Zwarte bladzijden met gouden randjes drie korte verhalen By Anaïd Haen Cover: Anaïd Haen Published by e-Publikant at Smashwords Copyright 2013 Anaïd Haen Smashwords Edition, License Notes This ebook is licensed for your personal enjoyment only. This ebook may not be re-sold or given away to other people. If you would like to share this book with another person, please purchase an additional copy for each recipient. If you’re reading this book and did not purchase it, or it was not purchased for your use only, then please return to Smashwords.com and purchase your own copy. Thank you for respecting the hard work of these authors. Smashwords Editie, Licentie Dit e-book is uitsluitend voor uw persoonlijke plezier. Dit e-book mag niet worden doorverkocht of doorgegeven aan iemand anders. Als u dit boek wilt delen met iemand anders, koop dan alstublieft een extra exemplaar voor elke ontvanger. Als u dit boek leest en u hebt het niet gekocht, of het was niet gekocht voor uitsluitend uw gebruik, ga dan alstublieft naar Smashwords.com en schaf uw eigen exemplaar aan. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteurs.
Gouden jongen
‘De juf noemt me Jood.’ Ik zak op een knie, sla de sjaal om zijn nek en knoop hem dicht. De tegels van de donkere gang voelen koud aan mijn scheenbeen. Grijze wol, het is zijn kleur niet. Ik vond de trui op zolder, haalde hem uit en trok de wol door de stoomgaten zodat er weer mee te breien was. ‘De juf heeft gelijk, dat weet je toch?’ zeg ik glimlachend. ‘Nee. De juf bedoelt het als scheldnaam.’ Hij zet zelf zijn muts op zijn blonde haar. ‘Ze nóemt me Jood, nooit Aaron.’ Ik wrijf met mijn duim de traan van zijn wang. ‘Ze bedoelt het vast goed. Zo’n gouden knul! Het is haar manier van aandacht geven.’ Ik hijs zijn linker kniekous op tot onder zijn knie. De rek is eruit. Met moeite sjor ik de pijp van zijn broek wat naar beneden. Die is echt te kort, ik moet … ‘Aandacht? Zoals op toneel?’ In zijn donkerbruine ogen zie ik vertwijfeling. Dan breekt er een lach door. Hij buigt zich naar me over. ‘Dan zal ik vandaag buigen, goed?’
‘Dat is een goed idee.’ Ik geef hem zijn tas met brood, verpakt in bruin papier. Mijn kaken zitten vast. Het allerliefst sloeg ik de juf kort en klein. Trok één voor één haar haren uit. Ramde haar tanden in haar keel zodat ze stikte. Ik geef hem een kus. ‘Veel plezier op school.’ ‘Vandaag moest ik door de klas lopen. Ze wees naar me en lachte. De kinderen lachten ook.’ ‘Deed je dan iets grappigs?’ Ik schep hem nog een aardappel op. De kool stinkt, maar ik heb niets anders. Hij haalt zijn schouders op. ‘Kennelijk is Jood zijn erg grappig.’ Hij buigt zich over zijn bord en prikt in de aardappel. Die valt uit elkaar, zo kruimig is hij. ‘Mag ik jus?’ Ik schep wat afgietwater van de aardappelen op zijn bord. ‘Kijk! Hij zuigt het op!’ Ik staar naar zijn bord en zie het water verdwijnen in de stukjes aardappel. ‘Morgen ga ik de sterren ophalen.’ Hij kijkt niet eens op. Met zijn kin op zijn handen volgt hij het water, dat langzaam in de aardappel dringt. Dan pakt hij zijn vork en stampt de aardappel door de jus. Zijn haren zijn zo kort dat ik zijn schedel zie glimmen in het licht van de haard.
Het kost me uren om de sterren netjes op te naaien. Ik ben naaister, mijn vakmanschap moet overal uit blijken. ‘Jood’. Het woord doet me pijn. Omdat híj er pijn door heeft, niet om wat we zijn.
Hij wrijft met zijn hand over de ster en fronst. ‘Jood,’ hoor ik hem fluisteren. ‘Je mag niet meer zonder ster de deur uit, lieverd.’ ‘Dat weet ik, mama.’ Hij kijkt op, een brede grijns op zijn gezicht. ‘Heb je het gezien?’ ‘Wat, schat?’ ‘Hij is van goud.’
Geen prikdraad
Alles aan oma prikte. Haar bovenlip, haar kin. En hoe hard ik ook mijn best deed om weg te draaien, ze plantte steevast haar zoenen op mijn mondhoek.
Haar breisels prikten ook. ‘Stop maar in de vriezer, dan gaat het wel over,’ was haar advies. Maar wat mama ook deed, ik kreeg al binnen een paar minuten zwaar de kriebels van de truien, sjaals, mutsen en wanten die oma in hoog tempo afleverde. Zelfs de sokken prikten, vooral op mijn wreef en aan de buitenkant van mijn kleine teen. ‘Je moet het aan, Hannah. Oma heeft haar best erop gedaan.’ ‘Het prikt!’ ‘Dat is maar even, het moet gewoon wennen. Trek anders iets eronder aan.’ Maar zelfs met een katoenen coltrui als buffer kreeg ik vlekken in mijn nek. ‘Niet aan de hals trekken, dan gaat hij lubberen!’ verbood mama mij de enige manier om het dragen van de truien dragelijk te maken. ‘Zonde van oma’s werk!’ ‘Hij prikt! En die kleur is vreselijk!’ De tranen sprongen me in de ogen. ‘Strontgeel!’ ‘Stel je niet aan!’ Oma kwam bij ons inwonen toen ze haar plas niet meer kon ophouden. ‘Ik word oud,’ zei ze, al schommelend in haar schommelstoel. Dat was geen reden om te stoppen met breien. Uit haar breimandje kronkelde een glimmende draad waarvan ik al wist dat hij prikte zonder hem aan te raken. ‘Wat breit u, oma?’ Ze glimlachte. ‘Een kabeltrui. Met een hoge kraag. Zodat je er warmpjes bijzit.’ ‘Misschien voor papa? Die heeft het vaak koud.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Alles is voor jou, schat. Echt alles.’
Mama betrapte me toen ik de vuilniszak de trap afzeulde en stuurde me met een strakke wijsvinger terug naar boven. ‘Maar ze zijn te klein!’ probeerde ik nog. Onverbiddelijk bleef de vinger wijzen. ‘Geef maar hier, Hannah,’ riep oma vanuit de woonkamer. Stokoud en incontinent, bij vlagen verward, maar haar gehoor werkte prima. Ze haalde alle te kleine truien uit en breide er een lappendeken van. ‘Hergebruik, spaarzaam en lekker warm, voor op je bed.’ Mama kirde van blijdschap, vond dat ik oma een dikke pakkerd moest geven en gaf oma mijn donzen dekbed, dat al na twee nachten doorweekt was. De deken was loodzwaar en prikte door het laken heen. Ik lag eronder te huilen.
Ik miste dat malle oude mens in haar schommelstoel, het getik van haar breipennen, zelfs haar urinegeur. Maar bovenal was ik opgelucht. Nooit meer hoefde ik dat geprik te verduren. ‘Wil je iets in haar kist stoppen?’ Mama had rode ogen. ‘Ja!’ Oma kreeg alles mee. De deken als laatst. De kist ging net dicht.
Ik mocht de urn dragen naar het veldje. Hij was zwaarder dan ik had verwacht, veel zwaarder. ‘Strooi maar,’ zei mama. ‘Ga niet tegen de wind in staan,’ zei papa. Ik keerde de urn om en voelde iets zwaars eruit glijden terwijl het stof op de wind danste en op het veldje neersloeg. We staarden naar de klomp goud aan onze voeten.
Vaderskind
Mijn buik doet zo’n pijn. Hij werd eerst dikker en nu lijkt het of er een band omheen spant die af en toe zo dun wordt als de kaassnaar waarmee boerin Harmsen stukken van de grote ronde kazen afsnijdt. De band trekt van onder in mijn buik door me heen, tot in mijn rug. Ik kan niet zitten, niet liggen, ik moet lopen, met mijn handen eronder. Mama kwam kijken. Ze beet op haar lip, wilde iets zeggen, maar toen riep vader, dus ze ging weg. Sinds oma dood is, gaat mama altijd meteen als vader roept. Vader is druk. Hij is op de dag in de kerk en ‘s nachts in mij, ik zie hem nooit slapen of rusten.
Eerst bloedde ik, mama zei dat het geen kwaad kon. Ze gaf me lappen, voor tussen mijn benen. Mijn buik deed net zo’n pijn als nu, maar dan minder sterk.
Het komt en gaat. Het lijken net golven. Tussendoor is mijn buik heel stil, terwijl ik al wekenlang beweging erin voel. Zou het bloeden terugkomen? Ik moet naar het gemak, maar mijn deur zit weer op slot. Ik roep mama, maar moet ermee stoppen als ik vreselijk moet drukken.
Het zakt. Maar ik moet naar buiten, naar het gemak. Ik kan mijn kamertje toch niet bevuilen? Mama zegt altijd dat ik schoon moet zijn. En stil. Vanwege vader. Ze kan soms heel boos kijken, net zo boos als hij. Haar ogen zijn net zo ijsblauw als die van hem en haar mond krult precies zo naar beneden als de zijne. Weer komt de pijn. Ik moet naar buiten, moet weg. Ik loop door mijn kamer, de planken kraken onder mijn voeten. Houd mijn ene hand in mijn rug en wrijf met de andere over mijn keiharde buik. Mag hier niet drukken, moet.
De laatste tijd moest ik op mijn zij. Dan hoorde ik hem achter me hijgen en voelde ik hem frummelen tot hij in me zat. Ik vind op mijn zij beter dan op me, dan krijg ik bijna geen lucht.
Ik kan het niet meer ophouden. Moet drukken, heel hard. Ik trek mijn onderbroek uit en mijn rokken omhoog. Klem me vast aan het raamkozijn en zie tussen de kieren van de planken dat het licht is. De klokken luiden de mis. Vader loopt over het pad naar de kerk. Zijn soutane wappert. Ik druk, maar het enige wat komt is plas. De grond is nat, ik moet nu zo hard drukken dat ik op mijn hurken zak. Dan komt het. Het doet pijn, heel even, maar dan glibbert het warm en nat uit me.
Ik zit op de grond, met mijn rug tegen het bed. Mijn benen opgetrokken. Mijn rokken om het kindje heen, het is een meisje. Ze huilde net heel even, nu slaapt ze. Ze heeft zijn mond, zullen haar oogjes ook ijsblauw zijn? De zon piept door de kieren heen en kleurt haar haartjes goud. Mijn kindje.