211 22e Jaargang
16 JULI 1935
ƒ De Locale Welvaartsbevordering en de samenwerking met het plaatselijk B. B. De behandeling van het in deze tijden zoo brandende vraagstuk der welvaartsbcvordering der Inheemsche bevolking heeft op het 25e DecentralisatiC'Congres tot debatten geleid die in menig opzicht langs de essentueele kwestie heen gingen. Verschillende debaters grepen de gelegenheid aan om t.a.v. speciale regentschapsraad-aangelegenheden hun gemoed te luchten, dus hun eigen hobby, verschillend en dikwijls rijkelijk opgetuigd te berijden. Dit ligt wel voor de hand, waar bedoelde jonge autonome lichamen nog tastend hun richting moeten zoeken en gelukkig langzamerhand wegwijs zijn geworden. „Ieder vogeltje zingt, zooals het gebekt is". De in bedoelde gezegde gekristaliseerde volkswijsheid kwam zooals gezegd ook op het laatste Decentralisatie-congres tot uiting. En als lid van het wijdvertakte B. B.-gilde is het wellicht ook dienstig, het veelbesproken onderwerp der welvaartsverzorging door locale gemeenschappen ook uit den gezichtshoek van het B. B. in beschouwing te nemen. En wel met betrekking tot de samenwerking van de autonome lichamen te dien aanzien met het plaatselijk B. B. Dat deze beschouwing, zooals ik zeide, wei dienstig is te achten, merkte ik weder op het laatste Decentralisatie-congres op. Bij het onderhoud, dat ik met enkele burgemeesters daarover had, ook zelfs van groote gemeenten, kwam ik tot de voor alle partijen onaangename conclusie, dat het nog steeds niet goed „botert" tusschen de plaatselijke overheidsdiensten bij de uitvoering van de openbare taak. En i.e. was zulks het geval tusschen de locale gezagsdragers, het gemeente-bestuur en het B. B. W a t zulks ten gevolge heeft bij de tenuitvoerlegging van belangrijke maatregelen b.v. t.a.v. de welvaartsbevordering laat zich gemakkelijk denken. Het onderwerp van gebrekkige samenwerking en onvoldoende wederzijdsche appreciatie, hoewel in het algemeen wellicht zoo oud als de vestiging van het koloniaal bestuur, moge daarom thans in een nieuwe aankleeding, in de ondervolgende korte beschouwing weder voor het publieke voetlicht komen. Het aller aandacht trekkende vraagstuk der welvaartsbevordering geeft daartoe gereede aanleiding. Terzake.
Aflevering 14.
Het zal iederen bestuursambtenaar dadelijk getroffen hebben dat de Heer R. M . Margono in zijn beschouwingen over de samenwerking van de welvaartsdiensten met en de verhouding tot de regentschapsraden (vide blz 13 t/m ! 6 van het prae-advies) nergens duidelijk heeft doen uitkomen, dat die gedragslijn ook ten aanzien van het plaatselijk B. B. absoluut noodzakelijk is. Of spruit dit verzuim zijnerzijds voort uit de gedachte dat zoo iets natuurlijk als „sousentendu" moet worden beschouwd, dus vanzelfsprekend ? Indien dit zoo is, dan nog ware een duidelijk uitspraak wel op haar plaats, ook al sluit de samenstelling der regentschapsraden, met den regent als voorzitter en vele Inlandsche ambtenaren als leden, de waarborg in zich van samenwerking en contact met het plaatselijk Europeesch en Inlandsch bestuur. Het vorenstaande breng ik naar voren, omdat zooals bekend en boven reeds opgemerkt, de samenwerking van de autonome lichamen met het B. B. dikwijls te wenschen overlaat. En dan heb ik hier in het bijzonder de stadsgemeenteraden op het oog. De vele voorbeelden van dat onvoldoende overleg en contact tusschen beide overheidsdiensten maken het onnoodig om over deze questie breedvoerig uit te wijden. Ieder Europeesche of Inlandsche B.B.'r, die op plaatsen heeft gediend, waar een stadsgemeenteraad bestaat, kan zulks getuigen. De leiders van deze autonome gcbiedsdeelen en andere diensttakken — want ook hierbij komt dat verschijnsel helaas dikwijls voor — zijn er zich toch zeker ten volle van bewust, dat het B.B. behalve met allerlei administratieve- en bestuursrompslomp ook met omvangrijke politiediensten is belast. En daarbij dienen zij in het geweer te komen, zoodra de ingezetenen, dus de heele gemeenschap, •— dus ook bedoelde leiders — door politieke of crimineele onruststokers met betrekking tot hun leven, have en goed worden bedreigd Het B.B. heeft dan dikwijls met blootstelling van zijn leven dadelijk in de bres te springen ter bescherming der algemeene belangen van de gemeenschap, alzoo ook der meergenoemde leiders. Deze blijven gemeenlijk achter het front en vooraan in dat front staat het B.B. paraat. Dit is volkomen logica, zal men wellicht tegenwerpen, maar het is wel goed om in deze woelige en onrustige tijden nog eens in het bijzonder op deze logica te wijzen. Maar tevens is het dan passend, dat die logica ook minstens moreele verplichtingen legt op die leiders en alle anderen, om in tijden van rust en vrede ook alles te vermijden teneinde hei B.B. in het bestuurs- en
212 politie-wcrk het niet nog moeilijker te maken, dan zij het thans reeds in deze bewegelijke tijden hebben. En dat meerdere of mindere gemis aan samenwerking van de leiders der stadsgemeenteraden en het plaatselijk B.B. — de goeden onder de eersten zeker niet te na gesproken — komt, niettegenstaande alle openbare vertoogen en betoogen en verklaringen, meer voor dan het groote pubhek wel weet. Eerst als de gevolgen van dat gemis aan gezamenlijk eendrachtig werken voor de algemeene zaak luidruchtig aan den dag treden, dan komt het ter kennisse van de groote massa. Mijn persoonlijke ervaring t.z. deed ik op als Assistent-Resident van Meester-Cornelis en te Pekalongan. Het groote gebrek aan samengaan tusschen den toenmaligen Burgemeester te Meester-Cornelis en wijlen den Regent aldaar en ook tusschen den eersten en mij heeft vroeger naar verschillende zijden reeds genoeg stof doen opwaaien, dan dat het hier nog wenschelijk is om het over die questies te hebben. Betrof het toenmaals belangrijke principieele questies, hetgeen de oplossing van het geschil dikwijls moeilijk maakte, te Pekalongan waren het pietepeuterige questies die toch werkelijk met eenigen goeden wil door welwillende samenwerking en een tegemoetkomende houding beiderzijds tot oplossing waren te brengen. Ter korte illustratie van het feit dat het ging om hoogst onbelangrijke zaken wil ik, wellicht ter versterking van het besef bij den lezer, hoe onbenullig het daarbij soms toegaat .— helaas eischt de behandeling van dat klein gedoe meer verspilling van tijd en werk dan men vermoedt — hier mededeelen, dat het i.e. ging om het toezicht op de hondenvangers door de plaatselijke politie of door het gemeente-personeel en om het repareeren van een draaiende verkeersbaken door het B. B. of door de gemeente I Eerst toen de betrokken Resident er zich mede bemoeide, gaf de Burgemeester in questie toe. Zie daar, frappante gevalletjes van gemis aan samenwerking, dat vooral in belangrijke zaken, dus i.e. de algemeene welvaarts-bevordering tot ernstige bemoeilijking en belemmering van den arbeid kan leiden. Nu wordt door felle decentralisatie-mannen steeds vermeend, dat gezagswellust en machtsusurpatie van het B. B. de grondoorzaak is van dergelijke de samenwerking belemmerende verhoudingen. W e e r duidelijk en vrij cynisch om de hoek kijken komt die zienswijze in het overigens zeer juiste prae-advies van den heer G. de Raad, over de „Overdracht der Volksscholen aan de stadsge-
meenten", waarinde genoemde prae-adviseur zegt: (Ik citeer kort) „Of het zou ten eenen male mislukken, dan zou vermoedelijk het gevolg zijn, dat de scholen onder beheer komen van het B.B., welk beheer dan natuurlijk voortreffelijk (spatieering van mij) zou wezen, maar waarmede tegelijk dan weer een nieuwe invloedsfeer voor het B. B. was geschapen, die door den oprechten voorstander der decentralisatie moet worden betreurd". De lezers van het prae-advies zullen in mijn aan den Stadsgemeenteraad van Pekalongan gerichte nota behandelende deze Volksscholen-overdracht aan de stadsgemeenten kunnen opmerken, (welke nota door den inleider als bijlage aan zijn prae-advies is gevoegd) dat er toch niet de minste aanleiding bestond tot die ontboezeming van den prae-adviseur. Ik heb immers in die nota duidelijk doen uitkomen, dat er geenerlei bezwaar bestaat tegen bedoelde overdracht t.a.v. Pekalongan, mits onder de onafwijsbare doch rationeele conditie dat in de eerste jaren geen verzwaring der stedelijke lasten zouden plaats hebben, welke lasten reeds zoo loodzwaar op Pekalongan's begrooting rusten. Volkomen redelijk niet waar en toch „en passant" een „seitenhieb" naar dat machtswellustige B. B . ! Dat de samenwerking of tenminste het contact met het B. B. ook dikwijls door andere diensttakken niet voldoende worden betracht, wil ik met een enkel recent voorbeeld aantoonen. Ik stip dan eerst even aan het alom geruchtmakende feit van de oprichting der Algemeene Volkscredietbank, als gevolg waarvan de bemoeienissen en bevoegdheden van het plaatselijk B. B. met de Volksbanken (een instituut „par excellence" voor de Welvaartsverzorging) in sterke mate worden beperkt. Zoowel openlijk als in het verborgen heeft dit feit kwaad bloed gezet, in het bijzonder bij de betrokken regenten, als voorzitters van die Volksbanken, de hooge gezagsdragers met eeuwenoude traditie, die als locale permanente hoofden der Inlandsche bevolking, bedoelde beperking zeer pijnlijk aanvoelden. Het schijnt dat die èn uitgesproken èn latente verbolgenheid heeft geleid — insiders kunnen zulks beter beoordeelen dan ik — tot een der laatste circulaires van den heer Fruin, waarin op uitdrukkelijke wijze de administrateurs der volksbanken wordt opgedragen het contact èn het samengaan met het plaatselijk B. B. in alle opzichten, — nog ten overvloede in die circulaire vast omschreven — dienen te worden hersteld en bij voortduring in acht dienen te worden genomen. Een even recent voorbeeld van het wellicht niet opzettelijk bedoeld negeeren van het plaatselijk B. B. door een anderen diensttak en wel die van Economische Zaken, is het volgende. Hier
213 raakt de questie weer ons onderwep, de W e l vaartsverzorging der Inheemsche bevolking aan, een werkzaamheid die zoowel vorenbedoeld departement als direct het B. B, en de locale gemeenschap regardeert. Het citeeren van enkele passages uit mijn maandrapporten aan den Resident van Pekalongan en den Gouverneur van Midden-Java zullen de questie voldoende belichten. Ik haal uit de maandrapporten van begin 1934 betreffende handel en nijverheid het ondervolgende aan. „In verband met de contingenteering van ongebleekte goederen, waardoor deze in de afgeloopen maand zeer in prijs fluctueerden met een stijgende tendens en de batikhandel speciaal van de duurdere batiks de gevolgen ondervond van die fluctuaties, zijn de Inlandsche ambtenaren via den Regent geinstrueerd om in de gebiedsdeelen, waar de batik-industrie een levensbelang der Inheemsche bevolking is CPekalongan, Boearan, Bodjong, Wonopringgo, Kedoengwoeni) volle aandacht te wijden aan de consequenties van die contingenteering. 'in margine zette de Gouverneur van Midden-Java kort „accoord".) Ik vervolg: „Het is te hopen, dat de Regeeringsmaatregelen (vide vorig rapport) spoedig haren invloed ten goede ook op den batikhandel alhier zullen uitoefenen. O p de economische doorwerking van de verhoogde mori-prijzen (morimoeslim = het ongebleekte witte goed voor de batikindustrie) op die van de afgewerkte lijnwaden, welke verhoogde prijs alleen binnen het bereik der groote massa zal zijn als de producten-prijzen naar rato stijgen en die massa van die stijging ook werkelijk weet te profiteeren wordt van bestuurszijde scherp gelet", (üoed ! zegt de Gouverneur in margine). Verder : „Te Pekalongan schijnt een ambtenaar van het Departement van Economische Zaken werkzaam te zijn ten behoeve van de z.g. „prijsbewaking". Dit moet ik opmaken uit de mededeelingen van verschillende mori-handelaars, die mij vertelden, dat zij geregeld verschillende gegevens moeten verstrekken aan een persoon van de mannelijke kunne, die om bedoelde inlichtingen verzocht heeft". En ten slotte: „Thans in April eerst kreeg het plaatselijk B. B. een schrijven' van den Directeur van Economische Zaken, waarbij de medewerking van het B. B. werd verzocht bij de uitvoering van de maatregelen, ter prijsbewaking van katoenen goederen". En nu als apotheose dit. Ik verzocht bedoelden manspersoon bij mij op kantoor te willen komen, teneinde enkele waardevolle inlichtingen te verkrijgen over de mori- en batikprijzen, die hij zoo naarstig collecteerde. Het antwoord was, dat hij daartoe eerst verlof moest vragen aan zijn chef te Semarang.
Ik wachtte enkele weken op de beslissing van dien chef, maar de prijzen-collecteur verscheen steeds niet. Ik liet de zaak verder rusten, nadat ik daarvan aan den Resident van Pekalongan mondeling mededeeling had gedaan. Voila, weder een frappant geval van weinig contact en samenwerking met het plaatselijk B. B. en de locale gemeenschap door een diensttak in de Welvaartsverzorging van een bepaald deel der Inlandsche bevolking, de zorg waarover ook voor het B. B. een hooge plicht en gebiedende eisch is. Immers het betrof hier de batikhandel in Pekalongan en ommelanden, die zooals ik reeds in een vorig artikel kort uiteenzette vóór de malaise eenige millioenen guldens per jaar onder de betrokken bevolking in al hare geledingen deed circuleeren en die thans nog in deze zorgvolle tijden voor een a twee honderd duizend guldens aan batiks per maand, alleen via de Pekalongansche haven naar binnen en buiten het tolgebied uitvoert. Ongeacht dus nog het vervoer per trein en autobus. Wellicht vindt het Departement van Economische Zaken in het vorenstaande aanleiding om meerdere noodige maatregelen te treffen. Ten bewijze ten slotte dat ik voor het B. B. geen oratio pro domo houd moge ik kort verwijzen naar mijn vorig artikel in „Locale Belangen". Daaruit moge duidelijk blijken, dat het B. B. in het algemeen ook de voordeelen van de stadsgemeenten ten volle erkent. Dat genoemd corps evenals vele andere diensten en personen dikwijls niet sympathiek staan tegenover de stadsgemeenteraden — hoewel erkennend, dat die openbare lichamen in haar ruim V4 eeuw bestaan veel goeds en moois hebben verricht in de koloniale maatschappij — ze spruit voort uit de gewoonlijk sterk politiek getinte samenstelling der stadsgemeenteraden. Ieder onzer zal wel hebben ervaren en gehoord, hoe door politiek gekonkel en gedoe personen in die raden zitting verkrijgen, die door gemis aan de noodige capaciteiten daar in het geheel niet thuishooren. Over de leelijke consequenties daarvan zwijg ik verder liever. Het moge mij gelukt zijn met vorenstaande korte beschouwingen een felle belichting te geven van de groote noodzaak tot volledige samenwerking van alle overheidsdiensten, juist in deze uiterst moeilijke tijden, waarin wij krachtig moeten streven naar algeheel eendrachtig samengaan in de behartiging van de algemeene belangen, teneinde uit de tegenwoordige economische impasse te geraken.
214 En in het kader van dit onderwerp: Welvaartsbevordering der Inheemsche bevolking door de locale gemeenschappen met vereende krachten moet en is inderdaad thans het parool. Anders worden, zooals algemeen bekend, in dit rijk met koloniale verhoudingen en een dualistisch bestuur, tegenwerkende krachten opgewekt, die achter de coulissen stil doch actief werkzaam zijn. Dat zullen vele leiders van overheidsdiensten tot hun ergernis en nadeel wel in de praktijk ervaren hebben. Zulks gezamenlijk en één van zin te voorkomen zij ons aller doelstelling bij het prijzenswaardig streven naar een algemeene en plaatselijke welvaartsbevordering. A. E. CATALANI. fg. Burgemeester van Pekalongan.
UIT DEN VOLKSRAAD. Wijziging Provincie-, Regenfschaps- en S t a d s gemeente-ordonnantie- (Onderwerp. 9 — Stuk. 1^3.) Den Volksraad werd ter overweging aangeboden het ontwerp van een ordonnantie tot wijziging en aanvulling van de Provincie-, de Regentschaps- en de Stadsgemeente-ordonnantie. Ontwerp-Ordonnantie. Artikel 1. De Provincie-ordonnantie enz. wordt nader gewijzigd en aangevuld als volgt: A. In den eersten zin van het tweede lid van artikel 65 worden de woorden: „waarop het besluit is vastgesteld" vervangen door: „waarop het vastgestelde besluit ter goedkeuring is verzonden". B. Na artikel 75 wordt ingevoegd een nieuw artikel 75a luidende: Artikel 75a. 1. De uitvoering van de provinciale verordeningen kan bij die verordeningen mede worden opgedragen aan landsdienaren. 2. Zoodanige opdracht geschiedt niet dan na verkregen toestemming: a. van den Gouverneur ten aanzien van het hem als landsdienaar ondergeschikt personeel ; b. van of vanwege het betrokken departementshoofd ten aanzien van andere landsdienaren. Artikel 2. De Regentschapsordonnantie enz wordt nader gewijzigd en aangevuld als volgt: A. In den eersten zin van het tweede lid van artikel 58 worden de woorden: „waarop
het besluit is vastgesteld" vervangen d o o r : „waarop het vastgestelde besluit ter goedkeuring is verzonden". B. Na artikel 70 wordt ingevoegd een nieuw artikel 70a luidende: Artikel 70a. 1. De uitvoering van de regentschapsverordeningen kan bij die verordeningen mede worden opgedragen aan landsdienaren of aan provinciale ambtenaren. 2. Zoodanige opdracht geschiedt niet dan na verkregen toestemming: a. van den Gouverneur ten aanzien van het hem als landsdienaar ondergeschikt personeel; b. van of vanwege het betrokken departementshoofd ten aanzien van andere landsdienaren; c. van of vanwege het college van gedeputeerden van den provincialen raad ten aanzien van provinciale ambtenaren. C. Aan artikel 78 worden toegevoegd twee nieuwe leden 6 en 7 luidende: 6. Van de weigering van goedkeuring eener begrooting door het college van gedeputeerden staat binnen twee maanden beroep open op den Gouverneur-Generaal. 7. De Gouverneur-Generaal beslist bij een met redenen omkleed, in het provinciaal blad op te nemen besluit, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord. D. In artikel 112 vervallen de woorden: „in de Javasche Courant en." Artikel 3. De Stadsgemeente-ordonnantie wordt nader gewijzigd en aangevuld als volgt: A. In het tweede lid van artikel 77 worden de woorden: „waarop het besluit is vastgesteld" vervangen door : „waarop het vastgestelde besluit ter goedkeuring is verzonden". B. N a artikel 86 wordt ingevoegd een nieuw artikel 86a luidende: Artikel 86a. 1. De uitvoering van de stadsgemeenteverordeningen kan bij die verordeningen mede worden opgedragen aan landsdienaren of aan provinciale ambtenaren. 2. Zoodanige opdracht geschiedt niet dan na verkregen toestemming: a. van den Gouverneur ten aanzien van het hem als landsdienaar ondergeschikt personeel; b. van of vanwege het betrokken departementshoofd ten aanzien van andere landsdienaren ; c. van of vanwege het college van gedeputeerden van den provincialen raad ten aanzien van provinciale ambtenaren.
215
In afwachting van een algemcene technische herziening van bedoelde ordonnanties, die, zooals bekend is, vele min of meer belangrijke leemten en gebreken vertoonen, ligt het in de bedoeling voorshands alleen die verbeteringen aan te brengen waardoor in een duidelijk gebleken p r a c t i s c h e b e h o e f t e wordt voorzien. De voorliggende ontwerp-ordonnantie beoogt een vijftal urgente wijzigingen betreffende: 1. Nadere regeling van den goedkeuringstermijn, bedoeld in de artikelen 65 der Provincieordonnantie, 58 der Regentschapsordonnantie en n der Stadsgemeente-ordonnantie (artikel 1 sub A, artikel 2 sub A en artikel 3 sub A). 2. Aanvulling van de Provincie-ordonnantie, de Regentschapsordonnantie en de Stadsgemeente ordonnantie met een bepaling in den geest van artikel 19a der Locale raden-ordonnantie (artikel 1, sub B, artikel 2, sub B en artikel 3 sub B) ; 3. AanvuHing der Regentschapsordonnantie met een beroepsregeling, voor het geval de goed-
keuring van de begrooting door het College van Gedeputeerden wordt geweigerd (artikel 2, sub C ) ; 4. Schrapping in artikel 112 der Regentschapsordonnantie van de verplichting tot bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening in de Javasche Courant Partikel 2, sub B ; 5. Aanvulling van de Stadsgemeente-ordonnantie met een bepaling als vervat in artikel 119a der Regentschapsordonnantie (artikel 3 sub C) Ad 1. Ingevolge de bestaande artikelen 65 der Provincie-ordonnantie, 58 der Regentschapsordonnantie en 77 der Stadsgemeente-ordonnantie is ten aanzien van besluiten, die aan hoogere goedkeuring zijn onderworpen, bepaald, dat deze goedkeuring geacht moet worden te zijn verleend, indien binnen zes maanden na den dag, w a a r o p h e t b e s l u i t i s v a s t g e s t e l d , geen beslissing is genomen. In de practijk komt het voor, dat het goed te keuren besluit eerst zoo langen tijd na de vaststelling wordt aangeboden, dat niet meer binnen den voorgeschreven termijn omtrent de goedkeuring kan worden beslist. Zelfs heeft zich het geval voorgedaan, dat een besluit eerst na het verstrijken van bedoelde zes maanden aan de tot goedkeuring bevoegde autoriteit werd opgezonden, zoodat dit besluit geacht moest worden te zijn goedgekeurd, zonder dat deze autoriteit er kennis van had gedragen. Overwogen is in deze artikelen de verplichting op te nemen een dergelijk besluit binnen een bepaalden termijn ter goedkeuring op te zenden, zooals ook ten aanzien van de belastingverordeningen is bepaald bij de artikelen 59 der Regentschapsordonnantie en 78 der Stadsgemeente-ordonnantie. O p het niet-nakomen van dezen termijn zou dan als sanctie kunnen worden gesteld, dat hierdoor het besluit van rechtswege komt te vervallen ^). Tegen een dergelijke regeling rijst echter de bedenking, dat bij nietnakoming van den termijn door het dagelijksch bestuur, dat voor de opzending moet zorg dragen, de raad der betrokken gemeenschap het besluit opnieuw zal moeten vaststellen, hetgeen belangrijke vertraging tengevolge kan hebben. Daarom is de voorkeur gegeven aan een andere oplossing. Naar analogie van de bepaling in artikel 6 lid la van de ordonnantie in Staatsblad 1927 No. 517 juncto 1929 No. 397 is als aanvangsdatum van den goedkeuringstermijn aangegeven de dag, waarop het vastgestelde besluit t e r g o e d k e u r i n g i s v e r z o n d e n , zoo-
') Vgl. ook Volksi-aadsstukken 1932 1933. Ond. I Afd. IV, Stuk 6, bladz. 16; Stuk 7, bladz. 14, Handelingen bladz 1314 en 1475.
') Vgl. in dit verband ook de reeds aangehaalde Memorie van Antwoord, Volksraadsstukken 1934 1935, Ond. 153, stuk 5.
C. Na artikel 138 wordt ingevoegd een nieuw artikel 138a luidende : Artikel 138a. 1, Het college van gedeputeerden kan te allen tijde een onderzoek instellen, zoo noodig met deskundigen bijstand, dan wel doen instellen naar de geldelijke administratie der rekenplichtigen van de stadsgemeente, kassen en voorraden opnemen en doen opnemen en op het materieel beheer dier rekenplichtigen controle uitoefenen. 2. Van de bevindingen wordt na afloop van het onderzoek een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk onverwijld ter kennis van den stadsgemeenteraad wordt gebracht. Artikel 4. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. MEMORIE VAN TOELICHTING. Bij de memorie van antwoord inzake de ontwerp-ordonnantie tot overdracht van het preventief toezicht op eenige categorieën van belastingverordeningen aan de colleges van gedeputeerden en tot bepaling van het karakter van keurloonen en rooigelden (Volksraadstukken 1934/1935 — Ond. 153 — Stuk 5) werd reeds medegedeeld, dat eerlang een ontwerp-ordonnantie zou worden voorgebracht, strekkende om in de Provincie-ordonnantie, Stadsgemeente-ordonnantie en Regentschapsordonnantie eenige technische wijzigingen van practische urgentie aan te brengen ').
216 dat nalatigheid van de zijde van het lagere bestuur niet meer van invloed is op den termijn, binnen welken het besluit moet worden goedgekeurd. O p deze wijze worden de bestaande bezwaren ondervangen, terwijl de noodzakelijkheid van hernieuwde vaststelling van het besluit wordt vermeden. Ad 2, In de practijk is steeds de behoefte gevoeld om bij de uitvoering van locale verordeningen mede gebruik te kunnen maken van de bestaande organisaties van andere overheidslichamen. Zoo kan het gewenscht zijn, dat ambtenaren van het Europeesch- en Inlandsch Bestuur of provinciale ambtenaren een rol spelen bij de uitvoering van verordeningen van stadsgemeenteraden en regentschapsraden. T e denken valt bijvoorbeeld aan provinciale veeartsen, die hun hulp kunnen verleenen aan de uitvoering van stadsgemeente- en regentschapsverordeningen in zake het keuren en slachten van vee, aan personeel van het Inlandsch Bestuur, dat hulp kan verleenen bij de inning van belastingen en dergelijke. Hierdoor zal tevens een bezuiniging worden verkregen, aangezien de betrokken gemeenschap dan niet genoodzaakt is om eigen diensten in het leven te roepen. De Commissie tot technische herziening van de Stadsgemeente-, de Provincie- en de Regentschapsordonnanties heeft in hare ontwerpen een regeling omtrent dit punt opgenomen (vergelijk artikel 61 ontwerp- Provincieordonnantie, artikel 60 ontwerp-Regentschapsordonnantie en artikel 74 ontwerp-Stadsgemeente-ordonnantie) welke in het voorliggend ontwerp is overgenomen, met dien verstande, dat de toestemming tot de opdracht tot medewerking aan landsdienaren en provinciale ambtenaren door of vanwege het betrokken departementshoofd en het betrokken college van gedeputeerden kan worden verleend. Ad 3. In afwijking van hetgeen bij artikel 102 der Stadsgemeente-ordonnantie is bepaald ten aanzien van de stadsgemeentebegrootingen, bevat artikel 78 der Regentschapsordonnantie geen regeling omtrent de mogelijkheid van hooger beroep ingeval van weigering van goedkeuring door het college van gedeputeerden van de begrooting van een regentschap. Het komt gewenscht voor ook ten aanzien van de regentschapsbegrootingen de mogelijkheid van beroep uitdrukkelijk open te stellen en te regelen. De daartoe strekkende aanvulling van artikel 78 der Regentschapsordonnantie is gelijkluidend aan de leden 6 en 7 van artikel 102 der Stadsgemeente-ordonnantie. Ad 4. Bij artikel 112 der Regentschapsordonnantie is ten aanzien van het besluit tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening, in afwijking van hetgeen is bepaald bij artikel 130
der Stadsgemeente-ordonnantie, ook plaatsing in de Javasche Courant voorgeschreven. W a a r dit besluit reeds in het provinciaal blad moet worden opgenomen en door den regent bekend gemaakt, is de plaatsing in de Javasche Courant overbodig, zoodat de daaruit voor het regentschap voortvloeiende kosten zonder bezwaar kunnen worden bespaard. Ad 5. Voor de uitoefening van het toezicht op het financieel beheer beschikt het college van gedeputeerden ten aanzien van de regentschappen over de bevoegdheid om te allen tijde een plaatselijk onderzoek in te stellen of te doen instellen (vergelijk artikel 119a der Regentschapsordonnantie). Een dergelijke bepaling ontbreekt echter in de Stadsgemeente-ordonnantie. In de practijk heeft dit tot moeilijkhede.i aanleiding gegeven, aangezien zonder deze bevoegdheid het college zijn toezichthoudende functie moeilijk kan vervullen. Ook in de Nederlandsche Gemeentewet is in artikel 124 een dergelijke bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten toegekend. Organisatie der overheidszorg. Uit de openingsi ede uitgesproken in den Volksraad door Z . E. den G. G. nemen wij het volgende over : Mijnheer de Voorzitter: In den loop van de jaren, welke ik zooeven in beschouwing heb genomen is als gevolg van de gebeurtenissen ook de organisatie van de Overheidszorg beduidend gewijzigd moeten worden deels omdat het apparaat diende te worden aangepast aan de draagkracht van het Land, deels omdat het moest gaan beantwoorden aan geheel nieuwe eischen. Stap voor stap en met bedachtzaamheid is het proces dezer aanpassing voltrokken; het heeft zich uitgestrekt over alle terreinen waarop de Regeering werkzaam is en waarvan de Departementen van algemeen bestuur de kernen zijn. Ik moge hier in de eerste plaats de aandacht vragen voor de verdere doorvoering van het decentralisatie beginsel, hetgeen ons ten slotte moet brengen tot plaatselijke en regionale voorziening in plaatselijke en regionale behoeften, het allerwegen zetten van de tering naar de nering, met als verder liggend doel; ruimer voorziening voor minder geld. Thans komen allereerst g e z o n d h e i d s z o r g en o n d e r w i j s voor overdracht in aanmerking, Het tempo der decentralisatie is tot nog toe langzaam geweest, maar dit behoeft geen verwondering te baren bij het toegerust blijven van de Departementen voor de uitvoerende taak, welke zij althans op de buitengewesten nog hebben te volbrengen. Daarom vestigde zich steeds vaster de overtuiging bij de Regeering dat geen bevredi-
217 gende decentralisatie mogelijk zou blijken z o n d e r d o o r v o e r i n g v a n d e b e s t u u r sh e r v o r m i n g in de b u i t e n g e w e s t e n . Zooals steeds in het voornemen gelegen heeft, zal ambtelijke decentralisatie vooraf moeten gaan, waardoor dadelijk geprofiteerd zal kunnen worden van regionale toestanden om verdere saneering van de Landshuishouding door te voeren en waardoor de gelegenheid geschapen wordt om de zooveel moeilijker staatkundige decentralisatie geleidelijk tot stand te brengen. Zoo eenigszins mogelijk zullen U in den loop van deze hoofdzitting nog voorstellen ter zake worden voorgelegd. Begrooting van Ncderlandsch-Indië v a n 1936. Bezuinigingsmaatregelen. (Ond. 1 — Alg. Ged.stuk 3 - biz. 14). Enkele leden betwijfelden ten zeerste de door verdere doorvoering van de bestuurshervorming door de Regeering beoogde en in uitzicht gestelde bezuiniging. Zij wezen er op dat de practijk tot nog toe anders geleerd zou hebben. Centrale instanties worden niet ontlast terwijl lagere wel ingesteld of uitgebreid worden; zoo gaat alles dubbel geld kosten. De hervormingen in de Buitengewesten zullen volgens de Regeering een besparing geven; men begint eerst ambtelijk te decentraliseeren, vervolgens wordt een ressort met een raad ingesteld dat zich een zekere taak ziet toebedeeld met als gevolg een tekort op de begrooting; subsidies van de Regeering worden noodzakelijk, welke weer geleidelijk ingetrokken worden met als gevolg nieuwe locale hefBngen om dit tekort weg te werken. Deze leden verklaarden de bestuurshervorming niet verwerpelijk te achten maar meer geëigend voor normale tijden. Andere leden daarentegen drongen aan op snelle doorvoering van de bestuurshervorming. Zij achtten dit èn uit bezuinigingsoverwegingen èn uit een oogpunt van bestuur gewenscht. Uit de passage in de openingsrede betreffende de decentralisatie hadden eenige leden afgeleid, dat de tendenz bestaat de overheidslasten zooveel mogelijk af te wentelen op de locale gemeenschappen. Onder de financieele omstandigheden, waarin de gemeenschappen thans verkeeren — eenerzijds tengevolge van de lasten welke reeds op haar drukken, anderzijds door de belangrijke crisiskortingen op de landsuitkeeringen -— achtten deze leden een verdere afwenteling van de overheidstaak op de gemeenschappen niet wel te aanvaarden. Voortschrijdende bestuurshervorming en decentralisatie, vooral wanneer daarmede verlaging van de lasten voor de centrale overheid beoogd wordt, is huns inziens slechts te rechtvaardigen als de
financieele verhouding tusschen het Land en de ressorten op bevredigende wijze geregeld is. Met instemming hadden eenige leden kennis genomen van de mededeeling in de openingsrede van den Landvoogd, dat door ambtelijke decentralisatie geprofiteerd zal kunnen worden van regionale toestanden om verdere saneering te verkrijgen. Gaarne zouden zij vernemen, of reeds bij benadering kan worden opgegeven, welke bezuiniging hiervan wordt verwacht. Deze leden wenschten dan de uitgaven voor verschillende welvaartsdiensten, zooals bijv. de landbouwvoorlichtingsdienst, zoomede die van het onderwijs, welke thans ten laste der algemeene middelen komen, in de streken, welke profiteeren van het bijzonder uitvoerrecht op bevolkingsrubber, ten laste van die bijzondere plaatselijke inkomsten zouden worden gebracht. Zij meenden, dat langs dezen weg een niet te onderschatten besparing zou worden verkregen. Werkloozcnzorg. (Onderw. 1 — afd II '— stuk 5 - blz. 9.) De voor bijdragen aan openbare arbeidsbeurzen opgebrachte gelden (sub-art. 2.6.1.1.) gaven aanleiding tot de opmerking, dat eenig toezicht van Regeeringswege op de wijze van werken der arbeidsbeurzen niet overbodig mag heeten. Met name is het de vraag of zij, die de leiding van deze beurzen in handen hebben wel steeds voor bepaalde vacatures alle candidaten voorbrengen, welke bij onpartijdige beoordeeling voor die vacatures in aanmerking behoorden te worden gebracht. Herhaaldelijk hoort men de klacht, dat Europeesche werkzoekenden boven inheemschen worden bevoorrecht. Van andere zijde werd gemeend, dat het op den weg van gemeentebesturen ligt terzake voorzieningen te treffen en dat hiermede verband houdende critiek in de gemeenteraden thuis behoort. Zij is daarin dan ook meermalen tot uiting gekomen, maar klachten als bedoeld bleken na onderzoek door gemeentebesturen steeds ongegrond. Men dient hierbij in het oog te houden, dat de werkgevers ook hun eischen stellen, soms van zeer bijzonderen aard en dat de arbeidsbeurzen met dergelijke eischen rekening hebben te houden, wijl anders van haar bemiddeling door de werkgevers bij volgende gelegenheden geen gebruik meer wordt gemaakt. Decentralisatie Inlandsch onderwijs. (Ond. 1 - afd. V ^ stuk 5 ~ § 2) Hoewel zij in beginsel konden instemmen met het in de openingsrede van den Landvoogd aangekondigde voornemen der Regeering tot decentralisatie van onderwijszorg, meenden verscheidene leden niettemin met betrekking tot een dergelijken maatregel tot de uiterste voorzichtigheid te moeten
218 raden. Vooralsnog is overdracht van westersch lager onderwijs niet mogelijk, zonder dat onderwijs in gevaar te brengen. Gevraagd werd, welke waarde moet worden gehecht aan de berichten in de dagbladen, dat reeds spoedig de zorg voor de H. I. S. en H. C. S. aan de provincie's zal worden toevertrouwd. Ook decentralisatie van het Inlandsch onderwijs, waarop in de eerste plaats •— naar zij veronderstelden — de mededeeling van den Gouverneur — Generaal doelt, dient met de meeste omzichtigheid te geschieden. Gaarne zou worden vernomen, of het juist is, dat de Regeering al spoedig overdracht wenscht van het standaardonderwijs aan de regentschappen. Eenige van de hier aan het woord zijnde leden waren beducht, dat het bij het Inlandsch bestuur ontbreekt aan het inzicht in onderwijszaken, dat noodig is om leiding te geven bij de onderwijsvoorziening. Slechts waar plaatselijk, zoowel op Java als in de buitengewesten, voor het Inlandsch onderwijs warme en aanhoudende belangstelling bestaat, zal overdracht zonder schade kunnen geschieden, doch waar dit niet het geval is, zal het peil snel dalen. Minder zwaar wegen deze bezwaren ten aanzien van de overdracht van het volksonderwijs, doch ook hier dient met groote voorzichtigheid te werk gegaan. Bij bezoldiging naar plaatselijken maatstaf van de volksonderwijzers zullen, vooral indien in sommige desa's nog bijzondere voordeden aan het ambt worden — verbonden, locale verschillen ontstaan in de arbeidsvoorwaarden, waardoor de personeelsvoor ziening in het gedrang zou komen in streken, waar die voorwaarden minder gunstig zijn. In dit verband werd de vraag gesteld, op welke wijze de bezoldiging naar plaatselijken maatstaf zal worden geregeld. Ook met betrekking tot de inrichting van de schoolgebouwen en de daarbij behoorende tuinen, zoomede ten aanzien van de aanschaffing van speciale leermiddelen zullen belangrijke plaatselijke afwijkingen van den algemeenen standaard niet te zijn voorkomen. Dergelijke bezwaren kunnen slechts worden vermeden, door de vaststelling van algemeene richtlijnen en centralisatie van personeels- en leermiddelen-voorziening. Gaarne zou worden vernomen, of de Regeering voornemens is na de terugneming van de ontwerp-ordonnantie tot vaststelling van een Inlandsch Onderwijsreglement (zitt 1934—1935, Ond. 33), alsnog een ander ontwerp tot centrale regeling van deze aangelegenheid bij den Volksraad in te dienen. De overdracht geschiedde zeer geleidelijk, bijv. allereerst in West-Java, onder nauwgezet toezicht. In deze provincie kunnen dan inspecteurs en schoolopzieners ervaring opdoen bij de oplossing van de moeilijkheden, welke zich bij de overdracht voordoen, om vervolgens leiding te geven aan de uitvoering der decentralisatie in andere gewesten.
Met den aangekondigden maatregel zouden verscheidene leden slechts kunnen instemmen, indien deze de flnancieele lasten van de locale ressorten niet zou vergrooten. In de practijk zullen de van Regeeringswege toe te kennen subsidies weldra ontoereikend blijken om de overgedragen taak te bekostigen, zoodat het ontbrekende moet worden bijgepast. Hierin ligt een onbillijkheid tegenover de ingezetenen van de zelfstandige lichamen, daar zij door het opbrengen van elders niet geheven belastingen moeten bijdragen voor een deel der overheidszorg, dat buiten die ressorten uitsluitend ten laste van de algemeene middelen komt. Indien de Regeering slechts weinig vrijheid laat tot plaatselijke regeling van het overgedragen onderwijs en bovendien ook de salarissen en de personeelsvoorziening centraal worden vastgesteld, beteekent de overdracht uitsluitend een afwenteling van flnancieele verplichtingen op de autonome ressorten en op de desa's. In dit verband werd er op gewezen, dat eenige stadsgemeenten, toen daartoe destijds het verzoek werd gedaan, in beginsel geweigerd hebben de zorg voor de Inlandsche tweede klasse scholen op zich te nemen wegens de daaraan verbonden financieele consequenties. Als de locale ressorten en de desa's niettemin tot overname van het Inlandsch onderwijs worde genoodzaakt, is de vrees gewettigd, dat daaraan niet het noodige ten koste zal worden gelegd, vooral indien de overheidssteun evenals ten aanzien van alle andere uitkeeringen aan de locale ressorten is geschied, geleidelijk wordt verminderd. De toezegging der Regeering, dat Zij de personeele en materieele uitgaven voor Haar rekening zal nemen, wanneer de desa de kosten niet dragen kan (zitt. 1934 - 1935, Ond. 1 - Afd, V : St. 6, blz. 8) dient ten volle te worden nagekomen. Bij de voorgenomen overdracht ware — aldus eenige leden — nauwgezet te waken tegen benadeeling van de belangen van het bijzonder onderwijs. Niet mag worden vergeten, dat het particulier initiatief op het gebied van de onderwijsvoorziening de taak der overheid voor een belangrijk deel op zich heeft genomen. Hetgeen het reeds heeft verricht voor de geestelijke verheffing van de bevolking mag door de overdracht van het onderwijs niet in gevaar worden gebracht. In de handhaving van openbaar en bijzonder onderwijs naast elkander ligt een prikkel tot vooruitgang, welke echter in geen geval tot ouderlingen strijd mag voeren. Ook de zorg voor het volksonderwijs leent zich, evenals andere takken van onderwijsvoorziening, zeer goed voor behartiging door particuliere instellingen op confessioneelen grondslag, daar deze immers beoogen het zedelijk peil van het volk op te heffen.
219 Ten einde de rechten van het bijzonder onderwijs te waarborgen, ware bij de overdracht voorop te stellen dat d" locale ressorten, enz., gelijkelijk steun zullen verleenen zoowel aan het bijzonder als aan het openbaar onderwijs, dat de rechten van bestaande gesubsidieerde scholen niet zullen worden verkort, en dat niet tot oprichting van openbare scholen zal worden overgegaan, indien in de nabijheid bijzondere scholen zijn gevestigd, welke geen ondersteuning ontvangen. De oprichting van nieuwe particuliere scholen worde geheel vrij gelaten, en de daarbij te stellen voorwaarden dienen van zoodanigen inhoud te zijn, dat zij niet in wezen een belemmering vormen van het particulier initiatief ten gunste van het openbaar onderwijs.
DECENTRALIANA. Bestrijding van de werkloosheid en uitvoering van grootc b o u w w e r k e n . De Gouverneur-Generaal zou het in het belang van de bestrijding der werkloosheid, in het bijzonder van die der Inheemsche en Chineesche vakarbeiders in de groote steden, die weinig ot geen voordeel trekken van de uitvoering van reliefworks ten plattelande, zeer gewenscht achten, indien een onderzoek werd inges.eld naar de mogelijkheid van uitvoering van groote bouwwerken op enkele belangrijke plaatsen op Java. De medewerking van de Colleges van Gedeputeerden werd in verband hiermede ingeroepen nopens de urgentie en uitvoerbaarheid van verschillende plannen, welke voor Batavia, Semarang, Soerabaja en wellicht enkele andere plaatsen van belang worden geacht de Regeering te willen voorlichten. (Brief len Gouvernements Secretaris aan het college van gedeputeerden van de provinciale raden van 8 Mei 1935 No. 1123 d/B.J Eenige leden achten de mogelijkheid niet uitgesloten, dat vele werken, die thans niet rendabel zijn en daarom doch door locale ressorten niet uitgevoerd worden, wel zullen worden geëntameerd, wanneer de Regeering bereid is een gedeelte der kosten voor Haar rekening te nemen. Zij drongen er dan ook op aan een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid een deel der thans voor reliefworks uitgetrokken gelden voor dit doel aan te wenden. Bij reliefworks komt 100% van de kosten voor Landsrekening, bij eerstbedoelde werken zal het Land waarschijnlijk met een bijdrage van 10% a 15% van de bouwkosten kunnen volstaan, zoodat met hetzelfde
uUgavenbedrag voor dca Lande veel meer werkgelegenheid zal kunnen worden geschapen. (Volksraadstuk, — Ond. 3 Afd. IL - Stuk 4. - pag. 14 ) Pensioenskorting. D e normalisatie. Naar aanleiding van de berichten over de verdere korting o p e n normalisatie van de pensioenen, vernamen wij — aldus de Java Bode — het volgende. De Indische Regeering kwam na langdurige bestudeering tot de slotsom dat een bruikbare methode voor de ijormaliseering der pensioenen niet te vinden was. Vanwege het Ministerie van Koloniën is daarop een systeem uitgewerkt dat beperkte normalisatie mogelijk maakt, n.l. verhoogde pensioenskorting alléén op de voordeeligste pensioenen, dat zijn die, welke toegekend werden op basis van de B. B. L. 1925 en daarbij aansluitende burgerlijke pensioenreglementen, terwijl de vóór 1925 toegekende pensioenen niet aan een verdere korting onderhevig zullen zijn, indien zij lager zijn of niet hooger zijn dan de extra-gekorte pensioenen. Individueele vergelijking tusschen de achtergebleven pensioenen en de B. B L.-pensioenen zal alleen langs eenigszins ruwen weg mogelijk zijn omdat minutieuze herberekening van diensttijd, etc. praktisch ondoenlijk zou zijn. Men denkt daarom alléén te rade te gaan met den diensttijd die als basis strekte voor de berekening van het oude pensioen en deze tevens als maatstaf te nemen voor de bepaling van vergelijkbaar salaris en pensioen volgens de B. B. L. en het Burgerlijk Pensioenreglement. Een paar markante voorbeelden van pensioenverschillen mogen hier volgen. Een in 1918 gepensionneerd assistent-resident met 23 jaar en 9 maanden dienst heeft een pensioen van f 4.781. W a s hij volgens de nieuwe bepalingen gepensionneerd, dan had hij een pensioen van f 6.525, zoodat hij 26.77o minder pensioen heeft dan jongere collega's. Nog sterker is het geval van een in 1918 gepensionneerd leeraar M. O . met een diensttijd van 22 jaar en 7 maanden. Deze zou volgens de nieuwe bepalingen een pensioen hebben van f 4.693 ; zijn pensioen bedraagt echter slechts ƒ 3.321 of 29.27o minder. Met deze voorbeelden (uit vele) voor oogen is het duidelijk dat een normalisatie niet langer kan uitblijven. V o o r l o o p i g denkt de Regeering te gaan tot een maximale korting van 2 2 % ' doch of met ingang van 1 Januari 1938 nog verder zal worden gekort, blijft te bezien. O p het ministerie van Koloniën is men er zich van bewust dat de voorgenomen normalisatie lang niet aan de daartegen aangevoerde gegronde bezwaren
220 tegemoet komt. Ideaal voor de toekomst is slechts een volledig aangepaste salaris- en pensioenregeling, welke als maatstaf wordt genomen voor een herberekening van de oude pensioenen. In deze tijden van veranderingen en groote schokken, ook op economisch gebied, is niet te voorspellen wanneer het tijdstip daarvoor zal aanbreken. Wij verwachten echter wel, aldus een Haagsch medewerker, dat de salarissen en dus ook de pensioenen in de toekomst nog belangrijk beneden de thans geldende zullen komen te liggen. V e r v o e r v a n goederen voor autonome gemeenschappen. Naar den Gouverneur-Generaal gebleken is komt het niet zelden voor, dat goederen ten behoeve van openbare diensten van autonome gemeenschappen met particuliere transportmiddelen worden vervoerd, terwijl men gebruik had kunnen maken van den dienst der Staatsspoorwegen. In vele gevallen wordt bovendien door autonome gemeenschappen bij het uitbesteden van leveranties ais anderszins levering „franco op het werk" voorgeschreven, zonder S.S. transport te bedingen. Aangezien deze practijken vrij aanzienlijke financieele consequenties voor het Staatsspoorbedrijf hebben en derhalve niet in 's Lands belang zijn, acht de Gouverneur-Generaal het gewenscht, dat in alle gevallen, waarin vervoer per Staatsspoor mogelijk is en geen hoogere kosten medebrengt dan dat per ander transportmiddel, de voorkeur aan den Staatsspoorweg wordt gegeven. Hiertoe ware bij elk vervoer van eenigen omvang (waaronder ook te begrijpen regelmatig weerkeerend vervoer) tevoren overleg te plegen met den dienst der Staatsspoorwegen, teneinde te bevorderen dat dit vervoer, eventueel met reductieverleening door de S.S, zooveel mogelijk per Staatsspoor zal plaats hebben. Daarnevens ware bij het plaatsen van orders voor leveranties bij particulieren, voor zoover daarbij niet wordt gebruik gemaakt van de bemiddeling van den Indischen Centralen Aanschaffingsdienst, te bedingen, dat de leveranciers, waar dit geen bezwaren oplevert en niet duurder is, van de S.S. gebruik maken. (Rondschrijven van den len Gouvernements Secretaris van 4 Juli 1935 No. 1630 d/B aan de besturen van provincies, stadsgemeenten en regentschappen). Bcstuurshervorming. Medan hoofdplaats van Sumatra ? Nadat van den minister van Koloniën nog eenige aanwijzingen voor de doorvoering der bestuurshervorming waren ontvangen, zijn de
ontwerpen, door den Raad van Indië, een weinig omgewerkt. Woensdag j 1. den minister toegezonden. Het essentieele van het ontwerp-Visman bleef uit den aard der zaak geheel gehandhaafd. Wijders valt op te merken dat men de suggestie uit den tijd van den heer Staargaard, Padang tot zetel van den gouverneur van Sumatra te maken, heeft laten varen. Thans wenscht men Medan als hoofdplaats van Sumatra. Het gewijzigd inzicht is als volgt te verklaren: Naar de oude opvatting zou Atjeh buiten de bestuurshervorming blijven ; het gebied zou rechtstreeksch contact met de Regeering hebben. Het huidige ontwerp kent deze exceptie niet; Atjeh komt, als al die Sumatragewesten, bij het gouvernement Sumatra. Het wordt dan niet zonder beteekenis geacht, dat de zetel van den gouverneur niet zoo ver van dit belangrijk gebied zal liggen. Overigens gelden de volgende overwegingen : Bestond vroeger de vrees, dat een gouverneur te Medan teveel zou opgaan in de typische Oostkust-verhoudingen, in de laatste jaren is de beteekenis der cultures in dat gebied beduidend afgenomen, en hoezeer men moet hopen op eene verbetering der situatie, dit zal naar veler opvatting die cultures ter S. O. K. nooit meer de alles beheerschende beteekenis van eene vroegere periode hergeven. Verder zijn de instelling der geregelde vliegdiensten der Knilm, en de opname van Medan in de diensten der K. L. M,, factoren welker invloed zich eerst in den allerlaatsten tijd deed voelen. Thans zou een gouverneur te Padang instede van te Medan, in een geestelijk isolement worden geplaatst, hetgeen schadelijk voor zijne positie wordt geacht. Jaren geleden hebben wij de rechten van Padang op den gouverneur van Sumatra verdedigd; er waren toen ook wel stroomingen, welke voor Fort de Koek pleiten. Men kan moeilijk ontkennen, dat in de laatste jaren de situatie zeer ten nadeele van Padang is gewijzigd, en wij vreezen dat deze stad de vroegere verwachtingen zal moeten prijsgeven. Wij kunnen nog mededeelen, dat de nieuwe gouverneur .— wij nemen aan dat de Volksraad de ontwerpen aanneemt — voorloopig voor de speciale diensten alleen de inspecteurs zullen krijgen, welke zich thans reeds op hun eiland bevinden. Men houdt de formaties in den beginne zoo sober mogelijk.
221 Kililiiiii III! W i l l i » i n il•iiWPWinimBninwii mill •! i n nwiM^aawiM ^ ^ — i — w » — ^ ^ • ^ ^ ^ —
r '
Burgemccstcrs'toelagcn. D e transportvergoedingen centraal vastgesteld. 1 Juli j.l. is in werking getreden de nieuwe transportvergoedingen voor de burgemeesters. Daarmede komen alle door de resp. raden verleende transporttoelagen te vervallen. Voor de verschillende gemeenten bedragen de toelagen : Batavia f 170,^—, Soerabaja f 135,—, Semarang f 115,^—, Bandoeng f 115, —, Medan f 90, — , Makassar t 85, —, Malang, Palembang en Padang f 82,50, Cheribon, Buitenzorg en Magelang f 80, — , Madioen f 90,—, Menado f 80, —, Ambon, Soekaboemi en Kediri f 6 0 , ^ , Probolinggo en Modjokerto f 50,—, Pasoeroean, Tegal, Pekalongan, Blitar en Salatiga f 15, — . Indien te Magelang de functie wordt uitgeoefend door den ass.-resident is de toelage f15.— en in hetzelfde gezal voor Madioen f 20. —, voor Ambon f 18.— en voor Soekaboemi, Kediri, Probolinggo en Modjokerto f 15.^—. De burgemeesters van de gemeenten, waarvoor de toelage op f 60.— of f 50.^— gesteld is, ontvangen zoolang zij nog in het bezit zijn van een reeds vóór de nieuwe regeling aangeschafte auto, f 80.— per maand. De gemeente, waarvoor de toelage nu reeds f 15.— bedraagt, zijn gemeenten waar thans de ass -resident het ambt al bekleedt. Uit het lijstje kan men verder zien, van welke gemeenten in principe de burgemeester door den ass.-resident vervangen is, zoodra zich l de gelegenheid voordoet.
ADMINISTRATIEVE JURISPRUDENTIE. 202. Brief Directeur B. B. ddo. 3 P pril 1935 N o . Dec. 69/1/3 jo. brief Directeur Justitie ddo. 28 Maart 1935 N o . A 37/1/4. Redactie van het voorschrift, waarbij de verplichting tot naleving van de bepalingen eener verordening wordt geregeld ten aanzien van rechtspersonen. Beteekenis van het woord ,,ontstentenis". In de meeste verordeningen komt een bepaling voor, luidende : „De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van van het bestuur of, bij ontstentenis van die leden, op de(n) vertegenwoordiger(s) van de rechtspersoon." Naar aanleiding van deze redactie is de vraag gesteld, of onder den term „ontstentenis" mede begrepen is het geval, dat leden van het bestuur
wel bestaan, doch niet in Nederlandsch-Indië gevestigd zijn. De Directeur van Justitie meende deze vraag bevestigend te moeten beantwoorden. Immers, het geval, dat een bestuur van een rechtspersoon ontbreekt, is practisch zoo goed als uitgesloten, zoodat de onderhavige bepaling alleen bij een bevestigende beantwoording van de gestelde vraag reden van bestaan zou hebben W a a r de interpretatie van meerbedoeld voorschrift echter in laatste instantie bij den rechter berust, meende dit Departementshoold in overweging te moeten geven de redactie als volgt te wijzigen: „De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de hier te lande gevestigde leden van het bestuur, of, bij ontstentenis van die leden, op de(n) vertegenwoordiger(s) van de rechtspersoon in Nederlandsch-Indië." Met deze zienswijze heeft de Directeur van Binnenlandsch Bestuur zich bij zijn bovengenoemden brief vereenigd. Daarbij werd er echter op gewezen, dat de terminologie in de algemeene wetgeving in dit opzicht weinig vast is. Z o o spreken artikel 52 van het Reglement op de rechterlijke organisatie enz. van „belet, afwezigheid of ontstentenis", de artikelen 27 der P. O . en 31 der S. G. O . van ,,ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis" en artikel 22 der Rg. O. van „ontstentenis of verhindering". De handwoordenboeken der Nederlandsche taal geven geen scherpe begripsomschrijving van de woorden ,,afwezigheid" en ,,ontstentenis", terwijl voorts ook Van Loenen, .,De Gemeentewet en hare toepassing", tweede druk, blz. 256, er op wijst, dat het woord „ontstentenis" in onze wetgeving geen vaststaande beteekenis heeft. In artikel 84 der Nederlandsche gemeentewet heeft dit woord z.i: bijv. betrekking op de gevallen, dat de burgemeester geschorst of het burgemeesterschap vacant is. Teneinde een eventueele te enge interpretatie te voorkomen, achtte de Directeur van B. B. het daarom gewenscht, in de hiervoren bedoelde, door den Directeur van Justitie aanbevolen redactie het woord „ontstentenis" te vervangen door ,,afwezigheid of ontstentenis." 203. B. G. S. ddo. 29 Mei 1935 N o . 1296/A. Het is niet gewenscht de bij artikel 77 lid 1 sub a der Wegverkeersverordening aan den localen wetgever gegeven bevoegdheid om maximumtarieven vast te stellen yoor openbare motorische vervoermiddelen uit te breiden tot het vaststellen van tarieven, welke niet het karakter van een maximum dragen. Door het College van Burgemeester en W e t -
222 houders van Soerabaja werd er op gewezen, dat de bij artikel 77 lid 1 sub a der Wegverkeersverordening gegeven bevoegdheid om maximum tarieven vast te stellen gericht is op een bescherming van het publiek tegen overvraging van de zijde der taxichauffeurs, terwijl daarentegen de practijk heeft uitgewezen, dat het juist de taxichauffeurs zijn, die bescherming noodig hebben tegen de stelselmatige onderbetaling van de zijde van het publiek. Daarom gaf het College in overweging de evenbedoelde bevoegdheid uit te breiden tot een algeheele tarifeering ten aanzien van de onderhavige openbare vervoermiddelen. Bij den bovengenoemden Regeeringsbrief werd echter bekend gesteld, dat dit denkbeeld verschillende bezwaren ontmoette, welke een opvolging van deze suggestie ongewenscht maken. In de eerste plaats toch is het te verwachten, dat de vast te stellen tarieven stelselmatig en doorloopend ontdoken zullen worden, omdat voor den exploitant in vele gevallen elke ontvangst — ook al staat deze in een wanverhouding tot de juist berekende zelfkosten van den geleverden dienst — voordeel kan beteekenen (retourvrachten, transport met naar bepaalde standplaatsen te dirigeeren leege voertuigen, enz.). In de tweede plaats liggen door den uiteenloopenden opzet van transportbedrijven en bedrijfjes de vervoersprijzen, waarbij nog winst wordt gemaakt, zoover uiteen, dat de vast te stellen tarieven voor de beter georganiseerde en méér gemak leverende ondernemers te laag kunnen zijn, als eenvoudiger opgezette bedrijfjes hun kosten reeds ruim gedekt zien. Tarifeering zou dan ook tot een mate van stroefheid leiden, waardoor de bestaansmogelijkheid wordt ontnomen aan ondernemers, die op primitieve wijze in de zeer bescheiden verkeerseischen van de minst gegoeden voorzien, terwijl tenslotte de kosten, verbonden aan de verplichting tot het aanbrengen van een taxameter als practisch het eenige middel om nakoming van de tarieven te verzekeren, voor de meer eenvoudige vervoermiddelen te duur zullen zijn. 204. B . G . S . ddo 27 Mei 1935 N o . 1276 a/A jo brief Directeur B.B. ddo. 11 Mei 1935 N o . Dec, 102k/2/21. Gewenschte bepalingen in Stcaatgeldverovdeningen ter verzachting van den belastingdruk. In den laatsten tijd is het gebleken, dat de gemeentelijke straatbelastingen in het algemeen als een vrij zware last worden gevoeld. Hoewel deze belasting op zich zelf als een aanvaardbare heffing kan worden aangemerkt, dient er daarom toch voor te worden gewaakt, dat het hefFingssysteem niet te rigoureus zal zijn.
cggMTJiaBi iwff MTti WW 31 wgii «11»•xni%aia6ji«a
In verband hiermede heeft de Regeering de volgende wenschelijke verzachtingen van deze belasting aanbevolen. In de eerste plaats ware de belasting te beperken tot perceelen, welke belenden aan verharde wegen. Voorts ware ten aanzien van bebouwde perceelen te bepalen dat de belasting nimmer meer zal bedragen dan 5°/o van de jaarlijksche huurwaarde. Met betrekking tot onbebouwde perceelen verdient het aanbeveling te bepalen, dat deze niet worden belast, tenzij daaruit inkomsten worden getrokken, terwijl dan in dat geval de belasting op dezelfde wijze ware te regelen als ten aanzien van de bebouwde perceelen. Wijders zal een bepaling, krachtens welke de belasting mede verschuldigd is, indien een perceel van den weg gescheiden is door een onbebouwde strook grond, bestemd voor een openbaar doel, of door water van minder dan een bepaalde breedte, onbillijk werken ten aanzien van perceelen, die slechts aan den achter- of zykant op dusdanige wijze aan een bij de (stads)gemeente in beheer of onderhoud zijnden weg belenden. Hiervoor ware dus een voorziening te treffen. Tenslotte ware nog een bepaling op te nemen, voorschrijvende, dat een opgelegde aanslag door den (stads)gemeenteraad kan worden verminderd of vernietigd in die gevallen, waarin een strikte toepassing van de bepalingen der verordening tot grove onbillijkheid aanleiding zou kunnen geven. 205. Besluit ddo
11 Juni 1935 No. 15.
Wanneer is een weg in onderhoud bij de gemeente ? Vernietiging wegens strijd met het algemeen belang van een in hooger beroep overeenkomstig artikel 6 van de ordonnantie in Staatsblad 1927 No. 517 genomen besluit van het College van Gedeputeerden. Bij het besluit van het College van Gedeputeerden van de Provincie West-Java van 17 Mei 1934 No. T. 96/2/8 (opgenomen onder No. 153 van de rubriek „Administratieve Jurisprudentie" in Locale Belangen ddo. 16 December 1934) werden een aantal aanslagen in de Bataviasche Straatbelasting vernietigd, betreffende enkele perceelen, gelegen aan Gang T . Overwogen werd terzake, dat bedoelde Gang in eigendom toebehoorde aan appellanten, zoodat het hier een particuliere weg betrof, ook al bleek uit een terzake ingesteld onderzoek, dat de Gang T. als een openbare weg kon worden aangemerkt. Voorts wordt dan opgemerkt :
223 „overwegende betreffende het onderhoud van den weg ; dat de eigenaren van den weg het recht hebben ieder voor het hem (haar) toebehoorend gedeelte het onderhoud zelf ter hand te nemen dan wel dit aan anderen over te laten ; dat door de Gemeente wel tot verzorging dienende bezigheden zijn verricht aan dien weg, doch dat, nu niet van eenige handeling of bewust nalaten van de zijde der eigenaren is gebleken, waaruit valt op te maken, dat zij er mede instemmen dat het onderhoud door de Gemeente wordt gevoerd, de mogelijkheid bestaat, dat zij in den vervolge werkzaamheden der Gemeente niet zullen dulden, zoodat niet valt aan te nemen, dat het onderhoud blijvend door de Gemeente wordt gevoerd en dus niet vaststaat dat de weg ,,bij de Gemeente in onderhoud is". O p grond van laatstgemelde overweging heeft het College de aanslagen van appellanten in de gemeentelijke Straatbelasting vernietigd, aangezien immers ingevolge artikel 1 lid 1 der Bataviasche Straatbelastingverordening de belasting verschuldigd is wegens perceelen, welke belenden aan openbare wegen, welke bij de gemeente in onderhoud zijn. Bij het bovengenoemd Regeeringsbesluit van 11 Juni 1935 No. 15 heeft de Regeering deze
beslissing van het College van Gedeputeerden vernietigd, waarbij, vooropstellende dat de belastingplicht afhankelijk is van de vraag, of de weg, waaraan de perceelen belenden, al dan niet bij de gemeente in onderhoud is, terzake het volgende werd overwogen ; „dat de weg van oudtijds tot algemeen gebruik heeft gediend en mitsdien op dien weg thans rust een last van openbaren weg (onus publicum); dat hiermede, gelijk in het arrest van den Hoogen Raad van 9 Februari 1914 wordt opgemerkt, de zorg voor en het toezicht op dien weg, opdat deze aan zijn bestemming zoude voldoen, van de rechthebbenden op dien weg is overgegaan op het openbaar gezag ; dat de onderhavige weg mitsdien moet worden geacht, bij de gemeente Batavia in onderhoud te zijn ; dat ook uit den feitelijken toestand kan worden afgeleid, dat Gang T. op 1 Januari 1932 bij de gemeente in onderhoud w a s ; dat het overigens in verband met de openbaarheid van dien weg en ingevolge den tekst van bedoeld artikel 1 lid 1 voor de toepassing van de Straatbelastingverordening van geen beteekenis is of de wegeigenaar al dan niet met het onderhoud vanwege de gemeente instemt; dat bedoelde aanslagen derhalve ten onrechte
E T A N O L! onze roestwerende metaalverf. is
sterker
dan
metaalverbindingen, zijn
in een
wordt
k-4
ijzer
welke
waterdicht
gemaakt
door
in
tinten: licht en donker
haar
gemalen
bindmiddel. verschillende metaalgrijs,
roodbruine tinten en groen.
VERF
van
SCHOEN
is het
product
van Sclioen's
ruim,
200-jarige ervaring als fabrikant van roestwerende metaalverf. ontslaat van
de
U zorg
voor voor
lange Uw
structiewerk.
zal
't B E T E R
doen
jaren ijzercon-
224 door het College van Gedeputeerden zijn vernietigd ; dat hierdoor het financieel belang van de gemeente wordt aangetast en het besluit van het College van Gedeputeerden mitsdien behoort te worden vernietigd als in stnjd met het algemeen belang". Aanteekening. Het aangehaalde arrest van den Hoogen Raad van 9 Februari 1914 is opgenomen in het W e e k blad van het Recht No. 9624 en bevat de volgende overweging: „dat door die oudtijds aan den weg door de rechthebbenden gegeven bestemming tot algemeen gebruik op dien weg gevestigd is een last van openbaren weg (onus publicum) en sedert dien tijd de zorg voor en het toezicht op dien weg, opdat deze aan zijn bestemming zoude voldoen, van de rechthebbenden op dien weg is overgegaan op het openbaar gezag". Van verschillende zijden is aangevoerd, dat naast of boven de administratieve beroepsprocedure als bedoeld in artikel 6 van de ordonnantie in Staatsblad 192/ No. 517 geen vernietiging van besluiten inzake locale belastingen mogelijk is. De Regeeringspractijk is echter anders en in de memorie van antwoord op het afdeelingsverslag nopens de begrooting voor het jaar 1933 (Bijl. Hand. Volksraad 1 9 3 2 - 1 9 3 3 , Ond. 1, Afd. IV, Stuk 7, blz. 12/13) is dan ook uitdrukkelijk medegedeeld, dat de Regeering Zich bevoegd acht tot vernietiging van besluiten, welke beslissingen inhouden van administratieve rechtspraak, wanneer deze in strijd zijn met het algemeen belang. 206. Besluit d d o . 11 Juni 1935 N o . 16. Ingrijpen door de Regeering inzake geschillen betreffende opgelegde aanslagen in locale belas~ tingen behoort eerst plaats te vinden, nadat de beroepsprocedure van de artikelen 5 en 6 der ordonnantie in Staatsblad 1927 No. 517 is gevolgd. Bij het bovengenoemd besluit werd het verzoek van enkele perceeleigenaren in de stadsgemeente Batavia om vernietiging van de aan hen opgelegde aanslagen in de gemeentelijke Straatbelasting afgewezen onder meer op grond van de volgende overwegingen : „dat ingevolge het bepaalde bij de artikelen 5 en 6 van de ordonnantie in Staatsblad 1927 No. 517 belastingschuldigen gedurende drie maanden na de uitreiking van het aanslagbiljet de gelegenheid openstaat tot het inbrengen van bezwaren tegen den aanslag bij den raad en van de beslissing van dien raad binnen drie maanden beroep
open staat op het College van Gedeputeerden; dat belastingplichtigen, die zich door een aanslag in de Straatbelast'ng bezwaard gevoelen, zich derhalve in de eerste plaats tot de in evengemelde ordonnantie aangewezen Colleges hebben te wenden". Aanteekening. Door deze beslissing is een nadere begrenzing gegeven van de in de aanteekening op het onder het vorige No. opgenomen besluit besproken bevoegdheid der Regeering om vernietigend in te grijpen in zaken, ten aanzien waarvan een bepaalde administratiefrechtelijke beroepsprocedure is voorgeschreven. Een dergelijk ingrijpen zal alleen dan kunnen plaats vinden, indien de beroepsprocedure geheel is gevolgd, zoodat dus het Regeeringsingrijpen het karakter draagt van een laatste verzetsmiddel. Mr. C. J. V A N HASSELT. 207. Terreinenbelasting Stadsgemeente Semarang. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen R a a d van MiddenJava van 9 April 1935, N o . B.54/2/8. Bij de bepaling der verkoopwaarde van een terrein, hetwelk als sawah wordt gebezigd en in de toekomst wellicht voor industrieterrein gebruikt zal kunnen worden, moet zoowel met het huidige gebruik als met de mogelijkheid van eene andere bestemming in de toekomst rekening worden gehouden. Het College van Gedeputeerden overwoog in zijn besluit: „dat Burgemeester en Wethouders van meening zijn, dat het feit, dat het terrein thans als sawah wordt gebruikt, geen aanleiding kan zijn om de waarde daarvan uitsluitend als sawah te bepalen; dat het College deze meening juist acht. doch anderzijds van oordeel is, dat deze omstandigheid bij de bepaling der verkoopwaarde van het terrein niet geheel buiten beschouwing kan worden gelaten : dat door Burgemeester en Wethouders teveel de nadruk is gelegd op de omstandigheid, dat het terrein in de toekomst wellicht als industrie terrein zal kunnen worden verkocht, aangezien hiervan, voor zoover thans kan worden voorzien^ in de eerste jaren geen sprake kan zijn : dat op grond van het vorenstaande naar de inzichten van het College de waardebepaling dient te geschieden met inachtneming van beide factoren, n.l. het huidige gebruik als sawah en de mogelijke toekomstige bestemming als industrieterrein". O p grond hiervan kwam het College tot een
225 lagere verkoopwaarde dan door Burgemeester en Wethouders was vasgesteld, zoodat de aanslag verminderd werd. Mr. L. F. ENGELKES-NIX. 208, Brief Gouverneur van de Provincie Middcn-Java van 8 Juni 1935 no. J. 67/1/1 Staking
van stemmen over
personen.
Een artikel van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van een Regentschapsraad luidt, voorzoover van belang : 1. Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot eene tweede vrije stemming overgegaan. 2. Is ook bij deze geene volstrekte meerderheid verkregen, dan heeft er eene derde stemming plaats, welke zich bepaalt tot de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste en op een na de meeste stemmen hebben verkregen. 3. W o r d t ook hierdoor geen volstrekte meerderheid van stemming verkregen, dan verklaart de Voorzitter de stemming nietig en heeft er herstemming plaats, hetzij in dezelfde, hetzij in de volgende vergadering, ter beslissing van den Voorzitter. 4. Er worden zoovele herstemmingen gehouden als noodig is om tot eene beslissing te geraken. 5. enz. 6. Wanneer overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van artikel 45 der Regentschapsordonnantie, bij staking van stemming het lot heeft te beslissen, wordt de loting verricht door den Voorzitter, die daartoe, na het voorlezen van den naam van iederen overgebleven candidaat telkens een van minstens tien met verschillende getallen beschreven briefjes uit een bus trekt. De persoon met het hoogste getal is verkozen." Aangezien bij staking van stemmen niemand de volstrekte meerderheid verkrijgt, rijst de vraag of de weergegeven regeling in dat geval moet leiden tot het houden van een tweede vrije en een derde, vierde enz. beperkte stemming. Het in lid 6 aangehaalde artikel 45 der Regentschapsordonnantie luidt: „1. De stemming over 'personen geschiedt bij gesloten en ongeteekende briefjes. 2. De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist. 3. Bij staking van stemmen beslist het lot." Artikel 51 der Gemeentewet luidde oorspronkelijk : „Ingeval omtrent het benoemen of voordragen van personen de stemmen staken, beslist het lot". Naar het voorkomt dient artikel 45 der Regent-
schapsordonnantie lid 3 op dezelfde wijze te worden uitgelegd. Daar artikel 51 der Gemeentewet bij de wetten in Nederlandsch Staatsblad 1904 no 25 en 1931 no 41 ingrijpend gewijzigd is, kan alleen de administratieve jurisprudentie voor 1904 worden geraadpleegd. De zooeven gestelde vraag : doorstemmen of dadelijk loten? werd op 20 November 1886 te Rhenen in deze zin beantwoord, dat na staking der stemmen een tweede vrije stemming gehouden werd. Het Koninklijk Besluit waarbij het betrokken raadsbesluit vernietigd is, luidt, voorzoover in dit verband van belang : W I J W I L L E M III, enz. Overwegende, dat toen bij de verkiezing van een lid van de plaatselijke commissie van toezicht op het lager onderwijs in de vergadering van den Raad van Rhenen van 20 November 1886 de stemmen staakten, de vergadering is overgegaan tot eene tweede vije stemming, ten gevolge waarvan Mr. J, G. W U R F B A I N benoemd werd verklaard tot lid van genoemde commissie ; dat artikel 51 der gemeentewet bepaalt, dat ingeval omtrent het benoemen van personen de stemmen staken, het lot beslist; dat de benoeming van Mr. }. G Wurfbain derhalve in strijd met de wet is geschied ; Gelet op artikel 153 der gemeentewet ; Hebben goedgevonden en verstaan het bovenvermelde besluit van den raad van Rhenen van 20 November j.l,, wegens strijd met de wet, te vernietigen", (Koninklijk Besluit van 6 Januari 1887, Nederlandsch Staatsblad No. 3). Uit de opvatting der Kroon volgt dat de in de leden 1^—5 van het hooger bedoelde Reglementsartikel vervatte regeling der stemming ingeval de door artikel 45 lid 2 der Regentschapsordonnantie geëischte volstrekte meerderheid niet wordt verkregen, niet toepasselijk is indien de stemmen staken, in welk geval uitsluitend het derde lid der laatstaangehaalde bepaling juncto artikel 28 hd 6 van het Reglement van Orde van kracht is. Derhalve dient het lot dadelijk te beslissen. 209 Brieven Gedeputeerden Midden-Java 18 Juni 1935 nos J 123/3/12 en 13. Bewijzen Chineezen.
van onvermogen
van Europeanen
en
In regentschapsverordeningen op openbare begraafplaatsen voor Europeanen en voor Chineezen werd overlegging van een door de bevoegde macht afgegeven bewijs van onvermogen van den overledene en de nabestaanden voorgeschreven. In de wetgeving is hier en daar bepaald wei met het afgeven van dergelijke bewijzen is belast
226 n.l. in artikel 31 II sub 35 van de Zegelverordening (de aanwijzing van den daarbij bedoelden ambtenaar heeft laatstelijk plaats gehad bij Gouvernementsbesluit van 22 Juli 1932 no. 29 in Staatsblad 1932 no 402), in het bepaalde ten tweede in het Gouvernementsbesluit van 14 Februari 1912 no 45 '), ingevolge § 3 waarvan, zooals deze § gewijzigd is bij 7e onder b van letter C in het Gouvernementsbesluit van 27 Augustus 1931 no 33, ^) de Assistent-Resident beslist, welke personen als onvevmogend zijn aan te merken en tenslotte in het bij artikel VI van het Koninklijk Besluit van 2 September 1925 no. 79 in Indisch Staatsblad 1925 no. 497 gewijzigde artikel 875 van het Reglement op de Burge lijke Rechtsvordering; van de op gesomde voorschriften is het laatstgenoemde niet op de Chineesche bevolkingsgroep van toepassing, Voor personen van dezen landaard geldt evenwel artikel 238 lid 3 van het Inlandsch Reglement, krachtens hetwelk een politiehoofd van de woonplaats beslist welke personen onvermogend zijn. Aangezien nergens in de begraafplaatsverordeningen was bepaald welke gezaghebbende bevoegd zou zijn tot het afgeven van de vereischte bewijzen van onvermogen, gaf het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Midden-Java in overweging, te bepalen dat het onvermogen ten genoegen van den Regent moet worden aangetoond. Mr. D. H. LEDEBOER. Noot. ') Staatsblad 1912 no. 178. ••'J Staatsblad 1931 no. 373.
PERSONALIA. Verkozen: tot leden van den Stadsgemeenteraad Malang, J. H. Cox en Ir. J. H. Schijfsma.
van
OFFICIEELE
MEDEDEE-
LINGEN. Loonbelasting over honoraria voor in het orgaan.
bijdragen
Over het honorarium uit te keeren aan hen die incidenteel bijdragen voor opname in het orgaan aanbieden, is geen loonbelasting verschuldigd. Betaling contributie en abonnementsgeiden. In de Algemeene Vergadering, welke op 31 Mei j . 1. te Bandoeng heeft plaats gehad, is besloten dat zij, die daartoe het verlangen te kennen geven, hun contributie of abonnement voortaan per kwartaal in plaats van per halfjaar kunnen voldoen. Aan hen zal elk kwartaal een postwisselformulier worden toegezonden. Artikelen voor het orgaan. Het Bestuur heeft het honorarium der artikelen in het orgaan vastgesteld op f 10.^— voor de eerste bladzijde druks, f 8.— voor de volgende bladzijde, f 6.— voor de daarop volgende bladzijde druks en voor eiken bladzijde druks meer f 5.^— Gedeelten eener bladzijde zullen naar evenredigheid worden gehonoreerd. H e t Bestuur der Verceniging voor Locale Belangen is samengesteld als volgt: G. de Raad, Voorzitter; Mr. H. E. Boissevain, Secretaris; F. W . M . Kerchman, Penningmeester te Semarang, Ir. Th. Karsten, R. A. A. Wiranata Koesoema en Mr. J. M. Wesselink te Bandoeng, Mr. P. A. Blaauw en Ir. E. A. Voorneman te Batavia, Dr. Ir, Han Tiauw Tjong te Semarang, Mr. R. Ng. Soebroto te Soerabaia; Mr. G. Pitlo, Medan.