25
Zorgen in een netwerk Anita Peters en Wilco Kruijswijk
2.1 Sociale netwerken en zorgnetwerken – 27 2.1.1 Onderscheid en overlap – 27 2.1.2 Functies van netwerken – 27 2.1.3 Framing en feeling rules – 28
2.2 De structuur van netwerken – 29 2.2.1 Omvang – 29 2.2.2 Samenstelling – 30 2.2.3 Dichtheid – 30 2.2.4 Stabiliteit – 31 2.2.5 Complexiteit – 31 2.2.6 Bereikbaarheid – 32
2.3 De zorgvrager, je cliënt – 33 2.3.1 Zelfzorg – 33 2.3.2 Zorg- en ondersteuningsvraag – 33 2.3.3 Feeling en framing rules van de cliënt – 33 2.3.4 Positie in het zorgnetwerk – 34
2.4 Familie en mantelzorgers – 34 2.4.1 Verschillende betekenissen – 34 2.4.2 Familiescript – 35 2.4.3 Loyaliteit en verplichting – 36 2.4.4 Bewegingsruimte – 36 2.4.5 Families veranderen – 36 2.4.6 Kinderen zorgen voor ouders – 37 2.4.7 Kiezen zonder vrije keuze – 37
2.5 Vrijwilligers in zorg en hulpverlening – 38 2.5.1 Ontstaan van het contact – 38 2.5.2 Vrijwilligers in buurthulp – 38 2.5.3 Vrijwilligers in het zorgnetwerk – 39 2.5.4 Vrijwilligersklem – 39
W. Kruijswijk et al., Mantelzorgers en vrijwilligers in beeld, DOI 10.1007/978-90-313-9227-8_2, © 2013 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
2
2.6 De professional – 40 2.6.1 Soorten zorgnetwerken – 40 2.6.2 Zicht op het gehele netwerk – 40 2.6.3 Waardering – 41 2.6.4 Coördinatie en inbedding – 41
2.7 Samenvatting – 41 Bronnen – 42
2.1 • Sociale netwerken en zorgnetwerken
27
Iedereen maakt deel uit van een sociaal netwerk. Je cliënten dus ook. Zij hebben familie, vrienden, buren en collega’s. Zodra ze een hulpvraag hebben, kun je deel uit gaan maken van het zorgnetwerk om hen heen. Het zorgnetwerk bestaat uit dat deel van het sociale netwerk dat zich inzet voor zorg en ondersteuning, aangevuld met vrijwilligers en professionals. In dit netwerk werk je samen om hulp of zorg te organiseren. In dit hoofdstuk introduceren we het begrip zorgnetwerk. We gaan in op de context en de sociale dynamiek van een zorgnetwerk. Aan de orde komen de draaglast en draagkracht van netwerken en de verschillende rollen van de deelnemers. Al deze aspecten vormen aandachtspunten bij de samenwerking met een zorgnetwerk. 2.1 Sociale netwerken en zorgnetwerken
Zoals we zagen in het vorige hoofdstuk is het uitgangspunt van de participatiesamenleving dat oplossingen voor zorg- en ondersteuningsvragen allereerst in het sociale netwerk van mensen moeten worden gezocht. Wat bedoelen we met het sociale netwerk? Wie maken er deel van uit? Kun je iedereen vragen om hulp te bieden? En hoe ontstaat een goed functionerende zorgnetwerk? 2.1.1 Onderscheid en overlap
In alle netwerken gaat het om de mensen en om hun onderlinge betrekkingen. Een sociaal netwerk bestaat uit ‘alle mensen en groeperingen – te concretiseren in personen – met wie iemand rechtstreekse en min of meer duurzame banden heeft voor de vervulling van zijn dagelijkse levensbehoeften ’1, p. 79. Grofweg kent een sociaal netwerk drie soorten betrekkingen: verwantschap, vriendschappelijke betrekkingen en maatschappelijke diensten.1 In een zorgnetwerk speelt een zorgvraag en de leden bieden daadwerkelijk zorg en ondersteuning. Een zorgnetwerk kan bestaan uit leden van het sociale netwerk, meestal mensen die dicht bij de zorgvrager staan, eventueel aangevuld met andere informele zorgers, zoals vrijwilligers of buurtgenoten, en betaalde professionals, mocht hun inzet nodig zijn. In een zorgnetwerk spelen mantelzorgers en vrijwilligers dus een belangrijke rol. Ook op zorgnetwerken zou je de driedeling van Baars van verwantschap, vrienden en maatschappelijke diensten kunnen toepassen. Mantelzorgers vallen dan onder de familie- en vriendenkring, en vrijwilligers en professionals vallen onder maatschappelijke diensten. De cliënt zelf maakt ook deel uit van het zorgnetwerk. Tenslotte zorgt hij of zij in de meeste gevallen ook voor zichzelf en voor leden van zijn of haar netwerk. Zoals te zien is in . figuur 2.1, overlappen sociale netwerken en zorgnetwerken elkaar: mensen uit de directe omgeving die ook een rol spelen in de zorg en ondersteuning. Ook is er uitbreiding mogelijk met mensen die wellicht eens wat willen doen, het potentiële zorgnetwerk. Voor de opbouw van een zorgnetwerk is het sociale netwerk dus van belang. 2.1.2 Functies van netwerken
Een sociaal netwerk heeft verschillende functies.2 Ten eerste beantwoordt een netwerk aan de menselijke behoefte aan affectie en aansluiting. Sociale contacten zijn van betekenis voor erkenning en waardering in iemands leven, en voor het ervaren van gedeelde interesses, waarden
2
28
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
zorgnetwerk formele zorg
2
informele zorg
potentieel zorgnetwerk
mantelzorgers professionals cliënt vrijwilligers sociaal netwerk
potentieel sociaal netwerk
. Figuur 2.1 De relatie tussen het zorg- en sociale netwerk
en achtergronden. Ook bieden sociale contacten stabiliteit en zijn ze van belang voor eventuele hulp bij praktische zaken. In je sociale netwerk zitten niet alleen mensen die je zelf uitkiest, het zijn ook mensen die vanuit gewoonte een band onderhouden en zo voldoen aan je behoefte aan vertrouwdheid en herinneringen. Sociale netwerken zijn bovendien van betekenis voor materiële en instrumentele middelen. Je vraagt iemand eens een spijker in de muur te slaan, of de planten water te geven als je op vakantie bent. Of misschien leen je geld van je ouders, als je tijdelijk krap zit. Ook wat betreft deze functies overlappen sociale netwerken en zorgnetwerken elkaar, alleen de intensiteit en de invulling verschillen. Bij zorg en ondersteuning gaat het namelijk niet om eenmalig de planten water geven, maar misschien om iedere dag boodschappen doen. Het is niet meer die ene spijker in de muur, maar het hele tuinonderhoud. Bovendien kan het zijn dat het contact niet meer wederzijds is, wanneer zorgvragers niet (langer) in staat zijn affectie te uiten – denk aan dementie of een psychiatrische ziekte. Afhankelijk van de problematiek komen erkenning en waardering op andere manieren tot uitdrukking in zorgnetwerken dan in sociale netwerken. Welke functies heeft het netwerk? 55 Affectie: de behoefte om geliefd te zijn en om als persoon gewaardeerd en vertrouwd te worden; de behoefte aan emotionele ondersteuning. 55 Aansluiting: de behoefte om erbij te horen en veilig te zijn en om aansluiting en steun te vinden op basis van interesses, waarden en achtergronden. 55 Stabiliteit en voorkeur: de behoefte aan banden die stand houden, evenwichtig verdeeld tussen mensen met wie de band op basis van uitdrukkelijke voorkeur bestaat en mensen met wie de band min of meer gewoontegetrouw intact blijft. 55 Middelen: de behoefte aan materiële en instrumentele middelen, variërend van huisvesting en voeding tot informatie en praktische hulp. Bron: Baars (1997).2
2.1.3
Framing en feeling rules
Hoe mensen zich tot elkaar verhouden in sociale relaties, en zeker in zorgsituaties, wordt mede beïnvloed door zogenaamde framing en feeling rules.13 Framing rules vormen het referentiekader waarmee mensen betekenis geven aan de zorg die ze verlenen.
2.2 • De structuur van netwerken
29
Er zijn drie typen regels: morele, historische en pragmatische regels. Morele regels hebben betrekking op wat je als plicht ziet, historische regels gaan over je eigen voorgeschiedenis, en pragmatische regels over de inschatting wat er beschikbaar is aan zorg en ondersteuning. Op basis van haar eigen morele regels vindt een moeder het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat haar meervoudig gehandicapte zoon thuis blijft wonen. En pragmatisch gezien maakt een jonge vrouw iedere week de kamer van haar bejaarde vader schoon sinds er bezuinigd is op de schoonmaak in het zorgcentrum. Feeling rules betreffen de manieren waarop mensen denken over zorg. Deze zijn medebepalend voor de wijze waarop zij zorg organiseren en ervaren. Feeling rules bestaan niet alleen uit gedachten – wat mensen vinden en welke eisen ze stellen – maar ook uit gevoelens: in dit geval wat ‘zorg’ bij hen oproept. Schuldgevoel, boosheid, dankbaarheid en voldoening bijvoorbeeld komen voort uit de combinatie van framing en feeling rules waarmee mensen betekenis geven aan de zorg die ze verlenen of ontvangen. Framing en feeling rules zijn persoonlijk. Zo is het afhankelijk van deze regels of cliënten het vanzelfsprekend of juist bijzonder vinden dat mensen uit hun omgeving hen helpen, of dat ze überhaupt geen beroep willen doen op een bekende. Verwaarlozing en eenzaamheid kunnen dan het schrijnende resultaat zijn van schaamte en trots. Framing en feeling rules beïnvloeden ook de draagkracht van de zorger(s) en daarmee de grens van de informele zorg in een bepaalde situatie. Of iemand de zorg regelmatig en voor een lange tijd kan vervullen, hangt ook af van zijn of haar referentiekader en gevoelens over zorg. Als het je bijvoorbeeld veel voldoening geeft om iedere dag langs te gaan bij je zieke zus, kun je dat langer volhouden. Maar als je je verplicht voelt en niet meer kunt zien wat er goed aan is, zal je draagkracht afnemen. 2.2 De structuur van netwerken
Ieder netwerk is anders. Er zijn netwerken die bestaan uit steviger of lossere verbanden, uit gelijkwaardige of meer ongelijkwaardige relaties. Sommige mensen leven in een sociaal isolement en hebben nauwelijks sociale contacten, anderen hebben alleen oppervlakkige relaties of juist goede sociale contacten met een grote groep mensen. Hoe iemands sociale netwerk er ook uit ziet, zodra hij of zij hulp nodig heeft, vormt het een belangrijke bron voor het zorgnetwerk. Familie, vrienden, kennissen en collega’s zijn de eerst aangewezenen voor informele zorg. Daarom is het belangrijk om goed zicht te krijgen op de structuur van het sociale netwerk. Daarmee zie je namelijk welke mogelijkheden het sociale netwerk heeft. Voor de structuur van netwerken kun je naar de volgende aspecten kijken: omvang, samenstelling, dichtheid, stabiliteit, complexiteit en bereikbaarheid. 2.2.1 Omvang
De omvang van een netwerk is een kwestie van tellen: hoeveel mensen spelen er een rol in het leven van deze cliënt? Hoeveel mensen staan er dichtbij en hoeveel mensen staan wat meer op afstand? Hierbij kun je niet alleen de mensen in het netwerk van de cliënt meetellen, maar ook die rondom de belangrijkste mantelzorgers. De zieke man kent misschien zelf niet veel mensen, maar zijn vrouw, actief in de buurt en op de school van hun kinderen, heeft een groter netwerk dat wel bereid is om iets voor háár te doen. En de oude moeder heeft misschien veel leeftijdge-
2
30
2
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
noten verloren maar haar dochter staat nog volop in het leven. Zo heeft iedereen in het netwerk weer een eigen netwerk dat je in beeld kunt brengen, en zo zou je dus oneindig door kunnen gaan. Het is aan jou om in gesprek in het netwerk te bekijken van welke leden je het netwerk in kaart brengt: kijk je alleen naar de contacten van je cliënt of kijk je bijvoorbeeld ook naar de contacten van de jongste zoon in de buurt. 2.2.2 Samenstelling
Wie maken er deel uit van het netwerk? Wat voor relatie hebben zij met de cliënt: zijn het kinderen, ouders, andere familieleden, vrienden, buren, kennissen, collega’s of vrijwilligers? Welke professionals zijn erbij betrokken? Ook kun je in kaart brengen welke sekse, leeftijd, opleiding en cultuur de netwerkleden hebben. Hoe homogeen of heterogeen is het netwerk: zijn het allemaal dezelfde soort mensen of is er veel diversiteit in de familie of vriendenkring? Homogene netwerken kunnen veilig en vertrouwd zijn, maar ook verstikkend. Een heterogeen samengesteld netwerk geeft bovendien meer kans op verschillende soorten steun. De ervaring leert bovendien dat cliënten met een lage sociaaleconomische positie en een homogeen netwerk, vaak met dezelfde problemen kampen als hun vrienden en familieleden.11 2.2.3 Dichtheid
De dichtheid van een netwerk heeft betrekking op de onderlinge verbanden. Wie kennen elkaar binnen het netwerk? Is de familie bijvoorbeeld hecht? Zijn nichten en neven ook betrokken en hebben die contact met elkaar? Vormen de vrienden een clubje van de middelbare school of zijn het allemaal losse personen uit verschillende levensfasen? Welke contacten bestaan er tussen de betrokken vrijwilligers, de vrienden en de familie? Heeft de buurtwerker alleen contact met de mantelzorger of ook met andere mensen uit het netwerk? Als je de dichtheid in kaart brengt, kun je verschillende subgroepen in het netwerk onderscheiden: groepen mensen die elkaar kennen. Vrienden van de belangrijkste mantelzorger hebben bijvoorbeeld geen contact met de collega’s van het werk. Volledig netwerk, sternetwerk en subgroepen Er wordt onderscheid gemaakt tussen het volledige netwerk en het sternetwerk. Een sternetwerk gaat uit van één persoon en alle relaties worden vanuit die persoon bekeken. Wanneer je dat doet, mis je delen van het netwerk van een andere lid. In een sternetwerk kun je dus relaties over het hoofd zien, bijvoorbeeld die van de belangrijkste mantelzorgers. Als je een volledig netwerk tekent, ga je uit van alle onderlinge relaties, dus ook alle relaties tussen de verschillende netwerkleden.3 Het voordeel is dat je zo ook een beeld krijgt van de dichtheid en de flexibiliteit van het gehele netwerk. Een tussenvorm is een netwerk met subgroepen: je geeft dan bijvoorbeeld rondom de belangrijkste mantelzorgers aan wie zij in hun omgeving hebben. Dat geeft zicht op het potentieel van het zorgnetwerk, mocht uitbreiding nodig zijn. In . figuur 2.2 komen alle drie deze vormen in beeld, waarbij de cliënt is afgebeeld als een dubbele cirkel. Meer over het tekenen van netwerken lees je in hoofdstuk 5.
31
2.2 • De structuur van netwerken
sternetwerk
volledig netwerk
subgroepen
. Figuur 2.2 Sternetwerk, volledig netwerk en netwerk met subnetwerken
2.2.4 Stabiliteit
Een ander structuurkenmerk is de stabiliteit van het netwerk. Hoe lang kennen deze mensen elkaar al? Gaat het contact ver terug of is het een recente ontmoeting? Zijn er ruzies of verbroken relaties in het netwerk? Het aantal jaren dat mensen elkaar kennen zegt iets over de stabiliteit van een netwerk. Dat heeft bijvoorbeeld weer te maken met de leeftijd van een cliënt: jongeren kunnen elkaar minder lang kennen, simpelweg omdat ze minder oud zijn, terwijl ouderen contacten kunnen hebben die meer dan vijftig jaar teruggaan, naar hun schooltijd. Stabiliteit heeft ook te maken met de manier waarop mensen elkaar kennen: van school, van het werk of uit de buurt bijvoorbeeld. Hoe lang heeft iemand ergens gewoond of gewerkt? En verwateren de contacten bij diplomering, pensionering of verhuizing? De stabiliteit heeft ook te maken met hoe vaak mensen elkaar zien. Veel van je tijd besteed je op school of op het werk. Of kennen mensen elkaar juist door de zorg, via een lotgenotencontact bijvoorbeeld, of via een forum op internet? Een beperking of ziekte kan wat dat betreft ook nieuwe contacten opleveren: juist omdat lotgenoten vergelijkbare ervaringen hebben, kunnen ze eerder bereid zijn om wat voor elkaar te doen. Datzelfde geldt voor mantelzorgers: ook zij kunnen baat hebben bij lotgenotencontact en nieuwe vrienden maken die ook eens iets overnemen of delen. Bedenk daarbij dat geen enkel netwerk statisch is. Mensen maken nieuwe vrienden en verliezen oude uit het oog. Ze verbreken relaties, maken ruzie of verhuizen. Meestal hebben ze wel een kern van vaste contacten op wie ze altijd een beroep kunnen doen en voor wie zij zelf ook altijd klaar staan. Beschouw het netwerk als een organisch geheel. Het is eerder een konvooi waar in de loop van iemands leven mensen komen en gaan.6 2.2.5 Complexiteit
De complexiteit van het (zorg)netwerk heeft betrekking op de verschillende rollen die iemand vervult: de inhoud van het contact. Voert een persoon alle taken uit (hoge complexiteit), of zijn er meer mensen die taken vervullen (lage complexiteit)? Is er sprake van wederkerigheid? Hoe sterk is de band? Krijgt iemand wat terug of valt er niets te verwachten? Wat is de kwaliteit van de relatie? De complexiteit heeft met andere woorden te maken met de emotionele nabijheid en afstand.
2
32
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
2
. Figuur 2.3 Wie zitten er in een zorgnetwerk? Vrijwilliger, cliënt, mantelzorger en professional
Wederkerigheid maakt hulp bieden en hulp accepteren gemakkelijker. Het is meestal niet direct aan de orde. Het kan zich uitstrekken over een langere periode: misschien heeft iemand nu hulp nodig, maar heeft hij of zij eerder altijd klaargestaan voor de ander. Hierbij kan de generatie een rol spelen. Ouders zorgen normaal gesproken voor hun kinderen, en wanneer dit omdraait omdat de ouders zorg nodig hebben, kunnen kinderen dit ervaren als ‘iets terugdoen’. 2.2.6 Bereikbaarheid
Op welke afstanden wonen de netwerkleden van elkaar? Afstand is relatief en heeft te maken met emotionele afstand en nabijheid en bijvoorbeeld de reistijd. Met het openbaar vervoer duurt de reis meestal langer dan met de auto. Heeft iemand een auto? In sommige netwerken woont de emotioneel dichtstbijzijnde hulp op meer dan dertig kilometer afstand. De buren zijn misschien fysiek dichtbij, maar komen misschien wel nooit over de vloer. Sommige hulp kan telefonisch of digitaal geregeld worden. En hoever woont de cliënt van zijn of haar werk? Kunnen collega’s na het werk even langskomen? Kortom: welke impact hebben afstand en reistijd? Netwerkelasticiteit De structuurkenmerken van een netwerk zorgen voor een meer of minder veerkrachtig netwerk: de elasticiteit van dat netwerk. Deze elasticiteit is bijvoorbeeld van belang in onverwachte situaties en bij crises. De centrale mantelzorger moet worden opgenomen in het ziekenhuis, de auto is kapot, iemand blijkt een ernstige vorm van kanker te hebben. De zorg kan uitstekend geregeld zijn met het actieve zorgnetwerk, maar zijn daarmee ook alle mogelijkheden benut of zijn er nog extra toevluchtsoorden? Zijn de leden uit het sociale netwerk, die nog niet behoren tot het zorgnetwerk, voldoende in beeld om zo het zorgnetwerk wat flexibeler te maken? Is die ene kennis in beeld die in nood kan inspringen? Kan die andere kennis – een oud-verpleegkundige – inspringen om zaken formeel te regelen bij plotselinge veranderingen?
2.3 • De zorgvrager, je cliënt
33
2.3 De zorgvrager, je cliënt
Welke verschillende rollen vervullen mensen in het zorgnetwerk? Hoe verhouden zij zich tot elkaar? En wat betekent dat voor je werk als sociaal professional? In de volgende paragrafen geven we antwoord op die vragen. We beginnen bij de zorgvrager, je cliënt. De cliënt staat centraal in het zorgnetwerk. Meestal kom je via hem of haar in contact met het zorgnetwerk. Hij of zij is in ieder geval de reden dat het zorgnetwerk in werking treedt. Het is belangrijk om een zo goed mogelijke indruk te krijgen van de aandoening van deze cliënt, van de behandeling, de zorg of ondersteuning, en niet te vergeten zijn of haar eigen mogelijkheden in samenwerking in het netwerk. 2.3.1 Zelfzorg
Datgene wat iemand bewust doet ter verbetering van de eigen gezondheid noemen we zelfzorg. Zelfzorg kan betrekking hebben op preventieve handelingen, zoals sporten of gezond eten, en over het toedienen van medicatie. Zelfzorg is een eerste stap in de informele zorg. Als je met een cliënt in gesprek gaat, is het goed om in beeld te krijgen in hoeverre iemand zelfzorg toepast, en of er ruimte is voor versterking. Worden hem of haar bijvoorbeeld onnodig zaken uit handen genomen die hij of zij best zelf kan? Het streven is dat een cliënt zo veel mogelijk de ruimte en faciliteiten krijgt om goed voor zichzelf te zorgen. Vervolgens is het goed om in beeld te brengen in hoeverre deze persoon hulp krijgt uit zijn of haar omgeving. Wat is er mogelijk aan informele zorg? Daarbij spelen drie aspecten een rol: 55 de zorg- of ondersteuningsvraag; 55 de feeling en framing rules van de cliënt; 55 zijn of haar positie in het netwerk. 2.3.2 Zorg- en ondersteuningsvraag
Wat is de intensiteit en de verwachte duur van de benodigde ondersteuning? Is iemand thuis, of verblijft hij of zij langdurig in een zorginstelling? Komt de cliënt naar huis na een opname in het ziekenhuis, een psychiatrische kliniek of een revalidatiecentrum? En wat zijn de verwachtingen ten aanzien van herstel of het leren leven met beperkingen? Met andere woorden: wat is de prognose? Is er sprake van een afgebakende periode waarin de cliënt hulp nodig heeft of is dat voor de rest van zijn of haar leven? De intensiteit van zorg en ondersteuning hangt ook af van de frequentie. Heeft iemand af en toe overdag zorg nodig, is dat regelmatig, of vergt zijn of haar aandoening zelfs permanent toezicht? Gaat het om lichte zorg bij iemand die nog in zekere mate zelfredzaam is of is iemand zeer kwetsbaar en heeft hij of zij een complexe ondersteuningsbehoefte? 2.3.3 Feeling en framing rules van de cliënt
Mensen die ondersteuning nodig hebben, zijn hun eigen opvattingen toegedaan als het gaat om het aannemen van hulp. Ook heeft iedereen verschillende emoties bij het geven en ontvangen van hulp. Vindt je cliënt het vanzelfsprekend dat familie helpt of vind hij of zij het juist moeilijk
2
34
2
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
om hulp te vragen? Of denkt iemand juist vanuit het kader van de verzorgingsstaat, en meent hij of zij dat een betaalde professional altijd klaar moet staan? Ouderen met een migratiegeschiedenis rekenen vaak op zorg door hun dochters of schoondochters. Dat kan tot ernstige belasting leiden.8 Maar ook zien we dat mensen zo sterk aan hun zelfstandigheid hechten dat ze juist pas heel laat hulp inroepen. Dan is er sprake van zogenaamde vraagverlegenheid.7 Dit kan nog worden versterkt doordat de omgeving veel nadruk legt op zelfredzaamheid en eigen kracht: die nadruk wordt dan een nieuwe norm. Telkens spelen dus normen, waarden en waarderingen over hulp een rol bij het inzetten van de omgeving. Het is belangrijk dat je als professional oog hebt voor deze dilemma’s. 2.3.4 Positie in het zorgnetwerk
Zorgen is iets tussen mensen, zo hebben we al eerder gezegd. Dat betekent dan ook dat de relatie tussen degene die hulp nodig heeft en de andere leden van het zorgnetwerk van invloed is. Soms verandert deze relatie door de aandoening; denk aan mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of een psychiatrische ziekte. Het gedrag – van een patiënt en bij naasten – dat een ziekte met zich meebrengt, kan een sterke impact hebben op de bestaande relaties en dat beïnvloedt de draaglast van het zorgnetwerk. Aan de andere kant kan iemand ook stevig verbonden blijven met zijn of haar netwerk. Zelfs bij een complexere zorgvraag, kan hij of zij iets terugdoen voor de mensen om zich heen. Er is sprake van wederkerigheid. Dat kan subtiel, door waardering, dankbaarheid en aandacht. Het kan ook door daadwerkelijk iets terug te doen. Als dat mogelijk is, kan deze wederkerigheid de draagkracht van een zorgnetwerk juist versterken. Evelien Tonkens en haar collega’s12 spreken dan over weerkaatst plezier, plezier dat kan ontstaan door het zorgen voor iemand. Meer hierover lees je in hoofdstuk 3. 2.4 Familie en mantelzorgers
Als zelfzorg niet toereikend is, en de aandoening of beperking is groot, wie zorgt er dan voor deze cliënt? Familieleden leveren door de jaren heen de meeste mantelzorg. Wat verstaan we precies onder familie? En wat is de relatie tussen familie en zorg? 2.4.1 Verschillende betekenissen
Het woord familie heeft vele verschillende betekenissen. Meestal hebben die betekenissen te maken met verwantschap. We spreken van verwantschap wanneer mensen biologisch door geboorte of juridisch door de wet (huwelijk, adoptie) met elkaar verbonden zijn. Een andere betekenis van familie is gezin of huishouden. Een huishouden is niet altijd hetzelfde als verwantschap: een huishouden kan namelijk door niet-verwante huisgenoten gerund worden, zoals in woongroepen of studentenhuizen. Maar er zijn ook relaties waarbinnen mensen samen een huishouden voeren, juridisch verbonden zijn in een samengesteld gezin, maar geen emotionele familieband met elkaar ervaren. In de derde plaats heeft familie dus ook te maken met gevoelens van bij elkaar horen. Er zijn immers ook vriendengroepen die zich ‘elkaars nieuwe familie’ noemen: de banden met hun
2.4 • Familie en mantelzorgers
35
verwanten zijn verbroken en sindsdien hebben ze nieuwe, hechte relaties gevormd met mensen die ze zelf hebben uitgekozen, ook al voeren ze samen geen huishouden. Familie is kortom een manier om de praktische samenstelling en verbanden binnen een groep mensen aan te geven.9 Tegelijkertijd geeft het woord familie uitdrukking aan de inhoud van de relatie – vertrouwdheid, liefde, verantwoordelijkheid, plicht – die mensen met elkaar hebben. Familie heeft dus ook een symbolische betekenis, en ook niet-familieleden kunnen een familieband hebben. Als sociaal werker kijk je per zorgsituatie wie als familie beschouwd wordt en hoe hecht en flexibel de onderlinge verbanden zijn. 2.4.2 Familiescript
Hoe wordt de zorg binnen families verdeeld? Wat is de motivatie van familieleden om wel of niet te zorgen? Potting9 vergelijkt dat proces met een script, zoals bij een film. Iedere rol is tot op zekere hoogte uitgeschreven. Gedrag in families lijkt ook te lopen volgens een script: een familiescript. Dat geldt dus ook voor de verdeling van en motivatie voor de zorg binnen de familie. Een familiescript bestaat uit drie onderdelen: 55 de familiegeschiedenis; 55 de familie-identiteit; 55 de familiebanden. Gezamenlijk vormen deze drie kenmerken vaak de verklaring voor de rolverdeling en de wijze waarop zorg wordt georganiseerd. Zodra iemand zorg nodig heeft, komen motivatie en taakverdeling aan de orde. De familiegeschiedenis en de patronen binnen een familie spelen dan vaak een rol. Als moeder slecht ter been raakt, is het logisch dat de dochter die regelmatig langskomt met boodschappen meer van het huishouden op zich neemt. Op deze manier groeit een zorgverdeling vanzelfsprekend. De verwachtingen zijn duidelijk. De familiegeschiedenis bepaalt ook deels de identiteit van de familie, de tweede factor. De identiteit van een familie wordt ontleend aan de manier waarop deze familie in het verleden gebeurtenissen aanpakte. Zo kan een ‘zorgende’ familie ontstaan, een ‘los-vaste’ familie, maar ook een familie ‘die de zaken met weinig woorden regelt’. Het gaat er niet zozeer om wat die identiteit is, maar wel dat familieleden zichzelf herkennen in de identiteit en daarop kunnen teruggrijpen in een (nieuwe) zorgsituatie. De familie-identiteit wordt ook bepaald door emoties en idealen. Ervaringen uit de familiegeschiedenis verhouden zich namelijk ook tot maatschappelijke idealen en normen over zorg binnen families. Zo kan frustratie of juist trots ontstaan over de wijze waarop de familie zorgt. Feeling- en framing-rules beïnvloeden de gedeelde familie-identiteit. Welke leefregels je hanteert, hoe je denkt over zorg en welke gevoelens je daarbij hebt: ze spelen een rol in de familiehouding ten opzichte van zorg. Ondanks veel praktische bezwaren kan de ver weg wonende dochter de aangewezen centrale mantelzorger worden in plaats van de dichterbij wonende zoon. Dat geldt zeker wanneer in de familie de norm geldt dat dochters zorgen en zoons niet. Dit is dan de heersende framing rule in deze familie. Om gevoelens van onbegrip, onenigheid en conflict te voorkomen wordt het ‘ideaalbeeld’ nagestreefd om de familieverhoudingen goed te houden. En zo speelt zowel de geschiedenis als de toekomst een rol bij de onderlinge zorgverdeling.
2
36
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
» Zoon: 2
‘Ja die administratie, dat deed ik voornamelijk en dat keek ik altijd na als ik binnen kwam, de post die ze kreeg en zoiets, maar dat deden die anderen ook wel eens en dan legden ze het ook weer terug en dan lieten ze het toch weer liggen, totdat ik kwam, omdat ze wisten dat ik dat dus in orde hield.’9, p. 69
«
2.4.3 Loyaliteit en verplichting
Inmiddels zien we in toenemende mate veranderende familiesamenstellingen. Scheiding en hertrouwen brengen halfbroers en halfzusters, stieffamilie, nieuwe opa’s en oma’s et cetera met zich mee. Daarmee verandert ook de geschiedenis en de identiteit van de familie. Bij stiefgezinnen moeten de oude en nieuwe situatie als het ware in elkaar geschoven worden en de nieuw gevormde families moeten weer nieuwe ervaringen opdoen zodat ze een nieuwe gezamenlijke geschiedenis krijgen. Ook zien we meer kleinere families, waardoor een neef of nicht voor een alleenstaande tante kan zorgen, ook als zij hen niet heeft opgevoed. De verbanden, relaties, zijn daarbij van groot belang. Familierelaties hebben een bijzonder karakter. Ze onderscheiden zich van andere relaties door het gevoel van loyaliteit en verplichting dat je ten opzichte van elkaar voelt. Zoals gezegd kunnen deze familiegevoelens ook zijn ontstaan zonder dat sprake is van een bloed- of juridische verwantschap. Ook wanneer de kwaliteit van de relatie niet goed is, blijft dat gevoel bestaan. Ouders hebben voor hun minderjarige kinderen een juridische zorgplicht, maar ook andere familieleden kennen onderling een morele zorgplicht.4 En zo gaan mensen voor hun vader zorgen omdat ze hun broer niet willen overbelasten, ook al hebben ze hun vader tien jaar niet gesproken. 2.4.4 Bewegingsruimte
Het familiescript is een schema dat het gedrag van individuen of groepen voorschrijft. In een familie worden rollen verdeeld, scènes gespeeld. Er is een scenario. Net als in een film spelen er verschillende acteurs mee, met een eigen rol, een eigen karakter, een drijfveer en een geschiedenis. Het script is echter niet strikt. Familieleden gedragen zich meestal op een bepaalde manier, gevormd door hun geschiedenis, identiteit en relatie, maar daarbinnen is bewegingsruimte. Ze kunnen afwijken van het script, en er kunnen nieuwe spelers op het toneel verschijnen die de dynamiek veranderen. Je kunt door goed naar familieleden te luisteren en te kijken boven tafel krijgen volgens welke normen ze handelen en waar hun loyaliteiten liggen. Maar houdt daarbij wel rekening met de dynamiek van nieuwe spelers. Denk nog maar eens aan de ‘konvooi’gedachte zoals we die aanhaalden in paragraaf 2.2.4 bij het structuurkenmerk stabiliteit van een netwerk.6 Netwerken veranderen in de tijd. 2.4.5 Families veranderen
De meest verleende mantelzorg is zorg van kinderen voor hun oudere (schoon)ouders. Deze zorg wordt doorgaans gedeeld met andere broers, zussen, zwagers en schoonzussen. Tegelijkertijd zal deze zorg in de toekomst veranderen. Familienetwerken worden kleiner en kennen een grotere geografische spreiding. En in samengestelde gezinnen, de zogenaamde patchworkfamilies, is de taakverdeling minder vanzelfsprekend.
2.4 • Familie en mantelzorgers
37
Ook zullen partners minder goed voor elkaar kunnen zorgen omdat zij zelf ook ouder worden en daardoor meer gezondheidsklachten krijgen. Het is bovendien minder vanzelfsprekend om een heel leven samen te blijven: door scheidingen, vervolghuwelijken of latrelaties is de partnerzorg onzekerder. Verwanten die wat verderaf staan, zoals neven en nichten, tantes en ooms, hebben een beperkt aandeel in mantelzorg. Over vrienden en buren als mantelzorgers is weinig bekend. Toch kunnen andere vormen van mantelzorg dan die van partners en kinderen in de toekomst een rol gaan spelen. Als sociaal werker is het daarom goed om ook te denken aan niet-familiegebonden mantelzorgers. 2.4.6 Kinderen zorgen voor ouders
In de mantelzorg van volwassen kinderen voor hun oudere ouders kun je vijf verschillende zorgstijlen onderscheiden14: 55 routinezorg; 55 back-upzorg; 55 goed omlijnde zorg; 55 sporadische zorg; 55 ontwijkende zorg. Routinezorg bestaat uit regelmatige ondersteuning die deel uitmaakt van het dagelijks leven van het kind, meestal een dochter. Deze vorm van mantelzorg is beschikbaar en voorspelbaar. Back-upzorg vult de routinezorg aan. Het gaat om een broer of zus van de centrale mantelzorger die op verzoek taken uitvoert. De goed omlijnde zorg betreft voorspelbare, maar begrensde activiteiten. Hierbij gaat het meestal om telefoontjes, bezoekjes of duidelijk omschreven administratieve of medische taken, en meestal niet om dagelijkse en persoonlijke zorg. Mantelzorgers met deze stijl zijn vaak zoons, net als bij de sporadische zorg. Bij sporadische zorg gaat het om onregelmatige klussen, ongepland en onvoorspelbaar, en vaak wanneer het de mantelzorger uitkomt. Bij de ontwijkende zorgstijl vervullen de kinderen, meestal zoons, geen mantelzorgtaken. Welke stijlen er in gezinnen spelen, is ook afhankelijk van de grootte van het gezin. In kleinere gezinnen komen vooral de eerste twee stijlen voor: de routinezorg en de back-upzorg. In grotere gezinnen komen de andere stijlen ook voor.14 Juist omdat een broer of zus de dagelijkse mantelzorg op zich neemt, kunnen andere broers en zussen zich meer afzijdig houden. 2.4.7 Kiezen zonder vrije keuze
De relatie tussen mantelzorger en zorgvrager vormt een belangrijk onderdeel van de motivatie om mantelzorg te bieden. Tegelijkertijd is er bij mantelzorg niet altijd sprake van een bewuste keuze. Mantelzorg brengt verplichtingen met zich mee. Soms zijn die verplichtingen heel dwingend vanuit de zorgvrager. Hij of zij zegt bijvoorbeeld: ‘Ik wil geen vreemde aan mijn bed.’ Soms bepalen andere leden van het zorgnetwerk wie wat doet. Dit maakt de keus minder vrijblijvend.5 Bovendien wordt de keuze voor mantelzorg ingegeven door de emotionele verbintenis. Het onderscheid tussen liefde en plicht kan daardoor troebel worden.
2
38
2
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
Mantelzorgers krijgen in de zorg te maken met dilemma’s en keuzes: opname in een verpleeghuis, thuiszorg of zelf zorgen, bijvoorbeeld. Zulke keuzes hangen samen met de inrichting van het eigen leven, zeker als het eigen werk of de opleiding door de zorg in het gedrang komt. Achteraf hebben de meeste mantelzorgers het gevoel dat ze pas een keuze hebben gemaakt op een crisismoment. ‘Je kiest pas echt als de rek eruit is.’5 Het is belangrijk om oog te hebben voor dit kiezen zonder keuze. Dit maakt mantelzorg soms extra zwaar. Alleen al aandacht hiervoor kan de mantelzorger ondersteunen. In het volgende hoofdstuk gaan we uitgebreider in op mantelzorg. 2.5 Vrijwilligers in zorg en hulpverlening
Er zijn allerlei soorten vrijwilligers die lid kunnen worden van een zorgnetwerk zodra iemand hulp nodig heeft. Heel dicht bij mantelzorg staat de hulp van buren die langskomen en ondersteuning bieden. Iets georganiseerder zijn er buurthulpprojecten en het meest georganiseerd zijn de vrijwilligers die vanuit een organisatie over de vloer komen. 2.5.1 Ontstaan van het contact
Er zijn diverse manieren waarop een vrijwilliger betrokken kan worden bij een zorg- of hulpvraag. Het ontstaan van het contact heeft te maken met de band met de cliënt. De cliënt of mantelzorger kan bijvoorbeeld zelf hulp hebben ingeschakeld: een buurvrouw of een kennis hebben betrokken zodra het slechter ging met de cliënt. Maar vrijwilligers kunnen ook via professionele zorg en ondersteuning met een cliënt in contact komen. In ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonvoorzieningen voor gehandicapten zijn bijvoorbeeld vrijwilligers actief. De vrijwilliger in het zorgnetwerk kan ook ‘werken’ voor een vrijwilligerscentrale, een buurthulporganisatie of een lokale tak van een landelijke organisatie zoals de Zonnebloem of het Rode Kruis. Als sociaal werker kun je ook een vrijwilliger inschakelen, bijvoorbeeld uit een maatjesproject. Met al deze vormen van vrijwillige zorg kun je dus te maken krijgen, en je rol zal daarbij iedere keer anders zijn. 2.5.2 Vrijwilligers in buurthulp
Hoewel de rol van vrijwilligers in zorg en ondersteuning in hoofdstuk 4 uitgebreid aan de orde komt, besteden we hier alvast aandacht aan buurthulp. Er ontstaan namelijk steeds meer initiatieven voor zorg en ondersteuning in buurten en wijken, geïnitieerd door buurtbewoners. Het gaat daarbij om laagdrempelige, onderlinge hulp- en dienstverlening. Vaak staat daarbij wederkerigheid centraal om vraagverlegenheid te doorbreken: voor wat, hoort wat. De buurthulpprojecten vormen een schakel tussen mantelzorg en formele vrijwilligersorganisaties. Zo veel mogelijk maakt men gebruik van het zelforganiserend vermogen van de buurtbewoners. Professionals spelen een rol bij de ondersteuning. Soms zorgen zij ervoor dat vraag en aanbod samenkomen, bijvoorbeeld via matching op internet. Soms ondersteunen professionals vrijwilligers die bij de organisatie betrokken zijn. Vaak gaat het om lichte vormen van hulp en ondersteuning. De professional is van belang bij het inbedden van een buurthulpproject in het
2.5 • Vrijwilligers in zorg en hulpverlening
39
bredere zorg- en welzijnsaanbod in die buurt of wijk. Zwaardere vragen kunnen de buurthulpvrijwilligers dan goed doorspelen aan die organisaties. 2.5.3 Vrijwilligers in het zorgnetwerk
Door de dynamiek in een zorgnetwerk en de speciale status van de vrijwilliger – onbetaald, soms vrijblijvend – kan zijn of haar positie onzeker zijn. Dat heeft te maken met de intensiteit van de vrijwilligerstaken en de relatie van de vrijwilliger met het netwerk. De vrijwilliger kan door intensief contact dicht bij de cliënt komen te staan en gaan behoren tot het sociale netwerk van de cliënt. Maar hij of zij kan ook maar zijdelings deel blijven uitmaken van het zorgnetwerk: bijvoorbeeld omdat hij of zij maar eens in de twee weken komt of er niet echt bij hoort. Dat is misschien voor de zorgvrager ook wel prettig: iemand die alleen voor hem of haar komt en de familie minder goed kent. Maar door de afstand tot de rest van het netwerk kan de vrijwilliger ook over het hoofd gezien worden als het erop aankomt. Zo kan het gebeuren dat een vrijwilliger niet op de hoogte wordt gesteld van bijvoorbeeld een aanstaande opname of andere veranderingen in de zorgsituatie. Belangrijk is dus om te bepalen hoe de vrijwilliger zich verhoudt tot de mantelzorgers, de zorgvrager en de professional. Hoe denken de verschillende andere leden van het zorgnetwerk over vrijwilligers? Een mantelzorger kiest er niet altijd gemakkelijk voor om de hulp van vrijwilligers in te schakelen. Vaak houden de mantelzorgers graag zelf de touwtjes in handen als het erom gaat wie de zorg en ondersteuning verleent, en wanneer en hoe dat gebeurt. Ook vanuit het perspectief van de zorgvrager is het niet vanzelfsprekend om te kiezen voor een vrijwilliger: de mantelzorger is bekend en vertrouwd, en van een professional mag je kennis en kunde verwachten. De vrijwilliger is nog onbekend, en welke kennis en kunde kun je van hem of haar verwachten? Vanuit het perspectief van de professional is de rol van de vrijwilliger ook niet altijd duidelijk: wat mag hij of zij wel of niet doen? En soms is er spanning: neemt de vrijwilliger nu niet juist de leuke dingen uit mijn werk over? Dit zijn allemaal vragen die samenhangen met de rol van vrijwilligers in het zorgnetwerk, ieder vanuit zijn eigen perspectief.11 Meer daarover in hoofdstuk 4. 2.5.4 Vrijwilligersklem
Het vrijwilligerswerk begint misschien inspirerend en licht, maar kan in de loop der tijd steeds zwaarder worden, bijvoorbeeld wanneer de problematiek van de cliënt verergert of de cliënt een groter beroep doet op de vrijwilliger, waardoor hij of zij onmisbaarder wordt. Het is dan lastiger voor een vrijwilliger om nee te zeggen, zeker omdat vrijwilligers betrokken zijn bij wat ze doen. Vrijwilligers kunnen zo klem komen te zitten: ze willen de cliënt niet loslaten, zelfs niet als dit betekent dat ze met de zorg hun eigen grenzen overschrijden. Vaak voelen zij zich daarbij ook niet gesteund door de andere netwerkleden. Dit noemen we de vrijwilligersklem. Als professional die deel uitmaakt van het zorgnetwerk is het belangrijk oog te hebben voor vrijwilligers die bij je cliënt over de vloer komen. Vrijwilligers die vanuit een organisatie betrokken zijn, worden vaak begeleid vanuit die organisatie, bijvoorbeeld door de vrijwilligerscoördinator. Bij burgerinitiatieven is dat misschien ingewikkelder te organiseren, wanneer er geen betaalde krachten in dienst zijn. Je kunt bijvoorbeeld vragen: 55 Hoe vaak komt hij of zij? 55 Welke vorm van ondersteuning biedt de vrijwilliger?
2
40
2
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
55 Wat is de formele afspraak, en wat doet hij of zij informeel nog meer? 55 Hoe combineert hij of zij dit met andere taken (in verband met overbelasting)? 55 Geeft hij of zij ook grenzen aan? Door regelmatig contact met de vrijwilliger voelt deze zich gewaardeerd en kan een vrijwilligersklem tijdig worden gesignaleerd en verholpen.12 2.6 De professional
Als professional heb je een bijzondere positie in het zorgnetwerk. Je zet je zodanig in dat je cliënt en de leden van het zorgnetwerk hun kwaliteiten optimaal kunnen aanwenden. Je hebt aandacht voor de verschillende partijen – formeel, andere professionals die betrokken zijn, en informeel – en de wijze waarop zij zich binnen dit specifieke netwerk tot elkaar verhouden. Je levert maatwerk, geeft waardering, biedt hulp volgens beproefde methoden, naar eigen inzicht en afgestemd op de behoefte van de cliënt. Daarbij is het belangrijk om een aantal soorten zorgnetwerken te onderscheiden. 2.6.1 Soorten zorgnetwerken
Er zijn vier verschillende soorten zorgnetwerken die jij als sociaal werker gaat ondersteunen, al naar gelang de verschillende partijen die meedoen. Zo onderscheiden we: 55 een familienetwerk; 55 een gemengd netwerk; 55 een professioneel netwerk; 55 een spilzorgnetwerk.12 Als vooral de familie de scepter zwaait, noemen we dat een familienetwerk. Professionele hulp is, indien aanwezig, slechts aanvullend. Wanneer er naast mantelzorgers ook veel ruimte is voor professionele zorg en vrijwillige zorg, noemen we dat een gemengd netwerk. Hierbij voert vaak maar één persoon de regie, meestal de centrale mantelzorger. Als de zorg voornamelijk of alleen wordt geboden door professionals, spreken we van een professioneel netwerk. Professionals verrichten dan de taken die mantelzorgers niet kunnen of willen doen, bijvoorbeeld het wassen van de patiënt en andere intieme handelingen. In deze netwerken is er vaak veel mantelzorg vanuit die taakverdeling, maar professionals voeren de regie. Dit netwerk komt vaak voor als mensen zijn opgenomen in een verpleeghuis. Een totaal ander netwerk is het alleenstaande spilzorgnetwerk. Eigenlijk is nauwelijks sprake van een netwerk waarin wordt samengewerkt. De zorg wordt dan door één mantelzorger gegeven, soms aangevuld met een professionele behandelaar zoals de huisarts. Dit soort netwerk kan ontstaan wanneer de mantelzorger teleurgesteld raakt in de professionele zorg of in andere familieleden. Hierbij is de kans groot dat de mantelzorger overbelast raakt. 2.6.2 Zicht op het gehele netwerk
Het is belangrijk om goed zicht te hebben op het netwerk: het soort, de deelnemers, de relaties binnen het netwerk, de structuur en de positie van de (potentiële) deelnemers. Hoe je precies
2.7 • Samenvatting
41
een netwerk in kaart brengt en analyseert, lees je in hoofdstuk 5. Hier gaat het over het perspectief, de rol en de positie van de professional in het zorgnetwerk. Informele zorgers kun je daarbij beschouwen als mensen met wie je samenwerkt, overlegt en de taken verdeelt. Tegelijkertijd zijn het mensen die ondersteuning nodig hebben om hun aandeel te leveren. De taak faciliteren sluit daarop aan: je zorgt voor de juiste randvoorwaarden zodat de informele zorg goed uit de voeten kan. Je kunt informele zorgers beschouwen als experts. Door hun band met de cliënt, hun (werk) ervaring en soms letterlijke nabijheid hebben zij bij uitstek zicht op de problematiek. Natuurlijk ga je als professional niet voorbij aan de wensen van de cliënt, maar daarnaast luister je ook goed naar netwerkleden, omdat zij onmisbaar kunnen zijn voor een goed hulpverleningstraject of een handige organisatie van de zorg. 2.6.3 Waardering
Juist bij informele zorg spelen waardering en respect een belangrijke rol. Mensen die zich belangeloos inzetten willen daarvoor erkenning. Ze doen het uit betrokkenheid bij de cliënt (mantelzorgers) of uit betrokkenheid bij de samenleving (vrijwilligers) zonder dat daar een financiële beloning tegenover staat. Het minste wat je ze kunt geven is waardering voor hun inzet. Concreet betekent dit dat je attent bent op hun bijdrage, hen informeert over beslissingen en ervoor zorgt dat ze goed zijn toegerust om de zorg aan te kunnen, bijvoorbeeld door extra training en voorlichting. 2.6.4 Coördinatie en inbedding
Niet altijd ben je direct bij cliënten betrokken. In sommige banen heb je juist alleen contact met informele krachten. Je kunt bijvoorbeeld aangesteld zijn voor het opzetten van een maatjesproject of het faciliteren van een buurthulpproject, of je werkt bij een steunpunt mantelzorg als consulent. Je draagt dan op afstand bij aan de versteviging van het zorgnetwerk, bijvoorbeeld door vrijwilligers te matchen aan cliënten, of mantelzorgers te trainen in het gebruik van zorgtechnologie. Je ondersteunt en begeleidt vrijwilligers of mantelzorgers, en zij verzorgen vervolgens de ondersteuning van de cliënt. Jouw taak is te zorgen voor coördinatie en inbedding. Je voorkomt daarmee bijvoorbeeld dat mantelzorgers overbelast raken, je zorgt dat vrijwilligers zich veilig voelen bij het bieden van hulp aan kwetsbare mensen en je biedt hen de juiste training. 2.7 Samenvatting
In dit hoofdstuk bekeken we sociale netwerken en zorgnetwerken. Ze zijn verbonden met elkaar, omdat een deel van het sociale netwerk zich inzet in het zorgnetwerk: vrienden, fami lieleden, buren en collega’s die hulp bieden als dat nodig is. Het sociale netwerk biedt mogelijkheden tot uitbreiding van het zorgnetwerk: de cliënt heeft misschien nog meer bekenden die weleens wat willen doen, een oude vriend of een achternicht. Dat kan ook gelden voor een naaste die veel zorg op zich neemt: misschien zijn er mensen die zijn of haar mantelzorg weleens over willen nemen. Daarnaast kunnen ook vrijwilligers en professionals betrokken raken bij een zorgnetwerk. In dit hoofdstuk keken we vanuit verschillende perspectieven naar het
2
42
2
Hoofdstuk 2 • Zorgen in een netwerk
zorgnetwerk, zodat je een idee hebt welke posities en rollen de verschillen deelnemers kunnen vervullen. In de volgende twee hoofdstukken bespreken we de samenwerking met mantelzorgers (7 H. 3) en vrijwilligers in de zorg (7 H. 4) uitgebreider. Bronnen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Baars, H.M.J. (1994). Sociale netwerken van ambulante chronisch psychiatrische patiënten. Proefschrift. Maastricht: Universiteit Maastricht. Baars, H.M.J. (1997). Sociale netwerk studies. Handleiding Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse. Maastricht: Universiteit Maastricht. Broese van Groenou, M.I. & Tilburg, T.G. van (2007). Network analysis. In J.E. Birren (Ed.), Encyclopedia of gerontology. Age, aging, and the aged. Second edition, Vol. 2, pp. 242-250. San Diego, CA: Elsevier. Finch, J. (1989). Family obligations and social change. Cambridge: Polity Press. Isarin, J. (2005). Mantelzorg in een ontmantelde privésfeer. Over het combineren van betaalde arbeid en de langdurige en intensieve zorg voor een naaste. Budel: Damon. Kahn, R.L. & Antonucci, T.C. (1980). Convoys over the life course: Attachment, roles, and social support. In P.B. Baltes & O. Brim (Eds.) Life-span development and behavior. Vol. 3, pp. 253-268. New York: Academic Press. Linders, L. (2010). De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Proefschrift. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Merz, E.M. (2010). Familiesolidariteit: verschillen tussen migrantengroepen en generaties. Geron. Tijdschrift over ouder worden & samenleving, 12 (3). Potting, M.A.C.J. (2001). Van je familie… Zorg, familie en sekse in de mantelzorg. Amsterdam: Aksant. Scheffers, M. (2010). Sterk met een vitaal netwerk. Empowerment en de sociaal netwerkmethodiek. Bussum: Coutinho. Steenbergen, M. & Gorp. J. van (2004). De vrijwilliger: een eigen plek in de zorgdriehoek. In: K. Knipscheer (red.), Dilemma’s in de mantelzorg. Utrecht: NIZW. Tonkens, E., Broeke, J. van den & Hoijtink, M. (2009). Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Amsterdam: Pallas Publications. Hochschild, A.R. (2003). The commercialization of intimate life. Notes from home and work. Berkely/ London: University of California Press. Matthews, S. H. & T. T. Rosner (1988). “Shared Filial Responsibility: The Family as the Primary Caregiver.” Journal of Marriage and the Family. 50 (1): 185– 195.
http://www.springer.com/978-90-313-9226-1