> Hoogwaterveiligheid en natuurambities vragen dezelfde maatregelen nummer 2 – februari 2014
> EZ wil samen met visserijsector werk maken van aanlandplicht > Stoere dijk krijgt zacht karakter > Stormvloedkeringen in zwaar weer > Vissen kennen geen grenzen > Nanoplastics gevaarlijker dan microplastics > lees alle artikelen
2
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
> > >
Hoe dit magazine te lezen Van kaft tot kaft per artikel: kies pagina 1 – omslag en klik na elk artikel door naar het volgend artikel Selectief: kies in deze inhoudsopgave op titel en keer na elk artikel weer terug via inhoud Losse artikelen: via de website Over de Zee kunt u ook afzonderlijke artikelen downloaden.
Inhoud | nummer 2 | februari 2013
3
Screensaver
4 EZ wil samen met visserijsector werk maken van aanlandplicht Over de koerswijziging in het Gemeenschappelijke Visserijbeleid, waaronder de invoering van verplichte aanlanding van bijvangsten. 7 Op naar nieuw record zuinig varen met SumWing Over de voordelen van vissen met SumWingtuig gecombineerd met puls: mooiere vis, minder bodemberoering, minder discards en ondermaatse exemplaren en een sterke reductie van de brandstofkosten. 9 Stoere dijk krijgt zacht karakter Over de aanpak van de laatste zwakke schakkel, de Hondsbossche Zeewering, die totaal van karakter zal veranderen. 13 Blue Vision in de steigers Over hoe een internationale coalitie van natuur- en milieu organisaties een integrale Blue Vision op het ecosysteem van de Noordzee ontwikkelt. 16 Hoogwaterveiligheid en natuurambities vragen dezelfde maatregelen Over de natuurambities voor de grote wateren in de tweede helft van deze eeuw. 20 De dynamiek van een niet-gesuppleerd strand Over vrijwilligers van stichting Annemoon die om de paar weken de laagwater- en vloedlijn van het strand van Neeltje Jans afstruinen om te inventariseren wat er is aangespoeld.
Colofon 23 Portret - Dos Winkel: ‘Zeedieren gingen mij herkennen!’ Over de teloorgang van mangrovebossen en koraalriffen, het kwaad van de overbevissing en zijn optimisme voor de toekomst. 27 Stormvloedkeringen in zwaar weer Over hoe een internationaal beheerdersnetwerk – I-STORM – oplossingen probeert te bedenken voor het schaarser worden van praktische kennis over het functioneren van stormvloedkeringen. 30 Vissen kennen geen grenzen Over 24 mei, de dag die wereldwijd in het teken staat van vismigratie, een onderwerp waarvoor ook in Nederland de belangstelling groeit. 33 Nanoplastics gevaarlijker dan microplastics Over waarom het onderzoek naar zwerfvuil op zee niet mag stoppen bij microplastics, maar ook nanoplastics moet meenemen. Size matters. 36 Mijn zee – Gregor Servais Dit keer is in deze rubriek fotograaf Gregor Servais aan de beurt om te vertellen en te laten zien wat hem zo boeit aan de zee.
Redactie Rob Bijnsdorp (hoofdredacteur) Peter Bielars Ine Bruijns Moniek Löffler Marianne Lourens Wim van Wijk Ingrid Zeegers Fotografie Opgave credits bij foto’s Video Jan Stap Illustraties Opgave credits bij illustraties Vormgeving Bureau Op Stand, Dick Visser Redactieadres
[email protected] 020 320 82 60 Reizigersweg 7 1033 WD Amsterdam Website Communicatiebureau de Lynx, Wageningen
3
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
Voor uw bureaublad Deze schitterende foto maakte Dos Winkel bij de Bahama’s. U kunt hem hier (zonder bijschrift) [downloaden] als bureaublad.
4
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
Judith Elsinghorst (ministerie van EZ):
‘Samenwerken aan aanlandplicht ook in belang van visserijsector’ De Europese lidstaten kunnen weer tien jaar vooruit met een nieuw Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Het omvat forse aanzetten tot koerswijziging, waaronder de verplichte aanlanding van bijvangst én de ruimere mogelijkheden voor lidstaten om zelf bestemmingen te kiezen voor de aan hen toegewezen gelden in het visserijfonds. De aanlandplicht moet binnen enkele jaren zijn ingevoerd. Dat wordt hard en moeizaam werken, want de visserijsector wil er nog niet aan. Over de Zee had een openhartig gesprek over het nieuwe GVB met Judith Elsinghorst, portefeuillehouder visserijbeleid van de directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn van het ministerie van EZ. Tekst: Rob Bijnsdorp Het is half januari. De Europese Commissie moet dan nog een knoop doorhakken over de verdeling van budgetten over de verschillende doelen van het Visserijfonds. Een knoop die een maand eerder bij de vaststelling van het nieuwe GVB niet op tijd kon worden ontward. Voor Judith Elsinghorst een mooie aanleiding om even stil te staan bij een paar lastige kanten van het Europees visserijbeleid. ‘Zo lang de Europese Gemeenschap bestaat, is er al discussie over wat Europees moet worden aangestuurd en wat de nationale staten in eigen huis regelen. Vooral de laatste jaren wordt die discussie scherp gevoerd. Maar als er één terrein is waarvan iedereen ziet dat je met uitsluitend nationale wet- en regelgeving nergens komt, is het wel de zeevisserij. Tegelijkertijd zijn de kenmerken van de verschillende Europese zeegebieden
verre van gemeenschappelijk. En ook de structuur van de visserijsector en de cultuur van de verschillende landen met betrekking tot vis en visserij zijn zeer divers. De noordelijke landen zijn georiënteerd op een ecologische benadering en duurzaam behoud van bestanden, de zuidelijke landen streven vooral naar het versterken van de sector en het in stand houden van kleine vissers gemeenschappen. Bovendien praten en beslissen ook lidstaten mee die niet aan zee liggen en geen visserij hebben. Dit alles heeft ertoe bijgedragen dat het Europees Visserijbeleid een praktijk is geworden van onderhandelen vanuit nationale belangen. Wil je iets gedaan krijgen, dan moet je ook willen uitruilen, geven en nemen. Alleen een visie met een wetenschappelijke onderbouwing is dan niet genoeg.’
En brengt het nieuwe GVB in deze situatie verandering? ‘Ja en nee. De Europese mores verander je niet van de ene op de andere dag. Maar er zijn voor de komende tien jaar wel afspraken gemaakt die lidstaten meer mogelijkheden geven om voor hun eigen regio het beleid in te kleuren. Er is een indeling gemaakt in grote regio’s: de groep lidstaten rond de Baltische zee, de zogenaamde Scheveningengroep van de belangrijkste Noordzeelidstaten, en een groep van zuidelijke landen. Die regiogroepen doen gezamenlijk voorstellen aan de Europese Commissie en als een groepsvoorstel unaniem is, zal de commissie het zonder meer overnemen. Dat vind ik een werkbare weg tussen enerzijds het hele grote Europa en anderzijds de behoefte aan maatwerk. Ik ben erg benieuwd hoe dit gaat werken.’
In de discussie over het toewijzen van gelden aan doelen van het Visserijfonds speelden de regionale verschillen nog een grote rol. ‘Ja, zo werkt een compromis. De EU-Commissie wilde eigenlijk geen gemeenschapsgelden meer inzetten voor het financieren van sanering. Daar is namelijk veel geld mee gemoeid en het rendement voor het visserij beheer is twijfelachtig. Maar onder druk van zuidelijke lidstaten is het er toch van gekomen. Ook biedt het fonds de komende jaren de mogelijkheid van het financieren van nieuwe scheepsmotoren. Aan de andere kant, zonder wisselgeld is het moeilijk om überhaupt stappen te zetten. De noordelijke landen zijn bijvoorbeeld wel te spreken over een groter vast budget voor datacollectie. Om te voldoen aan alle monitoringverplichtingen moet met regelmaat en volgens vaste protocollen veel informatie worden ingezameld. Door het
5
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
en mag op geen enkele manier beschikbaar komen voor menselijke consumptie. De visserijsector ziet daar vooralsnog nut en noodzaak niet van in. Want al blijft nog geen tien procent van de teruggegooide vis in leven, het is in de ogen van de vissers beter dan alles aanlanden en vermalen tot vismeel of visolie. En, zeggen de vissers, ook dode vis blijft in zee een onderdeel van de voedselketen. In de discussie over dit onderwerp heeft nog niemand exact en overtuigend kunnen zeggen wat uiteindelijk het effect is op het ecosysteem. Ook het effect hiervan op de vast te stellen quota is nog ongewis, óók voor de wetenschappers.’
‘ Voor meerdere soorten vis geldt dat voor één kilo aan land er twee kilo over boord gaat.’
En wat zegt u dan in zo’n discussie?
Bijvangst wordt overboord gespoeld
reserveren van een budget, is geborgd dat alle lidstaten hieraan voldoen. Doet bijvoorbeeld de Nederlandse overheid dat allemaal zelf met eigen schepen en met opdrachtverlening aan onderzoeksinstituten, dan is dat peperduur. Een aantal landen waaronder Nederland besteedt monitoringtaken daarom ook uit aan vissers die toch al op zee zijn. Dat is veel kostenefficiënter en zorgt voor grotere betrokkenheid van vissers en minder betwiste uitkomsten. Met zogenaamde waarnemersreizen worden uitkomsten vergeleken en geverifieerd.’ Dat gedeelte van het beschikbare budget is dus geoormerkt. Wat zijn voor de vrij door Nederland te besteden fondsgelden de belangrijkste doelen? ‘Daar moet de staatssecretaris nog een besluit over nemen, maar het is te verwachten dat het bestaande beleid wordt voortgezet. Dat betekent dus subsidiëring van
samenwerking tussen visserij en wetenschap en ondersteuning van innovatieve ontwikkelingen. En daarbij zoeken we echt wel de grenzen op. We financieren de kenniskringen waarin sector en wetenschap samenwerken, we anticiperen op de komst van meer en grotere windmolenparken door te zoeken naar mogelijkheden om daar met verantwoorde methoden en technieken op in te spelen, en we ondersteunen graag veelbelovende, innovatieve initiatieven van vissers zelf. Maar we zijn met de gelden uit het oude fonds zo langzamerhand ook op een punt aangekomen om eerst de tot nu toe bedachte vernieuwingen op hun waarde te toetsen en uit te rollen, voordat we nog breder gaan innoveren. De hoogste prioriteit ligt bij de zeevisserij met een zwaar accent op de kottervloot. Daar is met de aanlandplicht immers op het gebied van verduurzaming en toekomstperspectief voor de sector de grootste winst te halen.’
Hoe? ‘Het besluit daartoe is genomen. De lidstaten hebben een paar jaar de tijd om die verplichting uit te werken, maar we weten met elkaar nog niet hoe dat zo werkbaar mogelijk kan. Een belangrijke stimulans van het visserij fonds is dan ook weggelegd voor de financiering van pilots rond de aanlandplicht van bijvangst.’
‘Dat ik de argumenten en gevoelens van de sector begrijp, maar ook dat de maatschappij niet begrijpt dat er zoveel discards [overboord gegooide bijvangst, red.] nodig zijn. Voor meerdere soorten vis geldt dat voor één kilo aan land er twee kilo over boord gaat. De aanlandplicht moet maken dat we, onder andere via het spoor van innovatie, veel selectiever gaan vissen en zo (met alle andere maatregelen) komen tot robuuste, duurzame visserijbestanden. En dat is een heel grote opgave voor de sector!’
Voor de visserijsector is de aanlandplicht een gruwel.
Wat is dan die prikkel? Gaan de commerciële soorten die niet binnen het quotum van een visser passen dan van het groepsquotum voor die soorten af?
‘Ja, en dat begrijp ik heel goed. De redenering achter de aanlandplicht staat haaks op het huidige leven en werken en de cultuur van de visserman. Tot nu toe mocht je vissen binnen een voorgeschreven quotum. Vis die buiten het quotum viel of te klein was, mocht je niet aan land brengen, dus die moest overboord. De aanlandplicht draait het radicaal om. Bijvangst moet nu aan de wal worden gezet
‘De exacte uitwerking van de aanlandplicht is nog onduidelijk. De teksten die tot nu toe beschikbaar zijn, worden verschillend geïnterpreteerd. Maar Europa verwacht behalve het effect van aanlanding op de quota ook dat voor de visser duidelijk wordt wat het effect van de huidige vorm van visserij is op het bodemleven en de bestanden. En dat daarvan een sterke impuls
6
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
impact van elektropulsjes eens met tien wanneer een groter deel van de vloot ermee is uitgerust, wat zijn dan de effecten op het ecosysteem?” Daar is niet tegenop te boksen. Misschien hebben we onderschat wat we hadden moeten doen om het hele verhaal in zijn juiste context van hoog tot laag bij de verschillende lidstaten uit te leggen. We gaan die communicatie nu wel opvoeren. Bovendien blijven we deze vorm van visserij net als nu monitoren, ook bij een uitbreiding. Maar het blijft lastig dat je moeilijk kunt onderhandelen met mensen die alleen maar tégen zijn omdat ze niet zien wat ze ervoor terugkrijgen als ze vóór zijn. In Italië begint belangstelling te komen, vooral vanwege de brandstof besparing. Frankrijk is bijna geheel mordicus tegen, maar in Bretagne is toch een groep vissers die wél belangstelling heeft en die zich nu gemangeld voelt tussen de tegenstrijdige belangen.’
uitgaat voor het verbeteren van vistechnieken waardoor de bijvangst sterk wordt verminderd.’ Maar met alle respect, er is de afgelopen jaren – zeker door de Nederlandse visserijsector en ook door onderzoekers en met steun van de overheid – veel geïnvesteerd in technieken als pulskor en SumWing of een combinatie van die twee. Kotters zijn daardoor in staat om met aanzienlijk minder beschadiging van de bodem en tegen lagere brandstofkosten de platvis in de netten te krijgen. Dat is dus al helemaal wat Europa met die aanlandplicht beoogt. En wat zien we? De vergroting van de experimenteerruimte met de pulskor van 5 naar 10 procent ervaren we als een groot succes. Maar het uitrollen van de overige 90 procent van deze innovatie staat de EU-wetgeving nog niet toe. Hoe is dat met elkaar te rijmen? ‘Ja, dat is een goeie. Noem dit maar gerust beleid in strijd dat niet is te verdedigen. Die pulstechniek vist veel selectiever. We hebben het onderzocht en er zijn internationaal wetenschappelijke rapporten over. Europa kan niet volhouden hiertegen te zijn.’ Maar is het nog wel. Wat zijn dan de motieven om een ontwikkeling die je beleidsmatig met de aanlandplicht wilt afdwingen, in de praktijk toch tegen te houden? (zucht) ‘Er zijn geen logisch onderbouwde motieven. De aanlandplicht is als maatregel goed doordacht, maar de context waarin die gedachte praktijk moet worden, is sterk verstoord. Op het Europees forum verwoorden de lidstaten de emoties van de sector in hun eigen land. Bij de Belgen en de Fransen spelen simpelweg concurrentieoverwegingen de hoofdrol. Nederlanders hebben daar al de naam efficiënt en effectief te vissen. De angst
Een Nederlandse kotter vist met de pulswing
bestaat dat de voorsprong nog groter wordt en we nog meer gaan vissen. Mijn antwoord op die vrees is dat we door meer efficiëntie geen groter quotum krijgen, alleen een rendabeler bedrijfsvoering met minder bodemberoering en minder ongewenste bijvangst. Dat is een voorwaarde en dat is precies wat we met de aanlandplicht willen om te komen tot meer duurzaamheid.’
investeren in een paar pilots, de effecten moeten monitoren, rapporten moeten opstellen. Daar gaat veel tijd en geld in zitten.’
Maar waarom gaan ze in België en Frankrijk dan ook niet met elektrische pulsjes vissen?
‘Deze argumenten hoor je ook niet in het debat. Dan gaat het over de effecten op het ecosysteem. Dat is een enorme dooddoener. Er circuleren veel indianenverhalen over de onbekende effecten van elektrische pulsjes. Die trillingen zijn nota bene veel zwakker dan wat je bij de fysiotherapeut krijgt voor een pijnlijke spier. En als wij dan aankomen met al ons onderzoek en aantonen wat we hebben gedaan en alleen maar positieve resultaten kunnen melden, dan komt er een tegen argument als: “Ja, maar vermenigvuldig die
‘Dat staat hen ook gewoon vrij, maar ze moeten dan wel het hele traject afleggen dat de Nederlandse sector al achter de rug heeft. De Nederlandse pulskorvissers hebben vistuig waarvan de werking is onderzocht en van wetenschappelijk onderbouwde kwalificaties is voorzien in relatie tot bepaalde vissoorten en bepaalde gebieden. Dat kun je niet zomaar overnemen. Ze zullen moeten
‘Maar dat zijn op het niveau van Europese besluitvorming toch geen steekhoudende argumenten om een buurland in de wielen te kunnen rijden?’
Wat verwacht u van meer communicatie over het Nederlandse standpunt? ‘We moeten dat beter doen, maar ik weet ook wel dat je het in de EU-besluitvorming niet redt met een goed verhaal alleen. Het gaat ook altijd om het spel. En ik denk dat zal blijken dat de aanlandplicht juist bij onze tegenspelers de druk zo opvoert dat ze geen andere weg meer zien dan ook maar te kiezen voor het innovatiespoor. Die aanlandplicht zal dan uiteindelijk onze vissers helpen. En daarom hoop ik vurig dat we ondanks alle verschillen van inzicht toch snel constructief met onze visserijsector kunnen gaan werken aan een uitvoeringsprogramma voor de aanlandplicht.’
7
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
Op naar nieuw record zuinig varen met SumWing Tekst: Marianne Lourens Foto’s: www.fotofitis.nl
In een restaurant in Den Burg op Texel heeft de serveerster nog nooit van de SumWing gehoord. Maar nog geen vijf kilometer verderop in Oudeschild wordt wekelijks verse tong, griet, tarbot en schol aan wal gebracht die gevangen is met SumWingtuig gecombineerd met puls. Voordelen: mooiere vis, minder bodemberoering, minder discards en ondermaatse exemplaren en een sterke reductie van de brandstofkosten. Nog dit jaar hoopt visser Jaap van der Vis met zijn TX 36 de tien ton te halen.
V.l.n.r. Harmen Klein Woolthuis en Jan en Jaap van der Vis aan boord van de TX 36
‘We varen al vijf jaar met de SumWingpuls’, vertelt Jaap van der Vis, telg uit een Texelse vissersfamilie die al eeuwenlang op de Noordzee vist. Sinds zoon Jan enkele jaren geleden op zee het roer van hem heeft overgenomen, regelt vader Jaap de zaken aan de wal. ‘We zijn alweer een nieuw model aan het ontwikkelen. Het vleugelprofiel wordt slanker waardoor het vistuig nog minder weerstand heeft en zichzelf nog beter in positie houdt. Ook zal het nog sneller reageren.’ In technologie een grote stap vooruit. Het SumWingvistuig kostte 50.000 euro, maar had zichzelf na zes maanden varen alweer terugverdiend. En daar was het allemaal om begonnen. ‘Tot zo’n tien jaar geleden verbruikten we gemiddeld 40.000 liter gasolie per week met onze boomkorkotter’, stelt Van der Vis. ‘We wisten niet beter, want een boomkor sleept over de zeebodem waardoor je met grote weerstand vaart. Maar de gasolieprijzen bleven stijgen. Dat was niet
meer op te brengen, alleen al twee van de vijf visdagen waren nodig om de brandstofkosten te dekken.’ Een zelfsturende vleugel Daar moest verandering in komen, vond Van der Vis, en hij dacht na over het stroomlijnen van het vistuig om zo de weerstand te kunnen verminderen. Met die vraag zocht hij in 2006 contact met ontwerper en uitvinder Harmen Klein Woolthuis, eigenaar van HFK Engineering in Baarn. Hij ontwikkelde een vleugel die door het water zweeft in plaats van over de bodem schraapt. ‘Ik heb het model vier keer moeten veranderen voordat het deed wat het moest doen’, vertelt Klein Woolthuis. ‘Omdat het een vleugel betrof, was het idee om deze zelfsturend te maken. Jaap wilde geen object aan de voorkant van het vistuig omdat het grote kans zou hebben beschadigd te raken. Daarom bevestigde ik een spriet aan de achterkant die de vleugelhoek zou moeten aansturen.’
8
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
Maar het eerste schaalmodel was geen succes. Van der Vis: ‘Het was voor het eerst dat mijn vistuig niet naar de bodem zakte, maar boven het wateroppervlak uitkwam.’ Besloten werd tot een model met neus, een soort spriet voor op de vleugel. Daarmee heeft Van der Vis vier weken goed kunnen vissen, totdat de vleugel doormidden brak. Enkele mensen in zijn omgeving waren sceptisch over zijn verwoede pogingen en spraken schertsend over de kapotte vleugel als ‘sum’wing, Texels dialect voor het mannelijk lid. ‘En daar heb ik mijn bijnaam Jaap Sum aan te danken’, lacht Van der Vis. Maar hij was niet voor één gat te vangen en op advies van andere partijen paste Klein Woolthuis het model aan tot wat nu de SumWing is.
perspectief bekijken. Al blijft het wel een rotverhaal.’ Als het gaat om visserij speelt emotie een grote rol bij het publiek, volgens Klein Woolthuis: ‘Steeds meer mensen denken dat de zeeën leeggevist raken, maar alles is gereguleerd met quota. Sinds biologen de standen bijhouden, is er nooit zoveel schol in de Noordzee geweest als nu.’ Heet hangijzer blijft dat vissen met elektriciteit verboden is door Brussel. De TX 36 van Jan en Jaap van der Vis is een van de 42 en binnenkort 84 Nederlandse kotters met een tijdelijke ontheffing om met de pulskor te mogen vissen. Het pilotprogramma moet uitwijzen hoe de plussen en minnen zich tot elkaar verhouden.
Gespierde vissen De SumWing werd later gecombineerd met puls, kleine elektrische stroomstootjes, en niet langer met de traditionele wekkerkettingen. Hiertoe werkte Klein Woolthuis onder andere samen met Brunelco, specialist in elektronica. Door de stroompulsen die worden uitgestoten schrikt de platvis op van de bodem en zwemt het net in. Van der Vis: ‘Tong en tarbot zijn relatief gespierde vissen, daarom reageren ze sterk op elektrische pulsen, in tegenstelling tot de minder gespierde schol die er nauwelijks op reageert.’
Score oranje volgens de Viswijzer Van der Vis: ‘De traditionele boomkor sleepte over de zanderige zeebodem en dat gaf veel weerstand en “rommel” in het net. Met puls vissen we veel schoner, dat wil zeggen dat we veel minder ongewenste bijvangst hebben zoals schelpen en zeesterren. En door minder scherpe stukjes en randen raakt de vis ook minder beschadigd.’ De maatschappelijke component is voor de familie Van der Vis koren op de molen: ‘We haken mooi aan op het speerpunt van de overheid: vermindering van de bodemberoering, en op de behoefte van de consument aan duurzaam gevangen vis.’
Vanuit het standpunt van dierenwelzijn is vissen met elektriciteit niet onbesproken, omdat kabeljauw hierdoor zijn rug kan breken. ‘Dat klopt’, zegt Klein Woolthuis, ‘maar van alle kabeljauw die wordt gevangen op de Noordzee wordt 1 procent gevangen door de boomkorvisserij. Van die 1 procent wordt een kwart gevangen door pulsschepen, waarvan gemiddeld één op de drie kabeljauwen rugschade oploopt. Je moet het in
Dat kwam via de Amsterdamse vishandel Jan van As ook de KLM ter ore. Die vatte het idee op om pulstong van Van der Vis aan te bieden in de businessclass, voorzien van het verhaal over de vangstwijze. Maar de KLM heeft een partnership met het Wereld Natuur Fonds. Onderdeel daarvan is om alleen door de Viswijzer als groen bestempelde en MSC-gecertificeerde vis in de vliegtuigen te serveren. Vooralsnog scoort met de puls
De TX 36 en andere kotters in de haven van Oudeschild
gevangen tong oranje, dus die voldoet niet aan de WNF-voorwaarden. Van der Vis: ‘Dat wij geen toeleverancier konden zijn, was een erg zure appel voor ons. Temeer omdat we bezig zijn MSC-gecertificeerd te worden.’ Twistpunt zijn nog de mazen van het net. MSC stelt bij het vissen op tong een minimale eis van 10 cm. ‘Wij vissen met 8 cm, want tong is een slimme vis’, weet Van der Vis. ‘Bij netten van 10 cm rolt hij zich op en schiet ervandoor.’ Beter voor het milieu Om de vangst van ondermaatse vis te ontmoedigen, treft Brussel harde maatregelen. Met ingang van 2016 moeten alle discards (bijvangsten die overboord gaan, red.) van bodemvisserij worden aangeland. Van der Vis: ‘Dus dat gaat van je quotum af. En we vangen al veel minder discards dan met de traditionele boomkor. Nu nog zo’n 30 à 40 procent, en die gooien we terug in zee. Het gros daarvan leeft nog. Als we die moeten aanlanden, gaan ze dus zeker dood.’ Het
percentage verder terugdringen zal voor de bodemvisserij bijzonder lastig worden, denkt Van der Vlis. ‘We moeten zien of dat haalbaar is.’ Dat het voortdurende streven naar verdere brandstofbesparing het milieu ten goede komt, daarover kan geen twijfel bestaan. Van der Vis: ‘Elke keer een stapje verder. Het succes zit hem in de samenwerking tussen een visser en een ingenieur. De schroef is geoptimaliseerd en beter gestroomlijnd, alle verlichting aan boord is nu led en we hebben een energiemanagementsysteem aan boord dat ervoor zorgt dat de generator gelijkmatiger wordt belast. We verbruiken nu 11.000 liter per week tegen 40.000 voorheen. Een besparing van 75 procent. En met het nieuwe vistuig moeten we dit voorjaar de tien ton kunnen halen.’ [bekijk video-animatie op youtube] De SumWing in de praktijk.
9
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 2 | februari–2014
Tekst: Moniek Löffler Foto’s: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Video: Jan Stap
Stoere dijk krijgt zacht karakter Artist impression Camperduin
Hondsbossche Zeewering
Een stormachtige dag in november: met kracht slaan de golven stuk op de basaltblokken van de Hondsbossche Zeewering. Op het eerste gezicht lijkt de zware dijk sterk genoeg om het kwetsbare achterland tot in lengte van jaren tegen de Noordzee te beschermen. Maar schijn bedriegt. De dijk voldoet niet meer aan de gestelde veiligheidsnormen en vormt een zwakke schakel in de kustverdediging. Daarom wordt de kust hier vanaf het voorjaar van 2014 met miljoenen kubieke meters zand versterkt.
Nieuwe duinen Volgens Ard van Eck, omgevingsmanager bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, gaat het karakter van de Hondsbossche Zeewering compleet veranderen. Hij legt uit dat de dijk vanaf eind 2015 geen zeewerende functie meer heeft en dat het achterland zal worden beschermd door zand. Sleephopperzuigers zullen daarvoor maar liefst 30 miljoen kubieke meter zand uit de diepe Noordzee naar de kust transporteren en aan de zeezijde van de huidige dijk storten. Onder water ontstaat een brede zandbank en boven water een nieuw strand- en duingebied van 300 meter breed. Aan de
uiteinden van de dijk wordt het zand ‘uitgesmeerd’ langs de kust, zodat een geleidelijke overgang ontstaat met de bestaande duinen. Volgens Van Eck is het unieke van het project dat er tegelijkertijd nieuwe kansen ontstaan voor natuur en recreatie. Enthousiast vertelt hij: ‘Bij Camperduin wordt een recreatieve lagune aangelegd, met een opening naar zee, en in de buurt van Petten komt een 25 meter hoog klimduin. Als je daar op klautert, kijk je van grote hoogte neer op de dijk. Het tussengebied wordt ingericht als natuurgebied, compleet met een vochtige duinvallei voor bijzondere planten en dieren. Ten slotte
vorig artikel inhoud volgend artikel 10 magazine over de zee # 2 | februari–2014
wordt in de nieuwe duinen een ruim 6 kilometer lang fietspad aangelegd. Fietsers zullen een prachtig uitzicht hebben op de nieuwe duinen, de zee en het strand.’ Al eeuwenlang een kwetsbare kust De zeedijk tussen Camperduin en Petten bestaat feitelijk uit twee delen: de Hondsbossche Zeewering in het zuiden en de veel kortere Pettemer Zeewering in het noorden. Al eeuwenlang wordt dit kustdeel belaagd door de zee en meerdere malen sloegen de golven meedogenloos toe. Tijdens stormvloeden in 1421 en 1570 verdwenen grote delen van de toenmalige duinen in de golven en verdronken honderden mensen. Sindsdien is er door de Hollanders doorlopend aan de kustverdediging gewerkt. Maar ondanks hun inspanningen bleef de kwetsbare duinenrij afslaan, waarop zij in 1880 besloten een zanddijk aan te leggen. Sindsdien is deze uitgebouwd tot de huidige Hondsbossche Zeewering: een imposant bouwwerk van beton en asfalt, met een lengte van bijna 6 kilometer, een breedte van 140 meter en een hoogte van 12 meter boven NAP. Op de luchtfoto’s is duidelijk is te zien dat de dijk tegenwoordig als een bolwerk in zee uitsteekt. De kusterosie ter plekke van de dijk stopte, maar ging in de duinen ten noorden en zuiden ervan gewoon door. Tien jaar voorbereiding In 2004 wees het Rijk de Hondsbossche Zeewering aan als één van de acht zwakke schakels langs de Nederlandse kust (zie pagina 12). Vervolgens barstten de discussies over de versterking van de dijk los. Vele ideeën passeerden de revue. In de in 2009 verschenen milieueffectrapportage werden vier basisalternatieven uitgewerkt, variërend van het verhogen en verbreden van de dijk tot het overslagbestendig maken van de dijk of
[video] ‘Een monument, sieraad in het landschap’, zo omschrijft strandjutter en bewoner van Groet Henk Snip de Hondsbossche Zeewering. Samen met strandpaviljoenhouder Clifton Tuinfort mijmert hij over de geschiedenis en de toekomst van de dijk. De Hondsbossche Zeewering
het zeewaarts versterken met zand. Uit de afweging van deze alternatieven kwam de zandige versterking als voorkeursalternatief naar voren. De minister stelde dit alternatief in 2010 vast. Daarna ging het snel: Rijkswaterstaat en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier stelden samen een projectplan op en zetten het maken van het ontwerp in de markt. In december 2013 selecteerden zij aannemerscombinatie Van Oord en Boskalis voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Veel draagvlak Ard van Eck kijkt tevreden terug op de afgelopen periode. ‘We hebben constructief samengewerkt met andere overheden en ik ben trots op onze innovatieve wijze van aanbesteden. Via rondetafelgesprekken hebben we potentiële aannemers in gesprek gebracht met betrokken personen en
organisaties uit de regio. Zo konden de aannemers aspecten uit die gesprekken opnemen in de ontwerpen die zij indienden. Het geselecteerde ontwerp van Van Oord en Boskalis kan daardoor rekenen op veel draagvlak. We krijgen overwegend positieve reacties en de informatieavonden werden druk bezocht. De meeste mensen zijn blij dat de veiligheid wordt aangepakt en zien de kansen van het strand en de nieuwe duinen voor hun deur!’ Kritische geluiden Toch klinken er ook kritische geluiden. Enkele bewoners uit de regio, recreanten en natuurliefhebbers maakten zelfs een aparte website: Zand over de Natuur. De opstellers van de site zijn sceptisch over de plannen en zetten onder andere vraagtekens bij de toekomst van de strandlagune, de kansrijkdom van de natte duinvallei en de gevolgen van de
ingrepen voor de bestaande natuur. Volgens hen dreigt er uniek stukje Noord-Holland verloren te gaan. ‘Er zijn maar liefst negentig soorten bodemdieren aangetroffen op de strandhoofden en de basaltbeglooiing. Niemand lijkt zich er druk over te maken dat die levend begraven zullen worden onder massa’s zand’, aldus de site. Ook zullen er consequenties zijn voor de nabij de dijk foeragerende vogels. Voor de Vogelwerkgroep Alkmaar, Stichting de Faunabescherming en de Steenloperwerkgroep genoeg reden om beroep in te dienen bij de Raad van State en te vragen om ‘een voorlopige voorziening’ en stilleggen van het werk. Op 30 januari 2014 deed de Raad van State uitspraak: het hoogheemraadschap mag voorlopig doorwerken aan de kustversterking, in afwachting van een definitieve uitspraak van de Raad van State die voor augustus wordt verwacht.
vorig artikel inhoud volgend artikel 11 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Nieuwe kansen voor natuur Toch ziet Marcel Haas van Natuurmonumenten ook kansen voor de natuur. Weliswaar had zijn organisatie liever gezien dat de overheid voor een ‘overslagbestendige dijk’ had gekozen in plaats van versterking met zand, maar toen de kogel door de kerk was besloot Natuurmonumenten constructief over de plannen mee te denken, samen met Staatsbosbeheer en Landschap Noord-Holland. ‘Wij zagen dat als de beste manier om de natuurbelangen zo goed mogelijk te dienen’, aldus Haas. ‘De overheid heeft ons steeds intensief betrokken bij de plannen makerij en onze inbreng serieus genomen. Het hoogheemraadschap treft bijvoorbeeld maatregelen om de vestiging van bodem dieren elders te stimuleren, zoals bij de strekdammen van Callantsoog. Verder verwachten wij dat er in het aan te leggen dynamische natuurgebied ook nieuwe kansen voor natuur ontstaan, bijvoorbeeld als rustgebied voor vogels. Een ander voordeel is dat de duinen ten zuiden en noorden van de dijk weer op elkaar gaan aansluiten en dat biedt migratiemogelijk heden voor dieren. Last but not least, zijn we, mede dankzij het geld dat de Provincie Noord-Holland beschikbaar heeft gesteld voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, bezig met de realisatie van allerlei natuurprojecten.’
Vanaf half februari 2014 is iedereen welkom in bezoekerscentrum Zand tegen Zee, in Petten, waar veel aandacht is voor de aanleg van het nieuwe strand- en duingebied. Informatie over de openingstijden en over de stand van zaken van de versterkingswerkzaamheden, is te vinden op [www.kustopkracht.nl].
Artist impression Petten nieuw
vorig artikel inhoud volgend artikel 12 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Zwakke Schakels langs de kust: de stand van zaken In 2004 wees de minister van Verkeer en Waterstaat acht plekken langs de Nederlandse kust aan als ‘zwakke schakel’. Dit zijn delen van de kust die versterkt moeten worden om ervoor te zorgen dat Nederland de komende vijftig jaar voldoende beschermd blijft tegen een overstroming vanuit zee. Dat er in 2004 ineens zwakke schakels gedefinieerd werden, had te maken met nieuwe inzichten. De kracht waarmee de golven op de kust beuken was groter dan tot dan toe werd aangenomen en daardoor voldeed de zeewering niet overal meer aan de veiligheidsnormen. Bijzonder aan de versterking van de zwakke schakels is de dubbeldoelstelling: verbetering van de bescherming tegen de zee én van de ruimtelijke kwaliteit. De Hondsbossche Zeewering is de laatste zwakke schakel die wordt aangepakt. Voor de overige zeven zijn de volgende oplossingen gekozen: 1 Zeeuws-Vlaanderen, tussen Breskens en het Zwin (vijf delen) • Nieuwvliet-Groede (afgerond in 2010): aanleg van nieuwe duinen en strand met 2.8 miljoen kuub zand. • Herdijkte Zwarte Polder (afgerond in 2011): verbreding van de kust door de aanleg van een strekdam en nieuw duin. • Breskens (afgerond in 2012): verhoging van de dijk, deels met een keermuur, deels met klei en deels met zand. • Waterdunen (in uitvoering, moet in 2015 klaar zijn): aanleg van een nieuw duin aan de landzijde, in combinatie met de aanleg van een aangrenzend recreatie- en natuurgebied van schorren en slikken.
2 Zuidwestelijke kust Walcheren (twee delen) • Nolle-Westduin bij Vlissingen (versterking afgerond in 2010). De versterking bestond uit het overslagbestendig maken van de dijk, in combinatie met verbreding van de duinen en de aanleg van nieuwe fiets- en wandelpaden, parkeerterreinen en overgangen. • Westkapelse Zeedijk, tussen Westkapelle en Domburg (afgerond in 2009). Het waterschap versterkte de steenbekleding van de dijk en maakte de dijk bestand tegen overslaand water. Aan de zeezijde van de dijk werd 2,5 miljoen kubieke meter zand opgespoten.
5 Scheveningen (afgerond in 2012) Kustversterking door strandverbreding (40-70 meter) en de aanleg van een nieuwe boulevard, waarin een dijk is geïntegreerd. Door deze oplossing bleven de bestaande bebouwing en het uitzicht op zee behouden.
3 Flauwe Werk Goeree (afgerond in 2009) De dijk is verhoogd en landwaarts verbreed. Op de afdekkende asfaltlaag is een dikke zandlaag aangebracht, waardoor de dijk een zandig karakter kreeg. Verder zijn er nieuwe fiets- en wandelpaden op de dijk aangelegd en droge en natte ecologische verbindingen gecreëerd.
7 Callantsoog In 2013 heeft Rijkswaterstaat twee miljoen kuub zand gesuppleerd voor de kust van Callantsoog. In combinatie met jaarlijkse onderhoudssuppleties is de kust de komende vijftig jaar weer veilig. Ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit worden in Callantsoog een uitkijkpunt en een nieuw wandelpad aangelegd.
4 Delflandse Kust (afgerond in 2011) Tussen Kijkduin en Hoek van Holland is het strand verbreed en is een extra duinenrij aangelegd. Tegelijk met de kustversterking is aan de Delflandse kust een nieuw natuurgebied aangelegd, ter compensatie van natuurwaarden die verloren gaan door de aanleg van de Tweede Maasvlakte.
6 Noordwijk (afgerond in 2008) De Noordwijkse kust is versterkt door een dijk in de duinen aan te leggen. Daarnaast zijn de duinen in zeewaartse richting zo’n 42 meter breder gemaakt. De dijk en de nieuwe duinen gaan geleidelijk over in het bestaande duin.
Pettemer en Hondsbossche zeewering
Waterkering Noordwijk
Waterkering Scheveningen Hoek van Holland – Kijkduin
Flaauwe Werk
Zuidwestkust Walcheren
Kaart: RaafWes, Erik Visser
Den Helder – Callantsoog
West-Zeeuws-Vlaanderen
vorig artikel inhoud volgend artikel 13 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Blue Vision in de steigers Tekst: Peter Bielars Foto’s: Stichting De Noordzee
Deelnemers aan de conferentie waaien uit aan het strand
Een groeiende coalitie van internationale natuur- en milieuorganisaties ontwikkelt een Blue Vision voor de Noordzee. Stichting De Noordzee heeft de coördinatie op zich genomen. Afgelopen november bracht ze de acht organisaties bijeen tijdens een internationale bijeenkomst in Wijk aan Zee. De Blue Vision is een integrale visie op het ecosysteem van de Noordzee met duurzame oplossingen voor belangrijke economische activiteiten op zee. De Blue Vision vormt voor de deelnemende organisaties de basis voor een naar zij hopen effectieve beïnvloeding van de politieke en beleidskeuzes in de komende jaren. Volgens de organisaties bestaat zowel bij de beleids makers van nationale en Europese overheden als bij natuur- en milieuorganisaties en de bevolking behoefte aan een ambitieuze en breed gedragen visie. Stichting De Noordzee vindt dat het bestaande beleid ten aanzien van de Noordzee tot nu toe vrijwel geen antwoord geeft op de meest urgente vragen: hoe ziet een gezonde en klimaatrobuuste Noordzee er uit? Naar welke verbeteringen van de Noordzeenatuur streven wij? Wat is de draagkracht van de zee? En hoe bereiken we een evenwicht tussen een gezond ecosysteem en economisch gebruik dat op de korte én lange termijn duurzaam is?
De Noordzee is een productieve, zeer intensief gebruikte zee die wordt omringd door dichtbevolkte kustgebieden. De afgelopen eeuw is het aantal menselijke activiteiten op de Noordzee en de omvang daarvan sterk toegenomen. Ook de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de Noordzee nam in de 20e eeuw een vlucht. Door overbevissing, destructieve visserijtechnieken en vervuiling verslechterde de toestand van het mariene milieu sterk en ging de natuur van de Noordzee achteruit. De laatste jaren zijn, voornamelijk op Europees niveau, enkele beleidsprocessen gestart die ervoor moeten zorgen dat het mariene ecosysteem verbetert en duurzaam gebruik van de zeeën wordt bevorderd. Dat zijn onder andere de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, de voorgestelde richtlijn Maritieme Ruimtelijke Planning en het initiatief Blue Growth. De uitwerking en invoering van dit beleid laten echter te wensen over, vinden de internationale natuur- en milieuorganisaties. Volgens hen kan de Blue Vision een goede basis kan zijn voor een gezamenlijke strategie om het ambitieniveau van de over heden voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie omhoog te brengen en de verduurzaming van sectoren te versnellen.
vorig artikel inhoud volgend artikel 14 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Business as usual Een aanzet om antwoorden te krijgen op deze vragen werd weliswaar de afgelopen jaren gegeven door nieuw Europees maritiem beleid of hervormingen van bestaand beleid. Hoewel ambitieus ingestoken, komen uitwerking en uitvoering echter vaak neer op business as usual. Een uitzondering is de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Dat heeft onder meer geleid tot een verbod op het overboord zetten van bijvangst. Maar meestal komen bescherming van het mariene ecosysteem en duurzaam gebruik op de tweede plaats. Bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de Blue Growth-plannen lijken te verzanden. Ook de totstandkoming van een goed beschermd, ecologisch coherent netwerk van natuur gebieden in de Noordzee, onder meer via Natura 2000, vordert maar langzaam, aldus Stichting De Noordzee. Daarom begon zij in 2012 aan de voorbereidingen voor een door de natuur- en milieuorganisaties in de landen rond de Noordzee gedragen visie op die zee. Hiervoor ontving de stichting een financiële bijdrage van onder meer de Nederlandse overheid en van WWF Nederland. Duidelijk plan ‘We misten een langetermijnvisie met een punt op de horizon, waar we onze keuzes van nu op kunnen afstemmen. Als natuur- en milieuorganisaties zouden we ook meer de agenda kunnen bepalen. Te vaak worden we zonder duidelijk plan een door de overheid georganiseerd stakeholder- of consultatieproces ingetrokken. Dit leidt regelmatig tot compromissen die voor de bescherming van de Noordzee of de duurzame ontwikkeling ervan niet direct effectief zijn. Ook de collega-organisaties in het buitenland hebben daar last van’, zegt Thomas Rammelt, programmamanager Natuur bescherming bij Stichting De Noordzee.
De deelnemende natuuren milieuorganisaties zijn: Seas at Risk (Europese Unie), IUCN (Europese Unie), Marine Conservation Society (Verenigd Koninkrijk), Royal Society for the Protection of Birds (Verenigd Koninkrijk), Natuurpunt (België), Wereld Natuur Fonds (België/Nederland), Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland (Duitsland), Naturvernforbundet (Noorwegen) en Stichting De Noordzee (Nederland). De komende tijd zoeken ze samen werking met organisaties in de nog ontbrekende Noordzeelanden Denemarken en Frankrijk. Stichting De Noordzee zal ook organisaties met een meer specifieke focus, zoals afval of zeezoog dieren, bij de Blue Vision betrekken. Uiteindelijk moet het gezamenlijke werkterrein van de deel nemende organisaties de gehele Noordzee beslaan. Hetzelfde geldt voor de kennis van de organisaties: met elkaar moeten ze alle voor de Noordzeenatuur relevante terreinen en de zich daar afspelende activiteiten bestrijken.
De puzzel Noordzee ‘De ruimtelijke indeling van de Noordzee is een hele puzzel. Welke balans streven we na? De Noordzee is een banenverschaffer, maar vormt ook een belangrijk ecosysteem. Daar komt nog bij dat de “begintoestand” (de referentie) van de Noordzee niet bekend is. En om het nog ingewikkelder te maken: door de combinatie van elkaar versterkende effecten op de Noordzee is het moeilijk in te schatten hoe slecht de Noordzee er voorstaat. We weten ongeveer hoe het met de visserij staat, maar de gezamenlijke effecten van bijvoorbeeld scheepvaart, visserij, afval, chemische vervuiling en klimaatverandering op het leven in zee zijn veel minder duidelijk.’ Stichting De Noordzee bezocht de genoemde organisaties en vroeg hen onder meer welke thema’s, problemen en oplossingen prioriteit hebben, en op welke manier de organisaties zouden willen samenwerken onder de vlag van een Blue Vision. De antwoorden daarop vormden de basis voor de workshop in november. Tijdens die bijeenkomst werkten de organisaties zowel aan de tekst van de Blue Vision als aan de strategie die nodig is om de visie te realiseren.
‘Binnen de organisaties zit veel kennis over allerlei zaken die de Noordzee aangaan. Met die kennis wordt tot nu toe te weinig gedaan.’ De gesprekken leidden tot afspraken tussen de natuur- en milieuorganisaties, het opstellen van een analyse van relevante bedreigingen voor het Noordzee-ecosysteem
én van de mogelijkheden van duurzaam gebruik van de zee. Op basis hiervan ontwikkelen de organisaties een visie op een gezonde en duurzame Noordzee. En ze onderkennen het belang van een meer strategische samenwerking om de visie óók te realiseren. ‘Uiteindelijk moeten de gezamenlijke inspanningen leiden tot een daadwerkelijk hoger beschermingsniveau voor het eco systeem en een ontwikkeling van de Noordzee die echt duurzaam is.’ Volgens Rammelt is het niet het één of het ander, maar zijn beide van groot belang. ‘Ik zie niet goed in hoe mensen het op een fatsoenlijke manier redden zonder een goed functionerend ecosysteem. Sterker nog: ze zijn daar onderdeel van. Business as usual is geen optie meer. We moeten met oplossingen komen voor daadwerkelijke bescherming en echt duurzaam gebruik. In 2050 mag het oordeel niet zijn dat we anno 2014 over de oplossingen beschikten, maar die lieten liggen en dat om redenen die tegen die tijd volstrekt onbegrijpelijk zullen zijn.’ Lonkend perspectief De natuur- en milieuorganisaties willen het Europese, internationale beleid én het beleid per land meer gaan beïnvloeden, meer samenwerken met de sectoren en de bewustwording van het publiek over het ecosysteem van de Noordzee vergroten. ‘Een internationaal gedeelde visie op de toekomst van het Noordzee-ecosysteem kan dienen als lonkend perspectief voor politici en beleidsmakers die zich bezighouden met natuurbescherming en duurzame ontwikkeling op zee. Daarnaast kan de visie het bredere publiek meer bewust maken van de rijke natuur van de Noordzee en wat deze zoal aan mensen biedt. Ook voor bijvoorbeeld de visserij-, scheepvaart- of energie sector zelf zou de Blue Vision heldere
vorig artikel inhoud volgend artikel 15 magazine over de zee # 2 | februari–2014
aanknopingspunten kunnen bieden bij het verwezenlijken van een duurzaam perspectief voor de desbetreffende sector. En voor de samenwerkende organisaties biedt de Blue Vision weer de mogelijkheid om elkaars kennis en expertise te gebruiken en effectiever samen te werken, zodat ze hierdoor beter de Noordzee-agenda kunnen bepalen’, aldus Stichting De Noordzee. Campagne De visie van de natuur- en milieuorganisaties moet voor de zomer klaar zijn. Tegen die tijd moet bekend zijn hoe de organisaties die
visie gaan gebruiken en hoe ze gaan samenwerken. Daarna begint een campagne. De prioriteiten liggen vooralsnog bij zes problemen: • over-exploitatie van het ecosysteem en de vernietiging van habitats door de visserij • vervuiling door de scheepvaart, olie- en gasproductie, industrie in de kustzone en afvalwater • eutrofiëring door de landbouw en aqua cultuur • onderwatergeluid door bouwwerkzaam heden op zee, scheepvaart en olie- en gasproductie
• exotische soorten die het Noordzeeecosysteem ontwrichten • en ten slotte de opwarming van de aarde door fossiele brandstoffen en chemicaliën. De campagne die Stichting De Noordzee met de andere organisaties wil organiseren, zal zich richten op de beste oplossingen voor deze problemen. Belangrijke onderdelen van de campagne zullen zijn: een netwerk van beschermde gebieden in de Noordzee, duurzame visserij, het sterk verminderen van vervuiling, een schone energieproductie, schone scheepvaart, ruimtelijke planning op
zee en de vermindering van eutrofiëring. Rammelt: ‘Maar het is niet uitgesloten dat we het palet van oplossingen in de uiteindelijke visie verder uitbreiden.’ Voor de zomer presenteert de groep inter nationale milieuorganisaties de Blue Vision in een brochure die geschikt is voor het grote publiek, een achtergrondrapport en op een eigen website.
vorig artikel inhoud volgend artikel 16 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Hoogwaterveiligheid en natuurambities vragen dezelfde maatregelen Tekst: Wim van Wijk Artist impressions: Wim Dasselaar
Een veerkrachtige en toekomstbestendige natuur in de grote wateren. Dat staat de ambtelijke beleidsverkenning Natuurambitie Grote Wateren 2050-2100 voor ogen. Natuurlijke processen moeten in deze visie zoveel mogelijk ruimte krijgen. Alleen dan ontstaat een veerkrachtige natuur en blijft de biodiversiteit het best behouden. Het mooie is dat dit doel zich in veel gevallen laat verenigen met maatregelen om de hoogwaterveiligheid te vergroten. Als de beleidsverkenning dit voorjaar definitief is vastgesteld, zal zij als onderlegger dienen voor komende nota’s over de kustzone, de zuidwestelijke delta, de grote rivieren, het IJsselmeer en de Waddenzee.
vorig artikel inhoud volgend artikel 17 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Natuurambitie kustgebied
De ambities liegen er niet om. De zuidwestelijke delta bijvoorbeeld is in de woorden van de beleidsverkenning in 2050 ‘een rijke delta waarin natuur, recreatie en economie floreren. De invloed van getij, zout water en een vrije rivierafvoer zorgen voor tal van gradiënten die direct bijdragen aan de diversiteit en rijkdom van dit gebied. Het Haringvliet, de Grevelingen en het VolkerakZoommeer staan, net als de Oosterschelde en de Westerschelde, in verbinding met zee.’
Ander voorbeeld: de kustzone is over 35 jaar ‘een voor Europa uniek groot en onontgonnen gebied. Het strand is breed. Voor de kust liggen “tijdelijke” zandplaten, waarop zeehonden en vogels kunnen rusten. De kustzone is de kraamkamer voor vis. De duinen zijn breed en gevarieerd. Ze bieden bovendien veiligheid. Zandplaten zorgen voor “aangroei” van de smalle duinenrij. Brede duinen zijn ingekerfd, verstuiving krijgt ruimte en zorgt voor karakteristieke open
duinen. Hier en daar kunnen paraboolduinen “wandelen”. In de binnenduinrand zorgt de zoete kwel voor karakteristieke natuur.’ En op de wadden is het over enkele decennia ‘stil en ’s nachts donker. De Waddenzee is ook vitaal en productief in ecologische zin, en biedt voldoende voedsel en leefgebied voor grote aantallen trekvogels.’
Reële ambities Dit klinkt allemaal mooi, maar hoe reëel is dit alles? En hoe gaat deze visie nu doorwerken in beleid? Over de Zee vraagt het aan ecoloog Bas Roels, beleidsadviseur bij het ministerie van Economische Zaken én projectleider van de verkenning. ‘Afgaande op de reacties die tot nu zijn binnengekomen, zijn de ambities reëel’, beantwoordt Roels de eerste vraag. ‘Zo gek is dat ook weer niet, want in feite kun je deze beleidsverkenning de optelsom
vorig artikel inhoud volgend artikel 18 magazine over de zee # 2 | februari–2014
noemen van visies die de achterliggende jaren voor de afzonderlijke deelgebieden zijn geformuleerd.’ Overigens kunnen nog wijzigingen worden aangebracht, want ook deze maanden worden nog met tal van (wetenschappelijke) instellingen en vertegenwoordigers van sectoren gesprekken gevoerd, voordat de staatssecretaris in april de verkenning het stempel ‘definitief’ verleent. ‘Heeft het rapport die status eenmaal, dan hebben we daarmee een stip op de horizon gezet en wordt deze visie de onderlegger voor alle komende rapporten. Maar het zal geen blauwdruk zijn, het is eerder bedoeld als inspiratie.’ Geen blauwdruk Een van de redenen waarom het geen blauwdruk is, is dat niet te voorspellen is hoe de natuurlijke processen precies zullen verlopen. Roels: ‘Onduidelijk is bijvoorbeeld hoe de rivierafvoer zich zal ontwikkelen. Ook is ongewis hoe het sediment zich voor de kust zal bewegen of ophopen – en dit alles in combinatie met de zeespiegelstijging. Zo zijn er nog meer zaken die we niet weten. Met andere woorden, we zullen moeten nagaan wat dit voor de onderzoeksagenda betekent.’ Wel is volgens hem vrijwel iedereen het erover eens dat de maatregelen die nodig zijn om de natuurambities voor de grote wateren te verwezenlijken, in de pas lopen met de maatregelen om de hoogwaterveiligheid en de zoetwatervoorziening te waarborgen. ‘Bovendien kunnen ze ook nog bijdragen aan het vergroten van de recreatiemogelijkheden.’ Kan de overheid de ambitie op eigen kracht verwezenlijken, of zal het net zo gaan als met de Markerwadden? Voor het Markermeer was immers al zo’n 25 jaar geleden de wens geuit dat er in deze troebele waterplas ‘iets van
Kust bij Kop Goeree. Foto: beeldbank.rws.nl
oernatuur’ moest komen. Toch kwam er pas een paar jaar geleden iets van de grond, toen Natuurmonumenten met een plan – en geld uit de Postcodeloterij – kwam. Roels: ‘Die vraag vind ik moeilijk te beantwoorden. Ik kan er hoogstens over zeggen dat ik er een goed gevoel bij heb, omdat het denken over meer dynamiek meer en meer ingang vindt, geaccepteerd wordt. Bovendien vraagt de klimaatverandering om maatregelen die behalve de veiligheid ook de natuurambities
ten goede komen. En de maatregelen om de veiligheid te vergroten staan al in de steigers.’ Haringvlietsluizen Maar maant de stroperigheid rond de uitvoering van het Kierbesluit dan niet tot voorzichtigheid? Eind vorige eeuw is als ‘stip op de horizon’ gezet dat rond 2015 de Haringvlietsluizen zo zouden worden beheerd dat er op het Haringvliet, het Hollandsch Diep en zelfs in de Biesbosch
Haringvlietsluizen
vorig artikel inhoud volgend artikel 19 magazine over de zee # 2 | februari–2014
weer sprake zou zijn van getemd getij. Daaraan voorafgaand zouden de sluizen op een kier worden gezet om alvast de vismigratie mogelijk te maken. De werkelijkheid is intussen dat het zelfs maar op een kier zetten al drie keer is uitgesteld. Dit staat nu voor 2018 op het programma. Over getemd getij wordt niet eens meer gesproken. Is het dan niet al te ambitieus wat de beleidsverkenning op pagina 38 stelt? Daar staat dat het Haringvliet ‘na 2050 weer optimaal onder invloed van zee en getij (staat). Eerst is in de periode tot 2050 het beheer van de Haringvlietsluizen hierop aangepast. Daarna zijn de sluizen, aan het eind van hun levensduur, vervangen door een ander afsluitingsinstrument of helemaal open.’ Roels: ‘Het zou best kunnen dat we deze of andere ambities uit de beleidsverkenning iets moeten nuanceren of bijstellen. Die over het Haringvliet is wat kort door de bocht geformuleerd. Punt hier is dat er voor de lange termijn kansen lijken te zijn op het terugbrengen van meer estuariene dynamiek. De ervaringen met het Kierbesluit zullen daarin de weg wijzen.’ Over het Lauwersmeer laat de beleidsverkenning zich in ruimere bewoordingen uit. Er wordt geen uitspraak gedaan over de vraag of het Lauwersmeer zoet moet blijven, brak moet worden of weer onderdeel van de Waddenzee moet worden. ‘We geven slechts aan dat de ambitie is om de zoet-zoutovergang te herstellen en dat vissen de sluizen bij Lauwersoog gemakkelijk moeten kunnen passeren.’ Suppleties Om zeespiegelstijging op te vangen, zal de strategie van zandsuppleties tot 2050 en zelfs daarna worden voortgezet, aldus het beleidsvoornemen, net als het dynamisch kustbeheer. ‘We moeten af van de stuifduinen
Waddenzee. Foto: Stichting Werelderfgoed
en hun helmgras. We moeten de zeereep loslaten en veel zand suppleren. Dan benut je de dynamiek van verstuiving en krijg je het zand op de juiste plek. Met als gevolg dat de kust en het duingebied meegroeien met de stijging van de zee.’ Wel zal de methode van suppletie nog eens tegen het licht moeten worden gehouden. ‘De nieuwste variant daarvan is de zandmotor voor de kust van het Westland. Maar het is nog te vroeg om te zeggen hoe die precies
uitpakt. Het is in ieder geval een complex geheel. Het lijkt erop dat grootschalige suppleties gunstig uitpakken voor de vitaliteit van de duinnatuurtypes. Door veel zand aan te brengen dat vervolgens de duinen instuift, kun je op plaatsen waar de duinen breed genoeg zijn denken aan nog een kerf à la die bij Schoorl.’ Op de vraag of je beter in één keer een enorme hoeveelheid zand kunt suppleren, in plaats van elk jaar een ‘beetje’, is nog geen
eenduidig antwoord te geven. De visie stelt dan wel dat ‘door een slimme strategie periodiek een deel van de vooroever wordt gesuppleerd, waardoor het effect op het bodemleven beperkt is en dit zich (snel) kan herstellen’, maar die slimme strategie bestaat volgens Roels nog niet. Wie daar ideeën over heeft, of anderszins wil meedenken over de visie, kan naar [www.natuurambitie.nl] gaan.
vorig artikel inhoud volgend artikel 20 magazine over de zee # 2 | februari–2014
De dynamiek van een niet-gesuppleerd strand Tekst: Wim van Wijk Video: Jan Stap
Foto: Jan Stap
vorig artikel inhoud volgend artikel 21 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Terwijl de golven beukten op de gesloten schuiven van de Oosterscheldekering, spoelden die decemberdag op het strand van Neeltje Jans dieren aan die de vrijwilligers van stichting Anemoon nooit eerder hadden aangetroffen. Maar tijdens een inventarisatie op een ongekend warme winterse dag, een maand later, vinden Petra Sloof-Spijker (78) en haar ‘medejutters’ alleen het gewone spul: schaalhoorns, zeeklitten, tapijtschelpen en schelpkokerwormen. Verrukt is het gezelschap over de dynamiek die een van de weinige niet-gesuppleerde stranden van de Nederlandse kust laat zien. De slufter die Rijkswaterstaat in 1986 heeft aangelegd, heeft deze laatste maanden een andere ingang gekregen. Petra: ‘De zee heeft er een komma van gemaakt.’ De hoogste temperatuur sinds de metingen begonnen, registreerde het KNMI op deze 6de januari. Die ochtend verzamelden zich in de buurt van het Topshuis op Neeltje Jans zo’n tien mensen om onder leiding van Petra Sloof de laagwater- en de vloedlijn af te struinen. Kijken wat er nu weer is aangespoeld. Iedereen heeft zich toch maar warm aangekleed, want er staat een stevige wind uit zuidelijke richtingen, die het zand over het verlaten strand laat stuiven.
plastic tasje. ‘We doen mee aan het Strand Monitoring Project van de stichting Anemoon’, legt Petra uit. ‘Iedereen geeft straks zijn vondsten aan mij en thuis vul ik op een formulier in wat we zoal hebben gevonden. Plus de aantallen. Dat stuur ik vervolgens op. Inmiddels doen we dit al twaalf jaar en juist vorig jaar heeft dit geleid tot de publicatie van de ruim 400 pagina’s dikke Ecologische atlas van de mariene schelpdieren van Nederland.’
Meteen aan de voet van de imposante pier die de Roompotsluis aan de noordzijde beschermt, bukken de eerste inventariseerders zich. ‘Lege kokers van de schelpkokerworm’, verklaart Ine van der Ven, die op andere dagen als gids optreedt voor zowel het Zeeuws Landschap als het nationaal park Oosterschelde.
Het boek behandelt alle 255 soorten weekdieren die sinds 1900 levend zijn aangetroffen in de Nederlandse zoute en brakke wateren. Per soort wordt een korte beschrijving van het uiterlijk (schelp en dier) gegeven, gevolgd door informatie over ecologie en habitatvoorkeur. Natuurlijk ontbreken kaarten met de verspreiding niet. Al met al telt de atlas 1700 foto’s, kaarten en grafieken.
Al snel valt de groep uiteen en tuurt iedereen gespannen naar de grond, raapt iets op en stopt de vondst in zijn of haar jaszak of een
Bijzonder kreeftje Met het verschijnen van de atlas zit het werk er niet op. Petra: ‘Natuurlijk niet. De ontwik-
Zebra-anemoon. Foto: Ineke Lamse
kelingen gaan door en die willen we bijhouden.’ Een mooi voorbeeld van zo’n nieuwe ontwikkeling is de vondst van het kreeftje Pestarella tyrrhena. ‘Dit beestje vonden we na de storm die kort na Sinterklaas vorig jaar woedde. Volgens Marco Faasse, onderzoeker bij onderzoekscentrum eCOAST en gast medewerker bij Naturalis die toen met ons meeliep, was dit de allereerste keer dat dit roze beestje aan land spoelde. Normaal gesproken houdt het zich ver van de kust op.’
Al even bijzonder was dat er de dagen na de storm tientallen brokkel- en slangsterren te vinden waren. ‘Normaal gesproken vind je er wel eens een of twee, maar zoveel tegelijk hadden we niet eerder meegemaakt.’ Deze dag heeft de groep het geluk een levend exemplaar te kunnen aanschouwen; KNNV’er Huibert de Bruijne komt er trots met eentje op zijn handpalm aanlopen. ‘Je zou hem het slanke familielid van de gewone zeester kunnen noemen’, zegt Petra.
vorig artikel inhoud volgend artikel 22 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Een ontwikkeling die een paar jaar geleden inzette en nog altijd doorgaat, is de terugkeer van de purperslak. Petra: ‘Dat slakje dreigde uit te sterven door het gebruik van antifouling op de onderwaterbodems van zeeschepen. Maar sinds het verbod op die anti-aangroeilakken van kracht is, is de stand zich aan het herstellen.’ Zee corrigeert Rijkswaterstaat Na een paar honderd meter verliezen sommigen hun belangstelling voor wat er voor hun voeten ligt. De aandacht gaat nu uit naar dat ene duin, dat sinds de decemberstorm kleiner en kleiner is geworden. En ook nu weer blijkt te zijn afgekalfd. ‘Twee maanden geleden was dit duintje bijna even hoog als deze ernaast’, wijst Hans Boomstra, ook KNNV-lid, aan. ‘Maar tijdens die storm heeft de zee hier een nieuwe ingang naar de slufter gemaakt, wat ten koste ging van dit duin. Sindsdien is de wind bezig het karwei af te maken.’ Zeker nu het eb is, is het moeilijk voor te stellen dat op deze plek aan de duinvoet water heeft gestroomd. Maar Boomstra kan het bewijzen. ‘Kijk maar naar het helmgras. Daar waar het water heeft gestaan, is het nu dood. Helmgras leeft van zoetwater en kan niet tegen zeewater.’ De korte maar hevige bui, die zojuist is overgetrokken, kan daar niets meer aan veranderen. Het helmgras zal dit stuk zand niet langer op zijn plaats kunnen houden. De slufter lijkt definitief een nieuwe ingang te krijgen, eentje die haaks staat op de kunstmatige ingang in de vorm van een rechte lijn, die Rijkswaterstaat na de oplevering van de Oosterscheldkering in 1986 heeft gemaakt. ‘Zo zie je maar’, vult Petra aan, ‘de zee is niet zo rechtlijnig. Ze maakt liever komma’s.
Laagwaterlijn Als het weer droog is geworden, verlaat de groep de schuilplaats tussen de duinen. Het is tijd voor de terugweg die langs de laagwaterlijn loopt, omdat het water nu zijn laagste stand heeft bereikt. Op dit natte stuk strand worden meer schelpen opgeraapt: de wind heeft nog geen kans gehad ze met een laagje zand te bedekken. Nonnetjes, zaagjes, kokkels, alikruiken, halfgeknotte strandschelpen en zeeklitten liggen er voor het oprapen en natuurlijk de onvermijdelijke Amerikaanse zwaardschedes. Even wordt er stilgestaan bij een ‘veldje’ kokerwormen. ‘Eerder vonden we lege; dit hier zijn levende. Wat je ziet, is alleen het bovenste stukje van de koker dat boven het zand uitsteekt. De worm zelf zit erin.’ Femke van de Berg heeft intussen meer belangstelling voor de vogels die zich op en rond een droogvallende plaat even voor de kust ophouden. ‘Hoofdzakelijk meeuwen, maar wel leuk is dat er een paar middelste zaagbekken tussen zitten.’ Gewone slangster. Foto: Hans Eckhardt
Zebra-anemonen en purperslakken Als laatste onderdeel van de inventarisatie staat de ‘rotskust’ aan de voet van de sluispier op het programma. Op dit harde substraat kunnen wieren zich vestigen. En ook daar heeft de groep verstand van. Zeker Marieke Hakkesteegt die in Biggekerke een kookboerderij runt en cursisten vertrouwd maakt met het bereiden van zeewier. ‘Dit hier is purperwier en op die steen ernaast groeit gezaagde zee-eik.’ Tussen de stenen houdt zich ook van alles op, waaronder schaalhoorns en verschillende soorten alikruiken. ‘Zie je die glimmende bolletjes?’, vraagt Petra. ‘Dat zijn anemonen. Die groenige met streepjes zijn zebra-anemonen, de andere zijn paarde-anemonen. Eigenlijk moet je anemonen zien als ze onder water staan, dan vouwen ze zich open en zie je hun kleuren pas echt goed. De zebra’s zijn
groen, de paarde-anemonen hebben rode tentakels. Mooi om te zien.’ Nog beter verstopt en nauwelijks zichtbaar voor de leek is een rij oranje kelkjes die zich vastgehecht hebben aan een grote zwarte steen. ‘Dat zijn de eitjes van de purperslak’, weet Petra. Toch is ze niet helemaal zeker van haar zaak. Ze belooft dan ook het thuis op te zoeken. Ruim twee uur zijn verstreken als de groep terug is op het beginpunt. Op een luwe plek is het tijd voor koffie, waarna iedereen zijn oogst aan Petra overhandigt en huiswaarts keert. Nog diezelfde dag laat Petra de uitkomst van haar naspeuringen weten. ‘Dankzij de atlas weet ik hoe het zit. Het zijn niet de eitjes, maar de omhulsels. In elk van die flesvor-
mige urnen op een steeltje legt de purperslak in het najaar wel zo’n 600 eitjes, die in de lente uitkomen. Lang niet allemaal overleven ze het echter, want de grotere larven eten de kleintjes op. Wist ik ook niet, maar dat is ook het leuke van dit soort inventarisaties: je leert er telkens dingen bij.’ Over veertien dagen gaan ze weer.
vorig artikel inhoud volgend artikel 23 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Dos Winkel:
‘Zeedieren gingen mij herkennen!’ portret Tekst: Ingrid Zeegers Foto’s: Dos Winkel
Onderwaterfotograaf Dos Winkel weet na dertig jaar duiken dat het flink mis is met de bron van alle leven op aarde: de oceaan. Dus trekt hij onvermoeibaar langs scholen en politici om het tij te keren. Feiten, handelingsperspectief en vooral prachtige foto’s moeten ervoor zorgen dat mensen de harde waarheid onder ogen durven zien en in actie komen. Door zijn oorspronkelijke werk – fysiotherapeut en docent orthopedische geneeskunde – reisde Dos Winkel de hele wereld af. Hij combineerde dat met twee andere talenten: duiken en fotograferen. Daardoor ontstond een indrukwekkende reeks onderwaterfoto’s, die werden gepubliceerd in talloze tijdschriften en boeken. Zijn werk werd bekroond met diverse prijzen. Dos Winkel is een van de weinige fysieke getuigen van de snelle en structurele achteruitgang van het leven onder water. Acht jaar geleden besloot hij daarom te stoppen met zijn medische carrière om zich helemaal in te kunnen zetten voor het behoud van de oceaan. We spraken hem op het hoofdkantoor van de Sea First Foundation bij Antwerpen, als opmaat voor Wereld Oceaandag op 8 juni 2014. Hoe bent u zo betrokken geraakt bij de zee? ‘Als kind namen mijn ouders me in de vakanties mee naar de Middellandse zee. Daar gingen we snorkelen. Geweldig vond ik dat. Tussen de rotsen zag ik zeepaardjes, jonge hondshaaien en allerlei andere prachtige vissen. Maar het leven ging verder, en door studie en werk raakte de fascinatie
voor de zee op de achtergrond. Tot ik jaren later les gaf op Aruba, en iemand me vroeg of ik zin had om mee te gaan duiken. Dat deed ik, en ik was meteen verkocht. Werkelijk flabbergasted. De onderwaterwereld is zo mooi.’
Een relatie met zeedieren ‘Omdat ik les gaf in Europa en in Amerika, besloot ik op Bonaire te gaan wonen, een mooie tussenstop. Daar heb ik honderden duiken gemaakt, gewoon voor mijn deur. Zo leerde ik dieren kennen waarvan ik het bestaan niet kon vermoeden. Het leuke was dat die dieren mijn vrienden werden. Zeedieren zijn territoriaal, en de dieren voor mijn deur leefden daar altijd. Ze gingen mij herkennen. Ik wist helemaal niet dat dat kon!’ ‘Er was een schorpioenvis die meteen naar me toe hobbelde – zwemmen was niet zijn sterke punt – en dan zijn kop optilde, zodat ik hem onder zijn kin kon kietelen. Net als een hond. Ik heb dat aan verschillende mensen laten zien. Die snapten er niets van. Hoe is het mogelijk dat je een relatie met dat soort dieren kunt hebben? Toen begon ik iets te beseffen van de intelligentie van vissen en andere zeedieren.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 24 magazine over de zee # 2 | februari–2014
‘Ik gaf ook les in Australië, en daar kwam ik in contact met de hoofdredacteur van het tijdschrift Duiken. Die vroeg me om foto’s en een mooi verhaal. Sindsdien ben ik blijven schrijven voor duiktijdschriften en heb ik verschillende boeken gemaakt. Mijn vrouw wees me al snel op de bijzondere patronen en details van de zeedieren. Toen ben ik daarmee verder gaan werken.’ Hoe kwam u erachter dat de natuur onder water structureel aan het verdwijnen is? ‘Dat moment kwam al vrij snel. Vanwege mijn werk dook ik vaak op dezelfde plekken. Ik herinner me nog goed dat ik betoverd was geraakt tijdens een duikreis bij het Komodo National Park in Indonesië. Dat vond ik zo mooi dat ik later terug wou. Maar toen ik daar de volgende keer kwam, konden we hele mangrovebossen niet meer terugvinden! En sommige koraalriffen waren ook verdwenen. Daar begreep ik niets van. Je zou denken: een nationaal park is toch beschermd?’
Een leven gewijd aan oceaanbescherming ‘Ik vroeg het aan de duikinstructeurs, maar die konden me ook niets vertellen. Daar bleef het niet bij. Overal waar ik terugkwam, van koude en gematigde zeeën tot tropische wateren, was de situatie telkens schrikbarend veel slechter dan de keer daarvoor. Waar ik ook dook, zag ik dat ecosystemen waren verdwenen. Het ging zo snel achteruit, dat ik er depressief van dreigde te worden. Omdat niemand wist wat er aan de hand was, ben ik zelf op zoek gegaan naar informatie. Ik ben gaan netwerken met wetenschappers en andere deskundigen. Twaalf jaar geleden ben ik echt hard gaan studeren. En acht jaar geleden besloot ik de rest van mijn leven te
wijden aan oceaanbescherming. Niet voor mezelf, maar voor mijn kleinkinderen.’ ‘In Nederland en België hebben we toen een stichting opgericht, de Sea First Foundation. Dat is geen actiegroep, maar een educatieve organisatie. Kennis staat centraal. We werken met een team van jonge wetenschappers en met vrijwilligers. We vertellen wat er echt met de zee aan de hand is, zo feitelijk mogelijk. We werken evidence based. We richten ons vooral op kinderen, want die zijn onze toekomst, en op politici, want die maken de wetten en regels.’
De oceaan verzuurt Wat is er volgens u precies aan de hand met de oceaan? ‘Toen ik 67 jaar geleden geboren werd, leefden er 2,2 miljard mensen op aarde. Nu zijn dat er 7,2 miljard. Alle mensen willen meer luxe. Dat gaat niet zonder grootschalig energieverbruik en de daaraan gekoppelde productie van CO2 en andere broeikasgassen. Die CO2-toename zorgt voor grote problemen, niet alleen door de daaraan gekoppelde opwarming van de atmosfeer en de klimaatverandering.’ ‘CO2 of koolzuurgas is zuur. Kijk wat er gebeurt als je een ei een nacht lang in een glas cola legt. Dan lost de kalkhoudende eierschaal op. Datzelfde gebeurt nu in de zee. Want er is teveel CO2. Alles wat kalkhoudend is, is aan het oplossen. Daardoor zijn bijna alle koraalriffen in de wereld ziek. In dertig jaar tijd zijn onze koralen met 70 procent achteruitgegaan. De ontkalking gaat het snelst in koude zeeën. Onderzoekers hebben aangetoond dat het plankton in de poolzeeën al 30 procent minder kalk bevat dan vijftig jaar geleden.’
Een koraalrif in februari 2001 (boven) en dezelfde locatie in november 2010 (onder)
vorig artikel inhoud volgend artikel 25 magazine over de zee # 2 | februari–2014
kippen van nature helemaal geen vis eten.’ ‘Fytoplankton is plantaardig plankton. Meer dan de helft (50 tot 70 procent) van onze wereldwijde hoeveelheid zuurstof wordt gemaakt door fytoplankton in de oceanen. Veel mensen denken dat CO2 door de bomen en de bossen wordt omgezet in zuurstof, en dat is ook zo. Maar de planten in de oceaan nemen veel meer CO2 op dan op het land mogelijk is. De oceaan is immers bijna drie keer zo groot als het landoppervlak.’ ‘Met andere woorden: als de oceaan steeds zuurder wordt en het fytoplankton verdwijnt, daalt de hoeveelheid zuurstof in de lucht. Dan krijgen steeds meer mensen moeite om te ademen. Wereldwijde studies tonen nu aan dat het fytoplankton de afgelopen vijftig jaar al op veel plaatsen met 40 procent is verminderd. Onze zuurstofproductie loopt dus gevaar als we niets doen aan de verzuring van de oceaan.’
Overbevissing tegengaan Wat moet er gebeuren om de verzuring van de oceaan te stoppen? ’In de eerste plaats moeten we natuurlijk minder CO2 produceren. Punt twee: meteen stoppen met de overbevissing. Als de vis door overbevissing verdwijnt, is er namelijk ook geen vissenpoep meer. En in vissenpoep zit kalk. Die kalk moet in de zee blijven om de verzuring tegen te gaan.’ ‘De oceanen worden massaal leeggevist. De vis wordt niet alleen gevangen voor menselijke consumptie, maar ook voor andere doelen. Zeevis wordt bijvoorbeeld vermalen tot vee- en kippenvoer. Varkens eten wereldwijd twee keer zo veel vis als alle Japanners, en zelfs zes keer zoveel als alle Amerikanen. En dat terwijl varkens en
‘Zeevis wordt ook gebruikt als voer voor pelsdieren en voor (gecertificeerde) kweekvis. Bijna alle kweekvis is carnivoor. Om één kilo zalm te kweken heb je tot 6 kilo wilde vis nodig. Door zeevis als vee- en visvoer te gebruiken verspillen we 38 miljard kilo zeevis per jaar, dat is eenderde van de visvangst wereldwijd.’
Onterechte gezondheidsclaims ‘Bovendien wordt zeevis gevangen vanwege de productie van visolie. We moeten toch echt gaan beseffen dat we geen zeevis nodig hebben om gezond te kunnen eten. De omega-3 hype en de consumptie van visolie is sterk overdreven. De gezondheidsclaims van visolie (“goed voor je hersenen en nog veel meer”) mogen van de EU al lang niet meer op de verpakking staan. Die claims zijn namelijk bewezen onjuist. Maar omdat de Europese regels door de individuele lidstaten zelf moeten worden geïmplementeerd – wat alsmaar niet gebeurt – gaan de verkopers van visolie gewoon door met de onjuiste reclame. Levensmiddelenfabrikanten stoppen echt overal vis in. Je moet dus ontzettend uitkijken, anders koop je zelfs margarine met vis.’ ‘Het erge is ook dat zwangere vrouwen nog steeds het advies krijgen om vette vis te eten. Terwijl uit medisch-wetenschappelijk onderzoek ondertussen duidelijk is geworden dat dat niet goed is. Veel gifstoffen uit het water hopen zich op in vetweefsel. Hoe vetter de vis, hoe meer gifstoffen je binnenkrijgt. Dat geldt bijvoorbeeld voor een gidspara meter als methylkwik, een gifstof die door fabrieken op rivieren wordt geloosd en zo in zee terechtkomt. De conclusie van een recent medisch onderzoeksrapport is dat de nadelen van de hoeveelheid organisch kwik
vorig artikel inhoud volgend artikel 26 magazine over de zee # 2 | februari–2014
internationale economische studies. Toen dat schrikbare feit eenmaal bekend was, brachten de Verenigde Naties in 2011 een dringend advies uit. Van de 33 miljoen vissersboten op aarde moesten er direct 13 miljoen verdwijnen. Daaronder vallen ook alle grote varende fabrieksschepen, de megatrawlers.’
Koraalverbleking
in vis de gezondheidsvoordelen van omega-3 overstijgen.’ ‘En als je dan ook nog weet dat omega-3 helemaal niet door de vis zélf wordt gemaakt, maar door de planktonalgen die via de kieuwen en via de mond met het voedsel bij de vissen binnenkomen, dan weet je dat je helemaal geen vis kapot hoeft te maken om omega-3 te produceren! Er bestaat dan ook allang vegetarische visolie, gemaakt in algenkwekerijen.’
Grote fabrieksschepen U zegt dat de visserij bijdraagt aan de verzuring van de oceaan. Wat moet er volgens u veranderen? ‘Als we zo door blijven gaan, zijn de oceanen al in 2048 leeggevist. Dat blijkt uit herhaalde
‘Vooral in die grootschalige visserij wordt veel kostbare zeevis verspild. De bijvangst – dieren die onbedoeld in de netten terechtkomen, maar die te klein zijn of geen geld opleveren – gaat dood weer overboord. Zonder de illegale visserij mee te rekenen, gaat er zo jaarlijks 45 miljard kilo aan zeedieren dood terug de zee in. Dolfijnen, zeeschildpadden, haaien. Maar ook te kleine vissen. Die hebben dan nog niet eens gepaaid.’ ‘Veel mensen hebben hier geen idee van. De Pierson Foundation heeft daarom een film gemaakt, Sea The Truth. Die is in veel verschillende talen vertaald en wordt over de hele wereld vertoond, zelfs op de universiteit van Tokyo.’[film op youtube] ‘Wie het aandurft, moet beslist ook naar de documentaire Wild West op zee kijken, die door Zembla op 13 september 2013 werd uitgezonden. [documentaire zembla]. De vijf grootste fabrieksschepen ter wereld zijn namelijk in Nederlandse handen. Het bewuste bedrijf krijgt geregeld torenhoge boetes vanwege allerlei overtredingen. Die betalen ze, en dan gaan ze gewoon door. De boetes vallen in het niet bij de winst die ze maken.’
‘Australië heeft de Nederlandse trawlers een tijdje terug weggestuurd. Dat was toen wereldnieuws. Maar dan zetten ze een andere vlag op het schip – dat kan, want ze hebben filialen in Panama, Oekraïne en Duitsland – en dan varen ze gewoon verder met hetzelfde schip. Ondertussen trekken de trawlers ook de oceaan voor de kust van Afrika leeg. Lokale vissers zeggen, dat als er zo’n trawler heeft gevaren, er maandenlang geen vis meer te bekennen is. Dan kan Europa toch niet met het waarschuwende vingertje naar Afrika wijzen, omdat de Afrikanen noodgedwongen het voedsel dan maar uit het oerwoud gaan halen?’
Optimistisch over de toekomst Denkt u dat het nog wel goed komt met de oceaan? ‘Ja, ik ben optimistisch. Kennis maakt mensen sterk. Ik krijg altijd positieve reacties na afloop van mijn lezingen. Ook bij politici begint het bewustzijn te veranderen, al kost dat veel tijd. Maar de aanhouder wint. Voorbeeld? Toen we bij het Europese parlement begonnen met de lobby om het levend ontvinnen van haaien te verbieden, hadden we aanvankelijk geen succes. Alleen de Belgische parlementariërs waren toen voor het wetsvoorstel. Maar twee jaar – en veel lobbywerk later – lukte het wel. We hebben nu een eigen jurist met veel ervaring in het Europese parlement, zodat we in de toekomst veel meer kunnen bereiken.’
‘Mede dankzij ons is het in Europa nu verboden om haaien levend te ontvinnen. Als er nu een haai wordt gevangen, en de visser wil er geld mee verdienen – haaienvinnensoep – dan moet hij het dier in zijn geheel meenemen. Dan doen vissers liever niet, want een haai neemt veel ruimte in beslag.’ ‘Niet alleen politici veranderen. Ook wij, als consument, veranderen. Dat begint met bewustwording, met kennis. Als je weet wat er fout is en dat het anders kan, is het een kwestie van doen. Iedereen kan helpen om het leven in de oceaan te redden, bijvoorbeeld door vaker vegetarisch te eten, of in ieder geval minder vlees en vis. Er zijn zoveel alternatieven te koop! Naast bewuster eten is het natuurlijk ook nodig om energiebewuster te leven en minder CO2 uit te stoten.’ ‘Ik zie dat de menselijke mentale mammoettanker nu langzaam op gang komt, en ik denk dus dat het nog goed kan komen met de oceaan en met het leven op deze planeet. Maar het is wel een kwestie van discipline en keihard doorgaan.’ Meer informatie: [www.seafirstfoundation.nl] [worldoceansday.org] [www.seathetruth.nl]
vorig artikel inhoud volgend artikel 27 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Stormvloedkeringen in zwaar weer Tekst: Ingrid Zeegers Foto’s: RWS WNZ
Rijkswaterstaat organiseert internationale aandacht voor het beheer en onderhoud van stormvloedkeringen. Daarmee hoopt de organisatie de schaarse kennis op creatieve wijze veilig te stellen. Hoe werkt dat?
Rond februari poppen de sepiakleurige beelden van de Watersnoodramp van 1953 weer op in ons collectieve geheugen. Door de herdenkingen is er even volop aandacht voor onze stormvloedkeringen. Terecht. Deze iconen staan stil en waakzaam af te wachten tot ze voor ons in actie moeten komen. Als een rots in de branding, klaar om extreem hoogwater buiten de deur te houden. Maar ja, dat gebeurt bijna nooit. De stormvloed keringen sluiten maar zelden. De rest van het jaar verslapt de aandacht voor de keringen weer snel, en gaan we over tot de orde van de dag. Het neveneffect van deze collectieve zorgeloosheid is, dat het risico bestaat dat ook kennis en financiële middelen verdwijnen, zeker in tijden van economische crisis. Soms moeten we weer even wakker worden geschud. Ingenieurs waarschuwen voor risico’s Dat gebeurde halverwege 2013 toen er veel commotie – lees: aandacht in het kwadraat –
De Hollandsche IJsselkering tijdens een stormnacht op 5 december 2013
was over de diepe ontgrondingenkuilen bij de Oosterscheldekering. Ingenieurs die in het verleden betrokken waren geweest bij de bouw van het kunstwerk, luidden de politieke noodklok. De kuilen waren veel dieper en steiler dan gedacht. Volgens de ingenieurs was de stabiliteit van de stormvloedkering – en de dijken in de buurt – daarmee in gevaar. Akelig, maar de kwestie beheer en onderhoud van stormvloedkeringen stond weer op de kaart. De verantwoordelijke organisatie, Rijkswaterstaat, reageerde veerkrachtig (‘We zijn blij dat er met ons wordt meegedacht’) en trof de nodige maatregelen. Inmiddels zijn noodstortingen uitgevoerd, en is een aanbesteding de deur uit voor het storten van extra staalslakken in 2014. Maar die ene
knagende vraag blijft wel hangen: hoe zit het nou met die wegkwijnende kennis over het beheer en onderhoud van de stormvloed keringen? Dreigt er echt een kennistekort? Marc Walraven, hoofd van het team Stormvloedkeringen van Rijkswaterstaat in ZuidHolland, geeft antwoord. ‘Dat was natuurlijk dé vraag naar aanleiding van de kwestie Oosterscheldekering. Politici vroegen zich af: hebben we de kennis en kunde over het object nog wel? Maar ook: willen mensen er nog wel aan werken? Zijn we nog wel trots op onze stormvloedkeringen? Het antwoord is volgens mij ja, maar. We hebben de kennis nog wel, maar die is schaars geworden. We hebben het in Nederland feitelijk over drie soorten kennis. De
realisatie van een stormvloedkering begint met theoretische kennis, die is belegd bij universiteiten en organisaties als Deltares. Dan is er behoefte aan praktische ontwikkelen bouwkennis van de ingenieursbureaus. En als de constructie er eenmaal staat, hebben we het over kennis over beheer, onderhoud en operationele inzet.’ ‘Niet alle drie de kennisvelden zijn even populair. Voor het ontwerp en de bouw van een stormvloedkering is relatief veel belangstelling, daar wil iedereen aan meedoen. Beheer en onderhoud zijn onzichtbaarder, en daarmee voor een grote groep mensen minder interessant. Die kennis is belegd bij Rijkswaterstaat en bij de waterschappen.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 28 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Praktische kennis is schaars geworden ‘In die organisaties is er natuurlijk verloop van personeel. De mensen die bij Rijkswaterstaat aan de stormvloedkering hebben gewerkt, zijn in de loop van de tijd vertrokken, bijvoorbeeld omdat ze met pensioen gingen. Dat, gecombineerd met een algehele personeelskrimp, heeft tot gevolg dat kennis en kunde over het praktische functioneren van de stormvloedkeringen bij ons schaars zijn geworden.’ ‘Maar daarin zijn we niet uniek hoor. In andere landen speelt hetzelfde. Ook daar zijn de kennis en kunde over het beheer en onderhoud van stormvloedkeringen schaars. Daarom hebben we zeven jaar geleden contact gezocht met onze collega stormvloedbeheerders in Londen (Thames Barrier), en later ook met die in Venetië en Sint Petersburg.’ Internationaal contact ‘Het grappige is dat als ik met mijn collega in Londen praat, we elkaar meteen snappen. Direct. Ook in het buitenland werken stormvloedbeheerders in kleine uitvoeringsorganisaties binnen een groot politiek apparaat. We hebben allemaal met specifieke zaken van doen in een werkomgeving waar collega’s met heel andere dingen bezig zijn. Die specialistische positie schept een band die over landsgrenzen heen gaat.’ ‘We hebben een internationaal netwerk opgericht – I-STORM – zodat we de schaarse overheidskennis over het operationele beheer van stormvloedkeringen structureel kunnen delen. Nederland, Groot-Brittannië, Italië en Rusland zijn vaste leden van dat collegiale netwerk. Het netwerk groeit langzaam maar gestaag, want ook toekomstige stormvloedbeheerders in Duitsland, België en USA-Louisiana hebben behoefte
aan die specialistische niet-commerciële beheerderskennis. Deze nieuwkomers zijn nu nog bezig met de planvorming of met de bouw van een stormvloedkering, maar ze willen daarbij alvast rekening houden met het toekomstige beheer en onderhoud. Heel verstandig.’ Organisatorische én operationele kennis delen In het netwerk I-STORM gaat het over het delen van organisatorische kennis. Bijvoorbeeld over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden rond een stormvloedkering en het voorkomen van versnippering. Ontwerpen en bouwen van een kering is stap één, maar wie gaat daarna het operationeel beheer en onderhoud doen? Walraven: ‘Maar het gaat ook over het delen van praktische operationele kennis zelf. Onze ervaring leert dat als je een stormvloedkering bouwt, het daarna in de praktijk toch echt anders loopt dan gepland. Pas in de operationele fase merk je wat er wel en niet werkt qua procedures, wat je moet upgraden en verbeteren, maar ook wat je moet doorontwikkelen of wat je op welke termijn moet vervangen.’
Thames barrier
‘In de loop der tijd ontstaat er dus ervaringskennis over materialen, technieken en systemen. Dat kwam Rijkswaterstaat goed van pas toen we specifieke onderdelen van een van onze stormvloedkeringen moesten vervangen. Die spullen bleken hier in Nederland al niet meer op de markt te zijn, maar in Engeland nog wel. Dan is het handig dat je naar je Britse collega-beheerder kunt bellen, dat scheelt een hoop geld.’ Peer reviews De internationale contacten zijn ook om andere redenen voor Rijkswaterstaat belangrijk. ‘Uiteindelijk willen alle stormvloedbeheerders de beperkte beschikbare middelen zo effectief en efficiënt mogelijk inzetten, dus
Hollandsche IJsselkering
vorig artikel inhoud volgend artikel 29 magazine over de zee # 2 | februari–2014
daar waar het het hardst nodig is. Daarom werken we met probabilistisch beheer. Dat doen we vanuit een lerende organisatie. De plan-do-check-act cyclus staat centraal. Onderdeel van deze werkwijze is reflectie, een soort audit. Doen we de goede dingen, en doen we het goed genoeg? Daarvoor maken we gebruik van de kennis van onze buitenlandse collega’s. Die lopen dan bijvoorbeeld onze stormvloedkering door en geven hun mening. Wij noemen dat peer reviews. Die methode hebben we in afgeslankte vorm overgenomen van het internationale netwerk voor kerncentrales, WANO.’ ‘Naast de onderlinge collegiale feedback op de bestaande keringen helpen we de collega’s met de stormvloedkeringen die nog gebouwd gaan worden. Onze adviezen gaan dan vooral over operationele risico’s. De Amerikanen hebben ons bijvoorbeeld gevraagd om alvast hun operationele draaiboeken en handboeken te reviewen van de keringen die in New Orleans worden gebouwd naar aanleiding van de orkaan Katrina van een aantal jaren geleden.’ Behoefte aan stormvloedkeringen stijgt Wereldwijd zal het aantal delta’s dat last krijgt van overstromingen alleen maar toenemen, want de zeespiegel stijgt en het land klinkt in. De behoefte aan stormvloedkeringen zal dus groter worden. Walraven: ‘Onze internationale bundeling van kennis over beheer en onderhoud zal ertoe bijdragen dat er wereldwijd veilige en effectieve stormvloedkeringen gebouwd worden. Immers, door ons internationale netwerk gaat de kennis over stormvloedkeringen niet verloren en kunnen we ondertussen alvast leren over nieuwe technieken die toegepast gaan worden in nog te bouwen keringen. Daar kunnen we later ons voordeel mee doen.’
De Maeslantkering in Hoek van Holland
‘Ook in ons land wordt het belang van de stormvloedkeringen door het veranderende klimaat alleen maar groter. Stormvloed keringen zijn onze voordeur naar de zee, maar ze staan wel in verbinding met het hele rivierensysteem landinwaarts. Daar zullen veranderende neerslagpatronen hun weerslag hebben op de dijken en gemalen. Dat betekent dat stormvloedbeheerders wellicht vaker moeten helpen om het water in het binnenland anders te verdelen.’
‘Voorbeeld? Als er extreem veel regen wordt verwacht kan dat voor sommige zwakke dijken problemen opleveren. De gemalen in de buurt moeten dan harder werken om het water af te voeren, maar die kunnen dat alleen goed doen als het waterpeil in de rivier laag genoeg is. Daarin speelt ook de stormvloedkering een rol. Hoe dat precies in de praktijk werkt, is te zien in Het Keringhuis bij de Maeslantkering in Hoek van Holland.’ Meer informatie: [www.i-storm.org]
Stormvloedkeringen rond de Noordzee • Nederland: Oosterschelde, Maeslant kering, de Hartelkering, de Hollandsche IJsselkering, de Haringvlietsluizen en de Ramspolkering; • Verenigd Koninkrijk: Thames Barrier, storm surge barriers Hull, Barking, Dartford; • Duitsland: Ems Sperrwerk; • België: Nieuwpoort, planfase.
vorig artikel inhoud volgend artikel 30 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Vissen kennen geen grenzen
De laatste jaren is in Nederland de aandacht voor vismigratie fors opgeschroefd. Beter gezegd de aanpak van hindernissen voor vissen om stroomopwaarts- of afwaarts en van zoet naar zout water te zwemmen. In ons land veroorzaken de stuwen, gemalen en andere harde waterbeheersystemen die het vissen vaak onmogelijk maken om verder te trekken, vooral een ecologisch probleem. Elders in de wereld, waar vis een belangrijke voedselbron is, zijn deze hindernissen oorzaak van een groter probleem: voedseltekorten. Als de vissen niet ver genoeg stroomopwaarts kunnen zwemmen, missen de bewoners langs de rivier hun bron van eiwitten. Daarom staat 24 mei wereldwijd in het teken van de vismigratie.
Steur
Tekst: Peter Bielars Foto’s: Herman Wanningen
Wereldvismigratiedag 2014: herstel verbinding rivieren met zee
De coördinatie van alle activiteiten (momenteel zo’n honderd, het doel is tweehonderd tot tweehonderdvijftig) ligt in Nederland bij Herman Wanningen. Hij doet dit samen met LINKit Consult, het Wereld Natuur Fonds, The Nature Conservancy en de IUCN. De omslag Rond 2000, toen hij nog actief was voor Waterschap Hunze en Aa’s, maakte Wanningen de omslag mee. De Europese Kaderrichtlijn Water deed zijn intrede en noodzaakte alle waterschappen de water kwaliteit in hun wateren beter in de gaten te houden. De waterkwaliteit moest in veel gevallen omhoog. En vrijwel altijd profiteren vissen van de genomen of te nemen maat
regelen. Bij Hunze en Aa’s, maar ook bij de andere waterschappen, bestond tot dan toe weinig aandacht voor vis. Het lag aan de interesse en belangstelling van vooral de ecologen bij de waterschappen of er plannen werden gemaakt voor vistrappen en andere vismigratievoorzieningen. Samenwerking met sportvisserij ‘In de afgelopen tien jaar is het één en ander veranderd. De waterschappen werken nu meer samen. Ze zijn actief aan de slag gegaan. Wel blijft het werk vaak afhankelijk van één of enkele personen, vooral nog steeds de ecologen. De waterschappen zoeken ook meer en meer contact met de sportvisserij.’
‘In Noord-Nederland en het rivierengebied gaat het om de toekomst van soorten als paling, zalm en zeeforel. In de kustregio staan de driedoornige stekelbaars en de spiering centraal. Hun trekroute van zee tot bron zit nu meer ingebakken in de waterschapswereld. De waterschappen moeten over hun grenzen heen gaan kijken om optimaal gebruik te maken van de inter nationale kennis. Vissen kennen ook geen grenzen.’ Allerlei mogelijkheden Nederland loopt voorop met de aanleg van visvriendelijke gemalen. Daarvoor bestaat veel belangstelling in het buitenland. Bij gemalen zijn er drie mogelijkheden: visvrien-
delijke vijzels, een vrijvervalpassage of een vislift. Bij beken kan een waterbeheerder kiezen uit grofweg een cascade bij een stuw, een De Wit-passage (tegen de bestaande stuw aan) en het koppelen van oude meanders (bypass). De helft functioneert Niet alle aangelegde vispassages voldoen overigens. Uit een recent onderzoek van Arcadis bleek dat van de vijftig onderzochte vispassages de helft niet functioneerde (ze stonden niet aan of er was geen onderhoud gepleegd). ‘Dit is een serieus aandachtspunt, want als de vispassage niet werkt, kunnen de vissen er niet langs.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 31 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Impressie van vismigratierivier (beeld: Dienst Landelijk Gebied)
Vispassage als compromis Nederland telt zo’n 750 vispassages. Daar komen er tot 2027 nog ruim 2100 bij. ‘Vispassages zijn de laatste jaren populair geworden. Maar na realisatie moet de waterbeheerder ook geld voor onderhoud uitgeven en blijvend onderzoek verrichten’, aldus Wanningen. Hij noemt de vispassage een compromis tussen de ecologie en de landbouw. ‘Het vrij laten meanderen van een beek is de beste oplossing voor de vis. De vispassage is vaak het best haalbare in ons dichtbevolkte land.’ Veel kennis uit het buitenland Werken aan betere vismigratie betekent voor een waterbeheerder praten met collega-waterschappen, de visserijsector, de provinciale overheid en soms ook het Wereldnatuurfonds. Deze wereldwijde natuurorganisatie is
vooral in het buitenland actief op het gebied van vismigratie. Nederland kan volgens Herman Wanningen de komende jaren kennis uit het buitenland gebruiken bij het oplossen van hindernissen. Daarom gaat hij een internationaal vismigratiecongres organiseren dat in 2015 in Nederland moet plaatsvinden. Vismigratierivier bij de Afsluitdijk Nu niet voor alles meer direct geld beschikbaar is, wordt ook kritischer gekeken naar het nut en vooral de kosten van vismigratie. Voor twee belangrijke locaties in Nederland zijn de voorbereidingen echter volop aan de gang. Zo liggen er plannen voor een 5 tot 10 kilometer lange ‘vismigratierivier’ langs en door de Afsluitdijk. Vissen kunnen met behulp van de werking van het getij en via een geleidelijke zoet-zoutovergang 24 uur per
dag heen en weer trekken tussen de Waddenzee en het IJsselmeer. Door het uitgekiende ontwerp komt er geen druppel zout water in het IJsselmeer terecht. Een vispassage op getijdenwerking van deze schaal is uniek in de wereld. Het kan een nieuw voorbeeldproject zijn van ‘Nederlands Delta Design’ voor de internationaal georiënteerde Nederlandse watersector. Ecologische verbinding IJsselmeer-Waddenzee Met het plan voor deze vispassage wordt invulling gegeven aan één van de ambities die zijn geformuleerd voor de nieuwe Afsluitdijk, namelijk het verbeteren van de ecologische verbinding tussen IJsselmeer en Waddenzee. De aanleg van de dijk in 1932 zorgde voor verbetering van de veiligheid en voor een economische impuls, maar veroor-
zaakte uiteindelijk ook een ecologische ramp. De Zuiderzee en de Waddenzee werden abrupt van elkaar gescheiden. Trekvissen die voor hun voortplanting migreren tussen zoet en zout water, stootten vanaf dat moment letterlijk hun neus tegen de dijk. Het gevolg is dat het al jaren slecht gaat met trekvissen als aal, zalm, zeeforel, bot, zeeprik en spiering. De palingstand is zo laag dat deze soort op de Rode Lijst is geplaatst. Commerciële visserij op de paling is in de uittrekperiode in het najaar voorlopig verboden. Nu de Afsluitdijk en de sluiscomplexen na tachtig jaar worden versterkt en gerenoveerd, is ook de tijd rijp om de vispasseerbaarheid van de dijk te verbeteren. De uitwerking van het plan vergt nog enige tijd. Verwacht wordt dat in september 2014 de afronding kan plaatsvinden, waarna de uitvoering kan worden voorbereid.
vorig artikel inhoud volgend artikel 32 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Haringvlietsluizen op een kier Het tweede al wat verder gevorderde plan betreft de Haringvlietsluizen. Vast staat dat deze in 2018 op een kier worden gezet, waardoor vistrek van zee naar het binnenland en andersom weer mogelijk wordt. Ook hier zijn de voorbereidingen begonnen. Hiermee wordt de belangrijkste ingang voor trekvissen naar de Rijn en Maas weer vrijgemaakt. Dat kan misschien onder andere leiden tot de herintroductie van de steur in Nederland. De steur is een anadrome straalvinnige vis die een lengte van 6 meter en een gewicht van 400 kg kan bereiken. Steuren worden gemiddeld ongeveer 50 jaar oud. De volwassen steur komt vooral voor in ondiepe kustwateren en trekt voor de voortplanting de rivieren op. Noordzeekust en overige rijkswateren Langs de Noordzeekust loopt het project ‘Ruim baan voor vis’. Verschillende vissoorten uit de (Wadden)zee planten zich voort in het zoete water van de provincies NoordHolland, Friesland, Groningen, en Drenthe. Of ze trekken juist van het zoete naar het zoute water om daar te paaien. De aanwezigheid van dijken, gemalen, sluizen en stuwen maakt het hen erg moeilijk om van het ene naar het andere water te komen en door de binnenwateren te zwemmen. De noordelijke waterschappen willen daarom samen de belangrijkste barrières langs de Waddenzeekust opheffen. Ook Rijkswaterstaat ziet sluizen, stuwen, gemalen, dijken en dammen als barrières in de trekroutes van vis. Deze hindernissen leidden tot een afname van de hoeveelheid en het aantal soorten vis in de rijkswateren. Rijkswaterstaat treft daarom maatregelen waardoor vissen de belangrijkste barrières kunnen omzeilen, en trekt hierbij op met de waterbeheerders langs de grote rivieren.
Achterliggende gedachte is dat een goede visstand bijdraagt aan en hoort bij een gezond ecosysteem in en rond de Nederlandse wateren. De visstand is ook van grote betekenis voor de beroeps- en sportvisserij, (overwinterende trek)vogels en andere viseters, zoals de visotter. Door het omzeilen van barrières probeert Rijkswaterstaat de migratie van vis te bevorderen en, specifiek, om trekvissen weer terug te brengen: vissen die voor hun overleving zowel zoet als zout water nodig hebben (afhankelijk van hun levensstadium), zoals paling/(glas)aal, spiering, zalm, zeeforel, bot, stekelbaars, fint, rivierprik en zeeprik. Sluis (langer) open Het is afhankelijk van het type en de functie van de barrière, hoe deze wordt omzeild. Bij een sluis kan ervoor worden gekozen om deze volledig dan wel langere tijd open te zetten. Om veiligheidsredenen en vanwege de waterhuishouding is dit niet altijd mogelijk. Een sluis is immers in eerste instantie bedoeld om water te keren. Per gebied wordt dit bekeken. Kan het niet, of gaat het om een barrière in de vorm van een dam, dijk of gemaal, dan wordt meestal gekozen voor de aanleg van vispassages. Die zijn er in allerlei soorten. Sommige werken met pompen die zoet water verzamelen in een bassin – een soort sluis voor vissen. Andere passages zijn weer ingericht als cascade: een kleine, trapsgewijs neerstromende, waterval. Deze constructie wordt ook wel vistrap genoemd. Afhankelijk van de barrière, het gebied en de vis die moet passeren wordt de meest geschikte passage gekozen. Niet elke vis kan, zoals de zalm, tegen de stroom inspringen. Ook voor verdere bevordering van de migratie van vissen tussen de (zoete) wateren wordt gebruikgemaakt van passages. Zo worden kanalen met polders verbonden en beken en zijtakken met rivieren.
Twintig vrijwilligers van de Hengelsportfederatie Groningen-Drenthe maakten eind november samen met medewerkers van Waterschap Noorderzijlvest de vispassages schoon in het herstelde Oostervoortse Diepje tussen Lieveren en Norg. In de loop van de jaren waren de keien-passages zo sterk begroeid geraakt dat ze voor vissen onpasseerbaar dreigden te worden.
Vismonitoring Hoe alle vismigratiemogelijkheden in de praktijk werken, is nog niet overal duidelijk. Het wetenschappelijk monitoren staat nog in de kinderschoenen, althans op stroomgebiedsniveau. Deze monitoring gaat ook enige tijd duren, wellicht enkele tientallen jaren. Of de migratie voor bijvoorbeeld paling gunstig uitpakt, blijkt pas over een jaar of vijftien. Wanningen blijft optimistisch na de ervaringen van de afgelopen jaren. ‘Vismigratie heeft de bezuinigingen overwonnen, mede omdat we er samen voor gaan. De samenwerking met bijvoorbeeld de sport- en beroepsvisserij heeft hiertoe bijgedragen.’
Estafette Wereldvismigratiedag moet het belang van die vismigratiemogelijkheden bij het grote publiek duidelijk gaan maken. Op 24 mei 2014 begint in Nieuw-Zeeland een estafette van zo’n tweehonderd evenementen. De estafette volgt de zon en eindigt ’s avonds aan de westkust van Noord-Amerika. Ieder waterschap of andere overheid, maar ook particuliere organisaties kunnen onder de paraplu van Wereldvismigratiedag hun eigen project voor het voetlicht brengen. In Nederland doen nu tien projecten mee, waarvan de meeste van de waterschappen, twee van Rijks waterstaat en enkele van visorganisaties. [www.worldfishmigrationday.com]
vorig artikel inhoud volgend artikel 33 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Nanoplastics gevaarlijker dan microplastics SIZE MATTERS
Tekst: Ingrid Zeegers Foto’s: Dick Vethaak, Deltares - Bart Koelmans WUR
Vermoedelijk bestaat de plastic soep op zee uit een bouillon van micro- én nanoplastics. Zeker weten doen we het niet, want goede meetmethodes ontbreken nog. Eén ding is wel duidelijk: micro plastics en nanoplastics hangen onderling samen. De grootte van de deeltjes bepaalt de ernst van het effect. Daarom mag het onderzoek naar zwerfvuil op zee niet stoppen bij microplastics. Size matters. Na de succesvolle campagne Beat the microbeat van Stichting Noordzee en de Plastic Soup Foundation (2012) kreeg de plastificering van onze leefomgeving veel media-aandacht. Het thema drong ook door tot de politiek. De aandacht ging vooral uit naar microplastics. Wetenschappers definiëren microplastics als alle deeltjes kleiner dan 5 millimeter. Nanodeeltjes zijn minder dan 100 nanometer groot, en hebben hele andere eigenschappen. Er is een andere aanpak nodig om nanoplastics te kunnen meten. Toch is het nog maar de vraag of onderzoekers en beleidsmakers ook nanoplastics bedoelen, als ze het over microplastics hebben. Daar zijn geen afspraken over gemaakt. Wat gebeurt er als blijkt dat het probleem rond de microplastics meevalt: verdwijnt dan ook het thema nanoplastics van de agenda?
Terwijl Europa zich nog druk maakt over plastic zakjes, flesjes en microplastics op zee, zoomen hoogleraren Dick Vethaak en Bart Koelmans en Europarlementariër Judith Merkies verder in op het probleem. Aan hen de vraag: wat weten we inmiddels van nanoplastics? Onderzoek naar nanoplastics in het milieu Ecotoxicoloog Dick Vethaak werkt bij Deltares en is verbonden aan de Vrije Universiteit. In 2012 publiceerde hij samen met onderzoekers van de VU en TU Delft een studie naar de lozing van microplastics door rioolwaterzuiveringsinstallaties. Zij namen daarbij ook de kwestie nanoplastics mee. Vethaak: ‘Veel van het experimentele onderzoek naar de effecten van plastic deeltjes wordt uitgevoerd met zogenaamde engineered nanoplastics (speciaal door de industrie geproduceerde nanodeeltjes, red.).
SIZE MATTERS
vorig artikel inhoud volgend artikel 34 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Hierdoor weten we dat de zeer fijne plastic deeltjes gemakkelijk celmembranen kunnen passeren en verschillende organen kunnen bereiken. Ze kunnen dit beter dan deeltjes buiten de nanoschaal. De opgenomen deeltjes kunnen onder andere lokale ontstekingen, veranderingen in de genexpressie en een reeks van fysiologische effecten veroorzaken.’ ‘Hoe omvangrijk het probleem van de nanoplastics precies is, weten we nog niet. Toch is er alle reden tot bezorgdheid. Nanoplastics zijn in de industrie namelijk booming business. Juist omdat ze op moleculair niveau een verbinding aangaan met andere materialen, ontstaan er veel innovatieve toepassingen. In de medische wereld worden nanoplastics bijvoorbeeld gebruikt om gericht medicijnen af te leveren in specifieke delen van het lichaam. Maar nanoplastics worden ook gebruikt in cosmetica- en verzorgingsproducten, in verven en lakken, in elektronica, auto’s en autobanden.’ ‘Daarnaast ontstaan nanoplastics door fysische verwering van microplastics, die massaal in talloze producten worden gebruikt. Dat microplastics uiteindelijk in de nanoschaal terechtkomen, werd in januari 2014 zichtbaar gemaakt tijdens een INTERREG-congres in Brest, Frankrijk. Daar toonde een Koreaanse onderzoeker foto’s van het verweringsproces van microplastics, gemaakt onder een elektronenmicroscoop.’ ‘Vroeg of laat komen de plastic nanodeeltjes via regenwater of via het afvoerputje in de douche in het riool terecht. Dat rioolwater gaat naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. In een verkennende studie vonden we dat behalve microplastics waarschijnlijk ook nanoplastics daar niet worden verwijderd, maar in het effluent terechtkomen. Via het effluent en de rivieren belanden ze uiteindelijk in zee.’
Aandacht voor monitoring van de bronnen Wat moet er volgens Vethaak gebeuren? ‘Op dit moment is er aandacht voor microplastics op zee. Die aandacht komt voort uit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), waar zwerfvuil een thema is. Er worden indicatoren ontwikkeld om het plastic probleem te kunnen monitoren. Maar als je plastics in zee wilt monitoren, moet je ook kijken naar de bronnen die vanaf het land komen. Zo kun je de balans opmaken. Daar zit echter een mismatch. In de reguliere afvalwaterbemonstering door waterbeheerders zijn microplastics geen issue. Dat komt omdat micro- en nanoplastics niet worden genoemd in de Kaderrichtlijn Water.’ ‘Het meten van nanoplastics en de kleinste microplastics (kleiner dan 10 micrometer) in water is sowieso nog lastig, want methodes om de ultrakleine deeltjes rechtstreeks en routinematig in het milieu te kunnen meten, ontbreken nog. Maar daar wordt wel aan gewerkt. Bijvoorbeeld in het onderzoeksprogramma INTERREG, waarin Nederland, België Frankrijk en Engeland samenwerken. Ook het Europese programma CLEANSEA besteedt aandacht aan microplastics op zee.’ Geplastificeerde mosselen Ook hoogleraar Waterkwaliteit Bart Koelmans doet onderzoek naar het vóórkomen en de effecten van (nano)plastics op zee. Hij is verbonden aan de Wageningen Universiteit en IMARES. In 2012 publiceerde hij over de effecten van nanoplastics op mosselen. Inmiddels is er vervolgonderzoek gestart. Koelmans: ‘We kijken naar de effecten van micro- en nanoplastics op mosselen, vissen en plankton. Het gaat om een reeks complexe interacties tussen (nano)plastics, fytoplankton, zoöplankton en vissen. Specifiek voor mosselen onderzochten we welke concentraties plastics een negatief effect hebben op het voedingsgedrag. Als de
Bemonstering van microplastics op zee. Een manta trawl (een soort sleepnet) schuimt de bovenste 20 cm van het zeeoppervlak af
vorig artikel inhoud volgend artikel 35 magazine over de zee # 2 | februari–2014
mossel niet snel of goed genoeg eet, krijgt hij te weinig energie binnen. Dat heeft gevolgen voor de groei en de reproductie. Uit onderzoek bleek dat ook daadwerkelijk het geval. Als mosselen worden blootgesteld aan hoge concentraties micro- en nanoplastics, hebben ze inderdaad minder honger. Of zulke omstandigheden in de natuur ook voorkomen, weten we nog niet.’ Gifvectoren ‘Het tweede deel van ons onderzoek richtte zich op de vraag of micro- en nanoplastics ook een rol spelen in de opname van toxische stoffen. We weten immers dat plastics goed kunnen absorberen, en daardoor giftige stoffen aan zich binden. De hypothese was dat als een organisme plastic deeltjes inslikt, het dan ook meer giftige stoffen zou binnenkrijgen.’ ‘Mijn onderzoeksgroep heeft toen een model ontwikkeld om te kunnen inschatten wanneer dat probleem zich zou kunnen voordoen. In eerste instantie bleek dat de uitwisseling van toxische stoffen in een organisme hooguit een factor 2 tot 3 hoger of lager zou zijn dan zonder aanwezigheid van microplastics. Daar ligt niemand wakker van. Maar net toen we voorzichtig begonnen te concluderen dat de effecten van microplastics wel meevielen, vonden we hele andere resultaten voor nanoplastics.’ ‘De binding van toxische stoffen bleek bij nanoplastics wel 100 tot 1000 keer sterker te zijn dan bij microplastics. Dit moet nog verder onderzocht worden, maar tijdens de reis door het maag-darmkanaal, die een paar uur duurt, zouden er dus grote hoeveelheden gifstoffen kunnen uitwisselen in het organisme. Er wordt volop gespeculeerd dat plastic nanodeeltjes door membranen heen kunnen gaan. Dat is op zich plausibel, maar
in de praktijk nog niet waargenomen. Daarom moeten we goed onderzoeken of en hoe dat gebeurt. Als het inderdaad zo is, kun je twee uitgangspunten bij elkaar optellen: nanoplastics kunnen door celmembranen heen, én nanoplastics kunnen sterk toxische stoffen binden. Dan brengen nanoplastics dus extra hoge concentraties toxische stoffen rechtstreeks bij de cellen en in de weefsels van organismen.’ Vervolgonderzoek De groep van Koelmans onderzoekt ook de binding van toxische stoffen aan micro plastics, nanoplastics én andere nanodeeltjes zoals koolstof nanobuisjes en fullerenen (C60-moleculen, bucky balls). Zo ontstaat er een breder vergelijkingskader voor de nanoplastics. Koelmans: ‘De eerste signalen wijzen er op dat de koolstof nanobuisjes absoluut kampioen zijn in het binden van chemische stoffen, maar onder sommige omstandigheden komen nanoplastics daar dicht bij in de buurt. Daarnaast onderzoeken we het gedrag en de verspreiding van nanoplastics in het watersysteem. Wat gebeurt er met nanoplastics tijdens de reis van de bron naar de zee? Daarvoor werken we met een geavanceerd computermodel. De eerste uitkomsten van de verschillende scenario’s presenteren we op het congres van de Society of Environmental Toxicology and Chemistry (SETAC) in mei 2014.’ Nanoplastics in Europa Uit het onderzoek van Vethaak en Koelmans blijkt dat milieu en gezondheid naadloos in elkaar overlopen. Toch gaan er in de Europese Commissie twee aparte directoraten over het plastic probleem: DG SANCO (gezondheid en consumenten) en DG Milieu. Als er onderling goed wordt afgestemd, hoeft dat geen probleem te zijn. Maar wat gebeurt er als DG Milieu – en niet DG SANCO – het thema microplastics oppakt, en de kwestie
Microplastics in de poepjes van het wadslakje
nanoplastics daarbij buiten beschouwing blijft? Dringt de mogelijke ernst van de problematiek van nanoplastics dan wel voldoende door tot de Europese Commissie? Europarlementariër Judith Merkies (PvdA) stelt beide DG’s regelmatig vragen, waarbij ze niet alleen de problematiek rond microplastics aan de orde stelt, maar ook expliciet aandacht vraagt voor nanoplastics. Merkies: ‘Het beleid van de Europese Commissie wat betreft nanodeeltjes loopt langs verschillende sporen. Rond nano ligt de voornaamste zorg bij de volksgezondheidsaspecten. Regulering vindt plaats via de cosmeticarichtlijn, de voedingslabelrichtlijn, en de regels rond biociden. Het milieuaspect van nanodeeltjes wordt vooral geregeld via de REACH regulation (regelgeving voor het beheer van chemische producten, red.). Met andere woorden: er is in Europa voldoende aandacht voor de gezondheidseffecten van nanodeeltjes, maar het is onduidelijk of nanoplastics expliciet worden meegenomen.’ ‘Wanneer het over microplastics gaat is er minder beleid. Microplastics vallen onder DG Milieu. Ze zijn niet opgenomen in de cosmeticarichtlijn, omdat er nog geen aantoonbaar bewijs is dat het gebruik echt
slecht is voor de volksgezondheid. De Commissie is echter wel bezig met data verzameling wat mogelijk kan leiden tot regelgeving.’ ‘Kortom: het probleem rond microplastics wordt vooral gezien als een milieuprobleem. Er bestaat nog geen specifieke regelgeving voor microplastics, behalve de van toepassing zijnde artikelen uit de afvalrichtlijn. Volgens de Commissie is de regelgeving rond afval nog niet voldoende geïmplementeerd. Daarom wacht ze af tot die implementatie heeft plaatsgevonden voordat ze specifieke stappen gaat ondernemen op het vlak van microplastics.’ ‘Zelf vind ik dat er in de Europese richtlijnen niet alleen aandacht moet komen voor de aard van een stof, maar ook voor de grootte. Stoffen hebben op nanoniveau andere eigenschappen dan op microniveau. Kijk bijvoorbeeld naar asbest of naar zilver, waarvan de nanodeeltjes schadelijker zijn dan de grotere deeltjes. Tot nu maken de Europese (water)richtlijnen alleen onderscheid tussen prioritaire en niet-prioritaire stoffen. Dat moet wat mij betreft veranderen. Size matters.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 36 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Mijn Zee In deze rubriek krijgt een beeldend kunstenaar ruimte om zijn of haar band met de zee te laten zien. Dit keer is de beurt aan fotograaf Gregor Servais.
Pinhole 71-5 ‘Mijn zeelandschappen zijn het resultaat van de zoektocht naar het ultieme uitzicht. In mijn huis heb ik namelijk een grote, witte muur en ik koesterde het heimelijke verlangen naar een groot raam dat me uitzicht zou bieden op een landschap dat me nooit zou vervelen. Ik wist meteen dat het de zee moest zijn, vanwege haar schoonheid en krachtige energie.’
‘De keuze voor foto’s met een pinhole-camera kwam voort uit de wens om met een langere sluitertijd te werken, zodat ik de beweging van de zee kon vastleggen. Een pinhole-camera is een camera zonder lens met een gaatje ter grootte van een speldenprik. Camera Obscura pur sang. Mijn pinhole-camera is van hout. Het gaatje is zo klein dat er maar weinig licht binnenvalt. Op een zonnige klaarlichte dag is de belichting al enkele seconden. Met een wolk voor de zon is dat al snel een seconde of acht, en op een bewolkte dag zijn belichtingstijden van een halve minuut tot wel vijf minuten niet ongewoon.’
‘Die langere belichtingstijden maken het interessant. In een aantal seconden wordt alles gemixt: water, lucht, wolken, zand en tijd. Golven met schuimkoppen rollen het strand op en gaan als kwasten witte verf over mijn negatief. Ik probeer zoveel mogelijk te voorspellen hoe het beeld eruit gaat zien op het moment dat ik de sluiter openzet, maar omdat ik op film fotografeer, zie ik het resultaat pas nadat ik de films heb laten ontwikkelen.’
Gregor Servais (1972) ‘Elke keer als ik aan zee ben, verwonder ik me weer over de energie die de zee is en heeft. De golven blijven maar komen en gaan, heel de zee deint. Als je goed kijkt, is zelfs de horizon een kartellijntje van golven. Die energie probeer ik te vangen met mijn pinhole-camera. Ik vind een foto pas goed als hij een emotie in zich heeft van nostalgie en van wat Duitsers Fernweh noemen.’ Gregor werkt sinds 1998 als fotograaf in binnen- en buitenland. Zeelandschaps fotografie is eigenlijk een zijspoor, zijn specialismen zijn portretfotografie en reisfotografie. [www.gregorservais.nl]