Woordenschat blok 1 gr4 Les 1 De heg
= een rij struiken of planten die dichtbij elkaar staan.
De lantaarn
= een hoge lamp die langs de weg staat.
De plant
= een plant heeft wortels in de grond en bladeren boven de grond.
Het tuinhek
= een hek dat om een tuin staat, meestal is het gemaakt van hout.
Het terras
= een plek met een tafel en stoelen waar je kunt zitten.
De garage
= in een garage kun je de auto zetten zodat deze droog en veilig staat.
Het dorp
= een kleine plaats waar weinig mensen wonen. In een dorp zie je huizen en boerderijen.
De stad
= een grote plaats waar veel mensen wonen en winkels zijn.
De zwerver
= iemand die geen huis heeft. Hij/ slaapt vaak op straat.
De stoep
= een stenen pad naast de straat waar je kunt lopen.
De woonwijk
= een deel van de stad waar veel huizen staan.
Het plein
= een open ruimte in een stad of dorp. Je kunt hier spelen.
Les 2 Het gebouw
= een ruimte met muren en een dak. Je kunt er bijvoorbeeld in wonen of werken.
Het flatgebouw
= een hoog gebouw met veel woningen op elkaar.
De trap
= via een trap kun je naar boven of beneden lopen.
De lift
= een apparaat dat je naar boven of beneden brengt. De woning = een ander woord voor een huis.
De woonkamer
= de kamer waar je overdag vaak bent. Er staat bijvoorbeeld een bank en een televisie.
De zolder
= de bovenste verdieping van een huis.
De vloerbedekking = het materiaal op de vloer. Bijvoorbeeld tapijt. De verdieping
= een deel van een gebouw waar je met een trap of een lift naar toe kunt.
Les 3 De ladder
= een soort trap die je tegen een muur kunt zetten. Met een ladder kun je omhoog klimmen.
De verf
= een middel om mee te verven.
De schutting
= een dicht hek tussen twee tuinen.
De regenpijp
= een buis waar water door naar beneden loopt.
Het balkon
= een open ruimte die vastzit aan de buitenkant van een huis.
De kwast
= een steel met een borstel. Met een kwast kun je verven.
Bouwen
= iets maken, bijvoorbeeld een huis.
Schilderen
= iets een kleur geven door er verf op te doen.
De woonkamer
= de ruimte waar je overdag bent.
De slaapkamer
= de ruimte waar je slaapt.
Het dekbed
= een gevulde deken om onder te slapen.
De ruit
= een ander woord voor het glas in een raam.
De meubels
= spullen die je in huis kunt zetten.
Les 4 De bank
= een meubel waar je met meerdere mensen tegelijk op kunt zitten.
Vegen
= schoonmaken met een bezem.
De bezem
= een stok met een borstel waarmee je kunt vegen.
De achtertuin
= een tuin achter het huis.
De voordeur
= de deur aan de voorkant van het huis.
De achterdeur
= de deur aan de achterkant van het huis.
Aanbellen
= op de bel drukken.
De deurbel
= een deurbel maakt geluid als je erop drukt. Je drukt erop als je ergens naar binnen wilt.
De voortuin
= een tuin voor het huis.
Zitten
= op je billen plaatsnemen.
De stoffer en blik = een borstel met een blik waarmee je vuil kunt opvegen.
Les 5 De boerderij
= het huis van een boer. Een boer werkt ook op de boerderij.
Het weiland
= een groot stuk gras waar dieren van de boerderij kunnen lopen.
De schuur
= een gebouw buiten het huis. Hier kun je spullen bewaren.
Het wasgoed
= dingen van stof die gewassen moeten worden. Bijvoorbeeld vuile kleding.
De wasmachine = een apparaat dat het wasgoed schoonmaakt. De wastafel
= een bak aan de muur in de badkamer met een kraan.
De badkamer
= de ruimte waar je kunt douchen, wassen of in bad gaan.
Wonen
= een ander woord voor ergens leven.
Verhuizen
= op een andere plek gaan wonen. Je neemt dan al je spullen mee.
De verhuizer
= iemand die helpt bij het verhuizen.
Les 6 De woonkamer
= de ruimte waar je overdag vaak bent. Er staat bijvoorbeeld een bank en een televisie.
De slaapkamer
= de ruimte waar je slaapt.
De keuken
= de ruimte waar je kunt koken en afwassen.
De koelkast
= een apparaat waar eten en drinken koel in blijven.
De oven
= een apparaat waarin je iets kunt bakken, bijvoorbeeld een taart.
De koekenpan
= een platte pan met een steel. Je kunt er iets in bakken.
Het fornuis
= een toestel in de keuken. Je zet pannen op het fornuis om te koken.
De vaat
= een ander woord voor de afwas.
De vaatwasser
= een apparaat dat de afwas schoonmaakt.