Zomerbedverlaging Beneden IJssel Toetsing aan de Flora- en faunawet
tbv ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier Mei 2013 Definitief
Zomerbedverlaging Beneden IJssel Toetsing aan de Flora- en faunawet
tbv ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet dossier : BA8401-103 registratienummer : LW-AF20122287 versie : 4.0
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier Mei 2013 Definitief ©
HaskoningDHV Nederland B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van HaskoningDHV Nederland B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van HaskoningDHV Nederland B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
HaskoningDHV Nederland B.V.
INHOUD
BLAD
1 1.1 1.2
DOEL VAN DIT ACTIVITEITENPLAN Deze rapportage Leeswijzer
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
AANLEIDING, DOELSTELLING & INITIATIEF Aanleiding voor de Zomerbedverlaging Beneden-IJssel Keuze voor Zomerbedverlaging is gemaakt in de PKB Besluit tot wijziging basispakket van de PKB Doelstelling Zomerbedverlaging Beneden-IJssel Het Initiatief Onderbouwing van locatie Autonome ontwikkelingen
4 4 4 6 7 7 11 12
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
UITERWAARDMAATREGELEN Scherenwelle Koppelerwaard Zalkerbosch Bentinckswelle Vreugderijkerwaard
13 13 16 16 19 21
4
JURIDISCH KADER
23
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10
EFFECTEN OP BESCHERMDE SOORTEN Studiegebied Relevante effecten i.r.t. beschermde soorten Gebruikte bronnen voorkomen van beschermde soorten Amfibieën Vissen Ongewervelden Vaatplanten Vogels Zoogdieren - Vleermuizen Zoogdieren - overig
27 27 27 28 29 31 35 38 40 43 45
6
CONCLUSIE EN VERVOLGSTAPPEN
48
7
GERAADPLEEGDE BRONNEN
54
8
COLOFON
57
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
3 3 3
mei 2013, versie 4.0 -1-
HaskoningDHV Nederland B.V.
BIJLAGEN 1 2 3 4 5 6 7 8
mei 2013, versie 4.0 -2-
Topografische kaarten uiterwaarden Resultaten natuurinventarisatie Scherenwelle en Bentinkswelle Nader onderzoek Flora en fauna Zomerbedverlaging Beneden-IJssel Voorkomen soorten website Quickscan.nl Inventarisatiegegevens zwarte stern Staatsbosbeheer Effect waterstandsdaling op vissen en amfibieën Overzicht Natura 2000 gebieden Memo Aanvulling op activiteitenplan Flora- en faunawet Zomerbedverlaging Beneden-IJssel
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
1
DOEL VAN DIT ACTIVITEITENPLAN
1.1
Deze rapportage Voor u ligt het activiteitenplan voor het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel. In deze rapportage zijn de effecten van het project op beschermde soorten onderzocht en getoetst aan de Flora- en faunawet (verder Ffwet). Onderzocht is welke soorten voorkomen in het studiegebied, welke effecten de uit te voeren maatregelen met zich meebrengen voor beschermde soorten, of deze effecten zijn te voorkomen of beperken en in hoeverre de ingreep past binnen de kaders van de Ffwet. Het rapport wordt tevens gebruikt om, voor een beperkt aantal soorten, ontheffing aan te vragen conform artikel 75 van de Ffwet.
1.2
Leeswijzer Het activiteitenplan gaat in op de volgende onderwerpen: De doelstelling van het project, de beschrijving van de maatregelen, de uitvoering en het beheer en onderhoud van het project (hoofdstuk 2 & 3); Het juridisch kader van de Flora- en faunawet (hoofdstuk 4); Het voorkomen van beschermde soorten binnen het studiegebied, de effecten van het Project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel op deze beschermde soorten, de te nemen mitigerende maatregelen en de beoordeling of verbodsbepalingen in het kader van Flora- en faunawet worden overtreden (hoofdstuk 5); Conclusie en vervolgstappen (hoofdstuk 6).
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 -3-
HaskoningDHV Nederland B.V.
2
AANLEIDING, DOELSTELLING & INITIATIEF
2.1
Aanleiding voor de Zomerbedverlaging Beneden-IJssel Ruimte voor de rivier De hoogwatersituaties van 1993 en 1995 hebben aangetoond dat de bescherming van het rivierengebied in Nederland blijvende aandacht vraagt, temeer omdat er rekening mee gehouden wordt dat de rivierafvoeren in de toekomst verder zullen toenemen. Op de korte termijn dient er daarom uitgegaan te worden van een toename van de maatgevende rivierafvoer tot 16.000 m3/s bij Lobith. In de Planologische Kernbeslissing “Ruimte voor de Rivier” (verder ‘de PKB’), die vanaf 26 januari 2007 van kracht is, zijn door het Rijk doelstellingen opgenomen voor de veiligheid en de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. In de PKB is gekozen voor een trendbreuk in de wijze van bescherming tegen overstromingen, waardoor niet steeds zal worden gegrepen naar dijkversterking, maar zoveel mogelijk zal worden ingezet op maatregelen die de rivier meer ruimte geven en hoge waterstanden voorkomen. Met deze keuze is een gedeeltelijke herinrichting van het rivierengebied onontkoombaar, (PKB deel 4). In de PKB is een samenhangend pakket aan maatregelen vastgelegd, om in 2015 te voldoen aan het vereiste veiligheidsniveau in het rivierengebied rond de Rijntakken. Dit niveau dient in overeenstemming te zijn met de maatgevende afvoer van 16.000 m3/s bij Lobith. Dit waarborgen van de veiligheid is de hoofddoelstelling van de PKB. De tweede doelstelling is het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. In de PKB Ruimte voor de Rivier zijn vervolgens ruim 30 maatregelen vastgelegd in het zogenaamde Basispakket. Gezamenlijk moeten deze maatregelen er toe leiden dat de veiligheid vóór eind 2015 op het gewenste niveau wordt gebracht. De maatregelen uit het Basispakket worden weergegeven in Error! Reference source not found.. Naast het bereiken van de hoogwaterveiligheid, heeft de PKB Ruimte voor de Rivier ook tot doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. Het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel draagt bij aan deze twee doelen.
2.2
Keuze voor Zomerbedverlaging is gemaakt in de PKB In de PKB Ruimte voor de Rivier zijn verschillende type maatregelen en locaties beoordeeld om de waterveiligheid langs de Nederlandse rivieren eind 2015 weer op het gewenste veiligheidsniveau te brengen. Bij de gemaakte keuzen voor de maatregelen bij de IJssel heeft een aantal overwegingen een rol gespeeld. Van belang bij de overwegingen is dat de combinatie van de relatief hoge taakstelling voor de lange termijn en de hoge ruimtelijke kwaliteit, het selecteren van maatregelen langs de IJssel tot een specifiek probleem maakt.
mei 2013, versie 4.0 -4-
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 2-1 Basispakket maatregelen Ruimte voor de Rivier (bron; www.ruimtevoorderivier.nl) Uit de PKB deel 4 en het bijbehorende MER is een aantal overwegingen te herleiden die een rol hebben gespeeld bij de keuze voor de Zomerbedverlaging Beneden-IJssel. In de strategische beleidskeuzen is opgenomen dat de huidige buitendijkse landschappelijke, geomorfologische, natuur- en cultuurhistorische waarden langs de IJssel zo min mogelijk mogen worden aangetast. In het Regionaal Ruimtelijk Kader (RRK) is de huidige kwaliteit van de gehele IJsselvallei, met name van het buitendijkse gebied, als hoog aangemerkt. Veel uiterwaarden zijn in dit RRK opgenomen als ‘handhavingsgebied’ respectievelijk ‘aanpassingsgebied’ (PKB deel 4). Daarnaast geldt dat een aantal uiterwaarden voor grote delen behoren tot de ‘blijf-af’-gebieden uit het Strategisch Kader Vogel- en Habitatrichtlijn (2003). Dit betekent dat buitendijkse, ruimtelijke maatregelen een overwegend negatief effect hebben op de geldende bescherming in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Een mogelijke maatregel die is beschouwd in het kader van de PKB is kribverlaging. De huidige kribben in de IJssel zijn relatief kort en laag. Daardoor draagt de mogelijkheid van kribverlaging weinig bij aan de verlaging van de toetspeilen. Ook zijn er weinig hydraulische obstakels in de rivier, waardoor het verwijderen van deze obstakels weinig effect zal hebben. Voor de maatregel zomerbedverlaging zijn verschillende mogelijkheden bekeken. Een zomerbedverlaging in het bovenstroomse deel zou leiden tot teveel negatieve effecten op de bodemligging van het rivierbed en de aanwezige infrastructuur zoals de kades. Een verlaging van het zomerbed van het benedenstroomse deel is een optie waarbij de gestelde taakstelling wordt behaald en de effecten worden beperkt (PKB deel 4). De zomerbedvergraving van de Beneden-IJssel heeft de voorkeur gekregen, boven andere mogelijkheden in de benedenloop van de IJssel, omdat daardoor relatief voordelig een relatief groot effect werd verkregen zonder de bestaande ruimtelijke waarden in de uiterwaarden aan te tasten.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 -5-
HaskoningDHV Nederland B.V.
2.3
Besluit tot wijziging basispakket van de PKB In de toelichting bij de PKB (pagina 64) is onderkend dat de zomerbedverlaging van ca. 22 kilometer zou kunnen leiden tot negatieve effecten op bepaalde habitattypen in Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Dit wordt veroorzaakt door afname van inundatieduur, -frequentie en sedimentatie. Verwacht werd dat de negatieve effecten gemitigeerd konden worden door bestaande kades in de uiterwaarden (verder) te verlagen. Bij de uitwerking van de planstudie voor de zomerbedverlaging is gebleken dat de negatieve effecten groter waren dan verwacht en dat tevens sprake was van een verlaging van de grondwaterpeilen. Deze daling van de grondwaterpeilen kan een verplaatsing van een grondwaterverontreiniging bij het stationsgebied van Zwolle veroorzaken, waardoor enkele drinkwaterputten verontreinigd kunnen raken. Hiervoor zijn geen directe oplossingen voorhanden. Beperking van de drinkwaterwinning ter plekke is niet mogelijk vanwege de verwachte toename van de vraag naar drinkwater, het ontbreken van alternatieve putten, de hoge kosten voor de aanleg van dergelijke putten en de lange proceduretijd die daarmee gemoeid is. Door deze negatieve effecten is de zomerbedverlaging uit de PKB niet volledig uitvoerbaar. Dit heeft de Staatssecretaris op 21 november 2011 bericht aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 27 625, nr. 249). Een verkorte zomerbedverlaging van 7,5 kilometer is wel mogelijk (MER deel A, Royal HaskoningDHV 2013). Er is dan echter een aanvullende maatregel nodig om de beoogde waterstanddaling bij Zwolle te realiseren. Hiervoor zijn verschillende alternatieve maatregelen geanalyseerd (Kamerstukken II 2011/12, 30 080, nr. 60): 1. De aanleg van een volledige hoogwatergeul IJsseldelta-Zuid (maximale waterstanddaling door aanleg van dijken en een in- en uitlaat en verplaatsing van de Roggebotsluis in zuidelijke richting): Hiermee kan de restopgave ruimschoots worden gerealiseerd. Deze maatregel kan naar verwachting in 2019 gerealiseerd zijn. 2. De aanleg van een beperkte hoogwatergeul IJsseldelta-Zuid (minimaal halen van de benodigde restopgave aan waterstanddaling door de aanleg van dijken en een in- en uitlaat en geen verplaatsing van de Roggebotsluis, maar plaatsing van extra spuikokers). Een voordeel van een beperkte hoogwatergeul ten opzichte van de volledige hoogwatergeul is dat bij het definitieve ontwerp van de Roggebotsluis rekening kan worden gehouden met de beslissingen in het Deltaprogramma. Een beperkte hoogwatergeul past meer bij een adaptieve aanpak. Deze maatregel kan naar verwachting in 2017 gerealiseerd zijn. 3. Uiterwaardvergravingen: Uiterwaardvergravingen zijn niet nader uitgewerkt omdat deze de restopgave niet volledig realiseren en omdat de uitvoerbaarheid negatief wordt ingeschat. De uiterwaardvergravingen zijn zeer ingrijpend voor de landschappelijke en cultuurwaarde van het rivierengebied. 4. Dijkverhoging: Dijkverhoging kan gereed zijn tussen 2018 en 2025, onder andere afhankelijk van de relatie met andere dijkverbeteringen in het kader van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma. De samenhang tussen de rivierverruimende maatregelen op de IJssel wordt bij dijkversterking verstoord. Dit betekent dat op termijn bovenstrooms van Zwolle maatregelen nodig zullen zijn. De levensduur van dijken bovenstrooms Kampen nemen af, doordat de waterstand stijgt of niet verder daalt. Op grond van de analyse van deze alternatieven is gekozen voor de beperkte hoogwatergeul IJsseldeltaZuid als aanvullende maatregel (deze maatregel wordt ook ‘vaargeul Reevediep’ genoemd). Door middel van een scopewijziging van de PKB worden de aangepaste maatregel (verkorte zomerbedverlaging) en de aanvullende maatregel (beperkte hoogwatergeul IJsseldelta-Zuid) opgenomen in het basispakket van de PKB en wordt de oorspronkelijke zomerbedverlaging hieruit verwijderd. Hiervoor wordt de binnenplanse wijzigingsprocedure uit de PKB gevolgd (ter inzage legging van het ontwerp-besluit, zes weken zienswijzentermijn, besluit en reactienota naar de Tweede Kamer, vaststelling besluit door Minister).
mei 2013, versie 4.0 -6-
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
2.4
Doelstelling Zomerbedverlaging Beneden-IJssel Met het besluit om in plaats van de volledige zomerbedverlaging een verkorte zomerbedverlaging uit te voeren, is de doelstelling voor de zomerbedverlaging aangepast. De opgave van de maatregel Zomerbedverlaging Beneden-IJssel is verwoord in onderstaand kader. Doelstelling Zomerbedverlaging Beneden-IJssel Een waterstandverlaging bij de maatgevende afvoer van 21 cm tussen rivierkilometer 979,0 en 980,0 bij Zwolle door een zomerbedvergraving in de Beneden-IJssel en het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het projectgebied.
2.4.1
Doelstelling waterveiligheid – vergraving zomerbed Met het (gewijzigd) vaststellen van de PKB is bepaald dat de maatregel in de Beneden-IJssel een vergraving van het zomerbed zal zijn. Na studie en overleg is aan de doelstelling van de zomerbedvergraving de randvoorwaarde opgelegd dat deze zonder onacceptabele effecten op de drinkwaterwinning moet plaatsvinden. De bestuurlijke afweging heeft geleid tot een zo groot mogelijke taakstelling zonder effecten op drinkwaterwinning. Dit is een verlaging van de Maatgevende Hoogwaterstand met 21 cm tussen rivierkilometer 979,0 en 980,0 bij Zwolle.
2.4.2
Doelstelling ruimtelijke kwaliteit – inrichting uiterwaarden Met de maatregel Zomerbedverlaging Beneden-IJssel wil de initiatiefnemer een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Aan deze doelstelling is beoogd invulling te geven door: • In de uiterwaarden meer ruimte te geven aan de natuurlijke dynamiek, waardoor bijzondere natuur- en landschapswaarden langs de Beneden-IJssel behouden blijven en worden versterkt; • Het beleefbaar maken van de landschappelijke en ecologische waarden door de recreatieve toegankelijkheid te vergroten; • De uiterwaardmaatregelen zodanig in te passen dat ze voortbouwen op de kenmerken en kernkwaliteiten van de Beneden-IJssel (Visie Ruimtelijke Kwaliteit Zomerbedverlaging, Bosch Slabbers, 2011, www.ijsseldelta.info). Ingezet is op het behoud van de kernkwaliteiten; behoud van openheid, cultuurlandschap en natuurlijk reliëf zijn hierbij bijzondere aandachtspunten.
2.5
Het Initiatief Er worden twee typen maatregelen uitgewerkt vanuit de dubbele doelstelling voor het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel: 1. vergraving van het zomerbed; 2. uiterwaardmaatregelen voor ruimtelijke kwaliteit. Afbeelding 2-2 toont de ligging van de maatregel Zomerbedverlaging Beneden-IJssel.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 -7-
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 2-2 Kaart van het voornemen: vergraving en uiterwaardmaatregelen 2.5.1
Vergraving van het zomerbed Door de rivier te verdiepen wordt meer ruimte gecreëerd voor de afvoer van rivierwater. Bij hoogwater komt de waterstand minder hoog ten opzichte van de situatie nu. Daarmee kan de rivier de vereiste waterhoeveelheid aan en op die manier aan de veiligheidseisen voldoen. Voor de zomerbedvergraving is een ontwerp gemaakt. In dit ontwerp zal het zomerbed van de IJssel over een lengte van ca 7,5 km worden verlaagd, tussen de Molenbrug bij Kampen en de Eilandbrug bij de monding van de IJssel. Het zomerbed wordt stroomafwaarts meer verlaagd dan stroomopwaarts. Het meest stroomopwaartse deel, de eerste stap, tussen rkm 992,9 – 996,3, wordt gemiddeld 1,8 m verlaagd (het oranje deel in Afbeelding 2-2). De tweede stap, tussen rkm 996,3 en 1000,6 (nabij de Eilandbrug), wordt met gemiddeld 2,3 m verlaagd (rode deel inAfbeelding 2-2). Het getrapte ontwerp van de vergraving beperkt de verlaging van de waterstand tijdens een representatieve gemiddelde zomerafvoer en daarmee de effecten op de omgeving. Hiermee is de maatregel het meest effectief. Deze maatregel heeft de minste nadelige bijwerkingen/effecten op de omgeving. Een vergraving van het zomerbed in de omgeving van Zwolle met dezelfde taakstelling zal een groter ongewenst effect hebben op de omgeving en dat is niet acceptabel. De uitgangspunten voor de vergraving zijn als volgt: • De bodem wordt alleen vergraven op plaatsen waar de huidige bodemhoogte hoger is dan de ontwerp-bodemhoogte, dat betekent dat diepere delen niet worden ‘opgevuld’. • Op basis van een geotechnische analyse is een contourlijn gedefinieerd waarbinnen de vergraving van het zomerbed zal plaatsvinden. Deze contourlijn ligt op een minimum afstand van 15 m ten
mei 2013, versie 4.0 -8-
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
•
•
opzichte van de kribben, dijken, kades en oevers om de stabiliteit van deze constructies te waarborgen. Als de bodem in de huidige situatie al dieper ligt dan de beoogde aanleg hoogte van de zomerbedverlaging, wordt er niet gegraven. Omdat de contourlijn de beoogde aanleghoogte volgt, kan het op deze locaties voorkomen dat de contourlijn dichterbij de kribben, kades en dijken ligt dan 15 meter. Hierdoor zal de stabiliteit van de constructies niet afnemen ten opzichte van de huidige conditie. Op veel plekken is een veel grotere afstand dan 15 m aangehouden. In de bochten is gekozen voor een smallere ontgravingcontour. De contour ligt aan de binnenbocht zijde minimaal 15 m uit de oever. Aan de buitenbocht zijde ligt de contour ongeveer op de locatie waar de geul op maximale diepte ligt. Dit betekent dat de overwegend diepe buitenbochten niet verder vergraven worden. Op basis van geotechnische overwegingen vindt de vergraving vanaf de contourlijn plaats onder een helling van 1:7, of flauwer, naar de gewenste ontwerphoogte. de
Ter hoogte van rivier km 996,5 bevindt zich de archeologische vindplaats van een 15 De Kogge blijft niet op deze plek liggen en zal worden geborgen.
-eeuwse Kogge.
Aanleg en onderhoud De zomerbedvergraving wordt gerealiseerd in 1 tot 2 jaar met baggerschepen geschikt voor de IJssel. Het vrijkomende materiaal zal of aan de markt, of aan het project IJsseldelta-Zuid geleverd worden. Als het zand aan IJsseldelta-Zuid geleverd wordt dat, indien gewenst, opgeslagen in nabij gelegen depots. De rivier zal in de loop van de tijd de vergraving weer vullen met sediment. Daarom zal periodiek onderhoud plaats vinden met baggerschepen. Een deel van het materiaal dat daarbij vrijkomt wordt benedenstrooms, aan het eind van de vergraving weer in de IJssel gebracht. Een ander deel wordt gebruikt in de “Pilot Zandafzetting”. Constructieve maatregelen De vergraving van het zomerbed betekent ook dat enkele constructieve maatregelen getroffen worden. Dit zijn de volgende maatregelen. • Eilandbrug: om de erosie nabij de strekdam te voorkomen, wordt de bestaande bodembescherming uitgebreid; • Stadsbrug: aanpassen van het remmingswerk, dit is een constructie waarmee schepen worden afgeremd als ze een brug naderen of dreigen aan te varen. • Meerpalen/steigers: op tweetal plaatsen vervangen door langere buispalen. 2.5.2
Uiterwaardmaatregelen voor ruimtelijke kwaliteit Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit gebeurt door in de uiterwaarden meer ruimte te geven aan natuurlijke dynamiek, waardoor bijzondere natuur- en landschapswaarden behouden blijven en worden versterkt. Daarbij is de insteek de landschappelijke en ecologische waarden ook beleefbaar te maken, door de recreatieve toegankelijkheid te vergroten. Tenslotte zijn de maatregelen passend bij de kernkwaliteiten van het landschap van de Beneden-IJssel. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door uiterwaardmaatregelen in Scherenwelle, Koppelerwaard, Zalkerbosch, Bentinckswelle en de Vreugderijkerwaard. In deze uiterwaarden worden als onderdeel van dit initiatief de onderstaande maatregelen genomen.. Maatregelen Scherenwelle • Lokaal verlagen zomerkade voor behoud bestaand kievitsbloemhooiland en ontwikkeling van nieuw
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 -9-
HaskoningDHV Nederland B.V.
• • • • • • • • • •
kievitsbloemhooiland. Creëren kleine open plekken (zeer kleinschalig) om ontwikkeling kievitsbloemhooiland te stimuleren. Omvormen agrarisch beheer naar natuurbeheer. Kwaliteitsverbetering en uitbreiding bestaand rietmoeras door graven van laagtes en plaatsen duiker in zomerkade. Uitbreiding zachthoutooibos in 2 robuuste kernen. Opschonen oeverzone IJssel door verwijderen struiken en ondergroei. Aanleggen eenzijdig aangetakte nevengeul door opschonen en graven buitenste hank. Aanleggen natuurvriendelijke oevers langs nevengeul. Natuurvriendelijk inrichten van de ijsbaan. Natuurvriendelijke oevers aanleggen langs twee plassen. Verwijderen wilgenopslag in rietmoeras en langs de hanken.
Maatregelen Koppelerwaard • Plaatsen stuw in sloot om lokaal water langer vast te houden t.b.v. kwaliteitsverbetering plasdrassituatie. • Plaatsen van een kleine (roos)molen om extra water in het gebied te brengen. Maatregelen Zalkerbosch • Omvormen agrarisch beheer naar natuurbeheer voor die delen waar hardhoutooibos, stroomdalgrasland, natuurlijk grasland en plas-drassituaties worden gerealiseerd. • Verwijderen graszoden t.b.v. de ontwikkeling van hardhoutooibos. • Ontwikkelen hardhoutooibos. • Reliëfvolgend bouwvoor verwijderen t.b.v. de ontwikkeling van stroomdalgrasland. • Pilot: Stimuleren zandafzetting t.b.v. ontwikkeling stroomdalgrasland. • Maaiveldverlaging (gemiddeld 30 cm) t.b.v. plas-drassituatie. • Verwijderen bosjes en opgaande begroeiing op zomerkade en ter plekke van de maaiveldverlaging. • Realiseren graanakker (vanuit cultuurhistorie). • Realiseren wandelroute door verbinden bestaande en nieuw aan te leggen paden. Maatregelen Bentinckswelle • Aanleggen tweezijdig aangetakte nevengeul. • Kwaliteitsverbetering plas-dras en door introductie IJsselpeil, • Behouden van geïsoleerde plassen door aanleg grondwal. • Realiseren wandelroute met nieuw aan te leggen paden. Maatregelen Vreugderijkerwaard • Kleinschalige maatregelen watergangen ter verbetering bestaand rietmoeras • Aanbrengen van drie laagtes. Binnen laagtes worden alle struiken en bomen verwijderd. • Kleinschalig afplaggen ter verbetering kwaliteit bestaand stroomdalgrasland. • Pilot: Stimuleren zandafzetting t.b.v. stroomdalgrasland.
mei 2013, versie 4.0 - 10 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
2.6
Onderbouwing van locatie
2.6.1
Locatie vergraving In de planstudie is de ligging en de wijze van vergraven van het zomerbed geoptimaliseerd, vanaf het ontwerp uit de PKB tot aan het in paragraaf Error! Reference source not found. gepresenteerde referentieontwerp. In deze paragraaf wordt deze optimalisatie kort beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het MER deel A (Royal HaskoningDHV, 2013). Doordat de verlaging in het zomerbed wordt uitgevoerd, heeft de maatregel bij alle afvoeren, van extreem hoge tot lage afvoer, een verlagend effect op de rivierwaterstand. De daling van waterstanden tijdens lage en gemiddelde afvoeren kan ongewenste effecten hebben in de vorm van grondwaterstanddaling en een afname van overstromingsfrequentie in de uiterwaarden. De grondwaterstanddaling kan bovendien tot gevolg hebben dat er niet voldoende water meer beschikbaar is voor drinkwaterwinning. Met de optimalisatie worden deze effecten zoveel mogelijk beperkt. Om het waterstanddalende effect bij lage en gemiddelde afvoeren van de Zomerbedvergraving zoveel mogelijk te beperken (en het waterstanddalende effect bij hoge afvoer in stand te houden), wordt er gebruik gemaakt van de dempende werking van het IJsselmeer. De dempende werking wordt veroorzaakt doordat bij lage IJsselafvoeren de waterstand in de IJsseldelta vooral wordt bepaald door het IJsselmeerpeil, en nauwelijks afhangt van de (lage) afvoer op de IJssel. De locatie van de vergraving bepaalt daardoor het effect op de gemiddelde en lage waterstanden, waarbij het effect klein is bij de monding van de IJssel en toeneemt in de richting van Zwolle. Het eerste resultaat van deze optimalisatie is dat een steeds dieper wordende vergraving (getrapte vergraving) in de richting van de riviermonding tot een kleiner effect leidt op gemiddelde en lage waterstanden, dan een vergraving die overal even diep is. Een getrapte vergraving van een lange zomerbedvergraving leidde echter niet tot acceptabele effecten op de drinkwaterwinning ter plaatse van Zwolle. Daarom is besloten de doelstelling voor de zomerbedverlaging aan te passen (zie paragraaf Error! Reference source not found.). Om zo optimaal mogelijk gebruik te kunnen blijven maken van het dempende effect van het IJsselmeer tijdens lage en gemiddelde afvoeren, is ervoor gekozen om de Zomerbedvergraving vanaf Zwolle in benedenstroomse richting in te korten. Het resultaat van deze optimalisatie is een getrapte vergraving over een lengte van 7,5 km in het benedenstroomse deel van de IJssel.
2.6.2
Locatie uiterwaardmaatregelen In de planstudie zijn de best passende locaties voor de uiterwaardmaatregelen geselecteerd. In deze paragraaf wordt deze keuze kort beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het MER deel A (Royal HaskoningDHV, 2013). Voor het verwezenlijken van de tweede doelstelling van het project – bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit - worden uiterwaardmaatregelen uitgevoerd tussen Kampen en Zwolle. Om tot het Inrichtingsplan voor de uiterwaarden te komen, is een proces voorafgegaan waarin de visie op ruimtelijke kwaliteit specifiek is gemaakt voor het project zomerbedverlaging.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 11 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
De visie is in lijn met de kernkwaliteiten van de gehele IJssel, die zijn benoemd en beschreven in de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit IJssel (Bosch Slabbers, 2008). Deze visie kent drie peilers: • Ruimte geven aan natuurlijke dynamiek, behoud en versterking van bijzondere natuurwaarden • Vergroten toegankelijkheid • Passend bij de kernkwaliteiten landschap De uiterwaarden gelegen binnen het invloedsgebied van de vergraving zijn met elkaar vergeleken en beoordeeld met de volgende methode: • Ruimte geven aan natuurlijke dynamiek: behoud en versterking van bijzondere natuurwaarden’ is het eerste uitgangspunt van de visie voor ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast zijn natuurwaarden langs de Beneden-IJssel beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De locatiekeuze voor uiterwaardmaatregelen is daarom gestart met een selectie van uiterwaarden waar, ecologisch gezien, de beste condities voor behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden aanwezig zijn. • De geselecteerde uiterwaarden zijn vervolgens getoetst op ruimtelijke kwaliteit (vergroten toegankelijke en passend bij kernkwaliteiten Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit IJssel), haalbaarheid en synergie.
2.7
Autonome ontwikkelingen Naast de Zomerbedverlaging Beneden-IJssel zijn er ook andere projecten in het gebied. Voor een volledig overzicht van de projecten in de regio, en de wijze waarop deze in de effectstudies zijn meegenomen wordt verwezen naar het MER Deel A (Royal HaskoningDHV, 2013). Als autonome ontwikkelingen zijn onder meer de Ruimte voor de Rivier-projecten Dijkverlegging Westenholte, en Uiterwaardvergraving Scheller en Oldeneler buitenwaarden meegenomen. In Zwolle wordt ook rivierverruiming gerealiseerd door de aanleg van een aantal geulen in de Scheller en Oldeneler Buitenwaarden, net ten zuidwesten van Zwolle. Een deel van het gebied wordt voor natuur ingericht. Verder worden in het gebied maatregelen voorbereid als uitwerking van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
mei 2013, versie 4.0 - 12 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
3
UITERWAARDMAATREGELEN
Voor de geselecteerde uiterwaarden zijn, in overleg met huidige en toekomstige beheerders, inrichtingsplannen ontworpen. Bij het ontwerp is de visie ruimtelijke kwaliteit leidend geweest. Hieronder worden de inrichtingsplannen per uiterwaard kort toegelicht. Om te komen tot de inrichting is het volgende afweegkader gehanteerd: • In hoeverre draagt de inrichting bij aan de doelstelling voor ruimtelijke kwaliteit en waterstanddaling? • Is de inrichting juridisch haalbaar? Het gaat hier met name om de Natuurbeschermingswet en de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen). • Zijn er onderscheidende milieueffecten? • Wat is de verhouding tot de bestaande landbouw, de eigendom- en pachtsituatie en wat zijn de daarmee samenhangende kosten?
3.1
Scherenwelle Scherenwelle heeft hoge natuurwaarden bestaande uit glanshaver- en kievitsbloemhooiland, (riet) moeras, plas-dras en zachthoutooibos. De uiterwaard is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het grootste deel van de grond is in eigendom van Staatsbosbeheer (deels verpacht). De waard is naast deze verschillende natuurtypen ook in gebruik door agrariërs. De verbetering van ruimtelijke kwaliteit bestaat uit behoud en versterking van natuurwaarden, landschappelijk herstel van de hanken, vergroten van de toegankelijkheid, aanleg natuurvriendelijke oevers en vergroten openheid en contrast. Met deze maatregelen wordt tevens bijgedragen aan de doelstelling vanuit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Nationaal Landschap IJsseldelta. Behoud en versterking van natuurwaarden De aanwezige natuurwaarden worden versterkt door deze in kwaliteit te verbeteren en waar mogelijk uit te breiden. Voor de inrichting zijn Natura 2000 instandhoudings- en uitbreidingsdoelstellingen (zowel Habitatals Vogelrichtlijn) als richtinggevend aangehouden. De kievitsbloemen in de zomerpolder zijn van hoge waarde. Scherenwelle is de enige locatie langs de IJssel waar dit habitattype nog voorkomt. Deze waarde wordt versterkt door het bestaande kievitsbloemhooiland in kwaliteit te verbeteren en uit te breiden. Met een lokale kadeverlaging wordt de inundatiefrequentie gelijk gehouden aan de autonome situatie. Door aanpassing van het beheer worden de condities voor kievitsbloemen verbeterd, ook op gronden waar ze nu niet meer voorkomen. Buiten de zomerpolder staat de waterstand direct onder invloed van de IJssel. Hier bevindt zich (riet)moeras en zachthoutooibos. Het huidige (riet)-moeras is aan het verlanden, hierdoor neemt de natuurwaarde af. De zomerbedverlaging versterkt dit effect. Met het verlagen van de hoogste delen en het verwijderen van de wilgenopstand, verbetert de kwaliteit aanzienlijk en wordt het leefgebied van het porseleinhoen uitgebreid. Daarnaast worden er twee robuuste kernen zachthoutooibos gecreëerd door een bestaande kern uit te breiden en een tweede kern te ontwikkelen. Hiervoor worden net als in het rietmoeras hogere delen van het maaiveld verlaagd. Naar verwachting ontwikkelen er langs de randen van het zachthoutooibos en het rietmoeras ook het vegetatietype ruigten en zomen. Herstellen van de hank
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 13 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
In het gebied zijn twee nevengeulen die ooit in verbinding stonden met de IJssel. Deze geulen zijn grotendeels verland en staan niet meer in directe verbinding met de IJssel. De meest noordelijk gelegen hank wordt eenzijdig aangetakt op de IJssel en komt weer onder invloed van rivierdynamiek te staan. Deze hank wordt ook deels weer open gegraven, en opgeschoond en verbreed waardoor hun landschappelijke structuur beter beleefbaar wordt. Aanleggen natuurvriendelijke oevers Het natuurlijke karakter van Scherenwelle wordt extra versterkt met de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de hank, twee plassen en de ijsbaan van Wilsum. Flauwe taluds maken de oevers minder hard en creëren een geschikte gradiënt voor oever en moerasvegetatie. De ijsbaan vormt niet langer een contrast maar is een geïntegreerd onderdeel van de natuurwaard. Vergroten openheid en contrast De oeverzone van de IJssel is grotendeels begroeid met wilgen, struiken en ondergroei. Met uitzondering van het zachthoutooibos worden struiken en ondergroei verwijderd. Het zicht op de IJssel verbetert aanzienlijk vanaf de dijk en vanuit de uiterwaard. Het verwijderen van wilgen binnen het rietmoeras en de hank dragen extra bij aan de openheid. Daarnaast wordt het contrast tussen verschillende vegetatietypen sterker.
mei 2013, versie 4.0 - 14 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 3-1 Inrichtingsplan Scherenwelle
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 15 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
3.2
Koppelerwaard Het bovenstroomse deel van de Koppelerwaard heeft een agrarische functie met reguliere bedrijfsvoering. Het benedenstroomse deel is in eigendom van Staatsbosbeheer en bestaat o.a. uit plas-drasnatuur en open water met rietranden. De ruimtelijke kwaliteitsmaatregel bestaat in deze uiterwaard uit het verbeteren van de plas-drascondities. Hiervoor is een kleine aanpassing in het waterbeheer nodig (langer vasthouden van water).
Afbeelding 3-2 inrichtingsplan Koppelerwaard
3.3
Zalkerbosch Uiterwaard Zalkerbosch heeft hoge cultuurhistorische- en landschappelijke waarden. De ligging in een dynamische bocht van de IJssel heeft geresulteerd in een bijzonder patroon van hoge oeverwallen en laagtes, een zogenaamde kronkelwaard. Op de buitenste oeverwallen vindt nog steeds aanzanding plaats. Midden in de uiterwaard ligt het door de omgeving gewaardeerde Zalkerbosch, bestaande uit hardhoutooibos. Daarbuiten is de waard in agrarisch gebruik. De verbetering van ruimtelijke kwaliteit bestaat uit het ontwikkelen van natuurwaarden, versterken van landschappelijke en cultuurhistorische patronen, versterken van het natuurlijk reliëf en het vergroten van de toegankelijkheid.
mei 2013, versie 4.0 - 16 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Met deze maatregelen wordt tevens invulling gegeven aan de doelstellingen vanuit de Ecologische Hoofdstructuur en de gemeente Kampen. 1. Ontwikkelen robuuste ecologische kern De ‘kop van Zalkerbosch’ heeft door het reliëf en de aanwezige rivierdynamiek hoge ecologische potentie voor verschillende typen riviergebonden natuur. Ter hoogte van de kronkelwaard en langs de oevers wordt een aaneengesloten natuurgebied ontwikkeld dat samen met de natuur in de Vreugderijkerwaard als robuuste ecologische kern gaat fungeren. De robuuste kern bestaat uit stroomdalgrasland, hardhoutooibos en plas-drasnatuur. Op de hogere oeverwallen wordt stroomdalgrasland ontwikkeld, op de lagere oeverwallen ontstaat droog grasland. Voor de ontwikkeling van stroomdalgrasland zijn arme kalkrijke bodems nodig. De voedselrijke bouwvoor wordt reliëfvolgend circa 30 cm verwijderd en het bestaande landbouwkundig gebruik wordt aangepast naar extensief beheer. Verder zal de zandafzetting door de IJssel in stand blijven met een Pilot 1 zandafzetting . Het hardhoutooibos is van hoge ecologische waarde en wordt daarom robuuster gemaakt door het te verbreden. De graslaag in de bodem wordt hiervoor afgeplagd en omgeploegd. Aan de noordkant ontstaat er op de overgang van hoge oeverwal naar lage kleigrond een waardevolle gradiënt van boszoomvegetatie. Aan de noordkant van de uiterwaard liggen de laagste gronden die van oorsprong nat en drassig waren. Deze situatie wordt hersteld door bestaande sloten te verwijderen en het maaiveld enkele decimeters te verlagen. Door dit reliëfvolgend te doen ontstaat er gevarieerde plas-drascondities die zeer geschikt zijn als leefgebied voor weidevogels en steltlopers. 2. Versterken landschappelijke en cultuurhistorische structuren De huidige patronen in de uiterwaard hebben een sterke relatie met de ondergrond en het (historisch) landgebruik. Het bos staat op de hoogste oeverwallen en heeft al meer dan 100 jaar deze kenmerkende vorm. Met de uitbreiding van het hardhoutooibos is dit patroon daarom als uitgangspunt gebruikt en tevens extra versterkt. Het uitzicht van bewoners op de rivier en graslanden is daarbij gerespecteerd. Ten zuiden van het hardhoutooibos ligt een weide met hoge cultuurhistorische waarden. De waarde wordt hersteld door er een akker van te maken en deze in te zaaien met graan. 3. Versterken natuurlijk reliëf Met de ontwikkeling van de robuuste ecologische kern is behoud en versterking van het huidige reliëf het uitgangspunt. In de huidige situatie bestaat de vegetatie op zowel lage als hoge gronden uit grasland. Met het drassiger maken van de laagste gronden en het schraler maken van de hoge oeverwallen, worden de verschillen extra benadrukt.
1
In de Pilot Stimulering Zandafzetting zal de zandafzetting gevolgd worden in de tijd. Zo wordt gecontroleerd of het
proces werkt zoals verwacht wordt. Het habitattype stroomdalgrasland heeft baat bij regelmatige afzetting van zand. Op twee plekken langs de rivier worden diepe plekken in kribvakken langs het zomerbed gevuld met zand, afkomstig van de vergraving. De rivier legt dit zand op de hoge oeverwallen neer. Zo stimuleert de rivier de natuurlijke dynamiek. De 3
zandafzetting wordt gevoed met ca 200 m zand uit het onderhoud van de vergraving.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 17 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
4. Vergroten toegankelijkheid De toegankelijkheid van de uiterwaard wordt vergroot door bestaande wandelpaden te verbinden en verder uit te breiden. Het tracé van het laarzenpad is gevarieerd en loopt, door het bos, langs het plasdrasgebied en langs de oevers van de IJssel. De route is onderdeel van een doorgaande structuur.
Afbeelding 3-3 Inrichtingsplan Zalkerbosch
mei 2013, versie 4.0 - 18 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
3.4
Bentinckswelle De uiterwaard Bentinckswelle bestaat voor het grootste deel uit natuur in eigendom van Staatsbosbeheer. De natuurwaarden zijn geïsoleerde plassen, (riet) moeras, zachthoutooibos en plas-drassituaties. Daarnaast heeft de polder ook een agrarische functie (melkvee), deels in particulier eigendom en deels gepacht. De maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bestaan uit behoud en versterking van natuurwaarden en het vergroten van de toegankelijkheid Behoud en versterking van natuurwaarden Het plas-drasgebied wordt in kwaliteit verbeterd door het realiseren van een tweezijdig aangetakte geul, een aanpassing in het watersysteem en het verlagen van de kade, waardoor het gebied net zo vaak overstroomt als nu. Door aanpassing van het watersysteem wordt het gebied beter geschikt als leefgebied voor weidevogels en steltlopers. Dit heeft ook een positief effect op zachthoutooibos en (riet) moeras. Vergroten toegankelijkheid De toegankelijkheid van de uiterwaard wordt vergroot door de aanleg van een laarzenpad. Het tracé loopt langs de bandijk zodat de natuurwaarden niet worden verstoord en is onderdeel van een doorgaande route.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 19 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 3-4 Inrichtingsplan Bentinckswelle
mei 2013, versie 4.0 - 20 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
3.5
Vreugderijkerwaard De Vreugderijkerwaard heeft hoge natuur- en landschappelijke waarden. De waard is vrijwel geheel in eigendom en beheer van Natuurmonumenten en bevat bijzondere stroomdalflora op de metershoge zandduinen langs de rivier. Naast stroomdalgrasland komt ook (riet)moeras en glanshaverhooiland en plas-dras voor. Parallel aan de rivier is een nevengeul gegraven die van grote waarde is voor waterplanten, vissen en vogels. Met het Ruimte voor de Rivier-project dijkverlegging Westenholte wordt de uiterwaard vergroot en wordt tevens het bovenstroomse gedeelte anders ingericht. Deze ontwikkeling is autonoom. De uiterwaardmaatregelen richten zich, in overleg met Natuurmonumenten, op het behoud en verbetering van de huidige natuurwaarden. Binnen het bestaande (riet)moeras worden enkele kleine ingrepen aan watergangen gedaan zoals het verflauwen van oevers. Hiermee ontstaat er een optimaal broedgebied voor het porseleinhoen bij verschillende waterstanden. In het bestaande stroomdalgrasland worden kleine open zandplekken gecreëerd, waar pioniersoorten van stroomdalgrasland zich kunnen ontwikkelen. Met de pilot Zandafzetting wordt de aanzanding op dit type grasland gestimuleerd. Deze aanzanding is goed voor de kwaliteit van het stroomdalgrasland.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 21 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 3-5 Inrichtingsplan Vreugderijkerwaard
mei 2013, versie 4.0 - 22 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
4
JURIDISCH KADER
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van individuen en populaties van inheemse planten en diersoorten tegen schadelijk menselijk handelen. Uitgangspunt is dat verzamelen, verstoren, doden of vernietigen van beschermde soorten of verstoring van het leefgebied niet is toegestaan. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten in gevaar kan brengen (artikel 8 t/m 12). Daarnaast spreekt de wet over een zorgplicht, waarbij eenieder ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen tegenover in het wild levende planten en dieren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen of activiteiten heeft een initiatiefnemer de verantwoordelijkheid om te onderzoeken of in het plangebied beschermde soorten voorkomen en welke effecten de activiteit heeft op de soorten. Hiermee wordt duidelijk welke maatregelen genomen kunnen worden om de effecten te verzachten (mitigeren) en eventuele restschade te compenseren. Wanneer desondanks toch verbodsbepalingen worden overtreden, zal in de regel een ontheffing noodzakelijk zijn. Aan de ontheffing die door het ministerie van Economische Zaken wordt verleend, kunnen voorwaarden verbonden zijn. Relevante verbodsbepalingen Flora- en faunawet Artikel 8
Het is verboden beschermde planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
Artikel 9
Het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Artikel 10
Het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten.
Artikel 11
Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van
Artikel 12
Het is verboden eieren van (beschermde) dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te
Artikel 13
Het is verboden beschermde planten, dieren of eieren te kopen of verkopen.
beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. beschadigen of te vernielen.
In februari 2005 is de zogenaamde Algemene Maatregel van Bestuur, de ‘AMvB, art. 75’ van de Flora- en faunawet in werking getreden. Hierin is een opdeling gemaakt in verschillende groepen die een afzonderlijk beschermingsregime kennen. In augustus 2009 is een herziening van de Flora- en faunawet vastgesteld, waardoor de beschermingsregimes deels zijn gewijzigd. Deze worden hieronder beschreven. Tabel 1-soorten: Algemene soorten (Tabel 1 AMvB). Voor overtreding door werkzaamheden van verbodsbepalingen betreffende (individuen van) algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Tabel 2-soorten: Overige soorten (Tabel 2 AMvB). Voor plannen en projecten die een negatief effect hebben op soorten uit tabel 2 moet ontheffing worden aangevraagd (tenzij een organisatie volgens een goedgekeurde gedragscode werkt). Voor de ontheffingaanvraag moet een zogenaamde lichte toets doorlopen worden, waarin getoetst wordt of de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in het geding komt. Alle vogels behoren tot tabel 2, maar zolang er geen beschikking over een gedragscode is, geldt voor vogels de uitgebreide toets, zie tabel 3 soorten.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 23 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Tabel 3-soorten: Soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/ bijlage 1 (Tabel 3 AMvB) Voor bijlage 1-soorten uit Tabel 3 kan ontheffing worden aangevraagd op grond van alle belangen uit het besluit: Vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Voor bijlage IV-soorten van de Habitatrichtlijn geldt dat voor een ruimtelijke ingreep alleen ontheffing kan worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn. Dat zijn: – bescherming van flora en fauna (b); – volksgezondheid of openbare veiligheid (d); – dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e). Voor soorten van tabel 3 is bij een ruimtelijke ontwikkeling via een uitgebreide toets een ontheffing nodig. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een bij de wet genoemd belang (onder andere uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling), én; 2) er is geen alternatief, én; 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Deze drie criteria vormen de zogenaamde uitgebreide toets. Tot tabel 3 behoren alle soorten van de Europese Habitatrichtlijn aangevuld met soorten die in Nederland kwetsbaar en zeldzaam zijn. Vogels en vaste verblijfplaatsen In augustus 2009 is de Flora- en faunawet op enkele aspecten aangepast. Vanwege de bepalingen in de Vogelrichtlijn, die overgenomen zijn in de nationale regelgeving, geldt er voor vogels een afwijkend beschermingsregime. Er is geen vrijstelling of ontheffing mogelijk voor het verstoren van broedende vogels, of verstoren of vernietigen van nesten, eieren of jongen. Mogelijke negatieve effecten op een broedgeval moeten dus altijd worden voorkomen. Dit kan worden gerealiseerd door ‘buiten het broedseizoen’ de werkzaamheden aan te vangen, of te voorkomen dat een vogel begint te broeden in een plangebied. Voor het verstoren van vaste, jaarrond gebruikte broedplaatsen van vogels (roofvogelnesten, spechtenholten e.d.) buiten het broedseizoen dient een ontheffing te worden aangevraagd. Hiervoor dient een uitgebreide toets doorlopen te worden (zie tabel 3-soorten). Voor de jaarrond beschermde nesten zijn vier categorieën in het leven geroepen waarvoor de verbodsbepaling van artikel 11 het gehele jaar geldt: 1. nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen gebruikt worden als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil) 2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: gierzwaluw en huismus). 3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar). 4. nesten van vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, ransuil en buizerd). De volgende categorie nesten is niet buiten het broedseizoen beschermd: 5. nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om in de nabijheid een nieuw nest te bouwen.
mei 2013, versie 4.0 - 24 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
In tabel 4-1 is een overzicht opgenomen van het toetsingsschema aan de Flora- en faunawet. Tabel 4-1: Toetsingsschema Flora- en faunawet Toetsingschema: Voor activiteiten en werkzaamheden die uitgevoerd worden vanwege ruimtelijke inrichting of ontwikkeling Artikel 8
Artikel 9
Artikel 10
Artikel 11
Artikel 12
Artikel 13 lid 1
Soort vermeld Algehele vrijstelling
Ontheffing
in tabel 1
aanvragen
Soort vermeld Indien goedgekeurde gedragscode vrijstelling, zo niet: ontheffing aanvragen
Ontheffing
in tabel 2
aanvragen
Soort vermeld Geen in tabel 3
vrijstelling
mogelijk; Geen vrijstelling Geen
ontheffing aanvragen
mogelijk;
vrijstelling
mogelijk; Ontheffing
ontheffing aanvragen
aanvragen
ontheffing wordt niet verleend Vogels
N.v.t.
Indien
Indien
Indien
Indien
Ontheffing
goedgekeurde
goedgekeurde
goedgekeurde
goedgekeurde
aanvragen
gedragscode
gedragscode
gedragscode
gedragscode
vrijstelling,
zo vrijstelling,
zo vrijstelling,
zo vrijstelling,
zo
niet: ontheffing niet: ontheffing niet: ontheffing niet: ontheffing aanvragen
aanvragen (als aanvragen; voor aanvragen de handeling of broedende activiteit van
niet vogels wordt in
wezenlijke beginsel
invloed
is,
geen
is ontheffing
geen ontheffing verleend vereist)
Gedragscode Flora- en faunawet RWS In de (door de minister van het ministerie van Economische Zaken (EZ, voorheen het ministerie van EL&I en LNV) goedgekeurde ‘Gedragscode Flora- en faunawet – bestemd voor bestendig beheer en onderhoud 2 en kleinschalige ruimtelijke inrichting of ontwikkeling ’ staat hoe kleinschalige ruimtelijke ingrepen schade aan beschermde planten en dieren voorkomen of geminimaliseerd dient te worden. Als in de uiterwaarden volgens deze Gedragscode wordt gewerkt, hoeft geen ontheffing voor overtredingen van verbodsbepalingen bij ‘overige soorten’ uit tabel 2, als de gunstige staat van instandhouding van genoemde soorten niet in het geding is. Voor de soorten uit tabel 3 is echter, bij overtreding van de verbodsbepalingen, wel nog steeds ontheffing ex art. 75 nodig. Tijdens het baggeren dat uitgevoerd wordt voor het beheer en onderhoud in de IJssel zal er gewerkt worden volgens de Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat3. Algemene zorgplicht Flora- en faunawet Naast bovengenoemde bepalingen is er in alle gevallen en bij alle (ook de algemene) soorten sprake van de algemene zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet). Hierin staat beschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat, voor zover 2
Rijkswaterstaat, 2010 Gedragscode Flora- en faunawet – bestemd voor bestendig beheer en onderhoud en
kleinschalige ruimtelijke inrichting of ontwikkeling 3
Rijkswaterstaat, 2010. Gedragscode Flora- en faunawet, Bestemd voor bestendig beheer en onderhoud en
kleinschalige ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 25 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
redelijk, handelingen nagelaten of juist genomen worden om negatieve invloeden op soorten te voorkomen, beperken of tegen te gaan. Voor de zomerbedverlaging en de uiterwaardmaatregelen betekent dit dat indien tijdens de uitvoering blijkt dat er handelingen verricht worden die een negatief effect hebben op individuele soorten deze aangepast moeten worden om negatieve effecten te voorkomen.
mei 2013, versie 4.0 - 26 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
5
EFFECTEN OP BESCHERMDE SOORTEN
5.1
Studiegebied Het studiegebied omvat dat deel van het stroomgebied van de IJssel waar zich als gevolg van de vergraving van het zomerbed en uiterwaardmaatregelen effecten op natuurwaarden kunnen voordoen. Het betreft het gebied tussen de Herxerwaarden en de IJsselmonding in het Ketelmeer. De zomerbedvergraving brengt over het traject Kampen - Herxerwaarden een verminderde overstromingsdynamiek met mogelijke gevolgen voor overstromingsafhankelijke natuur met zich mee. De werkzaamheden die verband houden met het benodigde beheer en onderhoud om het zomerbed op diepte te houden, kunnen leiden tot verstoring en effecten op de waterkwaliteit tot aan het Ketelmeer. Alle overige relevante effecten in relatie tot natuur doen zich voor binnen het traject Kampen – Herxerwaarden. De Veluwe behoort niet tot het studiegebied omdat gebleken is dat de Zomerbedvergraving niet leidt tot veranderingen in het (grond)watersysteem van de Veluwe. Ook het IJsselmeer, waar mogelijk uit het zomerbed vergraven grond naar toe wordt vervoerd, wordt niet verder beschouwd. De varende baggerschepen zullen ten opzichte van de huidige scheepvaart niet leiden tot extra verstoring van vogels en vissen in het IJsselmeer, daarom hoort ook het IJsselmeer niet tot het studiegebied.
5.2
Relevante effecten i.r.t. beschermde soorten De Zomerbedverlaging Beneden-IJssel brengt op de lange termijn zowel positieve als negatieve effecten op natuurwaarden van de uiterwaarden de IJssel met zich mee. De zomerbedvergraving leidt tussen Kampen en de Herxer waarden tot een vermindering van inundatie, en daarmee tot minder afzetting van slib en (basenrijk) zand. Ook de grondwaterstanden nemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling op sommige plekken af. De uiterwaardmaatregelen zijn anderzijds gericht op verbetering van condities voor overstromingsafhankelijke en natte natuur en dragen bij aan een meer natuurlijke inrichting en beheer van een deel van de uiterwaarden. Door Scherenwelle, Koppelerwaard, Vreugderijkerwaard, Zalkerbosch en Bentinckswelle (zie bijlage 1 voor topografische kaarten uiterwaarden) in aansluiting op elkaar te ontwikkelen, ontstaat er een robuust samenhangend systeem waar de dynamische processen van de rivier de ruimte krijgen. Deze negatieve en positieve lange-termijn effecten leiden niet tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet. Desondanks zijn, om inzicht te krijgen in de effecten die het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel als geheel met zich meebrengt, de lange termijn effecten per soortgroep kort toegelicht. Mogelijke positieve effecten van de zomerbedverlaging zijn het ontstaan van geschikte condities in lager gelegen gebieden. Ondanks het ontstaan van geschikte abiotische omstandigheden kan het gebruik van het terrein een beperking vormen voor ontwikkeling van een natuurtype op lager gelegen terrein. Daarom zijn, vanuit een worst-case overweging deze positieve effecten niet meegenomen. Dit betekent dat in het slechtste geval de balans van positieve en negatieve effecten op natte en overstromingsafhankelijke natuur neutraal uit zal komen. De verwachte natuurontwikkeling van het project wordt in het kader van Natura 2000 gemonitord, en indien de positieve effecten niet voldoende opwegen tegen de negatieve effecten worden bijsturingsmaatregelen genomen, zodat geborgd wordt dat het totale effect minimaal neutraal is. Als de onzekerheden en ontwikkelingen positief uitvallen zal er sprake zijn van positieve effecten. Het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel leidt wel tot tijdelijke effecten op enkele beschermde soorten en daarmee tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet. Deze tijdelijke effecten hangen samen met de uitvoering van de zomerbedvergraving en de
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 27 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
inrichtingsmaatregelen in de uiterwaarden, en het beheer en onderhoud van het zomerbed en zijn hieronder nader toegelicht. De verstoring uitgaande van de constructieve werkzaamheden, zie paragraaf Error! Reference source not found. kan lokaal en kortdurend optreden en heeft een zelfde orde grootte als de verstoring die optreedt als gevolg van bagger- en transportschepen. De effecten van de constructieve maatregelen zijn meegenomen onder de effecten van de vergraving van het zomerbed.
5.3
Gebruikte bronnen voorkomen van beschermde soorten Om de gevolgen voor beschermde soorten en hun leefgebieden in beeld te brengen, zijn diverse bronnen gebruikt. Gezien de omvang van het effectgebied en de beperkte invloed van de zomerbedverlaging op soorten en hun leefgebieden is in beginsel gebruik gemaakt van bestaande onderzoeken, verspreidingsatlassen en inschatting van biotoopgeschiktheid. Alleen op die plekken waarvan op voorhand duidelijk was dat de vergraving van het zomerbed of de herinrichting van uiterwaarden van invloed kon zijn op de aanwezige beschermde soorten en hun leefgebieden is nader onderzoek gedaan. Om inzicht te krijgen in het voorkomen van beschermde soorten in het studiegebied is ter plaatse van de graafwerkzaamheden in de uiterwaarden Scherenwelle en Bentinckswelle veldonderzoek naar beschermde planten, vissen, broedvogels (Vogelrichtlijnsoorten), jaarrond beschermde nesten en rivierrombout, en in Zalkerbosch en Vreugderijkerwaard naar beschermde planten uitgevoerd. Het betreft de volgende inventarisaties: – Resultaten natuurinventarisatie Scherenwelle en Bentinckswelle (Oranjewoud/Ecogroen, augustus 2012). De inventarisatie is bijgevoegd in bijlage 2; – Nader onderzoek Flora en fauna Zomerbedverlaging Beneden-IJssel (Ekoza, 2012). De inventarisatie is bijgevoegd in bijlage 3. Verder zijn de volgende bronnen en onderzoeken geraadpleegd: – Website Quickscanhulp.nl. Quickscanhulp.nl is gebaseerd op data uit de Nationale Databank Flora en Fauna en is benut om inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten in het plangebied (alle soortgroepen, zie bijlage 4 voor resultaten amfibieën, vissen, vogels en zoogdieren); – Website waarneming.nl (alle soortgroepen); – Luchtfoto’s om een beeld te krijgen van de aanwezige biotopen; – Rijn in Beeld; Natuurontwikkeling langs de grote rivieren, Deel 3 De IJssel (Bureau Drift/Kurstjens Ecol. Adviesbureau, 2011); – Concept Natura 2000 beheerplan Rijntakken (provincie Gelderland, werkversie 17 november 2009); – Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebieden (Natuurbalans - Limes Divergens BV, 2008); – Website RAVON + mondelinge mededeling RAVON (amfibieën en vissen); – Visatlas Overijssel (2002); – Vissen in Gelderse Natura 2000. Voorkomen en status van doelsoorten langs rivieren in Gelderland (Natuurbalans – Limes Divergens BV & Stichting RAVON, 2009); – mondelinge mededeling Vlinderstichting; – Mondelinge communicatie Matthijs Bakker, steenuilenringer in Zalk en omgeving – Geelsterren in Gelderland (Provincie Gelderland, 2003); – Inventarisatie wilde kievitsbloemen Scherenwelle (Royal Haskoning, 2012, kaart); – Kartering van Wilde kievitsbloem in object Zalk-Wilsum (Natuurbalans – Limes Divergens BV, 2008); mei 2013, versie 4.0 - 28 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
–
– – –
Navraag bij provincies Overijssel en Gelderland voorkomen beschermde soorten. Voor enkele locaties is informatie ontvangen over het voorkomen van planten. Behoudens kievitsbloem komen op deze locaties geen beschermde planten voor; Inventarisatiegegevens zwarte stern (Staatsbosbeheer, zie bijlage 5); Website Zoogdiervereniging: www.zoogdiervereniging.nl; Vleermuizen: Ecologisch onderzoek IJsseltraject Kampen-Zwolle (Ecologisch Adviesbureau Mulder, 2010).
5.4
Amfibieën
5.4.1
Voorkomen beschermde amfibieën in plangebied In de IJsseluiterwaarden komen op een aantal plekken zwaar beschermde (tabel III) amfibieën voor: kamsalamander, rugstreeppad, knoflookpad en poelkikker. Daarnaast vormen alle uiterwaarden van de IJssel ook leefgebied voor algemene amfibieënsoorten als groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Kamsalamander vindt voortplantingsbiotoop in ondiepe geïsoleerde plassen en poelen met veel watervegetatie. Het overwinteringsbiotoop, veelal bos en ruigte met schuilmogelijkheden ligt meestal binnen enkele honderden meters van het voortplantingswater. Langs de IJssel komt kamsalamander voor buiten het studiegebied in de relatief hoog gelegen delen van de Duursche Waarden, Cortenoever, de omgeving Leuvenheim en in de Havikerwaard4. De uitkomsten van de quickscanhulp.nl laten zien dat kamsalamander voorkomt in of nabij De Wilpsche Klei en de Ravenswaarden, ook buiten het studiegebied. Van kamsalamander zijn binnen het effectgebied alleen waarnemingen bekend uit de poel bij de woning aan Veerpad 2 in Zalkerbosch (mondelinge mededeling tijdens gebiedsbijeenkomst Zalkerbosch). Dit is een hooggelegen poel, die naar verwachting niet of nauwelijks overstroomt. Het is niet uitgesloten dat de soort op andere locaties ook voorkomt. De soort komt echter niet voor ter plaatse van de verschillende ingrepen, op deze locaties is geen geschikt leefgebied aanwezig. Ondiepe poelen en plassen vormen ook het voortplantingsbiotoop van rugstreeppad en knoflookpad. Het overwinteringsbiotoop van deze soorten bestaat uit vergraafbaar zand. Rugstreeppad komt voor in verschillende uiterwaarden langs de IJssel. Poelkikkers zijn vooral waargenomen bovenstrooms van 5 Hengforder waarden, buiten het studiegebied . Poelkikkers planten zich voort in watergangen en poelen en overwinteren op het land. Er zijn waarnemingen van de soort gedaan in de Wilpsche Klei en de Ravenswaarden, buiten het studiegebied.6 Amfibieën Soort Kamsalamander Rugstreeppad Knoflookpad
Tabel III III III
4
Natura 2000 beheerplan Rijntakken
5
quickscanhulp.nl
6
Quickscanhulp.nl
Voorkomen in plangebied
Bron
Mogelijk, maar niet ter plekke van de
Biotoopinschatting
ingrepen
verspreidingskaarten
Mogelijk, maar niet ter plekke van de
Biotoopinschatting
ingrepen
verspreidingskaarten
Mogelijk, maar niet ter plekke van de
Biotoopinschatting
ingrepen
verspreidingskaarten
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
icm icm icm
mei 2013, versie 4.0 - 29 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Poelkikker
III
Waarschijnlijk niet
Biotoopinschatting
icm
verspreidingskaarten Overige amfibieën
5.4.2
I
Zeker
Biotoopinschatting
Permanente effecten vergraving van het zomerbed Het zomerbed is geen leefgebied voor amfibieën. Vergraving ervan leidt daarom niet tot het overtreden van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Er zijn wel indirecte effecten op leefgebied van amfibieën. Voortplantingswateren dienen in het voorjaar niet te vroeg droog te vallen, zodat de larven zich kunnen ontwikkelen. Voor veel amfibieën is droogval laat in de zomer gunstig, omdat vissen die op de eitjes en larven prederen dan niet aanwezig zijn. In uiterwaarden is dit effect echter beperkt, omdat de wateren bij hoge waterstanden in de winter weer gekoloniseerd worden door vissen. Nadere analyse heeft uitgewezen dat de zomerbedvergraving niet zal leiden tot vervroegde droogval van geïsoleerde voortplantingswateren voor amfibieën (zie de onderbouwing hieronder). Vergraving van het zomerbed van de IJssel heeft lagere rivierwaterstanden tot gevolg. Het gaat onder 7 droge omstandigheden om maximaal 2,3 cm , net bovenstrooms van Kampen. Verder boven- en benedenstrooms wordt het effect steeds kleiner. Verlaging van de rivierwaterstanden leiden (via het grondwater) ook tot verminderde waterdieptes in geïsoleerde wateren in de uiterwaarden, echter niet in dezelfde mate als wateren die in directe verbinding met de rivier staan. Hoe verder van de rivier gelegen, hoe kleiner het effect. Het waterstandsverlagende effect op de waterstand in de IJssel is zeer klein in vergelijking met de natuurlijke fluctuaties gedurende droge perioden en de verschillen tussen jaren. De natuurlijke fluctuatie in droge perioden zal nauwelijks veranderen. Daarnaast is uit veldbezoek gebleken dat (potentieel) leefgebied voor amfibieën over het algemeen relatief diep is, waardoor droogval ook in de huidige situatie niet optreedt, en na de zomerbedverlaging ook niet. Soorten die in de uiterwaarden leven kunnen kennelijk in dynamische omstandigheden van sterk wisselende waterstanden overleven. De waterstand zal niet zodanig veranderen dat wateren in de uiterwaarden minder geschikt zijn als leefgebied voor de amfibieën die er nu voorkomen. Een nadere onderbouwing van dat er geen sprake is van negatieve effecten op amfibieën in geïsoleerde wateren is opgenomen in bijlage 6. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.4.3
Permanente effecten uiterwaardmaatregelen De uiterwaardmaatregelen hebben geen permanente negatieve effecten voor leefgebied van amfibieën. Vernattingsmaatregelen, aanleggen van natuurvriendelijke oevers en optimalisatie van het vegetatiebeheer heeft naar verwachting positieve effecten op de omvang en kwaliteit van het leefgebied van amfibieën. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.4.4
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud Ter plekke van de zomerbedvergraving, de her in te richten hank in Scherenwelle en de overige inrichtingsmaatregelen in de uiterwaarden komen geen zwaarder beschermde amfibieën voor. Voor een aantal soorten valt het plangebied binnen het verspreidingsgebied, maar geschikt biotoop ontbreekt op de 7
Waterstandsdaling heeft betrekking op de Overeengekomen Laagwater Afvoer (OLA), de waterstand die gemiddeld 20
dagen per jaar wordt onderschreden.
mei 2013, versie 4.0 - 30 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
plek waar inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Er is op deze soorten dan ook geen sprake van negatieve effecten. Wel kan door de inrichtingsmaatregelen het leefgebied van algemene soorten (tabel I, bijvoorbeeld bruine kikker) tijdelijk worden verstoord en/of vernietigd. Hiervoor geldt een vrijstelling. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is alleen voor tabel I soorten aan de orde. Hiervoor geldt een vrijstelling. Er is geen ontheffing nodig. 5.4.5
Mitigerende maatregelen Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig.
5.4.6
Conclusie amfibieën Bij het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel is een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet alleen voor tabel I soorten aan de orde. Hiervoor geldt een vrijstelling. Er is geen ontheffing nodig.
5.5
Vissen
5.5.1
Voorkomen beschermde vissen in plangebied Langs en in de IJssel komen diverse beschermde vissoorten voor. Onderscheid kan gemaakt worden in uiterwaard-gebonden soorten, zoals bittervoorn en grote en kleine modderkruiper, en riviergebonden soorten zoals de rivierdonderpad8 9. Vissen in uiterwaarden De laagdynamische plassen in de uiterwaarden bieden een geschikt leefgebied voor onder andere de bittervoorn en grote en kleine modderkruiper. Van de grote modderkruiper zijn alleen waarnemingen bekend bovenstrooms van Hoenwaard, buiten het studiegebied. Van kleine modderkruiper en bittervoorn is het voorkomen in meerdere uiterwaarden binnen het studiegebied bekend, waaronder de uiterwaarden Scherenwelle, Zalkerbosch en Vreugderijkerwaard (zie bijlage 3 waarnemingen quickscanhulp.nl). Bij veldonderzoek in 2012 in Scherenwelle en Bentinckswelle zijn bittervoorn en kleine modderkruiper in beide uiterwaarden aangetroffen10. De grote modderkruiper is tijdens ditzelfde onderzoek niet aangetroffen en komt niet voor in het studiegebied. Vissen in de rivier De riviergebonden vissoorten zijn gebonden aan stroming in combinatie met andere riviereigen biotopen zoals: grindbodems (paaiende rivierprik), zandbodems (rivierprik), diepe delen in de rivier (meerval) en stortsteen (rivierdonderpad). Zowel rivierdonderpad, meerval als rivierprik komen voor in de hoofdgeul11. De rivierprik en de meerval vallen niet meer onder de Flora- en faunawet en worden niet verder meegenomen12. 8
quickscanhulp.nl
9
waarneming.nl, Visatlas Overijssel
10
Wallink, september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van
natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies 11
Wiegerinck, J.A.M., I.J. de Boois, O.A. van Keeken & H.J. Westerink (2009). Jaarrapportage Passieve Vismonitoring
Zoete Rijkswateren: fuik- en zalmsteekregistraties in 2008. Wageningen, Imares. 12
Sinds 1 oktober 2012 zijn de meerval en de rivierprik ondergebracht in de Visserijwet en vallen ze niet meer onder de
Flora- en faunawet. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing meer aangevraagd te worden.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 31 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
De verspreiding van de rivierdonderpad beperkt zich tot de oevers van de IJssel, veelal tussen 13 steenbeschoeiing van bijvoorbeeld kribben . Er zijn recente waarnemingen bekend van individuen nabij 14 het vergravingsgebied bij Kampen . Verder is soort voornamelijk in het zuidelijk deel van de IJssel waargenomen. Sinds de jaren ’90 is de rivierdonderpad sterk achteruit gegaan in de IJssel, met name in het noordelijke deel, waarschijnlijk als gevolg van de kolonisatie van geschikt leefgebied elders door 15 exoten . In zijn algemeenheid zal rivierdonderpad profiteren van het realiseren van meer stromende wateren in de uiterwaarden, bijvoorbeeld door het aanleggen van meestromende nevengeulen Vissen Soort
5.5.2
Voorkomen in plangebied
Bron
Bittervoorn
Tabel III
Zeker
Wallink 2012
Kleine modderkruiper
II
Zeker
Wallink 2012
Grote modderkruiper
III
Afwezig
Wallink 2012
Rivierdonderpad
II
Zeker
Wiegerink et al, 2009
Permanente effecten vergraving van het zomerbed Vissen in uiterwaarden Wateren waar (beschermde) vissen in voorkomen dienen niet droog te vallen. Hieronder is nader onderbouwd dat de zomerbedvergraving niet zal leiden tot droogval van wateren waarin vissen voorkomen. Vergraving van het zomerbed van de IJssel heeft lagere rivierwaterstanden tot gevolg. Het gaat onder droge omstandigheden om maximaal 2,3 cm, net bovenstrooms van Kampen. Verder boven- en benedenstrooms wordt het effect steeds kleiner. Verlaging van de rivierwaterstanden leiden (via het grondwater) ook tot verminderde waterdieptes in geïsoleerde wateren in de uiterwaarden, echter niet in dezelfde mate als wateren die in directe verbinding met de rivier staan. Hoe verder van de rivier gelegen, hoe kleiner het effect. Het waterstandsverlagende effect op de waterstand in de IJssel is zeer klein in vergelijking met de natuurlijke fluctuaties gedurende droge perioden en de verschillen tussen jaren. De natuurlijke fluctuatie tijdens droge perioden zal nauwelijks veranderen. Daarnaast is tijdens veldbezoek gebleken dat (potentieel) leefgebied voor vissen over het algemeen relatief diep is, waardoor droogval ook in de huidige situatie niet optreedt, en na de zomerbedverlaging ook niet. De waterdiepte zal ook na zomerbedverlaging nog toereikend zijn. Soorten die in de uiterwaarden leven kunnen kennelijk in dynamische omstandigheden van sterk wisselende waterstanden overleven. De waterstand zal niet zodanig veranderen dat wateren in de uiterwaarden minder geschikt zijn als leefgebied voor de vissen die er nu voorkomen. Een nadere onderbouwing van dat er geen sprake is van negatieve effecten op vissen in geïsoleerde wateren is opgenomen in bijlage 6. Vissen in de IJssel De vergraving van het zomerbed heeft geen permanente negatieve effecten op de geschiktheid van de hoofdgeul voor (migrerende) vis. Hoewel deze wordt verdiept, verandert het karakter ervan niet. De stortstenen oevers die het leefgebied vormen van de rivierdonderpad worden bij de verdieping niet veranderd. Er zijn dan ook geen permanent negatieve effecten op de rivierdonderpad als gevolg van vergraving van het zomerbed.
13
Kessel et al 2009. Vissen in Gelderse Natura 2000, Natuurbalans & RAVON
14
Verspreidingskaart Rivierdonderpad 2010, website RAVON
15
Kessel et al 2009, Vissen in Gelderse Natura 2000
mei 2013, versie 4.0 - 32 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. 5.5.3
Permanente effecten uiterwaardmaatregelen Vissen in uiterwaarden De nevengeul in Scherenwelle vormt op termijn geschikt leefgebied voor de bittervoorn en kleine modderkruiper. Het gaat om het deels vergroten van bestaande wateren, waardoor het leefgebied groter wordt. De geul in Scherenwelle zal een geschikt leefgebied vormen, omdat deze eenzijdig is aangetakt en daarom vrij weinig dynamiek zal kennen. Verder hebben de uiterwaardmaatregelen geen gevolgen voor de bittervoorn en kleine modderkruiper. Het vasthouden van water in bekade uiterwaarden draagt bij aan het verminderen van verdroging. Dit kan een klein positief effect hebben op het leefgebied van bovengenoemde soorten. De maatregelen voor de verbetering van het bestaande (riet)moeras en natte ruigte en daarmee het leefgebied van porseleinhoen, hebben ook een vergroting van het voortplantingsbiotoop en leefgebied van vis tot gevolg. De nieuwe geul in Scherenwelle heeft een positief effect op de rivierdonderpad doordat het potentiële leefgebied van deze soort vergroot wordt. In het rapport ‘Vissen in Gelderse Natura 2000’16 wordt zowel het aanleggen van meestromende nevengeulen in de uiterwaard van de rivier als het eenzijdig aankoppelen van strangen genoemd als mogelijke beheersmaatregelen ten behoeve van de rivierdonderpad in de uiterwaarden van de IJssel. Vissen in de IJssel De uiterwaardmaatregelen hebben geen gevolgen voor vissen in de IJssel. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.5.4
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud Vissen in uiterwaarden Bij uitvoering van de uiterwaardmaatregelen wordt het leefgebied van deze vissen bij de aanleg van de nevengeul in Scherenwelle tijdelijk aangetast, doordat bestaande watergangen deels vergraven wordt. Het leefgebied zal zich hierna weer herstellen en per saldo van meer waarde zijn voor (beschermde) vissoorten. Zonder mitigerende maatregelen is er sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet, met onderstaande mitigerende maatregelen wordt het effect beperkt. Er is echter nog steeds sprake van tijdelijke aantasting van het leefgebied van bittervoorn en kleine modderkruiper, waarvoor een ontheffing nodig is. Bij de overige uiterwaardmaatregelen zijn er geen gevolgen voor leefgebied van beschermde vis, en zullen vissen geen effecten ondervinden. Vissen in de IJssel Tijdens het vergraven van het zomerbed en de uitvoering van de constructieve maatregelen aan de bruggen en meerpalen treedt verstoring op door onderwatergeluid en vertroebeling.
16
Kessel et al 2009, Vissen in Gelderse Natura 2000
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 33 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Het vergraven van het zomerbed heeft verstoring door onderwatergeluid tot gevolg en zal leiden tot een toename van de vertroebeling. De vertroebeling zal leiden tot extra sedimentatie. De toename van de sedimentatie zal zeer beperkt zijn en maximaal één cm bedragen. Gezien de beperkte omvang van de sedimentatie zal dit niet leiden tot een verslechtering van het leefgebied van de rivierdonderpad. De rivierdonderpad is een nachtactieve vissoort17. Het is aangetoond dat gehoor een belangrijke functie heeft voor rivierdonderpadden. De dieren communiceren met geluid tijdens de voortplanting (maartapril)18. Schade door onderwatergeluid treedt echter met name op bij vissen met een zwemblaas. Omdat rivierdonderpadden geen zwemblaas hebben19, zullen de gevolgen beperkt zijn. Het betreft een tijdelijk effect dat slechts op een klein deel van het traject tegelijkertijd optreedt (alleen tijdens het baggeren) tijdens de nacht. Het zwaartepunt van de populatie zich buiten het projectgebied. In het worst-case scenario zal voor een klein deel van de populatie gedurende een korte tijd enige verstoring optreden. Dit zal geen blijvende gevolgen hebben voor de draagkracht van gebied voor de soort, de grootte van de populatie en de verspreiding binnen het gebied op lange termijn. De functionaliteit van het leefgebied van rivierdonderpad is tijdelijk minder. Er is sprake van overtreding van verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet. Het jaarlijkse beheer en onderhoud heeft vergelijkbare effecten als die zich voordoen bij de vergraving van het zomerbed, zij het dat de effecten van beperktere omvang zijn in verband met de korte duur (hooguit enkele weken) en het beperkte werkgebied (alleen ter plekke van het aanzandings- en erosiefront). Er zal enige verstoring optreden, die geen (blijvende) gevolgen zal hebben voor de draagkracht van gebied voor de soort en de grootte van de populatie. 5.5.5
Mitigerende maatregelen De werkzaamheden in watergangen (ten behoeve van het graven van de geul in Scherenwelle ) worden uitgevoerd buiten het voortplantingsseizoen van vissen. Het voortplantingsseizoen loopt van april tot en met augustus. Verder worden ingrepen aan watergangen alleen uitgevoerd bij een lucht/watertemperatuur hoger dan 10 graden20, en wordt er richting open water gewerkt zodat de dieren kunnen vluchten (bij lagere temperaturen zijn ze minder actief). De werkzaamheden bij de geul in Scherenwelle zullen ca 4 weken duren. Mitigerende maatregelen voor rivierdonderpad tijdens de vergraving van het zomerbed zouden kunnen bestaan uit het wegvangen en verplaatsen van individuen. Dit is gezien de lengte van het tracé en de kleine trefkans lastig uitvoerbaar. Daarbij komt dat de dieren stress ondervinden van het vangen en verplaatsen, die mogelijk groter is dan de verstoring tijdens de uitvoering. Om die reden worden voor rivierdonderpad geen maatregelen voorgesteld. Vooral tijdens het voortplantingsseizoen kan geluid de dieren verstoren bij hun onderlinge communicatie tijdens de nacht. Om die reden is als maatregel opgenomen dat er in maart en april tijdens de zomerbedvergraving ’s nachts niet gebaggerd wordt. Tijdens het baggeren dat wordt op deze wijze uitgevoerd wordt voor het beheer en onderhoud in de IJssel zal er gewerkt worden volgens de Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat21. Dit betekent dat er niet ’s nachts gewerkt wordt in
17
RAVON
18
Ladich 1989, Sound production by the river bullhead, Cottus gobio L. (Cottidae,Telostei). Journal of Fish Biology
19
Van Opzeeland et al 2007 Effect van geluidsbelasting onder water op zoetwatervissen, Kleij 2008
20
Zoals in verschillende gedragscodes en verleende ontheffingen
21
Rijkswaterstaat, 2010. Gedragscode Flora- en faunawet, Bestemd voor bestendig beheer en onderhoud en
kleinschalige ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
mei 2013, versie 4.0 - 34 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
de voor de rivierdonderpad kwetsbare periode, maart – april ter hoogte van de leefgebieden van de rivierdonderpad. Dit is met name ter hoogte van de steenbeschoeiing van bijvoorbeeld kribben. 5.5.6
Conclusie Er is tijdens de werkzaamheden ten behoeve van de uiterwaardmaatregelen tijdelijk sprake van aantasting en verstoring van (leefgebied van) bittervoorn en kleine modderkruiper in de geul in Scherenwelle. Met in achtname van de mitigerende maatregelen zal dit geen gevolgen hebben voor de duurzame staat van instandhouding van deze soorten. Op langere termijn zal het leefgebied van de soorten als gevolg van de maatregel vergroot worden en in kwaliteit verbeteren. Er is sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet. Hiervoor wordt ontheffing aangevraagd. Hieronder is toegelicht dat voldaan wordt aan de criteria voor de uitgebreide toets, zoals die noodzakelijk is in geval van een ontheffingsaanvraag voor de bittervoorn. Er wordt dan automatisch ook voldaan aan de criteria voor een lichte toets, die voor de kleine modderkruiper nodig is. De verstoring die samenhangt met de inrichtingsmaatregelen doet vanwege de tijdelijke aard, geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten. De maatregelen in de uiterwaard in Scherenwelle worden uitgevoerd op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn: openbare veiligheid. De keuze voor de locatie van de uiterwaardmaatregelen heeft weloverwogen plaatsgevonden en de bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden heeft daarbij een grote rol gespeeld. Dit is ook te lezen in paragraaf Error! Reference source not found.. Hieruit volgt dat er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is. De tijdelijke verstoring die de inrichtingswerkzaamheden voor natuur met zich meebrengen hangen onlosmakelijk met de ingreep samen, en zijn niet te voorkomen. Met de te nemen mitigerende maatregelen worden de effecten op bittervoorn en kleine modderkruiper beperkt, maar niet weggenomen. Er is sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet. Hiervoor wordt ontheffing aangevraagd. Tijdens het vergraven van het zomerbed en de uitvoering van de constructieve maatregelen, is er tijdelijk sprake van verstoring van rivierdonderpad door onderwatergeluid. Gelet op de tijdelijke effecten van beperkte omvang, zijn er geen gevolgen voor de duurzame staat van instandhouding. Door tijdens het beheer en onderhoud van het zomerbed te werken volgens de gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat, worden negatieve effecten tijdens het beheer en onderhoud op de rivierdonderpad voorkomen. Voor rivierdonderpad is sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet tijdens het vergraven van het zomerbed en de constructieve maatregelen. Hiervoor wordt ontheffing aangevraagd. Bij het beheer en onderhoud is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen, en is geen ontheffing nodig.
5.6
Ongewervelden
5.6.1
Voorkomen beschermde ongewervelden in plangebied Met name langs de IJssel bij Zwolle zijn de afgelopen jaren meerdere waarnemingen binnengekomen van de zwaar beschermde rivierrombout (tabel III)22. Via quickscanhulp.nl en waarneming.nl zijn waarnemingen van deze libellensoort langs het gehele plangebied bekend.
22
Waarneming.nl
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 35 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
23
Afbeelding 5-1 waarnemingen rivierrombout (afgelopen 10 jaar)
De rivierrombout is aan twee biotopen in het rivierengebied gebonden: zandstrandjes met stromend water waar ze kunnen uitsluipen (larven) en boven kunnen foerageren (imago’s) en zwak stromend water met fijn substraat van zand en slib om in op te groeien (larven)24. Bij veldonderzoek in 2012 in Scherenwelle en Bentinckswelle25 zijn een paar delen van de aanwezige oeverzones in Scherenwelle aangeduid als geschikt biotoop (zandstrandjes) voor de rivierrombout, zie afbeelding 5-2. Gezien het relatief algemene voorkomen van de soort in het IJsseldal, kan aangenomen worden dat de soort op de onderzoekslocatie voortplantend aanwezig is. Andere beschermde ongewervelden, zoals de gevlekte witsnuitlibel of de groene glazenmaker komen niet 26 voor aan de IJssel. De dichtstbijzijnde locatie is de Weerribben .
23
Waarneming.nl
24
verspreidingsatlas libellen, mond. med. Vlinderstichting
25
Wallink, september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van
natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies 26
waarneming.nl
mei 2013, versie 4.0 - 36 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 5-2 Geschikt biotoop (geel) rivierrombout Scherenwelle
Ongewervelden Soort
Voorkomen in plangebied
Bron
Rivierrombout
III
Zeker
Veldonderzoek. Wallink 2012
Gevlekte witsnuitlibel
III
Afwezig
Verspreidingsatlas libellen
Groene glanzenmaker
III
Afwezig
Verspreidingsatlas libellen
Afwezig
Verspreidingsatlassen
Overige beschermde soorten
5.6.2
Tabel
Permanente effecten vergraving van het zomerbed De vergraving van het zomerbed heeft beperkte effecten op de stroomsnelheid. De stroomsnelheid neemt tussen het Ketelmeer en Kampen af. Alle waarnemingen van de rivierrombout de afgelopen 10 jaar zijn echter aan de oevers van het Ketelmeer nabij de monding òf aan de oevers van de IJssel bovenstrooms van Kampen, zie afbeelding 5-1. Juist op het deel waar de stroming al beperkt is en de stroming nog verder zal afnemen, zijn geen waarnemingen gedaan. Ter hoogte van de zomerbedvergraving worden dan ook geen effecten op de rivierrombout verwacht. Bovenstrooms van de Molenbrug bij Kampen is in de hoofdgeul sprake van een kleine toename van de stroomsnelheid met maximaal 0,1 m/s. Dit is vooral in de stroomdraad merkbaar. Het leefgebied van de rivierrombout beperkt zich echter tot de oevers en de kribvakken. Hier is als gevolg van de zomerbedverlaging geen sprake van een verandering van de stroomsnelheid. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.6.3
Permanente effecten uiterwaardmaatregelen De uiterwaardmaatregelen hebben geen permanente gevolgen voor de rivierrombout. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 37 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
5.6.4
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud Er is geen sprake van aantasting van geschikt leefgebied van de rivierrombout bij het uitvoeren van de vergraving, de constructieve maatregelen aan de bruggen en de meerpalen, de uiterwaardmaatregelen en het beheer en onderhoud van het zomerbed. Het graven van de geul in Scherenwelle vindt niet plaats op de locatie die bij het onderzoek is aangeduid als geschikt biotoop. Er is mogelijk lokaal sprake van een verminderd doorzicht gedurende een aantal uren. De vertroebeling zal zich met name concentreren in de hoofdgeul en niet in de oeverzone. Het leefgebied van de rivierrombout wordt door de uitvoeringswerkzaamheden niet aangetast. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.6.5
Mitigerende maatregelen Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig.
5.6.6
Conclusie ongewervelden Bij het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel is overtreding van de verbodsbepalingen van de Floraen faunawet met betrekking tot ongewervelden niet aan de orde. Een ontheffing is niet nodig.
5.7
Vaatplanten
5.7.1
Voorkomen beschermde vaatplanten in plangebied Langs de IJssel komen diverse beschermde vaatplanten voor zoals wilde marjolein, veldsalie, wilde kievitsbloem, rietorchis en waterdrieblad27, 28. Deze soorten groeien achtereenvolgens op oeverwallen, op de dijken, in riet en ruigte en in het water. In 2012 is een veldinventarisatie van beschermde planten uitgevoerd voor de gebieden waar in het kader van de uiterwaardmaatregelen graafwerkzaamheden plaats zullen vinden 29, 30. Hieruit blijkt dat er alleen algemeen beschermde soorten (tabel 1) waarvoor een vrijstelling geldt, voorkomen in de gebieden waar graafwerkzaamheden plaatsvinden. Soorten van tabel 2 en 3 zijn niet aanwezig en worden op basis van terreinkenmerken ook niet verwacht. Vaatplanten Soort Wilde marjolein
Tabel II
Voorkomen in plangebied
Bron
Afwezig
Veldonderzoek. Wallink 2012 en Zandstra 2012
Veldsalie
II
Afwezig
Idem
Wilde kievitsbloem
II
Aanwezig, maar niet op plek van
Idem
ingrepen Rietorchis
II
Afwezig
Idem
27
quickscanhulp.nl, waarneming.nl
28
Peters en Kustjens, 2011, Rijn in Beeld, Natuurontwikkeling langs de grote rivieren; Deel 3 De IJssel, Bureau
Drift/Kurstjens Ecol. Adviesbureau 29
Wallink, september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van
natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies 30
Zandstra 2012, Nader onderzoek Flora en fauna Zomerbedverlaging Beneden-IJssel, Ekoza
mei 2013, versie 4.0 - 38 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
5.7.2
Waterdrieblad
II
Afwezig
Idem
Algemene beschermde soorten
I
Aanwezig
Verspreidingsatlassen
Permanente effecten vergraving zomerbed en uiterwaardmaatregelen De zomerbedvergraving heeft een afname van de inundatiefrequentie en een beperkte daling van de grondwaterstand tot gevolg. Vegetaties die afhankelijke zijn van (incidentele) overstroming zullen hierdoor op lange termijn in kwaliteit achteruit gaan. Ook de standplaatsen van beschermde plantensoorten die binnen deze vegetaties voorkomen kunnen op lange termijn verslechteren. De optimale condities met betrekking tot overstroming en grondwaterstanden zullen zich in de toekomst op iets lager gelegen locaties voordoen. Tegenover de negatieve effecten staan positieve effecten voor natte en overstromingsafhankelijke natuur door realisatie van de uiterwaardmaatregelen. Door de zomerbedvergraving verslechteren stroomdalvegetaties en hardhoutooibos naar verwachting op termijn (naar schatting 10-20 jaar) in kwaliteit als gevolg van een lagere overstromingsfrequentie en -duur, en daarmee een verminderde aanvoer van (basenrijk) zand en water. Daartegenover staat dat in Zalkerbosch een uitbreiding van het areaal stroomdalgrasland en hardhoutooibos gerealiseerd wordt. Naast de maatregelen in Zalkerbosch, wordt het bestaande rivierduin in de Vreugderijkerwaard plaatselijk verlaagd, zodat het achterliggende stroomdalgrasland weer regelmatiger zal overstromen. Per saldo is het effect op deze habitattypen neutraal. De zomerbedvergraving zal naar verwachting op termijn (5-10 jaar) leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van kievitsbloemhooiland in Scherenwelle. De uiterwaardmaatregelen in Scherenwelle zijn enerzijds gericht op behoud van het bestaande areaal kievitsbloemhooiland, en anderzijds op de uitbreiding van het areaal kievitsbloemhooiland. De maatregelen bestaan uit aanpassing van het waterbeheer, het plaatselijk verlagen van de zomerkade, het lokaal open plekken creëren voor betere kiemingskansen en het voeren van bijpassend natuurbeheer. Met het monitoren van het bestaande en nieuw te ontwikkelen kievitsbloemhooiland en het bij onvoldoende resultaat bijsturen met (beheer)maatregelen, wordt het behoud en de ontwikkeling nieuw kievitsbloemhooiland geborgd. De uiterwaardmaatregelen zijn in areaal ruim toereikend om de negatieve gevolgen van de zomerbedvergraving voor kievitsbloemhooiland op te vangen. Per saldo betekent dit een verbetering voor de wilde kievitsbloem op populatieniveau. De vermindering van overstroming heeft ook beperkte kwaliteitsvermindering tot gevolg voor kleine stukken zachthoutooibos verspreid over het gehele effectgebied. Veranderingen zullen langzaam, en over een lange periode optreden (10-20 jaar). Omdat de bomen zelf diep geworteld zijn, waardoor ze voldoende vocht kunnen blijven opnemen, en een lange levensduur hebben, zal het habitattype niet verdwijnen. Het effect zal worden gemitigeerd door 2 ha nieuw zachthoutooibos te ontwikkelen. De locatie hiervoor zal in overleg met project Stroomlijn bepaald worden. Door het beheer aan te passen, kan zachthoutooibos uit zichzelf tot ontwikkeling komen. Bij deze permanente effecten is overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet aan de orde.
5.7.3
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud Bij de realisatie van de uiterwaardmaatregelen vinden graafwerkzaamheden plaats. Omdat uit veldonderzoek in 2012 blijkt dat op deze locaties geen zwaarder beschermde plantensoorten blijken voor te komen, is er geen sprake van tijdelijke negatieve effecten. Er is alleen sprake van een overtreding van de verbodsbepalingen voor algemene (tabel I) soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling. Er is geen ontheffing nodig.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 39 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Een van de inrichtingsmaatregelen is het kleinschalig en pleksgewijs afplaggen van de bovenlaag van het oude rivierduin in de Vreugderijkerwaard. De plekken worden samen met de natuurbeheerder (Natuurmonumenten) in een later stadium bepaald. Er zullen geen plekken vergraven worden waar door de Flora- en faunawet beschermde soorten voorkomen. Er zal om die reden geen sprake zijn van een overtreding van verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet. 5.7.4
Mitigerende maatregelen Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig.
5.7.5
Conclusie vaatplanten Bij het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel is overtreding van de verbodsbepalingen van de Floraen faunawet met betrekking tot vaatplanten (tabel II en III) niet aan de orde. Wel worden mogelijk groeiplaatsen van algemene soorten (tabel I) aangetast, waardoor verbodsbepalingen worden overtreden. Voor tabel I soorten geldt echter een vrijstelling. Een ontheffing is niet nodig.
5.8
Vogels
5.8.1
Voorkomen broedvogels in plangebied Vogels met vaste verblijfplaatsen In de uiterwaarden van de IJssel komen diverse vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen voor, ook in de uiterwaarden waar inrichtingsmaatregelen zijn voorzien. In Scherenwelle en Bentinckswelle is veldonderzoek verricht naar de aanwezigheid van vaste nestplaatsen. In beide uiterwaarden is een broedlocatie van ooievaar aanwezig. In beide gevallen wordt gebroed op een nestpaal31. Er zijn geen andere nestlocaties van vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaats aangetroffen. In Zalkerbosch en Vreugderijkerwaard kunnen door de werkzaamheden vogels verstoord worden met vaste nestplaatsen in de aanwezige opgaande begroeiing. De quickscanhulp.nl laat zien dat in of nabij Zalkerbosch en Vreugderijkerwaard (zie bijlage 4) verschillende vogels zijn met een vaste verblijfplaats. De meeste soorten hiervan maken echter alleen in de zomer gebruik van het nest en trekken in de winter weg (boomvalk) of gebruiken een veel groter leefgebied (sperwer, ransuil). Deze vogels vallen allen in categorie 4 (nesten van vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen). Alleen de kerkuil en de steenuil maken jaarrond gebruik van de nestlocatie en vallen onder categorie 1 (nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen gebruikt worden als vaste rust- en verblijfplaats). Van de steenuil en de kerkuil is bekend dat deze in de nabije omgeving van Zalk broeden32. Van andere vogels die zijn waargenomen kan met zekerheid gesteld worden dat deze niet in het gebied broeden: zwarte wouw komt niet tot broeden in Nederland33. Wespendief broedt alleen in grotere boscomplexen (meestal groter dan 250 ha)34. Tijdens veldbezoeken aan de uiterwaarden waar maatregelen worden genomen zijn geen kolonies van roek waargenomen. Overige broedvogels
31
Wallink, september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van
natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies 32
Mondelinge communicatie Matthijs Bakker, steenuilenringer in Zalk en omgeving
33
Vogelbescherming.nl, SOVON
34
Bijlsma et al, 1993, Ecologische atlas van de Nederlandse roofvogels
mei 2013, versie 4.0 - 40 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
In de uiterwaarden van de IJssel zijn diverse broedende vogelsoorten te verwachten, zowel weidevogels, 35 36 als soorten die aan bos, riet of ruigte gebonden zijn , zie tabel volgende pagina. Vogels Soort Ooievaar (vaste rust- en verblijf
Tabel III
plaats) Ooievaar, boomvalk, buizerd, havik,
Voorkomen in plangebied
Bron
Aanwezig in Scherenwelle en
Veldonderzoek. Wallink 2012
Bentinckswelle III
ransuil, sperwer (vogels met vaste
Aanwezig
in
Zalkerbosch
en
Quickscanhulp.nl
Vreugderijkerwaard
rust- en verblijfplaatsen in bomen) Steenuil en kerkuil
III
Aanwezig in nabije omgeving
Mondelinge communicatie
Zalk
Matthijs Bakker, steenuilenringer in Zalk en omgeving
Overige broedvogels
III
Aanwezig
Veldonderzoek. Wallink 2012. Quickscanhulp.nl
5.8.2
Permanente effecten vergraving zomerbed en uiterwaardmaatregelen Vogels met vaste verblijfplaatsen De zomerbedvergraving leidt niet tot vernietiging van nestlocaties van vogels met vaste verblijfplaatsen of verslechtering van het leefgebied. De uiterwaardmaatregelen leiden tot betere foerageermogelijkheden voor vogels met vaste verblijfplaatsen. Er ontstaat een afwisselender structuur van begroeiing, hetgeen insecten en muizen aantrekt. Ook leiden de inrichtings- en beheermaatregelen tot meer bodemleven (oa regenwormen). Overige broedvogels De vergraving van het zomerbed heeft invloed op de leefgebieden van vogels. De effecten houden verband met verdroging van plas-dras gebieden en (riet)moeras door vermindering van inundatie en verlaging van de grondwaterstand. Het gaat om de natste plas-dras plekken en (riet)moerassen in ondermeer de Polder de Pijperstaart, Uiterwijkseweg Kampen, Scherenwelle, Koppelerwaard, Zalkerbosch, Vreugderijkerwaard, Bentinckswelle en Hoenwaard. Daar staat tegenover dat in Bentinckswelle, Scherenwelle en de Vreugderijkerwaard bestaand (riet)moeras in kwaliteit wordt verbeterd en dat de uiterwaardmaatregelen door ontwikkeling van nieuwe plas-dras situaties en kwaliteitsverbetering van bestaande plas-dras gebieden, leiden tot zeer geschikt weidevogelgebied in Koppelerwaard, Zalkerbosch en Bentinckswelle. De maatregelen worden genomen op het moment dat de vergraving van het zomerbed plaatsvindt. De daarna intredende verslechtering als gevolg van lagere waterstanden en minder inundatie gaan in de tijd gelijk op met de positieve effecten van de inrichtingsmaatregelen. De kwaliteit van de te ontwikkelen en in kwaliteit te verbeteren leefgebieden voor vogels, wordt beter dan de kwaliteit van het door de zomerbedvergraving negatief beïnvloede leefgebied. De uitbreiding en kwaliteitsverbetering van bestaande leefgebieden wegen daarom op tegen de negatieve effecten van de zomerbedvergraving, ook al betreffen de negatieve effecten een groter areaal.
35
Wallink, september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van
natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies 36
Quickscanhulp.nl
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 41 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Naast de genoemde uiterwaard maatregelen zal er bij Zalkerbosch een laarzenpad aangelegd worden. Dit wandelpad voorziet voornamelijk in de behoefte van de omwonende om een ‘ommetje’ te lopen en zal naar verwachting niet leiden tot een grote recreatiedruk. Wel zal de recreatiedruk bij Zalk iets toenemen omdat het om een nieuw laarzenpad gaat.37. Het nieuw aan te leggen laarzenpad loopt door open gebied waar geen vogels met jaarrond beschermde rust of verblijfplaatsen zijn. Het wandelpad zal daarom niet leiden tot effecten op jaarrond beschermde vogels. Het gaat om jaarrond recreatie, vogels zullen alleen in de omgeving van de wandelpaden hun nest maken indien zij de recreatie niet als storend ervaren. De wandelpaden zullen daarom niet tot verstoring leiden voor aanwezige vogels. Bij deze permanente effecten is overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet aan de orde. 5.8.3
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud Het opschonen van de hank in Scherenwelle in de buurt van de broedlocaties voor ooievaar en andere broedvogels (waaronder zwarte stern en porseleinhoen) kunnen in de periode waarin soorten aanwezig zijn leiden tot verstoring (optisch en door geluid). In Zalkerbosch en Vreugderijkerwaard vinden de werkzaamheden plaats in de nabijheid van opgaande begroeiing. Omdat de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden hebben alleen die vogels met vaste rust en verblijfplaatsen hier last van die jaarrond in het gebied aanwezig zijn (categorie 1); dit zijn de steenuil en de kerkuil. Overige vogels met vaste rust en verblijfplaatsen zullen niet verstoord worden. De werkzaamheden in de Vreugderijkerwaard zijn beperkt van omvang en zullen maar kort duren. De aanwezige uilen zullen hier geen hinder van ondervinden omdat er voldoende foerageergebied overblijft en de werkzaamheden verglijkbaar zijn met activiteiten die normaal in landelijk gebied plaatsvinden. In Zalkerbosch zijn de werkzaamheden omvangrijker. De aanwezige uilen kunnen hier mogelijk verstoring door ondervinden. De werkzaamheden zullen in totaal naar schatting 10 weken duren. Er blijft echter voldoende foerageergebied over in de directe omgeving waar de soort ongestoord kan foerageren. Er is sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 11 (verstoring van vaste rustplaatsen steenuil en kerkuil). Een overtreding van artikel 10 (opzettelijke verontrusting) is niet aan de orde, omdat de werkzaamheden niet bewust tot doel hebben vogels te verstoren. Er worden mitigerende maatregelen getroffen (zie volgende paragraaf) waarmee negatieve effecten grotendeels worden voorkomen.
5.8.4
Mitigerende maatregelen Vogels met vaste verblijfplaatsen De werkzaamheden in Scherenwelle in de buurt van de broedplaatsen van ooievaar, worden buiten de broedperiode van de ooievaar uitgevoerd. De broedperiode van de ooievaar loopt van half maart t/m augustus38. Hiermee worden effecten van verstoring op broedende ooievaars voorkomen. Daarbij komt dat de werkzaamheden kortdurend zijn en op afstand van de broedlocatie worden uitgevoerd. Ooievaars zijn cultuurvolgers en voelen zich thuis in een agrarisch landschap, waarin aanwezigheid van mensen en landbouwmachines niet vreemd is. Daarom zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen niet tot verstoring leiden en niet van invloed zijn op de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige ooievaars. Er is na het treffen van mitigerende maatregelen geen sprake van een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Zoals hierboven aangegeven is verstoring buiten het broedseizoen niet van invloed op de functionaliteit van het leefgebied van ooievaars in Zalkerbosch en
37
Inschatting beheerder Staatsbosbeheer
38
Natuurkalender broedvogels, DR-loket
mei 2013, versie 4.0 - 42 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Vreugderijkerwaard en van andere soorten met vaste nestplaatsen die hier alleen in de zomer gebruik van maken of gebruik maken van een veel groter leefgebied (categorie 4) Ook in Zalkerbosch en Vreugderijkerwaard worden de werkzaamheden buiten de broedperiode uitgevoerd. Verstoring op broedende vogels met vaste nestplaatsen in bomen wordt daarmee voorkomen. Wel zal sprake zijn van verstoring van steenuil en kerkuil bij Zalkerbosch. Deze soorten maken jaarrond gebruik van het gebied rond de vaste rust- en verblijfplaats (categorie 1). Door buiten het broedseizoen te werken worden effecten op de broedende vogels voorkomen. Wel kan de functionaliteit van het gebied ligt verstoord worden van de werkzaamheden buiten het broedseizoen. Hier moet ontheffing voor worden aangevraagd. Overige broedvogels Er wordt gedurende de werkzaamheden rekening gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels wordt voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Indien geen broedende vogels aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden wel tijdens het broedseizoen uitgevoerd worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De aannemer zal voor elke uiterwaard een ecologisch werkprotocol maken waar hij op basis van de aldaar voorkomende broedvogels zijn maatregelen concretiseert, zie ook hoofdstuk 5 conclusie en vervolgstappen. 5.8.5
Conclusie vogels Met de te nemen mitigerende maatregelen wordt de verstoring door de inrichtingswerkzaamheden voor natuur in Zalkerbosch op steenuil en kerkuil (vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen in bomen die jaarrond gebruikt worden) beperkt, maar niet weggenomen. Er is sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet. Hiervoor wordt ontheffing aangevraagd. Hieronder is toegelicht dat voldaan wordt aan de criteria voor de uitgebreide toets, zoals die noodzakelijk is in geval van een ontheffingsaanvraag voor vogels. De verstoring die samenhangt met de inrichtingsmaatregelen doet vanwege de tijdelijke aard, en omdat er buiten het broedseizoen gewerkt wordt, geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De maatregelen in de uiterwaarden in Zalkerbosch worden uitgevoerd op grond van een wettelijk belang uit de vogelrichtlijn: openbare veiligheid. De keuze voor de locatie van de uiterwaardmaatregelen heeft weloverwogen plaatsgevonden en de bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden heeft daarbij een grote rol gespeeld. Dit is ook te lezen in paragraaf Error! Reference source not found.. Hieruit volgt dat er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is. De tijdelijke verstoring die de inrichtingswerkzaamheden voor natuur met zich meebrengen hangen onlosmakelijk met de ingreep samen, en zijn niet te voorkomen. Voor de overige vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en andere broedvogels worden, met in achtname van mitigerende maatregelen, geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.
5.9
Zoogdieren - Vleermuizen
5.9.1
Voorkomen vleermuizen in plangebied In de uiterwaarden van de IJssel komen diverse vleermuissoorten voor, zoals meervleermuis, rosse vleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis en de watervleermuis39 . Het voorkomen van deze soorten is
39
Quickscanhulp.nl
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 43 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
40
tijdens specifiek veldonderzoek bevestigd . Volgens quickscanhulp.nl zijn ook waarnemingen gedaan van andere vleermuissoorten, zoals de baardvleermuis, franjestaart, grijze en/of grootoorvleermuis, laatvlieger en tweekleurige vleermuis. Zoogdieren – Vleermuizen Soort
5.9.2
Voorkomen in plangebied
bron
Meervleermuis
Tabel III
Zeker
Veldonderzoek. Mulder 2010
Rosse vleermuis
III
Zeker
Veldonderzoek. Mulder 2010
Gewone en ruige dwergvleermuis
III
Zeker
Veldonderzoek. Mulder 2010
Watervleermuis
III
Zeker
Veldonderzoek. Mulder 2010
Baardvleermuis
III
Mogelijk
Quickscanhulp.nl
Franjestaart
III
Mogelijk
Quickscanhulp.nl
Grijze en/of grootoorvleermuis
III
Mogelijk
Quickscanhulp.nl
Laatvlieger
III
Mogelijk
Quickscanhulp.nl
Tweekleurige vleermuis
III
Mogelijk
Quickscanhulp.nl
Overige vleermuizen
III
Mogelijk
Quickscanhulp.nl
Permanente effecten vergraving van het zomerbed Vergraving van het zomerbed heeft geen permanente gevolgen voor vleermuizen. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.9.3
Permanente effecten uiterwaardmaatregelen De zomerbedverlaging kan op twee wijzen mogelijk effect hebben op de vleermuizen: beïnvloeding van foerageergebied en van vaste verblijfplaatsen. Vaste verblijfplaatsen, veelal woningen, schuren of dikke bomen, worden echter niet gesloopt/gekapt in het kader van de zomerbedverlaging. Voor de uiterwaardmaatregelen wordt onder andere nieuwe hard- en zachthoutooibos voorzien. Dit betekent een toename van bosrandlengte, wat voor vleermuissoorten een toename van het foerageergebied betekent. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.9.4
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud Ten behoeve van de zomerbedvergraving wordt gewerkt van 7:00 -19:00 waardoor in bepaalde perioden in het jaar kunstlicht wordt toegepast om veilig te kunnen werken. De periode dat met kunstlicht gewerkt wordt is hooguit enkele uren en valt bovendien grotendeels in de periode dat de vleermuizen in winterslaap zijn. De uitstraling naar de uiterwaarden is beperkt vanwege afscherming door begroeiing of een kade. Verstoring door licht van vleermuizen actief in de uiterwaarden treedt daardoor niet of nauwelijks op. Wel kunnen vleermuizen die jagen op het water in het zomerhalfjaar beperkt verstoord worden door de lokale aanwezigheid van verlichting. Iets verderop, buiten de invloedssfeer van de verlichting op het baggermaterieel, zijn de condities om te foerageren wel goed.
40
Mulder 2010
mei 2013, versie 4.0 - 44 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Gelet op de zeer lokale en tijdelijke verstoring, blijft de functionaliteit van het leefgebied behouden en is er voldoende foerageergebied in de omgeving aanwezig waar geen verstoring optreedt. Er geen sprake van dat essentieel foerageergebied of vaste vliegroutes tijdelijk niet gebruikt zouden kunnen worden. De duurzame staat van instandhouding voor vleermuizen is niet in het geding. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. 5.9.5
Mitigerende maatregelen Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig.
5.9.6
Conclusie vleermuizen Bij het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel is overtreding van de verbodsbepalingen van de Floraen faunawet met betrekking tot vleermuizen niet aan de orde. Een ontheffing is niet nodig.
5.10
Zoogdieren - overig
5.10.1
Voorkomen beschermde zoogdieren in plangebied In en rond de IJssel komen drie beschermde watergebonden zoogdieren voor: waterspitsmuis, otter en bever 41. Daarnaast komen algemene soorten als mol, haas, ree, wezel en hermelijn wijdverspreid voor. De waterspitsmuis verblijft en foerageert in heldere, kleine wateren. De soort is alleen bovenstrooms van het plangebied aangetroffen42 (zie Afbeelding 5-3). De bever komt op steeds meer plekken langs de uiterwaarden voor. In de huidige situatie komen bevers in de IJssel onder andere voor bij het Engelse Werk bij Zwolle en zijn in 2009 in de Vreugderijkerwaard bevers waargenomen. Recent zijn ook vraatsporen in De Welle aangetroffen.43 Door de realisatie van uiterwaardprojecten vindt uitbreiding van geschikt leefgebied van de bever plaats44. In de huidige situatie is de Vreugderijkerwaard de enige uiterwaard waar maatregelen genomen worden die mogelijk geschikt is voor de bever. De soort leeft op de overgangen tussen water en land zoals bij moerassen, beken en plassen. Een vereiste is wel dat hier bossen bij aanwezig zijn. De soort heeft een voorkeur voor rustige gebieden zoals eilanden en begroeide oevers met gras, kruiden en jong hout, vooral van wilgen en es45. Uitgezette otters hebben zich de laatste jaren verspreid naar de Rijntakken. Enkele dieren hebben zich bij Doesburg gevestigd46. Bij Zalk zijn in 2011 ottersporen aangetroffen47. Er is echter geen vaste verblijfplaats bekend nabij Zalk en het gebied is niet geschikt voor een vaste verblijfplaats bij gebrek aan oeverzones met voldoende dekking in combinatie met voldoende rust. Omdat de otters grote afstanden 41
waarneming.nl; quickscanhulp.nl
42
waarneming.nl; quickscanhulp.nl
43
Waarneming.nl
44
Schut et al 2008, Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebieden. Natuurbalans-
Limes Divergens 45
Profielendocument Natura 2000 en www.zoogdiervereniging.nl
46
Kurstjens et al 2009, De terugkeer van de otter in het rivierengebied, Kurstjens, ecologisch adviesbureau, ARK
Natuurontwikkeling en Alterra Wageningen UR 47
Waarneming.nl
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 45 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
kunnen afleggen op zoek naar nieuw leefgebied zijn de gevonden sporen waarschijnlijk van een zwervend dier.
Afbeelding 5-3 Waarnemingen waterspitsmuis Op basis van het voorkomen van beschermde grondgebonden zoogdieren, wordt bij het beoordelen van de effecten alleen ingegaan op effecten op de bever. Zoogdieren – Overige Soort
Tabel
Voorkomen in plangebied
Waterspitsmuis
III
Afwezig
Otter
III
Mogelijk,
bron Waarneming.nl; Quickscanhulp
niet
op
plek
van
Kurstjens et al. 2009
ingrepen Bever Overige algemene soorten
5.10.2
III
Zeker
Waarneming.nl; Quickscanhulp
I
Zeker
Habitatgeschiktheid
Permanente effecten vergraving van het zomerbed Voor de bever is vooral de aanwezigheid van wilgen nabij water van belang, de kwaliteit van bijvoorbeeld de ondergroei in het bos is niet van belang. De vergraving van het zomerbed zal niet leiden tot verslechtering van het leefgebied of beperkingen voor de uitbreiding van het leefgebied van de bever. Door de vergraving van het zomerbed wordt op termijn een kwaliteitsverslechtering van het habitattype zachthoutooibos verwacht, echter de effecten doen zich met name in de ondergroei voor, terwijl voor de bever met name de aanwezigheid van wilgen van belang is, deze zal als gevolg van de vergraving van het
mei 2013, versie 4.0 - 46 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
zomerbed niet veranderen. Verder is de waterstandsdaling niet dusdanig dat de bereikbaarheid van bestaande burchten in het geding is. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. 5.10.3
Permanente effecten uiterwaardmaatregelen In Scherenwelle wordt 2 ha nieuw zachthoutooibos ontwikkeld, de bever zou hier mogelijk in de toekomst gebruik van kunnen maken. Bevers leggen grote afstanden af langs de rivieren en koloniseren de laatste jaren veel nieuwe leefgebieden. Verder hebben de uiterwaardmaatregelen geen permanente gevolgen voor de bever. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.
5.10.4
Tijdelijke effecten uitvoering en beheer en onderhoud De uiterwaardmaatregelen in de Vreugderijkerwaard kunnen verstoring van bevers tot gevolg hebben. Het is echter niet bekend of er (regelmatig) bevers voorkomen in het deel waar de maatregelen voorzien zijn. Onderstaande mitigerende maatregelen worden getroffen om eventuele verstoring zoveel mogelijk te beperken tenzij wordt aangetoond dat er geen bevers in het gebied aanwezig zijn. Mogelijk wordt als gevolg van de inrichtingswerkzaamheden wel leefgebied van algemeen beschermde soorten (tabel I) verstoord en/of tijdelijk vernietigd. Hierdoor worden mogelijk verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet wet overtreden. Omdat er voor tabel I soorten een vrijstelling geldt, is geen ontheffing nodig. Zonder mitigerende maatregelen is er mogelijk sprake van overtreding van de verbodsbepalingen voor de bever en algemene soorten (tabel I), met onderstaande mitigerende maatregelen wordt dit voorkomen.
5.10.5
Mitigerende maatregelen Om negatieve effecten van de uitvoering van de uiterwaardmaatregelen op de bever te voorkomen, worden de werkzaamheden in de Vreugderijkerwaard buiten de voortplantingsperiode van de bever uitgevoerd, tenzij wordt aangetoond dat er geen bevers aanwezig zijn. De voortplantingsperiode van de bever is februari t/m september. Daarnaast wordt er voldoende afstand tot de eventueel aanwezige beverburcht gehouden. Bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling geldt dat er tenminste 30 meter afstand tot een bewoonde burcht gehouden moet worden. Daarnaast zal er met aangepaste verlichting gewerkt worden.
5.10.6
Conclusie grondgebonden zoogdieren Met in achtname van de hierboven beschreven mitigerende maatregelen worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overschreden. Er is geen ontheffing nodig.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 47 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
6
CONCLUSIE EN VERVOLGSTAPPEN
De uitvoering van de zomerbedvergraving, de constructieve maatregelen en de inrichtingsmaatregelen in de uiterwaarden, en het beheer en onderhoud van het zomerbed leiden tot tijdelijke effecten op enkele beschermde soorten en daarmee tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet. Het project Zomerbedverlaging Beneden-IJssel brengt geen permanente effecten met zich mee die leiden tot overtreding van verbodsbepalingen. In tabel 6-1 is aangegeven voor welke soorten verbodsbepalingen worden overtreden, welke mitigerende maatregelen worden getroffen, of er een effect resteert en of ontheffing nodig is. Resterende effecten zijn dermate beperkt dat de duurzame staat van instandhouding van soorten niet in het geding is. In Afbeelding 6-1 is een overzichtskaart opgenomen met de locaties waar er na mitigatie nog sprake is van een overtreding van de Flora- en faunawet. Ontheffing wordt aangevraagd voor de uitvoering van de zomerbedvergraving en de uiterwaardmaatregelen. De uitvoering zal naar verwachting plaatsvinden in 2014 tot eind 2015. Vanwege mogelijke uitloop wordt ontheffing aangevraagd voor 5 jaar. Voor het beheer en onderhoud wordt gewerkt conform de gedragscode Flora- en Faunawet van Rijkswaterstaat. Tabel 6-1: Soorten (tabel II en III) waarvoor verbodsbepalingen worden overtreden in het kader van de Flora- en faunawet Soortgroep
Overtreding Flora- en faunawet
Tabel II (middelzware bescherming) Rivierdonderpad Ja, tijdelijke verstoring voortplantings-/ vaste verblijfplaats tijdens zomerbedverlaging en constructieve maatregelen Ja, tijdelijke aantasting en kleine verstoring leefgebied modderkruiper Tabel III (zware bescherming) Bittervoorn Ja, tijdelijke aantasting en verstoring leefgebied
Vogels Broedvogels beschermd tijdens broedperiode Jaarrond beschermde nestplaatsen (steenuil, kerkuil)
48
Ja, tijdelijke verstoring tijdens werkzaamheden
Ja, tijdelijke verstoring nestplaatsen door werkzaamheden in Zalkerbosch, Vreugderijkerwaard
Mitigatie
Resterende effecten (na mitigatie)
Ontheffing nodig?
Geen uitvoering in de nacht in de maanden maart-april
Ja
Ja, ivm overtreding 48 artikel 11
Uitvoering aanleg nevengeul in Scherenwelle buiten voortplantingsseizoen
Ja
Ja, ivm overtreding artikel 11
Uitvoering aanleg nevengeul in Scherenwelle buiten voortplantingsseizoen
Ja
Ja, ivm overtreding artikel 11
Voorkomen dat broedende vogels worden verstoord door werkzaamheden in uiterwaarden Uitvoering werkzaamheden buiten de broedperiode
Nee
Nee
Ja
Ja, ivm overtreding artikel 11 bij Zalkerbosch
Artikel 11 stelt: ‘Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van
beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.’
mei 2013, versie 4.0 - 48 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Afbeelding 6-1: Overzichtskaart locaties ontheffingsaanvraag
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 49 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Mitigerende maatregelen Naast mitigerende maatregelen uit hoofde van de Flora- en faunawet, zijn ook mitigerende maatregelen voor de Natura 2000-waarden geformuleerd vanuit de Natuurbeschermingswet. Tabel 6-2 Overzicht mitigerende maatregelen geeft een overzicht van alle te nemen mitigerende maatregelen. De daarop volgende tabellen geven een overzicht van de te treffen mitigerende maatregelen per uiterwaard. Het basisprincipe voor de mitigerende maatregelen is dat er randvoorwaarden aan de uitvoerend aannemer worden meegegeven, waarmee wordt gewaarborgd dat effecten worden voorkómen of voldoende worden verzacht. Binnen deze randvoorwaarden mag de uitvoerend aannemer zelf bepalen hoe de werkzaamheden worden uitgevoerd (bijvoorbeeld met een alternatieve methode/werkperiode die leidt tot een vergelijkbaar resultaat). Als een aannemer in een ‘gevoelige’ periode aan slag wil, dient hij aan te tonen dat hij aan de randvoorwaarden voldoet. In een ecologisch risicodossier/werkprotocol zal de aannemer (al in de aanbesteding) aangeven hoe hij aan de voorwaarden zal voldoen. Voor de zomerbedvergraving en het beheer en onderhoud van het zomerbed worden mitigerende maatregelen genomen ter voorkoming van de verstoring door onderwatergeluid tijdens de kwetsbare periode van de rivierdonderpad. Effecten van het terugstorten van sediment, in het geval dat bovenstroomse of benedenstroomse erosie optreedt, worden voorkomen door een combinatie van monitoring van het daadwerkelijke effect (vertroebeling) en waar nodig aanpassen en/of stoppen van de werkzaamheden. De overige mitigerende maatregelen worden genomen tijdens de uitvoering van de uiterwaardmaatregelen. Hierbij gaat het met name om het voorkomen van verstoring van broedvogels. De broedperiode is geen vaste periode, het gaat er om of er broedende vogels aanwezig zijn. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli. Voor een aantal vogels in het gebied loopt de broedperiode, waarin soorten niet verstoord mogen worden, echter langer door. In Tabel 6-2 en Tabel 6-3 is onderscheid gemaakt in de broedvogels, waarvoor instandhoudingsdoelstellingen vanuit Natura 2000 gelden en broedvogels in het algemeen. Indien kan worden aangetoond dat de werkzaamheden geen verstoring opleveren (omdat er geen broedende vogels zijn en/of werkzaamheden op voldoende afstand plaatsvinden) kan er ook binnen de met rood en grijs gemarkeerde maanden gewerkt worden. In Scherenwelle en Vreugdenrijkerwaard zullen die mogelijkheden beperkt zijn vanwege de aard en locatie van de werkzaamheden en het voorkomen van porseleinhoen en kwartelkoning. De ijsvogel is in 2012 alleen aangetroffen in Bentickswelle. Scherenwelle en Vreugdenrijkerwaard bieden geschikte broedgebieden. Door inventarisatie van broedparen in deze drie uiterwaarden kan bepaald worden of maatregelen voor de ijsvogel nodig zijn. Bij het vergraven van de geul in Scherenwelle moet rekening gehouden worden met de kwetsbare periode van bittervoorn en kleine modderkruiper en broedperiode van de zwarte stern.
mei 2013, versie 4.0 - 50 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Tabel 6-2 Overzicht mitigerende maatregelen ten behoeve van soorten/ habitattypen rivierdonderpad
Werkzaam-heden
Locatie
tijd van het jaar dat mitigatie nodig is*
Mitigerende maatregel
zomerbedvergraving beheer en onderhoud zomerbed vertroebeling in geval van bovenstrooms terugstorten sediment bij terugschrijdende erosie (wordt niet verwacht). vertroebeling Ketelmeer ten gevolge van terugstorten bij benedenstroomse erosie
zomerbed
maart-april
Werkzaamheden in voortplantingsperiode maart en april niet ’s nachts uitvoeren. Dan is deze nachtactieve soort gevoelig voor geluidsverstoring. ter plaatse van de uitstroming van de geul van Scherenwelle monitoren of het terugstorten niet leidt tot onacceptabele vertroebeling. Indien een vast te stellen doorzichtnorm gedurende twee weken wordt onderschreden, dan moet de aannemer zijn werkzaamheden aanpassen zodat de mate van vertroebeling en sedimentatie afneemt.
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet)
verstorende werkzaamhe-den uiterwaardmaatregelen
Scherenwelle, Koppelerwaard, Zalkerbosch, Vreugderijkerwaard, Bentinckswelle
kwartelkoning
verstorende werkzaamhe-den uiterwaardmaatregelen
Scherenwelle, Vreugderijkerwaard
zwarte stern
Werkzaamhe-den aan/in hank Scherenwelle verstorende werkzaamhe-den uiterwaardmaatregelen
Scherenwelle, Vreugderijkerwaard Scherenwelle, Vreugderijkerwaard, Bentinckswelle
habitattype rivieren met waterplanten
waterplanten als voedselbron voor vogels in Ketelmeer& Vossemeer)
ijsvogel
kribvakken met april t/m september habitattype rivieren met waterplanten in de IJssel bovenstrooms van Eilandbrug bij Scherenwelle Bedekkingsperapril t/m september centage >15% in Ketelmeer& Vossemeer, zie afb. 4.6 en www.natura2000ijs selmeergebied.nl)
Broedseizoen, maart-sept
geen verstorende werkzaamheden in de buurt van broedende vogels. Eventueel voorafgaand aan werkzaamheden gebied Dit is geen vaste ongeschikt maken. Dit mag niet voor zwarte stern, periode, het gaat er om porseleinhoen en kwartelkoning en vogels met vaste of er broedende vogels verblijfplaatsen (zoals ooievaars, enkele roofvogels aanwezig zijn. en kolonievogels). mei t/m september* uitvoering werkzaamheden buiten de periode dat kwartelkoningen aanwezig zijn. Als wordt aangetoond ** dat er geen broedende exemplaren aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden ook in de gevoelige periode plaatsvinden. 15 april t/m september* uitvoering werkzaamheden in omgeving van broedplaats zwarte sterns buiten broedseizoen april t/m oktober*
porseleinhoen Werkzaamhe-den rietmoeras
Scherenwelle, Vreugderijkerwaard
april t/m augustus
bittervoorn en Werkzaamheden aan/in watergangen kleine modderkruiper en (riet)moeras
Scherenwelle
april t/m augustus winter, variabel
bever
verstorende werkzaamheden
Vreugderijkerwaard
Tijdens werkzaamheden doorzicht meten op representatieve locaties (zie bijlage 15 monitoringsplan). Bij twee weken onderschrijding van de vastgestelde doorzichtnorm op twee of meer van de meetpunten dienen de werkzaamheden te worden stopgezet of op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat verspreiding van de vertroebeling naar het Ketelmeer wordt voorkomen.
februari t/m september
uitvoering werkzaamheden buiten broedseizoen ijsvogel. Als wordt aangetoond*** dat er dat jaar geen broedende exemplaren aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden ook in de gevoelige periode plaatsvinden. uitvoering werkzaamheden aan (riet)moeras buiten de periode dat het porseleinhoen in ons land aanwezig is. Als wordt aangetoond*** dat er dat jaar geen broedende exemplaren aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden ook in de gevoelige periode plaatsvinden. uitvoering buiten het voortplantingsseizoen van vissen (en amfibieën) werkzaamheden worden alleen uitgevoerd bij een lucht/watertemperatuur hoger dan 10 graden. Bij lage temperaturen zijn de dieren inactief en kunnen/zullen niet vluchten. er wordt richting open water gewerkt, zodat dieren kunnen vluchten naar een deel van het leefgebied dat niet aangetast wordt. uitvoering van werkzaamheden buiten de voortplantingsperiode van bevers, tenzij wordt aangetoond dat in de omgeving van de werkzaamheden geen bevers aanwezig zijn
*
periode broedseizoen verschillende soorten is ontleend aan Natuurkalender broedvogels, DR-loket
**
aantonen of een soort aan- of afwezig is dient te gebeuren door een ter zake kundige
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 51 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
Tabel 6-3 Overzicht periodes randvoorwaarden ten behoeve van soorten/habitattyp en rivierdonderpad (vanuit FFwet)
Werkzaamheden
locatie
Zomerbedvergraving , beheer en onderhoud vertroebeling bij terugstorten
zomerbed
jan
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet) kwartelkoning
verstoring
Ketelmeer/ kribvak thv Scherenwelle S, K, Z, V, B
verstoring
S, V
zwarte stern
verstoring
S, V
ijsvogel
verstoring
S, V, B
porseleinhoen
verstoring
S, V
bittervoorn en kleine modderkruiper bittervoorn en kleine modderkruiper bever
aantasting watergang aantasting watergang verstoring
S
waterplanten
feb
mrt
apr
a
a
a
b
b
b
b
b
b
b
b
b
b b
b
c
c
c
c
c
c
c
c
c
c
c
a
c
mei
jun
jul
aug
sep
c
okt
c
c
d
d
nov
dec
d
d
S
d
d
d
d
d
d
d
d
V
Werkzaamheden zijn niet mogelijk in deze periode, tenzij wordt aangetoond dat er geen verstoring optreedt of de soort niet aanwezig is
S: Scherenwelle K: Koppelerwaard Z: Zalkerbosch V: Vreugderijkerwaard
Werkzaamheden zijn mogelijk, mits de volgende voorwaarden/maatregelen worden gehanteerd: a. buiten de nacht van 19-7 uur b. monitoren van vertroebeling Ketelmeer / kribvak bij uitstroming geul Scherenwelle en zo nodig uitvoering aanpassen c. geen verstorende werkzaamheden in de buurt van broedende vogels, evt vooarafgaand gebied ongeschikt maken (geldt niet voor zwarte stern, porseleinhoen, kwartelkoning en vogels met vaste verblijfplaatsen) d. laten wegvluchten van vissen
B: Bentinckswelle
Randvoorwaarden per locatie Zomerbed ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
rivierdonderpad
zomerbedvergraving beheer en onderhoud
jan
feb
mrt
a
apr
a
a
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
Dec
a
Groeiplaatsen waterplanten in kribvakken IJssel bij Scherenwelle ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
waterplanten
vertroebeling
jan
feb
mrt
apr
b
mei
b
b
b
jun
b
jul
b
b
aug
b
b
b
sep
b
okt
nov
Dec
okt
nov
Dec
b
Ketelmeer, groeiplaatsen waterplanten ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
waterplanten
vertroebeling
mei 2013, versie 4.0 - 52 -
jan
feb
mrt
apr
b
mei
b
b
b
jun
b
jul
b
b
aug
b
b
b
sep
b
b
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Scherenwelle ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet) kwartelkoning
verstoring
verstoring
zwarte stern
verstoring
jan
feb
mrt
apr
c
ijsvogel
verstoring
porseleinhoen
verstoring
bittervoorn en kleine modderkruiper bittervoorn en kleine modderkruiper
aantasting watergang aantasting watergang
d
d
d
d
d
c
mei
c
c
jun
c
c
jul
c
c
Aug
c
c
sep
c
c
okt
c
d
nov
c
c
d
d
d
d
dec
d
d
Koppelerwaard ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
Aug
sep
okt
nov
dec
okt
nov
dec
okt
nov
Dec
nov
Dec
verstoring
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet)
c
c
c
c
c
c
c
c
c
c
c
c
c
Zalkerbosch ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet)
verstoring
jan
feb
mrt
apr
c
c
mei
c
c
jun
c
c
jul
c
c
aug
c
c
sep
c
c
c
Bentinckswelle ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet) ijsvogel
verstoring
jan
feb
mrt
c
apr
c
mei
c
c
c
jun
c
jul
c
c
aug
c
c
c
sep
c
c
c
c
verstoring
Vreugderijkerwaard ten behoeve van soorten/habitattypen
Werkzaamheden
broedvogels muv jaarrond beschermde nesten (vanuit FFwet) ijsvogel
verstoring
verstoring
kwartelkoning
verstoring
zwarte stern
verstoring
porseleinhoen
verstoring
bever
verstoring
jan
feb
mrt
c
apr
c
c
mei
c
c
jun
c
jul
c
c
aug
c
c
c
sep
c
c
okt
c
c
Werkzaamheden zijn niet mogelijk in deze periode, tenzij wordt aangetoond dat er geen verstoring optreedt of de soort niet aanwezig is
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 53 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
7
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Bergvan den, te Linde, 2003, Geelsterren in Gelderland, Provincie Gelderland, afdeling Landelijk Gebied Crombaghs et al., 2002, Visatlas Overijssel Goeij, A.A.M. de, 2008, Kartering van Wilde kievitsbloem in object Zalk-Wilsum, Natuurbalans – Limes Divergens BV Kessel, van N., M. Dorenbosch & F. Spikmans, 2009. Vissen in Gelderse Natura 2000. Voorkomen en status van doelsoorten langs rivieren in Gelderland. Natuurbalans – Limes Divergens BV & Stichting RAVON, Nijmegen. Kuijsten W., 2012, Inventarisatie wilde kievitsbloemen Scherenwelle, Royal Haskoning (kaart) Kurstjens G., B. Beekers, H. Jansman, J. Bekhuis, 2009, De terugkeer van de otter in het rivierengebied, Kurstjens, ecologisch adviesbureau, ARK Natuurontwikkeling en Alterra Wageningen UR Ladich, F, 1989, Sound production by the river bullhead, Cottus gobio L. (Cottidae,Telostei). Journal of Fish Biology 35,531–538 Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, 2011. Gebiedendatabase, Profielen Natura 2000 habitattypen en soorten: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=profielen Mulder,J., 2010. Ecologisch onderzoek IJsseltraject Kampen-Zwolle. Ecologisch Adviesbureau Mulder, Apeldoorn. In opdracht van DHV. Opzeeland, I. van, H. Slabbekoorn, T. Andringa, C. ten Cate, 2007, Vissen en geluidsoverlast; Effect van geluidsbelasting onder water op zoetwatervissen, Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit Leiden Peters & Kurstjens, 2011, Rijn in Beeld; Natuurontwikkeling langs de grote rivieren, Deel 3 De IJssel, Bureau Drift/Kurstjens Ecol. Adviesbureau Provincie Gelderland, 2009, Concept Natura 2000 beheerplan Rijntakken (werkversie 17 november 2009) Schut, D., R. Felix & R. Krekels, 2008, Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebieden. Natuurbalans - Limes Divergens BV, Nijmegen. Wallink M., 27 september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies, iov Oranjewoud Zandstra 2012, Nader onderzoek Flora en fauna Zomerbedverlaging Beneden-IJssel, Ekoza Website RAVON: www.ravon.nl Website Ministerie van EL&I, Natuurkalender broedvogels, DR-loket
mei 2013, versie 4.0 - 54 -
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
HaskoningDHV Nederland B.V.
Website Rijn in Beeld: www.rijninbeeld.nl Website Quickscanhulp.nl Website Waarneming.nl Website Zoogdiervereniging: www.zoogdiervereniging.nl
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 55 -
HaskoningDHV Nederland B.V.
8
COLOFON
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur Bijdrage Interne controle Projectleider Projectmanager Datum
: : : : : : : : : :
Naam/Paraaf
:
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier Zomerbedverlaging Beneden IJssel BA8401-103 57 pagina's Edith Dorsman, Bernadette Botman, Daan Besseling Pieter Leenman, Iris Baijens Karen Zwerver Joost ter Hoeven Jan Baltissen mei 2013
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
mei 2013, versie 4.0 - 57 -
HaskoningDHV Nederland B.V. Rivers, Deltas & Coasts Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (088) 348 20 00 F (088) 348 28 01 E
[email protected] W www.royalhaskoningdhv.com
BIJLAGE 1
Topografische kaarten uiterwaarden
Scherenwelle
Koppelerwaard
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 1 -1-
Zalkerbosch
Vreugderijkerwaard
Bentinckswelle (en Aersoltweerde)
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 1 -3-
BIJLAGE 2
Resultaten natuurinventarisatie Scherenwelle en Bentinkswelle
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 2 -1-
‘Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum’ Inventarisatie van natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet
- D EFINITIEF RA PPORT -
Colofon Titel: ‘Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum’ Subtitel: Inventarisatie van natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet Projectcode: 12066 Status: Definitief rapport Datum: 27 september 2012 Auteur: Ing. M. Wallink Veldonderzoek: Ing. M. Wallink, ing. E. Goutbeek, ing. M. Hoksberg, dhr. A. Marissen, dhr. M. Poolman, mevr. L. Kruit, dhr. C. Zoon en OAB Nederland (dhr. A. van triest). Eindredactie: Drs. I. Veeman Opdrachtgever: Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud Contactpersoon: Ing. H.J. Riphagen ................................................................................................ EcoGroen Advies BV Postbus 625 8000 AP Zwolle T: 038 423 64 64 I: www.ecogroen.nl
© EcoGroen Advies BV (2012) Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt mits onder vermelding van de bron: Wallink, M.(2012). Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet. Rapport 12-066. EcoGroen Advies BV, Zwolle.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
Inhoud Samenvatting en conclusies 1 Inleiding.................................................................................................................................1 1.1 Aanleiding en doelstelling........................................................................................................1 1.2 Onderzoeksgebied..................................................................................................................1 1.3 Leeswijzer ..............................................................................................................................3 2 Onderzoeksmethodiek.............................................................................................................4 2.1 Algemene werkwijze ...............................................................................................................4 2.2 Flora - soorteninventarisatie ....................................................................................................5 2.3 Flora - habitattypenkartering....................................................................................................5 2.4 Zoogdieren .............................................................................................................................6 2.5 Broedvogels – jaarrond beschermde nesten .............................................................................7 2.6 Broedvogels - Vogelrichtlijnsoorten..........................................................................................8 2.7 Amfibieën ...............................................................................................................................9 2.8 Ringslang .............................................................................................................................10 2.9 Vissen ..................................................................................................................................10 2.10 Rivierrombout .......................................................................................................................11 2.11 Inventarisatie Habitatrichtlijnsoorten ......................................................................................11 2.12 Inventarisatie Rode Lijst-soorten............................................................................................11 2.13 Functionaliteitstoets ..............................................................................................................11 3 Flora en fauna ...................................................................................................................... 12 3.1 Inleiding................................................................................................................................12 3.2 Flora.....................................................................................................................................12 3.3 Zoogdieren ...........................................................................................................................13 3.4 Broedvogels .........................................................................................................................15 3.5 Amfibieën .............................................................................................................................16 3.6 Ringslang .............................................................................................................................17 3.7 Vissen ..................................................................................................................................17 3.8 Rivierrombout .......................................................................................................................19 4 Natura-2000 Uiterwaarden IJssel............................................................................................. 20 4.1 Inleiding................................................................................................................................20 4.2 Habitattypen .........................................................................................................................20 4.3 Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels)........................................................................................22 5 Rode Lijst-soorten................................................................................................................. 25 5.1 Inleiding................................................................................................................................25 5.2 Rode Lijst flora......................................................................................................................25 5.3 Rode Lijst fauna....................................................................................................................25 6 Functionaliteitstoets............................................................................................................... 27 6.1 Inleiding................................................................................................................................27 6.2 Das ......................................................................................................................................27 6.3 Bever....................................................................................................................................28 6.4 Rivierdonderpad ...................................................................................................................29 7 Samenvatting en conclusies ................................................................................................... 31 8 Geraadpleegde bronnen ........................................................................................................ 32
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
Bijlagen Bijlage I: ......................................................................................................... Ligging onderzoekslocaties Bijlage II:.................................................................................................................. Inventarisatieschema Bijlage III: ............................................................................. Uitgevoerd aanvullend onderzoek per locatie Bijlage IV: ................................................................................. Aangetroffen relevante soorten per locatie Bijlage V: ................................................................................................................. Verspreidingskaarten
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft voor het traject van de IJssel tussen Dieren en Wilsum een planstudie plaatsgevonden naar geschikte locaties voor het treffen van oeveroptimalisaties en het aanleggen van nevengeulen/strangen (Korthorst 2012). Vanuit de Flora- en faunawet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van (mogelijk) voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Derhalve is het noodzakelijk een natuurwaardenonderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van (zwaarder) beschermde flora en fauna op en rond de betreffende locaties in beeld te brengen. De IJssel en de uiterwaarden maken tevens onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Daarom is ook van belang om inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid van waarden die in het kader van de Natuurbeschermingswet aanwezig zijn. In 2011 zijn zowel de oeverlocaties als de locaties van de aan te leggen nevengeulen/strangen door Oranjewoud BV op hoofdlijnen onderzocht, zowel in het kader van de Flora- en faunawet als de Natuurbeschermingswet 1998 (Korthorst 2012). Uit dit vooronderzoek is noodzaak voor aanvullend onderzoek gebleken. In de loop van de zomer van 2012 is een nieuwe, definitieve kaart samengesteld met daarop aangegeven de oeverlocaties en nevengeulen/strangen die onderzocht dienen te worden. Oranjewoud heeft EcoGroen Advies BV gevraagd voor al deze locaties onderzoek uit te voeren naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten (tabel 2 en tabel 3 van de Flora en faunawet en relevante habitattypen, habitatsoorten en vogelrichtlijnsoorten (broedvogels)). Toetsing van de ingrepen aan de Flora- en faunawet of gebiedsgericht beleid vormt geen onderdeel van voorliggend onderzoek. Voorliggend onderzoek betreft over het algemeen het verzamelen en presenteren van (veld)informatie en omvat geen effectbeoordeling in het kader van de natuurwetgeving. Conform de vraagspecificatie is voor enkele soorten een uitzondering gemaakt en voor deze soorten is wel een effectbeoordeling en functionaliteitstoets uitgevoerd.
1.2 Onderzoeksgebied De onderzoekslocaties zijn door Oranjewoud aangeleverd en zijn weergegeven op figuur 1 (volgende pagina) en bijlage I. De onderzochte locaties zijn globaal gelegen tussen Dieren en Wilsum (rivierkilometer 911 tot en met 991). De verschillende locaties zijn onderverdeeld in een negental clusters: Gelderse toren/ Spaensweerd; Cortenoever/ Zutphen; Rammelwaard/ Rijsselsche waard; Wilpsche klei/ Epse-Deventer; Olst/ Welsum; Vorchterwaard/ Fortmond; Marlerwaard/ Wijhe; Hoenwaard/ Herxerwaard; Zalk. Alle locaties zijn redelijk divers qua biotoop en landgebruik. De locaties (en hun achterland) betreffen voor een deel gebieden welke door natuurorganisaties in beheer zijn (met of zonder begrazing door runderen en/of paarden) en voor een ander deel gebieden welke intensief of extensief worden gebruikt door agrariërs als hooi- of weideland.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
1
De inventarisaties zijn 40 meter landinwaarts ten opzichte van de oevers uitgevoerd. Op de locaties waar geulen gerealiseerd worden is aan beide zijden ongeveer 20 meter extra geïnventariseerd.
Figuur 1: Globale ligging onderzoekslocaties KRW-maatregelen langs de IJssel.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
2
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 is de onderzoeksmethodiek beschreven. Op basis van de verzamelde informatie uit het veld- en bureauonderzoek is in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de aangetroffen en de te verwachten soorten met een (zwaardere) beschermingsstatus in de Flora- en faunawet. De Habitatrichtlijnsoorten zijn ook in dit hoofdstuk opgenomen, omdat deze allen ook een beschermingsstatus genieten in het kader van de Flora- en faunawet. In het hoofdstuk is per soort aangegeven welke functie de onderzoekslocaties hebben. De resultaten van het onderzoek naar habitattypen en Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) zijn weergegeven in hoofdstuk 4 en de aangetroffen soorten van de Rode Lijst worden in hoofdstuk 5 kort besproken. De effectbeoordeling ten aanzien van Rivierdonderpad en de resultaten van de functionaliteitstoets zijn in hoofdstuk 6 opgesomd. In hoofdstuk 7 zijn de belangrijkste resultaten van het onderzoek kort samengevat. Geraadpleegde bronnen zijn in hoofdstuk 8 opgesomd.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
3
2 Onderzoeksmethodiek 2.1
Algemene werkwijze In 2012 is op de onderzoekslocaties naar diverse soortgroepen veldonderzoek uitgevoerd door ervaren ecologen van EcoGroen Advies. Daarnaast is gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens die door derden zijn verzameld, zoals lokale natuurorganisaties. Ook de in het verleden door EcoGroen Advies verzamelde, relevante verspreidingsgegevens met betrekking tot de soortgroep vissen en Rivierrombout zijn meegenomen in voorliggend onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de toegepaste onderzoeksmethodiek beschreven. Algemeen geldt dat per soortgroep gewerkt wordt volgens de standaard inventarisatierichtlijnen die worden geadviseerd door de betrokken PGO’s (Zoogdiervereniging, RAVON, etc.) en/of zijn opgenomen in de ontheffing die EcoGroen Advies heeft voor het uitvoeren van ecologische onderzoeken. Quickscan extra toegevoegde locaties In de loop van de zomer van 2012 zijn er aanpassingen doorgevoerd, die invloed hebben op de ligging en het ontwerp van de te ontstenen oevers en ligging van de nevengeulen. Het onderzoek ‘KRW-maatregelen in de IJssel’ is zodoende niet volledig meer (Korthorst 2012). Daarom is in het voorjaar van 2012 door middel van een eenmalig veldbezoek (biotoopbeoordeling) een inschatting gemaakt van de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten (tabel 2 en tabel 3 van de Flora en faunawet) op de locaties die na de optimalisatiefase zijn toegevoegd. Onderzochte soorten en soortgroepen In totaal zijn voor het (aanvullende) ecologisch onderzoek tussen april en september 2012 meer dan 52 veldbezoeken uitgevoerd, zowel overdag als tijdens de ochtend- en avondschemering. Op diverse dagen zijn meerdere locaties door verschillende personen bezocht. In bijlage II is een overzicht opgenomen van alle data van de velddagen met vermelding van de soortgroep(en) waarop het betreffende veldbezoek zich met name gericht heeft. Voor een overzicht van het uitgevoerde aanvullende onderzoek per onderzoekslocatie wordt er verwezen naar bijlage III. In overeenstemming met de vraagspecificatie – gebaseerd op Korthorst 2011- in combinatie met de te verwachten zwaarder beschermde soorten in de ‘extra toegevoegde locaties’ is (veld)onderzoek verricht naar de volgende soorten/soortgroepen: Flora: Soorteninventarisatie en Habitattypenonderzoek; Zoogdieren: Alleen Das, Waterspitsmuis, vleermuizen en Bever; Broedvogels: Alleen jaarrond beschermde nesten en Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) Natura-2000 gebied Uiterwaarden IJssel; Amfibieën: Alleen Kamsalamander, Poelkikker, Rugstreeppad en Knoflookpad; Reptielen: Alleen Ringslang; Vissen: Alleen Rivierdonderpad, Kleine en Grote modderkruiper en Bittervoorn; Ongewervelden: Alleen Rivierrombout. Vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten uit andere soortgroepen werden op basis van de uitgevoerde voorstudie (Korthorst 2011 en het eenmalige veldbezoek op de extra toegevoegde locaties) niet verwacht. Van alle relevante waarnemingen zijn verspreidingskaarten in GIS gemaakt. Deze zijn opgenomen in bijlage V van deze rapportage. Per genoemde soort/ soortgroep wordt hieronder een korte omschrijving gegeven van de inventarisatiemethode.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
4
2.2
Flora - soorteninventarisatie Tijdens eerder door EcoGroen Advies uitgevoerde onderzoeken in en in de nabijheid van de uiterwaarden van de IJssel is gebleken dat recente waarnemingen van zwaarder beschermde planten bekend zijn in de nabijheid van diverse onderzoekslocaties (Wallink 2010). Het betreft hier bijvoorbeeld de zwaar beschermde Veldsalie, Rapunzulklokje, Wilde marjolein en Wilde kievitsbloem. Op alle locaties is een soorteninventarisatie uitgevoerd door een ervaren botanist. Hierbij is met name gelet op de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten (Ffwet- tabel 2 en 3). Zowel de verspreiding als de mate van voorkomen (abundantie) zijn in kaart gebracht. Tijdens dit onderzoek zijn ook laag beschermde soorten (Ff-wet tabel 1) en soorten van de Rode Lijst (RL) in beeld gebracht (hoofdstuk 5). Het floraonderzoek is gebaseerd op meerdere veldbezoeken die verspreid in het groeiseizoen hebben plaatsgevonden. De inventarisatiemethodiek is aangepast aan de bloeiperiode van te verwachten beschermde soorten. Zo bijvoorbeeld is het gebied Scherenwelle in april/mei onderzocht vanwege het voorkomen van Wilde kievitsbloem. Overige veldbezoeken voor flora zijn overwegend in juni-augustus 2012 uitgevoerd, gelijktijdig met het habitattypenonderzoek (zie volgende paragraaf).
2.3
Flora - habitattypenkartering Een belangrijk onderdeel van het onderzoek betreft de beoordeling van de aanwezigheid en begrenzing van de habitattypen die in het N2000gebied Uiterwaarden IJssel beschermd zijn. In de zomer van 2012 (juni-augustus) is een veldkartering uitgevoerd van de aanwezige vegetatie. Hierbij is de voorkomende vegetatie en de voor habitattypen kenmerkende plantensoorten in beeld gebracht voor het gebied circa 40 meter landinwaarts ten opzichte van de stenige oevers en in een zone van minimaal 20 meter rondom de geplande geulen/strangen.
Kader habitattypenkaart provincie Gelderland De provincie Gelderland hanteert een digitale kaart waarop de ligging van de habitattypen is weergegeven. De provincie Gelderland geeft aan dat een veldcontrole noodzakelijk is, indien habitattypen geschaad zouden kunnen worden. Om deze reden is de habitattypenkartering uitgevoerd. Uitgaande van de provinciale gegevens kan er sprake zijn van drie verschillende situaties: 1. Een habitattype is geheel ten onrechte begrensd. Dit blijkt regelmatig het geval te zijn met Zachthoutooibos. Omdat dit habitattype op basis van luchtfoto’s is begrensd, zijn vaak ook populierenaanplant, groepjes knotwilgen en te smalle stroken opslag (b.v. tussen de stortsteen langs de IJssel) opgenomen. Met een controle in het veld is dit eenvoudig recht te zetten; 2. De begrenzing van een habitattype is niet correct. Omdat de begrenzing soms gebaseerd is op oudere gegevens kan een habitattype gekrompen of juist uitgebreid zijn. Bekende voorbeelden zijn de uitbreiding van Zachthoutooibos door opslag van wilgen en verandering van Slikkige rivieroevers door afkalving of juist door toenemende begroeiing van oeverzones; 3. Een habitattype is wel aanwezig, maar over het hoofd gezien. Dit gebeurt zelden, maar speelt soms bij het habitattype Zachthoutooibossen door de toenemende leeftijd van opslag of bij Stroomdalgraslanden, omdat door beheermaatregelen als begrazing de kwaliteit de laatste jaren zo is toegenomen dat inmiddels wel sprake is van een habitattype.
Op basis van de vegetatiekartering is bepaald welke associaties aanwezig zijn (conform Schaminée et.al. 2010). De beoordelingscriteria voor het bepalen van de aanwezigheid, begrenzing en kwaliteit van een vegetatie (associatie) als habitattype, is aangegeven in de definitietabel (Ministerie van EL&I, 2009) en uitgebreider beschreven in de profielendocumenten1 (Ministerie van EL&I 2008). Op basis van deze documenten is voor de gekarteerde Deze situaties en de verdere beoordeling van associaties bepaald of een habitattypen worden uitgewerkt in de nog op te stellen Passende Beoordeling in het kader van de habitattype al dan niet aanwezig is. In Natuurbeschermingswet. deze documenten ontbreken voor het habitattype H91E0 Zachthoutooibossen duidelijke criteria voor wat betreft de minimale omvang en leeftijd. 1
De profieldocumenten beschrijven voor de habitattypen, de habitatsoorten en de vogelsoorten de ecologische kenmerken en de ecologische kwaliteitseisen die voor hun voortbestaan aan hun omgeving worden gesteld.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
5
In het kader van het Programma Stroomlijn (Th. de Jong et al. 2012) heeft EcoGroen Advies hiervoor een methode ontwikkeld, die door bevoegd gezag is erkend. Als minimum oppervlakte geldt 1.000 m2 en een breedte van 20 meter op basis van stamafstanden. Bomen moeten minimaal 5 meter hoog zijn. Op het laatstgenoemde criteria is voor dit project overigens wel een uitzondering gemaakt voor Zachthoutooibossen met een groot aandeel struweelvormende wilgen (o.a. Katwilg en Amandelwilg). Op basis van de veldkartering is niet alleen bepaald of een habitattype voorkomt, maar tevens of de ontwikkeling van een vegetatie tot een habitattype in de nabije toekomst mogelijk is. Een dergelijke potentie voor een habitattype is toegekend, indien de voor het habitattype kenmerkende associatie aanwezig is maar de kenmerkende/typische plantensoorten op dit moment (nog) niet of nauwelijks voorkomen.
2.4
Zoogdieren Das Het vaststellen van de aanwezigheid van Das heeft plaatsgevonden op basis van sporen (uitwerpselen, pootafdrukken, knaag- en krabsporen en eventueel burchten) en zichtwaarnemingen tijdens bezoekronden ten behoeve van overige soortgroepen. Met name de bezoekronden in het voorjaar van 2012, waarbij er nog geen blad aan de boom zit, zijn gebruikt om (sporen van) Das in kaart te brengen. Waterspitsmuis Biotoopbeoordeling In 2012 zijn op alle locaties de aanwezige biotopen beoordeeld op geschiktheid voor Waterspitsmuis. Waterspitsmuis komt met name voor in ruig begroeide ruigtes veelal in nabijheid van oppervlaktewater. Gericht Waterspitsmuisonderzoek Om na te gaan of Waterspitsmuis ook daadwerkelijk op een onderzoekslocatie voorkomt, zijn inloopvallen (lifetraps) in rijen langs potentieel geschikte habitats geplaatst (foto 1). Wanneer de vallen zijn geplaatst duurt het enige tijd voordat de spitsmuizen aan het vreemde voorwerp in hun leefgebied zijn gewend. Om te voorkomen dat de eerste controles weinig resultaat opleveren, zijn de vallen vier dagen tevoren in het veld geplaatst om te ‘prebaiten’. Prebaiten houdt in dat de val zodanig wordt afgestemd dat het deurtje niet dichtgaat als een muis de val inloopt. De vallen zijn voorzien van aas (maden, kattenbrokken en havermout) en hooi. Er zijn 90 lifetraps in het veld geplaatst. Voor de exacte vangstlocaties wordt verwezen naar bijlage V-3. Het onderzoek is van 9 tot en met 16 augustus 2012 uitgevoerd. In deze periode zijn de populaties groot (veel jongen en volwassen dieren) en is de kans op sterfte door onderkoeling minimaal. Een regelmatige controle van de lifetraps is belangrijk. Wanneer de muizen te lang in de val zitten, neemt de
Foto 1: Lifetrap in het veld.
kans op sterfte toe. Om de kans op sterfte zo klein mogelijk te houden zijn de vallen tweemaal per dag gecontroleerd.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
6
Op de volgende pagina is het gehanteerde controleschema weergegeven (tabel 2.1). Tabel 2.1: Controleschema Waterspitsmuisonderzoek Datum
Activiteit
9 augustus 2012
Vallen uitzetten
10- 12 augustus 2012
Prebaiten
13 augustus 2012
Ochtend: scherp zetten
Avond: 1e controle
14 augustus 2012
Ochtend: 2e controle
Avond: 3e controle
15 augustus 2012
Ochtend: 4e controle
Avond: 5e controle
16 augustus 2012
Ochtend: 6e controle + vallen opruimen
Vleermuizen Op enkele onderzoekslocaties is een scan uitgevoerd naar de aanwezigheid van (potentiële) vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het onderzoek naar (potentiële) vaste verblijfplaatsen van vleermuizen heeft plaatsgevonden tijdens een bij daglicht uitgevoerd veldbezoek in april. De aanwezige bomen en struiken zijn hierbij beoordeeld op hun potentie als (vaste) verblijfplaats voor vleermuizen. Tijdens het veldonderzoek is gericht gezocht worden naar geschikte holten, spleten en andere ruimten die mogelijk gebruikt kunnen worden als verblijfplaats van vleermuizen. Eventuele holten en/of oude nestlocaties van broedvogels zijn met een veldcomputer vastgelegd en (indien mogelijk) met een boomcamera geïnspecteerd. De scan naar het in kaart brengen van potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is deels gecombineerd uitgevoerd met het onderzoek naar jaarrond beschermde nesten. Bever Het onderzoek naar de aanwezigheid van een burcht en/of het in gebruik zijn van een onderzoekslocatie als leefgebied van Bever omvat een bondig literatuur- en bronnenonderzoek, aangevuld met (een) locatiebezoek(en). Hiervoor is onder andere informatie opgevraagd bij de Beverwerkgroep IJsseldal (coördinator dhr. R. Pater). Na de bureau-analyse is gedurende een veldbezoek in de maand april gericht onderzoek naar Bever uitgevoerd. Voor deze soort is een functionaliteitstoets uitgevoerd (paragraaf 2.10) waardoor een ruim onderzoeksgebied is aangehouden. De inventarisatie heeft zich hoofdzakelijk gericht op duidelijk zichtbare en herkenbare sporen als knaagsporen, wissels, burchten, holen et cetera. Het voorjaar is uitermate geschikt als inventarisatiemoment voor Bever, omdat de soort dan al gepaard heeft en honkvast aan de (hoofd)burcht is. Bovendien zijn de bezoeken zoveel mogelijk uitgevoerd op het moment dat er nog geen blad aan de boom zit. Hierdoor zijn sporen van Bever (met name burchten en holen) eenvoudiger te lokaliseren. Uiteraard zijn tijdens alle overige veldbezoeken sporen die duiden op de aanwezigheid van Bever ook meegenomen.
2.5
Broedvogels – jaarrond beschermde nesten Voor een aantal broedvogelsoorten geldt dat de nestlocaties inclusief de functionele omgeving jaarrond beschermd zijn. Dit betreffen de broedvogels Boomvalk, Buizerd, Gierzwaluw, Grote gele kwikstaart, Havik, Huismus, Kerkuil, Oehoe, Ooievaar, Ransuil, Roek, Slechtvalk, Sperwer, Steenuil, Wespendief en Zwarte wouw. Aangezien bebouwing ontbreekt heeft het onderzoek zich uitsluitend gericht op boombewonende soorten. Gedurende enkele dagbezoeken in april 2012 zijn de locaties éénmalig bezocht. Hierbij zijn de aanwezige elementen (bossen, houtwallen en singels) geïnspecteerd op de aanwezigheid van nesten, holten of andere ruimten die een potentiële locatie vormen voor broedvogels met een jaarrond beschermde nestlocatie. De aandacht is met name uitgaan naar horsten van roofvogels (onder andere Buizerd, Havik en Boomvalk) en nestlocaties van Ransuil, Ooievaar en Roek. Indien een horst is
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
7
aangetroffen in of in de directe nabijheid van de plannen, is gelet op territoriumindicerende waarnemingen van roofvogels om vast te kunnen stellen of de horst in gebruik is. Van Ransuil is bekend dat deze veelal gebruik maken van (oude) kraaiennesten als broedlocatie. Onder en in de nabijheid van horsten/nesten is gezocht naar sporen (braakballen, prooiresten en uitwerpselen) die erop duiden dat deze bezet is. Het veldonderzoek is uitgevoerd in april, vlak voor het moment dat er blad aan de boom zit. Indien tijdens het veldbezoek in april potentiële vaste verblijfplaatsen van jaarrond beschermde broedvogels zijn aangetroffen, zijn deze in de periode mei-juli 2012 nogmaals bezocht om uitsluitsel te kunnen geven of de nesten daadwerkelijk in gebruik zijn en door welke soort. Gedurende alle uitgevoerde veldbezoeken (bijlage II) is extra aandacht uitgegaan naar broedvogels van de Rode Lijst. Conform de vraagspecificatie heeft er dus geen gerichte BMP-inventarisatie naar broedvogels van de Rode Lijst plaatsgevonden. Het onderzoek geeft een goede indicatie van de aanwezige soorten van de Rode Lijst, maar het betreft geen volledig beeld (zie ook hoofdstuk 5).
2.6
Broedvogels - Vogelrichtlijnsoorten Kwartelkoning en Porseleinhoen De broedvogelinventarisatie naar Kwartelkoning en Porseleinhoen is conform de SOVON BMP-methodiek uitgevoerd. In tabel 2.2 zijn de datumgrenzen van beide soorten en het aantal benodigde, geldige waarnemingen binnen de datumgrenzen aangegeven. Tabel 2.2: datumgrenzen en benodigde geldige waarnemingen te inventariseren soorten Soort Datumgrenzen Benodigde geldige waarnemingen binnen de datumgrenzen A119 Porseleinhoen 1 mei – 15 juli 1 A122 Kwartelkoning 20 mei – 31 juli 1
Alle locaties waar Kwartelkoning en/of Porseleinhoen op voorhand niet kon worden uitgesloten zijn op twee optimale momenten bezocht. Voor Kwartelkoning en Porseleinhoen is door het afspelen van geluid getracht roepactiviteit te stimuleren. In het veld is van bovenstaande broedvogels het type waarneming (individu in geschikt broedbiotoop, paar in geschikt broedbiotoop, territoriumindicerende waarneming in broedbiotoop, nestindicerende waarneming en nestvondst) genoteerd op kaart. Na de veldbezoeken zijn waarnemingen per soort geclusterd en vervolgens zijn territoria vastgesteld.
Foto 2: Potentieel leefgebied Kwartelkoning te Scherenwelle.
Om een volledig beeld van de aanwezige territoria van beide soorten (in 2012) te verkrijgen is ook een bronnenonderzoek uitgevoerd (SOVON nieuwsbrief 2012 & waarneming.nl).
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
8
IJsvogel Tijdens de uitgevoerde veldbezoeken is specifiek gelet op de aanwezigheid van (potentiële) nestlocaties van IJsvogel. Indien potentiële nestlocaties van IJsvogel zijn aangetroffen, zijn deze in de periode mei-juli 2012 nogmaals bezocht om uitsluitsel te kunnen geven of de nesten daadwerkelijk in gebruik zijn. Zwarte stern Tijdens de uitgevoerde veldbezoeken is specifiek gelet op de (mogelijke) aanwezigheid van Zwarte stern als broedvogel. Omdat in 2012 vlotjes (die als broedlocatie voor de soort kunnen dienen) en Zwarte sterns zijn waargenomen op een aantal locaties, is contact gelegd met Staatsbosbeheer (contactpersoon dhr. T. Klomphaar). Staatsbosbeheer inventariseert jaarlijks het aantal broedgevallen Zwarte stern in de uiterwaarden van de IJssel en heeft deze gegevens beschikbaar gesteld. Aalscholver Kolonies van Aalscholvers kunnen het gehele jaar gelokaliseerd worden. Dit vanwege de grote hoeveelheid uitwerpselen dat zich onder de nestbomen bevindt. Er is dan ook geen gericht onderzoek naar de soort uitgevoerd, maar de soort is meegenomen tijdens het veldonderzoek naar andere soortgroepen.
2.7
Amfibieën Biotoopbeoordeling In en in de nabijheid van de onderzoekslocaties zijn de volgende zwaarder beschermde amfibieënsoorten bekend: Kamsalamander, Poelkikker, Rugstreeppad en Knoflookpad. Het onderzoek heeft zich zodoende op deze soorten gericht. Bij aanvang van het onderzoek was het onduidelijk welke beschermde soorten op welke locaties verwacht konden worden. Om hier duidelijkheid over te verkrijgen zijn in het voorjaar van 2012 (april-mei) alle locaties waar zwaarder beschermde amfibieën niet konden worden uitgesloten éénmalig bezocht voor een biotoopbeoordeling. Deze biotoopbeoordeling is grotendeels gecombineerd uitgevoerd met het onderzoek naar diverse andere soorten en soortgroepen (met name vissen). Op basis van dit veldbezoek, de terreingesteldheid en expert- judgement is een inschatting gemaakt van het potentiële leefgebied voor zwaarder beschermde soorten. Hieruit is gebleken dat zowel Poelkikker, Kamsalamander als Rugstreeppad op diverse locaties niet konden worden uitgesloten zodat gericht soortonderzoek hier noodzakelijk was. Poelkikker & Rugstreeppad Poelkikker is een vrij laat-actieve soort met een piek vanaf mei tot half juli. De soort is lastig te determineren vanwege de verwarring met andere groene kikkers. De beste onderscheidende kenmerken zijn geluid, gecombineerd met zichtwaarnemingen. Rugstreeppad gebruikt met name ondiepe, schaars begroeide, vrij snel opwarmende wateren als voortplantingsplaats met een piek in mei-juni. Tijdens een tweetal avondbezoeken zijn de locaties waar Poelkikker en/of Rugstreeppad niet kon worden uitgesloten op basis van geluid geïnventariseerd. Na uitvoering van de avondbezoeken zijn locaties, waar de soorten ’s avond zijn waargenomen en de locaties waar nog twijfel bestond over de afwezigheid, bij daglicht nader onderzocht. Hierbij zijn diverse groene kikkers gevangen om de identificatie te bevestigen aan de hand van de vorm van de meta-tarsusknobbel en verdeling van pigmentatie (buik, iris en kwaakblaas). Ten aanzien van Rugstreeppad is met name gelet op eisnoeren en larven. Kamsalamander Inventarisatie van Kamsalamander heeft plaatsgevonden in de piek van de paartijd (april-mei). Het tellen van eitjes in oever- en watervegetatie en vangsten van volwassen exemplaren bij daglicht geeft een eerste indruk van de waarde van een (potentieel) voortplantingswater. De belangrijkste informatie is echter verzameld in juli middels het plaatsen van fuiken in combinatie met de bemonstering van potentieel geschikte wateren met een steeknet, om voortplanting van Kamsalamander op basis
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
9
van aanwezige larven vast te stellen. Voor de onderzoekslocaties waar gericht onderzoek naar Kamsalamander is uitgevoerd wordt verwezen naar bijlage V-6.
2.8
Ringslang Op één onderzoekslocatie kon Ringslang niet worden uitgesloten, waardoor onderzoek naar de soort noodzakelijk was (bijlage III). Voor Ringslang zijn drie bezoekrondes in verschillende periodes uitgevoerd (17 april, 1 en 14 juni 2012). Alle bezoeken zijn uitgevoerd onder weersomstandigheden die o optimaal zijn voor reptielen: warm en zonnig weer (bij voorkeur tussen de 17 en 25 C), weinig wind en geen regen.
2.9
Vissen Oeverzones hoofdstroom IJssel Op voorhand was in de IJssel het voorkomen bekend van de beschermde vissoorten Kleine modderkuiper, Grote modderkruiper, Bittervoorn, Rivierdonderpad, Meerval, Houting en Rivierprik (Crombaghs et al. 2002, waarneming.nl, RAVON en eigen gebiedskennis). Aangezien van deze soorten bekend is dat ze verspreid in de hoofdstroom van de IJssel voorkomen is geen gericht onderzoek naar deze soorten uitgevoerd in de IJssel. Het kan worden aangenomen dat de soorten ter hoogte van de onderzoekslocaties aanwezig kunnen zijn. Wateren buiten hoofdstroom IJssel Op voorhand was in de geulen en andere wateren buiten de hoofdstroom van de IJssel het voorkomen van beschermde soorten zoals Kleine modderkruiper, Grote modderkruiper, Bittervoorn, Rivierdonderpad, Meerval en Houting te verwachten op diverse onderzoekslocaties (geulen) (RAVON, waarneming.nl & Crombaghs et al. 2002). Op deze locaties worden als gevolg van de plannen watergangen, poelen of grote wateren aangetast. Steekproefsgewijs zijn de wateren op de betreffende onderzoekslocaties bemonsterd met een steeknet, waarbij op de meest kansrijke locaties – duikers, mondingen en plekken met rijke water- en oeverbegroeiingen – extra is bemonsterd . Bij het bepalen van de inventarisatieperiode is specifiek rekening gehouden met Grote modderkruiper, omdat deze soort moeilijk te inventariseren is. De soort kent behalve een winterrust ook een zomerrust, waarbij de vissen diep (tot wel 50 cm) ingegraven in de bodem kunnen doorbrengen. De periode met de hoogste trefkans zijn het voorjaar (april-mei) en het najaar (augustus-september/oktober). Voor Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Rivierdonderpad is de periode april-oktober het meest geschikt. Alle visinventarisaties zijn daarom in de periode april-mei 2012 uitgevoerd, veelal in combinatie met gericht onderzoek naar overige soortgroepen, zoals amfibieën. Op diverse locaties is ook elektrisch gevist (bijlage II). Hiervoor zijn plekken geselecteerd waar op basis van de kenmerken van de watergang Grote modderkruiper wel verwacht werd, maar niet gevangen is met een steeknet en op plekken die met een steeknet moeilijk te Foto 3: Elektrische visbemonstering te Yperenberg. bemonsteren zijn vanwege een zeer dichte watervegetatie en geringe waterdiepte.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
10
Ook is elektrisch gevist op locaties met groot open water, omdat daar met alleen een steeknet onvoldoende betrouwbare informatie zou zijn verkregen (foto 3). Elektrische bemonsteringen zijn vanuit het oogpunt van veiligheid verplicht door twee personen uitgevoerd. Verder is gebruik gemaakt van een groot aantal beschikbare verspreidingsgegevens uit eerdere onderzoeken uitgevoerd door EcoGroen Advies in zowel de IJssel als de uiterwaarden van de IJssel.
2.10
Rivierrombout Van Rivierrombout zijn de laatste jaren veel waarnemingen gedaan langs diverse grote rivieren, waaronder de IJssel (libellennet & eigen waarnemingen EcoGroen Advies). Rivierrombout maakt met name gebruik van zandstrandjes tussen de kribben in de oeverzones van de IJssel. Deze zandstrandjes worden gebruikt als uitvliegplaats van Rivierrombout, terwijl ondiepe delen van de IJssel gebruikt worden als opgroeigebied van larven. Volwassen exemplaren gebruiken bosjes en ruigte als foerageer- en rustgebieden. Tijdens voorliggend onderzoek is geen gericht onderzoek naar Rivierrombout uitgevoerd. Wel zijn alle oeverzones beoordeeld op de aanwezigheid van geschikt biotoop in de vorm van uitvlieglocaties (zandstrandjes) en is dit op kaart weergegeven. Verder is een bronnenonderzoek uitgevoerd waarbij bekende waarneming van Rivierrombout op kaart zijn weergegeven (libellennet.nl & eigen waarnemingen EcoGroen Advies). Indien geschikt biotoop aanwezig is op de onderzoekslocaties kan, gezien het relatief algemene voorkomen van de soort in de IJssel, aangenomen worden dat de soort ook hier voortplantend aanwezig is.
2.11
Inventarisatie Habitatrichtlijnsoorten Een belangrijk onderdeel van voorliggend onderzoek betreft de beoordeling van de aanwezigheid van de Habitatrichtlijnsoorten waarvoor instandhoudingsdoelen in het kader van N2000-gebied Uiterwaarden IJssel zijn opgenomen. Het betreft de soorten Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Kamsalamander en Bever. Deze soorten genieten ook een beschermingstatus binnen de Flora- en faunawet en worden zodoende in hoofdstuk 3 besproken.
2.12
Inventarisatie Rode Lijst-soorten Soorten die uitsluitend opgenomen zijn op de Nederlandse Rode Lijsten – en dus niet beschermd zijn – zijn niet vlakdekkend in beeld gebracht. Tijdens de soorteninventarisatie naar flora is wel veel aandacht uitgegaan naar de aanwezigheid van plantensoorten van de Rode Lijst zodat hier een vlakdekkend beeld is van verkregen. Gedurende alle uitgevoerde veldbezoeken (bijlage II) is specifieke aandacht uitgegaan naar soorten (met name broedvogels) van de Rode Lijst. Het onderzoek geeft een goede indicatie van de aanwezige soorten van de Rode Lijst, maar het betreft geen volledig beeld.
2.13
Functionaliteitstoets Voor een aantal zwaarder beschermde fauna is in het veld direct de aandacht uitgegaan naar de functionele leefomgeving van de betreffende soort. Voor de effectbeoordeling is het namelijk van belang te beoordelen of de functionele leefomgeving van de betreffende soort is het geding is. Daarvoor is vaak een ruimere blik nodig dan alleen het beïnvloedingsgebied van de ingreep. Middels een zogeheten omgevingscheck is (grotendeels in het veld) bepaald welke consequenties de plannen hebben en/of eventueel uitwijkmogelijkheden aanwezig zijn.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
11
3 Flora en fauna 3.1
Inleiding In dit hoofdstuk is op basis van de verzamelde informatie uit het veld- en bureauonderzoek een beschrijving gegeven van de aangetroffen en te verwachten soortensamenstelling met een (zwaarder) beschermingsstatus in de Flora- en faunawet. Van elke soort wordt eerst (veelal in een kader) een korte beschrijving gegeven van de ecologie. Vervolgens wordt aangegeven op welke onderzoekslocatie(s) de soort is aangetroffen of te verwachten. In bijlage IV is een tabel opgenomen met alle aangetroffen/ te verwachten relevante soorten per onderzoekslocatie. In bijlage V- 1 t/m 8 is per soort(groep) een verspreidingskaart opgenomen met waarnemingen uit het onderzoeksgebied. Bruikbaarheid van bestaande gegevens en noodzaak voor veldonderzoek De noodzaak voor veldonderzoek tegen de juridische achtergrond van natuurwetgeving wordt mede bepaald door de beschikbaarheid, compleetheid en actualiteit van al eerder verzamelde gegevens. In de regel worden faunagegevens van Ff-wet tabel 2 soorten van maximaal 5 jaar oud gezien als voldoende betrouwbaar. Verspreidingsgegevens van soorten van tabel 3 mogen maximaal 3 jaar oud zijn, hoewel voor hoogdynamische Ff-wet tabel 3 soorten (zoals vleermuizen) actuele informatie wenselijk is die niet ouder is dan maximaal 2 jaar. Voor flora worden gegevens tot circa 6 jaar oud geaccepteerd (Ministerie van LNV 2005 & 2006). Verder moet opgemerkt worden dat bij plannen met een lange doorlooptijd – zoals de onderhavige – voor uitvoering van maatregelen een actualisatie van gegevens noodzakelijk kan zijn
3.2
Flora Inleiding In onderstaande tekst worden alle aangetroffen soorten beschreven die beschermd zijn in het kader van de Flora- en faunawet (Ff-wet tabel 1, 2 en 3). Verder zal kort ingegaan worden op aangetroffen tabel 1-soorten. Kaartmateriaal met aangetroffen tabel 1 en 2 soorten is opgenomen in bijlage V-1. Veldsalie In de nabijheid van de onderzoekslocatie Eesterweerd (nr. 26) is de zwaarder beschermde Veldsalie (tabel 2) aangetroffen. Het betreft enkele tientallen exemplaren in de nabijheid van de oeverzone van de IJssel. De exacte locaties zijn weergegeven in bijlage V-1. Wilde kievitsbloem Van Wilde kievitsbloem (tabel 2) is een zeer grote populatie aangetroffen in en in de nabijheid van onderzoekslocatie Scherenwelle (1). Zowel tijdens het veldonderzoek uit 2012 als uit de database van Staatsbosbeheer blijkt dat in Scherenwelle een populatie aanwezig is bestaande uit duizenden exemplaren. De meeste exemplaren staan op de vochtige hooilanden. Voor de exacte locaties wordt er verwezen naar bijlage V-1. Overige tabel 2 en 3-soorten In het onderzoeksgebied en de directe nabijheid zijn op basis van bekende verspreidingsgegevens en het intensief uitgevoerde veldonderzoek geen overige plantensoorten van tabel 2 en 3 aangetroffen en te verwachten. Tabel 1 - soorten Tijdens het floraonderzoek naar zwaarder beschermde soorten zijn vier soorten van tabel 1 aangetroffen: Gewone dotterbloem, Zwanenbloem, Brede wespenorchis en Grasklokje.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
12
Gewone dotterbloem komt bijvoorbeeld voor in de oeverzone van watergangen die onder invloed staan van kwel zoals in de omgeving van Scherenwelle. Zwanenbloem is bijvoorbeeld aangetroffen in diverse watergangen in het onderzoeksgebied Bentinkswelle en Scherenwelle. Brede wespenorchis is aangetroffen in de omgeving van de Gerderse Toren, waar de soort enkele standplaatsen heeft langs de zuidrand van het aanwezige bosperceel. Tot slot is een waarneming van Grasklokje gedaan op een hoog gelegen, schraal terrein te Scherenwelle. Voor de exacte locaties van de aangetroffen laag beschermde tabel 1- soorten wordt verwezen naar bijlage V-1.
3.3
Zoogdieren Inleiding In de onderstaande tekst wordt onder andere ingegaan op de zwaarder beschermde soorten(groepen) waarnaar gericht onderzoek is uitgevoerd. Het betreft Das, Waterspitsmuis, vleermuizen en Bever. In bijlage V-2 t/m 4 zijn de relevante waarnemingen van deze soorten in en in de directe omgeving van de onderzoekslocaties op kaart weergegeven. Das Op de onderzoekslocaties zijn geen burchten van Das aangetroffen. Circa 25 meter ten zuiden van de te realiseren geul Rammelwaard (27b) is een hoofdburcht en een tweetal incidenteel belopen pijpen aangetroffen. In de zomer van 2012 waren diverse pijpen (5x) vers belopen. Het betreft hier mogelijk een kraamburcht. Voor de inventarisatiekaart van Das wordt verwezen naar bijlage V-2.
Kader Das Das heeft een voorkeur voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes, heggen en houtwallen. Van oudsher zijn rivierdalen geschikte gebieden. Ook in meer open terreinen, zoals vochtige heiden komen dassen voor. Belangrijke eisen voor het leefgebied zijn voldoende dekking, weinig verstoring, een groot voedselaanbod en een bodem waar ze goed in kunnen graven. Het foerageergebied van een das omvat circa 30 hectare bij optimale omstandigheden tot circa 400 hectare in marginale biotopen. De dieren gaan apart of samen op voedseltocht, waarbij ze zich vaak twee tot soms wel vier kilometer van de burcht begeven (Dirkmaat 1997).
Waterspitsmuis De aanwezigheid van Waterspitsmuis is in de meeste onderzoekslocaties uit te sluiten, vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied. Op twee onderzoeklocaties is echter wel potentieel leefgebied van de soort aanwezig in de vorm van rijk begroeide, onbeheerde oeverzones in combinatie met schoon, helder water. Het betreft de locaties Scherenwelle (1a, 1b & 1c) en Bentickswelle (3a & 3b) (bijlage V-3).
Kader Waterspitsmuis Waterspitsmuis komt voor in en langs schoon, niet te voedselrijk, vrij snel stromend tot stilstaand water met een behoorlijk ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. Hij komt voor bij beken, rivieren, sloten, plassen en daar waar grondwater opwelt. Ook wordt hij veelvuldig aangetroffen langs de binnenduinrand, natuurlijke duinmeren en kunstmatige infiltratiegebieden. Waterspitsmuis komt alleen daar voor waar bodembedekkende vegetatie aanwezig en waar binnen een straal van 500 meter water is te vinden. Bovendien moet er in de oevers voldoende schuilmogelijkheid zijn waar de waterspitsmuis zich kan terugtrekken om zijn prooien op te eten (bron: zoogdiervereniging.nl).
Tijdens de vangstsessie met inloopvallen is Waterspitsmuis niet aangetroffen op beide locaties. Omdat de vallen in de meest geschikt geachte leefgebieden van Waterspitsmuis zijn uitgezet, wordt aangenomen dat Waterspitsmuis ook niet aanwezig is op de onderzoekslocaties Scherenwelle en Bentinkswelle. Wel zijn laag beschermde soorten als Bosspitsmuis (spec.), Bosmuis, Huisspitsmuis, Veldmuis en Wezel aangetoond. In de onderstaande tabel zijn de vangstgegevens van het onderzoek weergegeven.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
13
Tabel 3.1: Overzicht maximaal aangetroffen muizen per controle geordend per raai met vallen. Soorten Bosspitsmuis Bosmuis Raai 1 2 2
Huisspitsmuis
Veldmuis
Wezel
Waterspitsmuis
-
-
-
-
2
1
-
-
3
-
-
3 4
1 -
-
-
-
-
-
5
-
-
-
-
-
-
6
-
-
-
-
1
-
7
-
-
-
-
-
-
8
-
-
-
-
-
-
9
-
1
1
-
-
-
Vleermuizen Vanwege het ontbreken van bebouwing kunnen vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (allen tabel 3/ HRL Bijlage IV) worden uitgesloten. Op enkele onderzoekslocaties bevindt zich daarentegen wel beplanting in de vorm van bomen en struiken. In deze bomen en struiken zijn geen geschikte holten en/of spleten aangetroffen die geschikt kunnen zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen kunnen zodoende worden uitgesloten. Bever Tijdens het veldonderzoek in 2012 Kader Bever zijn geen zichtwaarnemingen Een Bever (tabel 3, HRL IV & RL 4) leeft in gedaan van Bever. Wel zijn op familieverband en vormt territoria aan de oevers twee locaties vraatsporen van van beken, rivieren, oude beddingen en meren. Bever aangetroffen. Het betreft de Belangrijke onderdelen van een geschikt leefgebied zijn bos met jong hout, diep water (minstens 50 cm) locaties Yperenberg (24) en De en oevers die over land moeilijk bereikbaar zijn. Om Weerd (25) waarbij op de locatie die laatste reden vormen eilanden een geschikt De Weerd ook twee holen in de leefgebied. Bever bouwt burchten die bestaan uit oevers zijn aangetroffen. Op basis gegraven gangen en een woonhut van takken, van het uitgevoerde veldwerk in planten en modder. De toegang ligt meestal onder het wateroppervlak 2012 in combinatie met bekende (www.mineleni.nederlandsesoorten.nl). verspreidingsgegevens van Bever in het IJsseldal (Jaarverslag Beverwerkgroep IJsseldal 2011) zijn hieronder de onderzoekslocaties besproken waar waarnemingen van de soort bekend zijn (bijlage V-4). De Zande (2a en 2b) In dit gebied zijn in 2011 door de beverwerkgroep verspreid verschillende verse beverknaagsporen aangetroffen. Bewoningsporen in de vorm van een burcht of hol zijn niet aangetroffen. Gezien het aantal knaagsporen en verschillende meldingen van zowel knaagsporen als zichtwaarnemingen de afgelopen jaren is het goed mogelijk dat er hier sprake is van vestiging. Mogelijk is een hol aanwezig onder water, deze zijn moeilijk vast te stellen. Hengforderwaard (13) In dit gebied zijn verschillende burchten, hutten en legers bekend. Bovendien zijn de afgelopen jaren zowel jonge als volwassen bevers in het gebied aangetroffen. Foto 4: Vraatsporen Bever locatie Yperenberg.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
14
Yperenberg (24) & De Weerd (25) In beide gebieden zijn verschillende burchten, hutten en legers bekend. Bovendien zijn de afgelopen jaren zowel sporen van Bever als volwassen bevers in de gebieden aangetroffen (foto 4). Otter Tijdens het veldonderzoek in 2012 zijn van otter geen waarnemingen of sporen gevonden (onder andere otterspraints) gedaan die duiden op de aanwezigheid van de soort op de onderzoekslocaties. Wel zijn eind 2011 een aantal otterspraints aangetroffen in de gebieden Den Zande (2a) en Bentinkswelle (3b) (Jaarverslag Beverwerkgroep IJsseldal 2011, waarneming.nl).
Kader Otter Otters (tabel 3 , HRL IV & RL 0) gebruiken beschutte plaatsen als rietbedden, ondergrondse holten en holle bomen als rustplaats. Soms gebruikt deze soort ook holen, waarvan de ingang onder water kan liggen. De slaapkamer wordt bedekt met droog plantaardig nestmateriaal. Een dier gebruikt vaak meerdere vaste rustplaatsen en holen binnen zijn woongebied (www.mineleni.nederlandsesoorten.nl).
Naar verwachting worden beide onderzoekslocaties alleen beperkt gebruikt als foerageergebied en is het niet waarschijnlijk dat Otter er zich (permanent) heeft gevestigd. Potentiële (belangrijke) vaste verblijfplaatsen zijn bovendien ook niet aangetroffen tijdens het veldonderzoek. Overige zoogdieren Op basis van het uitgevoerde onderzoek, bekende verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikt biotoop kunnen vaste verblijfplaatsen van overige zwaarder beschermde soorten zoals Noordse woelmuis, Eekhoorn, Steen- en Boommarter worden uitgesloten. Wel zijn verblijfplaatsen van tabel 1 zoogdiersoorten aangetroffen of te verwachten verwacht, namelijk van Wezel, Bunzing, Hermelijn, Woelrat, Haas, Ree, Rosse woelmuis, Bosmuis, Bosspitsmuis (spec.), Dwergspitsmuis, Veldmuis, Aardmuis, Dwergmuis, Huisspitsmuis en Mol. Overigens zijn Wezel en Hermelijn opgenomen op de Rode Lijst van bedreigde zoogdieren (beiden RL 4).
3.4
Broedvogels In bijlage V-5 zijn de aangetroffen jaarrond beschermde nestlocaties in en in de directe omgeving van de onderzoekslocaties op kaart weergegeven. Buizerd Kader Buizerd
In totaal zijn in 2012 tien Een Buizerd neemt genoegen met vrijwel elk broedgevallen/ territoria van landschapstype, vooropgesteld dat enkele bomen aanwezig zijn om in te roesten en te nestelen. Buizerd vastgesteld in of in de Afhankelijk van het voedselaanbod is de grootte buurt van de onderzoekslocaties. van het territorium van Buizerd één tot meerdere Drie van de tien nestlocaties vierkante kilometers. De gebieden waarin Buizerds bevinden zich binnen zeer korte jagen zijn groter, maar kunnen elkaar overlappen. afstand van de onderzoekslocaties (< circa 20 meter). Het betreft de locaties Buitenwaarden (8), Rammelwaard (27b) en Gerderse Toren (35a). Op deze locaties broedt de soort in een bosje/ bosstrook in de buurt van de te realiseren geul. Voor de inventarisatiekaart van Buizerd wordt verwezen naar bijlage V-5. Ooievaar
Kader Ooievaar
In totaal zijn in 2012 drie Ooievaars komen vooral voor in open terreinen met hooguit enkele verspreide boomgroepen. Grasland, broedgevallen van Ooievaar moerassen, drassige weiden en akkers, vastgesteld in of in de nabijheid vloeibeemden en oeverstroken vormen hun van de onderzoekslocaties. Het favoriete terrein. Ze mijden streken met hevige, gaat om de locaties Scherenwelle langdurige koude en vochtig weer, en gebieden met een dichte begroeiing - bijvoorbeeld bossen en (1), Bentinkswelle (3), en rietvelden. Dorperwaarden (17). De soort broedt in alle gevallen op een nestpaal.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
15
Overige jaarrond beschermde broedvogels Nestlocaties van overige jaarrond beschermde broedvogels zijn ondanks gericht onderzoek in 2012 niet aangetroffen op de onderzoekslocaties en worden hier zodoende ook niet verwacht.
3.5
Amfibieën Poelkikker Op één onderzoeklocatie is een (klein) cluster Poelkikkers in een poel aangetroffen op circa 20 meter uit de oeverzone. Het betreft de locatie Tichelgaten Herxen (5). Tijdens een veldbezoek zijn gelijktijdig minimaal 10 exemplaren aangetroffen. Andere soorten uit het groene kikker-complex zoals Bastaardkikker en Meerkikker zijn niet aangetroffen in de poel. Naar verwachting betreft het een zuiver groepje Poelkikkers die de poel ook als voortplantingsplek gebruikt. Uit de literatuur wordt voor Poelkikker gemeld dat overwintering tot op 500 meter van de voortplantingswateren plaatsvindt (Nöllert et al. 2001). Naar verwachting worden hiervoor met name de bossen gebruikt die binnendijks zijn gelegen. Daarnaast zijn op enkele onderzoekslocaties één of twee roepende mannetjes Poelkikker aangetroffen, overwegend in gemengde groepen met grote aantallen Bastaardkikkers. Bekend is dat Poelkikker in dergelijke groepen kruist met Bastaardkikker, maar geen zelfstandige populaties vormt (Marijnissen 2008). Voor de inventarisatiekaart van Poelkikker wordt verwezen naar bijlage V-6. Rugstreeppad De aanwezigheid van Rugstreeppad is in de meeste onderzoekslocaties uit te sluiten, vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied. Op enkele onderzoeklocaties is echter wel suboptimaal leefgebied van de soort aanwezig in de vorm van poelen met een kale, zandige oever in combinatie met ondiepe oeverzones. Op deze locaties is gericht aanvullende onderzoek naar Rugstreeppad uitgevoerd. Tijdens het (gerichte) veldonderzoek in 2012 zijn geen larven, juveniele exemplaren of volwassen exemplaren van de soort aangetroffen. De soort is dus niet voortplantend op een onderzoekslocatie te verwachten. Kamsalamander De aanwezigheid van Kamsalamander is in de meeste onderzoekslocaties uit te sluiten, vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied. Op een tweetal onderzoeklocaties is echter wel potentieel leefgebied van de soort aanwezig in de vorm van wateren (poelen) met schoon, helder water in combinatie met een dichte watervegetatie en het ontbreken van (grote hoeveelheden) roofvis. Het betreft de locaties Dorperwaarden (17) en Reuversweerd (30b). Op deze locaties is gericht aanvullend onderzoek naar Kamsalamander uitgevoerd. Tijdens het (gerichte) veldonderzoek in 2012 zijn geen larven, juveniele exemplaren of volwassen exemplaren van de soort aangetroffen. De soort is dus niet voortplantend op een onderzoekslocatie te verwachten. Kader Amfibieën Poelkikker Poelkikker (tabel 3 en HRL IV) is gebonden aan kleine, vaak geïsoleerde wateren met een rijke watervegetatie. Meestal zijn betreffende wateren niet al te zuur. Rugstreeppad Rugstreeppad (tabel 3, HRL IV & RL 3) leeft vooral in open, hoog dynamische terreinen (terreinen waar de bodem en vegetatie regelmatig veranderingen ondergaan), bij voorkeur op droge en losgrondige bodems die snel opwarmen. De Rugstreeppad staat bekend als een superpionier. Naarmate een gebied meer dichtgroeit met bomen en struweel, verdwijnt Rugstreeppad, om plaats te maken voor de Gewone pad. Kale oevers en ondiep water zijn de belangrijkste kenmerken voor een geschikt voortplantingswater Kamsalamander Kamsalamander (tabel 3, HRL IV & RL 3) plant zich voort in matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie waar (roof)vissen veelal ontbreken. De meeste dieren overwinteren op het land. Bron: www.mineleni.nederlandsesoorten.nl
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
16
Overige amfibieën Overige amfibieën van tabel 2 en 3 zijn op basis van bekende verspreidingsgegevens in combinatie met het ontbreken van geschikt biotoop niet te verwachten (RAVON). Wel zijn tijdens het uitgevoerde veldonderzoek de algemeen voorkomende, laag beschermde soorten Bastaardkikker, Meerkikker, Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander (allen tabel 1) aangetroffen en/of te verwachten op diverse onderzoekslocaties.
3.6
Ringslang Alleen op de onderzoeklocatie Kader Ringslang Gelderse Toren (35a) is potentieel Ringslang (tabel 3 & RL 3) komt met name voor in leefgebied van de soort aanwezig. laagveengebieden en landgoederen. Een belangrijke voorwaarde is de aanwezigheid van De soort is in de omgeving van voldoende voedsel (onder andere amfibieën) en de deze locatie bekend (Creemers & aanwezigheid van geschikte voortplantingsplekken Van Delft 2009, waarneming.nl en (broeihopen). De meeste dieren overwinteren op RAVON). Tijdens het het land in bijvoorbeeld droge, hooggelegen bospercelen. veldonderzoek in 2012 is geen Ringslang waargenomen, hoewel de veldbezoeken hebben plaatsgevonden onder geschikte inventarisatieomstandigheden (zonnig, weinig wind en geen regen). Verder ontbreken geschikte voortplantingsplekken (bijvoorbeeld broeihopen) en overwinteringsplekken (bijvoorbeeld hooggelegen bosschages) op de locatie. Het is echter niet uit te sluiten dat de locatie sporadisch door een zwervende Ringslang wordt gebruikt als foerageergebied.
3.7
Vissen Oeverzones hoofdstroom IJssel Uit de IJssel – veel onderzoekslocaties betreffen oeverzones van de IJssel – is het voorkomen bekend van beschermde vissoorten Kleine modderkuiper, Grote modderkuiper, Bittervoorn, Rivierdonderpad, Europese Meerval, Houting en Rivierprik (Crombaghs et al. 2002, waarneming.nl, RAVON en eigen gebiedskennis). Aangezien van deze soorten bekend is dat ze verspreid in de hoofdstroom van de IJssel voorkomen is geen gericht onderzoek naar deze soorten uitgevoerd in de IJssel. Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de terreingesteldheid (stromend water met stortsteen oever) wordt belangrijk leefgebied van bovengenoemde beschermde vissoorten –met uitzondering van Rivierdonderpad- niet verwacht. Wel kunnen bovenstaande soorten incidenteel aanwezig zijn, bijvoorbeeld in migratieperiodes. Wateren buiten hoofdstroom IJssel Het veldonderzoek naar vissen heeft zich alleen gericht op de locaties waar wateren aanwezig zijn buiten de hoofdstroom van de IJssel. De onderzoeksresultaten zijn hieronder gepresenteerd. Kleine modderkruiper en Bittervoorn Tijdens het veldonderzoek in 2012 zijn zowel Kleine modderkruiper als Bittervoorn op en in de nabijheid van bijna alle onderzoekslocaties aangetroffen (foto 5). Ook zijn de soorten tijdens eerder uitgevoerd onderzoek door EcoGroen Advies in de uiterwaarden van de IJssel aangetroffen. Naar verwachting worden vrijwel alle aanwezige watergangen, ondiepere oeverzones van rivierarmen en meren op de onderzoekslocaties als voortplantings- en overwinteringsgebied door Kleine modderkruiper en Bittervoorn gebruikt. Voor de inventarisatiekaart van beide vissoorten wordt verwezen naar bijlage V-7. Grote modderkruiper Ondanks gericht onderzoek is Grote modderkruiper niet aangetroffen op de onderzoekslocaties. Naar verwachting vormen de onderzoekslocaties dan ook geen belangrijk leefgebied voor Grote modderkruiper. In 2009 is de soort nog wel in een rijk
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
17
begroeide poel ter hoogte van Marle aangetoond (Wallink 2010). Daarnaast zijn elders in uiterwaarden van de IJssel waarnemingen van Grote modderkruiper bekend (onder andere RAVON). Het is zodoende niet uit te sluiten dat trekkende Grote modderkruipers vanuit de IJsseluiterwaarden incidenteel op een onderzoekslocatie met geschikt leefgebied (ondiepe, dichtbegroeide wateren) terecht komen. Rivierdonderpad Tijdens het onderzoek in 2012 is de soort alleen in het gebied Buitenwaarden (8) aangetroffen (foto 6). Het betrof zowel volwassen als juveniele exemplaren, waarmee voortplanting is aangetoond. Naar verwachting vormen alle wateren met stenige oeverzones voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied voor Rivierdonderpad. Voor de inventarisatiekaart van Rivierdonderpad wordt verwezen naar bijlage V-7.
Foto 5: Bittervoorn.
Foto 6: Rivierdonderpad.
Meerval en Houting Ondanks gericht onderzoek naar Meerval en Houting zijn beide soorten niet aangetroffen op de onderzoekslocaties. Naar verwachting vormen de onderzoekslocaties dan ook geen belangrijk leefgebied voor beide soorten. Van Meerval is bekend dat deze de afgelopen jaren steeds vaker waargenomen wordt in en rondom de IJssel (www.sportvisserijnederland.nl). Er zijn geen paailocaties van Houting bekend in Nederland. Op basis van onderzoek is het aannemelijk dat Houting uit de Noordzee mogelijk ook in het stroomgebied van de IJssel paait (onder andere natuurbericht.nl & www.mineleni.nederlandsesoorten.nl). Op basis van bovenstaande is niet uit te sluiten dat zowel Meerval als Houting vanuit bijvoorbeeld de IJssel incidenteel op een onderzoekslocatie met geschikt leefgebied (grote rivierarmen en plassen) terecht komen. Kader beschermde vissen Kleine modderkruiper Het is een soort (tabel 2) van sloten, beken, rivierarmen en meren. De ideale habitat ligt in stilstaande en langzaam stromende wateren. Bittervoorn Bittervoorn (tabel 3 en RL 3) wordt aangetroffen in stilstaand of langzaam stromend water boven een niet te weke bodem, zoals in sloten, plassen en vijvers. Verder is een goed ontwikkelde onderwatervegetatie vereist, die beschutting geeft aan de jonge vissen. Grote modderkruiper Grote modderkruiper (tabel 3 en RL 3) is een vrij zeldzame soort, die leeft in ondiep, stilstaand of zeer langzaam stromend water waarin veel planten aanwezig zijn en waar op de bodem een dikke modderlaag aanwezig is. De soort wordt het meest aangetroffen in kleine wateren, vooral in poldersloten met een goede waterkwaliteit. Rivierdonderpad Rivierdonderpad (tabel 2) komt zowel in stromende als in stilstaande wateren voor met veelal stenige, verharde oeverzones. Meerval Meerval (tabel 3) prefereert diepere plaatsen in rivieren, meren en kanalen. De aanwezigheid van schuilmogelijkheden als uitgeholde oevers, diepe kuilen in de bodem en uitspoelingen onder wortels zijn hierbij van groot belang (RAVON). Houting Houting (tabel 3 en HRL IV) komt voor in stromende rivieren en kustwateren. Volwassen vissen trekken in scholen in het najaar de rivieren op en paaien in de herfst en wintermaanden niet al te ver landinwaarts. Bron: www.mineleni.nederlandsesoorten.nl & RAVON
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
18
Overige vissoorten Op de onderzoekslocaties zijn ondanks intensief onderzoek in 2012 geen overige beschermde vissoorten aangetroffen. Ook uit bekende verspreidingsgegevens is het voorkomen van overige tabel 2 en 3 vissoorten niet bekend op of in de nabijheid van de onderzoekslocaties (RAVON & Crombaghs et al. 2002).
3.8
Rivierrombout Van Rivierrombout zijn de laatste Kader Rivierrombout jaren veel waarnemingen gedaan Rivierrombout (tabel 3 en HRL 4) is een uitgesproken bewoner van grote rivieren. Hij komt langs diverse grote rivieren, vooral voor in delen van de rivier met een waaronder de IJssel (libellennet.nl zandbodem of zandig tot slibrijke waterbodem. Dit & eigen waarnemingen EcoGroen zijn doorgaans de benedenstroomse delen van Advies). Voor de bekende rivieren (www.mineleni.nederlandsesoorten.nl.) waarnemingen van de soort wordt verwezen naar bijlage V-8. Rivierrombout is met name aangetroffen ter hoogte van zandstrandjes tussen de kribben in de IJssel. Deze zandstrandjes worden gebruikt als uitvliegplaats van Rivierrombout, terwijl ondiepe delen van de IJssel gebruikt worden als opgroeigebied van larven. Volwassen exemplaren gebruiken bosjes en ruigte als foerageer- en rustgebieden. Per locatie In 2012 is geen gericht onderzoek uitgevoerd naar Rivierrombout. Wel is elke onderzoekslocatie bezocht en is in kaart gebracht of geschikte zandstrandjes aanwezig zijn die als uitvliegplaats door de soort kunnen worden gebruikt. Op diverse onderzoekslocaties zijn zandstrandjes aangetroffen en kan worden aangenomen dat deze als voortplantingslocatie (uitvliegplaats) door Rivierrombout worden gebruikt (foto 7). Voor de ligging van de zandstrandjes wordt verwezen naar bijlage V-8.
Foto 7: Zandstrand op locatie Ossenwaard.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
19
4 Natura-2000 Uiterwaarden IJssel 4.1
Inleiding In dit hoofdstuk is op basis van de verzamelde informatie uit het veld- en bureauonderzoek een beschrijving gegeven van de aangetroffen habitattypen en Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld binnen het Natura-2000 gebied ‘Uiterwaarden IJssel’.
4.2
Habitattypen Op basis van het uitgevoerde habitattypenonderzoek kan geconcludeerd worden dat bijna alle habitattypen aangewezen voor Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel zijn aangetroffen op één of meerdere onderzoeklocaties (zie bijlage V-9). De aanwezige habitattypen zijn hieronder weergegeven. Bij de associaties en typische vaatplanten behorend tot het habitattype, is dikgedrukt aangegeven welke associaties en hierin voorkomende soorten zijn aangetroffen op de onderzoekslocaties. •
Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150); Deze begroeiingen van drijvende en ondergedoken waterplanten komen voor in matig voedselrijke meren, plassen en andere relatief diepe, vlakvormige stilstaande wateren. Het water is helder en de vegetatie wordt gevormd door breedbladige soorten fonteinkruid, Krabbenscheer en/of Groot blaasjeskruid. Daarnaast kunnen in de begroeiingen enkele planten met grote drijfbladen voorkomen. De begroeiingen met grote fonteinkruiden die voorkomen in luwe gedeelten van rivieren, worden gerekend tot habitattype H3260_B beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden). Associaties: 5Ba1, 5Ba2, 5Ba3, 5Ba4, 5Bb1 en 5Bb2 Beperkende criteria: mits in vlakvormige wateren, of in lijnvormige wateren voorzover de begroeiing aansluit bij die van het aangrenzende vlakvormige water (en minstens één van de volgende plantensoorten aanwezig is: doorgroeid fonteinkruid, gegolfd fonteinkruid, glanzig fonteinkruid of langstengelig fonteinkruid) Typische vaatplanten: Doorgroeid fonteinkruid, Glanzig fonteinkruid, Groot blaasjeskruid, Krabbenscheer en Langstengelig fonteinkruid
•
Rivieren met waterplanten; grote fonteinkruiden (H3260B); Dit subtype komt voor in de grote rivieren, zowel in de hoofdstroom als in nevengeulen. Het bestaat met name uit begroeiingen van grote fonteinkruiden in langzaam stromend water: vooral Doorgroeid fonteinkruid en - in de minder dynamische delen - Rivierfonteinkruid. Bij uitzondering kan het subtype ook voorkomen in snelstromend water, waarbij Vlottende waterranonkel op de voorgrond treedt. Associaties: 5Ba1 en 5Ca4 Beperkende criteria: mits in rivieren of nevengeulen Typische vaatplanten: Rivierfonteinkruid
•
Rivieren met slikoevers (H3270); Dit habitattype omvat slikkige (of zandige of grindige) droogvallende oevers van rivieren of nevengeulen waar hoge rivierdynamiek zorgt voor erosie en sedimentatie. De pioniervegetatie ontwikkelt zich vrij laat in het jaar op de kale grond. De standplaatsen zijn meestal slechts voor korte tijd geschikt. De begroeiingen kunnen soortenrijk zijn en zeldzame soorten bevatten. Associaties: 8Aa2, 28-RG1-[28/29], 29Aa1, 29Aa2, 29Aa3b, 29Aa3c, 29Aa4 en 29-RG1-[29/8] Beperkende criteria: mits op oevers van rivieren of nevengeulen Typische vaatplanten: Blauwe waterereprijs, Brin cupergras, Klein vlooienkruid, Kleine kattenstaart, Liggende ganzerik, Rechte alsem, Riviertandzaad, Slijkgroen en Witte waterkers
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
20
•
Stroomdalgraslanden (H6120); Stroomdalgraslanden zijn soortenrijke, relatief open tot tamelijk gesloten, grazige begroeiingen op droge, relatief voedselarme, zandige tot zavelige en meestal kalkhoudende standplaatsen langs de grote en kleinere rivieren. Zij komen voor op stroomruggen, oeverwallen, rivierduinen en op dijken en soms op erosie-steilrandjes, terrasranden of langs de winterbedrand. Associaties: 14Bb1a, 14Bb1b, 14Bc1, 14Bc2, 14-RG4-[14], 14-RG7-[14B], 16Bc2, 16Bc1d, 31Ca2 en SBB-14D-d Beperkende criteria: mits op oeverwallen van rivieren of riviertjes / mits langs rivieren of riviertjes en minstens twee typische plantensoorten aanwezig Typische vaatplanten: Brede ereprijs, Cipreswolfsmelk, Handjesgras, Kaal breukkruid, Kleine ruit, Liggende ereprijs, Rivierduinzegge, Rode bremraap, Sikkeklaver, Steenanjer, Tripmadam, Veldsalie, Wilde averuit, Zacht vetkruid en Zandwolfsmelk
•
Ruigten en zomen; moerasspirea (H6430A); Natte, soortenrijke ruigte van zoet, laagdynamisch milieu. Deze ruigten vormen meestal lintvormige oeverbegroeiingen. Ze komen algemeen voor in ons land, met name in de beekdalen, in het rivierengebied en in het laagveengebied. Op de meesteplaatsen betreft het matige vormen met Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en Grote valeriaan (Valeriana officinalis) en verder vrijwel uitsluitend zeer algemene soorten. Van bijzonder belang zijn echter gemeenschappen met zeldzame soorten zoals Lange ereprijs (Veronica longifolia) of Moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris). Ook Poelruit (Thalictrum flavum) is een nietalledaagse plantensoort in deze begroeiingen. Op veengrond, in het laagveengebied, komen plaatselijk in de natte strooiselruigten zeldzame graslandsoorten voor zoals Moeraslathyrus (Lathyrus palustris) en Kievitsbloem (Fritillaria meleagris). Ruige vormen van Dotterbloemhooilanden (Calthion palustris) worden uitdrukkelijk niet tot het habitattype gerekend. Associaties: 32Aa Beperkende criteria: mits minstens één niet-algemene plantensoort van zoom of ruigte aanwezig is / mits de constante typische soort moerasspirea aanwezig is Typische vaatplanten: Hertsmunt, Lange ereprijs, Moerasspirea, Moeraswolfsmelk en Poelruit
•
Ruigten en zomen; droge bosranden (H6430C); Droge zoomgemeenschappen van relatief stikstofrijke standplaatsen, die in meerdere of mindere mate worden beschaduwd. Ze komen bijvoorbeeld voor langs heggen en langs bosranden. De standplaatsen worden zelden of nooit door oppervlaktewater overspoeld, waarmee deze begroeiingen zich onderscheiden van de natte strooiselruigten die bij de eerste twee subtypen zijn ingedeeld. Zeldzame soorten die in ruigten van dit subtype voorkomen zijn onder andere Kruisbladwalstro (Cruciata laevipes), Stijve steenraket (Erisymum hieracifolium), Torenkruid (Arabis glabra) en Kleine kaardebol (Dipsacus pilosus). Op leemhoudende bodem is soms de zeldzame Welriekende agrimonie (Agrimonia procera) aanwezig. In de duinen gaat het om overgangen tussen duingraslanden (H2130) en duinbossen (H2180) met onder andere Veldhondstong (Cynoglossum officinale) als vrij zeldzame soort. Associaties: 33Aa Beperkende criteria: mits minstens één niet-algemene plantensoort van zoom of ruigte aanwezig is Typische vaatplanten: Besanjelier, Fijne kervel, Kleine kaardebol, Knolribzaad, Kruisbladwalstro, Stijve steenraket, Torenkruid en Welriekende agrimonie
•
Soortenrijke beemden; glanshaverhooilanden (H6510A); Glanshaverhooiland (verbond Arrhenatherion elatioris). Dit type is aanwezig in hoge delen van de uiterwaarden, op dijken, op oeverwallen langs bekenen op hellingen en droogdalen in het heuvelland. Associaties: 16Bb1 en 16C-l Beperkende criteria: mits een vlakvormig, al dan niet nabeweid, hooiland Typische vaatplanten: Beemdooievaarsbek, Bermooievaarsbek, Gele morgenster, Goudhaver, Graslathyrus, Groot streepzaad, Karwij,
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
21
Karwijvarkenskervel, Kluwenklokje, Oosterse morgenster en Rapunzelklokje
•
Soortenrijke beemden; glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510B); Vossenstaartgrasland (Alopecurion pratensis). Dit type is aanwezig in lager gelegen (vaker overstroomde) delen van de uiterwaarden en in polders met een klei-op-veen-dek. Het omvat ook de graslanden met wilde kievitsbloem en graslanden met weidekervel. Associaties: 16Ba1, 16Ba2 en 16C-b Beperkende criteria: mits een vlakvormig, al dan niet nabeweid, hooiland Typische vaatplanten: Grote pimpernel, Noords walstro, Trosdravik, Weidekervel en Wilde kievitsbloem
•
Vochtige alluviale bossen; zachthoutooibossen (H91E0A). Op de natste en/of meest dynamische plekken in het rivierengebied komen alluviale bossen voor die worden gedomineerd door smalbladige wilgen. Ze hebben een ondergroei die merendeels bestaat uit algemene moeras- en ruigteplanten. Dit zijn de wilgenvloedbossen of zachthoutooibossen. Associaties: 38Aa1, 38Aa2, 38Aa3a, 38Aa3b, 38Aa3c, 38Aa3d, 38-DG1[38Aa/43Aa] en 38-RG1-[38Aa] Beperkende criteria: mits op alluviale bodem en onder invloed van beek of rivier Typische vaatplanten: Bittere veldkers en Zwarte populier
Twee habitattypen waarvoor binnen het Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd, zijn niet aanwezig op een de onderzochte locaties. Het betreffen de habitattypen: • Ruigten en zomen; harig wilgenroosje (H6430B); • Droge hardhoutooibossen (H91F0). In bijlage V-9 is weergegeven op welke locaties de habitattypen op de onderzoekslocaties aanwezig zijn en tevens welke (delen van) locaties potentie hebben om zich (op korte termijn) tot habitattype te ontwikkelen. In de database van de shapefile, behorende bij de kaarten, is toegelicht op basis van welke criteria een (potentie voor een) habitattype is ingetekend.
4.3
Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) Kwartelkoning Op basis van het uitgevoerde veldwerk in 2012 in combinatie met bekende verspreidingsgegevens (SOVON nieuwsbrief 2012 & waarneming.nl) is vastgesteld dat in 2012 15 territoria van Kwartelkoning aanwezig zijn in de nabijheid van enkele onderzoekslocaties (< circa 150 meter). Vijf van de 15 territoria bevinden zich binnen zeer korte afstand van de onderzoekslocaties (< circa 50 meter). Het betreft de locaties Scherenwelle (1), Buitenwaarden (8), Rammelwaard (27b), Zutphen-links (29) en Reuversweerd (30b). Voor de inventarisatiekaart van Kwartelkoning wordt verwezen naar bijlage V-10. Porseleinhoen Broedgevallen van Porseleinhoen zijn niet aangetroffen op of in de nabijheid van de onderzoekslocaties. Op basis van het uitgevoerde veldwerk in 2012 en bekende verspreidingsgegevens (SOVON nieuwsbrief 2012 & waarneming.nl) worden broedgevallen ook niet verwacht. IJsvogel In totaal zijn in 2012 drie broedgevallen van IJsvogel vastgesteld in of in de nabijheid van de onderzoekslocaties. Het gaat om de locaties Bentinkswelle (3), Buitenwaarden (8) en Katerstede (14). De soort broedt in alle gevallen in een omgewaaide, verticaal aanwezige boomkluit. Voor de inventarisatiekaart van IJsvogel wordt verwezen naar bijlage V-10.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
22
Foto 8: Locatie IJsvogelnest te Buitenwaarden.
Zwarte stern Tijdens het veldonderzoek in 2012 zijn op de onderzoekslocaties Scherenwelle (1) en Bentinkswelle (3) diverse malen Zwarte sterns waargenomen met territoriumindicerend gedrag. Conform de vraagspecificatie is geen gericht onderzoek uitgevoerd naar het aantal broedgevallen. Op beide locaties legt Staatsbosbeheer jaarlijks vlotjes uit die als broedlocatie worden gebruikt. Uit de opgevraagde gegevens blijkt dat al jaren ongeveer 20 paartjes broedende Zwarte sterns aanwezig zijn op de locatie Scherenwelle en een enkel paartje op de locatie Bentinkswelle (Staatsbosbeheer; contactpersoon dhr. T. Klomphaar). Overige broedgevallen van Zwarte stern worden op basis van het uitgevoerde veldwerk in 2012 en bekende verspreidingsgegevens van Staatsbosbeheer niet verwacht. Voor de broedlocaties te Scheren- en Bentinkswelle wordt verwezen naar bijlage V-10.
Kader Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) Onderstaande Vogelrichtlijnsoorten genieten ook een beschermingsstatus in het kader van de Flora- en faunawet. Kwartelkoning De Kwartelkoning broedt bij voorkeur in redelijk open terreinen met een kruidenrijke vegetatie, zoals uiterwaarden van rivieren. Echter ook extensief beheerd gras- of akkerland, veenweidegebieden en incidenteel rietvelden, grienden, bosaanplantingen en boomgaarden behoren tot de broedbiotoop. Porseleinhoen Het Porseleinhoen prefereert natte en moerassige terreinen, zoals hoogvenen, natte graslanden, zoetwatermoerassen, geïnundeerde uiterwaarden en verlandingszones van kleiputten, met langdurig plas-dras staande gras-, russen- of zeggenvegetatie in liefst open landschap met ondiep, voedselrijk water. IJsvogel De IJsvogel is een viseter, die gebonden is aan stilstaand of langzaam stromend zoet water. De nesten worden uitgegraven in steile oevers van beken, kleine rivieren, kanalen, vaarten, grachten, vijvers, plassen en afgravingen. Zwarte stern De Zwarte Stern is tijdens het broedseizoen gebonden aan zoet water. De broedbiotoop bestaat vooral uit zoetwatermoerassen, vennen, uiterwaarden, plassen en sloten, en oevers van meren en langzaam stromende rivieren. Van belang is de aanwezigheid van drijvende waterplanten waarop de nesten worden gebouwd. Bij afwezigheid van geschikte waterplanten worden in veel gebieden speciaal voor dit doel uitgelegde vlotjes of andere drijvende materialen als nestgelegenheid gebruikt. Aalscholver De in Nederland broedende ondersoort van de Aalscholver broedt vooral in bomen (vooral wilgen, elzen en populieren) en andere verticale landschapselementen zoals hoogspanningsmasten in de buurt van visrijke wateren in het binnenland en langs de kust, maar ook grondnesten komen voor. Bron: www.mineleni.nederlandsesoorten.nl
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
23
Aalscholver Broedgevallen van Aalscholver zijn niet aangetroffen op of in de nabijheid van de onderzoekslocaties. Op basis van het uitgevoerde veldwerk in 2012 en bekende verspreidingsgegevens van Staatsbosbeheer broedgevallen ook niet verwacht.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
24
5 RODE LIJST-SOORTEN 5.1
Inleiding Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven is –m.u.v. flora- geen vlakdekkend onderzoek naar soorten van de Rode Lijst uitgevoerd. Gedurende alle uitgevoerde veldbezoeken (bijlage II) is wel specifieke aandacht uitgegaan naar soorten (met name broedvogels) van de Rode Lijst. In onderstaande paragraaf worden de aangetroffen plant- en diersoorten van de Rode Lijst kort besproken. In bijlage V-1 en V-11 zijn alle waarnemingen van Rode Lijst-soorten op kaart weergegeven.
5.2
Rode Lijst flora De aangetroffen plantensoorten van de Rode Lijst worden hieronder per oecogroep beschreven. Oecogroep 5: Planten van bemeste graslanden Verspreid over enkele onderzoekslocaties zijn Rode Lijst-soorten van natte en vochtige bemeste graslanden aangetroffen: Goudhaver (RL 4), Karwijvarkenskervel (RL 3), Veldgerst (RL 4) en Wilde kievitsbloem (RL 3). Goudhaver is aangetroffen op enkele graslanden te Eesterweer (26) en Rammelwaard (27b). Karwijvarkenskervel komt vrij algemeen voor in de uiterwaarden van de IJssel. De soort staat met name op vochtige, veelal kalkhoudende, grazige, lichte kleigrond. Veldgerst is net als Goudhaver aangetroffen op een grasland te Rammelwaard (27b). Voor Wilde kievitsbloem wordt verwezen naar de eerdere beschrijving van de groeiplekken. Oecogroep 6: Planten van droge graslanden en muren Uit de groep met planten van droge graslanden en muren zijn Vroege zegge (RL 2), Kleine pimpernel (RL 3) en Veldsalie (RL 3) aangetroffen. Vroege zegge komt voor op de onderzoeklocatie Scherenwelle (1) en heeft haar standplaats op een droog, matig voedselrijk laag grasland. Kleine pimpernel bevindt zich ook op de locatie Scherenwelle, op een hoog gelegen, schraal terrein. Voor Veldsalie wordt verwezen naar de eerdere beschrijving van de groeiplekken. Overige Rode Lijst-soorten Behalve van bovengenoemde soorten van de Rode Lijst zijn ook nog de volgende Rode Lijst-soorten aangetroffen: Kleine ruit, Stomp fonteinkruid (beide RL 3), Kleine ratelaar, Krabbenscheer en Rode ogentroost (allen RL 4). Voor de exacte locaties van deze aangetroffen Rode Lijst- soorten wordt verwezen naar bijlage V-1.
5.3
Rode Lijst fauna Gele kwikstaart, Grutto en Tureluur Deze drie weidevogelsoorten (allen RL 4) hebben een voorkeur voor enigzins vochtige graslanden in bijvoorbeeld uiterwaarden van grote rivieren. De soorten zijn onder andere broedend aangetroffen op (agrarische) percelen te Scherenwelle (1), Bentinkswelle (3b) en De Weerd (25). Ook zijn zowel Tureluur als Gele kwikstaart aangetroffen langs de brede oeverzone te Yperenberg (25). Koekoek Koekoek (RL 3) komt vooral voor in relatief open gebieden met enkele hoge uitkijkposten, vanwaar ze speuren naar nesten van geschikte waardvogels. De uiterwaarden van de IJssel vormt geschikt biotoop voor de soort. Tijdens het veldonderzoek in 2012 is Koekoek dan ook op veel onderzoekslocaties roepend/zingend aangetroffen.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
25
Slobeend Slobeend (RL 3) is een soort die veelal broedend aanwezig is in voedselrijke meren met veel vegetatie, drassige weiden en kleine ondiepe voedselrijke sloten. Tijdens het veldonderzoek is een paartje Slobeend aangetroffen in de noordelijk gelegen kolk in het gebied Bentinkswelle (3b). Moerassprinkhaan Moerassprinkhaan (RL 3) komt voor in verschillende vochtige biotopen. In uiterwaarden wordt de soort vaak in ruige vegetaties gevonden. Moerassprinkhaan is aangetroffen in een ruige oeverzone in de Dorperwaarden (18). Vetje Het leefgebied van Vetje (RL 3) bestaat veelal uit kleine, stilstaande tot langzaam stromende veelal vegetatierijke wateren. Vetje is een pioniersoort die met name in kleinere wateren hoge dichtheden kan bereiken. Tijdens het visonderzoek in 2012 is de soort op enkele onderzoekslocaties aangetroffen. Verwacht wordt dat de soort verspreid in de uiterwaarden van de IJssel aanwezig is in met name de ondiepe oeverzones.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
26
6 Functionaliteitstoets 6.1
Inleiding Voor een aantal zwaarder beschermde fauna is conform de vraagspecificatie in het veld direct de aandacht uitgegaan naar de functionele leefomgeving van de betreffende soort. Middels een zogeheten omgevingscheck is (grotendeels in het veld) ingeschat welke consequenties de plannen kunnen hebben. Een dergelijke omgevingscheck is uitgevoerd voor zwaarder beschermde diersoorten waarbij de territoriumgrens (en dus functionele leefomgeving) alleen in het veld bepaald kan worden. In deze situatie betreft het de soorten Das en Bever. Ook een effectbeoordeling ten aanzien van Rivierdonderpad uitgevoerd.
6.2
Das Leefgebied Das Vaste verblijfplaatsen In het werkgebied zelf zijn geen burchten van Das aangetroffen. Circa 25 meter ten zuiden van de te realiseren geul Rammelwaard (27b) is een hoofdburcht en een tweetal incidenteel belopen pijpen aangetroffen (foto 9). In de zomer van 2012 zijn diverse pijpen (5x) vers belopen. Het betreft hier mogelijk een kraamburcht. Op basis van de uitgevoerde omgevingscheck is vastgesteld dat op geringe afstand ten zuiden van de dijk een (hoofd)burcht en enkele vluchtpijpen aanwezig zijn. Het is aannemelijk dat al bovengenoemde verblijfplaatsen in gebruik zijn door één dassenfamilie (Th. de Jong et al. 2012). Voor de exacte ligging van de burchten en pijpen wordt er verwezen naar bijlage V-2.
Foto 9: Burcht Das nabij locatie Rammelwaard.
Foerageergebied Zoals reeds eerder aangegeven is Das een alleseter die in elk landschapstype voedsel kan vinden. Tijdens de veldbezoeken is echter gebleken dat de meeste graafsporen van Das in de bosranden en ruige perceelstroken zijn aangetroffen ten zuiden van de plas. Op deze locaties bevinden zich naar verwachting de beste voedselcondities voor Das.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
27
Effectbeoordeling Das Vaste verblijfplaatsen Voor het behoud van de functionaliteit van de leefomgeving is het van belang dat geen schade optreedt (zowel fysieke als indirecte schade in de vorm van bijvoorbeeld geluid en licht) aan vaste verblijfplaatsen van Das. Schade aan vaste verblijfplaatsen kan in deze situatie relatief eenvoudig voorkomen worden door geen werkzaamheden uit te voeren in de bosschage waarin de hoofdburcht en incidenteel belopen pijpen zich bevinden. Terplekke is het bovendien van belang dat alleen overdag gewerkt wordt en dat geen (werk)verlichting wordt geplaatst. De exacte maatregelen die genomen dienen te worden om schade aan vaste verblijfplaatsen te voorkomen zijn afhankelijk van de geplande maatregelen. Foerageergebied Indien er belangrijke en mogelijk zelfs onmisbare delen van het foerageergebied van Das verdwijnen, kan de functionele leefomgeving van de soort in het geding komen. Door de aanleg van de geul zal een deel van het gebied ten noorden van de burcht niet meer bereikbaar zijn voor Das (bijlage V-2). Aangezien zowel ten zuiden van de burcht als ten zuiden van de dijk voldoende (belangrijk) foerageergebied aanwezig blijft, zal het niet meer bereikbaar zijn van de grond ten noorden van de burcht geen negatieve effecten hebben op het leefgebied van de dassenpopulatie. Aangezien ten tijde van de veldbezoeken nauwelijks (vraat)sporen van Das zijn aangetroffen in het gebied dat onbereikbaar wordt voor Das, kan bovendien worden aangenomen dat dit gebied momenteel een zeer geringe functie heeft als foerageergebied van Das. Conclusie Das Fysieke aantasting en verstoring van vaste verblijfplaatsen van Das lijkt in de situatie Rammelwaard (27b) eenvoudig te voorkomen. Als gevolg van de plannen treedt, door barrièrewerking van de geul, verlies op aan marginaal foerageergebied van Das. Naar verwachting zal dit geen invloed hebben op de functionele leefomgeving van de soort. Om fysieke schade aan vaste verblijfplaatsen te voorkomen zijn wel mitigerende maatregelen nodig zodat in deze situatie de functionele leefomgeving van Das permanent gegarandeerd kan worden.
6.3
Bever Leefgebied Bever Vaste verblijfplaatsen De te realiseren geulen De Zande (2a en 2b), Yperenberg (24) & De Weerd (25) zijn onderdeel van enkele territoria van Bever. Ook in de nabije omgeving van de oeverzone Hengforderwaard (13) zijn enkele territoria van Bever bekend. De exacte ligging van verblijfplaatsen in de vorm van holen zijn veelal niet bekend, omdat deze zich onder water bevinden en dus moeilijk te lokaliseren zijn. De ligging van de bovengrondse burchten daarentegen zijn vaak wel eenvoudig te lokaliseren. Voor de globale ligging van de holen en burchten wordt verwezen naar bijlage V-4. Foerageergebied Bever leeft in familieverband en vormt territoria aan de oevers van rivieren, oude beddingen en meren. Belangrijke onderdelen van het leefgebied van Bever bestaan uit bos met jong hout, diep water (minstens 50 cm) en oevers die over land voor mensen moeilijk bereikbaar zijn. Om die laatste reden vormen vaak de rustige eilanden in de uiterwaarden van de IJssel geschikt leefgebied. Effectbeoordeling Bever Vaste verblijfplaatsen Voor het behoud van de functionaliteit van de leefomgeving is het van belang dat geen schade optreedt aan vaste verblijfplaatsen van Bever. Schade aan vaste verblijfplaatsen kan voorkomen worden door geen werkzaamheden uit te voeren in (de buurt van) de oeverzones waar zich holen of burchten van de soort bevinden. Lastig daarbij is dat op dit momnet de exacte plekken van de verblijfplaatsen niet bekend zijn. Bovendien betreft het een dynamische soort die in opkomst is langs de IJssel. Voor
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
28
een actueel en zo compleet mogelijk beeld wordt daarom aangeraden om eind 2012 nogmaals contact op te nemen met de Beverwerkgroep IJsseldal. De resultaten van 2012 zijn dan bekend en uitgewerkt en kunnen worden meegenomen in de effectbeoordeling. Op dat moment kunnen ook de precieze maatregelen worden bepaald om de verblijfplaatsen te ontzien. Foerageergebied Indien er delen van het foerageergebied van Bever verdwijnen, kan de functionele leefomgeving van de soort in het geding komen. Bij realisatie van de plannen (aanleg geulen en ontstenen oevers) kan geschikt leefgebied van Bever verdwijnen, met name als houtopslag verdwijnt. Uit analyse van de plannen lijkt het overgrote deel van het foerageergebied gespaard te blijven zodat de plannen naar verwachting een verwaarloosbaar effect hebben op het foerageergebied van Bever. De verwachting is bovendien dat door de realisatie van de geulen het oppervlakte geschikt leefgebied netto zal toenemen. De oeverlengte neemt toe waarbij ook meer gebieden ontstaan die ontoegankelijk zullen zijn voor mensen. Conclusie Bever Op dit moment kan nog niet goed worden bepaald of er effecten zullen optreden op vaste verblijfplaatsen van Bever, omdat de exacte locaties (deels onder water gelegen) niet in beeld zijn. Voor een actueel en compleet beeld wordt daarom aangeraden om eind 2012 contact op te nemen met de Beverwerkgroep IJsseldal. De resultaten van 2012 zijn dan bekend en uitgewerkt en kunnen worden meegenomen in de effectenanalyse. Mogelijk zijn mitigerende maatregelen nodig, dan waarschijnlijk vergelijkbaar met die voor Das. Negatieve effecten op foerageergebied lijken niet aan de orde, eerder een netto positief effect.
6.4
Rivierdonderpad Leefgebied Rivierdonderpad Vanwege de aanwezigheid van basaltkeien vormen alle oeverzones van de IJssel in het onderzoeksgebied geschikt leefgebied voor Rivierdonderpad (foto 10). Ook de wateren met stenige oeverzones buiten de hoofdstroom van de IJssel vormen voortplantings-, foerageeren overwinteringsgebied voor Rivierdonderpad. Foto 10: Leefgebied Rivierdonderpad locatie Bentinkswelle.
Effectbeoordeling Rivierdonderpad Door de geplande werkzaamheden (onder andere ontstenen oeverzone IJssel) gaat leefgebied van Rivierdonderpad verloren. Door het treffen van mitigerende maatregelen kan voorkomen worden dat schade optreedt aan individuele dieren tijdens de voorbereidingsfase. Tijdens de ontstening van de oeverzones en overige werkzaamheden in het leefgebied van Rivierdonderpad zal dan geen schade optreden aan de soort. Tijdens de voorbereidingsfase en gedurende de werkzaamheden zijn in de directe omgeving van het onderzoeksgebied voldoende uitwijkmogelijkheden voor Rivierdonderpad aanwezig. Zeker omdat de werkzaamheden in een beperkt deel van de IJssel plaatsvinden. Voor tabel 2-soort Rivierdonderpad dient de gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau beoordeeld te worden. Rivierdonderpad komt algemeen en wijd verspreid voor in Nederland en de IJssel (RAVON en Crombaghs et al. 2002). Door het
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
29
algemene voorkomen van Rivierdonderpad, de aanwezige uitwijkmogelijkheden en de te treffen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de landelijke gunstige staat van instandhouding in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden. Rivierdonderpad versus exoten De afgelopen jaren is het duidelijk geworden dat exotische grondels oprukken in de Nederlandse rivieren (bijv. Kesslergrondel, Zwartbekgrondel, Marmergrondel en Pontische stroomgrondel). Tot nu toe is het niet geheel bekend wat voor effect dit precies heeft op de inheemse fauna. Het heeft er alle schijn van dat de nieuwe soorten de oorspronkelijke bewoners (zoals Rivierdonderpad) tot last zijn door voedsel- of habitatconcurrentie of predatie.
Om de functionaliteit van het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen, dienen mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste, algemeen toepasbare maatregelen weergegeven: • Het vangen en overzetten van beschermde dieren vindt plaats onder begeleiding van een ter zake deskundige; • De aannemer verwijderd de basaltkeien in de oeverzone van de IJssel. Direct voorafgaand hieraan wordt Rivierdonderpad (en andere vissoorten) in de oever van de IJssel weggevangen met behulp van elektrische visbemonstering, waardoor naar verwachting het grootste deel van de populatie Rivierdonderpadden verwijderd wordt; • Indien de werkzaamheden/ontstening binnen een week na de eerste wegvangactie nog niet afgerond is, dan wordt nogmaals een elektrische visbemonstering uitgevoerd waarbij vissen worden overgezet door de ecologisch toezichthouder. Dit wordt wekelijks herhaald totdat de werkzaamheden in het leefgebied van Rivierdonderpad zijn afgerond. Conclusie Rivierdonderpad Op basis van voorgaande effectbeschrijving wordt geconcludeerd dat het ten aanzien van Rivierdonderpad, noodzakelijk is mitigerende maatregelen te treffen. Door de juiste mitigerende maatregelen te treffen, kan gesteld worden dat de functionaliteit van het leefgebied van Rivierdonderpad behouden blijft.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
30
7 Samenvatting en conclusies Op diverse onderzoekslocaties zijn meerdere zwaarder beschermde soorten en habitats aanwezig. In onderstaande paragrafen wordt dit kort samengevat. In bijlage V1 t/m 11 is per onderzoekslocatie weergegeven welke zwaarder beschermde soorten, habitattypen, Habitatsoorten en Vogelrichtlijnsoorten zijn aangetroffen of te verwachten. De onderzoeksresultaten vormen de basis voor de nog op te stellen effectbeoordeling in het kader van de Flora- en faunawet en Passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet. Flora- en faunawet Op of in de directe nabijheid van diverse onderzoekslocaties zijn diverse zwaarder beschermde soorten aanwezig. Het betreft standplaatsen van Wilde Kievitsbloem en Veldsalie, jaarrond beschermde nesten van Buizerd en Ooievaar en verblijfplaatsen van Das, Bever, Poelkikker, Kleine modderkruiper, Bittervoorn, Rivierdonderpad en Rivierrombout. Habitattypen, Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) Op diverse onderzoekslocaties zijn habitattypen, Habitat- en/of Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) aangetroffen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura2000 gebied Uiterwaarden IJssel zijn opgesteld. Binnen het onderzoekgebied zijn negen van de 12 binnen de IJssel relevante Habitattypen aangetoond. Qua habitatsoorten betreft het soorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad en Bever. Qua broedvogels betreft het de soorten Kwartelkoning, IJsvogel en Zwarte stern. Functionaliteitstoets Das en Rivierdonderpad Conform de vraag specificatie is zowel een omgevingscheck als een functionaliteitstoets uitgevoerd voor de soorten Das, Bever en Rivierdonderpad. Door de juiste mitigerende maatregelen te treffen, wordt ingeschat dat de functionaliteit van het leefgebied van beide soorten permanent gegarandeerd kan worden. Wel zijn, voor zowel Das als Rivierdonderpad, mitigerende maatregelen noodzakelijk. Bever Fysieke aantasting en verstoring van vaste verblijfplaatsen van Bever dient te worden voorkomen. Omdat op dit moment niet alle verblijfplaatsen bekend zijn, kan hiervoor nog geen zekere effectbeoordeling worden uitgevoerd. Voor een actueel en zo compleet mogelijk beeld wordt daarom aangeraden om eind 2012 contact op te nemen met de Beverwerkgroep IJsseldal. De resultaten van 2012 zijn dan bekend en uitgewerkt en kunnen worden meegenomen in de effectanalyse. Van negatieve effecten op foerageergebied lijkt overigens geen sprake. Afhankelijk van de precieze ligging van de verblijfplaatsen van Bever zijn voor deze soort mogelijk ook mitigerende maatregelen nodig om de verblijfplaatsen te ontzien.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
31
8 Geraadpleegde bronnen Documenten Bal D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen. Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020. Wageningen. Bijlsma, R.J., J.A.M. Janssen, R. Haveman, R.W. de Waal & E.J. Weeda (met bijdragen van A.J.M. Koomen, D.R. Lammertsma, R. Loeb & G.J. Maas) (2008). Natura 2000 habitattypen in Gelderland, Alterra, Alterra-rapport 1769. Bode A.D., A.J. Dijkstra, B. Hoekstra, R. Hoeve & R. Zollinger (1999). De Zoogdieren van Overijssel. Voorkomen, verspreiding en ecologie van de in het wild levende zoogdieren. Bos F.M., D. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay & I. Wynhoff, De Vlinderstichting (2006). De Dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, papilionoidea. – Nederlandse Fauna 7. Lieden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland. Broekhuizen S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (Ravon) (redactie) 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse fauna 9. nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European invertebrate survey – Nederland, Leiden. Crombaghs B.H.J.M., Berg, N. van den & A.B. Goutbeek (2002). Vissen in Overijssel. Verspreidingsatlas van zoetwatervissen in stromende en stilstaande wateren in Overijssel. Dirkmaat, J.J. (1997). De Das in Nederland. Janssen Print, Nijmegen. Helmer W., Limpens, H.L.G.A & W. Bongers (1987). Handleiding voor het inventariseren en determineren van Nederlandse vleermuissoorten met behulp van batdetectors. Stichting Vleermuisonderzoek, Wageningen. Horsthuis M. , W.J. Drok & H. Ruiter (2008). Vegetatieopnamen in het natuurgebied Varsenerveld, juni 2008. Verslag PKN-excursie. Huijbregts H. (2003). Beschermde kevers in Nederland (Coleoptera). Nederlandse faunistische mededelingen: p19. Janssen J.A.M. & J.H.J. Schaminée (2003). Europese Natuur in Nederland. Habitattypen. Janssen J.A.M. & J.H.J. Schaminée (2004). Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. Jong, Th. de, E. de Vries, M. Feenstra M. van Delft & A. Goutbeek, 2012, Natuurwaarden Pilot Vegetatiebeheer Rivieren, Eindrapportage. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Kapteyn K. (1995). Vleermuizen in het landschap. Schuyt & Co. Haarlem. Korthorst, M. (2012). KRW-maatregelen in de IJssel. Onderzoek naar beschermde natuurwaarden; met een overzicht van nog uit te voeren veldonderzoeken. Conceptversie 8 februari 2012. Lange E., P. Twisk, A. van Winden & A. Diepenbeek (1994). Zoogdieren van West-Europa. Uitgegeven door de KNNV. Limpens H., K. Mostert & W. Bongers (red.) (1997). Atlas van de Nederlandse vleermuizen, Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Marijnissen, K. (2008). Groene kikkers zijn complex. In RAVON 10(2008)2. Ministerie van LNV (2004). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV (2005). Handreiking Bestemmingsplan en Natuurwetgeving. Directie natuur. Ministerie van LNV (2006). Handreiking Flora- en faunawet. Voor werkzaamheden en activiteiten in het kader van bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Dienst Landelijk gebied. Ministerie van LNV (2008). Profieldocumenten H3150, H3260, H3270, H6120, H6430, H6510, H91E0 en H91F0. Ministerie van LNV (2009). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV (2009). Definitietabel habitattypen. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (2002). De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Nöllert A. & C. Nöllert, 1992. Amfibieëngids van Europa. Schaminée, J., K. Sýkora, N. Smits en M. Horsthuis (2010). Veldgids plantgemeenschappen van Nederland. KNNV Uitgeverij, Zeist.
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
32
SOVON vogelonderzoek Nederland (2002). Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. SOVON nieuwsbrief Kwartelkoningen 2012 Crexmail 2–4 juli. Spikmans F, T. de Jong, F.G.W.A. Ottburg & J. Kranenbarg (2008). Methodiek en richtlijnen voor verspreidingsonderzoek naar bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkuiper. Stichting RAVON, Nijmegen. Wallink, M. (2010). Flora- en faunaonderzoek Hoogwatergeul Veessen- Wapenveld; Inventarisatie van natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet. Rapport 10197/ 10197A. EcoGroen Advies, Zwolle.
Internet: Ministerie van EL&I(www.rijksoverheid.nl) RAVON (www.ravon.nl) Waarneming.nl (website met soortenwaarnemingen in Nederland). Libellennet (www.libellennet.nl) Piscaria/ Limnodata Neerlandica (www.limnodata.nl) Sportvisserij Nederland (www.sportvisserijnederland.nl) Natuurbericht (www.natuurbericht.nl)
Ecologisch onderzoek KRW uiterwaarden IJssel
33
BIJLAGEN
BIJLAGE I: LIGGING ONDERZOEKSLOCATIES
BIJLAGE II: INVENTARISATIESCHEMA N r. v eld be zo e k
D a tum ve ldb e zo ek
A cce n t in ve nta risa tie
1
5 april 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
2
16 april 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
3
17 april 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten, Ringslang
4
25 april 2012 (dag)
Visonderzoek (elektrisch), biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
5
1 mei 2012 (dag)
Visonderzoek (elektrisch), biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
6
3 mei 2012 (dag)
Visonderzoek (elektrisch), biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
7
8 mei 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
8
9 mei 2012 (dag)
Visonderzoek (elektrisch), biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
9
9 mei 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
10
10 mei 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
11
14 mei 2012 (dag)
Vissen, biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
12
21 mei 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
13
22 mei 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
14
23 mei 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
15
24 mei 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
16
30 mei 2012 (dag)
Visonderzoek (elektrisch), biotoopbeoordeling amfibieen, jaarrond beschermde nesten
17
31 mei 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
18
1 juni 2012 (dag)
Jaarrond beschermde nesten, amfibieen, Ringslang
19
5 juni 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
20
6 juni 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
21
6 juni 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
22
7 juni 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
23
7 juni 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
24
14 juni 2012 (dag)
Jaarrond beschermde nesten, amfibieen, Ringslang
25
19 juni 2012 (dag)
Jaarrond beschermde nesten en amfibieen
26
26 juni 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
27
27 juni 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
28
4 juli 2012 (dag)
Amfibieen (fuiken plaatsen), Kwartelkoning en Porseleinhoen
29
6 juli 2012 (dag)
Amfibieen (o.a. fuiken controleren), vissen
30
6 juli 2012 (avond)
Amfibieen, Kwatelkoning en Porseleinhoen
31
10 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
32
12 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
33
16 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
34
17 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
35
18 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
36
23 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
37
24 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
38
31 juli 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
39
1 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
40
3 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
41
6 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
42
9 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
43, 44 t/m 47
9 t/m 16 augustus (ochtend en avond)
W aterspitsmuisonderzoek
48
17 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
49
20 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
50
21 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
51
22 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
52
23 augustus 2012 (dag)
Flora- en habitattypenonderzoek
*
= =
Soort/ Habitattype waar aanvullend onderzoek naar is uitgevoerd Het betreft soorten als Rivierdonderpad, Bittervoorn, Meerval, Rivierprik etc…
Porseleinhoen
Zwarte stern
IJsvogel
Kwartelkoning
Rivierrombout (uitvliegplaats)
Meerval en Houting (uiterwaarden)
Rivierdonderpad (uiterwaarden)
Grote modderkruiper (uiterwaarden)
Bittervoorn (uiterwaarden)
Kleine modderkruiper (uiterwaarden)
Beschermde vissen Ijssel*
Ringslang
Kamsalamander
Rugstreeppad
Poelkikker
Ransuil
Oooievaar
Buizerd
Bever
Vaste verblijfplaats vleermuizen
Waterspitsmuis
Das
Vochtige aluviale bossen
Soortenrijke beemnden (Galnshaver- en vossenstaarthooilanden)
Soortenrijke beemden (Glanshaverhooilanden)
Moerasruigten (Droge bosranden)
Moerasruigten (moerassprirea)
Stroomdalgraslanden
Rivieren met Slikoevers
Rivieren met waterplanten
Voormalige naam onderzoekslocatie nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt 8; oever; Hoenwaard; rechts nvt nvt 8; oever; Herxenwaarden; rechts 4x 8; oever; Herxenwaarden; links nvt nvt 6; oever; Fortmond; links 2x 6; nevengeul; Vorchterwaard; links nvt 5; oever; Olst/ Welsum; rechts 3x nvt 5; oever; Olst; links 2x 4; oever; Deventer Worp; links nvt 4; oever; Deventer Worp; rechts 2x 4; oever; Epse- Deventer/ Deventer Worp; lins 2x 4; oever; Epse- Deventer; links nvt nvt nvt 4; nevengeul; Wilpsche Klei; links 4; oever; Wilpsche Klei; rechts nvt nvt 3; nevengeul; Rammelwaard; links 3; oever; links 3; oever; rechts 2; oever; Zutphen; links nvt 2; oever; rechts 2; oever; rechts 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst links 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst links 1; nevengeul; Geldersche Toren; links 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst; links 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst; links
Meren met Krabbenscheer en fonteinkruiden
Naam onderzoekslocatie 1a Scherenwelle west (geul) 1b Scherenwelle oost (geul) 1c Scherenwelle (zoekgebied) 2a De Zande (geul) 2b De Zande (zoekgebied) 3a Bentinkswelle (geul) 3b Bentinkswelle (zoekgebied) 4 Schellerdijk (oever) 5 Tichelgaten Herxen (oever) 6a Herxer Uiterwaarden (oever) 6b Herxer Uiterwaarden (geul) 7 Schaapsweiden (oever) 8 Buitenwaarden (geul) 9a Wijhe noord (oever) 9b Wijhe zuid (oever) 10 Vorchterwaarden (geul) 11 Olsterwaarden (oever) 12 Welsumerwaarden (geul) 13 Hengforderwaarden (oever) 14 Katerstede (oever) 15 Slichtenbreesweerd (oever) 16 Keizerswaarden (oever) 17 Dorperwaarden (geul) 18 Stobbenweerd (oever) 19 Ossenwaard (haalbaarheidsonderzoek) 20 De Worp (oever) 21 Bolwerksplas (oever) 22 Bolwerksweiden (oever) 23 Ypenberg (geul) 24 De Weerd (geul) 25 Ravensweer (oever) 26 Eesterweer (oever) 27a Rammelwaard (oever) 27b Rammelwaard (geul) 28 Rijsselsewaarden (oever) 29 Zutphen-links (oever) 30a Reuversweerd (oever) 30b Reuversweerd (geul) 31 Stroomkanaal (oever) 32 Bronkhorsterwaarden (oever) 33 Leuvenheim (oever) 34 De Schans (oever) 35a Gelderse Toren (geul) 35b Gelderse Toren (oever) 36 Spankerense Weilanden (oever)
Zwaarder beschermde Flora
BIJLAGE III: UITGEVOERD AANVULLEND ONDERZOEK PER LOCATIE
*
= = =
Soort/ habitattype aangetroffen of te verwachten Soort mogelijk incidenteel aanwezig Het betreft soorten als Rivierdonderpad, Bittervoorn, Meerval, Rivierprik etc…
Porseleinhoen
Zwarte stern
IJsvogel
Kwartelkoning
Rivierrombout (uitvliegplaats)
Meerval en Houting (uiterwaarden)
Rivierdonderpad (uiterwaarden)
Grote modderkruiper (uiterwaarden)
Bittervoorn (uiterwaarden)
Kleine modderkruiper (uiterwaarden)
Beschermde vissen Ijssel*
Ringslang
Kamsalamander
Rugstreeppad
Poelkikker
Ransuil
Oooievaar
Buizerd
Bever
Vaste verblijfplaats vleermuizen
Waterspitsmuis
Das
Vochtige aluviale bossen
Soortenrijke beemnden (Galnshaver- en vossenstaarthooilanden)
Soortenrijke beemden (Glanshaverhooilanden)
Moerasruigten (Droge bosranden)
Moerasruigten (moerassprirea)
Stroomdalgraslanden
Rivieren met Slikoevers
Rivieren met waterplanten
Voormalige naam onderzoekslocatie nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt nvt 8; oever; Hoenwaard; rechts nvt nvt 8; oever; Herxenwaarden; rechts 4x 8; oever; Herxenwaarden; links nvt nvt 6; oever; Fortmond; links 2x 6; nevengeul; Vorchterwaard; links nvt 5; oever; Olst/ Welsum; rechts 3x nvt 5; oever; Olst; links 2x 4; oever; Deventer Worp; links nvt 4; oever; Deventer Worp; rechts 2x 4; oever; Epse- Deventer/ Deventer Worp; lins 2x 4; oever; Epse- Deventer; links nvt nvt nvt 4; nevengeul; Wilpsche Klei; links 4; oever; Wilpsche Klei; rechts nvt nvt 3; nevengeul; Rammelwaard; links 3; oever; links 3; oever; rechts 2; oever; Zutphen; links nvt 2; oever; rechts 2; oever; rechts 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst links 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst links 1; nevengeul; Geldersche Toren; links 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst; links 1; oever; Gelderche Toren en Bronckhorst; links
Meren met Krabbenscheer en fonteinkruiden
Naam onderzoekslocatie 1a Scherenwelle west (geul) 1b Scherenwelle oost (geul) 1c Scherenwelle (zoekgebied) 2a De Zande (geul) 2b De Zande (zoekgebied) 3a Bentinkswelle (geul) 3b Bentinkswelle (zoekgebied) 4 Schellerdijk (oever) 5 Tichelgaten Herxen (oever) 6a Herxer Uiterwaarden (oever) 6b Herxer Uiterwaarden (geul) 7 Schaapsweiden (oever) 8 Buitenwaarden (geul) 9a Wijhe noord (oever) 9b Wijhe zuid (oever) 10 Vorchterwaarden (geul) 11 Olsterwaarden (oever) 12 Welsumerwaarden (geul) 13 Hengforderwaarden (oever) 14 Katerstede (oever) 15 Slichtenbreesweerd (oever) 16 Keizerswaarden (oever) 17 Dorperwaarden (geul) 18 Stobbenweerd (oever) 19 Ossenwaard (haalbaarheidsonderzoek) 20 De Worp (oever) 21 Bolwerksplas (oever) 22 Bolwerksweiden (oever) 23 Ypenberg (geul) 24 De Weerd (geul) 25 Ravensweer (oever) 26 Eesterweer (oever) 27a Rammelwaard (oever) 27b Rammelwaard (geul) 28 Rijsselsewaarden (oever) 29 Zutphen-links (oever) 30a Reuversweerd (oever) 30b Reuversweerd (geul) 31 Stroomkanaal (oever) 32 Bronkhorsterwaarden (oever) 33 Leuvenheim (oever) 34 De Schans (oever) 35a Gelderse Toren (geul) 35b Gelderse Toren (oever) 36 Spankerense Weilanden (oever)
Zwaarder beschermde Flora
BIJLAGE IV: AANGETROFFEN RELEVANTE SOORTEN PER LOCATIE
BIJLAGE V: VERSPREIDINGSKAARTEN 1. Flora 2. Das 3. Waterspitsmuis 4. Bever 5. Jaarrond beschermde nestlocaties 6. Poelkikker en Kamsalamander 7. Beschermde Vissen 8. Rivierrombout 9. Habitattypen 10. Vogelrichtlijnsoorten IJssel (broedvogels) 11. Overige fauna van de Rode Lijst
BIJLAGE 3
Nader onderzoek Flora en fauna Zomerbedverlaging BenedenIJssel
Nader onderzoek Flora en Fauna
Zomerbedverlaging Beneden-IJssel
Ecologisch onderzoek en advies Arnhem, 18 juli 2012
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Colofon Titel Subtitel
: Nader onderzoek : Zomerbedverlaging, Beneden-IJssel
Projectnummer Datum
: 12.056 : 18 juli 2012
Veldonderzoek Auteur(s)
: A. Zandstra : A. Zandstra
Goedgekeurd door
: T. Kooij
Opdrachtgever Contactpersoon
: DHV : E. Dorsman
Ekoza Ecologisch onderzoek en advies
Tivolilaan 205 Postbus 2 6800 AA Arnhem T: 026-8454583
[email protected] www.ekoza.nl
Ekoza is lid van het Netwerk Groene Bureaus: www.netwerkgroenebureaus.nl Arnhem, 18 juli 2012
2
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Inhoud 1. Inleiding
4
2. Wettelijk kader 2.1 Flora- en faunawet
5 5
3. Gebiedsbeschrijving 3.1 Gebiedsbeschrijving 3.2 Voorgenomen ingreep
7 7 10
4. Onderzoeksmethode 4.1 Veldonderzoek 4.2 Uitwerking en rapportage
11 11 11
5. Resultaten 5.1 Flora
13 13
6. Conclusies
15
Bronnen Literatuur Websites
16 16 16
Arnhem, 18 juli 2012
3
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
1. Inleiding Doordat de rivieren steeds meer regen- en smeltwater te verwerken krijgen, heeft Rijkswaterstaat het 'Programma Ruimte voor de Rivier' ontworpen. Hierin staan allerlei maatregelen die genomen gaan worden om het rivierengebied te beschermen tegen overstromingen. Onderdeel hiervan is de zomerbedverlaging van de IJssel tussen Zwolle en Kampen. De voorgenomen maatregelen hebben gevolgen voor de buitendijkse rietpercelen. Om deze gevolgen te mitigeren zijn er maatregelen bedacht zoals het graven van enkele geulen in de percelen. Hierdoor blijven de percelen natter. Eén van de haalbaarheidsstudies die hiervoor dient te worden uitgevoerd is toetsing aan de natuurwet- en regelgeving. Veel dieren en planten zijn middels de Flora- en faunawet beschermd. Om inzichtelijk te krijgen of voor het uitvoeren van de werkzaamheden een ontheffing nodig is in het kader van de Flora- en de faunawet, is het noodzakelijk om te weten of er beschermde planten op het terrein voorkomen. DHV heeft aan Ekoza gevraagd onderzoek naar beschermde planten uit te voeren. Deze rapportage geeft de bevindingen en conclusies van het uitgevoerde onderzoek.
Arnhem, 18 juli 2012
4
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
2. Wettelijk kader In dit hoofdstuk wordt in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen beschreven. Bij de bescherming van natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Het plangebied ligt in Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel'. Voor ruimtelijke ingrepen zal ook getoetst moeten worden aan de natuurbeschermingswet. In het kader van dit onderzoek wordt alleen getoetst aan de Flora- en faunawet. 2.1
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Deze wet vormt het wettelijke kader voor bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, zoals de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet bedreigde uitheemse diersoorten en een deel van de Natuurbeschermingswet (soortbescherming). Tevens is de Flora- en faunawet het nationale wettelijke kader waarin de bepalingen van EU-richtlijnen op het gebied van natuurbescherming (soorten) is omgezet naar nationaal recht. Doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Hiertoe is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. In principe mogen er geen handelingen worden uitgevoerd die schadelijk zijn voor de soort. Van de verbodsbepalingen is onder bepaalde voorwaarden een ontheffing mogelijk. Voor alle soorten geldt er een ‘zorgplicht’: een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Verbodsbepalingen volgens de Flora- en faunawet Artikel 8:
Artikel 9: Artikel 10: Artikel 11:
Artikel 12:
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Daarnaast is artikel 13 eventueel nog van belang in verband met verplaatsen van soorten. Het vervoeren en onder zich hebben van beschermde inheemse soorten is verboden.
Arnhem, 18 juli 2012
5
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Zorgplicht volgens de Flora- en faunawet: Artikel 2:
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Algemene Maatregel van Bestuur Middels een Algemene Maatregel van Bestuur is de regelgeving rond de Flora- en faunawet nader ingevuld. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden, aangezien voor de meest algemene soorten er een vrijstelling van de verbodsbepalingen komt (voor onder meer ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer). Bij het toepassen van de Flora- en faunawet wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermde soorten: 1. De algemene beschermde soorten waarvoor ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden geldt.
2. De bedreigde beschermde soorten: voor een aantal soorten planten en dieren geldt een strikter
beschermingsregime. Omdat ze in Nederland als bedreigd worden beschouwd. Vrijstelling geldt als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Ontheffing kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
3. De strikt beschermde soorten: alle vogelsoorten alsmede plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (genoemd in Bijlage 1 van het betreffende besluit). Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen in artikelen 8, 9, 11 en 12, mits men werkt op basis van een door de minister goed gekeurde gedragscode. Voor het overtreden van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen is voor aangewezen bedreigde soorten altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ontheffing kan alleen worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang en er geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn kan alleen nog ontheffing verkregen worden voor een belang dat is opgenomen in de Habitatrichtlijn. Hierdoor kan geen ontheffing meer aangevraagd worden op basis van ‘werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’. Voor vogels kan alleen nog ontheffing verkregen worden op grond van een belang dat staat in de Vogelrichtlijn. Dit houdt in dat ook geen ontheffing meer aangevraagd kan worden op basis van ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’.
Arnhem, 18 juli 2012
6
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
3. Gebiedsbeschrijving 3.1
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied bestaat uit twee locaties in de uiterwaarden langs de IJssel tussen Kampen en Zwolle in Overijssel. Beide locaties liggen in het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel. De eerste locatie ligt ten zuidoosten van Kampen. Het gaat om de rietpercelen van het gebied Scherenwelle. De tweede locatie ligt ten westen van Zwolle. Hier gaat het om het noordelijke deel van de Vreugderijkerwaard.
Figuur 1. Globale ligging van het plangebied
Het grootste deel van het onderzoeksgebied Scherenwelle bestaat uit rietpercelen. Deze percelen liggen aan een zijarm van de IJssel. Een klein deel ligt direct aan de rivier en bestaat uit grasland met enkele kribben. Het westelijke stuk bestaat uit een deel rietland en verruigt grasland. Enkele sloten liggen langs of in de rietpercelen. Op figuur 2 zijn de te onderzoeken percelen van Scherenwelle aangegeven.
Arnhem, 18 juli 2012
7
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Figuur 2. Planlocatie Scherenwelle
Figuur 3. Impressie van het plangebied Scherenwelle Arnhem, 18 juli 2012
8
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Figuur 4. Planlocatie Vreugderijkerwaard
De onderzoekslocatie Vreugderijkerwaard bestaat hoofdzakelijk uit rietland. Het gebied ligt voor een groot deel tegen de rivier de IJssel aan. Langs de rand liggen basaltblokken en enkele kleine kribben. Het noordelijke stuk bestaat uit verruigd grasland met langs de rand van de IJssel enkele essen en wilgen. Langs en tussen de rietpercelen liggen sloten. Een grote plas ligt in het midden van het rietperceel.
Arnhem, 18 juli 2012
9
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Figuur 5. Impressie van het plangebied Vreugderijkerwaard
3.2
Voorgenomen ingreep
Één van de maatregelen van het Programma Ruimte voor de Rivier is een zomerbedverlaging van de Beneden-IJssel. Het zomerbed is dat deel van de rivier dat het hele jaar onder water staat, en waar de schepen varen. Ter hoogte van Kampen tot aan de monding van de IJssel zal het zomerbed over 7 kilometer verlaagd worden. Door deze maatregel zullen de uiterwaarden minder vaak en minder lang overstromen. Dit heeft gevolgen voor de natuur in de uiterwaarden. Door het verdrogen van de rietpercelen gaat het verlanden. Soorten die wat natter willen staan verdwijnen. Om deze gevolgen te mitigeren zullen enkele geulen in de rietpercelen worden gegraven, zodat de percelen natter blijven en niet verdrogen.
Arnhem, 18 juli 2012
10
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
4. Onderzoeksmethode 4.1
Veldonderzoek
Het veldonderzoek is gericht op nader onderzoek naar beschermde plantensoorten. Voornamelijk het voorkomen van de zwaarder beschermde soorten zijn van belang (zie hiervoor de beschrijving in paragraaf 4.2). Er hebben twee inventarisatierondes plaatsgevonden. De eerste ronde in Scherenwelle vond plaats op 5 juni en de tweede ronde op 4 juli 2012. De Vreugerijkerwaard is voor de eerste keer bezocht op 14 juni en voor de tweede ronde op 12 juli 2012. Door een min of meer vroege ronde en een wat latere ronde worden de vroege, en latere soorten meegenomen in het onderzoek. Bij het onderzoek wordt de vegetatie rustig en grondig afgespeurd. De percelen zijn zoveel mogelijk vlakdekkend geïnventariseerd. Daarbij is rekening gehouden met broedende vogels. In beide gebieden broeden veel rietvogels, maar ook zwarte sternen, deze zijn zoveel mogelijk met rust gelaten. In dichte rietpercelen zijn beschermde soorten met name in de randen te vinden en op overgangen naar andere vegetatietypen. Deze delen zijn dan ook intensief onderzocht. 4.2
Uitwerking en rapportage
Bij de bescherming van natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Natura 2000) en de soortbescherming in de Flora- en faunawet. In voorliggende rapportage komen de volgende onderdelen aan bod: Toetsing aan de Flora- en faunawet (soortbescherming) Onderzocht wordt of de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, een ontheffing noodzakelijk is en of daaruit voortvloeiende verplichtingen in de vorm van mitigatie of compensatie noodzakelijk zijn. Hierbij is onderscheidt gemaakt in tabel 1 soorten en de tabel 2 en 3 soorten van de Flora- en faunawet. Voor de tabel 1 soorten geldt een algehele vrijstelling voor het overtreden van enkele verbodsbepalingen wanneer sprake is van bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik of van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht (zie paragraaf 2.1). Voor tabel 2 soorten, en bij bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting is het mogelijk om met een door het ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode te werken. Als de beschreven maatregelen van een goedgekeurd gedragscode in
Arnhem, 18 juli 2012
11
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
acht worden genomen, is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk. De tabel 3 soorten zijn strikt beschermd. Indien er verbodsartikelen overtreden gaan worden is een ontheffing nodig.
Arnhem, 18 juli 2012
12
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
5. Resultaten De werkzaamheden die worden uitgevoerd kunnen effect hebben op beschermde soorten. Met veldbezoeken wordt het voorkomen van beschermde soorten onderzocht en de mogelijke invloed van de werkzaamheden op deze soorten. 5.1
Flora
De te onderzoeken percelen bestaan voornamelijk uit rietland. Over het algemeen zijn dit soortenarme begroeiingen, waarbij fors gebouwde moerasplanten als grote grassen zoals riet en zeggen het merendeel van de vegetatie vormt. De begroeiing staat het hele jaar of een groot deel van het jaar in het water. Zodra de vegetatie niet meer nat staat, begint de verlanding en ontwikkelen zich struweel en uiteindelijk (broek)bos. Sommige delen van de te onderzoeken rietlanden zijn vrij droog, maar in de percelen komen ook nattere stukken voor, of ontstaan plassen die vrijwel het hele jaar met water gevuld zijn. Tussen het riet staan enkele wilgen. Deze staan alleen of in grotere groepen. Tussen het riet zijn soorten te vinden als haagwinde, bitterzoet, grote brandnetel en kleefkruid. Op enkele plaatsen steken de gele bloemen van het moeraskruiskruid boven het riet uit. Langs de randen neemt het aandeel rietgras toe en komen soorten voor als gewone vossenstaart, ruwbeemdgras, smeerwortel, wolfspoot, grote kattenstaart, echte valeriaan, grote wederik, poelruit, moerasspirea en harig wilgenroosje. Op de vochtigere plaatsen komen tussen het riet ook gele lis, moerasvergeet-mij-nietje, watermunt, en echte valeriaan voor. In Scherenwelle staan op de vochtigere plaatsen in het riet grote aantallen gewone dotterbloem (tabel 1). In de rietvegetatie langs de sloten groeien liesgras, waterzuring, grote egelskop, gele lis, moeraswalstro, moeraszegge, zwanenbloem, grote kattenstaart en moerasvergeet-mij-nietje. In Scherenwelle ligt een deel van het plangebied langs de IJssel. Dit deel bestaat uit grasland en enkele kleine kribben. Het grasland is kruidenrijk en wordt begraasd door ganzen en koeien. Het gras is kort afgegraasd en er staat veel waterkruiskruid, watermunt en rode waterereprijs. Op de kribben groeit akkerdistel, vijfvingerkruid, kattenstaart en brandnetels. In het midden van het perceel is een poel die dichtgroeit door rietgras, kalmoes, watermunt, poelruit, moerasspirea en zwanenbloem. Zwanenbloem is een beschermde soort (tabel1). Het oostelijke deel van Scherenwelle bestaat uit een deel rietland met daartegenaan een enigszins verruigt grasland waar koeien grazen. Hier zijn vele grote greppels met begroeiing van liesgras, waterzuring, verschillende zeggen, rietgras, grote egelskop, gele lis, penningkruid en moeraswalstro. Aan de westkant wordt dit perceel begrenst door een sloot. Op de berm langs deze sloot, buiten het plangebied groeien honderden exemplaren van de rode ogentroost. Dit is een rode lijst soort, maar is niet beschermd.
Arnhem, 18 juli 2012
13
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Het noordelijke deel van de Vreugerijkerwaard is behoorlijk verruigd. De hoge en dichte vegetatie bestaat uit onder andere kweek, rietgras, grote brandnetel en akkerdistel. De strook langs de IJssel is droger en bestaat onder andere uit rietgras, zilverschoon, vijfvingerkruid, moerasandoorn, gewone vossenstaart, harige wilgenroosjes, echte valeriaan, wilde bertram, poelruit, veldlathyrus en heermoes. Op een locatie langs de IJssel is een groep van 15 kleine ratelaars aangetroffen. Flora- en faunawet Wat betreft de beschermde plantensoorten komt op beide locaties de zwanenbloem in enkele sloten langs de rietpercelen voor, alsmede in de diepere plasjes in het riet. In Scherenwelle staan een groot aantal gewone dotterbloemen tussen het riet. Het gaat hier om tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet. Voor deze soort geldt een algehele vrijstelling voor het overtreden van enkele verbodsbepalingen wanneer sprake is van bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik of van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. De wilde kievitsbloem komt in de omgeving voor. Bij de start van het onderzoek (eind juni) waren de kievitsbloemen reeds uitgebloeid. Nabij de rietpercelen komen ze voor in de hooilanden. Wilde kievitsbloem komen voornamelijk in vochtige hooilanden voor, en wordt instant gehouden door een beheer van extensief maaien en afvoeren. De wilde kievitsbloem staat niet tussen het riet. In het plangebied wordt de wilde kievitsbloem dan ook niet verwacht.
Arnhem, 18 juli 2012
14
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
6. Conclusies De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Vooral de instandhouding van verblijfplaatsen is hiervoor van belang en in mindere mate ook de instandhouding van het leefgebied. Te allen tijde dient men de zorgplicht in acht te nemen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. Aan de hand van het voorgaande kan een aantal conclusies worden getrokken en worden aanbevelingen gegeven voor de te nemen vervolgstappen. Zwanenbloem en dotterbloem zijn in het plangebied aangetroffen. Dit zijn tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt een algehele vrijstelling. Zwaarder beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.
Arnhem, 18 juli 2012
15
NADER ONDERZOEK ZOMERBEDVERLAGING BENEDEN-IJSSEL
Ecologisch onderzoek en advies
Bronnen Literatuur • • • • •
Broekmeyer, M.E.A., F.G.W.A. Ottburg en F.H. Kistenkas, 2003. Flora- en faunawet, Toepassing van artikel 75 in de praktijk. Alterra, Wageningen. Meijden R. van der. 1996. Heukels' Flora van Nederland. Groningen: WoltersNoordhoff bv. ANWB, Topografische dienst, 2004. Topografische Atlas Overijssel. Floron, 2011. Nieuwe Atlas van de Nederlandse Flora. Zeist: KNNV Uitgeverij. Weeda, E.J., J.H.J. Schaminée en L. van Duuren, 2000. Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland, Deel 1: Wateren, moerassen en natte heiden. Utrecht: KNNV Uitgeverij.
Websites • • • • • • •
www.rijksoverheid.nl www.waarneming.nl www.google.nl/maps www.natuurmonumenten.nl www.staatsbosbeheer.nl www.ruimtevoorderivier.nl www.rijkswaterstaat.nl
Arnhem, 18 juli 2012
16
BIJLAGE 4
Voorkomen soorten website Quickscan.nl
Amfibieën
Vissen
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 4 -3-
Zoogdieren
Vogels Zalkerbosch Soort
Soortgroep
Bescherming
Afstand
Boomvalk
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Buizerd
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Gierzwaluw
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Grote Gele Kwikstaart
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Havik
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Huismus
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Kerkuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Ooievaar
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Ransuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Roek
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Slechtvalk
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Sperwer
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Steenuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Wespendief
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Zwarte Wouw
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Vogels Vreugderijkerwaard Soort
Soortgroep
Bescherming
Afstand
Boomvalk
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Buizerd
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Gierzwaluw
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Grote Gele Kwikstaart
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Havik
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Huismus
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Kerkuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Ooievaar
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Ransuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Roek
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Slechtvalk
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Sperwer
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Steenuil
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Wespendief
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Zwarte Wouw
Vogels
tabel III
0 - 1 km
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 4 -5-
BIJLAGE 5
Inventarisatiegegevens zwarte stern Staatsbosbeheer
1991
1992
1993
1994
1995
1996
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
6 25 47
2004
3
6 20 41
2003
5
5 3
2002
3
7 4 5 12 28
16
7 2 11 20
1 5 2 12 20
15
5 2 15 22
2001
4
3
1990
2
1989
1986
1988
1985
1987
1984
1983
8
17 33
4
2000
0
16
1999
0
0 4 15 19
1998
Jaar Scherenwelle Bentinckswelle Oldeneel De Enk Totaal
0
8
1997
0
1982
Jaar Scherenwelle Bentinckswelle Oldeneel De Enk Totaal
1981
1980
Broedparen zwarte sterns, geteld door Staatsbosbeheer
16 4 6 20 46
20 3 5 14 42
23 2 8 15 48
43 6 6 15 70
28 7 6 15 56
25 6 5 12 48
10 26 4 10 50
28 15 5 5 53
25 6 6
20 5 5
21 5 5
23
22 1 12
28 12 10
38 4 18
40 5 15
37
30
31
23
35
50
60
60
23 31
50 45 40 35 30
Scherenwelle
25
Bentinkwelle
20 15 10 5 2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
0
Aantalsontwikkeling zwarte stern binnen studiegebied Gegevens nestvlotjes 2012 Locatie
Aantal vlotjes
Aantal vlotjes bezet
Aantal jongen
Scherenwelle
50
40
45
Oldeneel
18
15
18
Bentinckswelle
17
3*
4*
* Wel waargenomen in Bentinckswelle: 2 broedgevallen langs de rand van de plas in vegetatie met 3 jongen
Locatie nestvlotjes zwarte stern Scherenwelle
Locatie nestvlotjes zwarte stern Bentinckswelle
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 5 -7-
BIJLAGE 6
Effect waterstandsdaling op vissen en amfibieën
Met betrekking tot amfibieën en vissen is de vraag of er sprake is van een toename van droogval van geïsoleerde wateren in de uiterwaarden (wateren die niet in open verbinding staan met de IJssel) als gevolg van de beperkte (grond)waterstandsdaling. Een mogelijk effect treedt op als ondiepe geïsoleerde wateren eerder in het seizoen (amfibieën) droogvallen of als de kans op droogval (vissen) toeneemt. Het gaat dus om de waterstandsdaling als gevolg van de zomerbedverlaging onder droge omstandigheden. De natuurlijke variatie in waterstanden van de IJssel is groot. Het waterstandsverlagende effect in de IJssel is onder droge omstandigheden maximaal 2,3 cm. Het grootste effect op de waterstanden treedt op tussen de meetpunten Kampen en Zwolle, bij rkm 992,5, zie onderstaande figuur. Bij Kampen is dit 1,5 cm, bij Zwolle 2,0 cm (zie onderstaande figuur, de lijn die hoort bij Overeengekomen Lage Afvoer, deze wordt gemiddeld 20 dagen per jaar onderschreden).
Rivier-km 920
930
940
950
960
970
980
990
1000
Waterstandsverlagend effect (m)
-0,1
-0,2
Kampen (995)
Zwolle/Katerveer
0
-0,3
Hoog water 1x/10 jr -0,4 gemiddeld Overeengekomen Laag Water -0,5
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 6 -1-
1010
Onderstaande figuren laten de waterstand in de IJssel bij de meetpunten Kampen (rkm 995) en Zwolle (rkm 980) zien in de afgelopen 4 jaar én het uitzonderlijk droge jaar 2003. Ook de waterstandsverlaging als gevolg van verlaging van het zomerbed is weergegeven bij verschillende waterstanden: – hoogwater dat 1x per 10 jaar voorkomt (T10), – gemiddelde omstandigheden – Overeengekomen lage afvoer (de waterstand die gemiddeld 20 dagen per jaar wordt onderschreden) 200
Kampen (km 995)
2011 2010 2009 2008
150
2003 Overeengekomen lage afvoer nieuwe OLA gem
Waterstand (m NAP)
100
nieuw gem T10 T10 nieuw 50
0
-50
-100 d
j
f
m
a
400
m
j
j
a
s
o
n
d
2011
Zwolle (Katerveer, km 980)
2010 350
2009 2008 2003
300
Overeengekomen lage afvoer nieuwe OLA
250
gem
Waterstand (m NAP)
nieuw gem 200
T10 T10 nieuw
150
100
50
0
-50
-100 d
j
f
m
a
m
j
j
a
s
o
n
d
Het waterstandsverlagende effect op de waterstand in de IJssel is zeer klein in vergelijking met de natuurlijke fluctuaties gedurende droge perioden en de verschillen tussen jaren. Geïsoleerde wateren die mogelijk droogvallen staan niet in open verbinding met de IJssel, maar via de grondwaterstand heeft het waterpeil in de IJssel invloed. Het effect via de grondwaterstand op de waterstand van geïsoleerde wateren in de uiterwaarden is echter kleiner dan het waterstandsverlagende effect in de IJssel zelf. Naarmate de wateren in de uiterwaarden op grotere afstand liggen van het zomerbed, is de invloed van de rivierwaterstand kleiner. Een toename van droogval kan alleen optreden in ondiepe geïsoleerde wateren. Diepere wateren met steile oevers zullen niet droogvallen, ook niet na vergraving van het zomerbed. Om na te gaan of ondiepe geïsoleerde wateren in de uiterwaarden aanwezig zijn heeft, DHV navraag gedaan bij provincie Gelderland, provincie Overijssel, Staatsbosbeheer Natuurmonumenten en de KNNV naar het voorkomen van amfibieën en vissen en de karakteristieken van hun leefgebied in de uiterwaarden. Natuurmonumenten heeft voor de Vreugderijkerwaard informatie gegeven, de overige organisaties gaven aan hierover geen informatie te hebben. Daarnaast heeft DHV 24 april 2012 een veldbezoek gebracht aan het gebied tussen Kampen en Zwolle. Gebleken is dat er geen ondiepe poelen (leefgebied amfibieën) in het gebied zijn gelegen die als gevolg van de zomerbedverlaging droog zouden kunnen vallen. Wel zijn er ondiepe sloten/watergangen (leefgebied vissen, weinig geschikt voor amfibieën) in het gebied gelegen. Conclusie Soorten die in de uiterwaarden leven kunnen kennelijk in deze dynamische omstandigheden van sterk wisselende waterstanden overleven. De waterstand zal niet zodanig veranderen dat wateren in de uiterwaarden minder geschikt worden als leefgebied voor de amfibieën en vissen die er nu voorkomen. Daarnaast is gebleken dat (potentieel) leefgebied over het algemeen relatief diep is met steile oevers, waardoor droogval ook in de huidige situatie niet optreedt.
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 6 -3-
BIJLAGE 7
Overzicht Natura 2000 gebieden
Programmadirectie Ruimte voor de Rivier/Zomerbedverlaging beneden IJssel LW-AF20122287
bijlage 7 -1-
BIJLAGE 8
Memo Aanvulling op activiteitenplan Flora- en faunawet Zomerbedverlaging Beneden-IJssel
NoLogo
HaskoningDHV Nederland B.V.
MEMO Aan Van Kopie Dossier Project Betreft Ons kenmerk Datum Classificatie
: : : : : :
Waterschap Veluwe Vallei Haskoning DHV B.V, Edith Dorsman, Janet Olthof PDR BA7927 KRW-geul Bentickswelle Aanvulling op activiteitenplan Flora- en faunawet Zomerbedverlaging BenedenIJssel : LW-AF20130249 : 6 februari 2013 : Openbaar
1 INLEIDING
Deze memo brengt de gevolgen in beeld van het inrichtingsplan voor de uiterwaard Bentickswelle in relatie tot de Flora- en faunawet. De memo is een aanvulling op de ontheffingaanvraag en het activiteitenplan in het kader van de Flora- en faunawet voor de Zomerbedverlaging Beneden-IJssel en moet in samenhang met dit rapport gelezen worden. De uiterwaard Bentickswelle is in zijn geheel aangewezen als Vogelrichtlijngebied en het meest noordelijke gebied rond de plassen is tevens Beschermd Natuurmonument. De effecten hierop zijn in een aanvullende memo op de passende beoordeling beschreven. Het inrichtingsplan voor Bentinckswelle heeft de volgende doelen: 1. Verbeteren van de Ruimtelijke Kwaliteit: toename van het areaal plas-dras in het voorjaar ten behoeve van foerageergebied voor weidevogels; 2. Invulling geven aan de KRW-doelen door het verbeteren van de ecologische kwaliteit van de rivier: aanleg van een tweezijdig aangetakte en jaarrond watervoerende geul die voldoet aan eisen vanuit KRW. Ten tijde van het schrijven van het activiteitenplan is voor Bentinckswelle uitgegaan van een situatie waarbij geen geul wordt aangelegd. Het inrichtingsplan dat in de passende beoordeling voor Bentinckswelle is opgenomen bestond uit uitbreiding van het areaal plas-drasplas-dras voor weidevogels door het opzetten van het waterpeil en de aanleg van een wandelpad. De aanleg van het wandelpad en de omvang van het plas-dras gebied in het voorliggende inrichtingsplan zijn gelijk aan het oorspronkelijke plan. Wijzigingen in het plan bestaan uit de aanleg van een geul en waterhuishoudkundige maatregelen. In deze memo zijn de effecten van het nieuwe inrichtingsplan voor Bentinckswelle beschreven. Daar waar deze effecten afwijken van of aanvullend zijn op de effecten zoals beschreven en beoordeeld in het activiteitenplan zomerbedverlaging Beneden-IJssel (HaskoningDHV, 2012), is dit expliciet aangegeven.
Royal HaskoningDHV, met het hoofdkantoor in Amersfoort, is een van Europa’s toonaangevende projectmanagement-, ingenieurs- en adviesbureaus. HaskoningDHV Nederland B.V. is onderdeel van Royal HaskoningDHV. Kamer van Koophandel nr. 56515154. Het kwaliteitssysteem van HaskoningDHV Nederland B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
HaskoningDHV Nederland B.V.
Figuur 1Ontwerp uiterwaardmaatregelen Bentickswelle LW-AF20130249 Openbaar
6 februari 2013 -2-
HaskoningDHV Nederland B.V.
2 ONTWERP
Op basis van de doelen en de kenmerken en waarden van het gebied zijn mogelijke tracés verkend voor de geul. Het gekozen ontwerp en de maatregelen zijn hieronder beschreven en verbeeld in Figuur 1. Tracé geul De blauwe lijn geeft het tracé van de nevengeul weer. De geul volgt in het zuidelijk deel het tracé van de bestaande watergang in het gebied. De bestaande sloten blijven aangetakt aan de geul. De geul stroomt vervolgens in de grote plas dichtbij de dijk. De geul stroomt verder via plassen langs de dijk richting het noorden. Ten noorden van alle plassen stroomt de geul de IJssel in. Op de plekken tussen de permanente plassen moet de geul aangelegd worden. Het karakter van deze stagnante plassen langs de dijk verandert in een meestromende geul met een beperkte stroomsnelheid. Uit oude kaarten (1851) blijkt dat met het voorgestelde tracé van de nieuwe geul een oorspronkelijke nevengeul gevolgd wordt. Restanten van deze oude geul worden hiermee aangetakt. Locatie inlaat en uitlaat De inlaat van de nieuwe geul bevindt zich aan de zuidzijde op de plaats waar nu het gemaal staat waarmee water uit Bentinckswelle wordt uitgeslagen. Dit gemaal verliest zijn functie en moet worden verwijderd. Hetzelfde geldt voor de stuw. Deze verliest ook zijn functie en moet worden verwijderd. De uitstroom bevindt zich aan de noordzijde. Bij de uitstroom van de geul kruist de geul de zomerkade. De zomerkade wordt hier doorgegraven. Plaatselijk aanleggen grondwal/verhoging Met de aanleg van de nieuwe geul wordt de zomerkade doorgegraven en komt het gebied aan weerszijden van de geul onder invloed van de dynamiek van de IJssel te staan. Om te voorkomen dat de plassen (die niet door de geul worden verbonden) met het habitattype Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden te vaak overstromen (dit is ongunstig voor dit habitattype) wordt het maaiveld op enkele plaatsen verhoogd met wisselend 0,2 m tot 0,3 m, tot een hoogte van NAP+1,0 m. Op deze manier ontstaat er een grondwal tussen de plassen met krabbenscheer en de geul. De inundatiefrequentie van deze plassen blijft daarmee gelijk aan de huidige situatie, gemiddeld 30 dagen per jaar. In de praktijk komt dit erop neer dat de plassen vrijwel elk jaar een keer geïnundeerd raken. Afdammen watergangen Op 5 plekken waar de grondwal een sloot kruist, wordt de sloot afgedamd. Locatie duikers Voor de inlaat moet de duiker bij het gemaal (waarschijnlijk) worden vervangen door een nieuwe, grotere duiker. Aan de noordzijde van Bentinckswelle staat het inlaatgemaal Zalk. Dat gemaal en de instroom ervan blijven ongewijzigd. In het gebied liggen duikers, die noodzakelijk zijn voor de uitwisseling van water van het gebied. Deze duikers worden vervangen door nieuwe, ruimere duikers wanneer de afmetingen niet voldoen aan het Programma van Eisen voor KRW-geulen. Eventueel andere aanwezige duikers worden verwijderd. Beheer Het noordwestelijk deel van Bentickswelle is en blijft in beheer bij Staatsbosbeheer. Het zuidoostelijk deelgebied blijft in agrarisch beheer.
LW-AF20130249 Openbaar
6 februari 2013 -3-
HaskoningDHV Nederland B.V.
3 TOETSING FLORA- EN FAUNAWET
De inrichting van Bentickswelle is gericht op verbetering van condities voor overstromingsafhankelijke en natte natuur en draagt bij aan een meer natuurlijke inrichting en beheer van een deel van de uiterwaard. Deze positieve lange-termijn effecten leiden niet tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet. De uitvoering leidt tot tijdelijke effecten op en verstoring van enkele beschermde soorten en daarmee tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet. In dit hoofdstuk zijn de permanente en tijdelijke effecten per soortgroep beschreven. In 2012 is er een ecologisch onderzoek gedaan in alle IJsseluiterwaarden waar KRW-maatregelen worden uitgevoerd.1
3.1
Vaatplanten Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat er alleen algemeen beschermde soorten (tabel 1) waarvoor een vrijstelling geldt, voorkomen in Bentickswelle. Het gaat om de zwanenbloem. Soorten van tabel 2 en 3 zijn niet aanwezig en worden op basis van terreinkenmerken ook niet verwacht. Bij de inrichting van Bentickswelle is een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet alleen voor tabel I soorten aan de orde. Hiervoor geldt een vrijstelling. Er is geen ontheffing nodig.
3.2
Amfibieën In Bentickswelle komen geen amfibieën van tabel 2 of 3 voor. De uiterwaard vormt naar verwachting wel een leefgebied voor algemene amfibieënsoorten als groene kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. De algemene soorten kunnen mogelijk verstoord worden bij de aanleg van de geul. De toename van plasdras als gevolg van de aantakking van de geul aan de IJssel zorgt voor een kwaliteitsverbetering. Bij de inrichting van Bentickswelle is een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet alleen voor tabel I soorten aan de orde. Hiervoor geldt een vrijstelling. Er is geen ontheffing nodig.
3.3
Vissen De laagdynamische plassen in de uiterwaarden bieden een geschikt leefgebied voor onder andere de bittervoorn en grote en kleine modderkruiper. Bij het ecologisch onderzoek in 2012 in Bentinckswelle zijn bittervoorn en kleine modderkruiper aangetroffen 1 . De grote modderkruiper is tijdens ditzelfde onderzoek niet aangetroffen en komt niet voor in het plangebied. De verspreiding van de rivierdonderpad beperkt zich tot de oevers van de IJssel, veelal tussen steenbeschoeiing van bijvoorbeeld kribben en is niet aangetroffen ter hoogte van Bentickswelle. Permanente effecten De nevengeul in Bentickswelle vormt op termijn een geschikt leefgebied voor de rivierdonderpad, bittervoorn en kleine modderkruiper. Het gaat om het deels vergroten van bestaande wateren, waardoor het leefgebied groter wordt. De geul zal geschikt leefgebied vormen, omdat de stroomsnelheden vrij laag zullen zijn en de soorten ook in zwak stromende wateren voorkomen. Tijdelijke effecten uitvoering
1
Wallink, september 2012, Ecologisch onderzoek KRW IJsseluiterwaarden Dieren- Wilsum; Inventarisatie van natuurwaarden ihkv de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, Ecogroen advies
LW-AF20130249 Openbaar
6 februari 2013 -4-
HaskoningDHV Nederland B.V.
Door vergraving van bestaande wateren vindt aantasting van het leefgebied van de bittervoorn en kleine modderkruiper plaats. Mitigerende maatregelen De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de geul worden uitgevoerd buiten het voortplantingsseizoen van vissen. Het voortplantingsseizoen loopt van april tot en met augustus. Verder worden ingrepen aan watergangen alleen uitgevoerd bij een lucht/watertemperatuur hoger dan 5 graden, en wordt er richting open water gewerkt zodat de dieren kunnen vluchten (bij lagere temperaturen zijn ze minder actief). Gezien de beperkte uitvoeringsduur zal het mijden van de gevoelige perioden geen probleem vormen. Conclusie Er is tijdens de werkzaamheden ten behoeve van de uiterwaardmaatregelen tijdelijk sprake van aantasting en verstoring van (leefgebied van) bittervoorn en kleine modderkruiper in de geul in Bentickswelle. Met in achtname van de mitigerende maatregelen zal dit geen gevolgen hebben voor de duurzame staat van instandhouding van deze soorten. Op langere termijn zal het leefgebied van de soorten als gevolg van de maatregel vergroot worden en in kwaliteit verbeteren. Er is sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet. Hiervoor wordt ontheffing aangevraagd. Hieronder is toegelicht dat voldaan wordt aan de criteria voor de uitgebreide toets, zoals die noodzakelijk is in geval van een ontheffingsaanvraag voor de bittervoorn. Er wordt dan automatisch ook voldaan aan de criteria voor een lichte toets, die voor de kleine modderkruiper nodig is. De verstoring die samenhangt met de inrichtingsmaatregelen doet vanwege de tijdelijke aard, geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten. De maatregelen in de uiterwaard in Bentickswelle worden uitgevoerd op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn: Dwingende reden van groot openbaar belang en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. De keuze voor de locatie van de geul heeft weloverwogen plaatsgevonden en de bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden heeft daarbij een grote rol gespeeld. Hieruit volgt dat er geen andere bevredigende oplossing mogelijk is. De tijdelijke verstoring die de inrichtingswerkzaamheden voor natuur met zich meebrengen hangen onlosmakelijk met de ingreep samen, en zijn niet te voorkomen. Met de te nemen mitigerende maatregelen worden de effecten op bittervoorn en kleine modderkruiper beperkt, maar niet weggenomen. Er is sprake van overtreding van de verbodsbepaling 11 van de Flora- en faunawet. Hiervoor wordt ontheffing aangevraagd.
3.4
Vogels In Bentinckswelle is een broedlocatie van ooievaar aanwezig op een nestpaal. Dit nest is jaarrond beschermd. Er zijn geen andere nestlocaties van vogels met een jaarrond beschermde verblijfplaats aangetroffen. Daarnaast zijn in het gebied diverse broedende vogelsoorten te verwachten, zowel weidevogels, als soorten die aan bos, riet of ruigte gebonden zijn. Permanente effecten In Bentinckswelle wordt bestaand (riet)moeras en plasdras in kwaliteit verbeterd. Dit leidt tot zeer geschikt weidevogelgebied en leefgebied van moerasvogels. Tijdelijke effecten uitvoering De aanleg van de geul en werken aan de kunstwerken kunnen in de buurt van de broedlocatie voor ooievaar en andere broedvogels in de periode waarin soorten aanwezig zijn leiden tot verstoring (optisch en door geluid). Omdat de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden hebben alleen die vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen die jaarrond in het gebied aanwezig zijn hier last van; ooievaar. Overige vogels met vaste rust en verblijfplaatsen zullen niet verstoord worden.
LW-AF20130249 Openbaar
6 februari 2013 -5-
HaskoningDHV Nederland B.V.
Mitigerende maatregelen Vogels met vaste verblijfplaatsen De werkzaamheden in Bentickswelle in de buurt van de broedplaatsen van ooievaar, worden buiten de broedperiode van de ooievaar uitgevoerd. De broedperiode van de ooievaar loopt van half maart t/m augustus 2 . Hiermee worden effecten van verstoring op broedende ooievaars voorkomen. Daarbij komt dat de werkzaamheden kortdurend zijn en op afstand van de broedlocatie worden uitgevoerd. Ooievaars zijn cultuurvolgers en voelen zich thuis in een agrarisch landschap, waarin aanwezigheid van mensen en landbouwmachines niet vreemd is. Daarom zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen niet tot verstoring leiden en niet van invloed zijn op de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige ooievaars. Er is na het treffen van mitigerende maatregelen geen sprake van een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Overige broedvogels Er wordt gedurende de werkzaamheden rekening gehouden met het broedseizoen van vogels. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens worden voorbereidende maatregelen getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Dit geldt voor het agrarisch gebied ter plaatse van de te verbreden geul en de aan te leggen grondwal. In het natuurgebied rond de plassen is dit ongewenst, omdat hier geen sprake zal zijn van directe vernietiging van nesten. Indien geen broedende vogels aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden wel tijdens het broedseizoen uitgevoerd worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en andere broedvogels worden, met in achtname van mitigerende maatregelen, geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.
3.5
Zoogdieren Algemene zoogdieren als mol, haas, ree, wezel en hermelijn komen wijdverspreid voor. . In de uiterwaarden van de IJssel komen diverse vleermuissoorten voor, zoals meervleermuis, rosse vleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis en watervleermuis. Permanente effecten De inrichting kan op twee wijzen mogelijk effect hebben op vleermuizen: beïnvloeding van foerageergebied en van vaste verblijfplaatsen. Vaste verblijfplaatsen als woningen, schuren worden niet gesloopt binnen het project. In het geval er oude en voor vleermuizen geschikte bomen moeten worden gekapt voor de aanleg van de geul worden deze eerst onderzocht en zonodig worden mitigeren maatregelen genomen en een afzonderlijke ontheffing aangevraagd. Tijdelijke effecten Uitvoering zal grotendeels plaatsvinden buiten de actieve periode (schemer-nacht) van vleermuizen en er zijn daarom geen effecten te verwachten. Mogelijk wordt als gevolg van de inrichtingswerkzaamheden wel leefgebied van algemeen beschermde soorten (tabel I) verstoord en/of tijdelijk vernietigd. Hierdoor worden mogelijk verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet wet overtreden. Omdat er voor tabel I soorten een vrijstelling geldt, is geen ontheffing nodig. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. 2
Natuurkalender broedvogels, DR-loket
LW-AF20130249 Openbaar
6 februari 2013 -6-
HaskoningDHV Nederland B.V.
4
CONCLUSIE EN VERVOLGSTAPPEN
De inrichtingsmaatregelen in Bentickswelle leiden tot tijdelijke effecten op enkele beschermde soorten en daarmee tot overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet. In Tabel 4-1 is aangegeven voor welke soorten verbodsbepalingen worden overtreden, welke mitigerende maatregelen worden getroffen, of er een effect resteert en of ontheffing nodig is. Resterende effecten zijn dermate beperkt dat de duurzame staat van instandhouding van soorten niet in het geding is. Ontheffing wordt aangevraagd voor de uitvoering van de uiterwaardmaatregelen. De uitvoering zal naar verwachting plaatsvinden in 2014 tot uiterlijk eind 2015. Vanwege mogelijke uitloop wordt ontheffing aangevraagd voor 5 jaar. Tabel 4-1: Soorten (tabel II en III) waarvoor verbodsbepalingen worden overtreden in het kader van de Floraen faunawet Soortgroep Overtreding Flora- en Mitigatie Resterende Ontheffing faunawet effecten (na nodig? mitigatie) Tabel II (middelzware bescherming) Kleine Ja, tijdelijke aantasting Uitvoering aanleg nevengeul buiten Ja Ja, ivm modderkruiper en verstoring leefgebied voortplantingsseizoen overtreding artikel 11 Tabel III (zware bescherming) Bittervoorn Ja, tijdelijke aantasting Uitvoering aanleg nevengeul buiten Ja Ja, ivm en verstoring leefgebied voortplantingsseizoen overtreding artikel 11 Vogels Nee Ja, tijdelijke verstoring Voorkomen dat broedende vogels Nee Broedvogels beschermd tijdens tijdens werkzaamheden worden verstoord door werkzaamheden in uiterwaarden broedperiode Nee Ja, tijdelijke verstoring Uitvoering werkzaamheden buiten Nee Jaarrond de broedperiode nestplaatsen door beschermde werkzaamheden nestplaatsen (ooievaar)
LW-AF20130249 Openbaar
6 februari 2013 -7-