NTMAomslag2009-138.qxp
11-12-2009
03:04
Page 1
Zorgadministratie en Informatie
Tijdschrift voor
Informatietherapie Een nieuwe uitdageing voor professionials in de zorgadministratie en informatie m st
ue Q er
ag
an in
138
de ak pr
jaargang 36 december 2009
jk
ti een kwartaaluitgave van de Vereniging voor Zorgadministratie en Informatie
02.
• Personal Health Record de ontbrekende schakel in Zorg ICT • Praktijkinstructie: Richtlijnen voor Zorginformatiemanagement
Basisadministratie waar gaat het over?
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 1
Zorg Administratie en Informatie Een kwartaaluitgave van de NVMA Vereniging voor Zorgadministratie en Informatie
jaargang 36, nr. 138 december 2009
redactie NTMA eindredactie Han Runnenberg redactie-secretariaat Anneke Bekker redactiemedewerkers Matthieu Dekker Aart van Winkoop redactie-adres Anneke Bekker Groene Hart Ziekenhuis Postbus 1098 / j27 2800 BB Gouda telefoon 0172 617338 E-mail:
[email protected]
Goede zorglogistiek is goud waard bij prestatiebekostiging
aan dit nummer werkten mee Wybe Dekker en Herman Pieterse
pag. 14
copyright 2009 overname van artikelen is in alle gevallen mogelijk in overleg met de redactie abonnementen leden van de NVMA ontvangen NTMA gratis. Voor niet-leden bedraagt het abonnementsgeld h26,– per jaar, los nummer h9,–. Een abonnement kan op elk gewenst tijdstip ingaan. Abonnementen kunnen alleen schriftelijk tot uiterlijk 2 maanden voor het beëindigen van het lopende abonnement worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar verlengd. lezers service opgave abonnement en adreswijziging bij T.G.R. Király Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Medische Administratie Postbus 9243 1006 AE Amsterdam E-mail:
[email protected]
DE OVERSTAP NAAR ICD- 10, EEN TIJDLIJN VOOR HET ONDERWIJS pag. 22
vormgeving & productie DesignPeople, Amsterdam/Sittard uitgever NVMA, Hoorn, www.nvma.nl druk Marcelis van der Lee Adu BV, Heerhugowaard fotografie Richard Lotte, Zaandam omslag Ad Werner, Amsterdam advertentie-coördinatie telefoon 072 - 5483916 telefax 072 - 5482170
telefoon 071 - 8906610 telefax 0252 - 531995 distributie NIC.Oud Direct-mail, Heerhugowaard ISSN 1381-3072
Praktijkinstructie Richtlijnen voor zorginformatiemanagement pag. 32
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 3
inhoud
ntma december 2009
Questmanager in de praktijk
4
Han van Overbeeke LBZ -DOT -ICD10 Basisadministratie: waar gaat het over?
8
Hans van de Schaaf Goede zorglogistiek is goud waard bij de prestatie-bekostiging
14
Mariëtte School, Jan Vissers Informatietherapie, een nieuwe uitdaging voor profssionals
18
in zorgadministratie en informatie Jill Burrington-Brown Het EPD net zo betrouwbaar als het papieren dossier? Droom maar weer lekker verder...
21
Column Sam Sterk De overstap naar ICD-10-CM/PCS, een tijdlijn voor het onderwijs
22
Werkgroep ICD- 10 USA Personal Health Record, de ontbrekende schakel in Zorg-IT
28
Over de noodzaak van het Personal Health Record Hans ter Brake Praktijkinstructie, richtlijnen voor Zorginformatiemanagement.
32
HIE Practice Council
Adverteerders
Trainingen
Inview (1), Q-Consult (2), CC Zorgadviseurs (7), Allgeier Medical Viewer (12), Allgeier Scanfactory (37), Studelta (39), Marcelis van der Lee Adu (41), Jalema (achterzijde)
Werken als AO/IC medewerker DBC DOT 2010 DBC’s, GGZ, registratie, validatie en facturatie van DBC,s
26 27
40
SKZB De Stichting Kwaliteitsbevordering Zorgadministratieve Beroepen De Zorginfostraat
39 38
3
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 4
Periodiek meten en vastleggen van de aard en ernst van de klachten van patiënten is een methode om de resultaten van een behandeling vast te stellen. In de Geestelijke Gezondheidszorg wordt deze methode al enige jaren gebruikt. Eén van de kritieke succesfactoren is ondersteuning van het meetproces met behulp van software. In dit artikel gaan we dieper in op routine outcome monitoring (ROM), de verwachte voordelen daarvan, en ontwikkelingen die daar op van invloed zijn. Daarna beschrijven we hoe ROM kan worden ondersteund door software en aan de hand van een voorbeeld hoe de ontwikkelingen in ROM de software beïnvloeden. Tenslotte gaan we kort in op de toekomst van deze ondersteunende software.
Han van Overbeeke, Eigenaar van Van Overbeeke Advies en directeur van SynQuest BV
QuestManager in de praktijk 4
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 5
Routine Outcome Monitoring1 ROM is een methode om de kwaliteit van geleverde zorg inzichtelijk te maken, te evalueren en te verbeteren. Een ROM-methode bestaat uit een meetinstrument, afspraken over de wijze en mate van af te nemen metingen bij patiëntengroepen en een meetuitkomst. In de praktijk wordt ROM veelal toegepast door middel van een vragenlijst, die tenminste aan het begin en aan het einde van een behandeling wordt afgenomen. GGZ Nederland benoemt vier doeleinden waarvoor de uitkomsten van ROM kunnen worden gebruikt: 1 Behandelen en begeleiden 2 Leren 3 Verantwoording 4 Onderzoek Dit onderscheid duidt impliciet op een aantal doelgroepen voor het gebruik van de gegevens van ROM. Allereerst de individuele zorgverlener en cliënt die door middel van ROM (direct) feedback krijgen op het effect van de gekozen interventie. Daarnaast de behandelaars als groep, die door het bekijken van geaggregeerde gegevens van verschillende patiëntengroepen de resultaten onderling kunnen vergelijken. De verantwoordingsgegevens zullen intern worden gebruikt door het management en ook extern door partijen zoals de branchevereniging en financiers. Tenslotte zullen onderzoekers de gegevens kunnen gebruiken voor onderzoek naar het effect van behandelingen op een aandoening. De meetgegevens moeten worden vastgelegd en op zodanige wijze worden gepresenteerd dat de beoogde doeleinden kunnen worden gerealiseerd.
Ontwikkelingen in ROM De eerste ROM-initiatieven hadden een sterke focus op het gestandaardiseerd vastleggen van de uitkomsten. ‘Meten is weten’ was het adagium. De meetcomponent was er op gericht data te verzamelen voor wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de behandeling. De link met de zorg werd gelegd door aansluiting te zoeken bij zorgprogramma’s, maar de meetfrequentie had in eerste instantie geen relatie met de zorgpraktijk. Er werd gewerkt met een beginen eindmeting en daartussen vaste intervallen. Op die manier stond ROM als het ware naast het behandelproces. De laatste jaren ontstaat een tendens om zeer frequent een beperkt aantal metingen uit te voeren en de resultaten daarvan direct te bespreken tijdens het behandelcontact. Onder andere Lambert2 heeft hier begin deze eeuw over gepubliceerd. De cliënt wordt daardoor ook een gebruiker van het systeem en de gegevens. Het koppelen van de meetfrequentie aan behandelcontacten, waarmee de behandeling en de resultaten kunnen worden gevolgd, wordt ook wel ‘tracking’ genoemd. Door het gebruiken van de uitkomsten wordt ROM onderdeel van het behandelproces. Wanneer de uitkomsten worden vergeleken met
de verwachte uitkomst, is de feedback vanuit de ROM-tool nog krachtiger. Dan wordt immers direct een indicatie verkregen voor onderbehandeling. De ontwikkelingen in ROM lopen min of meer parallel met ontwikkelingen rond het (E)PD, het zorgregistratiesyteem en de ROM-applicatie Health 2.0. Aanvankelijk was sprake van onafhankelijke systemen. De zorgregistratie was vaak wel geautomatiseerd, maar dossier en vragenlijsten werden nog in een papieren versie gebruikt. Aan het eind van de vorige eeuw kwamen de eerste elektronische versies van het medisch dossier en testsystemen op de markt. Het EPD kent vanaf begin deze eeuw een koppeling en integratie met de zorgregistratie. Voor ROM-applicaties is die stap pas de laatste jaren gezet. In de nabije toekomst zullen de EPD’s zo ver zijn gemoderniseerd dat een ROM-applicatie als een service kan draaien in het EPD of dat de ROM-funcntionaliteit onderdeel uitmaakt van het EPD. In figuur 1 is de ontwikkeling van de elektronische varianten schematisch weergegeven3.
Figuur 1 De samenhang tussen zorgregistratiesysteem, EPD en ROM-applicatie wordt in de loop van de tijd steeds groter.
Health 2.0 zal er toe bijdragen dat cliënten hun gegevens ook op afstand willen inzien en zonodig kunnen overhalen naar hun ‘personal health record’. Ook het thuis invullen van zelfbeoordelingslijsten zal dan nog meer gemeengoed worden dan het nu is. In een pilot in de eerste lijn reageren patiënten enthousiast op deze mogelijkheid.
Software Het proces rond ROM kan goed worden ondersteund door software. Gezien de complexiteit van de planning en de hoeveelheid data die wordt verzameld en verwerkt is het naar onze mening zelfs een randvoorwaarde. Goede software kan helpen het invoeren van ROM te vergemakkelijken. De belangrijkste functies van ‘ROM-software’ zijn: 1 beheer vragenlijstbibliotheek 2 klaarzetten van vragenlijsten 3 afnemen van vragenlijsten 4 beoordelen van de uitkomsten 5 koppeling met het EPD 6 exporteren van gegevens
Beheer van vragenlijsten De kwaliteit van deze lijsten bepaalt in hoge mate het succes van de applicatie. Geadviseerd wordt dan ook met goed gedocumenteerde lijsten te werken. Dat laat onverlet dat instellingen 5
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 6
meetinstrumenten willen toevoegen, die minder gangbaar zijn of omwille van wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Deze lijsten komen in een instellingsspecifiek deel van de bibliotheek. Idealiter kan per zorgprogramma een meettraject worden gedefinieerd. De vragenlijsten per meetmoment zijn dan vooraf bekend. De software ondersteunt het koppelen van vragenlijsten en zorgprogramma’s (of diagnoses).
Klaarzetten van vragenlijsten Zoals uit de definitie van ROM blijkt, bestaat de methodiek uit het afnemen van meetinstrumenten en afspraken over het afnemen daarvan. De voorgedefinieerde set kan eenvoudig worden aangeboden aan een groep of aan individuele cliënten. Afnemen van vragenlijsten De applicatie ondersteunt het invullen van zelfbeoordelingsvragenlijsten door de cliënt al dan niet onder begeleiding. Beoordelingslijsten worden door de behandelaar of een derde ingevuld. Beoordelen van de vragenlijsten De resultaten zijn online direct beschikbaar. Als de behandelaar daarvoor kiest kan ook de cliënt de resultaten inzien. De belangrijkste gegevens moeten in één oogopslag zichtbaar zijn. Voor details kan op de data worden ‘ingezoomd’. Koppeling met het EPD en registratiesysteem Het ligt voor de hand dat gegevens die al in het EPD of het registratiesysteem zijn vastgelegd, worden gebruikt in de ROM-applicatie. Daarnaast moeten de gegevens van de ROMapplicatie in het EPD geraadpleegd kunnen worden. Technisch zijn deze koppelingen relatief eenvoudig te realiseren.
Figuur 2 Schermvoorbeeld van QuestManager 3.0
Exporteren van gegevens Om de gegevens ook breder te kunnen inzetten dan voor de behandeling van individuele cliënten worden de gegevens geëxporteerd zodat deze kunnen worden geanalyseerd, bijvoorbeeld in Excel of SPSS. Daarnaast kan de extractie worden opgenomen in een datawarehouse zodat de gegevens kunnen worden gecombineerd met die uit andere systemen.
Nieuwe functies Naast de beschreven basisfuncties, is een aantal nieuwe functies te onderscheiden.
Behandeladviezen De koppeling van ROM aan zorgprogramma’s is een logische stap. De uitkomstenmeting kan een signaal zijn om naar een volgende stap in de behandeling door te gaan. In de eerstelijn wordt geëxperimenteerd met het geven van behandeladviezen op basis van de uitkomsten. Ketenzorg Psychiatrische problematiek kan vaak in de eerste lijn worden behandeld. Dat maakt dat in de eerste lijn ook behoefte zal ontstaan aan ROM. Door het maken van afspraken tussen eerste en tweedelijn over het gebruik van meetinstrumenten kunnen de uitkomsten van ROM worden gebruikt in de zorgketen.
Praktijkvoorbeeld QuestManager Medio 2006 werd in NTMA bericht hoe een grote instelling voor GGZ zich bezighield met ROM ondersteund door een nieuw ontwikkeld softwareprogramma, QuestManager. Het nieuwe aan de software was dat deze webbased is. Het model dat werd gekozen voor de ROM sloot hier nog niet geheel op aan. ROM was toen niet geïntegreerd in de behandeling. Een onderzoeksassistent (ook wel researchnurse genoemd) bereidde een meting voor door vragenlijsten klaar te zetten voor een cliënt. De cliënt vulde via de computer in de instelling de vragenlijsten in. De meetintervallen waren vast en hadden niet direct relatie met de (verwachte) behandelduur. De software bood ook weinig mogelijkheden een flexibele indeling van het traject te ondersteunen. De behandelaren maakten weinig gebruik van de software. De resultaten konden op zeer veel manieren worden weergegeven, maar daarvoor moesten veel handelingen worden verricht. De eerste versie van QuestManager was een standalone systeem. De oorspronkelijke software is op een aantal punten uitgebreid. Zo zijn er koppelingen ontwikkeld met de EPD’s van Psygis, X/Mcare en User. Ook worden de cliëntgegevens uit de bronsystemen overgehaald, zodat deze niet dubbel hoeven worden ingevoerd. QuestManager kent een vrij uitbreidbare bibliotheek van vragenlijsten, de testbibliotheek. Gegevensexport kan naar SPSS en een exportbestand in CSV-formaat. Dat laatste wordt desgewenst dagelijks aangeboden. Tenslotte is de applicatie uitgebreid met een exportfunctie ten behoeve van het aanleveren van gegevens voor landelijke benchmark-inittiatieven. De rapportagemogelijkheden binnen de applicatie zijn slechts op patiëntniveau mogelijk. De huidige versie van QuestManager omvat dus alle functies die van een ROM-applicatie mogen worden verwacht. Toch blijkt de oorspronkelijke focus op gegevensvastlegging de integratie van de software in de behandelpraktijk in de weg te staan.
QuestManager 3.0 Medio 2009 is besloten een geheel nieuwe versie
6
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 7
van de software te ontwikkelen, QuestManager 3.0. De ontwikkeling kent een aantal uitgangspunten: - ontworpen vanuit de behandelaar en de ondersteuning van ROM; - de mogelijkheid voor cliënten om toegang te krijgen tot de data; - ondersteunen van tracking en het gebruik van behandeladviezen. De applicatie is webbased en bestaat uit drie portalen, behandelaar, cliënt en beheer. In het portaal behandelaar kunnen status van een meting en de uitkomsten van de metingen worden ingezien door behandelaars, ook kunnen vragenlijsten worden gekoppeld aan zorgprogramma’s. Als de beantwoording van de vragenlijsten daar aanleiding toe geeft, ontvangt de behandelaar een waarschuwing. Bijvoorbeeld bij een risico op zelfverwonding of suïcide. De communicatie met de cliënt over de af te nemen instrumenten kan direct vanuit de applicatie worden gegenereerd, door middel van e-mail, sms of per brief. De diagnostische module op basis van de MINI blijft onderdeel uitmaken van de software. De nieuwe versie van het programma zal een aantal standaardrapportages bieden om groepen cliënten te kunnen vergelijken.
Wat levert het gebruik van adequate ROM-applicatie op? Verbetering van de zorg Door de directe feedback over behandelresultaten kan snel worden bijgestuurd als dat nodig is. Zodoende ontvangt de cliënt effectieve zorg die efficiënt wordt geleverd. De efficiëntie wordt vergroot door de mogelijkheid van zelfwerkzaamheid van de cliënt. Ondersteuning van de invoering van ROM Het invoeren van ROM is een verandering van werkwijze voor de behandelaren. Door de planning van de afnamen van de vragenlijsten te ondersteunen en de uitkomsten overzichtelijk te presenteren, neemt de acceptatie van de nieuwe werkwijze toe.
Sturen op uitkomsten van zorg Vanuit de ROM-applicatie ontstaat zicht op de effectiviteit van behandelingen. Door de beschikbare gegevens te koppelen aan die van andere bronnen, wordt inzicht in de kwantitatieve aspecten van de behandeling verkregen (personele inzet, kosten, ..). Op die manier kunnen best practices worden afgeleid. I
Conclusie Het zal duidelijk zijn dat een ROM-applicatie alleen niet de zorg zal verbeteren. Een adequate applicatie is echter een cruciale factor in het slagen van een ROM-traject. ROM is in ontwikkeling en dat geldt dus ook voor de ondersteunende applicatie. Een ROM-applicatie die functioneel is geïntegreerd in het EPD, heeft de toekomst.
Bron 1 GGZ Nederland, www.romggz.nl, 2009 2 Lambert, M.J., Hansen, N.B., & Finch, A.E. (2001). Patient-focused research: Using patient outcome data to enhance treatment effects. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 69, 159-172. 3 GGZ Nederland, www.romggz.nl, 2009
Kent u de ICD-10 code voor de Mexicaanse griep en de vogelgriep...? woord en Kijk voor een ant op: alles over ICD-10
www.ICD-10.nl 7
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:07
Page 8
LBZ DOT ICD10
IN DE ZIEKENHUISSECTOR LEEFT AL GERUIME TIJD HET IDEAALBEELD VAN DE
LAN
EENMALIGE VASTLEGGING AAN DE BRON VAN ALLE ZORGGERELATEERDE
KOM
GEGEVENS. DOOR DE VERWEZENLIJKING HIERVAN ZOUDEN OP EFFICIËNTE
200
WIJZE MEERDERE INTERNE EN EXTERNE DOELEN KUNNEN WORDEN GEDIEND.
BELE
DE WERKELIJKHEID IS ECHTER WEERBARSTIG. NIET ALLEEN IS HET INHOUDELIJK
GEN
EEN LASTIG VRAAGSTUK, DE OPLOSSINGEN MOETEN OOK NOG EENS WORDEN
HOO
BEDACHT EN INGEVOERD IN ORGANISATIES DIE TEGELIJKERTIJD MET VEEL
NISA
COMPLEXE VERANDERINGEN WORDEN GECONFRONTEERD.
‘UITR
HIER STAAT TEGENOVER DAT EEN TEKORTSCHIETENDE BASISADMINISTRATIE
KEN
EN BASISREGISTRATIE EEN ZIEKENHUIS VRIJWEL ZEKER OP ACHTERSTAND ZET.
DE G
BOVENDIEN HEEFT HET ALS NEVENEFFECT DAT DE HIERAAN GERELATEERDE
BEE
BASISADMINISTRATIE WAAR GAAT HET OVER?
Thema 1: Eenmalige vastlegging aan de bron Er zijn verschillende redenen om het ideaalbeeld van een eenmalige gegevensvastlegging aan de bron na te streven. Het bevordert de eenduidigheid van de gegevensvastlegging. Het eenmalige karakter daarvan stimuleert de doelmatigheid van de vastlegging en helpt dus bij het terugdringen van de administratieve lasten. In een ziekenhuis vormt de patiënt de natuurlijke bron van alle basisgegevens. Velen zullen bij ‘gegevensvastlegging aan de bron’ echter primair denken aan de plaats waar de patiëntgebonden activiteit plaatsvindt. 8
Bepleit wordt om de basisadministratie op te bouwen vanuit de zorgdocumentatie. Daarbij staat voorop dat het zorgvuldig documenteren van de zorg (het patiëntendossier) primair is bedoeld om de continuïteit daarvan te (kunnen) garanderen. Ook bij de basisadministratie staat het belang van de patiënt dus centraal. Betreurd wordt dat de ziekenhuizen in de achterliggende jaren niet bewuster bezig zijn geweest met de vormgeving en inrichting van de zorgdocumentatie.
E
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 9
LANDELIJKE PROJECTEN (LBZ, DOT EN ICD 10) NIET GOED VAN DE GROND KOMEN. DEZE CONSTATERING BRACHT NVZ, NFU EN DHD ERTOE OM OP 26 MEI 2009 EEN INVITATIONAL CONFERENCE TE BELEGGEN. HIERVOOR WAREN ZOWEL
D.
BELEIDSMAKERS ALS PRAKTIJKDESKUNDIGEN UITGENODIGD. ER WAREN VERTE-
LIJK
GENWOORDIGERS AANWEZIG VAN DE ZIEKENHUIZEN (RAAD VAN BESTUUR,
EN
HOOFDEN ZORGADMINISTRATIE, MEDISCH SPECIALISTEN), DE BRANCHEORGANISATIES NVZ EN NFU, VWS, DBC-ONDERHOUD, CBS, CBV, PROJECTLEIDER ‘UITROL ICD10’, EN DHD. BELANGRIJKSTE DOEL VAN DE BIJEENKOMST WAS
E
KENNIS EN INZICHTEN TE DELEN EN ZOVEEL MOGELIJK VAN ELKAAR TE LEREN.
ZET.
DE GEDACHTEWISSELING IS HIER SAMENGEVAT OM EEN INZICHTELIJK TOTAALBEELD TE SCHETSEN VAN DEZE THEMA’S.
DR. J.H. SCHAAF, VOORZITTER BESTUUR ST. DUTCH HOSPITAL DATA
Het feit dat bij de behandeling van een individuele patiënt vele zorgprofessionals en afdelingen betrokken kunnen zijn, impliceert dat op vele plaatsen in het ziekenhuis zorggerelateerde gegevens worden vastgelegd. Afgesproken moet worden welke functionarissen/afdelingen welke gegevens vastleggen. Vast staat in ieder geval dat het inrichten van een deugdelijke basisadministratie altijd maatwerk vergt. Thema 2: Basisadministratie en -registratie De begrippen basisadministratie en -registratie
worden nogal eens door elkaar gebruikt. Bij basisadministratie gaat het vooral om het vastleggen en verwerken van gegevens op het niveau van de individuele patiënt. Ook zorgdocumentatie kan dus worden gezien als een vorm van basisadministratie, zij het dat deze vooral betrekking heeft op de inhoud van het individuele zorgproces. Het behoort daarom primair tot het werkterrein van de zorgprofessional. Bij basisregistratie gaat het om een zodanige verzameling en ordening van basisgegevens, dat deze bruikbaar worden voor besturingsdoelein9
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 10
den. Idealiter kunnen de gegevens voor de basisregistratie eenvoudigweg worden afgetapt uit de zorgdocumentatie / basisadministratie. In de praktijk komt het geregeld voor dat voor specifieke doeleinden aparte gegevensverzamelingen worden aangelegd die in administratief opzicht extra inspanningen vergen. Geen wonder dat het onderscheid tussen administratie en registratie in de praktijk niet altijd even duidelijk is. De ervaring leert dat de basisadministratie complex is, maar in essentie ook heel eenvoudig. Feitelijk gaat het steeds om het vastleggen van de antwoorden op drie vragen: 1 Wat heeft de patiënt (welke diagnoses worden gesteld)? 2 Wat doen we ermee (welke interventies en zorgactiviteiten vinden er plaats)? 3 Welke contacten heeft de patiënt (welke zorgprofessionals/afdelingen spelen een rol in het zorgproces)? Met betrekking tot de registratiedruk wordt over het algemeen geconstateerd dat de afgelopen tijd te vaak en te veel wijzigingen zijn aangebracht in de gegevensset die verplicht verzameld en aangeleverd moet worden. Ook wordt het naast elkaar lopen van oude en nieuwe (in ontwikkeling zijnde) systemen als zeer belastend ervaren. Er is dringend behoefte aan meer stabiliteit van de registratie-eisen waaraan de ziekenhuizen moeten voldoen. Dus minder polderen, minder dubbel doen en meer duidelijkheid van bovenaf. Anderzijds leeft het besef dat een adequaat ingerichte basisadministratie en basisregistratie zeker ook voor het ziekenhuis zelf van grote betekenis is. Deze kan immers voor verschillende besturingsdoeleinden van nut zijn, zoals: - kwaliteitsmanagement; veiligheidsmanagement; risicomanagement; bepalen marktpositie; ontwikkeling zorgpaden en ketenzorg; berekenen kostprijzen; doelmatigheidsverbetering; verbeteren patiëntenlogistiek. Een goede basisadministratie maakt het mogelijk om te weten waar je staat en wat je doet. Voor de besturing van de zorg is dat van groot belang. Hoewel ook hier de kost voor de baat uit gaat. Over de rol van medisch specialisten in de basisregistratie lopen de meningen uiteen. Enerzijds wordt het als een dure aangelegenheid gezien wanneer specialisten veel tijd aan registratie moeten besteden. Specialisten besteden veel tijd aan zorgdocumentatie, daar horen dus op eenvoudige wijze (voor de specialist ‘niet merkbaar’) de gegevens voor de regi10
stratie uit gedestilleerd te worden. Waar dat niet eenvoudig kan c.q. niet eenvoudig gedaan wordt, komt de medische codeur in beeld. Bovendien zijn medisch codeurs/zorgadministrateurs hiervoor in het algemeen beter opgeleid. Anderzijds wordt onderkend dat medisch specialisten dicht bij de bron zitten, zeker waar het de diagnostiek betreft. Bovendien hebben met name de vrijgevestigde medisch specialisten ook een financieel belang bij een correcte registratie. Alle reden dus om daarbij ook betrokkenheid te hebben. Op dit moment worden in veel ziekenhuizen ook de DBC’s door (of onder directe verantwoordelijkheid van) de specialist geregistreerd. Nog handiger is het als in plaats van de naam van de DBC de (vermoedelijke) diagnose door de specialist wordt vastgelegd. Vertrekpunt daarbij is uiteraard dat de ICT-voorzieningen hierop toegerust moeten zijn. Met het oog op de voorziene situatie waarin de DBC’s niet meer rechtstreeks worden geregistreerd, maar zullen worden afgeleid van de geregistreerde basisgegevens (diagnoses, verrichtingen en zorgactiviteiten), wordt geopperd dat een zekere taakverdeling tussen medisch specialisten en zorgadministrateurs wellicht de meeste kans van slagen heeft. In dat model registreren de medisch specialisten ‘aan de poort’ de meest voorkomende minder ingewikkelde diagnoses, terwijl de medisch codeurs / zorgadministrateurs later in het zorgproces aan de hand van de zorgdocumentatie de meer complexe diagnoses vastleggen. Overigens lijkt er overeenstemming over te bestaan dat voor de zorgadministratie de normale uitgangspunten voor administratieve organisatie (AO) en interne controle (IC) moeten gelden. Ook hierin heeft de zorgadministrateur een belangrijke rol te vervullen. Onderkend wordt dat de meeste zorgprofessionals weinig plezier beleven aan het registreren. Velen zullen zich daarbij de vraag stellen: ‘What’s in it for me?’ Voor veel medisch specialisten is er een financiële prikkel. Daarnaast hechten veel specialisten belang aan wetenschappelijk onderzoek en aan mogelijkheden om controle uit te oefenen op het eigen werk. In zijn algemeenheid wordt het van belang geacht dat degenen die registreren geconfronteerd worden met de resultaten van hun inspanningen. Dat is niet alleen motiverend, maar ook goed voor de kwaliteit van de registratie. Vanuit de praktijk is het motto luid en duidelijk: ‘Houd het simpel’. Overigens kan niet iedereen zich vinden in de benadering die schuil gaat achter de vraag: ‘What’s in it for me?’ Niet het denken vanuit het eigen perspectief zou dominant moeten zijn, maar het denken vanuit het zorgproces. Dan luidt de enige vraag die ertoe doet: ‘What’s in it for the patient?’
Thema 3: Diagnoseregistratie Nederland kent met de Landelijke Medische Registratie (LMR) een lange geschiedenis waar het betreft de registratie van diagnoses van ziekenhuispatiënten (klinische opnamen en dagopnamen). Feitelijk gaat het hier om een afgeleide administratie. Veel gegevens voor de LMR wor-
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 11
den aan de administratieve systemen onttrokken. Het classificeren en coderen van de diagnoses geschiedt door daarvoor opgeleide medische codeurs / zorgadministrateurs aan de hand van de beschikbare zorgdocumentatie. Daarbij wordt tot op de dag van vandaag gebruik gemaakt van de inmiddels gedateerde ICD-9. Overigens worden in de LMR (met behulp van de CvV-codering) ook de belangrijkste medische verrichtingen vastgelegd. Helaas zijn de participatiegraad en kwaliteit van de gegevensaanlevering aan de LMR de laatste jaren teruggelopen. Benadrukt wordt dat de diagnoseregistratie in het kader van de LMR (nog steeds) volledig gescheiden is van de financiële administraties van ziekenhuis en specialist. Het project DBC’s op weg naar transparantie (DOT) voorziet er in dat een einde komt aan deze scheiding. De bedoeling is dat de diagnoses straks mede worden vastgelegd om het afleiden van DBC’s mogelijk te maken. Overigens vraagt een enkeling zich af waarom een einde moet komen aan de toch goed werkende LMR? Medio 2008 namen Prismant en DHD (als de nieuwe beheerder van de LMR) gezamenlijk het initiatief voor een landelijke conferentie over een mogelijke introductie van de ICD-10 in Nederland. Bij die gelegenheid hebben alle betrokken partijen zich gecommitteerd aan een project dat ten doel heeft om de ICD-10 in 2011 uitgerold te hebben. Reden voor de gespreksleider om bij aanvang van de conferentie te peilen hoeveel van de aanwezigen in deze doelstelling geloven. Niet meer dan 9 deelnemers steken hun hand op. Uiteengezet wordt dat met name het internationale en uniforme karakter voor de ICD-10 pleit. Daarmee biedt deze classificatie de noodzakelijke eenheid van taal in de communicatie, zowel tussen zorgprofessionals als in de vergelijking met andere landen. Van belang is dat het onderhoud van de ICD-10 in handen is van de World Health Organization (WHO), dit in tegenstelling tot de ICD-9 die reeds jaren niet meer wordt onderhouden. Vervolgens komen nog diverse andere aspecten aan de orde die voor het welslagen van de ICD-10 uitrol van belang zijn. Tevens wordt de vraag op tafel gelegd waarom niet direct wordt overgestapt van het registreren van DBC’s op het registreren van diagnoses in ICD-10. Als reden wordt genoemd dat op het moment dat het nieuwe systeem DOT in werking treedt, de ICD 10 nog niet volledig ingevoerd zal zijn. Het eindresultaat is niettemin dat de gespreksleider bij het sluiten van de conferentie tevreden kan vaststellen dat er tijdens de conferentie 7 gelovigen zijn bijgekomen. Reden voor de gespreksleider om de vraag te stellen wat de overgang naar de ICD-10 voor de LMR gaat betekenen? Hierop wordt uiteengezet dat er in opdracht van DHD reeds enige tijd wordt gewerkt aan de ombouw van de LMR naar een moderne landelijke databank van zorggerelateerde basisgegevens, de Landelijk Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ). De bedoeling is dat deze vanuit de basisregistraties in de ziekenhuizen gevuld gaat worden. Dus ook
hier eenmalige vastlegging aan de bron voor meervoudig gebruik. Het ontwerp van de LBZ voorziet erin dat de diagnoses in de LBZ straks vastgelegd gaan worden met behulp van de ICD-10.
Thema 4: DBC’s op weg naar transparantie (DOT) De belangrijkste reden om met DOT van start te gaan, is dat de huidige DBC-systematiek niet stabiel en transparant genoeg is om prestatiebekostiging in te voeren in de ziekenhuissector. Feitelijk is nu sprake van een DBC-systematiek die per medisch specialisme verschilt. De opzet van DOT is daarom om tot een beter gestructureerde, eenvoudiger en uniforme DBC-systematiek te komen. Het aantal DBC’s wordt teruggebracht van ruim 30.000 tot rond de 3.000. Einddoel is dat deze 3.000 DBC’s met behulp van een zogenaamde ‘grouper’ kunnen worden afgeleid uit een aantal basisgegevens (diagnoses, verrichtingen en zorgactiviteiten). In afwachting van de implementatie van de ICD-10 in de ziekenhuizen voorziet DOT tijdelijk echter nog wel in het decentraal registreren van DBC’s. Vooralsnog is het slechts mogelijk om langs de omgekeerde route op hoofdgroepenniveau van de ICD-10 een diagnose aan een DBC te koppelen. Met ingang van 2011 zou er een afleidingsmodaliteit moeten zijn, zodat ziekenhuizen de ICD-10 diagnosecodes aan de grouper kunnen aanbieden. Gememoreerd wordt dat de chirurgen, als de oorspronkelijke initiatiefnemers van de DBCsystematiek, indertijd geen koppeling met een zorginhoudelijke registratie voor ogen stond. De bedoeling van de chirurgen was een nieuw honoreringssysteem te ontwikkelen dat voldeed aan het uitgangspunt: ’loon naar werken’. De huidige DBC-systematiek wijkt in de opinie van die chirurgen dan ook sterk af van de oorspronkelijke ideeën uit begin jaren negentig. Sommigen vragen zich af waarom het falen van de bestaande DBC-systematiek niet alsnog tot de conclusie heeft geleid dat aangesloten moet worden bij de in vele landen gangbare DRG-systematiek (diagnosis related groups). Waarom is gekozen voor een intensief en kostbaar verbeteringstraject als DOT? Het antwoord is dat de DBC-systematiek belangrijke voordelen heeft omdat de DRG-systematiek zich beperkt tot de kliniek. Kenmerkend voor de DBC-systematiek is dat deze zowel de klinische als de ambulante ziekenhuiszorg omvat en de keten van zorg financiert. Daarmee is er een optimale prikkel voor de substitutie van dure naar goedkopere zorg. Gewezen wordt op de samenhang tussen DOT en het gebruik van prestatie-indicatoren. Prestatiebekostiging impliceert immers dat zowel op kwaliteit als op prijs wordt gestuurd. Het doel van DOT mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Het gaat primair om het verkrijgen van transparantie. Van belang is dat DOT stimuleert tot het op orde brengen van de basisadministratie in ziekenhuizen. Een deugdelijke 11
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 13
basisadministratie en basisregistratie is niet alleen een randvoorwaarde voor het afleiden van DBC’s, maar ook voor het afleiden van prestatie-indicatoren. Als voorbeeld wordt in dit verband het project ‘Zichtbare Zorg’ genoemd. Zowel DOT als de prestatie-indicatoren bieden handvatten voor het afleggen van maatschappelijke verantwoording. Betreurd wordt dat het proefdraaien met DOT ertoe leidt dat gedurende anderhalf jaar dubbel geregistreerd moet worden (oude DBC-systematiek en DOT). Als gevolg daarvan is sprake van een aanzienlijke toename van de administratieve belasting. Complicerend is tevens dat het proefdraaien met DOT parallel verloopt met de geplande uitrol en implementatie van de ICD10 in de ziekenhuizen. Bovendien zal op enig moment ook proefgedraaid moeten worden met de echte afleidingsmodaliteit voor de DBC’s. Beseft wordt dat erg veel tegelijk op de ziekenhuizen afkomt en dat de gepresenteerde tijdschema’s behoorlijk ambitieus zijn.
Thema 5: Medisch codeur en zorgadministrateur Van oudsher is sprake van een waterdichte scheiding tussen het werk van de medische codeurs (het controleren, classificeren en coderen van de ontslagdiagnoses en het aanleveren daarvan aan de LMR) en het werk van de financiële administratie in ziekenhuizen (het vastleggen, controleren en factureren van declarabele verrichtingen en zorgactiviteiten). De introductie van de DBC-systematiek heeft daarin duidelijk verandering gebracht. Er is veel meer behoefte ontstaan aan de specifieke kennis waarover deze beroepsgroep beschikt. Zodra de DBC’s echt afgeleid gaan worden van de diagnoses, verrichtingen en zorgactiviteiten zal deze behoefte naar verwachting alleen nog maar verder toenemen. Alle reden dus om hieraan separaat aandacht te besteden. Voor menigeen is de naamgeving ‘medisch codeur’ nauw verbonden met het relatieve isolement waarin deze beroepsgroep lange tijd haar taken heeft vervuld. Waar ziekenhuizen bewust geïnvesteerd hebben in zorggerelateerde administratieve kennis, treft men dan ook steeds vaker ‘zorgadministrateurs’ aan. De evolutie van vakinhoud en naamgeving gaan daarbij hand in hand. Gegeven het feit dat het accent in de ziekenhuizen begrijpelijkerwijze vaak op het factureren heeft gelegen, bestaat de indruk dat de investeringen in zorgadministratieve kennis vaak onvoldoende zijn geweest. In samenhang daarmee is er weinig kennis van gegevensvastlegging in ziekenhuizen. Gevreesd moet worden dat het aanzienlijke inspanningen zal vergen om de ontstane achterstanden op dit terrein weg te werken.
Van belang is dat de diagnoseregistratie in de nieuwe DBC-systematiek niet alleen de kliniek en de dagbehandeling betreft, maar ook de polikliniek. Voor veel medisch codeurs is dat een nieuw werkterrein. Bovendien vervullen de medisch specialisten met name hier een belangrijke rol waar het de vastlegging van diagnosegegevens betreft. Dit betekent dat nieuwe samenwerkingsrelaties zullen ontstaan, waarin de zorgadministrateur een belangrijke rol heeft te vervullen. Als gevolg van dit veranderende beroepsprofiel zal ook de opleiding van de medisch codeur/zorgadministrateur aanpassing behoeven. Het blijft dus niet bij een omschakeling van de ICD-9 op de ICD-10, hoe belangrijk de rol van deze beroepsgroep daarin ook zal zijn. Het gaat niet alleen om een verandering van taken, maar ook om een aanzienlijke uitbreiding. Bij de aanwezigen leeft dan ook het besef dat de ziekenhuizen de komende jaren flink in de opleiding van medisch codeurs /zorgadministrateurs zullen moeten investeren.
Thema 6: Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ) DHD is niet alleen opgericht door de NVZ en de NFU om de bestaande verzamelingen van ziekenhuisgegevens te beheren, maar ook om deze zo nodig verder te ontwikkelen. In dat kader heeft DHD expliciet de opdracht gekregen van de beide brancheorganisaties om de LMR om te bouwen tot een moderne integrale Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (voorheen aangeduid als LZI). Evenals de LMR door DHD wordt beheerd, zal dat ook voor de LBZ het geval zijn. Inmiddels is het datamodel gereed en heeft DHD opdracht gegeven voor de verdere ontwikkeling van de LBZ. De bedoeling is dat de LBZ gevoed gaat worden vanuit de basisregistraties van de ziekenhuizen. Nieuw ten opzichte van de LMR is onder meer dat ook de poliklinische diagnoses, verrichtingen en zorgactiviteiten worden vastgelegd, evenals de gepseudonimiseerde burgerservicenummers (BSN’s). Doorlevering van deze gegevens aan derden zal onder regie van DHD plaatsvinden. Aan deze opzet (inclusief de functie die aan DHD is toegekend) ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de ziekenhuisbranche zelf de verantwoordelijkheid wenst te dragen voor het beheer en de kwaliteit van de gezamenlijke landelijke basisregistratie. Tijdens de slotdiscussie blijkt er de nodige waardering te bestaan voor het concept van de LBZ. Daarentegen blijkt dat een enkeling niet enthousiast is over de regierol die DHD is toebedacht bij de ontwikkeling en het toekomstig beheer van deze landelijke databank. Reden voor de gespreksleider om te concluderen dat er behoefte is aan nadere afstemming tussen de betrokken organisaties en instanties. I
13
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 14
GOEDE ZORGLOGISTIEK IS GOUD WAARD BIJ PRESTATIEBEKOSTIGING
MET DE INVOERING VAN HET NIEUWE ZORGSTELSEL EN DE NIEUWE DOT-PRODUCTSTRUCTUUR PER 1 JANUARI 2011 IS DE BASIS GELEGD VOOR MARKTWERKING EN PRESTATIEBEKOSTIGING VOOR ZIEKENHUISZORG. VOOR ZIEKENHUIZEN BETEKENT DIT DAT DE OMSLAG VAN AANBODSTURING NAAR VRAAGSTURING EEN NIEUWE IMPULS KRIJGT. DE GEVOLGEN VAN DEZE ‘PARADIGMA VERANDERING’ KUNNEN IN GROTE LIJNEN ALS VOLGT WORDEN SAMENGEVAT: - HET ONTSTAAN VAN CONCURRENTIE TUSSEN ZORGAANBIEDERS OM DE GUNST VAN DE KLANT; - HET LOSLATEN VAN DE TRADITIONELE GRENZEN TUSSEN SECTOREN EN HET OP ZOEK GAAN NAAR NIEUWE INNOVATIEVE ZORGCONCEPTEN, OVER DE TRADITIONELE SECTORGRENZEN HEEN WAARBIJ ZORGAANBIEDERS OOK NIEUWE ZORGFUNCTIES KUNNEN AANBIEDEN; - HET LOSLATEN VAN DE BEKOSTIGING VAN ZIEKENHUISCAPACITEITEN OP BASIS VAN BESCHIKBAARHEID NAAR EEN STELSTEL DAT UITGAAT VAN DE GEREALISEERDE PRODUCTIE. VOOR ZIEKENHUIZEN BETEKENT DEZE OMSLAG DAT ZIJ EEN NIEUWE KIJK OP DE ZORG ZULLEN MOETEN ONTWIKKELEN, DIE AANSLUIT BIJ DE GENOEMDE BELEIDSLIJNEN.
14
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 15
PROF. DR. IR. J.M.H. (JAN) VISSERS, SENIOR ADVISEUR, PRISMANT & HOOGLERAAR ZORGLOGISTIEK AAN IBMG, ERASMUS UNIVERSITEIT IN ROTTERDAM IR. M.A.A. (MARIËTTE) SCHOOL, SENIOR ADVISEUR, PRISMANT
15
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 16
we afspraak maken en opnieuw naar het ziekenhuis komen (één-staps-logistiek). Wat zijn doorlooptijden voor verschillende zorgtrajecten (onderscheiden naar diagnostisch traject en behandeltraject, per patiëntengroep)? Wat is de kwaliteit en het serviceniveau van de dienstverlening? En wat zijn kosten die samenhangen met het leveren van een bepaald servicepakket? Ziekenhuizen die een marktbeleid willen ontwikkelen en actief willen inspelen op kansen die zich hierin voordoen, hebben informatie nodig die is toegesneden op deze managementvraagstukken. Ook de beschikbaarheid van benchmarkinformatie is belangrijk om eigen verbetermogelijkheden op het spoor te komen en te leren van ‘best practices’ elders.
Grootschalige verbetering van zorgprocessen
Tabel 1 Top-10 interventies voor performanceverbetering
Strategische heroriëntatie Invoering van prestatiebekostiging betekent voor ziekenhuizen dat zij zich kunnen herbezinnen op strategische vragen zoals: wie zijn onze belangrijkste klantengroepen? Op welke patiëntengroepen wil het ziekenhuis zich primair richten? Is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een traumatologisch centrum belangrijk voor het gewenste ziekenhuisprofiel? Waarin wil het ziekenhuis zich onderscheiden van haar concurrenten? Welke imago wil het ziekenhuis uitstralen? Is dit het imago van innovatieve en professioneel hoogwaardige zorg of een imago waarin patiëntgerichtheid en service belangrijke kernbegrippen zijn? Met andere woorden: wat zijn de eigen sterke en zwakke punten in de zorgverlening in vergelijking met elders? En waar liggen kansen en bedreigingen in de markt? In een concurrerende markt biedt het proactief profileren van de eigen sterke punten van de organisatie een betere uitgangspositie voor afstemming op de externe omgeving, dan wanneer deze afstemming tot stand komt via het prijsmechanisme: snijden in de onderdelen van de organisatie of met behulp van de kaasschaafmethode.
Ziekenhuizen concurreren op ‘productiemethoden’ Concurrentie tussen ziekenhuisorganisaties speelt zich niet zozeer af op het niveau van afzonderlijke producten of diensten, als wel op de beschikbare (professionele) kennis en kunde, innovatie (kennisverwervingsprocessen) en gebruikte ‘productiemethoden’ of organisatieconcepten. Hierbij gaat het om de aansturing van (zorg)-processen, waarbij kwaliteit van de professionele zorg, patiëntgerichtheid en organisatiekwaliteit belangrijke parameters zijn. Bij organisatiekwaliteit richten we de aandacht op vraagstukken als: kan een patiënt die is geïndiceerd voor een operatie bijvoorbeeld direct in aansluiting op het polikliniekbezoek alle voorbereiding die daarvoor nodig is in één bezoek afhandelen (one-stop-shopping principe) of moet de patiënt voor elke zorgactiviteit een nieu16
Op basis van een groot aantal van praktijkervaringen en grootschalig onderzoek is een tiental meest veelbelovende en effectieve interventies geïdentificeerd die leiden tot grootschalige verbeteringen in de kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening1. Het gaat hier om zogenaamde ‘high impact changes’ die uitgaan van een andere benadering voor het werken aan continue verbetering, waarbij het zorgproces dat de patiënt doorloopt het uitgangspunt is voor de inrichting van de organisatie. De top-10 meest belovende interventies hiervoor worden samengevat in tabel 1. Bij deze interventies richten we de aandacht op grote groepen patiënten die eenzelfde zorgroute doorlopen, in plaats van op de uitzonderingen. Performanceverbetering wordt onder meer bereikt door het verwijderen van activiteiten die géén meerwaarde toevoegen. Hierdoor worden ogenschijnlijk tegengestelde doelen zoals: kwaliteit, kosten, patiënttevredenheid en het reduceren van verspilling gelijktijdig bereikt. Ook voor de Nederlandse situatie zijn deze ‘evidence based high impact changes’ van belang zijn. Prismant heeft deze vraag getoetst in diverse gremia, waaronder een netwerk van logistiek medewerkers van ziekenhuizen en in een oriëntatieronde onder een aantal raden van bestuur van verschillende ziekenhuizen. Hieruit blijkt dat deze interventies aansluiten bij grote managementvraagstukken in de praktijk en langetermijnverbeterdoelstellingen van ziekenhuizen. Vanuit de zorglogistieke praktijk gaat het om herkenbare managementgebieden, waar in ziekenhuizen aan wordt gewerkt. Men heeft echter géén inzicht in hoe ziekenhuizen presteren op deze afzonderlijke gebieden, in vergelijking met elders en wat best practices zijn. Ook ontbreekt vaak de samenhang tussen deze verschillende interventiegebieden. Zo kan een ziekenhuis veel aandacht besteden aan één of enkele interventies, bijvoorbeeld zorgprogrammering, waarbij voorbij wordt gegaan aan het voorkomen van bottlenecks in de zorgketen.
Gerichte keuze van methoden voor performanceverbetering Implementatie van de ‘high impact changes’ vraagt om kennis die ingrijpt op het veranderen van het hele systeem, waarbij het zorgproces dat de patiënt doorloopt het uitgangspunt is
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 17
Tabel 2 Combinatie van methodes en disciplines voor performanceverbetering
voor de inrichting van de organisatie. Hierbij wordt een combinatie van diverse methodes en disciplines gebruikt om performanceverbetering te realiseren. - BPR / BPI / patiëntengroep management / klinische paden - Lean management, het opsporen en reduceren van verspilling - Variabiliteitsprogramma’s - KMS / borgen van medische betrouwbaarheid van kritische interventies - KMS/ vanuit cliëntenperspectief voorkomen van non-kwaliteit in het zorgproces - Functieontwerp als onderdeel van herontwerp van zorgprocessen - Monitoring prestatie-indicatoren en Kritische Succes Factoren. BPR / BPI staat voor Business Process Redesign / Innovation. Met variabiliteits-programma’s wordt een aanpak bedoeld waarbij de focus wordt gelegd op het terugbrengen van variabiliteit in processen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het terugbrengen van de variabiliteit in het aantal klinische opnamen per dag. Het terugbrengen van variabiliteit is een belangrijke voorwaarde voor het kunnen verlenen van goede en doelmatige zorg. Met KMS wordt een Kwaliteitsmanagement Systeem bedoeld, waarin de kwaliteit van de verleende zorg systematisch wordt gemonitoord, getoetst en verbeterd. Met functieontwerp wordt bedoeld dat functies opnieuw worden ontworpen, in aansluiting op gewenste verbeteringen in zorgprocessen. Het is belangrijk te realiseren dat een aanpak die is gericht op het veranderen van het hele systeem, niet alleen een verandering van het medisch inhoudelijke zorgproces betreft, maar ook een verandering van rollen en verantwoordelijkheden van professionals en managers in dit proces. In veel ziekenhuizen richten zorgverleners en afdelingen zich vooral op hun individuele bijdrage aan het zorgproces en minder op hoe die bijdrage past in het totale proces voor de patiënt, wat leidt tot suboptimale prestaties voor de integrale zorgketen.
Spiegelen daagt uit en leidt tot prioriteitstelling Door de omslag naar marktwerking en productfinanciering staan ziekenhuizen voor de opgave om professioneel verantwoorde, klantgerichte en doelmatige zorg te leveren. Vanuit diverse invalshoeken worden hiervoor projecten opgestart en geïmplementeerd. Vaak ontbreekt op ziekenhuisniveau een overzicht van de samen-
hang tussen deze projecten en hoe deze bijdragen aan de prestaties van het totale ziekenhuis. Aan welke veranderingen moet u nu echt prioriteit geven? Om hier inzicht in te verschaffen, werkt Prismant aan het ontwikkelen van een instrument om de performance van het eigen ziekenhuis op een aantal van de hiervoor genoemde prestatiegebieden zichtbaar maken. Een aantal interventies zijn wel al goed uitgekristalliseerd. Dit geldt voor indicatoren die inzicht geven in het aantal potentiële dagopnamen, het opname en ontslagbeleid, herhaalbezoeken, doorlooptijden en zorgprofielen bij zorgprogramma’s. Veel indicatoren voor deze managementterreinen kunnen rechtstreeks worden afgeleid uit de landelijke DIS-database die bij Prismant beschikbaar is. Hierbij kan een vergelijking gemaakt tussen de eigen score, de landelijk gemiddelde score en de score van de zogenaamde ‘best practices’. Voor andere indicatoren zoals wachttijden en aantal wachtrijen bestaan eenduidige definities. Gegevens hierover kunnen rechtstreeks bij ziekenhuizen worden opgevraagd. Voor een aantal interventiegebieden geldt dat hiervoor wel indicatoren en data beschikbaar zijn, maar dat deze zich de komende tijd verder zullen uitkristalliseren. Dit geldt met name voor indicatoren voor chronische zorg, kwaliteit, het operatieproces, medische technologie en de functieorganisatie. Met behulp van de scan kunnen de eigen prestaties van ziekenhuizen op deze interventiegebieden worden gemeten. Ook kunnen de eigen prestaties worden vergeleken met andere ziekenhuizen en zogenaamde best practices. Hiermee kan de eigen performance worden getoetst aan kaders vanuit de organisatie en aan nieuwe inzichten vanuit de professionele beroepsgroepen. Met dit inzicht heeft uw ziekenhuis een krachtig instrument in handen om intern de discussie te voeren met ziekenhuismanagement en medische staf over het huidige prestatieniveau, het gewenste beleid, de doelstellingen en de prioriteiten hierin. Het bijzondere van deze aanpak is dat het een geïntegreerd programma biedt voor de keuze van een of meer interventies die veel opleveren, een gerichte aanpak voor verbetering en een instrument om te monitoren. Op die manier ontstaat een proces van continu verbeteren. I Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: Mariëtte School, Prismant, tel 030 2345730 of 06 55824397,
[email protected]
Bron 1 NHS-Modernisation Agency, 10 High impact changes, 2004 NHS-Modernisation Agency, National Forum on Quality Improvement in Health Care, Berlin 2009
17
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 18
INFORMATIETHERAPIE EEN NIEUWE UITDAGING VOOR PROFESSIONALS IN ZORGADMINISTRATIE EN INFORMATIE PROFESSIONALS DIE WERKZAAM ZIJN IN DE ZORGADMINISTRATIE EN INFORMATIE EN ZICH BEZIGHOUDEN MET BELANGENBEHARTIGING EN HET INDIVIDUELE ZORGDOSSIER KUNNEN BELANG HEBBEN BIJ INFORMATIETHERAPIE: ERVOOR ZORGEN DAT PATIËNTEN DIE INFORMATIE KRIJGEN DIE ZE NODIG HEBBEN VOOR EEN BETER ZELFMANAGEMENT VAN HUN GEZONDHEID. INFORMATIETHERAPIE IS VAN BELANG BIJ ZORGINFORMATIE MANAGEMENT, VOORAL OMDAT HET NAUW VERBONDEN IS MET HET TOENEMEND GEBRUIK VAN INDIVIDUELE ZORGDOSSIERS. VOOR ELKE BEROEPSBEOEFENAAR IN ZORGADMINISTRATIE EN INFORMATIE DIE BELANGSTELLING HEEFT VOOR PATIËNTENBELANGENBEHARTIGING EN HET BEVORDEREN VAN HET GEBRUIK VAN HET INDIVIDUELE ZORGDOSSIER IS HET VAN GROOT BELANG KENNIS TE HEBBEN VAN INFORMATIETHERAPIE EN HOE DAT GEBRUIKT KAN WORDEN BIJ DE ONTWIKKELING VAN EN HET BETREKKEN VAN MENSEN BIJ HUN GEZONDHEID EN DE ZORG DAARVOOR. Informatietherapie is het ‘op het juiste moment voorschrijven en verkrijgbaar zijn van evidencebased zorginformatie teneinde tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de betrokkene en een bijdrage te leveren aan degelijke besluitvorming. Informatietherapie-voorschriften zijn in het bijzonder gericht op de behoeften van de persoon op een bepaald moment in de zorg en worden verstrekt als deel van het zorgproces.’1 Iemand die de arts helpt bij het verstrekken van deze informatie zouden we een informatietherapeut of een informatietherapiebron kunnen noemen. Professionals werkzaam in zorgadministratie en informatie zijn een beroepsgroep die uitermate geschikt kan zijn om deze rol op zich te nemen. 18
Convergentie van belangenbehartiging en digitale zorg Voor professionals in zorgadministratie en informatie is belangenbehartiging voor patiënten niets nieuws, zeker wanneer privacy en de kwaliteit van de individuele zorginformatie in orde moeten zijn. Meer dan 10 jaar geleden werden in een artikel in Journal of AHIMA de mogelijkheden besproken voor medewerkers zorgadministratie om als belangenbehartiger op te treden voor patiënten bij hun werk met verzekeringsgegevens en declaraties.2 Het jaar daarop stelde AHIMA (de vereniging voor zorgadministratie van Amerika) vast dat er een nieuwe rol voor zorginformatiemanagement was weggelegd, namelijk ‘coördinator patiënteninformatie.’3 Twee van de functies behelsden het laten zien aan patiënten hoe ze hun eigen gezondheidsgeschiedenis konden beheren en laten zien aan
11-12-2009
03:08
Page 19
JILL BURRINGTON-BROWN, MS, RHIA, FAHIMA
opmaak-138-v1.qxp
patiënten hoe ze toegang konden krijgen tot informatiebronnen op de computer. Deze functies breiden zich nu uit tot twee terreinen die van belang zijn voor professionals in zorgadministratie en informatie: het Individueel Zorg Dossier en Informatietherapie. Wil je een doeltreffende belangenbehartiger zijn dan moet je als professional weten waar het over gaat bij Informatietherapie en hoe het gebruikt kan worden door zowel patiënt als zorgaanbieder; je moet weten hoe Informatietherapie een aanvulling kan zijn op het individuele zorgdossier . Op het jaarlijkse congres van AHIMA in 2008 werd door twee belangrijke sprekers ingegaan op de rol die informatie heeft in de hedendaagse gezondheidssector. Zij maakten daarbij duidelijk dat een nieuw tijdperk van zorg-op-maat is aange-
broken. Alan Guttmacher, MD, directeur van het National Human Genome Research Institute, zei dat het gebruik van informatie over de genetische code van een individu kennis zou opleveren die kan leiden tot meer op de persoon afgestemde screenings, gedragsveranderingen en medische behandelingen. Jonathan Perlin, MD, PhD, van Hospital Corporation of America, zei, dat naarmate we ons meer bewegen in de richting van patiëntgerichte zorg, het noodzakelijk is dat je kennis kunt opdoen en toegang tot informatie kunt krijgen. Er zijn patiënten die weten hoe ze die informatie kunnen krijgen en die ook kunnen interpreteren, maar er zijn ook mensen die er hulp bij nodig hebben. Een rapport dat deze trend ondersteunt werd gepubliceerd door de California HealthCare Foundation waarin 19
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 20
stond dat patiëntgerichte zorginformatietechnologie steeds meer voet aan de grond krijgt in zorginstellingen.’4 Uit allerlei onderzoeken blijkt steeds weer dat de consument belangstelling heeft voor individuele zorgdossiers die ervoor zorgen dat ze toegang hebben tot klinische gegevens gekoppeld aan zorginformatie die afgestemd is op hun behoeften. In instellingen die deze benadering gekozen hebben vertoont de acceptatiecurve voor het individuele zorgdossier een scherp stijgende lijn.5
Bron 1 Center for Information Therapy. ‘An introduction tot Information Therapy.’ Online in te zien op www.informationtherapy.org 2 Lorence, Daniel P. and Harry Rhodes. ‘Best Practices in Patient Advocay.’ Journal of AHIMA 69, no. 8 (Sept. 1998): 56-60 3 American Health Information Management Association. Evolving HIM careers: Seven Roles for the Future. Chicago, IL: AHIMA, 1999. Online in te zien op www.ahima.org 4 Seidman, Joshua and Ted Eytan. ‘Helping Patients Plug In: Lessons in the Adoption of Online Consumer Tools.’ California HealthCare Foundation. June 2008. Online in te zien op www.chcf.org/topics/view/cfm?ite mID=133659 5 Idem 6 Improving Chronic Illness Care. Chronic Care Model. Online in te zien op www.improvingchroniccare.org. 7 Seidman, Joshua and Paul Wallace. ‘Improving Population Care and Disease Management Using Information therapy Principles’. 8 Ahmad, Farah et al. ‘Are Physicians Ready for Patients with Internet-Based Health Information?’ Journal of Medical Internet Research 8, no. 3 (2006). In te zien op www.jmir.org/2006/3/e22.
20
De noodzaak van nieuwe vaardigheden
De conclusie is echter dat makkelijk te vinden informatie die even makkelijk gekoppeld kan worden aan specifieke behoeften (en specifiek gebruik) in feite ertoe bijdraagt dat er vaker gebruik gemaakt wordt van het individuele zorgdossier. Professionals in zorgadministratie en informatie kunnen hieruit afleiden dat hun bekwaamheid om te helpen bij de implementatie van een individueel zorgdossier evenzeer te maken heeft met hun bekwaamheid te assisteren bij het verkrijgen en verklaren van informatie voor gebruik van de patiënt. Het gebruik van het individuele zorgdossier samen met toegankelijke en toepasselijke informatie kan zowel het efficiënte gebruik van bronnen bevorderen als de gezondheid verbeteren. Volgens ICIC, een Amerikaanse organisatie voor de verbetering van zorg voor chronisch zieken, heeft bijna de helft van alle Amerikanen een chronische aandoening en daar komt elk jaar meer dan 1 procent bij.6 De grootste invloed op zorgmanagement voor chronisch zieken wordt gevormd door de mate waarin betrokkenen op hen afgestemde zorginformatie gebruiken om met hun kwaal om te gaan.7 Wanneer de gezondheidszorg verandert van een medicusgericht model naar een patiëntgericht model moeten patiënten toegang hebben tot informatie die hen in staat stelt de juiste beslissingen te nemen en hun gedrag zodanig te veranderen dat het hun gezondheid ten goede komt. Gezien de druk die op de hedendaagse praktijk rust hebben veel artsen te weinig tijd om patiënten op dit punt bij te scholen.
Wat is de plaats van zorginformatiemanagement in dit nieuwe terrein in de gezondheidszorg? Professionals in zorgadministratie en informatie zijn goed in het beheren van informatie. Als zij hun rol willen uitbreiden en informatie willen verspreiden onder patiënten dan moeten ze vaardigheden ontwikkelen die verder gaan dan wat ze gewend zijn. Dat zijn onder meer: Projectmanagement. Een organisatie geschikt maken voor Informatietherapie lijkt heel erg op het plannen van een project. Als op een afdeling zorgadministratie besloten wordt dat het tijd is een bepaald niveau van Informatietherapieondersteuning te bieden dan moet men die verandering aanpakken als elke andere nieuwe onderneming: planning en management. De eerste stap die een professional in zorgadministratie hier moet zetten is de evaluatie en update van zijn projectmanagement vaardigheden. Intensievere kennis van het elektronisch patiënten dossier. Een effectieve Informatietherapie vereist dat zorgaanbieders op succesvolle wijze hun EPD-systemen afzoeken naar volledige en bijgewerkte patiënteninformatie. Professionals in zorgadministratie, in het bijzonder zij die zich bezighouden met de planning en uitrol van systemen, zijn de aangewezen personen om patiënten en zorgverleners te helpen bij het vinden wat zij nodig hebben. Diezelfde vaardigheden zijn van toepassing bij elke nieuwe ontwikkeling bij het uitwisselen van zorginformatie. De bekwaamheid om betrouwbare, kwalitatief goede informatie te lokaliseren. Een deskundige op het gebied van information therapy is in staat om betrouwbare bronnen op het internet en in een medische bibliotheek te vinden. Google is niet genoeg. Zoeken naar ‘dieet voor diabetici’ geeft wel 15 miljoen hits en een Informatietherapie deskundige moet weten welke bronnen een goede naam hebben. Je moet in staat zijn betrouwbare en waardevolle informatie uit te zoeken en te schiften en dat is een vaardigheid waarmee een professional in zorgadministratie zijn rol kan vinden en op die manier tijd besparen voor zowel arts als patiënt.
In één van de onderzoeken werden huisartsen gevolgd over welke impact het had als patiënten internetinformatie meebrachten naar hun afspraak.8 Als de arts dacht dat de patiënten in de war of ongerust waren vanwege de verkregen informatie dan hadden ze behoefte aan geruststelling en meer informatie wat niet in de tijd voor het consult was ingecalculeerd. Als de patiënt de informatie gebruikte voor zijn eigen informatie gerelateerd aan een eerder gestelde diagnose voelde de arts zich meer op zijn gemak alsof de patiënt zijn diagnose bevestigde. Een andere patiëntengroep uit het onderzoek die informatie gebruikte voor zelfdiagnose of om de arts te testen was moeilijker. Zij gebruikten de informatie om het behandelplan van de arts ter discussie te stellen en werden min of meer gezien als een tegenstander. Artsen maakten gebruik van verschillende strategieën zoals het aanbevelen van betrouwbare websites, of een vervolgconsult, ze brachten extra tijd in rekening of ze lieten de patiënt vallen.
De bekwaamheid om op effectieve wijze informatie te communiceren, zowel schriftelijk als mondeling. Tot slot, je kunt wel goed zijn in onderzoeks- en informatiemanagement, maar dan ben je er nog niet; communicatie met de patiënten, dat is waar het om gaat. Communicatieve vaardigheden zijn hier noodzakelijk. Het op effectieve wijze communiceren met ongeruste en boze volwassenen vereist bijzonder goede vaardigheden in zowel geschreven als verbale communicatie. Het is duidelijk dat de consument al toegang heeft tot een grote hoeveelheid gezondheidsinformatie en dat zal alleen maar toenemen. Professionals in zorgadministratie en informatie staan al jaren vooraan als het gaat om het ontwikkelen van een individueel zorgdossier voor de consument en door onderwijs kunnen ze deze vaardigheid op een hoger plan brengen waarmee ze tenslotte bijdragen aan een beter geïnformeerde patiënt die door het gebruik van zijn individuele zorgdossier deelnemer is in zijn eigen zorgmanagement. I
Page 21
HET EPD NET ZO BETROUWBAAR ALS HET PAPIEREN DOSSIER? DROOM MAAR LEKKER VERDER… Op basis van een behandelingsovereenkomst is de zorgverlener verplicht een zorgvuldig medisch dossier op te stellen waarin alle - door de KNMG in verschillende brochures aangegeven - elementen van de diagnose en behandeling voorkomen. De mate van zorgvuldigheid waarmee wordt gerapporteerd is recht evenredig aan de tijd die de behandelaar vrij kan of wil maken voor deze registratie. Er zijn ziekenhuizen in Nederland waar de papieren medisch dossiers juweeltjes van documenten zijn: overzichtelijk en goed gerubriceerd. Ook komt het voor dat het papieren medisch dossier veel te wensen over laat. Je treft niet alleen een rommelige inhoud van het dossier aan, maar vaak kun je de tekst op de documenten niet lezen. Vooral wanneer een zorgverlener heeft gemeend om in een volledig zelf gecomponeerde schrijftaal iets te moeten rapporteren. Deze schrijftaal vertoont vaak veel gelijkenissen met een modern soort hiëroglyfen of spijkerschrift. Het gebeurt maar al te vaak dat het papieren medisch dossier rijk wordt gelardeerd met documenten die door anderen, maar vaak ook door de zorgverlener zelf niet meer kunnen worden teruggelezen. Het verbaast mij daarom niet dat de leesbaarheid van papieren medische dossiers laag is. Ergo, het aantal fouten dat wordt gemaakt vanwege slordig schrijven is gigantisch. Ik wil even refereren aan het bekende onderzoek uit het Universitair Medisch Centrum Utrecht (het HARM onderzoek1,2), waarin de onderzoekers aantoonden dat vele patiënten het tijdelijke met het eeuwige hebben moeten wisselen vanwege medicatiefouten door slordigheden van verschillende zorgverleners. Wanneer we langzaamaan overgaan op een elektronisch patiëntendossier zullen we inderdaad de fouten door verkeerde interpretatie van het geschrevene niet meer maken, omdat de leesbaarheid dan altijd per definitie 100 % zal zijn. Maar toch hangt het er nog maar vanaf of dat elektronische dossier meer betrouwbaar wordt. Ik houd mijn hart vast wanneer ik denk aan de tijdsdruk waaronder artsen hun werkzaamheden moeten uitvoeren en het gevaar dat relevante informatie van de patiënt niet of niet op tijd in het dossier wordt opgetekend. In theorie is het eenvoudig te eisen dat het dossier binnen
24 uur volledig up-to-date moet zijn. Maar ik durf er niets op te verwedden. Mijns inziens vereist een adequaat en betrouwbaar EPD dat de zorgverleners zich volledig bewust zijn van de noodzaak van een adequate, accurate en tijdige rapportage van alle bevindingen. Dit betekent dat de rapportage het beste kan plaatsvinden tijdens of direct na het gesprek met de patiënt. Dit vereist dus discipline: Niet eerder naar huis dan nadat de administratie op orde is. Bovendien moeten in het dossier slechts accurate gegevens worden opgenomen. Ook moeten deze gegevens zoveel als mogelijk worden gestructureerd. De zorgvuldigheid van deze processen zal op termijn worden getoetst door de afdeling interne kwaliteitsborging van het ziekenhuis. Dat staat als een paal boven water. De ziekenhuizen komen niet meer weg met het verbloemen van onzorgvuldigheden. Transparantie is het `buzz woord` binnen de ziekenhuismuren om ervoor te zorgen dat de reputatie te allen tijde goed blijft. `Als er fouten worden gemaakt dan komen we daar voor uit en gaan we er iets aan doen`, zal het adagium worden. Dit is de enige weg die bewandeld moet worden om aan werkelijke kwaliteitsverbetering te kunnen werken. Het logische gevolg zal zijn dat het elektronisch patiëntendossier betrouwbaarder zal worden. Het is en blijft een kwestie van mentaliteit. Wat ook niet vergeten mag worden zijn de juridische gevolgen van het verbloemen van fouten. In ons huidige internettijdperk moet je open en eerlijk zijn. Voor je het weet wordt er door derden over de problematiek gerapporteerd op Twitter, Hyves, Geen Stijl of welk ander sociaal netwerk dan ook. De bewoners van ziekenhuis van hoog tot laag moet leren anders te denken. Genoeg moraal voor een column. Ik ga ervan uit dat ook dit kleine stukje proza bijdraagt aan een algemene bewustwording van alle zorgverleners, zorgadministrateurs en andere belanghebbenden, dat een goede bronregistratie van groot belang is voor het gehele zorgproces.
S T E R K
03:08
S A M
11-12-2009
C O L U M N
opmaak-138-v1.qxp
Aldus uw luis in de pels……… Sam Sterk
1 http://www.harm-onderzoek.nl/ 2 http://www.nvza.nl/artikelen/raadplegen.asp?display=2&Atoom=8895&Actie=2&AtoomSrt=2#
21
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 22
de overstap naar ICD10-CM/PCS een tijdlijn voor het onderwijs Achtergrond
In de VS wordt de ICD-9-CM al sinds 1979 gebruikt voor de classificatie en verslaglegging van gegevens met betrekking tot doodsoorzaken en morbiditeit. Bij de implementatie van het in gebruik te nemen betalingssysteem in 1983 werd ICD-9-CM ook gebruikt voor vergoedingen. Het 30 jaar oude classificatiesysteem is echter niet meer in staat om de jaarlijkse updates en de vooruitgang op medisch en technologisch gebied onderdak te bieden. Het is te beperkt om de mogelijkheden voor evaluatie van kwaliteit van zorg aan te kunnen en om declara-
22
ties te kunnen behandelen. ICD-10-CM is een alfanumeriek diagnostisch coderingssysteem met 68.065 codes (vergelijk 14.025 codes in ICD-9-CM). De ICD-10-CM gebruikt bijvoorbeeld negen codes voor de beschrijving van mechanische complicaties bij het implanteren van een kunstbloedvat, waarbij elke code een specificatie kan geven met betrekking tot de locatie (bijv.T82.312, defect (mechanisch) van dijbeen kunstbloedvat (bypass)). ICD-9-CM daarente-
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 23
DOOR DE WERKGROEP OVERSTAP NAAR ICD-10 IN HET ONDERWIJS*
Op 16 januari 2009 maakte het Amerikaanse Ministerie voor Gezondheidszorg de eindregelgeving bekend voor de toepassing van ICD-10-CM (clinical modification) en ICD-10-PCS (voor verrichtingen), waarbij de datum van inwerkingtreding werd vastgesteld op 1 oktober 2013. Deze regelgeving heeft belangrijke consequenties voor elk onderdeel van de gezondheidszorg waaronder de scholing van de toekomstige medewerkers van zorgadministratie en informatie. Naast een systeembrede wijziging hebben we ook te maken met het omzetten van onderwijsprogramma’s waar classificatie deel uitmaakt van de lesstof. In deze praktijkinstructie laten we zien wanneer en hoe onderwijsinstellingen zouden moeten beginnen met de implementatie van ICD-10-CM/PCS in hun curriculum in de komende vier jaar.
gen gebruikt daarvoor op dit moment maar één code, 996.1. De ICD-10-CM codes variëren in lengte van 3 tot 7 karakters waarbij de eerste een letter is, de tweede en derde een cijfer en de vierde tot en met de zevende een letter of een cijfer. De drie eerste karakters hebben algemene trekken en elk daaropvolgend karakter zorgt voor specificatie. Met het nieuwe alfanumerieke systeem kan een postprocedure-categorie worden aangemaakt, nevenfactoren kunnen worden aangeduid en andere factoren die invloed hebben op de gezondheid, zoals levensstijl,
socio-economische factoren en familiebetrekkingen. Ondanks de verschillen tussen de twee classificatiesystemen blijft de codeerprocedure dezelfde. ICD-10-PCS is een alfanumeriek verrichtingen classificatiesysteem dat alleen intramuraal gebruikt wordt (vergelijk met CMSV in Nederland). Het bestaat uit 72.589 verrichtingencodes (vergelijk 3.824 verrichtingencodes in ICD-9-CM). Het maakt gebruik van 7 karakters, letters of cijfers, met uitzondering van de I en de 23
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 24
O om verwarring te vermijden. Elk van de zeven karakters van een ICD-10-PCS code heeft een standaard betekenis binnen elke sectie maar kan iets anders betekenen in andere secties. De karakters in de medische en chirurgische sectie hebben de volgende betekenis in deze volgorde: sectie, lichaamsstelsel, aard van de verrichting, lichaamsdeel, techniek, instrument en kwalificatie. Er zijn 16 secties die specifiek zijn voor de soorten verrichtingen, zoals Obstetrie, Echo’s. De inhoudsopgave geeft de eerste drie of vier karakters van de verrichtingencode die gebruikt wordt om de correcte aard van de operatietabel vast te stellen om zo de overblijvende karakters te verkrijgen. Alle tabellen hebben vier kolommen die de mogelijke waarden voor de karakters vier tot en met zeven vertegenwoordigen: de rijen, die in aantal kunnen variëren, specificeren de juiste combinaties.
sinds dat vereist werd in 2005. Opleidingen zorgadministratie kunnen de overgang het best beginnen bij een herziening van de huidige clusters vakbekwaamheid en kennis en zich daarbij richten op die terreinen waar de nieuwe classificatie een impact zal hebben. De onderwerpen in het curriculum die door de overgang beïnvloed zullen worden zijn door AHIMA, de Amerikaanse vereniging voor zorgadministratie gemarkeerd en in te zien op www.ahima.org/academics (naar beneden scrollen tot ‘Accredited Associate and Baccalaureate HIM Programs’ en dan klikken op de links onder ‘ICD-10 Resources). De met geel gemarkeerde onderwerpen laten zien op welke manier de nieuwe classificatiestelsels veel aspecten van het curriculum zullen beïnvloeden en dat gaat verder dan de huidige cursussen diagnose, verrichtingen en vergoedingen. Tijdens de voorbereidende fase, moeten de codeerlessen zich blijven richten op ICD-9 en tegelijkertijd de basisconcepten van ICD-10 meenemen. Er zijn diverse werkboeken voor de huidige classiciatie waarbij ook secties voor de nieuwe inbegrepen zijn die ook behandeld moeten worden. Alhoewel er een overweldigende hoeveelheid materiaal behandeld moet worden in de codeerlessen moet ICD-10 ook ingezien worden. Een aan te bevelen methode voor de introductie is de zgn. ‘zenderonderbreking’. Tijdens zo’n onderbreking kan de docent een begrip uit de nieuwe classificatie naar voren brengen en tegelijkertijd hetzelfde onderwerp behandelen in het huidige systeem. Terwijl de docent bijvoorbeeld uitleg geeft over neoplasma en de bijbehorende richtlijnen kan er een onderbreking plaatsvinden om in het kort de structuur van de nieuwe codes en richtlijnen voor neoplasma’s te bespreken. De integratie van parallel lopende begrippen op deze manier tijdens de hele cursus zorgt ervoor dat studenten op een geleidelijke manier kennis maken met de nieuwe codes en richtlijnen. Andere cursussen moeten ook de ICD-10 in deze periode inbrengen, zoals inleiding tot zorgadministratie, kwaliteitsmanagement, informatiesystemen en data-analyse. De classificatie raakt ook aan het subdomein van klinische classificatiesystemen en andere vakgebieden zoals structuur gezondheidsgegevens, inhoud en standaarden, vereisten en standaards zorginformatie, vergoedingsmethoden, kwaliteitsmanagement en prestatieverbetering, zorgverleningsystemen en ICT. De docent zou bijvoorbeeld de impact op langetermijnverslaglegging of trendanalyse in een les over dataanalyse kunnen bespreken. Tijdens een IT-cursus kan de docent de evaluatie bespreken van een systeem in een organisatie dat geüpdatet moet worden als gevolg van de overstap evenals het effect ervan op de organisatie. De impact kan ook meegenomen worden naar lessen over andere zorginstellingen zoals verpleeghuizen en thuiszorginstellingen.
de overstap naar ICD10-CM/PCS een tijdlijn voor het onderwijs Voorbereiding in het onderwijs
Professionals werkzaam in het onderwijs zijn als eerste aan de beurt voor een noodzakelijke training met betrekking tot de nieuwe classificaties. Dit is van belang om er zeker van te zijn dat studenten die in 2013 afstuderen klaar zijn voor hun eindexamen en aan het werk kunnen als gekwalificeerde codeurs, -analisten en managers. In die tussentijd is het aanpassen van het curriculum , terwijl de lessen gewoon gevolgd worden, een bijzondere uitdaging. Daarnaast zou de gezondheidszorg het voortouw voor de ontwikkeling van scholingsprogramma’s voor ICD-10 kunnen overdragen aan het openbare en particuliere onderwijs. Deze sector moet attent zijn op het voorzien in uitgebreide, kwalitatief uitstekende scholingsprogramma’s. Het onderwijs kan de ICD-10-CM/PCS in het curriculum integreren door de overstap op te breken in drie fasen: voorbereiding, combinatie van oud en nieuw systeem (hybride fase) en volledige implementatie. Deze fasen worden hieronder uitgebreid beschreven.
Fase 1- voorbereiding
De voorbereidende fase is begonnen op hetzelfde tijdstip als het schooljaar, na de vakantie in 2009. Op dit tijdstip moesten onderwijsinstellingen zich goed rekenschap geven van de impact die de overstap naar ICD-10 heeft en een begin maken met het opstellen van een planning. Het gaat hierbij om elementen als wijzigingen in het onderwijsprogramma, training van docenten, onderwijsmiddelen en betrokkenheid van de sector. Opleidingen zorgadministratie moeten zich richten op de volgende terreinen bij het herzien van hun onderwijsprogramma: - Het toevoegen of uitbreiden van inleidend materiaal met betrekking tot ICD-10 gedurende diverse cursussen zorgadministratie, - Evaluatie van biomedische cursussen, zoals anatomie, fysiologie en pathofysiologie, - Het ontwikkelen van een plan om het curriculum te herzien, waaronder de goedkeuringsprocedure - Voorbereiding van de docenten op de wijzigingen in het curriculum.
Huidige cursussen zorgadministratie Geaccrediteerde opleidingen in Amerika hebben een inleiding tot de ICD-10 in hun curriculum 24
Biomedische cursussen Geaccrediteerde opleidingen zorgadministratie moeten hun studenten ook biomedische cursussen aanbieden in anatomie, fysiologie, pathofysiologie, farmacologie en medische terminologie. Omdat de ICD-10 een gedegener achtergrond in biomedische wetenschappen
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 25
vereist, moeten opleidingen hun huidige vereisten voor biomedische cursussen tijdens de voorbereidende fase evalueren. Als studenten op dit moment een basiscursus anatomie en fysiologie krijgen, kan het zijn dat de voorwaarden aangepast moeten worden en dat van studenten verwacht wordt dat ze een aanvullende cursus volgen voor ze aan de codeercursus beginnen. Opleidingen die op dit moment niet van hun cursisten eisen dat ze hun biomedische cursussen afmaken met een aangepaste cursus die gegeven wordt door een docent met een wetenschappelijke achtergrond moeten hun eisen wat dat betreft misschien opschroeven als onderdeel van de overstap.
Revisie van het curriculum Goedkeuring van het curriculum kan een langdurig proces zijn bij veel opleidingen en universiteiten. Afhankelijk van de complexheid van de wijziging is de voorbereidende fase misschien wel het juiste tijdstip om te beginnen met de revisie van het curriculum en de goedkeuringsprocedure. Voor een deel moeten opleidingen bepalen of het huidige curriculum herzien kan worden of dat er aanvullende cursussen of praktijkstages toegevoegd moeten worden. Wanneer een nieuwe modernere cursus moet worden toegevoegd moet de instelling de haalbaarheid bepalen, waaronder de beschikbaarheid van de juiste middelen. Om de overstap te vergemakkelijken moet overwogen worden de bestaande cursusnamen te vervangen door minder specifieke benamingen zoasl ‘Coderen I’ en ‘Coderen II.’ De opleiding moet gedurende deze fase ook kijken naar cursusomschrijvingen en voorwaarden om te garanderen dat ze correct blijven bij de implementatie van ICD-10. Denk er ook aan dat cursisten een gedegener achtergrond in anatomie, fysiologie en pathofysiologie moeten hebben. Wijzigingen in opleidingsbrochures, zoals cursusnamen en beschrijvingen zijn vaak al 10 tot 12 maanden voor aanvang van de cursus nodig. Voorbereiding van docenten De docenten zorgadministratie moeten al in de voorbereidende fase met het oefenen met de nieuwe codeersystemen beginnen omdat ze in de hybride fase zullen starten met het lesgeven van ICD-10 op een dieper niveau. De docenten hebben een grondige training nodig en moeten net zo deskundig worden in het onderwijzen van ICD-10 als in ICD-9. Andere docenten in de opleiding hebben allerlei soorten training nodig. De docenten zorgadministratie die cursussen geven zoals data-analyse, informatiesystemen en kwaliteitsmanagement moeten een basistraining krijgen met een minimum aan kennis van de structuur en gebruiksmogelijkheden van ICD10 en de overeenkomsten en verschillen met ICD-9.
Cursusinhoud Tijdens deze fase moet de inhoud van ICD-10 verder gaan dan minilessen of onderbrekingen en gericht worden op een meer intensief inzicht in de nieuwe richtlijnen. Dit kan plaats vinden in samenhang met de oude richtlijnen omdat er ondanks de verschillen tussen de code sets ook veel overeenkomsten zijn. Tijdens de hybride fase moeten docenten beide classificatiesystemen onderwijzen waarbij meer nadruk gelegd wordt op het huidige systeem en cursisten tegelijkertijd voorbereid worden op de grondbegrippen van het nieuwe systeem. In deze fase moeten cursisten in de gelegenheid gesteld worden allerlei soorten praktijkhandelingen uit te voeren. Zoals we al eerder opgemerkt hebben moeten cursisten een gedegen ondergrond hebben in biomedische wetenschappen en moet daar in de cursussen meer nadruk op gelegd worden. Kosten van aanvullend materiaal Gedurende de hybride fase leren de cursisten te coderen met beide classificatiesystemen. Misschien is de aanschaf van beide boeken een onhaalbare zaak voor de cursisten omdat ze of niet te krijgen zijn of te duur zijn. Het gebruik van online materiaal is dan waarschijnlijk kosteneffectiever omdat beide systemen openbaar zijn. Opleidingen kunnen ook een codeur aantrekken om ICD-10 te onderwijzen. Timing van de lessen Opleidingsinstituten bepalen ieder voor zich wanneer ze een begin maken met de introductie in het curriculum. Het aantal codeerlessen dat besteed wordt aan het oude systeem en wanneer die plaats vinden is een bepalende factor hierin. Soms vinden die plaats in de propedeuse soms later. Opleidingen zorgadministratie moeten ook rekening houden met parttime studenten die misschien niet op tijd klaar zijn voor de eindexamens waarbij nieuwe kennis gevraagd wordt. Opleidingen met parttime studenten moeten vaststellen welke studenten zich in 2010 aanmelden en wie van hen pas in 2013 examen doen. Voor deze studenten is een eindexamenplanning nodig zodat het zeker is dat ze niet te vroeg aan de codeercursussen beginnen (dus voordat voldoende nieuwe begrippen geïntegreerd zijn). Een goede planning zorgt ervoor dat cursisten sommige codeerlessen niet opnieuw gaan volgen om te kunnen slagen met de juiste vaardigheden. Daarnaast moeten op institutioneel niveau besprekingen en besluitvorming plaatsvinden om vast te stellen of studenten die onvoldoende codeervaardigheden hebben opfriscursussen of nieuwe cursussen moeten volgen om eventueel gebrek aan kennis bij te spijkeren. Vooral bij parttime studenten moet goed duidelijk zijn welke impact de nieuwe classificatie heeft op de volgorde van hun cursussen gedurende de hybride fase.
Fase 2 - de hybride fase De hybride fase begint met het cursusjaar in 2010. Tijdens deze tweede fase worden de opleidingen geconfronteerd met de uitdaging beide codeersystemen in een al overvol cursusrooster te integreren. Hier zijn talloze factoren die aandacht verdienen zoals cursusinhoud, de kosten van extra materiaal en de timing van de lessen.
Fase 3 - volledige implementatie Voor universitaire opleidingen begint fase 3 in het nieuwe cursusjaar in 2011, bij aparte codeeropleidingen na de zomervakantie in 2012. Deze fase is het laatste deel van de wijziging in het curriculum waarbij ICD-10 wordt onderwezen als het lopende classificatiesysteem en ICD-9 als verouderd maar noodzakelijk 25
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
26
03:08
Page 26
systeem. Studenten die in deze fase eindexamen doen, krijgen examenstof gebaseerd op de nieuwe situatie. Voor elk van de deelexamens komt een bekwaamheidscertificaat en van studenten wordt verwacht dat ze de ICD-10 codes nauwkeurig kunnen toepassen en daarnaast ook kunnen werken met ondersteunende functies als valideren en oewijzing aan diagnose gerelateerde groepen (DRG’s). Ook in alle lessen waarin een codeercomponent aan de orde komt, zoals data analyse en cursussen over manieren van vergoedingen moet ICD-10 in deze fase aan de orde komen. Op dit moment wordt in alle cursusboeken aandacht besteed aan de grondbeginselen van het nieuwe coderen en de verschillen met de huidige situatie. Naarmate de datum voor de implementatie dichterbij komt zullen meer tekst- en werkboeken op de markt komen die het onderwerp grondig behandelen met mogelijkheden voor praktijkoefeningen. Studieboeken die in deze fase gebruikt worden moeten ook nog materiaal bevatten over ICD-9 waarin de basisbeginselen van dit systeem nog behandeld worden. In de volledige implementatiefase kunnen wat zorgen ontstaan over in hoeverre het oude systeem nog behandeld moet worden. Opleidingen op hoger niveau zullen er dieper op ingaan dan opleidingen op een lager niveau. Hoewel er mapping systemen bestaan tussen de twee classificatiesystemen moeten cursisten in staat zijn de verschillen te begrijpen als ze pre-ICD-10 gegevens onder ogen krijgen en deze moeten analyseren. Daarbij gaat het om zaken als het basisformat
van de codes, het gebruik van V- en E-codes bij ICD-9, het klasseren met gebruik van ‘type’ versus ‘plaats’ en het gebrek aan tweezijdigheid bij de oude classificatie. Het kan wel zo zijn dat het onderwijzen van het oude systeem niet veel toevoegt aan een aparte codeercursus omdat die in principe meer gericht zijn op informatie geven over de taak waar de cursist mee bezig is. Informatie over ICD-9 moet minimaal gericht zijn op het gebruik ervan voor mapping voor abstractie en conversie.
Het scholen van personeel op de werkvloer Het scholen van personeel op de werkvloer is een echte uitdaging voor zowel de gezondheidszorg zelf als voor de opleidingsinstellingen. Veel grote instellingen zullen hun eigen cursussen opzetten maar kleinere instituten moeten het hebben van externe opleidingsmogelijkheden. Opleidingsinstituten en universiteiten worden vaak beschouwd als de plek voor cursussen en opleidingscentra moeten dus rekening houden met deze behoefte en specifieke cursussen aanbieden op dit gebied. Opleidingsprogramma’s zijn meestal gericht op de beginnersgroep en zijn daarom niet voldoende capabel om ervaren codeurs op te leiden. Het is daarom aanbevelenswaardig dat opleidingsinstituten aparte cursussen aanbieden voor ervaren codeurs die meer gericht zijn op permanente educatie dan op het behalen van een diploma. Scholen moeten deze cursussen ook het liefst aanbieden op alternatieve tijdstip-
E NIEUW !
TRAINING:
WERKEN ALS AO/IC MEDEWERKER
DATA
19 en 26 januari, 21 en 28 september, 20 en 27 april, 23 en 30 november 2010
DE NEDERLANDSE ZORGAUTORITEIT (NZA) GAAT REGELING AO/IC STRENGER HANDHAVEN SCHRIJFT DE NZA IN JULI 2009. “De NZa heeft de naleving van deze Regeling door de ziekenhuizen de afgelopen jaren nauwlettend gevolgd. Daarbij is duidelijk verbetering zichtbaar. Zo is het aantal ziekenhuizen dat aan de Regeling voldoet de afgelopen jaren toegenomen en noemen instellingen minder en minder ernstige knelpunten. Toch blijft er een groep ziekenhuizen die hun AO/IC niet voldoende op orde heeft.” “…Toch heeft een (te groot) aantal ziekenhuizen hun AO IC nog onvoldoende op orde. Zeker als bedacht wordt dat instellingen hiervoor ruimschoots – sinds de invoering van dbc's in 2005 - de tijd hebben gehad. Gezien het voornemen van de NZa om de Regeling AO/IC per 1 januari 2011 af te schaffen voor de Cure, gaat de NZa daarom strenger toezien op de naleving van de Regeling. De eerste stap is daarbij gezet door verantwoordingsinformatie op te vragen bij ziekenhuizen die niet aan de Regeling voldoen. Deze ziekenhuizen moesten zich aan de NZa verantwoorden over de verbetermaatregelen die zij hebben genomen om de resterende manco's in de AO/IC te verhelpen.” (NZA 6-7-2009) Een goed georganiseerde Administratieve Organisatie en Interne Controle (AO/IC) is belangrijk voor uw organisatie. Nu de Nederlandse Zorgautoriteit heeft aangekondigd om de AO/IC regels strenger te schaffen is het belangrijk om uw AO/IC goed op orde te hebben.
Voor u is het van belang dat uw medewerkers op de hoogte zijn van de regeling AO/IC. Op deze manier zorgt u ervoor dat uw DBC’s juist, tijdig en volledig worden gefactureerd. U krijgt dus betaald voor wat u doet en ook nog eens op tijd! Het risico van fout- en/of onderregistratie wordt geminimaliseerd en u loopt geen rente-inkomsten mis. De betrokken medewerkers moeten goed op de hoogte zijn van hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Zij moeten weten hoe de verschillende taken ingevuld worden en wat hierbij de risico’s zijn. Om die reden organiseert de NVMA is samenwerking met Q-Consult een training “werken als AO/IC medewerker”. De tweedaagse training bestaat uit de onderdelen: Administratieve Organisatie, Interne controle functie, interne audits en vergroten van de vaardigheden. Hieronder volgt een toelichting op de verschillende onderdelen. Voor wie is deze training? De training is gericht op medewerkers in ziekenhuizen en GGZ-instellingen die de rol van AO/IC medewerker vervullen in het kader van de AO/IC DBC. U kunt hierbij denken aan IC-funtionarissen, medewerker AO/IC, hoofden medische- en zorgadministratie, zorgadministrateurs, hoofden medische registratie, DBC staf- en beleidsmedewerkers en financieel economische leidinggevenden en medewerkers.
Welke onderwerpen worden behandeld? - Inleiding: Kernbegrippen AO/IC - Waaruit bestaat een goede AO/IC - Rol en functie van de medewerker AO/IC - Wat is een steekproef - Wat is een interne audit - Wat zijn auditvaardigheden en hoe auditten
INSCHRIJVEN OP WWW.NVMA.NL
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 27
to Medical Data Code Set Standards to Adopt ICDpen zoals ’s avonds of in de weekenden. Daarnaast zouden ze cursussen op verschillend 10-CM and ICD-10-PCS.’ Federal Register 73, no. niveau kunnen aanbieden, bijvoorbeeld voor 164 (August 22, 2008). In te zien op http://edocbeginnende of gevorderde codeurs. Cursussen ket.access.gpo.gov/2008/pdf/E8-19298.pdf. via internet zijn misschien van toepassing voor - National Center for Health Statistics. ‘International gebieden op het platteland. De sleutel voor een Classification of Diseases, Tenth Revision, Clinical soepele afwikkeling van het hele curriculum rond Modification (ICD-10-CM), 2009 Update.’ In te zien op de implementatie is vroegtijdig plannen van herwww.cdc.gov/nchs/about/otheract/icd9/icd10cm.htm. ziening van het curriculum, creatief gebruik van - World Health Organization. ‘International lesmiddelen en een adequate voorbereiding van Classification of Diseases (ICD).’ In te zien op de docenten. De komende jaren zijn een uitdawww.who.int/classifications/icd/en. ging maar het eindresultaat, verbeterde kwaliteit - Nederlandse link http://www.rivm.nl/whovan zorg door een grotere specifiekheid van fic/ICD.htm. zorginformatie, maakt de inzet de moeite waard. I
Bronnen - AHIMA. ‘Faculty and Dean Resources.’ In te zien op www.ahima.org/academics - AHIMA. ICD-10-CM/PCS Resources. In te zien op www.ahima.org/icd10. - Centers for Medicare and Medicaid Services. ‘2009 ICD-10-PCS.’ In te zien op www.cms.hhs.gov/ICD10/01m_2009_ICD10PCS.asp. - ‘Health Insurance Reform; Modifications to the Health Insurance Portability and Accountability Act (HIPAA) Electronic Transaction Standards.’ Federal Register 74, no. 11(January 16, 2009). In te zien op http://edocket.access.gpo.gov/2009/pdf/E9-740.pdf. 5 ‘HIPAA Administrative Simplification: Modifications to Medical Data Code Set Standards to Adopt ICD10-CM and ICD-10-PCS.’ Federal Register 74, no. 11 (January 16, 2009). In te zien op http://edocket.access.gpo.gov/2009/pdf/E9-743.pdf. - ‘HIPAA Administrative Simplification: Modifications
*De werkgroep bestaat uit de volgende leden: -
Korene Atkins, MA, RHIA, CCS, CPC, CPC-H Deborah Balentine, MEd, RHIA, CCS-P Ann Barta, MSA, RHIA Michele Bartholomew, MHMS, RHIA, CCS Lynda Carlson, MS, MPH, RHIT Kathy DeVault, RHIA, CCS Linda Donahue, RHIT, CCS, CCS-P, CPC Leah Grebner, MS, RHIA, CCS, FAHIMA Bonnie Hemp, MBA, RHIA, CPHQ Therese Jorwic, MPH, RHIA, CCS, CCS-P Patt Peterson, MA, RHIA Mari Petrik, MBA, RHIA, CCS, CCS-P Kimberly Rice, MA, RHIA Jaime Sand, MA, RHIT, CCS Nanette Sayles, EdD, RHIA, CCS, CHPS, FAHIMA Lou Ann Schraffenberger, MBA, RHIA, CCS, CCSP, FAHIMA - Mary Worsley, MS, RHIA, CCS
27
E NIEUW !
TRAINING:
DBC DOT Transparantie en medische herkenbaarheid zijn de uitgangspunten waarop DOT is gebaseerd en ook exact de redenen waarom is gekozen voor een nieuw systeem. Het gaat de oude systematiek met een groot aantal DBC’s vervangen, echter is DOT geen volledig nieuwe systematiek. In de doelstellingen van DOT is opgenomen dat deze op de positieve aspecten van de DBC’s moet voortgaan. De registratie van verrichtingen en de declaratiewijze blijven gehandhaafd. Maar wat verandert er dan wel? Als je naar de essentie van DOT kijkt zie direct dat deze veranderingen elk aspect van de organisatie raakt. Het afleiden aan de hand van verrichting zorgt dat registratieprocessen en de daadwerkelijke vastlegging van verrichtingen juist, tijdig en volledig moeten zijn. Een verkeerde registratie kan immers betekenen dat het verkeerde tarief wordt declareert. Het verdwijnen van de validatie zorgt dat de huidige controlemechanismen op verkeerde registratie voor een groot deel ophouden te bestaan. Deze twee aspecten gezamenlijk kunnen grote gevolgen hebben voor de financiering van het ziekenhuis en de medisch specialisten. Dan hebben we nog niet eens gesproken over de uitbreiding van de zorgactiviteitentabel en de veranderingen die DOT met zich meebrengt voor het B-segment, de aanspraak, het bepalen van het onderhanden werk, het bepalen van de kostprijs en de onderhandelingen voor 2011 nog niet eens gesproken. U ziet dat u goed voorbereid moet zijn op de introductie van DOT. De “training DOT” geeft u de inzichten en handvaten om dit in uw ziekenhuis op een juiste wijze vorm te geven.
DATA
17 februari, 21 april, 22 juni, 22 september, 13 oktober en 24 november 2010.
Doelgroep De training is gericht op medewerkers in de ziekenhuiszorg dit in 2010 en 2011 te maken krijgen met de financieringssystematiek van DOT. Deze medewerkers hebben een functie die raakvlakken heeft met de AO/IC. Hierbij kunt u denken aan IC-functionarissen, medewerker AO/IC, DBC consulenten, DBC coördinatoren, DBC medewerkers, DBC-DOT projectleider, hoofden zorgadministratie, zorgadministrateurs en financiële beleidsmedewerkers. Doel - Kennis van de financieringssystematiek volgens DOT - Kennis van het RSAD-model van DOT - Kennis van de praktische consequenties van DOT - Kennisdeling onderling Onderwerpen - Inleiding DBC - De rol van de Grouper - De zorgproductstructuur - Het RSAD-model - Het registratieproces en de registratieregels - Consequenties van DOT voor de AO/IC - Financiële impact
Duur en data van de training De training bestaat uit een dag en vindt plaats elke twee maanden: 17 februari, 21 april, 22 juni, 22 september, 13 oktober en 24 november 2010.
INSCHRIJVEN OP WWW.NVMA.NL
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 28
DE ONTBREKENDE SCHAKEL IN ZORG-IT OVER DE NOODZAAK VAN HET PERSONAL HEALTH RECORD
28
PERSONA HEALTH RECORD
opmaak-138-v1.qxp
AL
11-12-2009
A U T E U R :
03:08
H A N S
Page 29
T E R
B R A K E ,
P I N K R O C C A D E
H E A L T H C A R E
DE AMERIKAANSE ARTS EN VOORAANSTAAND IT-SPECIALIST HOLLY MILLER IS EEN VAN DE MEEST HARTSTOCHTELIJKE VOORVECHTERS VAN HET PERSONAL HEALTH RECORD (PHR) IN DE VS. TWEE JAAR LANG ZAT ZIJ DE STUURGROEP PERSONAL HEALTH RECORDS VOOR VAN DE HEALTH INFORMATION MANAGEMENT SYSTEMS en de ambulante zorg daarbuiten. WantGEBIED beide VAN IT IN DE GEZONDHEIDS‘Mijn belangstelling voor EN hervormingen binnen SOCIETY (HIMSS). SAMEN MET TWEE ANDERE SPECIALISTEN OP HET maakten gebruik van afzonderlijke dossiers, die de gezondheidszorg dateert uit de tijd dat ik ZORG SCHREEF ZIJ ziekenhuis EEN BOEK MET TITEL: PERSONAL HEALTH RECORDS: THE ESSENTIAL op geen enkele manier geïntegreerd waren.’ arts-assistent was in een in de bin-DE VEELZEGGENDE nenstad van San Francisco. vanCENTURY onze ELEMENT MISSING INVeel 21ST HEALTHCARE. OP UITNODIGING VAN PINKROCCADE HEALTHCARE WAS patiënten daar waren arme senioren met vaak Rudimentair en zelfgemaakt HOLLY MILLER IN NEDERLAND. TIJDENS‘Door DIVERSE PRESENTATIES VOOR VAN DE chronische aandoeningen, en mensen uit andemijn ervaringen in die periode besefteVERTEGENWOORDIGERS ik reNEDERLANDSE risicogroepen die zich eigenlijk geen medihoeLIET waardevol doorlopend MEDISCHE GEMEENSCHAP ZIJ een HAAR LICHT elektronisch SCHIJNEN OVER DE TOEKOMST VAN DE sche zorg konden permitteren en die niemand in zorgdossier zou kunnen zijn. Tegelijk realiseerde GEZONDHEIDSZORG ENkon DEverzorgen. ROL DIE IT HAAR MOET SPELEN. hun omgeving hadden die ze Ze DAARIN ik me VOLGENS wat verzorging binnen de eigen gemeenwerden alleen opgenomen wanneer ze echt flink ziek waren. Dan lapten we ze op en stuurden ze daarna weer naar huis. Maar thuis hadden ze niemand die erop toezag dat ze zich aan de voorgeschreven therapie hielden. En dus namen ze hun medicatie niet en hielden zich niet of nauwelijks aan onze aanbevelingen, zoals een dieet, ophouden met roken of het doen van allerlei oefeningen. Als we patiënten midden in de nacht van de Spoedeisende Hulp naar de afdeling moesten brengen, beschikten we vaak niet over hun dossiers. En ook de patiënt zelf wist in veel gevallen maar weinig betrouwbaars te melden over zijn anamnese. Dan kon hij zich bijvoorbeeld alleen maar de kleur van zijn medicijnen herinneren en de tijd dat hij ze moest innemen, maar niet de naam of de dosis. Als gevolg daarvan was de zorg niet altijd optimaal, om niet te zeggen onvoldoende. Of soms zelfs ronduit slecht. Als je de medicatie van een patiënt niet kent, kan dat ertoe leiden dat je medicijnen geeft die gevaarlijk op elkaar inwerken of dat je de noodzakelijke medicijnen ongewild niet toedient. Het komt ook regelmatig voor dat patiënten volkomen onnodig worden blootgesteld aan dure en onaangename testen. Maar goed, zelfs als we die dossiers wel konden vinden, dan nog was er geen continuïteit tussen de zorg die ze in het ziekenhuis hadden gekregen
schap zou kunnen betekenen voor de behandeling van chronisch zieken, en voor gezondheid en welzijn in het algemeen. Het stond voor mij bovendien vast dat zorgconsumenten ertoe moesten worden aangezet om zich ook echt actief te bemoeien met hun eigen zorg en dat ze elektronisch toegang moesten krijgen tot hun eigen gezondheidsgegevens. Met andere woorden: tot hun Personal Health Record (PHR). Toen ik stafarts werd aan de Universiteit van Californië in San Francisco, in een kliniek voor geriatrische risicopatiënten, kwam het PHR voor het eerst dichterbij. De kliniek, die intensieve zorg, ondersteuning en aanvullende zorgdiensten bood aan chronisch zieken, beschikte namelijk ook over een elektronisch medisch dossier, zij het heel rudimentair en zelfgemaakt. Maar, hoe primitief dat ook was, toch raakte ik geïntrigeerd door het potentieel dat elektronische dossiersystemen hebben om de zorg aan onze patiënten significant te verbeteren. Door middel van IT namelijk, kan informatie tussen verschillende elektronische systemen worden uitgewisseld. Zo komen alle relevante gegevens beschikbaar op de plek waar op dat moment zorg verleend wordt. Daarbij komt dat zorgconsumenten door het gebruik van Personal Health Records sterker komen te 29
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 30
staan. Dat wil zeggen dat ze zelf de regie over hun gezondheid gaan voeren op het moment dat ze over hun eigen dossier kunnen beschikken. Zeker als daarbij ook nog eens allerlei handige hulpmiddelen zitten op het gebied van zorg, communicatie, voorlichting en gedragsbeïnvloeding. In 1995 kwam ik in dienst bij Oasis Healthcare Systems, een IT-bedrijf dat software ontwikkelde voor de gezondheidszorg. Daar maakte men gebruik van een datamodel, dat de verwerking van zogenaamde ‘discrete data’ optimaal ondersteunde. Dergelijke data zijn bij uitstek geschikt om klinische beslissingen te ondersteunen en medische vergissingen te voorkomen. Maar ook om zorgaanbieders en patiënten te waarschuwen wanneer er een test of vaccinatie gepland is of vóór welke datum een recept moet worden vernieuwd.’
The essential missing element ‘Eind 1999 verhuisden mijn man en ik naar Cleveland, Ohio, waar ik ging werken voor de Cleveland Clinic, een van de meest vooraanstaande ziekenhuizen in de VS met een uitstekende reputatie. Daar lukte het ons in 2000 om een elektronisch medisch dossier te implementeren met in het kielzog daarvan een hele serie aan dat dossier gerelateerde zorgproducten waaronder een online second opinion, zorgmonitoring op afstand en beveiligde toegang tot patiëntinformatie voor externe verwijzende artsen. En in 2002 lanceerden we als een van de eerste ziekenhuizen in de VS het Personal Health Record. Een fantastisch project! Onze en andere implementaties hebben aangetoond dat het PHR leidt tot een hogere kwaliteit van zorg, meer efficiëntie en meer vertrouwen van de patiënt in de zorg. Ook werd duidelijk dat het PHR specifiek tegemoetkomt aan de behoeften van chronisch zieken. Daarnaast gaf het project ons de kans onze ervaringen te delen met de IT-gemeenschap binnen de gezondheidszorg; we hebben er een heleboel van geleerd. In 2007 aanvaardde ik de functie van chief medical information officer (CMIO) bij een ander ziekenhuis in dezelfde gemeenschap. Datzelfde jaar werd ik chief medical officer (CMO) bij MedAllies, een IT-beurs voor de gezondheidszorg in New York. Al in 2006 hadden ze me gevraagd om de PHRstuurgroep van HIMSS voor te zitten, HIMSS staat voor de Health Information Management Systems Society. Door al die functies kwam ik in contact met mannen en vrouwen die mijn passie voor het PHR deelden. En samen hebben we tal van hulpmiddelen kunnen ontwikkelen voor HIMSS-leden die in het PHR geïnteresseerd waren. Vanzelfsprekend was ik zeer vereerd met de uitnodiging van de HIMSS om een boek over het onderwerp te schrijven. Dat boek heet Personal Health Records: The Essential Missing Element in 21st Century Healthcare en is eerder dit jaar uitgekomen.’ 30
Uitwisseling van gezondheidsgegevens ‘Als je kijkt naar wat allemaal nodig is om de gezondheidszorg te hervormen, dan is de ontwikkeling en het gebruik van data-standaarden voor de gezondheidszorg een van de eerste vereisten. Zeker als je een veilige informatiestroom wilt garanderen en een integrale uitwisseling van die informatie tussen de verschillende systemen mogelijk wilt maken. Maar, als we onze de medische zorg en onze medische kennis echt fúndamenteel willen hervormen, dan zouden we al die discrete gegevens - gedepersonaliseerd natuurlijk - moeten gebruiken voor uitgebreid en breed opgezet bevolkingsonderzoek. Dan heb ik het niet alleen over klinische gegevens, maar ook over farmaceutische, gedragswetenschappelijke en misschien ook wel genetische informatie. De daaruit voortvloeiende gegevensanalyse zou kunnen leiden tot gepersonaliseerde medische zorg. En met behulp van al die gegevens zouden de ITsystemen voor de gezondheidszorg gepersonaliseerde, op de patiënt gerichte ondersteuning kunnen bieden bij medische beslissingen. Op die manier zouden we het fundament van onze medisch-wetenschappelijke kennis exponentieel kunnen verbreden en de medische praktijk ingrijpend kunnen hervormen. Als ik nu bijvoorbeeld bij een nieuwe patiënt medicatie moet voorschrijven, dan is mijn keuze voor een bepaald medicijn in zekere zin willekeurig. Ik weet immers niet welke medicatie voor deze specifieke patiënt de meest effectieve is en de minste bijwerkingen geeft. Maar straks zal ik mijn medicatie kunnen kiezen op basis van een gezondheidsprofiel dat bij dat specifieke type patiënt hoort. Een profiel dat gebaseerd is op de genetische, klinische en gedragswetenschappelijke uitkomsten van al die breed opgezette bevolkingsonderzoeken.’
Tegemoetkomen aan nieuwe zorgbehoeften ‘Het is van belang dat we aan gezondheid gerelateerde diensten zo simpel en zo toegankelijk mogelijk ter beschikking stellen. Want het blijkt dat het PHR zorgconsumenten echt helpt zich aan hun medisch regiem te onderwerpen. Bij ziekenhuizen die een PHR geïmplementeerd hebben, blijkt dat bijvoorbeeld een drastische verlaging van het ‘no show’-percentage op te leveren. En voor mensen met een druk leven betekenen gezondheidgerelateerde internet hulpmiddelen - die dus dag en nacht beschikbaar zijn! - een flinke tijdbesparing. Er zijn mensen die denken dat ouderen geen gebruik maken van internet hulpmiddelen. Maar niets is minder waar. Uit een studie die we in 2007 gepubliceerd hebben, blijkt dat leeftijd niet doorslaggevend is. De meest significante factor voor het gebruik van PHR’s blijkt het aantal diagnoses die iemand gesteld heeft gekregen. Ouderen gaan wat dat betreft ruim aan kop. Dus voor hen is het gebruik van internet wel degelijk relevant. Een meneer van in de tachtig vertelde me: ‘U moet ons ouderen niet afschrijven. Wij houden van internet want juist wij hebben het hard nodig. Wij hebben immers de meeste ziektes’ Een oude mevrouw in Nederland vertelde:
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 31
‘Ik stem het maken van een afspraak graag af met mijn dochter omdat zij me naar het ziekenhuis brengt - dat lukt me prima via de telefoon met haar en de internetverbinding met het ziekenhuis’ De wereld van de zorgconsument verandert en zijn behoeften veranderen mee. In de gezondheidszorg zullen we aan die behoeften tegemoet moeten komen. Tijd wordt een steeds kostbaarder goed en we moeten ervoor zorgen dat we onze klanten dezelfde internetdiensten bieden als ze bij andere bedrijven krijgen, zoals banken of organisatoren van reizen.’
Geen splitsing van lichaam en geest ‘Mensen vragen me soms of je informatie uit de geestelijke gezondheidszorg niet anders zou moeten benaderen en verwerken dan gegevens uit de lichamelijke gezondheidszorg. Mijn antwoord is: nee! Mensen met psychiatrische ziektes leiden toch ook heel vaak aan andere aandoeningen. Niets weerhoudt iemand met schizofrenie ervan om het tegelijk ook aan zijn hart te hebben. Dat betekent dus dat de totale patiënt moet worden behandeld. Want als je niet de complete diagnose en medicatie kent, kan dat tot hele gevaarlijke situaties leiden. Stel je voor dat je niet weet dat iemand een antidepressivum slikt en je schrijft hem een medicijn voor dat gecontra-indiceerd is en mogelijk een dodelijke afloop tot gevolg zou kunnen hebben. Of dat iemand met een verslaving na een ongeluk opgenomen wordt zonder dat het ziekenhuis weet dat hij verslaafd is. De acute ontwenning kan fatale gevolgen hebben. Daarom vind ik dat alle medische informatie gedurende het hele zorgcontinuüm beschikbaar moet zijn. Anders lukt het ons nooit voor iedereen de beste zorg en de beste begeleiding te garanderen.’
De klant wil digitaal toegang tot zijn gezondheidsgegevens Patiënten in de VS willen elektronisch toegang tot hun dossiers. Ze weten wat PHR’s zijn, ze willen toegang tot hun PHR en ze willen meebeslissen over wat er met hun gegevens gebeurt. Het gaat allemaal erg snel nu. Google Health, Microsoft Health Vault en andere bedrijven hebben enorme bedragen geïnvesteerd in de ontwikkeling van PHR’s. Internet en de andere nieuwe media maken de wereld kleiner. Nu informatie via internet in real time en over de hele wereld verspreid wordt, stevenen we af op een internationale informatiecultuur. Uiteraard zijn veiligheid en privacy essentiële aspecten van de IT in de gezondheidszorg. Dankzij geavanceerde versleuteling is het nu al mogelijk om via het PHR veilig berichten te sturen en ik ben ervan overtuigd dat de beveiligingstechnologie alleen maar beter zal worden. Het is van het grootste belang dat we over techniek beschikken waarmee we veiligheid en privacy kunnen garanderen. Dat zal ik ook nooit onderschatten. Maar wat ik zeker zo belangrijk vindt, is dat mensen niet om gezondheidsredenen gediscrimineerd worden door verzekeringsmaatschappijen of tijdens sollicitaties! Dat is iets wat ik maar niet genoeg kan benadrukken: met die discriminatie moet het echt afgelopen zijn!’
Maatschappelijke basisbehoefte ‘Dit is de eerste keer dat ik Nederland langer dan een paar dagen bezoek en ik ben erg onder de indruk van het feit dat iedereen hier verzekerd is. Dat doet wonderen voor de cultuur en de maatschappij in een land. Je moet er toch zeker van kunnen zijn dat je niet failliet gaat als gevolg van zorg die je gewoon nodig hebt? Dat vind ik echt een maatschappelijke basisvoorwaarde. En in DigiD en het burgerservicenummer beschikken jullie Nederlanders over een authenticatie die voor elke burger uniek is. Daardoor kunnen zorgorganisaties er absoluut zeker van zijn dat iemands identiteit klopt en dat zijn persoonlijke gegevens correct zijn. Ik heb echt van mijn verblijf in Nederland genoten en van de mensen, die ik hier ontmoet heb. Ze zijn allemaal zo enthousiast bezig met hun projecten. Dat enthousiasme heb je ook nodig, denk ik, om alle noodzakelijke hervormingen en verbeteringen tot stand te kunnen brengen. De energie waarmee mensen IT-projecten lanceren voor een betere en efficiëntere gezondheidszorg, heb ik als bijzonder inspirerend ervaren. Dat heeft eigenlijk nog de meeste indruk op me gemaakt. Afgezien van het fraaie Hollandse landschap natuurlijk!’
Betere partners in het zorgproces ‘Spijtig genoeg spreek ik geen Nederlands. Dus ik heb de demonstraties van MyHealth Online de PHR-applicatie van mijn gastheer PinkRoccade - niet helemaal kunnen volgen. Maar toch denk ik dat MyHealth Online een flinke stap op weg is naar de ontwikkeling van een reeks online hulpmiddelen, die het hele zorgproces toegankelijker en efficiënter zullen maken. Hulpmiddelen die uitgaan van de zorgbehoefte van de cliënt en die de cliënt efficiënter toegang verschaffen tot adequate zorg. Het is mijn droom dat we cliënten straks - met behulp van hun persoonlijke gezondheidsgegevens en allerlei herinneringsberichten - kunnen helpen gezonder te leven. En dat we ze kunnen helpen bij het opzetten van hun eigen zorggemeenschappen in hun eigen buurt. Als we gezonder willen leven, zullen we de hulp van de mensen om ons heen hard nodig hebben, net zo goed als alle informatie die ons in staat stelt de juiste medische beslissingen te nemen. We zullen ook betere partners moeten worden in ons eigen zorgproces. Een oudere vrouw en haar dochter kunnen honderden kilometers van elkaar vandaan wonen. En toch kan de dochter via internet haar moeders gezondheid volgen en in de gaten houden of ze haar medicijnen wel op tijd inneemt en of ze zich houdt aan haar persoonlijke zorgplan. Misschien is dat wel een van de grootste zegeningen van internet: dat je ondanks de afstand verbonden blijft met je dierbaren.’ I
31
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 32
H VA B VA
PRAKTIJK
INSTRUCTIE RICHTLIJNEN VOOR ZORGINFORMATIEMANAGEMENT
32
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 33
HET BEHEER VAN DE INTEGRITEIT VAN DE PATIËNTENIDENTITEIT BIJ DE UITWISSELING VAN ZORGINFORMATIE GEDURENDE DE AFGELOPEN TIEN JAAR IS IN EEN VEELVOUD VAN ONDERZOEKEN IN AMERIKA BESCHREVEN HOE WAARDEVOL HET IS OM ZORGINFORMATIE UIT TE WISSELEN. HET LAATST GEHOUDEN ONDERZOEK VAN EHEALTH INITIATIVE WIJST UIT DAT BIJ 69 % VAN DE VOLLEDIG OPERATIONELE UITWISSELINGSPROJECTEN SPRAKE WAS VAN EEN AFNAME VAN DE ZORGKOSTEN.1
De respondenten zeiden dat de uitwisseling van zorginformatie zorgde voor een vermindering van de hoeveelheid geld die uitgegeven wordt aan overbodige onderzoeken, dat minder mensen in het ziekenhuis hoefden te worden opgenomen vanwege fouten met medicijnen, allergieën of verkeerde interacties door medicatie, de zorgkosten voor chronisch zieken omlaag gingen en er minder tijd nodig was voor administratieve taken. Deze resultaten onderstrepen recente uitkomsten van een rapport van de RAND Corporation, een van oorsprong Amerikaanse denktank, waarin gesteld wordt dat de mogelijke voordelen van een elektronisch systeem waardoor onderling zorginformatie uitgewisseld kan worden zo’n 80 miljard dollar per jaar zouden kunnen uitsparen2. Echter, om op een succesvolle manier zorginformatie uit te wisselen en de voordelen hiervan binnen te halen, moeten organisaties correcte informatie bijhouden met betrekking tot patiëntidentificatie. De integriteit van patiënteninformatie is een complex begrip dat door de hele gezondheidssector heen onvoldoende begrepen wordt. Veel beleidsmakers en leidinggevenden in de sector hebben niet goed in de gaten wat de negatieve effecten zijn van onjuiste informatie over patiëntidentificatie, zelfs bij eenvoudige uitwisseling van zorginformatie. Ogenschijnlijk alledaagse fouten, zoals verwisselingen van de cijfers in het geboortejaar van een patiënt, spelfouten of cultureel geaccepteerde spelling van de achternaam van een patiënt, roepnamen of burgerservicenummers, kunnen een puinhoop maken van het op een succesvolle manier koppelen van elektronische dossiers tussen klinische en administratieve systemen. Ook al gebruiken de meeste systemen bij een zorgaanbieder een medischdossiernummer als unieke identificatie om dossiers tussen en binnen hun elektronische systemen te verbinden dan nog gebruiken veel van de interfaces tussen deze veelsoortige systemen (gewoonlijk 30 tot 50 binnen één ziekenhuis) een
paar demografische gegevens van een patiënt om de transactie via de interface te valideren. Organisaties die zorginformatie uitwisselen en geen gemeenschappelijk uniek identificatiekenmerk delen, zijn volledig afhankelijk van de juistheid en volledigheid van de belangrijkste demografische gegevens die in beide dossiers verkrijgbaar zijn voor het tot stand komen van een elektronische koppeling. Tot nu toe zijn standaarden in de zorg voor de integriteit van de patiëntidentiteit nog maar mondjesmaat tot stand gekomen. Bestaande standaarden richten zich op het format van gegevens en hun positie binnen een elektronische transactie; maar aan de juistheid van de inhoud van de gegevens moet nog steeds wat gedaan worden. In het verleden is weinig nadruk gelegd op de rol die patiëntidentificatiesystemen spelen bij de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening. Fouten bij patiëntidentificatie in de instelling zijn steeds aangepakt binnen de organisatie waarin ze gemaakt werden. Vernieuwingen in de zorg maken dat deze functie, die eerst niet zo belangrijk leek nu bij projecten met betrekking tot de uitwisseling van zorginformatie een belangrijke rol gaat spelen. Als de verkeerde zorginformatie naar het zorgpunt wordt verstuurd, kan dat een kritieke situatie voor de patiëntenzorg veroorzaken of de privacy kan geschonden worden, waardoor het vertrouwen van de consument zal afnemen. De negatieve effecten van fouten bij patiëntidentificatie op instellingsniveau zullen zich uitbreiden naarmate de technologie voortschrijdt en het landelijk zorginformatienetwerk steeds groter wordt. Met dat doel voor ogen laten we in deze praktijkinstructie zien hoe organisaties patiëntidentificatiesystemen als een permanent proces kunnen beheren, van het vastleggen van gegevens aan het begin van de lijn tot kwaliteitscontrole aan het eind en hoe goede handelingen op instellingsniveau kunnen uitgroeien tot projecten voor de uitwisseling van zorginformatie. Hierdoor zul33
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 34
len belanghebbenden in de zorgsector moeten erkennen dat het nu tijd is om aandacht te besteden aan accuratesse bij patiëntidentificatiesystemen. De zorgsector moet de noodzakelijke maatregelen nemen om te garanderen dat gegevens op het niveau van zorginformatie en zorgaanbieder accuraat en volledig zijn, anders zullen toekomstige strategische inspanningen van de overheid om kwaliteit en veiligheid te verbeteren moeilijker haalbaar blijken. De Markle Foundation, een publiek privaat samenwerkingsverband van betrokken partijen in gezondheidszorg en nationale veiligheid in Amerika, stelde in een rapport voor dat een zinvol gebruik van IT in de zorg – een vereiste voor het verkrijgen van financiën voor IT in de zorgsector in Amerikaanse wetgeving – zich moet richten op ‘het verbeteren van het beheer van medicatie en de coördinatie van de zorg.’3 Onder de zeven uitgangspunten die door Markle genoemd werden, bevonden zich doelen die alleen gehaald konden worden als sprake was van een ongeschonden en foutloze identificatie van de zorginformatie van een patiënt of consument. Ondersteuning voor een betere besluitvorming, doelmatige zorgprocessen die zorgen voor een betere gezondheid en lagere kosten en voordeel voor de consument omdat die door IT in de zorg beter toegang krijgt tot informatie voor zijn gezondheid, zijn mogelijk als ongeschonden en betrouwbare patiëntidentificatiesystemen gebruikt worden.
Patiëntidentificatieprocessen en -procedures Voortdurend doelgericht management en toezicht op patiëntidentificatie in de zorg is van groot belang bij zowel interne handelingen als bij regionale en landelijke projecten voor de uitwisseling van zorginformatie. Goed geïntegreerde ‘front-end’ en ‘back-end’ werkstroomprocedures bieden een optimale beheersing van deze functie, die in gang wordt gezet zowel bij het eerste contact van een patiënt met een zorgaanbieder als bij volgende bezoeken. De zogenoemde ‘Van de wieg tot het graf - dossiers’ die een levenlang meegaan en foutloos, volledig, geauthenticeerd en toegankelijk zijn voor bevoegde zorgaanbieders kunnen alleen bestaan als sprake is van gedegen en op tijd uitgevoerde procedures. Behalve de komst van controllers in zorginstellingen hebben ook managers gegevensintegriteit die de Master Patiënt Index (MPI) bewaken en bevoegd zijn toezicht te houden op de kwaliteit van patiëntidentiteitsgegevens voor alle elektronische en papieren dossiers ongeacht de bron van de gegevens, een belangrijke functie bij het bereiken van echte onderlinge uitwisselbaarheid van het zorgdossier. Organisaties moeten beleid ontwikkelen waarmee gegarandeerd wordt dat belangrijke demografische gegevens correct zijn en gebruikt worden om dossiers te koppelen binnen en tussen systemen voor elektronische zorgdossiers. In dit beleid moet geregeld zijn dat de informatie correct is zodra die bij het begin wordt vastgelegd waarbij gebruik gemaakt wordt van front-end verificatie zoals het op tijd corrigeren van duplicaatdossiers en kwaliteitscontrole, waarbij gebruik gemaakt wordt van een telling van de 34
aanmaak van duplicaten. Er moet wel op gelet worden dat de nadruk op het beperken van de aanmaak van dubbele dossiernummers niet leidt tot een veel groter kwaad, namelijk het registreren van een patiënt op het nummer van iemand anders, waarbij de identiteiten van twee aparte dossiers ineen vloeien. De doelmatigheid van het algoritme voor dossierkoppeling moet gevalideerd worden, voordat dossiers binnen een instelling gekoppeld worden of aan een project voor de uitwisseling van zorginformatie worden vrijgegeven. Een organisatie moet procedures voor het valideren van dubbele dossiers op papier zetten en garanderen dat ze worden nageleefd. Op alle niveaus moet scholing plaatsvinden om het belang van een succesvolle uitwisseling van zorginformatie te onderstrepen. Een goed beheerd programma voor de integriteit van de patiëntidentiteit bevat een permanente procedure voor prestatieverbetering dat het percentage fouten evalueert en voortschrijdende verbetering garandeert. Professionals in zorginformatie zijn goed geëquipeerd om hier een leidende rol te spelen.
Efficiënte technologie Uitwisseling van zorginformatie vindt in toenemende mate plaats tussen uiteenlopende zorgaanbieders die gebruik maken van netwerken en technologie gebaseerd op het internet. Bij onderlinge uitwisselbaarheid is het noodzakelijk dat er gebruik gemaakt wordt van elektronische datatransmissie tussen organisaties en daarbij wordt aangenomen dat de uitgewisselde gegevens voldoen aan de volgende vereisten: ze moeten correct zijn, allesomvattend, up-todate, consistent, ter zake doend, op het juiste moment daar zijn, gedetailleerd, exact, toegankelijk en goed gedefinieerd.4 Het is echter zo dat elektronisch uitgewisselde gegevens maar zelden voldoen aan de standaard voor elk van deze kwalitatieve kenmerken, waardoor de mogelijkheid om in de gezondheidszorg tot een echt succesvolle interoperabiliteit te komen in gevaar wordt gebracht. Fouten in het overbrengen van gegevens van het ene systeem naar het andere, verouderde gegevens en onvolledigheid in het patiëntendossier van iedere zorgaanbieder zorgen voor grote beperkingen als de onderlinge uitwisselbaarheid optimaal moet zijn. Bij de uitwisseling van zorginformatie wordt een scala aan methodes voor gegevensoverdracht gebruikt, die bepalen hoe patiëntendossiers worden opgezocht en met elkaar vergeleken. Gegevens van de ene zorgaanbieder kunnen naar de andere worden gestuurd, gebruikmakend van ‘push’-technologie. Bijvoorbeeld, alle elektronische recepten die in een ziekenhuis zijn aangemaakt worden automatisch naar een bepaalde apotheek gestuurd of alle bewerkte documenten worden doorgestuurd naar de artsen die voorkomen op de maillijst van Health Level Seven. In deze scenario’s kent de ontvangende zorgaanbieder de patiënt over wie hij berichten ontvangt en gebruikt men interne procedures om de binnenkomende transactie af te handelen. De ‘pull’technologie wordt gebruikt in gevallen waarbij een ‘dossiervindservice’ (DVS) voorziet in een
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 35
centrale index met daarin alle patiënten van partnerorganisaties in het project voor de uitwisseling van zorginformatie en waarin een kruisreferentie naar het nummer van het medisch dossier van elke deelnemende organisatie opgeslagen wordt in de DVS. De zorgaanbieder zoekt in de DVS en vindt en selecteert de patiënt die gezocht wordt. Vervolgens wordt een e-mail gestuurd naar elke deelnemende organisatie die dossiers opgeslagen heeft die betrekking hebben op die patiënt. Specifieke soorten elektronische klinische uitslagen worden dan opgehaald bij elke deelnemende organisatie en verstuurd naar de aanvrager, waarbij je kunt denken aan labuitslagen, geschreven verslagen, medicatieoverzichten en probleemlijsten. Een centraal gegevensmodel gebruikt zowel push als pull technologie. Iedere organisatie die meedoet met het project voor de uitwisseling van zorginformatie stuurt (pusht) de klinische gegevens naar een centrale database die beheerd wordt door het project. Zorgaanbieders zoeken in de Master Patiënt Index van deze centrale database en halen de betreffende informatie voor de patiënt in kwestie naar hun eigen systeem (pull).
Het matchen van dossiers Een fundamentele en cruciale factor voor de RLS en de centrale modellen is hoe de indexen binnen deze databases de dossiers voor dezelfde patiënt vanuit de diverse deelnemende instellingen aan elkaar koppelen. In een ideale situatie zorgen de RLS of de Master Patiënt Index ervoor dat een patiënt met dossiers op verschillende locaties geïdentificeerd wordt waarbij gebruik gemaakt wordt van een uniek identificatiekenmerk voor het uitwisselingsproject. Veel zorgaanbieders hebben talloze soorten unieke identificatiekenmerken voor een patiënt, bijvoorbeeld het dossiernummer, rekeningnummers voor declaraties, opdrachtnummers en nummers op aanvraagformulieren. Daarnaast heeft geen enkele organisatie dezelfde soort nummers voor één patiënt die ook nog gebruik maakt van andere zorgaanbieders. Daarom moet de DVS, als die eenmaal de demografische gegevens van alle deelnemende organisaties krijgt, al die individuele dossiers voor één patiënt in een enkelvoudig dossier samenvoegen. In dit model koppelt het project voor de uitwisseling van zorginformatie de verschillende dossiers in één dossier en wijst die patiënt een uniek identificatienummer toe. Dit unieke identificatienummer wordt dan naar iedere deelnemende organisatie gestuurd die een dossier van die patiënt heeft. Bij updates naar het project voor de uitwisseling van zorginformatie door die organisatie wordt dit unieke identificatienummer gebruikt. Een denkbeeldige patiënt, Jan Smit, is bijvoorbeeld bij een artsenpraktijk geweest, bij een ziekenhuis en bij een laboratorium. Zijn unieke identificatienummer, 15894876, staat in de identificatiedataset van elke zorgaanbieder. Al zijn dossiers van alle zorgaanbieders kunnen opgehaald worden door zijn unieke nummer in te voeren in de zoekschermen. Zelfs wanneer het zoeken plaatsvindt via de naam of andere identificatiekenmerken, zullen, wanneer de aanvrager de juiste ‘Jan Smit’ selecteert, alle dossiers van alle zorgaan-
bieders verschijnen omdat ze gekoppeld zijn middels zijn unieke identificatienummer voor uitwisseling van zorginformatie. Dossiers van diverse zorgaanbieders worden regelmatig gekoppeld door algoritmen die ingebed zijn in de software voor de uitwisseling van zorginformatie. De beschikbare algoritmen om deze koppelingsfunctie tot stand te brengen, vallen uiteen in drie hoofdgroepen: basis, aanvullende en gevorderde algoritmen.5 (Een uitwerking van de algoritmen staat op www.nvma.nl onder publicaties). Bij sommige systemen voor de uitwisseling van zorginformatie is ervoor gekozen om strenge zoekcriteria te hanteren om het aantal foutieve positieve uitkomsten te minimaliseren als het juiste dossier zich niet in de lijst van patiënten bevindt. Een dergelijke fout zou uiteindelijk leiden tot het onbedoeld openen van de verkeerde patiëntendossiers tijdens het zoeken, waarbij de juiste patiënt niet gevonden wordt als gevolg van valse positieve hits. Soms veroorzaakt deze methode een situatie waarin een bestaand dossier niet tevoorschijn komt in de dossier-resultatenlijst. Wanneer dit gebeurt, moet het zoekalgoritme in de index voor het matchen van de dossiers robuust genoeg zijn om de invoer van diverse demografische gegevensvelden van de patiënt mogelijk te maken. Het moet ook fouten toestaan, waarbij vergissingen gemaakt kunnen worden bij de invoer van elk van deze gegevensdeeltjes en toch het juiste dossier gevonden wordt.
Validatiemethoden Bij alle systemen moet op routinematige wijze een controle plaatsvinden van de gekoppelde of samengevoegde dossiers. Ook moeten de lijsten van mogelijke overlap (duplicaat binnen de organisatie) dossiers die ontdekt worden door de algoritmen voor het matchen van dossiers, regelmatig bijgewerkt worden. Zonder een dergelijk onderhoud van gegevens raken grote databases van slag door problemen met de integriteit van de gegevens. Zorgaanbieders die het systeem gebruiken, krijgen dan te maken met duplicaat- en overlapdossiers, raken hun vertrouwen in het systeem kwijt en willen het dan niet meer gebruiken. Controle aan het begin van de lijn. De beste plek om zeker te zijn van correcte informatie met betrekking tot patiëntidentificatie is aan het begin van de lijn waar gegevens worden vastgelegd, meestal een personeelslid dat afspraken maakt of de registratie doet. Een gebruiker die een dossier zoekt, moet verifiëren dat het dossier dat verschijnt het dossier is van de patiënt in kwestie. Dit wordt meestal gedaan door het raadplegen van belangrijke identificatiepunten zoals de achternaam van de patiënt, zijn voornaam, andere namen, geboortedatum, geslacht en BSN als dat er al is. Het adres en telefoonnummer worden ook vaak gebruikt ter verificatie van de juiste keuze. De selectieprocedure houdt in dat de gebruiker toegang heeft tot deze informatie die direct afkomstig is van de patiënt of zijn vertegenwoordiger en dat die kan worden gecontroleerd voorafgaand aan het kiezen van een bepaald dossier. 35
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Referenties: - AHIMA Data Quality Management Task Force. ‘Data Quality Management Model.’ June 1998. Available online in the FORE Library: HIM Body of Knowledge at www.ahima.org. - AHIMA e-HIM Work Group on EHR Data Content. ‘Data Standard Time: Data Content Standardization and the HIM Role.’ Journal of AHIMA 77, no. 2 (Feb. 2006): 26–32. - AHIMA e-HIM Work Group on Regional Health Information Organizations (RHIOs). ‘Using the SSN as a Patient Identifier.’ Journal of AHIMA 77, no. 3 (Mar. 2006): 56A–D. - AHIMA MPI Task Force. ‘Maintenance of a Master Patient (Person) Index—Single Site or Enterprise.’ October 1997. Available online in the FORE Library: HIM Body of Knowledge at www.ahima.org. - AHIMA MPI Task Force. ‘Merging Master Patient Indexes.’ September 1997. Available online in the FORE Library: HIM Body of Knowledge at www.ahima.org. - AHIMA MPI Task Force. ‘Master Patient (Person) Index: Recommended Core Data Elements.’ July/August 1997. Available online in the FORE Library: HIM Body of Knowledge at www.ahima.org. - Altendorf, Robin L. ‘Establishment of a Quality Program for the Master Patient Index.’ AHIMA’s 79th National Convention and Exhibit Proceedings, October 2007.
Voorbereid door: -
2009 HIE Practice Council Beth Haenke Just, MBA, RHIA Diane P. Fabian, MBA, RHIA Lenore L. Webb, RHIA Beth M. Hjort, RHIA, CHPS
Met dank aan: - 2009 Privacy and Security Practice Council - 2009 EHR Practice Council - Linda Bock, RHIA
36
Page 36
Controle aan het eind van de lijn. Een systeem voor de uitwisseling van zorginformatie moet garanderen dat de dossiers die organisaties door het netwerk versturen op de juiste wijze gekoppeld zijn. De software-algoritmen van het systeem moeten gecontroleerd worden om zeker te zijn dat ze correct werken, waarbij zo min mogelijk of helemaal geen dossiers tevoorschijn komen die een foute match geven (valspositieve hits) en ook geen dossiers die helemaal niet matchen wat ze wel zouden moeten doen (vals-negatieve hits). Professionals in zorgadministratie die bekend zijn met de methodes die gebruikt worden om het matchen van dossiers te verifiëren, moeten de aangemelde gekoppelde dossiers met de hand raadplegen en dit steeds blijven doen nadat het systeem geïmplementeerd is. Verificatieprocedures kunnen de medewerkers ondersteuning geven zodat steeds op een consequente manier besloten kan worden of twee verschillende dossiers toch bij dezelfde patiënt horen. Het bekijken van mogelijke duplicaatdossiers en automatisch gekoppelde dossiers kan helpen bij het instellen van drempels voor de waarde voor het matchen van dossiers. Dit kan helpen bij het bepalen op welk punt de dossiers consequent dezelfde persoon weergeven en wanneer met de hand gecontroleerd moet worden voordat koppeling plaatsvindt. Daar waar het meestal betrekkelijk makkelijk is om een vals-positieve hit te ontdekken (hoewel dossiers met veel voorkomende namen en verschillende geboortedata wel vaak problemen geven), is het achterhalen van een vals-negatieve hit (twee dossiers die geen match geven) geen sinecure. Op research gebaseerde onderzoeken naar algoritmen voor het matchen van dossiers zijn nog niet afgerond. Eén manier om vast te stellen of dossiers op de juiste wijze gekoppeld zijn, is om specifieke voorbeelden van meer vestigingen die geverifieerd kunnen worden als gekoppeld in de percentages feitelijke valse positieve of negatieve hits van diverse algoritmen, te bekijken.
Methoden ter verbetering van het valideren van patiëntendossiers Terwijl het de plicht is van iedere gezondheidszorginstelling om de privacy te beschermen van de patiënteninformatie die zij in beheer heeft, is de informatie die nodig is om de patiënt te identificeren, van vitaal belang voor het instellen van de juiste koppelingen binnen een systeem voor de uitwisseling van zorginformatie. Hier moeten organisaties een afweging maken welke informatie naar het systeem wordt gestuurd en garanderen dat rekening wordt gehouden met zowel de vereisten op het gebied van privacy als met de noodzakelijke patiëntenzorg. Een van de methoden die een organisatie kan gebruiken om de validiteit van de koppelingen te verbeteren is te zorgen dat adequate informatie ter identificatie meegezonden wordt met de dossiers die naar het systeem gestuurd worden. Belangrijke identificatiekenmerken zijn van essentieel belang zoals achternaam, voornaam, middelste initiaal of naam, geboortedatum, geslacht, adres ent telefoonnummer. Van oudsher hebben zorgaanbieders altijd sofinummers, nu burgerservice-
nummers, opgevraagd en die opgeslagen in de databases van de MPI ter verbetering van de identificatie van de patiënt. Maar nu, geconfronteerd met het groeiende probleem van diefstal van identiteit, zijn veel mensen en organisaties wat huiverig om deze methode te gebruiken uit angst om iemands identiteit in gevaar te brengen. Bij sommige systemen voor de uitwisseling van zorginformatie is deze bezorgdheid aangepakt door alleen de laatste vier cijfers van het BSN in de identificatiekenmerken mee te nemen bij het versturen van het patiëntendossier. Het meegeven van deze cijfers vergroot de accuratesse bij het matchen van de dossiers. Ook andere identificatiepunten kunnen worden gegeven en alleen op de achtergrond worden gebruikt waar ze niet zichtbaar zijn voor degenen die het dossier aan het zoeken is. Bijvoorbeeld de borgsteller, naaste familie en de informatie uit de verzekeringspolis kunnen meehelpen bij het vaststellen welke twee dossiers gekoppeld moeten worden tussen twee verschillende systemen waar een systeem voor de uitwisseling van zorginformatie uit bestaat. Deze identificatiepunten kunnen op de achtergrond door het algoritme worden gebruikt zodat de individuele zoeker ze niet te zien krijgt. Een tweede methode die organisaties kunnen gebruiken om de validatie van de patiëntidentificatie te verbeteren, is te zorgen voor correcte en doelmatige beleidsafspraken en procedures bij het aanpakken van het ontstaan van mogelijke fouten bij het identificeren van de identiteit van de patiënt in de MPI in de vestiging. Daarnaast moeten de procedures die medewerkers gebruiken om dossiers aan te maken zo verfijnd zijn dat het haast niet mogelijk is om duplicaatdossiers te creëren. Het hanteren van standaard benoemingsgewoonten en zoekmethodes en het zorgen voor de juiste scholing draagt bij aan het verminderen van het aantal aangemaakte duplicaten. Als fouten bij de identificatie van de patiënt binnen de instelling gevonden worden, is het handig om patronen en trends te onderzoeken, zodat het probleem bij de wortel kan worden aangepakt en er corrigerende handelingen kunnen volgen. I
Bron 1 eHealth Initiative. ‘Fifth Annual Survey of Health Information Exchange at the State and Local Levels.’ September 2008. In te zien op www.ehealthinitiative.org/assets/Documents/eHIHIESurveyResultsFinalReport-2008.pdf. 2 Hillestad, Richard, et al. ‘Identity Crisis: An Examination of the Costs and Benefits of a Unique Patiënt Identifier for the U.S. Health Care System.’ 2008. RAND Corporation 3 Markle Foundation. ‘Achieving the Health IT Objectives of the ARRA: A Framework for ‘Meaningful Use’ and ‘Certified of Qualified EHR.’’ April 2009. In te zien op www.markle.org/downloadable_assets/20090430_meaningful_use.pdf. 4 Just, Beth, et al. ‘HIM Principles in Health Information Exchange.’ Journal of AHIMA 78, no. 8 (Sept. 2007): 69-74 5 E-HIM Work Group on Patiënt Identification in RHIOs. ‘Surveying the RHIO Landscape.’ Journal of AHIMA 77, no. 1 (Jan. 2006): 64A-D
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 38
Bent u werkzaam als zorgadministrateur? Bent u op zoek naar zorgadministratief personeel? DE ZORGINFOSTRAAT Twee afgestudeerden aan post-HBO zAMI (zAMI = zorgAdministratie, zorgManagement, zorgInformatie)
Eind april en eind mei zijn de eerste twee studenten aan de post-HBO zAMI afgestudeerd. De gezondheidszorg is twee goed opgeleide krachten rijker. Op vrijdag 24 april j.l. is Thecla Diekema als eerste afgestudeerd aan de post-HBO zAMI. Haar afstudeeronderzoek betrof de AO/IC van de DBC in het Universitair Longcentrum Dekkerswald. Woensdag 27 mei j.l. volgde Miranda Beernink, werkzaam in het Slingeland Ziekenhuis. Zij heeft zich gebogen over de Prestatie-indicatoren. Opleidingsaanbod zAMI Er is een aanbod van vakinhoudelijke modules op post-MBO en post-HBO niveau, er zijn vaardigheids- en verdiepingsdagen. Opzet en werkwijze zijn erop gericht om kennis, inzichten en vaardigheden gelijk te kunnen toepassen in de praktijk. De vakinhoudelijke modules staan op zichzelf. U kunt een of meer modules volgen, u kunt ook een pakket samenstellen met een afstudeertraject om 38
een erkend diploma te behalen. Het aanbod is geschikt voor permanente educatie: voor scholing, bijscholing en herscholing. Een module, vaardigheidsdag of verdiepingsdag levert meer op dan hij kost! De ZorgInfoStraat is van mening dat er winst is op diverse vlakken: 1 een student leert (verwerft kennis, krijgt inzichten, ontwikkelt vaardigheden); 2 als leidinggevende heeft u een medewerker die meer waard is; 3 de toetsopdracht levert een bijdrage aan een binnen de organisatie bestaand probleem; 4 een externe kracht hoeft niet te worden ingehuurd en dat bespaart; 5 het geleerde kan worden overgedragen aan collega’s. De post MBO-opleiding is recentelijk ter erkenning voorgelegd aan het bestuur van de SKZB. Voor meer informatie kunt u terecht op www.dezorginfostraat.nl of kunt u contact opnemen met hoofdopleider mevrouw S. Verhoef, 055-3558522.
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 39
DE STICHTING KWALITEITSBEVORDERING ZORGADMINISTRATIEVE BEROEPEN VANWEGE DE HOGERE EISEN DIE GESTELD WORDEN AAN DE BASISADMINISTRATIE BESTAAT EEN TOENEMENDE VRAAG NAAR KWALITATIEF HOOGWAARDIG ZORGADMINISTRATIEF PERSONEEL. DE SKZB, DIE ALS DOEL HEEFT OM DE KWALITEIT VAN DE BEROEPSUITOEFENING DOOR ZORGADMINISTRATIEVE FUNCTIONARISSEN TE BEVORDEREN, SPEELT IN OP DEZE TENDENS. De SKZB houdt een register in stand en geeft voorlichting. Ook wordt samengewerkt met organisaties in gezondheidszorg, onderwijs en maatschappelijke dienstverlening. Een en ander in nauwe afstemming met de NVMA. Daarnaast worden contacten onderhouden met instanties die bevoegd zijn tot het opleiden van zorgadministratieve functionarissen en erkent de stichting nieuwe opleidingen. Zo heeft de SKZB dit jaar de post HBO zAMI opleiding van opleidingsinstituut Zorginfostraat in Apeldoorn officieel erkenning gegeven.
Wanneer u werkzaam bent als Zorgadministrateur of Medisch Codeur kunt u zich laten inschrijven in het register van de SKZB. Ook wanneer u als werkgever op zoek bent naar goed geschoold en ervaren personeel kunt u het register raadplegen. Op onze website www.SKZB.nl vindt u hierover meer informatie. De administratie van de SKZB wordt uitgevoerd door het Bureau SKZB. U kunt daarmee contact opnemen via emailadres
[email protected]
39
opmaak-138-v1.qxp
11-12-2009
03:08
Page 40
NVMA i n f o r m a t i e Verkorte missie NVMA: De NVMA bevordert de kwaliteit van de zorgadministratie en -informatie en wil daarvoor een ontmoetingspunt zijn voor alle betrokkenen en belanghebbenden in de gezondheidszorg. Visie NVMA: Sturing van zorgprocessen bij verantwoorde aanwending van de middelen vereist geïntegreerde informatie, verkregen uit de gegevens van de zorgprocessen. De NVMA ziet het als haar taak om de zorgadministratie te bevorderen door verbetering van classificaties en coderingen en door standaardisatie en uniformering van begrippen. Zij streeft naar een register voor gekwalificeerd opgeleide medewerkers binnen de zorgadministratie. Bestuur NVMA Mevr. N. Steeman, secretaris Postbus 750 1782 GZ Den Helder M.J.G.M. Dekker T.G.R. Király H. Pieterse, voorzitter J. Runnenberg, vice-voorzitter, penningmeester Mevr. N. Steeman, secretaris W.A.M. Tromp M.J.S.M. Verhoeven
E-mail:
[email protected] NVMA-site: www.nvma.nl
Het bestuur wordt terzijde gestaan door een aantal commissies. Financiële commissie Mevr. H. Baars H.W.E. Ö. Heijmans PR commissie M.J.G.M. Dekker Rivierduinen Schuttersveld 9 Postbus 405 2300 AK Leiden M.J.G.M. Dekker, secretaris W.A. Dekker, voorzitter J. Runnenberg Commissie Opleidingen M.J.G.M. Dekker R. Klap H. Pieterse J. Runnenberg M.J.S.M. Verhoeven
Commissie informatiebeveiliging Mevr. A. Hulshof- Buurman J. van der Kamp, secretaris C. de Keizer H. Nabavi, voorzitter J.J.N. van der Palen, adviseur G. Stroeve J. van der Wel Symposiumcommissie W.A. Dekker Arkin GGz en verslavingszorg Amsterdam Postbus 75848 1070 AV Amsterdam W.A. Dekker, voorzitter P.J.M.M. Epping S.A.M. Schermer Voest, secretaris/penningmeester Commissie Definities, Classificaties en Coderingen P. van Halem Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 Kamer D.3-330 1105 AZ Amsterdam
Redactie NTMA mevr. A. J. Bekker Groene Hart Ziekenhuis Postbus 1098 / j27 2800 BB Gouda mevr. A. J. Bekker M.J.G.M. Dekker, voorzitter W. A. Dekker J. Runnenberg, eindredacteur A. van Winkoop
mevr. M.G.T. Beentjes, voorzitter mevr. A. J. Bekker L.C.A.P. van den Bergh P. van Halem, secretaris A.H.G. Volman
NOG GEEN NVMA LID? SURF NAAR WWW.NVMA.NL E NIEUW !
TRAINING:
DBC’S GGZ, REGISTRATIE, VALIDATIE EN FACTURATIE VAN DBC’S
12 januari, 13 april, 14 september en 16 november 2010.
DATA
De GGZ-branche factureert sinds 1 januari 2008 op basis van de DBC-systematiek factureren. Dit betekent een grote verandering: de bekostiging vindt plaats op de geleverde zorg, die u zelf factureert. Aan de totstandkoming van een DBC-factuur gaan diverse processen vooraf. Om de factuur zo snel en correct mogelijk de deur uit te krijgen moeten de processen vlekkeloos lopen. In samenwerking met de NVMA organiseert Q-Consult de een praktische training op het gebied van DBC’s binnen de GGZ. In 2008 en 2009 heeft Q-Consult in samenwerking met de NVMA de training DBC’s GGZ, facturatie van DBC’s meerdere keren gegeven. De deelnemers waren enthousiast over deze training. Enkele citaten van deelnemers: - Goede combinatie van theorie en de praktijk. - Trainers geven goede reactie op vragen. - Heldere uitleg, en veel bruikbare praktijkoefeningen - Kennis uitwisseling in de groep en goede discussies. Onderwerpen - Inleiding in het registreren en valideren van DBC’s - Toepassing in de praktijk: Controleren DBC’s - Toepassing in de praktijk: Periodieke instructie - Algemene inleiding in de DBC-facturatie - Processen rondom facturatie
Resultaat Na de training hebt u kennis van het registreren, valideren en factureren van de DBC’s. Voor wie is deze training? Medewerkers die zich in de praktijk bezig houden met het controleren van getypeerde DBC’s en/of met het factureren van DBC’s. De training is een basis voor medewerkers die nieuw zijn in de wereld van de DBC’s. Voor medewerkers die al bekend zijn met DBC’s is dit een goede opfristraining waarbij onderling veel kennis gedeeld wordt. Datum en duur van de training De training bestaat uit 1dag en vindt plaats op: - 12 januari 2010 - 13 april 2010 - 14 september 2010 - 16 november 2010
INSCHRIJVEN OP WWW.NVMA.NL