Datum 31 juli 2006
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ons kenmerk
2006-0000257029
PROVINCIALE STATEN r VAN OVERIJ1SEL ^ // Provinciate Staten van Overijssel Postbus 10078 8000GB Zwolle
Reg.nr. "Oc~ /'2.006/6*
7 a.d.
Dat. ontv.:
n V
\ AUG 2006
Onderdeel DGKB/BFO/IFLO Inlichtingen D.D.J.M. van der Heijden
T 070 426 8534 F
Routing
Bijl.:
Uw kenmerk
Blad 1 van 1 Onderwerp
De provinciale financier! 2006, een interprovinciale vergelijking
Aantal bijlagen
(IPV 2006)
Bezoekadres Schedeidoekshaven 200
2
2511 EZ DenHaag
Hierbij bied ik u in tweevoud de publicatie "De provinciale financ.en 2006, een interprovinciale vergelijking" (IPV2006) ter kennisneming aan. In deze rapportage wordt - gebaseerd op de provinciale begrotingen 2006 en de jaanekaningen 2004 - in onderlinge vergelijking inzicht gegeven in de financiele posibe van de provincies. Dit rapport is heden eveneens verzonden aan gedeputeerde staten van uw provincie.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, van de Inspectie Financien Lokale en provinciale Overheden,
R.J.M. Brinkman
Postadres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Intemetadres www.minbzk.nl
De provinciale financier! 2006 Een interprovinciale vergelijking
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De provinciale flnancien 2006 Een interprovinciale vergelijking
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
7
Hetfinanciele weerstandsvermogen
37
7.1
Inleiding
37
7.2
Weerstandscapaciteit
37
7.2.1 I ncidentele Weerstandscapaciteit
37
7.2.2 Structurele Weerstandscapaciteit
40
7.3
Risico's
41
7.4
Aandelen in energiebedrijven
44
7.5
Weerstandsvermogen
45
7.6
Conclusie
46
Bijlagen 1
Enkele fysieke gegevens en begrotingsgegevens 2006
47
2
(Netto)lasten en baten op basis van begroting 2006
49
Inhoud Inhoud rapportage en leeswijzer Samenvatting Inleiding 2
Omvang van de begroting
tt_
2.1
Inleiding
n
2.2
Meerjarig overzicht van de omvang van de begroting
n
2.3
Samenstelling van de lasten en baten
12
2.4
De lasten en baten per hoofdfunctie
13
2.5
Conclusie
15
3
De gecorrigeerde begrotingssaldi en het meerjarenperspectief
rj
3.1
Inleiding
17
3.2
Gecorrigeerd saldo voor de begroting 2006
17
3.3
Meerjarenramingen
18
3.4
Conclusie
19
4
De potentiele financiele ruimte
21^
4.1
Inleiding
21
4.2
Potentiele financiele ruimte
21
4.3
Heffing aantal opcenten motorrijtuigenbelasting
23
4.4
Conclusie
24
5
De financiele positie
25
5.1
Inleiding
25
5.2
Investeringen en financiering
25
5.3
Vermogenspositie (op basis van begroting 2006)
27
5.4
Conclusie
29
6
De balans
|t_
6.1
Inleiding
31
6.2
Balanstotalen
31
6.3
Speciflcatie van de activa
32
6.4
Specificatie van de passiva
33
6.5
Vermogenspositie (op rekeningbasis)
34
6.6
Conclusie
36
Inhoud rapportage en leeswijzer Het doel van deze rapportage is het vergelijken van een aantal feitelijke gegevens dat inzicht geeft in de financiele positie van de provincies. De financiele gegevens zijn ontleend aan de begrotingen 2006 en de jaarrekeningen 2004. Bij die vergelijking is het van belang enig zicht te hebben op de verschillen tussen de provincies. In bijlage i zijn daarom enkele kerngegevens van de provincies opgenomen. Naast enkele fysieke verschillen (over oppervlaktegrootte en aantallen inwoners), geeft die bijlage inzicht in de nominale verschillen in de omvang van de begroting en twee belangrijke algemene middelenstromen (uitkering provinciefonds en opbrengst motorrijtuigenbelasting) van de verschillende provincies. Met name de begrotingsomvang is in het vervolg van dit rapport gebruikt als grootheid om relatieve vergelijkingen tussen provincies mogelijk te maken.1 Volgend op de samenvatting van deze rapportage en een inleiding in hoofdstuk i, worden in de hoofdstukken 2 tot en met 7 diverse onderwerpen die bij het begrotingstoezicht een rol (kunnen) spelen onder de loep genomen. In hoofdstuk 2 wordt inzicht gegeven in de omvang van de begrotingen van de provincies. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan de begrotingssaldi en het meerjarenperspectief. Daarna wordt ingegaan op andere onderwerpen die relevant zijn in het kader van de financiele positie van de provincies. Het betreft in de hoofdstukken 4 en 5 respectievelijk de potentiele financiele ruimte en de financiele positie op basis van de provinciale begrotingen voor het jaar 2006. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt ingegaan op de balans als onderdeel van de provinciale rekeningen 2004 en op (de ontwikkelingen in) het financiele weerstandsvermogen. Jaarlijks wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan de Tweede Kamer verslag gedaan van het op grond van de Provinciewet (Stb. 276,1998) uitgevoerdefinancieeltoezicht. Het op i juni 2006 aan de Tweede Kamer toegezonden Toezichtverslag 2006 geeft een overzicht van de bevindingen van het uitgeoefende toezicht op de provinciale begrotingen 2006 en de rekeningen 2004. Dit verslag is te raadplegen op de internetsite www.minbzk.nl/iflo onder publicaties.
In dit rapport wordt uitgegaan van de oorspronkelijke begrotingen. Onder de omvang van de oorspronkelijke begroting wordt verstaan hettotaal van de geraamde baten (inclusief gelijktijdig met begroting vastgestelde begrotingswijzigingen en amendementen).
Samenvatting In tabel i zijn enkele belangrijke aspecten betreffende definancielepositie van de provincies naast elkaar gezet. Hieruit blijkt dat de financiele positie van alle provincies als goed kan worden gekenschetst. Tien provincies hebben een positief gecorrigeerd begrotingssaldo; Drenthe en Zeeland hebben een beperkt negatief gecorrigeerd saldo. Alle provincies hebben verder een positief of sluitend meerjarenperspectief en een potentiele financiele ruimte die gemiddeld 13% van de omvang van de begroting bedraagt.
Tabel 1: Enkele belangrijke aspecten van de financiele positie op basis van de begrotingen 2006 provincie
Drenthe Flevoland Frysl§n Gelderiand Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland
gecorrigeerd saldo
(x€1000) -1.162 619 36.590 10.035 5.456 31.001 39.434
totaal
saldo meerjarenraming 2009
potentiele financiele ruimte
(x€1000)
(x€1000) 8.690 22.307 53.177 56.755 14.214 50.850 99.919 93.488 82.046 40.680 10.356 77.120 609.602
395
52.796 3.601 -2.040 1.977 178.702
0
2.028 14.625 6.521 3.497 30.459 0 0 0
40.948 11.806 14.074 123.958
idem in procenten begrotingsomvang
4,8% 14,4% 17,7% 9,5% 5,7% 13,3% 15,4% 16,8% 22,3% 10,3% 4,9% 11,6% 13,0%
algemene reserve per 31-12-06 (x€1000) 23.251 8.379 18.730 72.322 27.696 30.000 42.929 144.867 12.606 70.248 8.684 23.593 483.305
idem in procenten begrotingsomvang 12,9% 5,4% 6,2% 12,1% 11,2% 7,8% 6,6% 26,1% 3,4% 17,8% 4,1% 3,6% 10,3%
garantstellingen
(x€1000) 29.500 8.900 6.515 27.000 22.431 33.599 110.780 43.634 40.911 50.509 18.000 51.634 443.413
De goede financiele positie van de provincies blijkt ook uit de belangrijkste conclusies uit dit rapport. Deze conclusies luiden als volgt. De begrotingen voor het jaar 2006 van alle provincies (behalve Drenthe en Zeeland) zijn materieel in evenwicht. Dat betekent dat de structured lasten van de provincies worden gedekt door structurele baten. De begrotingen van Drenthe en Zeeland vertonen op termijn wel een materieel evenwicht. Daarom staat in 2006 geen enkele provincie van rechtswege onder preventief toezicht. De provinciale rekeningen over 2004 vertonen (behalve bij Zuid-Holland) een positief saldo. De wettelijke termijnen van vaststelling en inzending van begroting en rekening worden goed nageleefd. Om deze redenen is ook geen gebruik gemaakt van de facultatieve mogelijkheid tot instelling van preventief toezicht op de begrotingen voor 2006 wegens rekeningstekorten en/of termijnoverschrijdingen. De begrotingsomvang voor de gezamenlijke provincies is op basis van de begrotingen van 2005 op 2006 met 8% toegenomen tot € 4,7 miljard. In 2004 en 2005 was er sprake van een omvang van de begroting van respectievelijk iets minder en iets meer dan € 4,3 miljard. Bij de provincies bestaat evenals in voorgaande jaren meer dan de helft van de begroting uit
lasten voor de hoofdfuncties Verkeer en vervoer en Welzijn. Bij de baten wordt in 2006 ruim de helft (61%; in 2005 was dit ruim 60%) van de begrotingsomvang van de provincies gevormd door Financiering en algemene dekkingsmiddelen (met als belangrijkste onderdelen de uitkering provinciefonds en de opbrengsten opcenten motorrijtuigenbelasting). Ten opzichte van 2005 is de potentiele financiele ruimte voor de gezamenlijke provincies op basis van de begrotingen voor 2006 nominaal toegenomen met bijna 8% tot een totaal van bijna € 610 miljoen. De omvang van dit bedrag wordt voor ruim € 500 mln (83%) bepaald door de hoogte van de resterende belastingcapaciteit. De gezamenlijke provincies ramen bij de begrotingen voor het jaar 2006 investeringen tot een bedrag van € 455 mln (dit is bijna 9,7% van de begrotingsomvang). Dit is een toename ten opzichte van 2005 toen door de gezamenlijke provincies voor in totaal € 357 mln (ruim 8% van de begrotingsomvang) aan investeringen werd geraamd. Op basis van de provinciale begrotingen is per ultimo 2006 voor de gezamenlijke provincies het totaalbedrag aan opgenomen geldleningen (vreemd vermogen) iets lager dan het totaalbedrag aan uitgezette geldleningen (ruim € 0,5 miljard respectievelijk bijna € 0,6 miljard). Bij de begroting 2005 waren die bedragen respectievelijk ruim € 0,6 miljard en bijna € 0,7 miljard. Zeven provincies ramen over 2006 een financieringsoverschot voor in totaal bijna € 784 mln (in 2005 was dit € 89 mln voor vijf provincies); de vijf overige provincies gaan uit van een financieringstekort voor in totaal ruim € 388 mln (in 2005 was dit € 653 mln voor zeven provincies). Op basis van de begroting 2006 verwachten de provincies dat in de loop van het begrotingsjaar de reserves zullen afnemen (met in totaal € 296 mln) en de voorzieningen enigszins zullen toenemen (met in totaal € 66 mln). Op basis van de jaarrekening is het balanstotaal van de gezamenlijke provincies van 2003 op 2004 met ongeveer 2% toegenomen tot € 5,8 miljard. Het eigen vermogen (totaal van algemene reserve en bestemmingsreserves) is in 2004 voor alle provincies tezamen toegenomen met € 262 mln (dit is een stijging van 8,9%). Het beroep op lang vreemd vermogen is in 2004 met € 50 mln afgenomen (dit is een daling van 9,4%). Als onderdeel van het financiele weerstandsvermogen (gebaseerd op daadwerkelijke realisaties volgens de jaarrekeningen), neemt landelijk gezien de incidentele Weerstandscapaciteit2 (in 2004 ten opzichte van 2003) met € 770 mln af (dit is een daling van bijna 35%). De structurele Weerstandscapaciteit3 neemt in 2004 met € 20 mln af (dit is een daling van ongeveer 3,7%). In het geheel bezien kan geconcludeerd worden dat de Vermogenspositie van de provincies onveranderd goed is. Bij de begroting voor 2006 hebben alle provincies kwantitatieve gegevens over hun risico's opgenomen, zij het soms beperkttot slechts enkele risico's of alleen globaal samengevat in een totaalbedrag. Acht provincies doen (soms impliciet) een uitspraak over de toereikendheid van hun weerstandsvermogen (de relatie tussen de beschikbare Weerstandscapaciteit en de risico's) en achten die voldoende.
De incidentele Weerstandscapaciteit bestaat uit eenmalig in te zetten middelen, zoals vrij aanwendbare delen van reserves. 3
De structurele Weerstandscapaciteit bestaat uit structureel in te zetten middelen, zoals de
resterende belastingcapaciteit bij de opcenten motorrijtuigenbelasting.
i
Inleiding De interprovinciale vergelijking (IPV) van de provinciale financien bevat enkele resultaten van het namens de Minister van BZK door de Inspectie Financien Lokale en provinciale overheden (IFLO) uitgeoefende financiele toezicht. Hierdoor is het mogelijk de provincies aan de hand van een aantal financiele kenmerken onderling te vergelijken. De interprovinciale vergelijking is daardoor niet alleen een verantwoordingsdocument van een toezichthouder, maar ook (en vooral) een naslagwerk voor elke gemteresseerde op het terrein van de provinciale financien. Op deze wijze kan worden nagegaan hoe de eigen provincie "scoort" ten opzichte van de andere provincies. Het ministerie van BZK oefent op grond van artikel 207 van de Provinciewet het financiele toezicht uit op de provinciale financien. Een vast onderdeel van het financiele toezicht is het beoordelen van de begroting en de meerjarenramingen op de aanwezigheid van materieel (meerjarig) evenwicht. Die beoordeling is de belangrijkste basis voor de beslissing of het toezicht repressief kan zijn dan wel preventief moet worden. In 2006 vallen alle provincies onder repressief toezicht. De bevindingen van het toezicht in het afgelopen jaar zijn te vinden in het "Toezichtverslag 2006", dat op i juni 2006 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Voor de beoordeling van de financiele positie van de provincies is een aantal cijfermatige bewerkingen van de begrotingen (en rekeningen) uitgevoerd. Dit maakt een voor alle provincies uniforme beoordeling mogelijk. Het cijfermateriaal vormt de basis van de interprovinciale vergelijkingen in deze rapportage. Uitgegaan is van het begrotingsjaar 2006 en het rekeningsjaar 2004. Op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) dienen de provincies met ingang van het jaar 2004 begrotingen in, die zijn toegesneden op het dualisme. Deze begrotingen bestaan uit de beleidsbegroting (die het programmaplan en toelichtende paragrafen bevat) en de financiele begroting (met overzichten van de baten en lasten en de uiteenzetting van de financiele positie) met de bijbehorende toelichtingen. Deze begrotingen zijn door de diversiteit van de programmaplannen van de verschillende provincies niet direct vergelijkbaar. Daarom is in deze rapportage mede gebruik gemaakt van door de provincies apart verstrekte gegevens. In dit rapport is gekozen voor een presentatie van de aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van het materiele evenwicht van de begroting en de meerjarenramingen, zoals het gecorrigeerde saldo en het meerjarenperspectief. Daarnaast wordt aandacht besteed aan andere aspecten die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de financiele positie van de provincies of aan aspecten die interessant zijn voor onderlinge vergelijking tussen de provincies. Waar dit relevant is, wordt ook een vergelijking tussen begrotingsjaren gepresenteerd of wordt nader ingegaan op de gesignaleerde ontwikkelingen in de tijd. Niet alle cijfers zijn gebaseerd op de begrotingen: in de hoofdstukken 6 "De balans" en 7 "Het financiele weerstandsvermogen" is gebruik gemaakt van de daadwerkelijke realisatiecijfers (op basis van de jaarrekeningen).
2 2.1
De omvang van de begroting Inleiding In dit hoofdstuk wordt allereerst de ontwikkeling van de omvang van de begrotingen van de provincies over de laatste vier jaren gepresenteerd. Daarna wordt voor het begrotingsjaar 2006 een overzicht gegeven van de belangrijkste lasten en baten van de provincies in procenten van de begrotingsomvang. Vervolgens wordt voor de gezamenlijke provincies een beeld gegeven hoe de beschikbare begrotingsmiddelen worden besteed, verdeeld over de hoofdfuncties.
2.2
Meerjarig overzicht van de omvang van de begroting Enkele basisgegevens uit de provinciale begrotingen voor het jaar 2006 zijn opgenomen in bijlage i van dit rapport. Daaruit blijkt dat voor dat jaar de totale begrotingsomvang voor de provincies € 4,7 miljard bedraagt. Dit is een toename van 8% ten opzichte van 2005, toen de omvang van de provinciale begrotingen ruim € 4,3 miljard bedroeg. Om te zien hoe deze begrotingsomvang zich verhoudt tot het beeld in voorgaande jaren is in grafiek i per provincie een beeld gegeven van de ontwikkeling van de omvang van de begrotingen voor de jaren vanaf 2003 tot en met 2006. De grafiek laat zien dat voor 2006 de omvang van de begroting bij alle provincies is toegenomen, behalve bij Zuid-Holland. De daling bij deze provincie komt in hoofdzaak omdat ten opzichte van 2005 door Zuid-Holland ongeveer € 20 mln minder is geraamd bij de hoofdfunctie milieubeheer. Nadat zich in voorgaande jaren bij Zeeland een afname van de begrotingsomvang voordeed als gevolg van het beeindigen van de bedrijfsmatige activiteiten bij de provinciale veerdiensten (na het in gebruik nemen van de Westerscheldetunnel), is voor 2006 ook bij Zeeland weer een stijging te zien. De pick in 2004 bij de provincies Noord-Brabant en Overijssel werd veroorzaakt door een incidentele vorm van dubbeltelling (zowel hogere lasten als hogere baten) respectievelijk een incidentele hogere onttrekking aan reserves en voorzieningen. Bij de overige provincies laat de grafiek gedurende de achtereenvolgende jaren een geleidelijke toename van de omvang van de begroting zien. Crafiek i: Omvang van de begrotingen (x €i mln)
Q 2003
H2004
D2005
D2006
2.3
Samenstelling van de lasten en baten In de grafieken 2 en 3 wordt (op basis van de provinciale begrotingen 2006) een overzicht gegeven van de belangrijkste lasten en baten van de provincies in procenten van de begrotingsomvang. Deze grafieken geven dus in grote lijnen weer hoe de provincies (in onderlinge vergelijking) voornemens zijn hun beschikbare middelen te besteden en hoe de begrotingsomvang is opgebouwd. Crafiek 2: Lasten in procenten van de begrotingsomvang
100%
80%
60%
40%
20%
Dr
n apparaatskosten
Gld
Gr
i overdrachten
N-B
N-H
a kapitaallasten
Ov
Utr
Zld
Z-H
a overige lasten
De provincie Utrecht heeft nauwelijks kapitaallasten, omdat op de balans bij de materiele activa geen wegen worden meegenomen. De lasten van de wegen worden volledig in de exploitatie verwerkt (volgens het zogenaamd "ideaalcomplex"). Noord-Holland is een provincie met een hoog investeringsvolume (zie ook paragraaf 5.2) met daaraan verbonden hoge kapitaallasten. Bij de provincie Gelderland is het percentage "overige lasten" zeer hoog, omdat deze provincie een bedrag van bijna € 296 mln aan verschillende reserves en voorzieningen toevoegt. Het merendeel van het genoemde bedrag aan toevoegingen is bestemd voor reserves en voorzieningen in het kader van provinciale wegen en vervoer (tezamen ongeveer € 95 mln), economische structuurversterking (ongeveer € 80 mln) en jeugdhulpverlening (ongeveer € 88 mln). Tegenover deze hoge reserveringen (voor toekomstige activiteiten) staat bij Gelderland een relatief laag aandeel voor de categoric "overdrachten". De spiegelbeeldige situatie doet zich voor bij de provincie Limburg, waar een relatief hoog aandeel voor reeds daadwerkelijk te realiseren "overdrachten" wordt geraamd (en dus minder ruimte resteert voor "overige lasten" waaronder reserveringen).
Crafiek y Baten In procenten van de begrotingsomvang
De provinciefondsuitkering bij de provincies Drenthe, Flevoland, Fryslan, Groningen en Zeeland is relatief hoog, voornamelijk door het vaste basisbedrag (per provincie) in de algemene uitkering en de uitkeringseenheid per inwoner, waarbij met een minimum van 640.000 inwoners wordt gerekend. Het aandeel van de specifieke uitkeringen is het grootst bij de provincies Flevoland, Groningen en Limburg. Bij de provincie Groningen komt dit onder meer door de relatief hoge rijksbijdragen voor vervoer, en bij de provincie Limburg voor de jeugdhulpverlening. Bij Flevoland komt het mede door het relatief lage aandeel van de "overige baten". Dat komt omdat in deze ontvangstencategorie ook dividend- en winstuitkeringen worden meegerekend. De provincie Flevoland beschikt nauwelijks over aandelen in energiebedrijven en heeft derhalve relatief weinig dividendontvangsten. Dit laatste geldt overigens ook voor de provincie ZuidHolland (zie ook tabel 12). Het relatief lage aandeel van de opbrengst opcenten motorrijtuigenbelasting bij de provincies Fryslan en Zeeland (en ook Groningen) komt door de relatief lage bevolkingsdichtheid en daardoor ook lage "voertuigdichtheid" in deze provincies.
2.4
De lasten en baten per hoofdfunctie In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de lasten en baten van alle provincies, onderverdeeld naar hoofdfunctie. Dit overzicht geeft per provincie een beeld van de brutolasten, de bijbehorende baten en de dan resterende nettolasten per hoofdfunctie van de begroting 2006. De grafieken 4 en 5 laten zien, hoe de totale lasten (respectievelijk de baten) van de gezamenlijke provincies over de verschillende hoofdfuncties zijn verdeeld.
Crafiek 4: De totale lasten per hoofdfunctie voor de gezamenlijke provincies (bedragen x € t miljoen)
02004
B2005
D2006
Crafiek 5: De totale baten per hoofdfunctie voor de gezamenlijke provincies (bedragen x € 1 miljoen)
• 2004
12005
D2006
Deze grafieken laten zien, dat de provincies hun beschikbare middelen voor het merendeel besteden aan de hoofdfuncties Verkeer en vervoer en Welzijn. In percentages uitgedrukt besteden de provincies in 2006 (evenals in 2005) bijna 29% van de begrotingsomvang aan Verkeer en vervoer en bijna 28% (in 2005 ruim 26%) aan Welzijn. Deze twee hoofdfuncties maken tezamen dus ruim meer dan de helft van de lasten van de provincies uit. Vooral de lasten voor de hoofdfunctie Verkeer en vervoer (ten behoeve van toenemende investeringen
voor provinciale wegen), alsmede in 2006 de lasten voor de hoofdfunctie Welzijn (waaronder onder meer de lasten voor jeugdhulpverlening) laten een flinke stijging zien. De baten van de provincies vallen voor het overgrote deel (zowel in 2005 als 2006 ongeveer 61%) onder de hoofdfunctie Financiering en algemene dekkingsmiddelen. Deze algemene dekkingsmiddelen bestaan vooral uit de uitkering uit het provinciefonds en de opcentenheffing op de motorrijtuigenbelasting (zie ook paragraaf 4.3).
2.5
Conclusie De omvang van de begrotingen voor de gezamenlijke provincies is van 2005 op 2006 met 8% toegenomen tot € 4,7 miljard. De provincies besteden meer dan de helft van de beschikbare middelen aan de hoofdfuncties Verkeer en vervoer en Welzijn. Bij de baten behoort ongeveer 61% van de begrotingsomvang van de provincies tot de hoofdfunctie Financiering en algemene dekkingsmiddelen (met als belangrijkste onderdelen provinciefondsuitkering en opbrengsten opcenten motorrijtuigenbelasting).
3
De gecorrigeerde begrotingssaldi en het meerjarenperspectief
3.1
Inleiding
Om te kunnen beoordelen of bij een provincie sprake is van een materieel sluitende begroting is vereist dat inzicht bestaat in de structurele baten en lasten. Dit betekent dat elementen met een incidenteel karakter die het begrotingssaldo bemvloeden dienen te worden geelimineerd. Voor de beoordeling van de financiele positie en het materieel evenwicht van de provinciale begrotingen op termijn presenteren de provincies meerjarenramingen voor een periode van tenminste drie op het begrotingsjaar volgende jaren. In dit hoofdstuk worden de meerjarenramingen van de provincies vergeleken en wordt een indruk gegeven van het financieel perspectief in de komende jaren. 3.2
Cecorrigeerd saldo voor de begroting 2006
In tabel 2 wordt aangegeven in welke mate elementen met een incidenteel karakter in de diverse provinciale begrotingen voor het jaar 2006 voorkomen en tot welke correctie dit leidt met betrekking tot het door de provincies gepresenteerde begrotingssaldo. Tabel 2: Cepresenteerde begrotingssaldi gecorrigeerd voor invloeden met een incidenteel karakter (bedragen x € 1000)
gepresenteerd saldo
provincie
Drenthe Flevoland Fryslan Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland totaal ter vergelijking: begroting 2005
incidentele
extra
(saldo van)
voor
na
mutatie
afschrijving
incidentele
gecorrigeerd
saldo
resultaat-
resultaat-
algemene
tl.v.
lasten
saldo
als % van de
bestemming
bestemming
reserve
begroting
en baten
1
2
3
4
5
gecorrigeerd
begrotingsomvang 6=2+3+4+5
7
-1.710
0
-4.618
0
3.456
-1.162
8.626
0
617
0
0
619
-6.781
0
41.849
36.590
1.350
0
8.685
10.035
1,7%
0
1.077
5.456
2,2%
-26.178
1.522
65.410
0
10.756
4.379
0
-0,6% 0,4%
12,2%
4.777
10.409
0
0
20.592
31.001
8,1%
-36.730
0
-32.027
10.357
61.104
39.434
6,1%
-75.781
0
395
0
0
395
0,1%
-39.314
0
-7.467
0
60.263
52.796
14,3%
-30.261 -5.253
0 1.005
-6.023
0
9.624
3.601
0,9%
-6.570
0
3.525
-2.040
-1,0%
-17.440
0
0
900
-143.098
17.317
-60.046
10.375
211.075
178.702
-121.939
5.004
^5.101
28.535
210.143
189.582
1.078
1.977
0,3%
3,8 % 4,3%
Uit deze tabel blijkt dat acht provincies een begrotingssaldo hebben gepresenteerd dat negatief is v66r resultaatbestemming. Deze provincies compenseren dit negatieve saldo bij de resultaatbestemming met beschikbare middelen vanuit hun reserves. Bij alle provincies resteert daarna een sluitende begroting of wordt een positief saldo (na resultaatbestemming) gepresenteerd. Vervolgens wordt nog rekening gehouden met een aantal incidentele elementen: mutaties bij de algemene reserve, een eventuele extra afschrijving ten laste van de begroting en het door de provincies apart in de begroting aangeduide aandeel van (het saldo
van) de geraamde incidentele lasten en baten. Bij de mutaties in de algemene reserve is er rekening mee gehouden dat - ingeval per saldo aan deze reserve middelen zijn onttrokken maximaal i/3oste deel van de algemene reserve mag worden aangewend als structured dekkingsmiddel (zie ook paragraaf 4.2) Uit de tabel blijkt dat na de aangebrachte correcties wegens elementen met een incidenteel karakter, bij alle provincies (behalve bij Drenthe en Zeeland) een positief gecorrigeerd saldo resteert. De resterende negatieve saldi bij de provincies Drenthe en Zeeland zijn relatief beperkt van omvang. Bovendien is bij deze provincies sprake van een sluitende meerjarenraming: op termijn zijn structurele lasten gedekt door structurele baten. Als percentage van de begrotingsomvang varieren de positieve gecorrigeerde saldi bij de verschillende provincies van 0,1% (bij Noord-Holland) tot 14,3% (bij Overijssel). Voor de gezamenlijke provincies bedraagt het gecorrigeerde saldo 3,8% als percentage van de totale begrotingsomvang (bij de begrotingen voor 2005 was dit percentage nog 4,3%).
3.3
Meerjarenramingen In grafiek 6 wordt het meerjarenperspectief van de provincies voor de jaren 2007 tot en met 2009 nominaal weergegeven (zoals opgenomen in de provinciale meerjarenramingen). Dit perspectief is in het algemeen gebaseerd op het bestaande beleid volgens de begroting 2006 alsmede op het voor de komende jaren reeds vastgestelde structurele nieuw beleid. Daarbij is voor zover mogelijk ook rekening gehouden met eventueel vastgestelde bezuinigings- en ombuigingstaakstellingen.
Crafiek 6: Meerjarencijfers begrotingssaldi (bedragen x € i mln)
45,0
40,0
35,0
30,0
25,0
20,0
15,0
10,0
5,0
nJ3
0,0
Dr
Fl
Fr
Gld
Gr
112007
N-B
i2008
N-H
Ov
0 2009
Utr
Zld
Z-H
Geen enkele provincie laat bij de begroting 2006 voor de volgende jaren 2007 tot en met 2009 een negatief perspectief zien. Bij de provincies Fryslan, Limburg, Utrecht en Zeeland zijn de meerjarencijfers opiopend positief. Bij de provincies Gelderland, Groningen, Noord-Holland en Zeeland is er voor het laatste jaar (2009) een teruggang in het begrotingssaldo voorzien. Drenthe, Noord-Brabant, Overijssel en in zekere mate ook Flevoland (welke provincie alleen voor het laatste jaar een beperkt begrotingssaldo raamt) presenteren in hun meerjarenraming een exact (op nihil) sluitende meerjarenbegroting. Daarbij kan echter aangetekend worden dat de provincie Drenthe voor die jaren een positief "saldo voor bestemming" raamt van respectievelijk € 3,6 mln, € 4,5 mln en € 1,4 mln. Hetzelfde geldt voor de provincie Flevoland met bedragen van gemiddeld € 8,5 mln per jaar. De provincie Noord-Brabant heeft voor 2008 en 2009 een stelpost "uitwerking nieuw bestuursaccoord" van ruim € 52 mln per jaar opgenomen. Bij Overijssel zijn voor de jaren 2008 en 2009 bedragen van € 23 mln en € 26 mln opgenomen voor mogelijk gewijzigd beleid in de nieuwe bestuursperiode na 2007.
3.4
Conclusie Acht provincies presenteren voor het jaar 2006 een negatief begrotingssaldo v66r bestemming. Na resultaatbestemming (mutaties in de reserves) en verwerking van elementen met een incidenteel karakter, resteert voor tien provincies een positief gecorrigeerd saldo. Bij de provincies Drenthe en Zeeland is sprake van een beperkt negatief gecorrigeerd saldo. Alle provincies presenteren een (op termijn) tenminste sluitend financieel meerjarenperspectief.
4 4.1
De potentiele financiele ruimte Inleiding In de vorige hoofdstukken is aandacht besteed aan het saldo van de begroting en het meerjarenperspectief. Dit geeft een goed inzicht in de structured aanwezige ruimte in het begrotingsjaar en de daaropvolgende drie jaren. Dit zegt echter niets over het structurele potentieel aan middelen dat nog gegenereerd kan worden om de begroting en het meerjarenperspectief sluitend te maken indien dit onverhoopt noodzakelijk zou zijn. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de potentiele financiele ruimte, zowel nominaal als relatief ten opzichte van de begrotingsomvang. Tevens wordt gekeken naar de heffing van het aantal opcenten motorrijtuigenbelasting, omdat dit een belangrijke component is van de potentiele financiele ruimte.
4.2
Potentiele financiele ruimte Voor de berekening van de potentiele financiele ruimte wordt uitgegaan van het gecorrigeerde saldo van de begroting. Dit saldo kan, uiteraard behalve wanneer het negatief is, in principe en per definitie nog worden aangewend ter dekking van structurele lasten zonder dat dit consequenties heeft voor het materiele evenwicht van de begroting. Hetzelfde geldt in principe ook voor de raming van werkelijk onvoorziene uitgaven, zoals deze in de begroting is opgenomen. Daarnaast kan 1/30 deel van de algemene (vrije) reserve - voor zover nog niet meegerekend bij de bepaling van het gecorrigeerd saldo -worden aangewend als algemeen (en structured) dekkingsmiddel. Voorts hebben alle provincies nog een resterende belastingcapaciteit. Deze capaciteit is structured inzetbaar. De som van de hiervoor opgesomde structured aanwendbare middelen wordt vervolgens neerwaarts bijgesteld wegens de bespaarde rente over de reserves en voorzieningen, voorzover deze bespaarde rente wordt aangewend als algemeen (en structured) dekkingsmiddel. Dit gebeurt omdat het (gedeeltelijk) tot bestemming komen van die reserves en voorzieningen een evenredige afname van de bespaarde rente daarover teweegbrengt en de structurele dekkingsmiddelen zal doen afnemen. Daarvoor dienen dan andere structurele dekkingsmiddelen te worden gevonden of structurele bezuinigingen te worden doorgevoerd. In tabel 3 is de becijferde potentiele financiele ruimte voor 2006 per provincie nominaal weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de belangrijkste component van de potentiele financiele ruimte de resterende belastingcapaciteit is.
Tabel 3: Potentiate financiele ruimte 2006 (bedragen x € 1000) provincie gecorrigeerd saldo
Drenthe Flevoland Frysl§n Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland Totaal ter vergelijking: totaal 2005
resterende
algemene reserve
aangewende
potentiele
werkelijk onvoorzien
belasting-
1/30ste
waarvan
bespaarde
financiele
capaciteit 4-
reeds benut*
rente .
ruimte
+
deelAR +
-1.162
52.796 3.601 -2.040 1.977 178.702
6.359
11.389 20.957 22.942 44.150 12.441 29.560 82.309 112.809 29.000 37.079 12.146 90.212 504.993
189.582
6.066
441.537
431 473 843 183 671 250
619
36.590 32.365 5.456 31.001 39.434 395
1.308 1.200 250 0 250 500
1.968
0
4.786 11.503 23.132 25.732
-683 -2.630 -526
0 0 0
0
-8.825
16.314 90.633
8.690 22.307 53.177 56.755 14.214 50.850 99.919 93.488 82.046 40.680 10.356 77.120 609.602
-11.871
85.041
555.711
961 259 880
0
0
-880
7.198
2.388
0
0
997
-565
1.542 2.579 4.816
-2.579
683
2.630 526 744
19.005 15.438
-961
0
*) bij berekening gecorrigeerd saldo
Grafiek 7 laat zien hoe de hiervoor genoemde onderdelen van de potentiele financiele ruimte zich op basis van de begrotingen voor de jaren 2003 tot en met 2006 (landelijk gezien) hebben ontwikkeld. Crafiek 7: Ontwikkeling van de potentiele financiele ruimte voor de gezamenlijke provincies (bedragen x € i miljoen) 700
gecorrigeerd saldo
werkelijk onvoorzien
onbenutte 1730 van algemene aangewende potentiele financiele belastingcapaciteit reserve bespaarde rente ruimte
• 2003
• 2004
n2005
n2006
De potentiele financiele ruimte van de provincies neemt op begrotingsbasis in 2006 ten opzichte van 2005 in totaal met 8% toe van € 556 miljoen tot bijna € 610 miljoen (in 2005 was
de stijging ten opzichte van 2004 nog ongeveer 14%). De stijging wordt in hoofdzaak veroorzaakt door een verdere stijging van de resterende belastingcapaciteit. Dit laatste hangt samen met de trendmatige verhoging van het maximaal aantal te heffen opcenten, welke verhoging door de provincies veelal niet volledig is gebruikt voor aanpassing van het aantal te heffen opcenten. Naast hogere aantallen motorrijtuigen, spelen ook verschuivingen van lichtere naar zwaardere gewichtsklassen een rol in de opbrengst van de motorrijtuigenbelasting en als afgeleide daarvan derhalve eveneens in de resterende belastingcapaciteit. De omvang van de potentiele financiele ruimte wordt voor bijna 83% bepaald door de hoogte van de resterende belastingscapaciteit.
4.3
Heffing aantal opcenten motorrijtuigenbelasting In paragraaf 4.2 is gewezen op het grote aandeel van de resterende belastingscapaciteit in de potentiele financiele ruimte. Omdat de heffmg van het aantal opcenten motorrijtuigenbelasting bepalend is voor de resterende heffmgsruimte worden in grafiek 8 de per i april 2004, 2005 en 2006 door de provincies geheven aantallen opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting weergegeven. Crafiek 8: Ceheven en maximaal te heffen opcenten per 1-4 van het jaar
120,0
100,0 -f
1
Fl
Fr
Gld
Gr
L
N-B
N-H
2004 geheven
r—\ 2005 geheven
2004 max. te heffen
—»s— 2005 max. te heffen
Ov
Utr
Zld
Z-H
2006 geheven —*— 2006 max. te heffen
Uit de grafiek blijkt dat bij de provincies Noord-Holland, Utrecht en Zeeland geen (en bij ZuidHolland slechts een zeer geringe) verhoging van de provinciale opcenten heeft plaatsgevonden. Bij de provincies Friesland en Limburg is in 2006 een relatief flinke verhoging van het aantal te heffen opcenten doorgevoerd. Bij de overige provincies is er eveneens sprake van een verhoging, maar in een wat mindere mate. Ondanks de doorgevoerde verhogingen, blijft het aantal daadwerkelijk geheven opcenten bij alle provincies flink lager dan het aantal opcenten dat maximaal geheven mag worden (2004:
94,7; 2005: 99,0; 2006:102,4). Dit aantal maximaal te heffen opcenten (dit is het percentage waarmee ten behoeve van de provincies de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting maximaal mag worden verhoogd) wordt jaarlijks aangepast op basis van een vierjaarlijks voortschrijdend gemiddelde van de gerealiseerde nominale ontwikkeling van het nationaal inkomen. Uit deze grafiek blijkt tevens dat Gelderland het hoogste aantal, en Noord-Holland het laagste aantal opcenten heft.
4.4
Conclusie De potentiele financiele ruimte van de provincies neemt landelijk gezien in 2006 met ongeveer 8% toe tot in totaal bijna € 610 mln. De hoogte daarvan wordt voor ongeveer 83% bepaald door de omvang van de resterende belastingcapaciteit. Bij alle provincies is er sprake van een flinke ruimte tussen de maximaal te heffen en de daadwerkelijk geheven aantallen opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting.
De financiele positie 5.1
Inleiding
In het BBV is er voor gekozen bij de begroting geen complete geraamde balans voor te schrijven, maar de te verstrekken gegevens over de financiele positie te beperken tot de belangrijkste onderwerpen. Daarbij is voorgeschreven tenminste aandacht te besteden aan onder andere de (uitbreidings- en vervangings)investeringen en de financiering, alsmede de stand en het verloop van de reserves en voorzieningen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze hoofdaspecten van de financiele positie.
5.2
Investeringen en financiering In tabel 4 is een overzicht opgenomen van de in de provinciale begrotingen voor 2006 opgenomen bedragen voor investeringen (zowel nominaal als in percentages ten opzichte van de budgetomvang), alsmede voor zowel door de provincies opgenomen als verstrekte langlopende geldleningen. Tabel 4: Investeringen en langlopende geldleningen op basis van begroting 2006 (bedragen x € toooj
provincies Drenthe Flevoland Fryslan Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland totaal
investeringen t.o.v. nominaal budget 23.016 1,36% 4,37% 13.123 92.008 14,61% 4,41% 22.385 11.382 3,58% 8.021 2,26% 53.336 11,90% 100.678 17,89% 3,79% 34.219 0,06% 250 1.993 1,95% 12,56% 94.678 9.67% 455.089
opgenomen geldleningen stand 1/1 stand 31/12 3.880 3.313 0 0 907 115.636 62.855 55.870 23.845 23.845 0 0 140.986 205.298 0 0 18.152 18.152 11.345 9.530 0 0 102.741 94.773 364.711 526.417
uitgezette geldleningen stand 1/1 stand 31/12 36.864 38.272 974 1.166 56.576 56.803 69.050 70.626 1 1 .474 11.527 12.920 12.920 14.464 16.859 248.347 341.798 39.327 39.369 28.189 33.439 337 325 48.797 49.363 569.702 670.084
Uit dit overzicht blijkt dat de provincie Noord-Holland, zowel nominaal als relatief (ten opzichte van de begrotingsomvang) de meeste investeringen verricht. Deze provincie heeft een bewuste keuze gemaakt voor een hoog investeringsniveau ten laste van reserves die in voorgaande jaren zijn opgebouwd uit opbrengsten van de verkoop van aandelen van energiebedrijven. Ook de provincies Fryslan, Zuid-Holland en Noord-Brabant laten een hoog investeringsniveau zien. De provincie Utrecht presenteert daarentegen (op de balans) een zeer laag bedrag aan investeringen. Dat komt door de methodiek van deze provincie van raming van wegeninvesteringen rechtstreeks op de begroting (en dus niet de investeringen via de balans te activeren en af te schrijven). Bij de investeringen doen zich dus ruime verschillen tussen de provincies voor, mede door de diversiteit van de gehanteerde investeringsmethoden: van hoge investeringsvolumes ten laste van vooraf gevormde reserves tot uitgaven voor investeringen die rechtstreeks ten laste van de begroting worden gebracht (en niet via de balans worden geactiveerd).
De tabel laat tevens zien dat per ultimo 2006 het geraamde bedrag aan opgenomen langlopende geldleningen door de gezamenlijke provincies lager is dan het totale bedrag aan uitgezette geldleningen. Voor alle provincies (behalve Noord-Brabant en Fryslan) geldt dat het bedrag aan lang vreemd vermogen (opgenomen geldleningen) in de loop van 2006 naar verwachting afneemt of gelijk blijft. Bij vier provincies is er zelfs in het geheel geen behoefte aan lang vreemd vermogen. De toenemende kapitaalbehoefte in 2006 bij de provincie NoordBrabant is onder meer bedoeld ten behoeve van investeringen voor de tijdelijke grondbank/ecologische hoofdstructuur en voorfinanciering landinrichting en reconstructie (revitalisering landelijk gebied). De kapitaalbehoefte bij Fryslan hangt samen met geplande investeringen voor infrastructuurprojecten. Om een indruk te geven hoe de geraamde investeringen en geldleningen voor de gezamenlijke provincies zich in de loop der jaren ontwikkelen, is in grafiek 9 een overzicht opgenomen van deze aspecten van de financiele positie op basis van de gegevens uit de begrotingen voor de jaren 2004, 2005 en 2006. Crafiek 9: Verloop van ram in gen voor investeringen en langlopende geldleningen per ultimo begrotingsjaar (bedragen x € 1000)
800
700
600
500
400
300
200
100
investeringen
leningen o/g
i 2004
n 2005
leningen u/g
D2006
Uit de grafiek blijkt dat de gezamenlijke provincies bij de achtereenvolgende begrotingen flink toenemende investeringen ramen (van 2004 op 2005 een stijgingspercentage van ruim 40%; van 2005 op 2006 27%). Ondanks deze stijgende investeringsambities geldt voor de gezamenlijke provincies dat de ramingen voor lang vreemd vermogen (opgenomen langlopende geldleningen) een dalende tendens laten zien. Het betekent wel dat de ruimte voor het uitzetten van geldleningen naar verwachting in 2006 afneemt. Tenslotte is in tabel 5 een overzicht opgenomen van de door de provincies op basis van de begroting geraamde financieringspositie per ultimo 2006, afgezet tegen de situatie op basis van de begrotingen voor het jaar 2005.
Tabel 5: Geraamde financieringspositie per ultimo begrotingsjaar (bedragen x € 1000)
geraamde balans 2005 provincies
financieringsoverschot
flnancieringstekort
geraamde balans 2006 financierings- financieringsoverschot tekort
Drenthe Flevoland Fryslan Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland
6.553 27.688 915 0 0 0 0 0 0 39.388 14.022 0
0 0 0 276.667 28.969 51.161 33.983 98.065 15.590 0 0 148.516
0 23.558 10.947 0 0 0 415.175 214.565 44.907 23.346 51.325 0
41.870 0 0 108.680 23.835 60.192 0 0 0 0 0 153.610
totaal
88.566
652.951
783.823
388.187
Uit deze tabel blijkt dat op basis van de geraamde begrotingen de financieringspositie van de gezamenlijke provincies is verbeterd. Per ultimo 2006 verwachten zeven provincies een resterend fmancieringsoverschot voor in totaal bijna € 784 mln, terwijl dat voor 2005 nog geen € 8 9 mln bedroeg (voor vijf provincies). De geraamde fmancieringstekorten lopen terug van bijna € 653 mln voor zeven provincies naar in totaal ruim € 388 mln (voor vijf provincies).
5.3
Vermogenspositie (op basis van de begroting 2006) In tabel 6 is een overzicht opgenomen van de in de provinciale begrotingen voor 2006 opgenomen ramingen voor de algemene reserve, de bestemmingsreserves en de voorzieningen. Voorzieningen, waaronder de van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden, worden niet tot het eigen vermogen gerekend. Toch worden de voorzieningen in dit overzicht meegenomen, omdat het BBV expliciet voorschrijft dat de stand en het verloop van de voorzieningen bij de uiteenzetting van de financiele positie moet worden meegenomen.
Tabel 6: Reserves en voorzieningen (op basis begroting 2006) (bedragen x € icooj algemene reserve stand 1/1 stand 31/12
provincies Drenthe Flevoland Frysl§n Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland
28.831 7.762 26.391 71.633 29.910 46.266 77.382 144.472 20.499 78.901 15.781 22.325
23.251 8.379 18.730 72.322 27.696 30.000 42.929 144.867 12.606 70.248 8.684 23.593
totaal
570.153
483.305
bestemmingsreserves stand 1/1 stand 31/12 37.148 41.018 56.292 64.299 87.739 69.879 80.638 77.577 53.351 41.025 117.577 84.015 220.037 217.760 536.600 460.423 137.262 107.324 439.501 411.253 33.444 34.282 200.710 182.003 2.000.299 1.790.858
voorzieningen stand 1/1 stand 31/12 12.754 11.333 23.494 24.576 56.193 56.844 55.487 54.436 67.497 55.338 123.719 125.985 219.613 250.955 165.442 278.607 117.373 118.318 43.595 41.093 114.801 100.517 182.552 131.477 1.182.520
1.249.479
Uit dit overzicht blijkt dat de gezamenlijke provincies voor 2006 verwachten dat de reserves in de loop van het jaar zullen afnemen (met in totaal € 296 mln) en de voorzieningen enigszins zullen toenemen (met € 66 mln).
Om een indruk te geven hoe de ramingen voor de standen aan het eind van het begrotingsjaar van de algemene reserve, de bestemmingsreserves en de voorzieningen zich voor de gezamenlijke provincies zich in de loop der jaren ontwikkelen, is in grafiek 10 een overzicht opgenomen van de betreffende gegevens uit de begrotingen voor de jaren 2004, 2005 en 2006.
Crafiek 10: Verloop reserves en voorzieningen (op begrotingsbasis) (bedragen x € 1000)
2.500
2.000
1.500 —
1.000
500
algemene reserve
bestemmingsreserves
12005
2&
voorzieningen
D2006
Uit de grafiek blijkt dat in opeenvolgende begrotingen de ramingen voor de standen van de algemene reserves voor de gezamenlijke provincies in 2006 enigszins stijgen, de bestemmingsreserves (na een stijging in 2005) weerterugvallen op het niveau van 2004 en de voorzieningen (na een daling in 2005 ten opzichte van 2004) weer toenemen. De daling van de bestemmingsreserves in 2006 (die me'e'r dan volledig wordt gecompenseerd door de toenemende voorzieningen in dat jaar) wordt mede verklaard door een onderlinge herindeling van beide vermogenscomponenten. Op grond van het BBV dienen van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden, namelijk niet meer te worden beschouwd als bestemmingsreserve maar als voorziening. Voor de ontwikkelingen van de Vermogenspositie op basis van de daadwerkelijke realisaties volgens de jaarrekeningen wordt verwezen naar paragraaf 6.5
5.4
Conclusie Op basis van de begroting 2006 besteden de gezamenlijke provincies bijna 9,7% van hun beschikbare middelen aan investeringen. Hierbij treden ruime verschillen tussen de provincies op, mede door de diversiteit van de gehanteerde investeringsmethoden: van hoge investeringsvolumes ten laste van vooraf gevormde reserves tot uitgaven voor investeringen die rechtstreeks ten laste van de begroting worden gebracht (en dus niet via de balans worden geactiveerd). Vier provincies hebben in het geheel geen opgenomen langlopende geldleningen. Zes provincies ramen een afnemend of gelijkblijvend beroep op lang vreemd vermogen; slechts twee provincie ramen voor 2006 een toenemende kapitaalbehoefte. De gezamenlijke provincies voorzien voor 2006 een daling voor de uitgezette geldleningen. Op basis van de begroting 2006 ramen zeven provincies een financieringsoverschot (voor in totaal bijna € 784 mln) en vijf provincies een gezamenlijk financieringstekort van bijna € 388 mln. In 2005 was nog sprake van een financieringstekort van bijna € 653 mln (voor zeven provincies) en een financieringsoverschot van bijna € 89 mln (voor de andere vijf provincies). Op begrotingsbasis verwachten de gezamenlijke provincies dat in 2006 de reserves zullen afnemen en de voorzieningen enigszins zullen toenemen.
De balans 6.1
Inleiding De balans is onderdeel van de jaarrekening. De balans is van betekenis omdat deze op systematische wijze informatie geeft over de samenstelling van bezittingen en schulden en het eigen vermogen aan het eind van het verantwoordingsjaar. In dit hoofdstuk worden de onderdelen van de activa en de passiva nader gespecificeerd. Ook wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de Vermogenspositie van de provincies.
6.2
Balanstotalen De (ontwikkeling van de) totaal bedragen van de bij de jaarrekeningen 2002, 2003 en 2004 verantwoorde activa en passiva per provincie (balanstotalen) zijn afgebeeld in grafiek n. Crafiek 11: Ontwikkeling balanstotalen bij de jaarrekeningen (bedragen x € i mln)
1 .ZOO-
Dr
Fl
Fr
Gld
12002
Gr
N-B
I 2003
N-H
Ov
Utr
Zld
Z-H
O 2004
Uit de grafiek blijkt dat bij de jaarrekening 2004 ten opzichte van 2003 bij zeven provincies de balanstotalen zijn toegenomen en bij de overige vijf provincies (over het algemeen in geringe mate) zijn afgenomen. Voor de gezamenlijke provincies geldt dat de balanstotalen met ongeveer 2% zijn gestegen van bijna € 5,7 miljard tot bijna € 5,8 miljard. Van 2002 naar 2003 was er nog sprake van een stijging van bijna € 5,2 miljard tot bijna € 5,7 miljard (dit is ongeveer 9,4%). Die sterkere verhoging in 2003 werd voor een belangrijk deel veroorzaakt door de ruime stijging bij de provincie Utrecht wegens een toename van het eigen vermogen door de vorming van de reserve "dekking structuurfonds" (bestaande uit de opbrengsten van de verkoop van nutsbedrijven).
6.3
Specificatie van de activa In tabel 7 is aangegeven hoe het in de vorige paragraaf genoemde totaal van bijna € 5,8 miljard voor de activa op de balans is verdeeld over de verschillende provincies. Tabel 7: De activa van de balans per ultimo 2004 (bedragen x € 1000)
provincies Drenthe Flevoland Frysl§n Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland totaal ter vergelijking totaal 2003
materiele vaste activa
immateriele deelnemingen vaste activa 34.603 0 853 33.522 0 946
leningen u7g
overige financiele activa
vlottende
activa
0 11.457 0 5.319
3.142 91.917 2.319 14.332 28.384 89.356 5.287 74 33.117 3.365
11.849 63.161 65.305 4.876 344.899 39.672 565.916 356 151.080
831 230.737 53.187 132.923 171.121 0 16.000 388 0 0
1.532.166
25.627
273.092
1.349.289
606.054
76.287 58.430 113.758 157.204 128.302 130.388 308.140 309.017 211.728 144.366 114.437 237.158 1.989.215
1.599.629
555.025
207.952
634227
424.696
2241.095
56.860 96.977 109.947 57.173 290.370 250.849 113.311 26.347 55.108 407.099
0 307 509 473 426
7.136
38.787 27.312 36.076
551 316
(balans) totaal activa 151.081 120.526 210.667 588.991 357.425 400.594 803.317 1.001.257 385.998 748.548 203.018 804.021 5.775.443 5.662.624
Uit deze tabel blijkt dat binnen de balansen van de provincies in 2004 in grote lijnen een verschuiving heeft plaatsgevonden tussen de vlottende activa en de uitgezette leningen, alsmede tussen de immateriele activa en de overige financiele activa. In 2003 maakten de vlottende activa met een bedrag van ruim € 2,2 miljard nog bijna 40% uit van het balanstotaal. Voor een totaalbedrag van bijna € 0,3 miljard zijn deze geldmiddelen omgezet naar langlopende uitgezette geldleningen. De verschuiving tussen immateriele en overige financiele vaste activa houdt verband met de (vanaf de begroting voor 2004 van kracht zijnde) bepaling in het BBV, dat onder immateriele activa slechts mogen worden opgenomen: kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio en de kosten van onderzoek en ontwikkeling. De bijdragen aan activa in eigendom van derden vallen volgens het BBV nu onder de (overige) financiele vaste activa. Onder de materiele vaste activa zijn in het algemeen verantwoord de per ultimo 2004 resterende boekwaarden betreffende gebouwen, investeringen ten behoeve van automatisering, provinciale wegen (inclusief fietspaden) en waterwegen, transportmiddelen en machines en recreatie-objecten. Onder de immateriele vaste activa worden vanaf 2004 slechts verstaan de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en kosten van onderzoek voor ontwikkeling van een bepaald actief. De financiele vaste activa zijn onderverdeeld in deelnemingen, leningen u/g (verstrekte geldleningen) en overige financiele activa. De deelnemingen betreffen overwegend aandelen in energiedistributiebedrijven, waterleidingbedrijven, afvalverwerkingsbedrijven, ontwikkelingsmaatschappijen en de Bank voor Nederlandsche Gemeenten. Het totaal van de deelnemingen is in 2004 enigszins toegenomen (van bijna € 208 mln tot € 273 mln). Een aantal provincies heeft de aanschaffingswaarde van de deelnemingen in het verleden (nagenoeg) volledig afgeschreven. Onder leningen u/g worden verantwoord de verstrekte geldleningen aan voormalige nu
geprivatiseerde bedrijven en afvalinrichtingen alsmede de achtergestelde leningen aan energiedistributiebedrijven waarin een aantal provincies deelneemt. In een enkel geval zijn ook leningen verstrekt aan openbaarvervoerbedrijven, aan gemeenten of aan gesubsidieerde instellingen. Een enkele provincie (Drenthe) verstrekt nog hypothecaire geldleningen aan het personeel. Deze provincie is voornemens deze regeling medio 2006 te beeindigen. Onder de "overige financiele activa" zijn tevens begrepen de investeringsbijdragen aan derden ten behoeve van bijvoorbeeld de zogenaamde relatienotagebieden en natuurterreinen, dijkverzwaringsprojecten, kaden, riolering, sportcomplexen, industrieterreinen, boezemwateringen.
6.4
Specificatie van de passiva In tabel 8 is aangegeven hoe het in de vorige paragraaf genoemde totaal van bijna € 5,8 miljard voor de passiva op de balans is verdeeld over de verschillende provincies. Tabel 8: De passiva van de balans per ultimo 2004 (bedragen x € 1000)
provincies
algemene
bestemmings-
reserve
reserves
voorzieningen
saldo leningen van de o/g rekening
vlottende passiva
(balans) totaal passiva
Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland
36.205 8.015 22.439 28.996 29.669 64.382 101.798 64.256 30.511 72.286 32.152 31.410
38.363 62.514 108.508 195.784 66.815 101.440 202.442 723.949 137.449 490.063 31.947 250.266
18.059 29.812 55.018 74.965 80.435 129.794 184.427 144.094 134.778 61.732 87.321 194.205
12.179 1.183 3.205 5.830 5.207 4.206 28.678 9.911 9.748 13.938 2.800 -13.834
4.447 0 1.157 69.840 23.845 11.155 118.092 0 18.152 13.160 0 220.690
151.081 120.526 19.001 210.667 20.241 588.991 213.576 357.425 151.439 400.594 89.610 803.317 167.756 59.048 1.001.257 385.998 55.361 748.548 97.371 203.018 48.798 804.021 121.287
totaal
522.119
2.409.540
1.194.640
83.051
480.538
1.085.315 5.775.443
639.019
2.031.080
892093
416.386
530.467
Drenthe Flevoland Fryslan Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord-Holland
41.827
ter vergelijking totaal 2003
1.083204
5.662.624
De passiva kunnen worden onderverdeeld in eigen vermogen (algemene reserve en bestemmingsreserves), voorzieningen, het saldo van de rekening, opgenomen langlopende geldleningen en vlottende passiva. Onder algemene reserve wordt verstaan alle reserves die in principe vrij aanwendbaar zijn en waaraan derhalve geen concrete bestemming is gegeven. Onder bestemmingsreserves worden verstaan alle reserves waaraan een specifieke bestemming is gegeven. Voorzieningen worden gevormd wegens een financiele verplichting of een (op balansdatum bestaand) financieel risico waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten. Ook van derden verkregen middelen met een specifiek bestedingsdoel worden tot de voorzieningen gerekend. Voorzieningen worden beschouwd als vreemd vermogen. Uit de tabel blijkt dat tegenover het teruglopen van de algemene reserves een (ruimere) stijging van de bestemmingsreserves en voorzieningen staat. In 2004 is het eigen vermogen (totaal van algemene reserve en bestemmingsreserves) landelijk gezien met € 262 mln toegenomen (dit is een stijging van 8,9%; in 2003 was deze stijging 8%). Het gezamenlijke saldo van de provinciale rekeningen is in 2004 lager dan in 2003, mede als gevolg van het negatieve rekeningsaldo van de provincie Zuid-Holland, maar vooral door een
33
incidenteel hoog rekeningsaldo van ruim € 300 mln bij de provincie Utrecht in 2003. Het beroep op opgenomen vreemd vermogen (langlopende leningen o/g) van de gezamenlijke provincies is in 2004 ten opzichte van 2003 afgenomen met een bedrag van € 50 mln (dit is 9,4%; in 2003 was de afname 13,7%). Deze leningen dienen over het algemeen ter financiering van de diverse activa. In sommige gevallen bestaat er ook een correlatie met de aan (voormalige) provinciale bedrijven verstrekte geldleningen (u/g).
6.5
Vermogenspositie (op rekeningbasis) In paragraaf 5.3 werd aandacht besteed aan de (nominale) stand en het verloop van de algemene reserves en de bestemmingsreserves op basis van de gegevens volgens de begroting 2006. Om de relatieve Vermogenspositie van de provincies te vergelijken is in deze paragraaf het eigen vermogen op rekeningbasis gerelateerd aan de omvang van de rekening. Onder eigen vermogen wordt hierbij verstaan het totaal van de algemene reserve en de bestemmingsreserves (zoals dit voor het jaar 2004 nominaal werd aangegeven in tabel 8). In de grafieken 12 en 13 is respectievelijk voor de algemene (vrij aanwendbare) reserve en de bestemmingsreserves weergegeven hoe bij de verschillende provincies deze vermogensbestanddelen zich in de jaren 2001, 2002 en 2003 daadwerkelijk hebben ontwikkeld (in relatie tot de omvang van de rekening). Crafiek 12: Algemene reserve per ultimo dienstjaar in procenten van de omvang van de rekening
Dr
Fl
Fr
Gld
Gr
D2002
N-B
12003
N-H
Ov
Utr
Zld
Z-H
D2004
Uit de grafiek blijkt dat het (in voorgaande jaren) hoge niveau van de algemene reserve bij de provincie Noord-Holland (samenhangend met de opbrengst van de verkoop van UNAaandelen) in 2004 is teruggebracht tot een gemiddeld percentage. Bij deze provincie staat daar wel nog een relatief hoog percentage aan bestemmingsreserves tegenover (zie grafiek 13).
34
Tevens wordt opgemerkt dat (evenals bij Noord-Holland) bij vier andere provincies de omvang van de algemene reserve relatief (afgezet tegen de omvang van de rekening) is afgenomen. Voor de zeven andere provincies geldt dat de omvang van de algemene reserve in 2004 ten opzichte van 2003 is toegenomen.
Crafiek 13: Bestemmingsreserves per ultimo dienstjaar in procenten van de begrotingsomvang
N-B
12002
12003
Ov
N-H
Utr
Zld
Z-H
D2004
De omvangrijkste bestemmingsreserves doen zich voor bij de provincies Noord-Holland en (vanaf 2004) ook bij Utrecht (dankzij de opbrengsten van de verkoop van UNA-aandelen). Ook bij de provincies Groningen en Zuid-Holland deed zich in 2004 nog enige stijging van de relatieve omvang van de bestemmingsreserves voor. Bij de overige acht provincies zijn ten opzichte van 2003 de bestemmingsreserves in 2004 relatief afgenomen. Dat er in totaal zich toch nog een stijging van de bestemmingsreserves voordoet komt door de sterke toename bij Utrecht. Zoals bij tabel 8 werd aangegeven, is voor de gezamenlijke provincies het saldo van de afname van de algemene reserves en de toename van de bestemmingsreserves in totaal positief. Totaal gezien is er dus nog sprake van een stijging van het gezamenlijke eigen vermogen, en blijft de Vermogenspositie van de provincies onveranderd goed. Voor een nadere beschouwing over de omvang van de algemene reserve en de bestemmingsreserves, wordt verwezen naar passages over de incidentele Weerstandscapaciteit in hoofdstuk 7 over het financiele weerstandsvermogen.
35
6.6
Conclusie Ten opzichte van 2003 is het balanstotaal van alle provincies gezamenlijk bij de rekening 2004 met ongeveer 2% toegenomen tot bijna € 5,8 miljard. Het eigen vermogen (totaal van algemene reserve en bestemmingsreserves) van de provincies gezamenlijk is in 2004 toegenomen met € 262 miljoen (dit is een toename van 8,9%). Het beroep van de gezamenlijke provincies op lang vreemd vermogen is in 2004 afgenomen met € 50 miljoen (dit is 9,4%). In het geheel bezien kan worden geconcludeerd dat de Vermogenspositie van de provincies onveranderd goed is.
Het financiele weerstandsvermogen 7.1
Inleiding Kennis van het financiele weerstandsvermogen is voor een provincie van belang wanneer zich een financiele tegenvaller voordoet. In het BBV is een artikel met uitgebreide toelichting over de (bij de begroting en rekening op te nemen) paragraaf weerstandvermogen opgenomen. Het weerstandsvermogen is het vermogen om financiele tegenvallers op te vangen op een zodanige wijze dat het voorzieningenniveau ongestoord kan worden voortgezet. Of anders gezegd: door aandacht voor het weerstandsvermogen kan worden voorkomen dat elke financiele tegenvaller dwingt tot bezuinigingen. Het weerstandsvermogen kan betrekking hebben op het betreffende jaar zelf (het statische weerstandsvermogen) of op de gevolgen voor meerdere jaren (het dynamische weerstandsvermogen). In tabel 8 zijn gegevens opgenomen over de algemene reserves en de bestemmingsreserves van de verschillende provincies in de statische situatie (volgens de gegevens bij de rekening 2004). In dit hoofdstuk worden deze gegevens nader beschouwd in de dynamische situatie (doorwerking over meerdere jaren). Het weerstandsvermogen is gesplitst in twee componenten: de Weerstandscapaciteit en de risico's. De relatie tussen beide wordt het weerstandsvermogen genoemd. Met de Weerstandscapaciteit worden bedoeld alle elementen waarmee eventuele tegenvallers bekostigd kunnen worden. Daaronder worden bijvoorbeeld verstaan de vrij aanwendbare reserves en de onbenutte belastingcapaciteit. In dit hoofdstuk wordt eerst de Weerstandscapaciteit behandeld en daarna de risico's. Tenslotte wordt bekeken of en hoe de relatie tussen beide uitgedrukt kan worden in het (financiele) weerstandsvermogen.
7.2
Weerstandscapaciteit Het onderzoek naar de Weerstandscapaciteit van de provincies is in deze paragraaf gebaseerd op daadwerkelijke realisatiegegevens (ontleend aan de rekeningen over 2003 en 2004 en de per ultimo van die jaren gepresenteerde balansen). De Weerstandscapaciteit is hierbij opgedeeld in twee delen: de incidentele en de structurele Weerstandscapaciteit.
7.2.1
Incidentele Weerstandscapaciteit Onder incidentele Weerstandscapaciteit in de dynamische situatie wordt verstaan het vermogen om calamiteiten en andere eenmalige tegenvallers op te kunnen vangen op een zodanige wijze dat het geen invloed heeft op de voortzetting van taken op het geldende niveau. Om deze Weerstandscapaciteit te bepalen is gekeken naar de omvang van de algemene reserve en de bestemmingsreserves. Voorzieningen4 maken geen deel uit van de Weerstandscapaciteit, omdat voorzieningen als geheel verplicht worden aangemerkt en dus niet vrij aanwendbaar zijn. Algemene reserve Uitgangspunt is de algemene reserve zoals deze op de balans per ultimo dienstjaar is verantwoord. Voor de berekening van de Weerstandscapaciteit zijn daarin begrepen bestemde delen uit de algemene reserve overgebracht naar de bestemde reserves. Aan de algemene reserve is vervolgens het saldo van de rekening van het betreffende dienstjaar toegevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de eventueel gelijktijdig gegeven bestemming aan (een
4 Voorzieningen worden gevormd wegens (bestaande risico's voor) verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, maar redelijkerwijs wel te schatten.
deel van) het rekeningresultaat. De eventueel in het rekeningsaldo begrepen kredieten die naar het volgend dienstjaar worden overgeheveld, zijn overgebracht naar de bestemde reserves. Bestemde reserves Aan de per ultimo dienstjaar op de balans verantwoorde bestemmingsreserves worden eventueel toegevoegd delen van de algemene reserve zoals hiervoor omschreven. Vervolgens zijn op de bestemmingsreserves de juridisch afdwingbare verplichtingen in mindering gebracht omdat deze, op dat moment, niet vrij aanwendbaar zijn. In de dynamische situatie behoort ook gekeken te worden naar de mate waarin bespaarde rente is aangewend ter dekking van structurele lasten5. Immers als dit het geval is, kan het deel van de reserves waarover de aangewende bespaarde rente is berekend niet vrij gebruikt worden zonder dat dit consequenties heeft voor de exploitatie. In dat geval is het desbetreffende (gekapitaliseerde) deel op de algemene reserve in mindering gebracht.6 Mocht het becijferde gekapitaliseerde deel groter zijn dan de algemene reserve dan is het restant in mindering gebracht op de nog vrij aanwendbare bestemmingsreserves. Deze berekening kan leiden tot een negatieve incidentele Weerstandscapaciteit. In tabel 9 is voor de jaren 2003 en 2004 de aldus berekende totale incidentele Weerstandscapaciteit per provincie weergegeven per ultimo dienstjaar. Tabel 9: Incidentele Weerstandscapaciteit (bedragen x € i miljoen) Incidentele Weerstandscapaciteit 2004
Incidentele Weerstandscapaciteit 2003 algemene
provincie
reserve
bestemde
totaal
provincie
reserves
Drenthe
30,5
44,2
74,7
Drenthe
Flevoland
10,8
24,3
35,1
Flevoland
algemene
bestemde
reserve
reserves
40,4
9,2
Fryslan
16,4
96,7
113,1
Fryslan
25,6
Gelderland
31,7
292,4
324,1
Gelderland
29,5
Groningen Limburg
0,0
33,4
33,4
Limburg
54,8
60,8
115,6
Noord-Brabant
45,4
361,4
Noord-Holland
0,0
Groningen
20,0
totaal
38,8
79,3
31,4
40,6
50^
75,8
195,8
225,3
0,0
35,7
35,7
0,0
10,7
10,7
406,9
Noord-Brabant
23,0
153,5
20,0
Noord-Holland
742
368,5
442,7
130,5
Overijssel
14,1
68,9
83,0
Overijssel
30,7
19,1
49,8
Utrecht
28,4
517,3
545,8
Utrecht
75,9
10,4
86,3
Zeeland
33,0
Zeeland
13,8
16,8
30,6
Zuid-Holland
66,2
382,7
448,9
312,1
1.919,1
2231,2
totalen
Zuid-Holland totalen
0,0 449,1
8,7
41,7
219,7
219,7
1.012,1
1.461,2
Uit deze tabel is af te leiden dat de incidentele Weerstandscapaciteit van 2003 naar 2004 voor de provincies gezamenlijk met € 770 miljoen is afgenomen (dit is bijna 35%). De daling doet zich met name voor bij de bestemmingsreserves (bij negen provincies is er sprake van een afname). Opvallend is de sterke daling bij de provincies Noord-Brabant en Utrecht. Dit komt omdat het vrij besteedbare deel van de bestemmingsreserves bij Noord-Brabant beperkt is tot € 23 mln, en een groot deel van de bestemmingsreserves bij Utrecht wordt beschouwd als "beklemde" reserves waarover de bespaarde rente deels kan worden aangewend als algemeen dekkingsmiddel. Daarentegen doet zich bij Noord-Holland een toename voor, omdat bij deze
^ Om dit te bepalen zijn de totale lasten en baten geschoond voor alle incidentele zaken. Daaronder vallen ook de bespaarde rente die is aangewend als dekkingsmiddel. Voorts is gecorrigeerd voor afwikkelingsverschillen van voorgaande dienstjaren, en voor naar een volgend dienstjaar overgehevelde kredieten. Bij de berekening van het gekapitaliseerde deel is gerekend met een rentepercentage van 4%.
provincie het gekapitaliseerde deel van de reserves waarover de aangewende bespaarde rente is berekend niet meer (zoals in voorgaande jaren) op de nog vrij aanwendbare bestemmingsreserves in mindering behoeft te worden gebracht. Bij de algemene reserve is bij zeven provincies een toename te zien. Voor de gezamenlijke provincies resulteert dit in een stijging van € 137 mln (dit is bijna 44%). Bij drie provincies (Groningen, Limburg en Zuid-Holland) is voor 2004 de algemene reserve op nihil berekend. Doordat deze provincies een relatief hoog bedrag aan bespaarde rente aanwenden, ontstaat een negatief structured saldo (structurele baten exclusief ingezette rente, minus structurele lasten). Om dit "tekort" (fictief met rentebaten) te kunnen compenseren is gekapitaliseerd - een bepaald bedrag nodig. Bij de genoemde provincies moet het gehele bedrag van de algemene reserve hiervoor worden benut. Het dan nog resterende benodigde gekapitaliseerde bedrag wordt op (een deel van) de niet-verplichte bestemmingsreserves in mindering gebracht. Die berekening kan leiden tot een negatief bedrag bij de bestemde reserves, waardoor per saldo een negatieve incidentele Weerstandscapaciteit kan worden berekend. Dit is overigens voor 2003 en 2004 niet het geval: voor geen enkele provincie wordt een negatieve incidentele Weerstandscapaciteit in de dynamische situatie berekend (in 2002 was dit nog wel het geval voor twee provincies).
In tabel 9 zijn de nominale bedragen van de incidentele Weerstandscapaciteit weergegeven. Grafiek 14 laat op een andere manier de ontwikkeling van de incidentele Weerstandscapaciteit bij de provincies zien, namelijk nu gerelateerd aan de omvang van begroting. Op die wijze blijkt opnieuw de overwegend dalende tendens van de incidentele Weerstandscapaciteit bij de verschillende provincies (negen provincies tonen een daling). Voor de gezamenlijke provincies geldt dat de incidentele Weerstandscapaciteit in procenten van de begrotingsomvang van 2003 op 2004 is afgenomen van 43,4% naar 25,9%.
Crafiek 14: Totale incidentele Weerstandscapaciteit in procenten van de omvang van de rekening
100,0%
80,0%
60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% t-
10,0% •0,0% N-B
• 2003
39
N-H
12004
Ov
Utr
t
Zld
Z-H
Structurele Weerstandscapaciteit
7.2.2
Met de structurele Weerstandscapaciteit in de dynamische situatie worden de middelen bedoeld die permanent ingezet kunnen worden om tegenvallers in de lopende exploitatie op te vangen, zonder dat dit ten koste gaat van de uitvoering van de bestaande taken. De structureel in te zetten middelen bestaan uit de resterende belastingcapaciteit en het structurele saldo van de rekening. Voor de berekening van laatstgenoemde component (het verschil tussen de structurele baten en de structurele lasten) wordt verwezen naar voetnoot 5. De resterende belastingcapaciteit betreft het verschil tussen de opbrengst bij het werkelijk geheven aantal opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting en de opbrengst die mogelijk zou zijn bij het wettelijk toegestane maximaal te heffen aantal opcenten. Hierna wordt in tabel 10 allereerst de structurele capaciteit weergegeven voor de jaren 2003 en 2004. Daarna wordt in grafiek 15 de structurele Weerstandscapaciteit aangegeven voor de jaren 2003 en 2004 gerelateerd aan de budgetomvang. Tabel 10: Structurele Weerstandscapaciteit (bedragen x € 1000) (structural A iMRAnsfsinri^csinsioH'f&it all UwlUltflo YVt7tJl3>laIlU5>l»cl|Jal«llcll 90(14 fMMt
structurele weerstandscaoacitert 2003
provincie
Drenthe
resterende
structureel
structurele
belasting-
rekening-
Weerstands-
capaciteit
saldo*
capaciteit
10,3
9,6
Flevoland
0,7 10,8
0,6
Fryslan
17,1
Gelderland
51,4
36,7
Groningen
10,8
-2,9
Limburg
262
18,8
Noord-Brabant
55,8
Noord-Holland
892
Overijssel
17,7
Utrecht
35,1
Zeeland
7,1
Zuid-Holland totaal
80,3
410,5
provincie
resterende
structureel
structurele
belasting-
rekening-
weerstands-
capaciteit
saldo*
capactteit
11,0
Drenthe
11,3
20,3
Flevoland
14,8
0,7
15,6
17,6
Frysl§n
18,7
7,0
25,7
10,5
21,8
Gelderland
36,5
90,8
Groningen
12,6
-5,3
45,0
Limburg
28,4
-5,5
22,9
22,1
77,8
Noord-Brabant
64,5
252
89,7
-17,2
72,1
Noord-Holland
94,9
442
61,9
Overijssel
21,4
132
34,6
7,3
42,4
Utrecht
30,4
15,1
45,5
13,9
0,7
135,7
*) in de dynamische situatie (voor meerdere jaren)
88,1
7,9
21,0
Zeeland
81,0
Zuid-Holland
5462
totaal
-22,2
32
8,7
1272
7,3
72,8
11,9
71,6
-19,8
51,8
413,8
112,9
526,7
*) in de dynamische situatie (voor meerdere jaren)
Uit tabel 10 blijkt dat landelijk gezien de totale structurele Weerstandscapaciteit in 2004 ten opzichte van 2003 is afgenomen met bijna € 20 mln (ongeveer 3,7%). De daling doet zich met name voor bij het structureel saldo. Van de vier provincies met een negatief structureel saldo komen de grootste bedragen voor bij de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. Bij Noord-Holland wordt dit vooral veroorzaakt doordat bij deze provincie een bedrag van bijna € 30 mln aan bespaarde rente wordt ingezet als algemeen dekkingsmiddel. Ook de provincies Limburg en Groningen gebruiken (een deel van de) bespaarde rente als algemeen dekkingsmiddel. Het negatieve structurele saldo bij de provincie Zuid-Holland wordt voornamelijk veroorzaakt door het negatieve rekeningresultaat over 2004. De resterende belastingcapaciteit, die voor de gezamenlijke provincies in totaliteit slechts licht is toegenomen, laat toch nog bij negen provincies een verdere stijging zien. Deze toename komt deels doordat motorrijtuigen nog steeds (in aantallen en in gewichtsklassen) toenemen en deels doordat de verhoging van het maximaal aantal te heffen opcenten door de provincies niet volledig wordt gebruikt voor aanpassing van het feitelijk aantal te heffen opcenten.
In tabel 10 is de stijging van de structurele Weerstandscapaciteit aangeduid in werkelijke cijfers. Uit grafiek 15 blijkt dat er ook relatief (ten opzichte van de begrotingsomvang) bij acht provincies sprake is van een afname van de structurele Weerstandscapaciteit. Bij de andere vier provincies is de structurele Weerstandscapaciteit toegenomen. Voor de gezamenlijke provincies geldt dat de structurele Weerstandscapaciteit in procenten van de begrotingsomvang van 2003 op 2004 is gedaald van 10,6% naar 9,3%. Crafiek 15: Totale structurele Weerstandscapaciteit in procenten van omvang van de rekening
18,0%
16,0%
14,0%
12,0%
10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
Dr
Fl
Fr
GId
Gr
in 2003
7.3
L
N-Br
N-H
Ov
Utr
Zld
Z-H
H2004
Risico's Volgens het BBV dient in de aan de begroting toe te voegen paragraaf weerstandsvermogen een inventarisatie van de risico's te zijn opgenomen. Onder risico's worden in de betreffende paragraaf verstaan alle voorzienbare risico's waarvoor geen voorzieningen zijn gevormd of die niet tot afwaardering van activa hebben geleid en die van materiele betekenis kunnen zijn in relatie tot het balanstotaal of de financiele positie. Alle provincies hebben een inventarisatie van hun risico's in de paragraaf weerstandsvermogen opgenomen. De door de provincies in de afgelopen jaren aangeduide risico's kunnen worden onderverdeeld in: financiele risico's, risico's op eigendommen/kapitaalgoederen, risico's met betrekking tot de bedrijfsvoering, risico's van bestuursbeslissingen en overige risico's. In grote lijnen kan voor de risico's genoemd in de paragrafen weerstandsvermogen bij de provinciale begrotingen
2006 dezelfde onderverdeling worden gehandhaafd. Wei is zichtbaar dat in totaliteit in de loop der jaren meer risico's worden genoemd, hetgeen voor een deel het gevolg is van toenemende aandacht voor het weerstandsvermogen (en de risico's als component daarvan). Grafiek 16 geeft een beeld van de ontwikkeling van de door de gezamenlijke provincies genoemde aantallen risico's bij de begroting 2006 ten opzichte van de begroting voor het jaar 2005. In tabel n is een opsomming gegeven van de risico's die het meest door de provincies worden genoemd. Crafiek 16: Aantallen door de provincies In de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting genoemde risico's
10
Dr
Fr
Gld
Gr
N-B
12005
N-H
Ov
Utr
Zld
12006
Tabel it; De meest voorkomende risico's, door de provincies bij de begroting 2006 genoemd
in begroting 2006 genoemde risico's gewaarborgde geldleningen / garanties subsidieverlening (ook grote projecten) schadeclaims van derden (WA / AWB) nazorg stortplaatsen risico's milieuwetgeving jeugdhulpverlening / jeugdzorg opcenten motorrijtuigenbelasting wegreconstructies (kabels en leidingen) rentefluctuaties kapitaalmarkt onderhoud, sanering wegenbeheer btw-compensatiefonds bodemverontreiniging uitkering provinciefonds consessies openbaar vervoer "ruimte voor ruimte11 Europese gelden (structuurfondsen)
aantal (ontwikkeling provincies Lo-v- 2005) 10 (10) 8 (11) 7 (9) 7 (8) 7 (4) 7 (4) 6 (5) 5 (4) 4 (4) 4 (4) 4 (6) 4 (6) 4 (4) 4 (-) 4 (-) 4 (-)
Z-H
Financiele risico's
Uit tabel n blijkt dat veel aangeduide risico's op financieel terrein liggen. Het meest (door tien provincies) worden de gewaarborgde geldleningen/garanties als risico genoemd. Alle provincies verschaffen bij hun jaarrekening een overzicht van verstrekte garanties tot betaling van rente en aflossing van door derden aangegane geldleningen. De provincies stonden per ultimo 2004 gezamenlijk nog voor ruim € 641 miljoen garant (dit is ongeveer 11,4% van de totale omvang van de provinciale rekeningen). Dit betreft voor een belangrijk deel voor door instellingen op het terrein van de (geestelijke) volksgezondheid opgenomen geldleningen. Tevens staan de provincies gezamenlijk garant voor geldleningen aangegaan door de Stichting Nationaal Groenfonds. Door enkele provincies zijn echter ook garanties afgegeven ten behoeve van bijvoorbeeld bij derden optredende exploitatietekorten en door ontwikkelingsmaatschappijen te verstrekken geldleningen. In grafiek 17 wordt (de ontwikkeling van) de nominale omvang van de door de provincies afgegeven garanties voor door derden opgenomen geldleningen weergegeven per ultimo 2004, 2005 en 2006 (op basis van gegevens uit de begroting voor de betreffende jaren). Uit deze grafiek blijkt dat bij negen provincies zich (in 2006 ten opzichte van 2005) een afname van de garanties voordoet. Bij de provincie Noord-Brabant is een stijging zichtbaar, die veroorzaakt wordt door garantstellingen voor te betalen sloopvergoedingen ingevolge de Regeling Beeindiging Veehouderijtakken. Voor de gezamenlijke provincies geldt dat het totaal van de afgegeven garanties geleidelijk afneemt van € 569 miljoen (in 2004), via € 486 miljoen in 2005, naar ruim € 443 miljoen in 2006. Crafiek ij: Verstrekte garanties per ultimo dienstjaar (op begrotingsbasis) (bedragen x € i mln)
140,0
120,0
100,0
80,0
60,0
40,0
20,0-
Dr
Fr
Gid
Gr
12004
N-B
12005
N-H
Ov
Utr
Zld
Z-H
D2006
Naast de afgegeven garanties worden als financiele risico's onder meer nog genoemd: de provinciefondsuitkering, het BTW-compensatiefonds, de ontwikkelingen van het eigen belastinggebied (ten aanzien van omvang en gewichtsklasse motorrijtuigen) en de rentefluctuaties op de kapitaalmarkt. Op zich is het verwonderlijk dat het eigen belastinggebied als risicofactor wordt gezien. Volgens de toelichtingen in de desbetreffende provinciale
43
begrotingen komt dit door onduidelijkheid over (de volledigheid van) de informatie van het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting. Risico's op eigendommen
Naast risico's wat betreft onderhoud, renovatie en nieuwbouw van gebouwen, worden ook risico's onderkend op het terrein van aanleg, beheer en onderhoud van provinciale wegen (en waterwegen), alsmede noodzakelijke wegreconstructies ten behoeve van kabels en leidingen. Risico's inzake de bedrijfsvoering
Ook genoemd worden risico's inzake de bedrijfsvoering, waarbij het dan onder meer gaat om risico's bij de interne (administratieve) organisatie, waaronder bijvoorbeeld computeruitval. Verder wordt genoemd de tegemoetkoming in gedecentraliseerde taken. Andere genoemde aspecten zijn: grondbedrijf en pps-constructies (publiek private samenwerking). Risico's van bestuursbeslissingen
Een risico dat veel wordt genoemd is de schadeclaim door derden gebaseerd op de WA/AWB. Ook wordt vaak gewezen op de claims voor vergoeding aan nutsbedrijven van kosten voor het verleggen van kabels en leidingen bij de uitvoering van natte en droge waterstaatswerken. In toenemende mate zijn ook (bestuurlijk gecalculeerde) risico's verbonden aan de intensivering van het handhavingbeleid (kosten voortvloeiend uit bestuursdwang, welke niet op overtreders kunnen worden verhaald). Overige risico's
In deze categoric worden onder andere genoemd de risico's betreffende milieuwetgeving (bodemsanering en nazorg stortplaatsen) en jeugdhulpverlening/jeugdzorg. Ook wordt gewezen op mogelijke risico's verbonden aan de deelname aan samenwerkingsverbanden.
7.4
Aandelen in energiebedrijven In paragraaf 7.2, waarin aandacht is besteed aan de risico's, is niet het aspect van zogenoemde "positieve risico's" aan de orde gekomen. Als een "positief risico" kan bij provincies de waarde van hun aandelen in energiebedrijven worden gezien. De provincies nemen vanuit de behartiging van hun publieke taak deel in privaatrechtelijke rechtsvormen, zoals NV, BV's, stichtingen en dergelijke. Het betreft hier onder andere belangen in voornamelijk energiebedrijven, waterbedrijven, afvalverwerkingsbedrijven, openbaar vervoerbedrijven, bankinstellingen (Bank Nederlandse Gemeenten en Nederlandse Waterschapsbank) en ontwikkelingsmaatschappijen. De deelname in ontwikkelingsmaatschappijen betreft over het algemeen kapitaaIverschaffing of garantieverlening ten behoeve van bedrijven met een innoverend karakter. In tabel 12 is een overzicht opgenomen van het aandelenbezit in energiebedrijven, gebaseerd op de balansgegevens bij de provinciale rekeningen voor het jaar 2004.
44
Tabel 12: (Boekwaarde van de) aandelen van provincies in energiebedrijven (bedragen x € 1000)
provincie
boekwaarde aandelen energiebedrijven*
met aandelen: Drenthe Fryslan Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Overijssel Zeeland aandelen geheel of gedeeltelijk afgestoten: Noord-Holland Utrecht Zuid-Holland nauwelijks aandelen: Flevoland totaal
geraamde (netto) dividenduitkeringen**
633 2.171 64.224 1.722 10.004 pm (afgeschreven) 3.628 568
2.802 7.941 50.407 64 24.140 23.007 21.431 18.672
61.962 pm nihil
7.940 0 0
234
0 156.404
*) op basis van balans 2004
145.146
**) op basis van begroting 2006
Uit deze tabel blijkt dat de boekwaarde van de deelnemingen in energiebedrijven van alle provincies tezamen per ultimo 2004 ongeveer € 145 mln bedraagt. De marktwaarde van die aandelen is vermoedelijk hoger dan de gepresenteerde boekwaarde. Bij de enkele jaren geleden doorgevoerde verkopen van de aandelen UNA (Noord-Holland en Utrecht) en de aandelen EZH (Zuid-Holland), bleken de opbrengsten hoger te zijn dan de boekwaarde. Over de opbrengst van eventuele toekomstige verkopen (indien uitdrukkelijk besloten wordt de deelnemingen af te stoten) is echter geen uitspraak te doen, omdat dit afhankelijk is van de mate van verhandelbaarheid en de situatie op het moment van verkoop. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de provincies gezamenlijk mogelijk over een bepaalde "stille reserve" beschikken, waarvan de omvang echter niet is aan te geven. Hierbij moet opgemerkt worden dat er tussen de provincies aanmerkelijke verschillen in aandelenbezit bestaan. Naast provincies die nog beschikken over aandelen in energiebedrijven (Gelderland, Noord-Brabant, Friesland, Overijssel, Limburg, en in beperktere mate Groningen, Drenthe en Zeeland), is er een aantal provincies dat het aandelenbezit in de energiesector al geheel of gedeeltelijk heeft afgestoten (Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Holland) of nauwelijks aandelen bezit (Flevoland).
7.5
Weerstandsvermogen Om het weerstandsvermogen te kunnen bepalen moet de Weerstandscapaciteit gerelateerd worden aan de risico's van de provincies. Die relatie moet door de provincies gelegd worden in de paragraaf weerstandsvermogen. Vanaf de begroting voor het jaar 2005 gaan de provincies in toenemende mate over tot het in kwantitatieve grootheden afzetten van de Weerstandscapaciteit tegen de gesignaleerde risico's. Bij de begroting voor 2006 hebben alle provincies kwantitatieve gegevens over hun risico's vermeld, waarbij zich echter grote verschillen in de mate van gedetailleerd voordoen (varierend van kwantitatieve aanduidingen over vrijwel alle
45
genoemde risico's tot gegevens over slechts een a twee risico's; soms is alleen een totaalbedrag vermeld). Als gekeken wordt naar de mate waarin de provincies zelf conclusies trekken over hun Weerstandscapaciteit in relatie tot hun risico's, blijkt dat acht provincies zich (soms impliciet of in algemene en globale termen) uitspreken over de toereikendheid van hun weerstandsvermogen. Deze provincies achten hun weerstandsvermogen voldoende. Twee provincies suggereren vaag een toereikende omvang en twee provincies doen nog geen uitspraak.
7.6
Conclusie Landelijk gezien blijkt in 2004 ten opzichte van 2003 zowel de incidentele als de structurele Weerstandscapaciteit te zijn afgenomen. De daling bij de incidentele Weerstandscapaciteit (met bijna 35% van ruim € 2,2 miljard naar bijna € 1,5 miljard) komt vooral door een afname van het vrij besteedbare deel van bestemmingsreserves. Bij de structurele Weerstandscapaciteit wordt de afname (met bijna 4% van ruim € 546 mln tot ruim € 524 mln) vooral verklaard door een daling van het gemiddelde structurele rekeningsaldo. Gerelateerd aan de omvang van de rekening is er bij de incidentele Weerstandscapaciteit bij negen provincies en bij de structurele Weerstandscapaciteit bij acht provincies een dalende tendens te zien. De Weerstandscapaciteit voor de gezamenlijke provincies komt in 2004 uit op incidenteel 26% en structureel ruim 9% van de begrotingsomvang (in 2003 waren die percentages nog respectievelijk 43% en bijna Bij de begroting voor 2006 hebben alle provincies kwantitatieve gegevens over hun risico's vermeld, overigens varierend van aanduidingen over vrijwel alle risico's tot over slechts een of twee risico's; soms zijn alleen totaalbedragen opgenomen. Ten aanzien van de mate waarin de provincies zelf conclusies trekken over hun Weerstandscapaciteit in relatie tot de risico's, spreken acht provincies zich (soms impliciet of in algemene en globale termen) uit over de relatie tussen de Weerstandscapaciteit en de risico's. Deze provincies achten hun weerstandsvermogen voldoende toereikend. Op grond van hun aandelenbezit in energiebedrijven beschikken de provincies mogelijk over een "stille reserve", waarvan de preciese omvang echter niet is aan te geven.
Bijlage i Enkele fysieke gegevens en begrotingsgegevens 2006
provincie
aantal inwoners
hectaren land
omvang begroting (x€1000)
Drenthe Flevoland Fryslan Gelderland Groningen Limburg Noord-Brabant Noord Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland totaal
483.369
264.198
365.859 642.977 1.972.010 575.072 1.136.695 2.411.359 2.599.103 1.109.432 1.171.291 379.978 3.456.381 16.303.526
141.930 334.926 497.506 233.598 215.305 491.929 267.036 332.673 138.616 178.812 281.810 3.378.339
179.640 155.089 299.969 598.477 247.383 383.267 648.133 554.828 368.319 395.023 209.335 664.516 4.703.979
uitkering provinciefonds (x€1000)
opbrengst motorrijtuigenbelasting (x€1000)
61.151 45.423 87.146 137.279 73.346 74.556 104.142 110.040 94.738 53.721 65.011 140.671 1.047.224
35.781 34.500 38.969 152.706 38.044 80.397 177.271 121.700 77.028 89.064 26.100 221.705 1.093.265
In deze tabel zijn fysieke gegevens over aantallen inwoners en oppervlaktegrootte (hectaren land) opgenomen. Deze fysieke gegevens zijn relevant voor de toedeling van de algemene middelen uit het provinciefonds. Daarnaast behoren tevens de kenmerken "hectaren water", "hectaren groen", "kilometers weglengte" en "energiecapaciteit/warmte-krachtkoppeling" tot de verdeelmaatstaven van de algemene uitkering van het provinciefonds (zie onder andere de oktobercirculaire 2005 provinciefonds van 24 oktober 2005, kenmerk FO2OO5-2i88o8). Voor de uitkering provinciefonds zijn de ramingen uit de provinciale begrotingen opgenomen. Er kan derhalve een afwijking bestaan tussen de door de provincies op dat moment geraamde bedragen en de betreffende bedragen zoals deze zijn opgenomen in de oktobercirculaire 2005 provinciefonds. Het bedrag dat onder opbrengst motorrijtuigenbelasting is weergegeven, betreft de in de provinciale begrotingen opgenomen raming van de inkomsten uit de door de provincies geheven opcenten op de motorrijtuigenbelasting. Bij de raming is rekening gehouden met de aanpassingen van de aantallen opcenten die de provincies per i april van het begrotingsjaar 2006 in rekening brengen. Sinds 1997 is het maximale aantal door de provincies te heffen opcenten gebaseerd op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting 1995. Jaarlijks wordt het maximum aantal te heffen provinciale opcenten aangepast, ingevolge artikel 222, 46 lid, van de Provinciewet. Per i april 2006 is het maximum vastgesteld op 102,4 opcenten. De stijging ten opzichte van het maximum aantal te heffen opcenten per i april 2005 bedraagt 3,4 opcenten. Deze stijging is gebaseerd op het vierjaarlijks voortschrijdend gemiddelde van de gerealiseerde nominale ontwikkeling van het nationaal inkomen. (Zie ook paragraaf 4.3 van dit rapport.)
47
48
Bijlage 2 (Netto)lasten en baten per hoofdfunctie per provincie op basis van begroting 2006 (bedragen x € i miljoen)
Dr
\ provincies
Fl
Fr
Old
Gr
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 1. Algemeen bestuur 8,6 92 15,4 21,6 0,0 0,0 1,0 2,1 8,6 92 14,3 19,5
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 2. Openbare orde en veiligheid 0,8 0,6 0,6 12 0,0 0,0 0,1 0,0 03 0,6 0/4 12
lasten baten nettolasten
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 3. Verkeer en vervoer 54,8 59,7 91,3 139,7 28,0
36,2
50,1
26,8
23,5
41^
57,7 82,0
hoofdfunctie 4. Waterhuishouding 3,1 2,9 8,0 32,0 0,8 0,5 1,3 2,7 2^ 2,5 6,7 29,3
15,4
1,3
H1
0,9 0,0
03
L
N-B
N-H
18,7
16,3
Ov
24,7
Utr
162 0,0 162
0,4 183
3,7 1,5 23
1,1 0,0 1,1
0,3 0,0
1,8 0,0
0,9 0,0
03
13
03
1,6 14,6
0,3 24,4
21,0
0,3 20,7
Zld
Z-H
totaal |
10,4
29,5
0,1 103
1,3 282
206,9 8,4 198,5
1,8 0,1 1,6
2,3 0,0 23
15,9
1,7
142
91,7
89,8
156,0
176,2
82,1
132,6
52,5 37,4
51,6
702
26,3
73,7
67,0 28,7
206,1
57,0
553
583
383
1244
1.347,0 613,7 7333
20,7
72 1,3 5,9
5,0 1,1 33
27,5
144,6
3,5 243
121,3
34J
6,5 1,3 52
104,4
32 1,3
25,4
13
19,5
5,9
1063
3,1 2,1 0,9
1,4 19,3
81,7
23,3
hoofdfunctie 5. Milieubeheer lasten baten nettolasten
18,7
7,0 11,6
10,8
18,4
2,4 8,4
3,7 146
40,3
202
32,4
5,9
26,7
143
25,9
392
5,9 0,1 5,7
10,5
272
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 6. Recreatie en natuur 13,6 1,9 12,0 6,4 1,4 02 1,1 0,0 122 1,7 11,0 6,4
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 7. Economische en agrarische zaken 10,4 8,7 9,1 37,3 44,3 2,7 32 0,8 18,6 65,3 7,7 5,5 8,3 18,7 -21,0
6,5
63,3 24,1
13,6
1,5 9,0
29,8
0,1 29,7
02
13,6
56,6
379,6 133,8 245,7
14,7
16,5
10,6
39,9
188,7
1,7 133
02 162
62,6
39,6
17,0
24,6
34
29,5
0,5
27,0
29,0
59,3
16,5
37,6 21,7
153
192 2,9 163
20,4
16,5
27,5
9,8 0,1 9,7
1252 69,9
93,4 57,4
55,3
27,5
0,0
35,1
17,0
3,4
42 6,5
12,0 24,8
79,3 22,7
10,0
21,1
30,0
167,6
27,4
3272 189,2
0,7
-123
26,6
1383
110,9
55,4
163,7
70,6
23,5
36,1
403
31,9
92,6 71,1
1.300,0 756,3 543,7
18,9
19,4
12,7
36,5
hoofdfunctie 8. Welzijn lasten baten nettolasten
52,4 25,4
46,7 28,0
74,3 30,3
1562 90,9
27,0
18,7
44,0
65,3
56,8 31,1 25,7
143,8 107,8 36,0
2212
128,8 92^
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 9. Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting 19,4 9,5 2,6 10,0 13,5 14,3 4,7 2,6 0,3 0,8 0,5 92 9,6 6^ 23 92 13,0 102
lasten baten nettolasten
hoofdfunctie 9,4 111,2 -101,8
139,9 373,5 -233,6
9,9 221,6 -211,7
17,5
52,4
235,9 -178,2
116,1 -98,6
433,1 -380,7
597,3 2.8822 -2284,9
lasten baten
totaal alle hoofdfuncties (is begrotingsomvang op basis van begroting 2005) 247,4 179,6 155,1 300,0 598,5 383,3 648,1 554,8 179,6 155,1 300,0 598,5 247,4 383,3 648,1 554,8
368,3 368,3
395,0 395,0
209,3 209,3
664,5 664,5
4.704,0 4.704,0
0,0 12,5
10. Financiering en algemene dekkingsmiddelen 11,6 32,7 143,1 34,3 25,3 63,5 143,4 202,9 399,5 86,6 192,9 365,7 -168,6 -118,0 -335,9 -75,1 -1602 -222,5
ter vergelijking: begrotingsomvang op basis van begroting 163,4 1372 253,2 598,4 begrotingsomvang op basis van begroting 157,7 116,6 252,6 586,4
49
12,5
2005 240,0 2004 223,7
20,0
7,5
0,0 18,9
9,9 9,5
57,7
7,4 53
18,9 17,6
196,7 742 122,5
343,6
597,4
543,2
3072
324,3
175,6
678,0
4.361,5
318,5
668,8
543,3
379,0
251,0
1792
624,1
4.301,0
Colofon
Het rapport is eveneens opgenomen op de internetsite van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: www.minbzk.nl/iflo, onder publicaties. Voor meer informatie over of uw reactie op dit rapport kunt u contact opnemen met: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Inspectie Financien Lokale en provinciale Overheden Postbus 20011 2500 EA 's-Gravenhage contactpersoon: D.D.J.M. van der Heijden
(070 426 8534)
e-mail:
[email protected]
••-^'1 ..ir! Jl. i[~ir™ir
"' 'n irii ir T'J nni '-
..-
!
;i