http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
M&O Deel 1a Hoofdstuk 9 Rechtsvorm: Is de juridische of wettelijke vorm van de organisatie. Voorbeelden: Eenmanszaak: een ondernemingsvorm die geen rechtspersoonlijkheid bezit. Er is een eigenaar, die de leiding heeft, het eigen vermogen heeft ingebracht en verantwoordelijk is voor de schulden. Een eenmanszaak is failliet wanneer het zijn schulden niet meer kan betalen. De eigenaar kan echter wel uitstel vragen voor deze betalingen, ook wel surseance van betaling genoemd. Vennootschap onder firma: een onderneming bestaande uit twee of meer personen die overeengekomen zijn onder een gemeenschappelijke naam een bedrijf te starten. Deze personen zijn ook privé aansprakelijk voor de schulden. Een VOF heeft twee vormen, een OVR ( openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid ) waar bij het uittreden van een vennoot de rechtsvorm niet verandert. Een OV is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. Besloten en naamloze vennootschap: ondernemingen waarbij het eigen vermogen bestaat uit aandelen. Bij een bv staan deze aandelen op naam, vaak verdeeld onder een kleine groep en meestal bestaande uit familieleden. Men mag deze aandelen niet zomaar verkopen. Dit mag wel bij een nv. Deze aandelen staat aan toonder. Een klein (familie)bedrijf kiest vaak voor een nv, een groot bedrijf kiest vaak voor een bv. Aandeelhouders met stemrecht nemen besluiten over het bedrijf in een Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA). De directie, benoemd door de AVA, houdt toezicht op de dagelijkse werkzaamheden binnen een bv of nv. Een eventuele Raad van Commissarissen houdt toezicht op de directie en geeft advies. Bij een faillissement van een bv of nv zijn de eigenaren niet privé aansprakelijk. Vereniging: een samenwerkingsvorm tussen twee of meer personen die een bepaald doel willen verwezenlijken. Het mag geen winst nastreven, maar winst maken is niet verboden. Stichting: een rechtspersoon zonder leden die met een vermogen een bepaald doel of ideaal wil bereiken. Dit zijn meestal liefdadigheidsinstellingen of maatschappelijk welzijnsstichtingen. Niet-commerciële organisaties kunnen op verschillende manieren gefinancierd worden: Budgetfinanciering: een overheidsinstelling stelt zijn plan en begroting voor het komende jaar op naar de overheid en ontvangt van de overheid een budget. De overheid financiert hiermee de plannen voor deze instelling die ze echter wel zelf eerst goedkeurt. Lumpsumfinanciering: vooral in het onderwijs. Een school ontvangt een bedrag van de overheid, afhankelijk van het aantal leerlingen. De school is echter wel vrij in de besteding hiervan. Subsidies: de overheid verleent soms subsidies om een deel van de kosten van een bedrijf of instelling te financieren. Soms zitten hieraan regels verbonden voor dat bedrijf om hiervoor in aanmerking te komen. Leningen, contributies en giften: bij een grote investering waar een bedrijf geen geld voor heeft, kiest men soms ervoor om een lening af te sluiten. De kleinere investeringen worden vaak gefinancierd door contributies en giften.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
1
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 10 De vermogensmarkt bestaat uit vragers en aanbieders. Vragers: Consumenten: wanneer een consument niet genoeg geld heeft voor een grote uitgave, kan hij een lening afsluiten. De kosten die hier bij komen zijn financieringskosten. Overheid: wanneer de inkomsten van de overheid groter zijn dan haar uitgaven, sluit ze een lening af. Dit zijn vaak obligatieleningen, grote leningen verdeeld in kleine stukken, obligaties. Men kan deze leningen verkopen, maar de nominale waarde ervan is afhankelijk van de rentestand. Ondernemingen: deze zijn aangewezen op eigen en vreemd vermogen. Eigen vermogen kan aangevuld worden door winst vast te houden en te reserveren. Alleen de nv´s kunnen grote bedragen aantrekken. Hoe meer aandelen het beschikbaar stelt, hoe groter het eigen vermogen wordt. Door een groter eigen vermogen, kan een bedrijf ook makkelijker vreemd vermogen aantrekken. De verlener van het vreemd vermogen loopt namelijk minder risico bij een groot eigen vermogen en is daardoor eerder bereid geld te lenen. Aanbieders: Institutionele beleggers: zijn instellingen die grote bedragen te beleggen hebben als uitvloeisel van hun hoofdtaak. Ook verstrekken ze onderhandse leningen. Hierbij komen verlener en nemer direct in contact. Spaarders: mensen die sparen zetten hun geld op een spaarrekening bij een bank. Een bank leent dit geld vervolgens uit aan ondernemingen. Beleggingsfondsen: men kan zelfstandig beleggen, maar kan ook gebruik maken van fondsen. Deze deskundige fondsen beleggen voor jou. Ondernemingen: ondernemingen die hun winst niet gelijk verdelen of gebruiken om te investeren, kunnen het beschikbaar stellen om obligaties of aandelen te kopen. Overheid: wanneer de overheid een overschot heeft kan men dit geld beleggen. De vermogensmarkt is het geheel naar vraag en aanbod van vermogen, wat gescheiden wordt in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Geldmarkt: Kort tijdelijk vermogen zoals rekening-courantkrediet, leverancierskrediet en afnemerskrediet. Kapitaalmarkt: Permanent en langdurig tijdelijk vermogen. Hierbij bestaan verschillen tussen de onderhandse (onderhandse lening) en de openbare (obligatielening) kapitaalmarkt. Hoofdstuk 11 Het eigen vermogen bestaat uit verschillende onderdelen: Aandelenvermogen: dit is permanent vermogen. Men kan dit vermogen uitbreiden door aandelen te plaatsen. Dit gebeurt tegen een emissiekoers. De prijs die op een aandeel staat, heet de nominale waarde. De prijs die je voor een aandeel moet betalen als je hem wilt over kopen, heet de koerswaarde. Winst uit de aandelen volgt wanneer de onderneming winst maakt. Deze winst voor de aandeelhouders heet dividend. Preferent aandelenvermogen: deze aandelen hebben op bepaalde gebieden voorrang op normale aandelen. Dit kan zijn op: Winstuitkering: aandeelhouders van preferente aandelen ontvangen eerder hun winst dan normale aandeelhouders.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
2
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Zeggenschap: preferente aandelen hebben nu betrekking op stemrecht. Een houder van deze aandelen heeft stemrecht binnen de onderneming. Deze aandelen worden vaak onder een kleine groep verdeeld om zo de leiding van de nv in handen te houden. Uitkering bij liquidatie: wanneer een onderneming opgeheven wordt, ontvangen aandeelhouders hun vermogensdeelname terug. Een houder van preferente aandelen krijgt eerder zijn geld terug dan een normale aandeelhouder. Emissie van aandelen: wanneer een onderneming zijn vermogen wil uitbreiden, kan hij dat doen daar emissie van aandelen. Er moet dan een emissiekoers vastgesteld worden. Dit kan op verschillende manieren: A pari: een koper betaalt voor een aandeel de nominale waarde Boven pari: een koper betaalt meer voor het aandeel dan de nominale waarde. Het verschil tussen deze bedragen is het agio. Dit agioreserve is een onderdeel van het eigen vermogen. Beneden pari: een koper betaalt minder dan de nominale waarde. Gebeurt alleen wanneer een onderneming aandelen overdraagt aan de bank en zij dringend nieuw vermogen nodig heeft. Reserves: zijn een deel van het eigen vermogen. Ze kunnen op verschillende manieren ontstaan: Winstreserve: winst wordt op een bepaalde manier verdeeld. Een bedrijf kan er echter voor kiezen om niet de gehele winst te verdelen, maar een deel te reserveren. Agioreserve: ontstaat door het plaatsen van aandelen boven pari. Herwaarderingsreserve: volgens de wet moet de waarde van de vaste activa juist op de balans komen. Wanneer iets meer waard is geworden naar verloop van tijd, komt dit bedrag bij de herwaarderingsreserves. Intrinsieke waarde: de waarde van de onderneming volgens balansgegevens. Dividend: winst wat een aandeelhouder ontvangt nadat de winst behaald door de onderneming verdeeld wordt. Hoofdstuk 12 Vreemd vermogen op lange termijn bestaat uit de volgende onderdelen: Onderhandse lening: lening op lange termijn door één geldgever verstrekt. Voordelen zijn dat er geen emissiekosten zijn, de lening onderhandelbaar is en de lage administratiekosten. Obligatielening: geldlening op lange termijn gesplitst in kleine bedragen. Voordeel is dat ze vrij verhandelbaar zijn. Nadeel is dat er administratie- en emissiekosten zijn. Hypothecaire lening: een geldlening op onderpand van een onroerend goed. Er zijn 3 soorten: Lineaire hypotheek: gelijke aflossingen. Spaarhypotheek: men lost niet af, betaalt alleen interest. Men betaalt een spaarpremie zodat men aan het eind over een bedrag beschikt om ineens de schuld af te lossen. Deze premie hangt veel van je leeftijd af. Annuïteitenhypotheek: periodiek gelijkblijvend bedrag aan aflossing en interest, de annuïteiten. Hoofdstuk 13 Vreemd vermogen op korte termijn bestaat uit de volgende onderdelen: Leverancierskrediet: krediet dat de leverancier verleent aan de afnemer. Hiervan is sprake wanneer de goederen pas later betaald hoeven worden. Afnemerskrediet: krediet dat de afnemer verstrekt aan de leverancier. Rekening-courantkrediet: rekening van een bedrijf bij een bank met een kredietplafond ( bepaald bedrag dat een bedrijf rood mag staan). Leasing: huren van duurzame productiemiddelen i.p.v. deze te kopen. Consumptief krediet: bestemd voor particulieren met consumptieve doeleinden, zoals kopen van een auto.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
3
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 14 Enkelvoudige interest: interest per periode over het oorspronkelijk geleende bedrag. Interest is vergoeding over het beschikbaar gestelde bedrag. Formule: Interest=Bedrag x (%/100)x looptijd in jaren Aflossen op lening: aflossen op een lening kan ineens aan het einde van de looptijd, of lineair gedurende de looptijd.
Hoofdstuk 15 Samengestelde interest: de interest over het geleende bedrag neemt elk jaar toe. Dit proces wordt ook wel rente over rente genoemd. Formule: Eindinterest= Bedrag x (1+(%/100))ˆaantal perioden Contante waarde: wanneer je over een aantal jaar een bepaald bedrag op je spaarrekening wilt hebben, moet je weten wat je daarvoor op dat moment op je spaarrekening moet zetten. Je moet de contante waarde weten. Formule: Contante waarde= Eindbedrag x (1+(%/100))ˆ-aantal perioden Gelijkwaardige interestpercentages: interestpercentage berekenen per jaar bij samengestelde interest, wanneer het percentage niet per jaar wordt gegeven. Formule: (1+(%/100))ˆaantal perioden dit doe je -1 en /100 Hoofdstuk 16 Eindwaarde van een rente berekenen: Het bedrag wat op je rekening staat na een aantal perioden waarover je rente hebt gekregen. Formule: Bedrag x (1+(%/100))ˆaantal perioden Contante waarde van een rente berekenen: Het terugrekenen in vergelijking met de eindwaarde berekening. Formule: Bedrag x (1+(%/100))ˆ-aantal perioden Een makkelijkere formule Eindwaarde formule: E=T x ((1+i)x((1+i)ˆn-1)/i E= eindwaarde T=termijnbedrag i= interestperunage%/100 n= aantal perioden Contante waarde formule: C=T x(1-(1+i)ˆ-n)/i C= contante waarde T= termijnbedrag i= interestperunage n= aantal perioden
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
4
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Deel 1b Hoofdstuk 21 Een onderneming heeft een voorraad. Het houden van een voorraad brengt enkele risico´s met zich mee, waaronder het prijsrisico. Door dit risico is er een onderscheid tussen twee voorraden. Technische voorraad: De voorraad die werkelijk in het bedrijf aanwezig is. Economische voorraad: De voorraad waar de onderneming prijsrisico over loopt. Een onderneming loopt prijsrisico over zijn voorraad, op het moment dat het deze gekocht heeft. Het maakt daarbij niet uit of het al in de onderneming aanwezig is. Het loopt geen prijsrisico meer wanneer het de goederen verkocht heeft, maar ze nog in de onderneming aanwezig zijn. Bij het verkopen van goederen uit de voorraad worden een aantal systemen toegepast om de brutowinst te berekenen. Fifo-systeem: Goederen die het eerst worden ingekocht, worden ook weer als eerst verkocht. Als inkoopprijs van de verkochte goederen geldt dan de inkoopprijs van de goederen die het langst in de onderneming aanwezig zijn. Lifo-systeem: Goederen die het laatst zijn binnengekomen gaan er het eest uit. Als inkoopprijs geldt de prijs van de laatst binnengekomen goederen. Vaste verrekenprijs: De goederenvoorraad wordt gewaardeerd volgens de vaste verrekenprijs. De vaste verrekenprijs is een schatting van de gemiddelde inkoopprijs. Hierbij is er een andere opvatting van de brutowinst. Voorheen was die opvatting de opbrengst van de verkopen – de inkoopwaarde. De brutowinst bij de vaste verrekenprijs kun je berekenen door de verwachte afzet x (de verwachte verkoopprijs – de vaste verrekenprijs). Dit is in de voorcalculatie. De vaste verrekenprijs is een optelling van de gemiddelde inkoopprijs + de gemiddelde inkoopkosten. In de nacalculatie kun je de brutowinst splitsen in: Gerealiseerd verkoopresultaat=werkelijke afzet x (werkelijke verkoopprijs – vvp) Resultaat op inkoopprijs=werkelijke inkopen x ( geschatte inkoopprijs – de werkelijke inkoopprijs) Resultaat op inkoopkosten=geschatte – werkelijke inkoopkosten Het resultaat op inkopen kun je berekenen door de laatste twee bij elkaar op te tellen. Je kunt het ook berekenen door de werkelijke inkoop x vvp – (werkelijke inkoopwaarde + werkelijke inkoopkosten) Vervangingswaarde methode: de vervangingsprijs is de inkoopprijs die geldt op het moment waarop de waarde van de voorraad wordt bepaald. Hoofdstuk 22 Afschrijven Afschrijven is de waardevermindering van vaste activa. Deze hebben een bepaalde levensduur. Te onderscheiden in: Technische levensduur: periode waarin het productiemiddel de prestaties levert waar het voor is aangeschaft. Economische levensduur: periode waarin het economisch verstandig is om het productiemiddel te blijven gebruiken. Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs: aanschafprijs – de restwaarde/aantal perioden. (A-R)/n. Dit is tevens ook de boekwaarde, de waarde waarop het op de balans staat. Overige kosten van duurzame productiemiddelen: Interestkosten: jaarlijks wordt interest berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele levensduur. Het gemiddeld geïnvesteerd vermogen is de aanschafprijs + de restwaarde / 2. (A+R)/2. De interestkosten zijn dan een vast % van dit vermogen.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
5
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Complementaire kosten: alle kosten die samenhangen met het duurzame productiemiddel, behalve afschrijvings- en interestkosten. Hoofdstuk 23 Omzetbelasting Belasting over toegevoegde waarde, ook wel btw genoemd. Dit wordt afgedragen aan de fiscus, maar de consument betaalt het meestal, omdat dit bedrag in de kostprijs verrekend wordt. Verkoopprijs met Brutowinstopslagmethode:Verkoopprijs ( Exc. Btw)= inkoopprijs + brutowinstopslag (%) Voorcalculatorische nettowinst met brutowinstopslagmethode: verwachte brutowinst – verwachte kosten + verwachte interest Overheadkosten: kosten van een handelsonderneming bestaan uit inkoopkosten en overheadkosten. Overheadkosten zijn de verkoopkosten +algemene kosten Nacalculatorische nettowinst met brutowinstopslagmethode: gerealiseerde brutowinst – gerealiseerde kosten + gerealiseerde interest. Als controle kun je ook altijd de werkelijke opbrengst – de werkelijke kosten doen. Hoofdstuk 24 Verkoopprijs berekenen: Je kunt de verkoopprijs berekenen door de inkoopprijs te verhogen met een opslag voor inkoopkosten, je krijgt dan de vaste verrekenprijs. Deze verhoog je met een opslag voor de overheadkosten, je hebt dan de kostprijs. Vervolgens voeg je nog de nettowinstopslag erbij toe, waardoor je de verkoopprijs krijgt. Deze is exclusief Btw. Opslagpercentages berekenen: je kunt de opslagpercentages berekenen door te kijken hoeveel kosten er per product zijn. Bijvoorbeeld voor de inkoopkosten. Je bekijkt hoeveel inkoopkosten je per artikel hebt. Dan deel je dat bedrag door de inkoopprijs. Dit keer honderd procent geeft je het opslagpercentage. Voorcalculatorische nettowinst met nettowinstopslag: in de voorcalculatie is de nettowinst bijna altijd gelijk aan het verkoopresultaat. Dit is de afzet x(verkoopprijs – kostprijs). Nacalculatorische nettowinst met nettowinstopslag: deze kunnen we op twee manieren berekenen. Werkelijke opbrengst – werkelijke kosten Verkoopresultaat + budgetresultaat. Het budgetresultaat bestaat uit resultaat op inkopen en het resultaat op overheadkosten. Het resultaat op inkopen kun je weer splitsen in resultaat op inkoopprijs en resultaat op inkoopkosten. Bij het resultaat kijk je altijd naar het verschil tussen de toegestane, oftewel begrote, kosten – de werkelijke kosten. Hoofdstuk 25 Variabele kosten: hangen samen met de productie. Een voorbeeld is de inkoopwaarde van de omzet. Constante kosten: hangen niet samen met de productie. Staan vaak vast. Ze veranderen alleen door een verandering van de productiecapaciteit of door prijswijzigingen. Een voorbeeld is huurkosten. Break-even Het break-even punt is het punt waarbij er noch winst noch verlies is. Break-evenomzet=Break-evenafzet - verkoopprijs Dekkingsbijdrage=afzet x(verkoopprijs - variabele kosten per product) Met de dekkingsbijdrage moet je de constante kosten dekken. Er blijft dan alleen nog de nettowinst over. Bij een break-evenafzet is de nettowinst €0,- en is de dekkingsbijdrage gelijk aan de constante kosten. Er is ook een break-even punt wanneer de totale kosten gelijk zijn aan de totale opbrengsten. TO=TK http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
6
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Break-even grafieken: je kunt de break-evenafzet weergeven in een grafiek. Dit kan met behulp van de TO-lijn en de TK-lijn. Wanneer deze lijnen kruisen zijn de kosten en opbrengsten gelijk en kun je de afzet aflezen. Je kunt de break-evenafzet ook aflezen door de lijn van de totale constante kosten te tekenen, samen met de lijn van de totale dekkingsbijdrage. Je hebt namelijk ook een breakevenafzet wanneer de totale constante kosten gelijk zijn aan de totale dekkingsbijdrage.
Deel 2a Hoofdstuk 26 Kosten: Ondernemingen hebben verschillende kosten. Hieronder een aantal voorbeelden. Handelsonderneming Industriële onderneming Inkoopkosten Grondstofkosten Afschrijvingskosten Arbeidskosten Kosten van leningen Overig variabele kosten Interestkosten Afschrijvingskosten Rentekosten Kosten van belasting(prijsverhogend) Industriële ondernemingen produceren of in massaproductie of in stukproductie. Massaproductie: ook wel bekend als lopende band productie. Er worden veel van dezelfde goederen geproduceerd die niet verschillen van elkaar. Stukproductie: productie volgens de wens van de consument. Machine-uurtarief: de kosten voor het gebruik van een machine kun je berekenen met het machineuurtarief. + . Hierbij is Cs de constante machinekosten, Vs de variabele machinekosten, Nu de normale machine-uren, Bu het begroot aantal machine-uren. Kostprijs Voorcalculatie: hierbij ga je uit van de begrote kosten. Hier wordt ook de standaardkostprijs gemaakt. Je gaat uit van toegestane kosten. (standaard)kostprijs=som van toegestane kosten p/prod. Nacalculatie: hierbij ga je uit van de werkelijke kosten. Hier zie je welke schattingen in de voorcalculatie verkeerd waren. Kostprijs= Kostprijs=
+ +
Resultaten op variabele kosten. De controle, het resultaat, vindt altijd in de nacalculatie plaats. Bij variabele kosten heb je twee resultaten. Efficiencyresultaat: resultaat omdat er meer of minder van een productiemiddel verbruikt is dan toegestaan. (sh – wh) x sp. Hierbij is sh de standaardhoeveelheid, wh de werkelijke hoeveelheid en sp de standaardkostprijs. Prijsresultaat: resultaat omdat er meer of minder voor een productiemiddel betaald is dan toegestaan. (sp – wp) x wh. Hierbij is sp de standaardkostprijs, wp de werkelijke kostprijs en wh de werkelijke hoeveelheid.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
7
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Resultaat op constante kosten. Bezettingsresultaat: de mate waarin de constante kosten gedekt worden is gekoppeld aan de bezettingsgraad. Ze worden gedekt als er zoveel producten geproduceerd en verkocht worden als de normale bezetting. Het bezettingsresultaat kun je berekenen aan de hand van deze formule. Bezettingsresultaat = (Bp – Np) x
. Deze formule gaat uit van de productie.
Bezettingsresultaat =(Bu – Nu) x
. Deze formule gaat uit van de machine-uren.
Hoofdstuk 27 Massaproductie Kostprijs Bij het maken van de kostprijs kun je een onderscheid maken tussen fabricage- en verkoopkosten. Deze kun je dan ook weer splitsen in constante en variabele. Je kunt dan twee kostprijzen berekenen: Fabricagekostprijs: deze bereken je met de formule van de kostprijs, alleen kijk je uitsluitend naar de fabricagekosten. Dit zijn kosten die nodig zijn voor het maken van een product. Commerciële kostprijs: deze bereken je met de formule van de kostprijs, alleen kijk je uitsluitend naar de verkoopkosten. Dit zijn kosten die nodig zijn voor het verkopen van een product, zoals reclamekosten. Als je de toegestane verkoopkosten hebt berekend, tel je deze bij de fabricagekostprijs op en heb je de commerciële kostprijs. Verkoopprijs: wanneer je de commerciële kostprijs berekend hebt, voeg je hieraan een winstopslag toe, waardoor je de verkoopprijs excl. Btw hebt. Verkoopprijs incl. Btw krijg je uiteraard na het toevoegen van Btw. Voorcalculatorische bedrijfsresultaat Bij het berekenen van het voorcalculatorische bedrijfsresultaat maken we gebruik van twee andere resultaten. Het verwachte verkoopresultaat en het verwachte bezettingsresultaat. Verwachte verkoopresultaat: verwachte afzet x (verkoopprijs excl. Btw – (commerciële)kostprijs) Voor het verwachte bezettingsresultaat zie vorige hoofdstuk. Terugrekenvraagstukken Aan de hand van een aantal gegevens, plus de uitkomst, moet je de missende grootheid uitrekenen. Dit kan bij de berekening van de verkoopprijs, maar ook bij het berekenen van de break-evenafzet. Hoofdstuk 28 Nacalculatorische bedrijfsresultaat Het nacalculatorische bedrijfsresultaat bereken je door het gerealiseerde verkoop- en budgetresultaat bij elkaar op te tellen. Gerealiseerd verkoopresultaat: werkelijke afzet x verkoopprijs excl. Btw Gerealiseerd budgetresultaat: (werkelijke afzet x commerciële kostprijs) – werkelijke kosten van de afzet. Nacalculatorische kostenbudgettering: achteraf vastgestelde budgettering. Je hebt vaste kostenbudgettering, wanneer er een vast bedrag per periode vastgesteld wordt als budget. Dit is bij constante kosten. Variabele kostenbudgettering is wanneer er een variabel bedrag per periode vastgesteld wordt als budget. Dit is bij variabele kosten. Een gemengd budget is de combinatie van de twee bovengenoemde.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
8
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 29 Stukproductie Bij massaproductie is er een onderscheid tussen constante en variabele kosten, maar bij stukproductie is er een onderscheid tussen directe en indirecte kosten. Om de kostprijs te berekenen bij stukproductie, twee methoden. Primitieve opslagmethode: Dit is een methode om de indirecte kosten in de kostprijs op te nemen. Er zijn drie varianten. Opslag op directe loonkosten: de indirecte kosten hangen samen met de directe loonkosten. Opslag op grondstofkosten: de indirecte kosten hangen samen met de grondstofkosten. Opslag op totale directe kosten: de indirecte kosten hangen samen met de directe loonkosten+de grondstofkosten. Wanneer je de toegestane kosten verhoogt met deze opslagen vindt je de kostprijs. Uiteindelijk vind je drie kostprijzen. De ondernemer beslist dan zelf welke hij gebruikt. Verfijnde opslagmethode: I.p.v. één opslag, worden de indirecte kosten in de kostprijs opgenomen door verschillende opslagen. Hiervoor worden de indirecte kosten verdeeld in een aantal groepen die dan samenhangen met de kosten. Een voordeel is dat er uit deze berekening maar één kostprijs komt. Berekenen van het nacalculatorische bedrijfsresultaat bij stukproductie gaat op dezelfde manier als bij stukproductie. Hoofdstuk 30 Ondernemingen stellen vaak een balans en een winst- en verliesrekening op. Kosten Je hebt kosten die je vooruit betaalt en kosten die je nog moet betalen. Beide zijn transitorisch. Debet Balans Credit Vooruitbetaalde Bedragen Nog te betalen bedragen Uitstelposten: wanneer je de kosten vooruitbetaalt. Deze bedragen komen aan de debet kant. Je hebt namelijk een vordering op de andere partij. Anticipatieposten: wanneer je de kosten achteraf betaalt. Deze staan aan de credit kant, omdat je een schuld hebt bij de andere partij. Opbrengsten Je hebt opbrengsten die je vooruit ontvangt en opbrengsten die je nog moet ontvangen. Debet Balans Credit Vooruitbetaalde Bedragen Nog te betalen bedragen Nog te ontvangen bedragen
Vooruitontvangen bedragen
Uitstelposten: wanneer de opbrengsten vooruit worden ontvangen. Dit staat aan de debet kant, omdat je nog een soort schuld, verplichting, hebt aan de andere partij. Anticipatieposten: wanneer de opbrengsten nog ontvangen moeten worden. Dit staat aan de credit kant. De andere partij heeft namelijk nog een schuld bij jou. Die partij is nog een prestatie schuldig.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
9
http://www.schoolsamenvatting.nl/ Voorbeeld van een balans Debet Gebouw
-
De site voor samenvatting en meer!
Balans
Credit Aandelenvermogen
Machines
Reserves
Voorraden
Winst na belasting
Debiteuren
Hypothecaire lening
Vooruitbetaalde bedragen
Crediteuren
Kas
Bank Vennootschapsbelasting
Voorbeeld winst- en verliesrekening Winst- en verliesrekening Inkoopwaarde v/d omzet
Omzet
Inkoopkosten Overheadkosten Winstsaldo
Verliessaldo
(het winst- of verliessaldo wordt ook wel het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening genoemd) Liquiditeitsbegroting Omdat ondernemingen vaak een schatting willen hebben van de omvang van de liquide middelen waar ze in de toekomst over kunnen beschikken, stellen ze vaak een liquiditeitsbegroting op. Het is ook wel een overzicht van ontvangsten en uitgaven. Ontvangsten van debiteuren: dit is een van de posten op een liquiditeitsbegroting. Wanneer een onderneming zijn goederen verkoopt, ontvangt het geld van debiteuren. Dit gebeurt per maand, maar wordt op de begroting per kwartaal geboekt. Vaak ontvangt een onderneming het geld voor zijn verkochte goederen pas later. In dat geval wordt er een aantal maanden krediet verstrekt aan de debiteur. Stel dit krediet bedraagt twee maanden, dan krijgt de onderneming zijn geld van de verkochte goederen in augustus, op rekening in oktober. Wanneer de onderneming een deel contant ontvangt, geldt het krediet niet en krijgt hij zijn geld voor verkopen van augustus ook in augustus. Blz. 102, voorbeeld 30.7 geeft meer uitleg. Betaling aan crediteuren: een andere post op de begroting. Een onderneming heeft natuurlijk naast zijn verkopen, ook zijn inkopen. De schuld die de onderneming dan heeft aan de andere partij wordt ook per maand betaalt en per kwartaal geboekt. Ook crediteuren krijgen soms krediet, dat wil zeggen dat de onderneming die inkoopt een maand later mag betalen op rekening. Goederen die dus in augustus worden ingekocht met een krediet van een maand, ontvangt de crediteur in september. Wanneer hij contant betaalt is het echter weer in dezelfde maand. Blz. 103, voorbeeld 30.8 geeft meer uitleg. Verschil tussen kosten en uitgaven, en tussen opbrengsten en ontvangsten Opbrengsten die geen ontvangsten zijn: wanneer er bij verkopen sprake is van brutowinst heeft dit wel invloed op het resultaat van die maand, maar het ontvangt het pas later(door kredietverstrekking). Het verbetert niet de liquiditeit. Het zijn dus wel opbrengsten maar geen ontvangsten. Ontvangsten die geen opbrengsten zijn: wanneer een onderneming geld leent verbetert de liquiditeit. Het maakt echter geen verschil op de winst- en verliesrekening. Alleen in de toekomst wordt interest ontvangen.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
10
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Kosten die ook uitgaven zijn: de meeste kosten, zoals loonkosten, interestkosten, reclamekosten; hebben en invloed op de liquiditeit en invloed op het resultaat. Kosten die geen uitgaven zijn: het beste voorbeeld is afschrijvingskosten. Hierbij verbetert het resultaat, maar het heeft geen invloed op de liquiditeit. Er verdwijnt namelijk geen geld uit de onderneming. Uitgaven die geen kosten zijn: winstuitkering of investeren in kapitaalgoederen zijn uitgaven die geen kosten zijn. Ze hebben wel gevolgen voor de liquiditeit, maar niet voor de winst- en verliesrekening. Hoofdstuk 32 Overzicht niet-commerciële organisaties Exploitatiebegroting: op een toekomst gerichte overzicht van inkomsten en uitgaven. Deze zijn verwachte grootheden. Kassaldo: de verwachte toename van de liquide middelen. Dit is de uitkomst van de exploitatiebegroting. Ontvangsten- en uitgavenstaat: een overzicht van de ontvangsten en de uitgaven apart van elkaar. Dit geeft een overzichtelijker beeld. De bedragen die vermeld staan zijn ook in hetzelfde jaar ontvangen. Iets wat dus in 2010 betaald moest worden, maar in 2011 betaald wordt, komt op de ontvangstenstaat van 2011. Jaarrekening: overzicht van de ontvangsten en uitgaven van een heel jaar. Het saldo in een overschot of een tekort. Staat van baten en lasten: dit is een overzicht van alle transitorische posten. Hierdoor kun je zien of een vereniging er op vooruit is gegaan het afgelopen jaar. Het saldo is een winst of een verlies. De bedragen op dit overzicht hebben betrekking op het jaar van uitgave. Lasten 2008/09 Baten 2008/09 + nog te ontvangen per 2009 + nog te betalen per 2009 + vooruit ontvangen per 2008 + vooruit betaald per 2008 - nog te ontvangen per 2008 - nog te betalen per 2008 - vooruit ontvangen per 2009 - vooruit betaald per 2009 Balans: deze is net als bij een commerciële organisatie een overzicht van alle bezittingen, het eigen vermogen en de schulden.
Deel 2b Hoofdstuk 38 Een onderneming heeft bepaalde overzichten waarop men af kan lezen hoe het met de onderneming gesteld is, een balans bijvoorbeeld. Deze overzichten zijn echter voor intern gebruik. Een overzicht waar iedereen toegang tot heeft, extern overzicht, is bijvoorbeeld de jaarrekening. De jaarrekening is onderdeel van de jaarstukken. Jaarrekening: balans en winst- en verliesrekening. Hierbij hoort ook een toelichting op beide. Jaarverslag: geeft beeld van financiële toestand en geeft een verwachting over de toekomst. Overige gegevens: accountantsverklaring, statutaire regeling voor de winst en gebeurtenissen na de balansdatum. Accountant Nv´s en Bv´s moeten bij hun jaarstukken een verklaring van een accountant hebben. De accountant verleent die verklaring na het controleren van de jaarrekening.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
11
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 39 Aan het publiceren van de jaarrekening heeft de overheid bepaalde regels verbonden. Waarderingsgrondslag: wijze waarop de vaste activa op de balans gewaardeerd staan. Verkrijgingsprijs: inkoopprijs plus bijkomende kosten. Dit is dus het bedrag dat de onderneming daadwerkelijk heeft betaald. Vervaardigingsprijs: verkrijgingsprijs plus overige directe kosten. Hierbij tel je een deel indirecte kosten bij op, plus nog de toe te rekenen interest. Actuele waarde: de waarde op de balansdatum. Minimum waarderingsregel: vaste activa mag je niet voor een hoger bedrag waarderen dan dat het waard is. De onderneming waardeert de activa altijd uit voorzichtigheid tegen de laagst genoemde prijs. Vaste activa Immateriële vaste activa: waarden die je niet kunt zien of aanraken, maar toch kunt waarderen. Onderzoek en ontwikkeling: dit zijn kosten voor onderzoek en ontwikkeling. Deze worden op de balans gewaardeerd en jaarlijks afgeschreven. Concessie: toestemming om iets te exploiteren. Je krijgt van de overheid alleenrecht in deze exploitatie. Dit gebeurt tegen een forse prijs. De kosten van de verwerving mag men waarderen. De concessie wordt afgeschreven naargelang de looptijd. Vergunning: vergunning om te exploiteren. Je krijgt geen alleenrecht. Voorbeeld is het houden van een terras voor je horecaonderneming tegen een vergunning. De wordt vooruitbetaald en op de balans gewaardeerd. Per jaar schrijf je een bedrag af. Goodwill: bedrag bovenop de aanschafprijs bij het overnemen van een bedrijf. Dit is een vergoeding voor de goede naam en de klantenkring die de onderneming met zich meebrengt. Je mag dit alleen waarderen wanneer je het aan derden hebt betaald. Materiële vaste activa: terreinen, gebouwen, machines, inventaris. Deze activa worden elk jaar afgeschreven en dus minder waard. Financiële vaste activa: deelnemingen en vorderingen op groepsmaatschappijen, beleggingen langer dan een jaar. Er is sprake van een deelneming wanneer het om kapitaalverschaffing gaat. Dit is dus wanneer een onderneming aandelen koopt van een andere onderneming. Wanneer een onderneming meer dan 50% van de aandelen heeft in een andere onderneming, dan is er sprake van een dochteronderneming. Een groepsmaatschappij is een bv/nv die in een groep verbonden is aan andere bv´s/nv´s. Het is een groep wanneer er een eenheid is in leiding. Effecten worden ook tot de financiële vaste activa gerekend, wanneer ze langer dan een jaar in bezit zijn. Zijn ze korter dan een jaar in bezit, dan behoren ze tot de vlottende activa. Wanneer ze snel om te zetten zijn tot liquide middelen, worden ze ook hiertoe gerekend. Vlottende activa en liquide middelen Voorraden: voorraden van een onderneming die gewaardeerd worden tegen de waarderingsgrondslag. Je hebt drie soorten voorraden. Voorraad gereed product Voorraad grond- en hulpstoffen Voorraad onderhanden werk Vorderingen : vorderingen op andere ondernemingen, debiteuren. Effecten: wanneer effecten korter dan een jaar in de onderneming zijn worden ze geboekt onder de post effecten en behoren ze tot de vlottende activa. Liquide middelen: kasgelden en vorderingen op banken.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
12
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 40 Eigen vermogen Geplaatst aandelenkapitaal:
-
Agioreserve: bedragen die door de kopers bij plaatsing van de aandelen betaald zijn boven de nominale waarde van de aandelen. Herwaarderingsreserve: ontstaat door de herwaardering van de vaste activa boven de aanschafprijs. Wettelijke en statutaire reserves: reserves die stromen uit statuten of wettelijke bepalingen. Overige reserve: voorbeelden van overige reserves. Algemene reserve: wanneer de winst na belasting niet volledig aan de vennoten wordt uitgekeerd. Het kan ook voorkomen onder de naam winstreserve. Dividendreserve: grote schommelingen in het uitgekeerde dividend vinden veel beleggers niet fijn. Daarom wordt er in jaren van grote winst een deel van het dividend niet uitgekeerd. Dit komt onder de post dividendreserve te staan. Als er dan een mindere periode aanbreekt kan de onderneming toch het gebruikelijke percentage dividend uitkeren door een deel uit de reserves te halen. Deze dividendstabiliteit vormt een kleiner risico voor beleggers. Nettowinst:
-
Vreemd vermogen Voorzieningen: mag een onderneming opnemen wanneer verplichtingen gaan komen waarvan de omvang niet bekend is, maar men het wel kan schatten. Voorziening groot onderhoud: kosten voor het onderhouden van vaste activa die onregelmatig zullen optreden. Om ze gelijkmatig te verspreiden kunnen ze onder deze post op de balans komen. Pensioenvoorziening: wanneer grote ondernemingen zelf het pensioen van zijn werknemers beheert, stort zij het geld naar een stichting die deze uitkeringen beheert. Zo vallen slechte bedrijfsresultaten niet ten laste van het pensioensfonds. Belastingvoorziening: wordt opgebouwd wanneer men verwacht dat de kosten in de toekomst zullen toenemen.
Langlopende schulden: vreemd vermogen op lange termijn. De grens ligt bij één jaar. Hiertoe behoren. Converteerbare obligatieleningen Obligatieleningen Hypothecaire leningen Onderhandse leningen Schulden aan groepsmaatschappijen Schuld ter zake van pensioen Kortlopende schulden: schulden op korte termijn. Hiertoe behoren. Crediteuren Nog te betalen bedragen Vooruitontvangen bedragen Schulden wegens belasting en sociale premies Schulden aan kredietinstellingen en rekening-courant
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
13
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 41 Winst- en verliesrekening Om de nettowinst uit gewone bedrijfsuitoefening te berekenen, moet je een aantal stappen maken. Bruto omzetresultaat
Netto Omzet
Overheadkosten
Inkoopwaarde omzet incl inkoopkosten
Verkoopkosten
Algemene kosten
De netto omzet is de afzet x netto verkoopprijs. Dit is de verkoopprijs na aftrek van kortingen. Als je de inkoopwaarde ervan af haalt hou je het brutoresultaat over. De verkoopkosten + algemene kosten zijn de overheadkosten.
Netto omzetresultaat
Bruto omzetresultaat
Financieringsresultaat
Interestbaten
Overheadkosten
Interestlasten
Om van het bruto- naar het netto omzetresultaat te komen, moet je de overige kosten ervan af halen. Het financieringsresultaat zie je ernaast en kan positief of negatief zijn.
Nettowinst uit gewone bedrijfsuitoefening
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening
Netto omzetresultaat
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening
Financieringsresultaat
Vennootschapsbelasting
Wanneer je van het gewone resultaat de vennootschapsbelasting afhaalt, hou je het nettoresultaat over.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
14
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 42 Een onderneming is liquide wanneer zij haar schulden op korte termijn op tijd kan betalen. Om deze liquiditeit te berekenen, heb je een aantal formules. Current ratio: = … Wanneer de uitkomst meer dan 2 is, is zij liquide. Quick ratio:
= … Groter dan 1 is liquide.
IJzeren voorraad: de voorraad die altijd in een onderneming aanwezig si. Deze laat je bij de current en quick ratio buiten beschouwing. Je haalt ze dus vaan de voorraad af. Debiteurenkern: vast bedrag wat je bij debiteuren open hebt staan. Ook deze laat je buiten beschouwing bij de current en quick. Working capital ratio:
= … Groter dan 1 is liquide.
Werkkapitaal: - vlottende activa + liquide middelen – schulden op korte termijn - eigen vermogen + vreemd vermogen op lange termijn – vaste activa Cashflow: resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening – vennootschapsbelasting + afschrijvingen Geeft aan welk bedrag een onderneming per saldo in een jaar ontvangt. Hoofdstuk 43 Solvabiliteit De solvabiliteit geeft aan in welke mate de onderneming in staat is om haar schulden op korte en lange termijn te betalen. Solvabiliteitspercentage: x 100% x 100% x 100% Bij de meeste opgaven ga je uit van de formule
x 100%
Rentabiliteit De rentabiliteit geeft de mate aan waarin een onderneming in staat is een opbrengst te geven aan de verschaffers van het vermogen. Rentabiliteit van het totale vermogen:
x 100%
Rentabiliteit van het eigen vermogen:
x 100%
Dividend Dividend per aandeel: Aantal geplaatste aandelen: Brutodividend: Dividend + dividendbelasting Dividendpercentage:
x 100%
Dividendrendement:
x 100%
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
15
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
Hoofdstuk 44 Cashflow De cashflow is het bedrag wat een onderneming per jaar in saldo ontvangt. Bij een investeringsproject is het belangrijk om in te schatten hoeveel het uiteindelijk zal opleveren. Op deze manier kan een onderneming beslissen of de investering aanvaardbaar is ja of nee. Je kunt bij een investeringsproject op drie momenten de cashflow bepalen. Aan het begin van de looptijd: Cashflow= - investeringen(in vaste en vlottende activa) Aan het eind van de looptijd: Cashflow= nettowinst + afschrijving(skosten) +restwaarde (desinvestering) Tijdens de looptijd: Cashflow= nettowinst(winst na vennootschapsbelasting) + afschrijving(skosten) Blz. 104 voorbeeld 44.1 geeft meer uitleg. Terugverdientijd Wanneer je een keuze hebt tussen verschillende investeringsprojecten kun je gebruik maken van de terugverdientijdmethode. Je bekijkt dan hoelang het duurt voordat je de investering terugverdiend hebt met behulp van de cashflows. Een voordeel is dat het makkelijke berekeningen zijn. Nadelen zijn dat er geen rekening gehouden wordt met interest, dat de verdeling van de cashflows over verschillende perioden verwaarloosd wordt en dat de cashflows ná de terugverdientijd niet meer meetellen. Netto-contantewaarde methode Is ook een manier om te kijken of een investering rendabel is. Bij een keuze uit meerdere investeringen kijk je bij welke de netto-contantewaarde het grootst is. Deze methode houdt wel rekening met de perioden en met de cashflows na de terugverdientijd. Wanneer je moet kiezen uit verschillende investeringen met elk een ander investeringsbedrag, kijk je naar de netto-contantewaarde per geïnvesteerde euro. Je deelt de netto-contantewaarde door het geïnvesteerde bedrag. De voorbeelden vanaf Blz. 110 geven meer uitleg.
http://www.schoolsamenvatting.nl/
-
De site voor samenvatting en meer!
16