeren. We hadden er een goed onderkomen. Hier heeft het geallieert leger gecampeert geweest int jaer 1746 (het leger van Engelsen en Oostenrijkers dat de Fransen bevocht). In de jaren 1747 en 1748 waren het de Fransen die er zwaar gefourageerd (voedsel opeisen voor de soldaten en voer voor de paarden) ende de daecken vande huijsen ende de stallijnghen afghetrocken hebben, oock de deuren ende vensters van huijsen ende stallijnghen. Het Land van Luik heeft veel te lijden gehad. In dit land maakt het merendeel der lieden vuur "met torf ende oeillie (turf en olie), met een weinig hout daarbij. Hun haarden zijn gemaakt zoals een komfoor, met een ijzeren tralie ervoor geplaatst omdat den torf daer soude in blijven. Ze hebben hier ook ijzeren potten die zo groot zijn als gaarketels. Dit Land van Luik bestaat voor het grootste deel uit velden, zodat er weinig hout gevonden wordt. De huizen staan allemaal bij de kerk, zowel op de parochies als op de dorpen, soo dat men somwijlen al verre gaet sonder huijsen te passeren. In dit land gaat het mansvolk al gekleedt met een blauw overstropsel boven hunne kleederen.
de Gavergids 2005 / 1
15
Op de 14de meidag stapten we op door het cafveldt waar, in het jaar 1748, de slag bij Maastricht geleverd werd. Hier zijn toen ook enkele parochies platgebrand. We kwamen dan bij Maastricht, al waer wij nevens de stadt sagen den St. Pieters bergh die dient voor eene stercke fortresse voor dese stadt. Men zegt immers dat deze berg over een afstand van wel drie mijlen ondermijnd is. Maastricht is een grote versterkte stad, gelegen aan de rivier de Maas, t'welcke een sterck stroomende waeter is. Door dit water wordt de stad in twee delen gescheiden. Het ene is Luiks en het andere Hollands. Maastricht ligt vier uren van Tongeren af. Toen we aan de poorten kwamen, werden we ook hier naar de hoofdwacht geleid, maar ze lieten ons zonder begeleider verder gaan. In deze stad, in het klooster van de Witte vrouwen, sagen wij een miraculeus crucifick het welcke gegroeijt is van eene note die eenen pilgrim heeft medeghebracht van Jerusalem. Hij gaf die noot aan een van zijn kinderen en die plantte ze in een hof op de parochie Rumst bij Maastricht. Daaruit groeide een boom ende dan van den donder dit bildt daer uijt geslegen is geweest. Toen we de stad verlieten, zagen we een plaats daer drij galgen stonden daer in de veertigh lichaemen aen hingen. Toen we de stad ongeveer een uur achter ons hadden, trokken we over gheberghtjens daer veel witte steenrotsen uijt staecken, nochal redelijck hooge recht opwaerts gelijck eenen muer (de mergelgroeven). Er waren huizen in uitgehouwen, met deuren en vensters, en er woonden mensen in. Deze nacht brachten we door op ongeveer twee uur buiten de genoemde stad.
Op 15 mei, wesende ons Heer Hemelvaertdagh, hoorden we onderweg mis in een Capucijnerklooster, op omtrent drie uur van Maastricht. Daar kwam een processie binnen van een andere parochie en ook ene van de parochie waarop het klooster staat. De lieden die met de processie quamen, gingen luijde in de Duijtsche taele den rosencrans al biddende. Men sermoende hier ook in het Duits. Het was hier dus de eerste keer dat we met het Duits te maken kregen (met name Nederduits, dat veel dichter bij Vlaams stond dan bij Hoogduits) . Na de mis deed de ene processie de andere uitgeleide tot aan een kapelletje, een half uur van het klooster af. Ick voegde mij oock bij de sangers en gaeven mij terstondt eenen bouck en gonck met de processie tot aen het voors. capelleken. (Joseph was kosterszoon en was dus vertrouwd met processies) Daar scheidden de processies van elkaar. Er kwam een pastoor bij mij die een beetje Frans sprak en me vroeg waar ik vandaan kwam en waarheen ik wilde gaan. Ik maakte hem mijn voornemen bekend en hij gaf me eenen permissieschellijnck reijsgheldt, waarvoor ik hem hartelijk dankte. Daarna gingen we terug naar het klooster om weer op de goede weg te komen en we kregen daar nog wat te eten en te drinken. Nadat we nog enkele bergjes overgegaan waren, kwamen we aan de stad Aken. Aan de noordzijde, buiten de stad, zagen we de kerk waarvan de toren ontrent Kersdag van de voorleden winter is afgevlogen van de windt, al waer het te dien tijde groot ongeweerte de Gavergids 2005 / 1
16
maekte van donder en blijckxem. Aken is een tamelijk grote stad. Het heeft twee eigen kompagnieën soldaten om de wacht op te trekken en het heeft ook een eigen geldmunt. Het is gelegen op ongeveer zes stond of uur van Maastricht en is de eerste Duitstalige stad die we ontmoet hebben. Op de plaetse ofte meerckt staet eene schoone fonteijne de welcke spruijt uijt twaelf pijpkens. We verbleven deze nacht op het neerhof van een kasteel op een halve stonde of een half uur buiten de voornoemde stad. ('Stunde' is Duits voor 'uur') Het onderkomen was er goed. De 16de mei trokken we door een cleijn slecht oudt stedeken genaemt Aldenhove. Het heeft evenwel nog een Capucijnerklooster en is gelegen op vijf mijl van Aken. We overnachtten op een half uur voorbij het genoemde stadje. Op zaterdag 17 mei sijn wij gecommen bij de stadt Gueluck (Gulik of Jülich) waerbij een sterck stroomende waeter passeert genaemt het Roer. Deze rivier kan geen schepen dragen uit reden van de ondiepe plaatsen die erin voorkomen en van de keien en stenen overal. Op sommige dagen is er wel eens hoog water. Als wij aen de poorte quamen vraegden de sentinellen ons ons pas en droegen het selve naer den officier. We mochten echter geenszins de stad binnen, zodat we er omheen moesten lopen, tot we weer op de goede weg waren. Het is een versterkte stad, gelegen in een dal, op ongeveer een stonde of uur van Aldenhove. Wij sijn dan desen dagh noch gepasseert door een cleijn vierkante stedeken genaemt Berchem. (Bergheim) Wanneer men dwars door het stadje gaat, staat de ene poort maar omtrent vierhonderd voet van de andere af. Het ligt op ongeveer vier uur van Jülich. We overnachtten op ongeveer een uur buiten het stadje, al ordinaire in de stallijnghen op het stroij op de prochie van Quadrate. (Quadrath) De 18de mei sijn wij gecommen bij de stadt Ceulen. Aan twee poorten werden we door de schildwachten belet de stad binnen te gaan, daar ze zagen dat wij pelgrims waren. Als sij die bekennen en laeten sij geene in de stadt commen, op dat men dan in stadt niet en can bedelen ofte aelmoesen vraegen. Daar we geenszins binnen mochten, keerden wij terug tot aan een herberg, waar we iets aten en dronken. Dan gingen we nog eens terug naar de stad en troffen twee soldaten die er ook heen gingen. Nadat we wat met elkaar gepraat hadden, gaf ik hun twee permissieschellingen (bedoeld wordt 'waardevolle muntstukken') en ze leidden ons de stad binnen, onder voorwendsel dat wij rekruten waren. Zo kwamen we er zonder grote moeite in, ende logeerden desen nacht in het hospitael van St. Jan, voor d'eerste mael op een bedde sedert dat wij van ons prochie vertrocken waeren. Het was ook het eerste hospitaal dat we aandeden en we werden er goed onthaald.
Keulen is een mooie grote stad. Men zegt dat het 20 poorten heeft, maar anderen gewagen van 34. Het ligt tegen de Rijn dat een groot sterck stroomende waeter is. Het ligt ongeveer 5 uur van Bergheim af en heeft ook stadssoldaten om de wacht te houden. In de buurt van deze stad werd Sint-Ursula gedood door Attila, koning van de Hunnen. Ze was met 11.000 maagden uit Engeland verjaagd. de Gavergids 2005 / 1
17
Tot hier toe en hebben we geene groote aermoede geleden van eten ende drijncken, want wij noch altijdt boter caes ende andere spijsen gehadt hebben om ons broodt te eten. Op sommige plaatsen kregen we ten andere eieren als aalmoes. Van hier voort hebben we dat alles echter moeten derven en soms waren we al blij als we alleen maar brood kregen. Onze rustplaats is altijdt in de stallen ende schueren gheweest, tensij somwijlen in ltalien eenige groote hospitaelen daer men logeert ende tracteert. Soms moesten we zelfs langs de wegen overnachten. 's Anderendaags, 19 mei, deden we onze devotie in de Domkerk en kregen hier een biechtbriefje. (een bewijs dat ze er gebiecht hebben) Dit is een van de allergrootste kerken die ik gezien heb. Binnenin bevindt zich achteraan een Slot ofte capelle daer de hoofden van de HH drij Conijnghen bewaert worden. Die kapel is opgetrokken in marmer. Om negen uur 's morgens ongeveer laat men de hoofden van de HH drij Conijnghen sien deur trailli die seer verciert is met goudt ende costelijcke gesteenten, al waer oock veel devotie geschiet. Vóór de kapel zit een licht vooruitstekende zwarte steen, waarop deze woorden te lezen zijn: Corpora sanctorum recubant hic terra magorum ex his sulatum nihil est alibive locatum. ('De lichamen van de Heilige Wijzen rusten hier in de aarde. Niets ervan is weggenomen of elders gelegd.') In deze kerk staat ook een beeld van Sint-Kristoffel, maar het is niet zo groot als dat van Brugge. Het bovendeel van de toren van de kerk is geheel vervallen. Daar zit een tuig - een groot stuk hout dat naar één zijde overhelt, als ware het om iets op te trekken. We bezaten ook een patent voor de nuntius (waarschijnlijk een soort geleidebrief) en ook een Duits paspoort. Gedurende de rest van de dag gingen we wandelen in de stad en ook langs de Rijn. Hier in den Rijn is eene ponte gemaeckt op twee schuijtjens ofte schipkens waer mede sij de menschen, carossen ende waeghens uijt ende in de stadt Voeren. Die pont is vastgemaakt aan een lang touw over de Rijn. Er liggen ook nog veel schuitjes in het midden van ... (Hier ontbreekt een blad) ...
(volgende aflevering: Van Keulen naar Bazel)
de Gavergids 2005 / 1
18