ZORGBOEK Bonaventuracollege Mariënpoelstraat 2011-2012
Inhoud: Voorwoord Inleiding Deel I: leer- en gedragsbelemmeringen (diagnostiek en protocollen) 1. Dyslexie en dyscalculie
blz.5
2. Faalangst
blz 5
3. AD(H)D
blz. 7
4. Asperger, PDD-Nos, NLD, ODD
blz. 8
5. Meer(of hoog)begaafdheid
blz. 12
Deel II: maatschappelijke belemmeringen (diagnostiek en protocollen) 6. Rouwverwerking
blz. 14
7. Echtscheiding
blz. 14
8. Pesten
blz. 15
9. Extreme vormen
blz. 15
Deel III : algemeen schoolbeleid 10. Rugzak (leerling gebonden fin.)
blz. 16
11. Zorg Advies Team
blz. 16
12. GGD
blz. 18
13. Verantwoordelijkheden en taken
blz. 19
14. Betrokken instanties / personen
blz. 19
15. Testen en diagnosen
blz. 20
16. Kosten
blz. 20
2
Voorwoord Het is de bedoeling van dit zorgboek om iedereen die werkt of studeert op deze school basiskennis te geven over de genoemde zorggebieden en vervolgens door middel van zorgprotocollen op de hoogte te stellen van de mogelijkheden die de school biedt om leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden. Daarmee willen wij de kansen voor leerlingen vergroten om hun schoolloopbaan op een veilige, prettige manier en met een zo goed mogelijk resultaat af te ronden. De juiste zorg kan het verschil betekenen in overgaan of doubleren, in slagen of zakken. Maar nogmaals, vooral zorgt het ervoor dat leerlingen zich gehoord en gezien voelen op school en daardoor beter gaan presteren. Zorg moet ingebed zijn in de organisatie van de school. Daarom horen taken en verantwoordelijkheden die horen bij de zorg vast te liggen in het schoolbeleid. Docenten, mentoren, specialisten (geschoolde docenten), teamleiders, de zorgcoördinator en de externe specialisten horen te weten wie verantwoordelijk is voor het proces in de zorg en kunnen op die manier van elkaars kwaliteiten gebruik maken. We willen niet alleen dat dit zorgboek zal fungeren als een verantwoording van het zorgbeleid, maar ook als een praktisch handboek dat houvast biedt aan alle betrokkenen. Voor het overige hopen we dat dit geen statisch document is/wordt, maar een dynamisch document dat per schooljaar aangepast of verfijnd kan worden.
P. Crul en P. Huis ’t Veld (teamleider zorg en zorgcoördinator) Redactie: J. de Deugd en A. v. Steen(docenten)
Leiden 2011
3
Inleiding Helaas gaat leren niet altijd vanzelf. Als er sprake is van een situatie waarin een leerling extra begeleiding nodig heeft buiten het vakinhoudelijke aspect, spreken we van zorg. Een goede school biedt naast goed onderwijs ook zorg aan haar leerlingen. Dit is belangrijk omdat niet alleen leerlingen met de juiste zorg de kans krijgen om optimaal te presteren, maar vooral ook omdat zij zich op deze manier prettiger en veiliger voelen op school. Dit klimaat past bij de doelstelling van het Bona. Je goed voelen en goed presteren gaan hand in hand. Alle leerlingen zijn verschillend en zullen ook zoveel als mogelijk is op deze manier moeten worden benaderd. Als er sprake is van zorg, dan zal er ook maatwerk moeten worden geleverd. Zorg kan van korte of langere duur zijn. Te denken valt aan extra begeleiding ten tijde van bijvoorbeeld een lastige thuissituatie, rouwverwerking of tijdelijke gezondheidsproblemen (Pfeiffer etc.). Maar ook bepaalde leerhandicaps kunnen de “normale” manier van leren lastig maken. We hebben het over dyslexie, faalangst, AD(H)D, (hoog)begaafdheid en vormen van autisme zoals bijv. PDD Nos of Asperger. In complexe gevallen zoals het laatstgenoemde is er meestal samen met de zorgcoördinator door de ouders een zogenaamde “rugzak” aangevraagd. In dit geval is er sprake van zowel interne als externe begeleiding. Nadat de school en/of de ouders hebben vastgesteld dat er sprake is van een leerhandicap vindt de diagnose ervan meestal plaats buiten school, maar is het vervolgens aan de school (mentoren, zorgcoördinator en teamleider) om te bepalen of de begeleiding binnen en/of buiten school plaatsvindt. Dit hangt af van de mate van zorg die nodig is maar ook van de expertise van de school. Op dit moment is er sprake van een groeiende expertise binnen school omdat een aantal docenten zich aan het scholen is op een van deze gebieden. In Deel I en Deel II van dit zorgboek komen de diverse aspecten van zorg (inclusief diagnostiek en protocollen) aanbod. Vervolgens zal in deel III wordt aangegeven hoe zorg is ingebed in de schoolorganisatie.
4
Deel I leer- en gedragsbelemmeringen (diagnostiek en protocollen)
Hoofdstuk 1 Dyslexie en dyslcalculie De informatie over en protocollen van dyslexie en dyscalculie zijn vanwege hun omvang in een apart document ondergebracht. Zie protocol DYSLEXIE.
Hoofdstuk 2 Faalangst “Angst is de meest Pia Crul (LEFGASTEN)
weggestopte
emotie
en
dat
geldt
zeker
voor
pubers”
Wat is faalangst? De kern van faalangst is een verlies aan concentratie op het moment dat je moet presteren. Dit is een gevolg van de aanmaak van een overdosis adrenaline, het overlevingshormoon dat mensen aanmaken in geval van stress. Dit hormoon activeert dat deel van de hersenen dat voor beweging zorgt, want bij stress krijgt je lichaam de boodschap om te vluchten. (Ook al kan dat helemaal niet, omdat je in een klas zit met een toets voor je neus …) Het gevolg daarvan is een sterk verminderde bloedtoevoer naar je hersenen. We hebben het hier over een black-out. Het is niet de toets die zorgt voor de (over)dosis adrenaline maar je eigen gedachten: bij faalangst ben je in een cirkel terecht gekomen van angst voor herhaling (bijvoorbeeld : “ik kan het niet” of “ik moet ….“ etc.). Bij de “ik moet- gedachte” spelen verwachtingen van andere mensen, hoe goed bedoeld ook, zo’n grote rol dat leerlingen al kunnen gaan blokkeren voordat er moet worden gepresteerd. Een leerling gaat uitstelgedrag vertonen. Niet omdat hij geen zin heeft maar omdat hij de druk niet aankan van schuld en schaamte als hij straks anderen (weer) teleurstelt. Dan maar even je kop in het zand … enz. Faalangst komt bij toetsen voor en/of bij presentaties en betekent vaak dat leerlingen in de klas al afwijkend gedrag gaan vertonen (extra druk, extra stil, geen vragen durven stellen etc.). Perfectionisme en hoogbegaafdheid kunnen ook leiden tot faalangst en natuurlijk speelt het een rol bij examens. Andere leerhandicaps zoals dyslexie of AD(H)D kunnen ook tot faalangst leiden. Omdat onzekerheid over de handicap en de gevolgen hiervan – ten onrechte - kunnen leiden tot onzekerheid over de capaciteiten in het algemeen. Bij al deze vormen zijn het steeds weer andere gedachten die de blokkade veroorzaken, maar uiteindelijk is het steeds het teveel aan adrenaline dat ervoor zorgt dat iemand niet optimaal (of ver onder zijn kunnen) presteert. In een cursus leren kinderen hoe faalangst werkt en vervolgens hoe ze hun gedachten weer leren beheersen waardoor ze uit de vicieuze cirkel stappen en weer gaan presteren op hun eigen niveau. Pas daarna is er weer groei mogelijk!
5
Diagnose: als er een verschil ontstaat tussen wat een leerling kan of weet als hij zichzelf is en wat hij laat zien tijdens een toets of presentatie, is er meestal sprake van faalangst. Als de frustratie hierover thuis of op school zichtbaar wordt (piekeren, slecht slapen, irritatie, moeite met naar school gaan, steeds harder gaan werken maar op een gegeven moment niet meer) dan moeten die signalen serieus genomen worden. Ouders, leerlingen zelf maar ook docenten die goed observeren, kunnen de diagnose van faalangst stellen, in gesprek gaan en zorgen dat de leerling doorverwezen wordt naar een faalangsttrainer. Protocol: docenten moeten weten waar leerlingen recht op hebben als er faalangst is geconstateerd. Houd er rekening mee dat de uitvoering van het protocol voor kinderen gevoelig kan liggen. Onbegrip van andere leerlingen kan negatief werken. Als je je hiervan bewust bent, kun je het op de juiste manier aanpakken. Weet dat er antwoorden zijn op dit onbegrip. Naast een training biedt het protocol de leerling steun in hun proces naar herstel. Het is een belangrijk middel tot dit herstel maar het zijn altijd tijdelijke maatregelen totdat de leerling is hersteld en weer op zijn eigen normale manier kan presteren.
De leerling krijgt de gelegenheid apart te zitten bij een toets. Hij kan hierdoor ongestoord zijn onrust kwijt en kan zich beter concentreren. Hij wordt niet afgeleid door anderen die in zijn ogen veel sneller werken.
De leerling krijgt verlenging. Hij heeft meer tijd zich te herstellen van negatieve gedachten. Dit werkt vaak preventief. Omdat er meer tijd is, zal de leerling zich minder druk maken om het tempo en daardoor rustiger blijven en de verlenging misschien niet eens nodig hebben.
Andere docenten worden door de mentor op de hoogte gebracht van de faalangst, zodat zij daar op een effectieve manier mee om kunnen gaan: een stukje extra aandacht, uitleg en bevestiging helpen.
In “zwaardere” gevallen :
Afspreken met leerlingen dat hun toetsen gedurende een bepaalde tijd diagnostisch zijn, het zijn zogenaamde proeftoetsen. Leerlingen mogen achteraf zelf bepalen of deze toets meetelt. Dit is een sterk middel tot herstel want er is geen (overmatige) aanmaak van adrenaline – er hangt immers niets van af – en de leerling presteert op zijn eigen niveau. De bevestiging dat ze het wel degelijk kunnen, is goud waard in het terugwinnen van het zelfvertrouwen. Na een aantal keer zal een leerling sterk genoeg zijn om niet meer in een black-out terecht te komen en kan hij weer op de normale manier aan toetsen meedoen.
In nog “zwaardere” gevallen :
Leerlingen komen wel naar school, maar mogen gedurende een bepaalde periode geen toetsen maken. Het is heel belangrijk dat ze wel de lessen blijven volgen. Laat hen eventueel schriftelijk of mondeling verslag doen van de lessen. Als de leerling er emotioneel aan toe is, kan de voorgaande fase van de proeftoetsen gebruikt worden.
6
Het faalangstprotocol moet door een faalangsttrainer samen met de teamleider worden aangestuurd. Een goed gebruik van dit protocol biedt essentiële hulp aan leerlingen met faalangst en heeft een grote preventieve werking.
Tot slot nog enkele tips voor docenten om faalangst te voorkomen:
Zoek bij het vermoeden van faalangst naar mogelijkheden waarop je zonder druk een beoordeling kunt geven Probeer leerlingen te laten weten wat hij/zij kan Zorg voor duidelijkheid in de lesstof én in je verwachtingen van de leerling Zorg voor een laag competitiegehalte in je les Lees liever geen cijfers hardop voor Spreek positieve verwachtingen uit Laat leerlingen niet te lang wachten op hun beoordeling en geef ze duidelijke feedback Stimuleer het stellen van vragen Fouten zijn er om van te leren en niet om leerlingen mee af te rekenen Begin een toets niet met een (te) moeilijke opdracht Wees voorspelbaar in je gedrag Ondersteun het faalangstprotocol
Hoofdstuk 3 AD(H)D Wat is ADHD? ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder dat wil zeggen een concentratiestoornis die vaak gepaard gaat met erg druk gedrag. Verstrooidheid, impulsiviteit en stemmingswisselingen zijn eveneens bekende kenmerken. Bij kinderen met AD(H)D functioneren de zenuwcellen in bepaalde hersengebieden niet naar behoren. Medicijnen zoals Ritalin of Concerta kunnen deze balans herstellen. Als er alleen sprake is van aandacht- en concentratiestoornissen spreken we doorgaans van ADD. Kinderen met ADD missen het hyperactieve gedrag maar hebben last van dezelfde concentratiestoornissen. Zij zijn meestal niet zo opvallend voor hun omgeving en worden minder snel opgemerkt. Het protocol is vooral gericht op leerlingen met ADHD maar kinderen met ADD hebben er ook baat bij. AD(H)D komt ook in combinaties voor met dyslexie, dyscalculie, andere leerhandicaps of hoogbegaafdheid. Het probleem van kinderen met ADHD is dat ze niet in staat zijn hun aandacht ergens bij te houden, bepaalde gebeurtenissen te herinneren en/of een taak te organiseren. Zij hebben problemen om ergens mee te starten maar ook om iets af te maken. Ze hebben een voortdurende drang naar prikkels en handelen impulsief. Zij kunnen slecht met tijd omgaan en vervallen vaak in dezelfde fouten. Daarentegen zijn zij vaak zeer creatief, intuïtief en soms zelfs (hoog)begaafd. Als iets hen creatief of emotioneel raakt kunnen zij wel degelijk lang geconcentreerd bezig zijn. Doordat zij veel kritiek op hun handelen krijgen (of hebben gekregen) is hun eigenwaarde meestal laag. Diagnose: Als een kind bovenstaande kenmerken vertoont, is het noodzakelijk dat een psychiater onderzoekt of er sprake is van AD(H)D. School kan een actieve rol spelen in het aangeven van kenmerken die kunnen duiden op AD(H)D, maar het zijn vanzelfsprekend de ouders die de keuze maken om hun kind te laten testen. 7
Mogelijk schrijft de arts medicijnen voor als Ritalin of Concerta die ervoor zorgen dat een kind rustiger wordt en zich beter en langer kan concentreren. “De storm in mijn hoofd is weg” hoor je wel eens zeggen. De eerste maanden kunnen echter bijverschijnselen als gebrek aan eetlust en slecht slapen voorkomen. Ook zonder medicijnen kan er hulp geboden worden bij AD(H)D. Het speerpunt van de begeleiding zit in het aanbieden van veel structuur en regelmaat. ( zie ook protocol) Protocol:
Geef korte, duidelijke opdrachten herhaal steeds regels en afspraken Zorg voor voldoende prikkelende, uitdagende lesstof: houd aandacht vast Beloon en complimenteer vaak Geef alternatieven bij ongewenst gedrag Probeer tijdens klassikale les zoveel mogelijk oogcontact te houden. Dan zie je ook eerder of de leerling gaat afdwalen of drukker wordt Plan rust- en ontspanningsmomenten; Plan bewegingmomenten Stel gewoon vriendelijk, maar strikt wat de leerling moet doen. Laat je niet tot discussies verleiden. Verbaliseer niet te veel Zorg voor afgeschermde werkplek: apart en vooraan dicht bij de leerkracht Leer de leerling telkens zijn werk na te kijken om zoveel mogelijk slordigheidsfouten te voorkomen Blijf het pittige, energieke en creatieve kind achter de druktemaker zien
In ieder geval niet doen:
Zonder begeleiding laten samenwerken Gedrag bestraffen zonder alternatieven aan te bieden Bij raam of deur neerzetten
Hoofdstuk 4 Asperger, PDD-NOS, OLD, ODD Wat is het syndroom van Asperger? Het syndroom van Asperger is een verschijningsvorm van autisme. Er is sprake van tekorten in sociale interactie en beperkte repetitieve en stereotype gedragingen, activiteiten en interesses. Er is geen vertraging in de taalontwikkeling, zoals bij andere vormen van autisme. Diagnose: wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Gebrek aan empathie (invoelingsvermogen) Naïeve, ongepaste en eenzijdige interactie Weinig mogelijkheden om vriendschap te sluiten Overbeleefd, repetitief spreken Zwakke, non-verbale communicatie Intens opgaan in sommige onderwerpen Onhandig en slecht gecoördineerde bewegingen en vreemde houdingen
8
Beperkte belangstelling
Protocol: Wat is de beste aanpak in de klas?
Bij opdrachten structuur geven in tijd en taakorganisatie Bij klassikale opdrachten de naam van de leerling noemen Speciale interesses benutten om plezier in activiteiten te vergroten Een rustig tempo hanteren Zo concreet mogelijk zijn bij nabespreking van werk Veel waardering en sturing geven Er rekening mee houden dat deze leerling niet achteraf leert van ervaringen. Dus steeds vooruit blijven kijken en “voorstructureren”. Ongewenst gedrag bijtijds stoppen
In ieder geval niet doen:
Achteraf kritiek geven of straffen Emotioneel reageren, dit wordt niet begrepen Non-verbaal gedrag als communicatiemiddel gebruiken
Wat is PDD-NOS? PDD-NOS is een categorie binnen het autistische spectrum. Kinderen met de stoornis PDD-NOS voldoen niet aan alle kenmerken van autisme of zij vertonen de kenmerken in mindere mate. PDD-NOS is een sociale informatie-verwerkings-stoornis, samengevat als een stoornis in het “sociale snapvermogen”. Diagnose: wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Ze kunnen prikkels die op ze af komen, niet goed verwerken. Soms roepen prikkels hele heftige reacties op, soms weer veel te geringe reacties Ze nemen zeer gedetailleerd waar, maar overzien het geheel niet Ze hebben moeite met toepassen van het geleerde en moeite met tekst verklaren en begrijpend lezen Ze snappen niet goed wat er tussen mensen gebeurt, stemmen hun gedrag niet af op de ander en kunnen hierdoor moeilijk met anderen omgaan Dit uit zich in extreem teruggetrokken gedrag of in juist te claimend en overheersend gedrag Ze hebben een beperkte interesses, stereotyp (soms bizar) gedrag Ze hebben weerstand tegen of angst voor verandering
De beste aanpak in de klas:
Zorg voor korte overzichtelijke opdrachten Geef deze leerling een vaste plek, dat biedt veiligheid Zorg voor voorspelbaarheid en regelmaat Noem bij klassikale opdracht de naam van de leerling Schrijf tijden en mededelingen op het bord Geef hen extra waardering en sturing 9
Neem neutrale houding aan: emotie wordt moeilijk begrepen Zorg dat taalgebruik zo simpel is. Figuurlijke taal wordt niet begrepen
Richt de aandacht op het schoolse leren, niet op de relatie. Zijn angst kun je verminderen door kennis aan te reiken en zijn wereld overzichtelijker te maken Bescherm de leerling tegen pesten: de leerling is egocentrisch, niet egoïstisch Help hen bij het oplossen van conflicten
In ieder geval niet doen:
Proberen een gedragsverandering teweeg te brengen; doe geen appèl op zijn emoties en op zijn invoelend vermogen. Dit ontbreekt.
Wat is ODD? ODD staat voor oppositioneel/ opstandig gedrag. Er is een patroon van negatief, vijandig en openlijk ongehoorzaam, opstandig gedrag, vaker dan bij ontwikkeling en leeftijd hoort. De leerling vertoont dit gedrag ook zonder druk vanuit leeftijdsgenoten. En alleen naar gezagsdragers toe Mogelijke oorzaken zijn de geringe afweer tegen driftimpulsen, tekort aan innerlijke regels/geweten, tekort in medemenselijk contact en/of onvermogen om zich in te leven. Diagnose: wat zie ik in de klas? Hoe herken ik dit gedrag/ deze stoornis? Minstens vier van de volgende criteria:
Is vaak driftig Maakt vaak ruzie met volwassenen Is vaak opstandig of weigert zich te voegen naar regels/verzoeken van volwassenen Ergert vaak met opzet anderen Geeft anderen vaak de schuld van eigen fouten of wangedrag Is vaak prikkelbaar en ergert zich gemakkelijk aan anderen Is vaak boos en gepikeerd Is vaak hatelijk en wraakzuchtig
Protocol: wat is de beste aanpak in de klas?
Laat de leerling succeservaringen opdoen, aansluiten bij een activiteit of vak waaraan de leerling plezier beleeft. Dit kan ook als beloningsmiddel gebruikt worden Geef korte opdrachten met voldoende uitdaging Zorg voor een “veilige” plek in de klas, waar de leerling overzicht heeft Maak een planning en breng structuur aan in de les, dag, week. Geef directe feedback om extreem gedrag te corrigeren Geef hierbij aan welk gedrag je wel wilt zien. Stel hem verantwoordelijk voor zijn gedrag, vraag hoe hij de schade denkt te herstellen Leer het kind zich in anderen te verplaatsen: perspectiefneming
10
Blijf kalm
In ieder geval niet doen:
Strijd gaan voeren De persoon afkeuren m.a.w. keur het gedrag af!
Wat is NLD? NLD staat voor een non-verbale leerstoornis. NLD is een neurologische ontwikkelingsstoornis. Er is sprake van een stoornis in de rechter hersenhelft. Hierdoor gaat het horen en praten bij deze leerlingen veel beter dan het zien en voelen. We zien dan ook relatief sterke taalvaardigheden. Zwak zijn deze leerlingen in rekenen en ze hebben problemen met de motoriek en schrijven. Verder hebben ze moeite met en angst voor het omgaan met nieuwe situaties. Diagnose: wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Deze leerlingen zien het geheel niet. Ze zien de bomen, maar niet het bos Ze hebben moeite met non-verbale signalen. Dit kan leiden tot sociale angst Hebben eerder vriendschappen met oudere of jongere personen dan met leeftijdsgenoten Ze zien slecht alternatieven en vervallen gauw in routine Ze leren weinig door ervaring Ze raken de weg kwijt in school Ze hebben weinig besef van tijd Ze hebben een houterige, trage schrijfmotoriek Ze zijn sterk in verbale vaardigheden en hebben een grote woordenschat Ze kunnen goed en vlot technisch lezen en spellen Zijn zwak in sociaal inlevingsvermogen en relatie met leeftijdsgenoten Vakken die problemen geven zijn: alle bètavakken, handvaardigheid, tekenen, sport, aardrijkskunde: kaart lezen en topografie. In het algemeen hebben ze bij alle vakken moeite met: samenspel, begrijpen van teksten, kern van het verhaal, verwerken van informatie.
Protocol: wat is de beste aanpak in de klas?
Taken aanbieden in korte stappen routinematig aanbieden Veel verbale uitleg geven met veel herhaling Let niet alleen op wat de leerling zegt maar vooral op wat hij doet Laat de leerling het gehoorde verbaliseren. Controleer of de leerling het begrepen heeft Geef geen materiaal met ingewikkelde lay-out en plaatjes Laat hem gebruik maken van hulpmiddelen: lap-top, rekenmachine, mogelijkheid voor opname van een klassikale les etc. Mondelinge toetsing geeft het meest betrouwbare beeld van de aanwezige kennis Ondersteun deze leerling in sociale situaties 11
Geef hulp bij interpretatie van non-verbale signalen.
In ieder geval niet doen:
Zonder meer aannemen dat de leerling de uitleg begrijpt Een lang dictaat van het bord laten overschrijven Deze leerling dwingen tot sociaal gedrag
Hoofdstuk 5 Meer (of hoog)begaafdheid Wat is meer(hoog) begaafdheid? Meerbegaafdheid kan het beste worden omschreven als een bovengemiddeld prestatievermogen op intellectueel en creatief gebied. Deze leerlingen onderscheiden zich ook in de snelheid waarmee zij complexe en vaak abstracte begrippen kunnen doorzien. Meerbegaafdheid is op zichzelf geen probleem. Als leerlingen beschikken over deze bovengemiddelde capaciteiten, interesse, motivatie of creativiteit, dan zullen zij naar verwachting ook bovengemiddelde prestaties leveren. Voorwaarde is dan wel dat zij extra aandacht en ruimte krijgen. Vaak zit daar een probleem. Economie en politiek mikken op de leerling met een gemiddeld IQ. Vrijwel alle lesmethodes zijn daar op afgestemd. Voor de zwakkere leerling stelt de overheid extra geld en middelen beschikbaar (LWOO) maar voor de meerbegaafde slimme leerlingen is er eigenlijk niets. Meer dan de helft van deze groep mislukt dan ook in het onderwijs en dat vaak zonder dat de juiste oorzaak wordt herkend. Meerbegaafde leerlingen worstelen vaak met een strijd tussen aan de ene kant voldoen aan verwachtingen van hun omgeving - zij willen niet anders zijn - en aan de andere kant het willen voldoen aan hun eigen behoefte op intellectueel gebied. Zij voelen zich onbegrepen, eenzaam en raken al hun energie kwijt. Er is niets zo vermoeiend als verveling omdat je niet wordt uitgedaagd door de lesstof. Omdat zij een andere manier van denken hebben, is hun leerproces ook anders. Snel en creatief als het gaat om grote vraagstukken, maar totaal geblokkeerd als het gaat om simpele dingen als woordjes stampen of rijtjes leren. Deze leerling zal dat ofwel moeten compenseren ofwel de ruimte krijgen om dit op een andere manier aan te pakken. Ook het uitschrijven van alle kleine stappen van een opdracht is een probleem omdat de meerbegaafde leerling (soms via een heel andere weg)allang de oplossing weet. Omdat ons onderwijs dit wel van leerlingen verwacht zullen deze strategieën aangeleerd moeten worden. Maar dan wel met begrip voor en gebruik makend van de meerbegaafdheid. Diagnose: de simpelste diagnose is een begaafdheidtest. Dit is echter niet noodzakelijk. Als leerlingen de mogelijkheid krijgen zelfstandig (vooruit) te werken en keuzes mogen maken bij bijvoorbeeld praktische opdrachten, wordt het meestal snel duidelijk. Meerbegaafde leerlingen presteren vaak significant beter bij mondelinge overhoringen dan bij schriftelijke. Zij kennen veel feiten en hebben meestal een grote algemene ontwikkeling. Zij ontwikkelen vaak thuis op eigen initiatief allerlei activiteiten. Maar als een meerbegaafde leerling niet meer werkt als gevolg van een (jarenlang) gemis aan uitdaging, gaat onderpresteren en dus slechte cijfers haalt, is de diagnose een stuk lastiger en kan een verwijzing naar een specialist op dit gebied noodzakelijk zijn. Of …toch een test. 12
Meerbegaafde leerlingen kunnen perfectionistisch zijn en als gevolg daarvan faalangstig. Zij hebben vaak moeite met groepsopdrachten, ofwel uit onzekerheid ofwel omdat zij meer individueel hebben leren denken en daarom moeilijk samenwerken. Tenzij met soortgenoten … Conclusie: de diagnose kan complex zijn, maar de voldoening is groot als een meerbegaafde leerling weer zichzelf kan zijn en ruimte krijgt om te excelleren. Het geeft de leerling maar ook de school en later de maatschappij een grote meerwaarde. Protocol: Meerbegaafde leerlingen moeten als zodanig begrepen en geaccepteerd worden. Dit is – zeker als leerlingen jarenlang onbegrepen zijn - de allerbelangrijkste stap. Dus:
In gesprek gaan !! Luisteren, vragen en behoeftes vaststellen De ruimte krijgen om huiswerk te “compacten” (eigen verantwoordelijkheid geven, toetsen bewijzen hun capaciteiten) De ruimte krijgen om keuzes te maken in verdieping van de lesstof en afspreken op welke manier deze meetelt De ruimte krijgen om vooruit te werken voor een of meerdere vakken, eventueel meedoen met een volgend leerjaar (als mogelijk vervroegd examen doen) Meedoen aan het Pre University of Laptop Programma (dit gebeurt al) Bijles geven aan jongere meerbegaafde leerlingen (bewustwording eigen identiteit en sociale vaardigheden)
13
Deel II maatschappelijke belemmeringen (diagnostiek en protocollen)
Hoofdstuk 6 Rouwverwerking Wat is rouwverwerking? Wanneer (plotseling) een leerling of medewerker van de school overlijdt is dat een schokkende gebeurtenis voor de hele school. In zo’n geval is er een draaiboek waarin de verschillende stappen staan beschreven waar de school houvast aan heeft en waardoor een ingrijpende gebeurtenis als een overlijden van iemand van school op een zo goed mogelijke manier door iedereen kan worden verwerkt. Daarnaast verliezen leerlingen soms iemand uit hun naaste familie. In dat geval krijgen zij te maken met een rouwproces dat zij moeten zien te combineren met school. Diagnostiek: wat zijn de kenmerken van rouwverwerking?
Rouwen kost energie en doet pijn, je kunt vermoeid of zelfs uitgeput zijn Veel dingen kunnen onwerkelijk lijken in de eerste maanden, ook het tijdsbesef Er zijn drie stadia is het proces : ongeloof, pijn en herstel. Voor de meeste mensen komt het ergste verdriet vier tot zes maanden na het overlijden Uitstelgedrag van eenvoudige taken hebben te maken met het rouwen , niet met de taken zelf. We rouwen allemaal op onze eigen manier
Protocol: wat kan de school doen voor leerlingen die rouwen?
Praten en luisteren als de leerling daar behoefte aan heeft, laten weten er te zijn Luister aandachtig zonder te oordelen of te adviseren Eisen voor school in overleg bijstellen De leerling de gelegenheid geven hulp te zoeken bij een rouwbegeleider of een steungroep ( minimaal pas na een paar maanden ) Er rekening mee houden dat wij nooit kunnen weten hoe een ander zich voelt
Draaiboek: De zorgcoördinator en het MT zijn in het bezit van een draaiboek “overlijden” wanneer het een van de leerlingen of medewerkers van de school betreft. Hoofdstuk 7 Echtscheiding Wat betekent een echtscheiding? Kinderen van wie de ouders scheiden hebben steun nodig. Afhankelijk hoe de ouders ermee omgaan krijgen ze die noodzakelijke steun niet automatisch van hen. Het zijn ingewikkelde situaties waarin een scala aan vaak tegenstrijdige gevoelens een rol spelen. Bij de kinderen kunnen loyaliteitsconflicten de kop opsteken en ze kunnen zich schuldig voelen over de situatie alsof zij er iets aan kunnen doen. De ouders hebben wellicht schuldgevoelens 14
ten aanzien van elkaar en de kinderen die ze in de steek laten, en dat ze niet die persoon zijn die ze graag hadden willen zijn, spijt van ruzies, schaamte over hun onvermogen. Al met al ingrijpend en zeker voor het kind verwarrend. Logisch dat symptomen hiervan op school zichtbaar worden. Persoonlijke aandacht is gewenst en ga niet zwaar tillen aan een terugval in schoolprestaties. Maak het vooral niet ernstiger dan het al voor het kind is. Protocol in het algemeen: er zijn kinderen bij ons op school, van wie de ouders niet bij elkaar leven. Wij vinden het belangrijk om beide ouders goed te informeren over de ontwikkeling van hun kind of kinderen. Voorwaarde is natuurlijk wel dat beide ouders zelf hun verschillende adressen kenbaar maken aan de teamleider. Aan beide ouders wordt dan de volgende informatie verstrekt: de schoolgids, het rapport en de uitnodiging voor de ouderavonden. Deze informatie wordt opgestuurd of in tweevoud meegegeven. Als één van de ouders het anders wil, kan hij of zij contact opnemen met de teamleider. Hierbij wordt aangetekend of voor een ouderavond beide ouders worden uitgenodigd voor een gezamenlijk gesprek. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. Alle overige informatie wordt aan het kind in enkelvoud meegegeven. Op verzoek wordt de overige informatie ook aan de ouder verstrekt waar het kind op dat moment niet woont. Een verzoek om gegevens over het kind te verstrekken aan derden wordt altijd aan beide ouders gedaan. Protocol voor mentoren en docenten:
Houd als mentor regelmatig gesprekjes met de leerling zodat deze weet dat er op school ook aandacht is voor de situatie Breng als mentor de vakdocenten op de hoogte van de situatie zodat zij rekening kunnen houden met emotionele reacties, vermoeidheid en verminderde concentratie Geef de leerling zo lang als nodig is meer ruimte: pas zo nodig bepaalde afspraken en deadlines aan
Hoofdstuk 8 Pesten Het pestprotocol zal het komend jaar ontwikkeld worden. We zien het in ieder geval als iets waar de hele school verantwoordelijk voor is en waar iedereen: leerling, docent en mentor,niet onderwijzend personeel, ouder en schoolleider een actieve positieve rol in kan en moet spelen. We werken met zijn allen aan een veilig schoolklimaat.
Hoofdstuk 9 Extreme vormen (suïcidaliteit, auto mutilatie, seksueel misbruik etc.) Als ouders, medeleerlingen of vakdocenten bemerken dat er sprake is van een extreme vorm van zorg, dan zoeken zij contact met de mentor. Hij/zij onderneemt actie richting teamleider en zorgcoördinator. Deze zoekt professionele hulp bij de Jeugdzorg. Zij kunnen de school ondersteunen in adviezen en gesprekken met alle betrokkenen. 15
Deel III algemeen schoolbeleid
Hoofdstuk 10 Zorg advies team (ZAT) en schoolmaatschappelijk werk De ontwikkeling van een kind kan soms anders verlopen dan die van leeftijdsgenoten. Kinderen kunnen last hebben van opstandigheid, angst of vertonen hyperactief of agressief gedrag. Vaak is er niet één oorzaak, maar zijn er meerdere factoren die hierbij een rol spelen. Het kan zijn dat het kind zich onvoldoende ontwikkelt, last heeft van een emotioneel of lichamelijk probleem of reageert op moeilijkheden in het gezin. Om deze leerling te kunnen helpen is het zorgadviesteam ingesteld. In het zorgadviesteam hebben de GGD, bureau Jeugdzorg, schoolmaatschappelijk werk en de leerplichtambtenaar zitting. Zij komen zes keer per jaar samen met de zorgcoördinator. In het zorgteam vindt overleg plaats over individuele leerlingen (met toestemming van de ouders als het kind minderjarig is) en wordt er, indien noodzakelijk, een hulpverleningstraject geadviseerd. Wanneer een leerling reeds in behandeling is, wordt de voortgang van de leerling besproken. Ook ouders kunnen hun probleem voorleggen aan (leden van) het zorgadviesteam via de teamleider van de afdeling. Een leerling kan ook aparte afspraken maken met de schoolmaatschappelijk werker die daarvoor op regelmatige vaste tijden spreekuur heeft. Hoofdstuk 11 Rugzak (leerlinggebonden financiering) De Rugzak - of leerlinggebonden financiering - is bedoeld voor kinderen met een beperking die extra voorzieningen nodig hebben om regulier voortgezet onderwijs te volgen. Beperkingen die recht kunnen geven op een Rugzak zijn onderverdeeld in vier clusters: 1 visueel gehandicapte kinderen (voor hen geldt een aparte regeling) 2 dove en slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraak/taalmoeilijkheden 3 lichamelijk gehandicapte kinderen, verstandelijke gehandicapte kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en langdurig zieke kinderen 4 kinderen met ernstige psychiatrische of gedragsproblemen (bv. autisme) Aanvraag: de aanvraag voor een rugzak wordt door ouders ingediend bij het CVI. Zij dienen de juiste documenten aan te leveren. Een onderdeel van de aanvraag voor cluster 4 leerlingen is het onderwijskundig rapport, deze dient door school ingevuld te worden. Om deze zo correct mogelijk in te vullen, en over de juiste gegevens te beschikken maken wij gebruik van een medewerker van de Ambulante Begeleidingsdienst. ‘Het bevoegd gezag van de school moet in het onderwijskundig rapport (OKR) beschrijven welke zorg vanuit school én het samenwerkingsverband is geboden en wat de effecten daarvan zijn. Pas 16
wanneer ten minste een half jaar op de gedragsproblemen gerichte zorg geboden is vanuit de school en het samenwerkingsverband, en deze zorg blijkt niet of nauwelijks effect te hebben gesorteerd, is een aanvraag voor een indicatie voor het betreffende kind ontvankelijk en kunnen ouders/verzorgers pas een indicatie voor hun kind aanvragen. De geboden zorg moet aangetoond worden middels geëvalueerde handelingsplannen t.a.v. de gedragsproblematiek/sociaal-emotionele problematiek, die niet ouder zijn dan een half jaar.’ Toekenning: wanneer de Rugzak is toegekend, kunnen ouders zelf beslissen of ze de financiering gebruiken om de leerling in het regulier onderwijs zijn/haar studie te laten continueren of dat de financiering gebruikt wordt om de leerling in het speciaal onderwijs te plaatsen. Deze plaatsing kan namelijk alleen wanneer er een Rugzak toegezegd is. Het Rugzakbudget bestaat uit drie delen: 1. Een bedrag voor extra personele inzet. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor extra uren voor de leerkracht, de remedial teacher, een klassenassistent, mentor of een andere gekwalificeerde medewerker. Een combinatie is ook mogelijk. 2. Een vrij besteed bedrag. Hiermee kunnen de leermiddelen worden aangepast of speciale worden aangeschaft. Ook kan het worden gebruikt om nader onderzoek te (laten) doen om meer duidelijkheid te krijgen over hoe op school de leerling het beste kan worden geholpen; handelingsgericht onderzoek dus. (Het hoeft niet te worden ingezet voor het verrichten van onderzoek in het kader van een herindicatie.) 3. Een bedrag voor ambulante begeleiding. Met dit bedrag weet de school zich verzekerd van ambulante begeleiding en dat de hiermee samenhangende materiële kosten worden vergoed zoals de reiskosten van de ambulant begeleider. Door middel van ambulante begeleiding wordt de school, de leerkracht(en) en (direct en/of indirect) de leerling deskundige hulp geboden. Deskundig op het gebied van onderwijs aan leerlingen met bepaalde specifieke beperkingen. Deze hulp kan bestaan uit het (laten) doen van handelingsgericht onderzoek, het meedenken over het handelingsplan en evt. opstellen er van, het geven van praktische adviezen, het doen van observaties, het deelnemen aan leerling besprekingen en (soms) uit het werken met de leerling. 4. De ambulante begeleiding wordt verzorgd door een medewerker van een speciale school of van een ambulante dienst van het REC (Regionaal Expertise Centrum). Vanaf 1 augustus 2010 is het bedrag om de eerste twee onderdelen te financieren 3202,08 voor alle clusters. Dit bedrag ontvangt de school. Hiermee kan de extra zorg voor de rugzakleerling gefinancierd worden, afhankelijk van de hulpvraag van de leerling. De besteding wordt in een handelingsplan vastgelegd en de ouders worden bij de opstelling ervan betrokken. De vergoeding voor ambulante begeleiding verschilt per cluster, dit bedrag wordt rechtstreeks ter beschikking gesteld aan de ambulante dienst. De besteding van deze gelden worden vastgelegd in een begeleidingsplan. Ambulante begeleiding (AB): behalve ambulante begeleiding vanuit de Rugzak bestaan er nog twee andere vormen van AB, namelijk terugplaatsing ambulante begeleiding (TAB) en preventieve ambulante begeleiding (PAB): 17
TAB is voor leerlingen die na tenminste één jaar worden overgeplaatst naar een reguliere school en niet meer voor een indicatie in aanmerking komen. Het doel hiervan is om de overgang goed te laten verlopen.
PAB is mogelijk voor leerlingen die (nog) niet aan de LGF-criteria voldoen, maar voor wie wel behoefte bestaat aan begeleiding om te voorkomen dat zij op termijn aangewezen zijn op een Rugzak of speciale school.
De aanvraag voor een PAB loopt via het zorgloket van het Samenwerkingsverband Leiden, waar onze school bij aangesloten is. De zorgcoördinator verzorgt in overleg met de ouders de PAB-aanvraag. Hoofdstuk 12 De GGD Jeugdgezondheidszorg op school De afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) begeleidt de groei en ontwikkeling van jeugdigen van 0 tot 19 jaar. Dat doen we op de scholen voor voortgezet onderwijs onder andere door alle leerlingen van klas 2 te onderzoeken. U en uw kind kunnen ook zelf contact opnemen als er vragen of zorgen zijn over de gezondheid, ontwikkeling of opvoeding. Indien nodig overlegt de jeugdarts of jeugdverpleegkundige met de docent, huisarts of andere instanties. Zorg voor leerlingen Leerlingen kunnen bij de jeugdarts of jeugdverpleegkundige terecht met vragen over hun lichamelijke gezondheid en over andere dingen die hen bezighouden, zoals vriendschap, seksualiteit, pesten, alcohol, drugs, etc. Op onze school zijn er vaste spreekuren in het jaar, waarop leerlingen de jeugdverpleegkundige kunnen spreken. Het is noodzakelijk van te voren met de jeugdverpleegkundige een afspraak te maken! De jeugdarts of jeugdverpleegkundige neemt deel aan het Zorgadviesteam. Contact in de 2e klas In de 2e klas vullen alle leerlingen een vragenlijst in die gaat over hun gezondheid en welbevinden. Daarna kan de leerling worden uitgenodigd voor een gesprek over de vragenlijst. De jeugdarts of jeugdverpleegkundige meet en weegt de leerlingen en test zo nodig het gezichtsvermogen. Ook gaat hij/zij in op hoe de leerling zich voelt. Zo nodig overleggen wij met u naar aanleiding van dit gezondheidsonderzoek. Een gezond schoolleven De afdeling JGZ geeft de school adviezen over veiligheid, infectieziekten, omgaan met elkaar, pesten, voeding en beweging, genotmiddelen, seksualiteit en dergelijke. De GGD steunt de school bij het uitvoeren van gezondheidsprojecten. Vertrouwelijk Alle gesprekken met de jeugdarts of jeugdverpleegkundige zijn vertrouwelijk. Er wordt met niemand anders over gesproken zonder dat de jongere het zelf weet. 18
Hoofdstuk 13 Vertrouwenspersonen Op elke school voor primair en voortgezet onderwijs is sinds 1 augustus 1998 een klachtenregeling verplicht. Deze garandeert een zorgvuldige behandeling van klachten. Hiermee wordt het belang van de betrokkenen gediend. Daarnaast is een zorgvuldige behandeling van klachten bevorderlijk voor een veilig schoolklimaat. Alle geledingen van de school moeten op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor het indienen van klachten. Zowel leerlingen en hun ouders als personeelsleden kunnen een klacht indienen bij het schoolbestuur ( of klachtencommissie) onder andere over gedragingen van het personeel. Dit kan een klacht zijn over grensoverschrijdend gedrag. Het schoolbestuur neemt maatregelen (na de klachtencommissie gehoord te hebben ). Met grensoverschrijdend gedrag wordt bedoeld: seksueel misbruik, seksuele intimidatie, fysiek geweld, psychisch geweld, discriminatie of radicalisering. Onder seksuele intimidatie wordt verstaan: ongewenste seksueel getinte aandacht die tot uiting komt in verbaal, fysiek en non-verbaal gedrag, dat zowel opzettelijk als onopzettelijk kan zijn, en dat door degene die hiermee geconfronteerd wordt als onaangenaam wordt ervaren. De vertrouwenspersoon geldt als aanspreekpunt voor de klager/aangeklaagde. De persoon verkeert in een onafhankelijke positie. Hij/zij wordt aangenomen of van zijn taak ontheven door het schoolbestuur. Het schoolbestuur is in het bezit van een uitgebreid protocol vertrouwenspersonen waarin ook alle juridische consequenties worden beschreven. Hoofdstuk 14 Verantwoordelijkheden en taken Voor een goede zorg is een draagvlak nodig van specialisten / docenten die aanspreekpunt zijn voor leerlingen die extra zorg nodig hebben. Zij onderhouden het contact met de vakdocenten en sturen daarin het protocol aan en bewaken het. De mentor blijft het eerste aanspreekpunt van de leerling. Hij of zij heeft als taak zorgen dat de leerling – in overleg met de teamleider - doorverwezen wordt naar de juiste begeleider. Hij of zij blijft ook de contactpersoon naar de ouders, ook weer in overleg met de teamleider. Deze is verantwoordelijk Op verschillend zorggebieden maken we (ook) gebruik van externe specialisten die aan het netwerk van de school verbonden zijn. Dit geldt voor het zorggebied dyslexie, meerbegaafdheid, rouw en scheiding, rugzak en medewerkers van het zgn. Zorg en Advies Team (ZAT): GGD, Jeugdzorg en leerplicht. Aansturing van deze externen gebeurt door de zorgcoördinator of de voor zorg verantwoordelijke teamleider. Deze is ook verantwoordelijk voor de duur van de zorg. De specialist – intern of extern- doet verslag van de ontwikkeling van de zorg die dit weer terugkoppelt aan de mentor (-> ouders). Leerlingen en ouders krijgen in het begin van het schooljaar een zgn. Zorgkatern waarin de verantwoordelijke personen voor de verschillende soorten zorg genoemd worden.
19
Hoofdstuk 15 Testen en diagnosen
Testen voor dyslexie staan beschreven in het dyslexieprotocol. De diagnose faalangst wordt gesteld door de faalangsttrainer na een gesprek of een test. De hulpvraag om begeleiding kan komen van de ouders, de vakdocent, de mentor of de leerling zelf. De mentor neemt contact op met de trainer die de uitkomst en de evaluatie weer terugkoppelt aan de teamleider. De diagnose voor hulp bij rouw , echtscheiding, pesten en extreme vormen kan in principe door alle betrokkenen (ouders, vakdocenten, medeleerlingen etc.) worden aangegeven, maar deze nemen contact op met de mentor die samen met de teamleider en de zorgcoördinator op zoek gaat naar de juiste zorgbegeleider. Aanvragen voor het ZAT en voor een rugzak gaan via de teamleider naar de zorgcoördinator.
Hoofdstuk 16 Kosten Interne hulp wordt door school betaald. Kosten voor externe hulp worden in de regel verhaald op de ouders. De school faciliteert. Daar waar afgeweken wordt van deze regel zal eerst contact opgenomen worden met ouders.
20