Interne Geneeskunde
i
Zelfregulatie voor vrouwen met zwangerschapsdiabetes die één of meerdere malen per dag insuline spuiten
Slingeland Ziekenhuis
Patiënteninformatie
Diabetes
Algemeen Deze folder geeft u algemene en veilige richtlijnen over zelfregulatie bij zwangerschapsdiabetes. De informatie in deze folder is voor u van toepassing als u snelwerkende (maaltijd)insuline gebruikt met eventueel middellangwerkende insuline voor de nacht. Zelfregulatie wil zeggen dat u zelf de dosering insuline aanpast als dat nodig is. Voor de gezondheid van u en uw kind is het belangrijk om te zorgen voor normale glucosewaarden in uw bloed. De diabetesverpleegkundige leert u hoe u zelf uw insulinedosering kunt aanpassen aan de hand van uw bloedglucosewaarden. Voor u aan zelfregulatie begint, moet u weten hoe de insuline die u gebruikt werkt en op welke manier uw bloedglucosewaarden tot stand komen. Daarbij is het belangrijk dat u leert van uw eigen ervaringen. In deze folder zijn schema's met richtlijnen opgenomen. U dient de getallen in de schema's aan te passen aan uw eigen ervaringen. De werking van insuline Insuline zorgt ervoor dat de glucose vanuit het bloed wordt opgenomen in de lichaamscellen. Daardoor wordt de bloedglucosewaarde in het bloed lager. Soorten insuline U gebruikt snelwerkende insuline voor de maaltijd en eventueel middellangwerkende insuline voor het slapen. Hieronder beschrijven we deze soorten. Snelwerkende insuline De werking van deze insuline begint ongeveer 10 minuten na het inspuiten. Deze insuline bereikt het maximale effect ongeveer 1 uur na het inspuiten. De totale werkingsduur hangt onder andere af van de dosis: hoe meer gespoten, des te langer duurt het effect. Over het algemeen werkt deze insuline 2 tot 5 uur. Voorbeelden van snelwerkende insuline zijn: Novorapid®, Humalog®, Apidra®. U spuit deze insuline bij voorkeur in uw buik.
Middellangwerkende insuline De werking van deze insuline begint ongeveer 1 à 2 uur na het inspuiten. De middellangwerkende insuline bereikt het maximale effect 4 à 12 uur na het inspuiten. De totale werkingsduur hangt onder andere af van de dosis: hoe meer gespoten, des te langer duurt het effect. Over het algemeen werkt deze insuline 12 tot 16 uur. Een voorbeeld van middellangwerkende insuline is: Insulatard®. U spuit deze insuline 's avonds voordat u gaat slapen, bij voorkeur in uw been. Uw bloedglucosewaarde meten Om erachter te komen of de dosering insuline juist is of dat u meer of minder insuline nodig heeft, is het nodig om te weten wat uw bloedglucosewaarden zijn. Hiervoor meet u uw bloedglucosewaarden op de volgende momenten: 1 = nuchter (vóór het ontbijt) 2 = 1,5 uur na het ontbijt 3 = 1,5 uur na de lunch 4 = 1,5 uur na de avondmaaltijd 5 = voor het slapen gaan Daarnaast dient u altijd tussendoor uw bloedglucose te meten als u zich niet goed voelt of bij een hypoglykemie. De juiste bloedglucosewaarden tijdens uw zwangerschap Vóór het ontbijt (dus nuchter) ligt de streefwaarden van uw bloedglucosewaarde tussen de 4 en 6 mmol/l. De streefwaarden van uw bloedglucosewaarden 1,5 uur na de maaltijden liggen tussen de 4 - 8 mmol. Instellen insulinedosis Uw behandelaar of diabetesverpleegkundige beslist met welke insulinedosering u begint om de genoemde streefwaarden te halen. De diabetesverpleegkundige begeleidt u tijdens de zwangerschap bij het instellen van de juiste dosering insuline. Voedingsadvies Als u start met het spuiten van insuline, heeft u ook een afspraak bij de diëtist. Volg het voedingsadvies op en houdt de inname van koolhydraten zo constant mogelijk. Alleen dan kunt u zoeken naar de juiste afstemming van insuline op de door u gebruikte koolhydraten.
Het maken van een dagcurve Om te weten wat uw bloedglucosewaarden zijn, bepaalt u regelmatig uw bloedglucosewaarden. U maakt hiervoor een (5 punts) glucosedagcurve (zie 'Uw bloedglucosewaarden meten'). Dit doet u in overleg met de diabetesverpleegkundige. Zij geeft aan of u de dosering insuline dient aan te passen, welke dosering u gaat gebruiken en wanneer u opnieuw uw bloedglucosewaarden meet. Zij geeft u ook uitleg waarom u de dosering op die manier aanpast. Zo krijgt u zelf inzicht in het tot stand komen van de bloedglucosewaarde en het aanpassen van de dosering insuline. Zelfregulatie De diabetesverpleegkundige leert u bij afwijkende bloedglucosewaarden zelf uw dosering insuline aan te passen. U leert door te oefenen. U zult merken dat u steeds beter weet welke dosering insuline voor u goed is. Hieronder vindt u richtlijnen om uw dosering insuline aan te passen als uw bloedglucosewaarden niet goed zijn. Aanpassen snelwerkende insuline op basis van de bloedglucosewaarde 1,5 uur ná de maaltijd Wanneer de nuchtere bloedglucosewaarde goed is, maar de bloedglucosewaarde 1,5 uur na de maaltijd niet, dan kunt u de hoeveelheid snelwerkende insuline aanpassen volgens onderstaand schema. Doe dit pas bij de betreffende maaltijd de volgende dag. Hoeveel insuline nodig is om de juiste bloedglucosewaarde te krijgen, verschilt per persoon. Bloedglucosewaarde 1,5 uur na de Aanpassingsdosis kortwerkende maaltijd (mmol/l) insuline Lager dan 4
2 à 4 eenheden minder
4-8
Geen aanpassing
8 - 10
1 eenheid meer
10 - 15
1 tot 2 eenheden meer
15 - 20
2 tot 3 eenheden meer
Aanpassen middellangwerkende insuline op basis van de nuchtere bloedglucosewaarde Tijdens uw zwangerschap moet uw nuchtere bloedglucosewaarde tussen de 4 en 6 mmol/l blijven. Als de nuchtere bloedglucosewaarde hoger is dan 6 mmol/l, dan past u de middellangwerkende insuline aan. Wij raden u aan minstens twee dagen dezelfde dosering middellangwerkende insuline te gebruiken, voordat u deze verder aanpast. Hoeveel insuline nodig is om de juiste bloedglucosewaarde te krijgen, verschilt per persoon. Bloedglucosewaarde nuchter (mmol/l)
Aanpassingsdosis middellangwerkende insuline
Lager dan 4
2 à 4 eenheden minder
4-6
Geen aanpassing
6 - 10
1 tot 2 eenheden meer
10 - 15
2 tot 4 eenheden meer
Controleer het effect van de aanpassing Het effect van het aanpassen van de insulinedosis controleert u door uw bloedglucosewaarden te bepalen. Past u daarna zo nodig de dosis snelwerkende insuline verder aan. Als blijkt dat u te veel hebt aangepast, ga dan terug naar de vorige dosis. Het effect van het aanpassen van de snelwerkende insuline kunt u direct beoordelen. Het effect van het aanpassen van de middellangwerkende insuline is meestal na twee of drie dagen te beoordelen. Zelfregulatie in andere omstandigheden Hieronder beschrijven we bepaalde omstandigheden waarbij het wenselijk is om: extra insuline te spuiten; minder insuline te spuiten; de insuline op een ander tijdstip te spuiten. Wij geven u richtlijnen die u kunt toepassen om tot een juiste bloedglucosewaarde te komen. Wanneer u in deze omstandigheden zelf uw insulinedosering wilt aanpassen, is het noodzakelijk om glucosewaarden te bepalen, bijvoorbeeld voor en na het sporten en tijdens en na een feest. Hierdoor krijgt u inzicht in het effect van bijvoorbeeld spor-
ten op uw bloedglucosewaarde. Dit verschilt namelijk per persoon. Zo kunt u na een aantal keren 'proberen' uitvinden wat voor u een juiste dosering is. Heeft u behoefte aan extra informatie over voeding in bepaalde omstandigheden, dan kunt u contact opnemen met de diëtist van het ziekenhuis. Lichamelijke inspanning Onder lichamelijke inspanning verstaan we: tuinieren, een fietstocht maken, sporten etc. Als u zich inspant op het moment dat de werking van de kortwerkende insuline op zijn hoogst is (1 tot 2 uur na het injecteren), kunt u over het algemeen de dosis insuline met 10 tot 50% verlagen. Daarnaast heeft u naarmate u zich langer en/of intensiever inspant, meer koolhydraten nodig. In onderstaand schema vindt u hiervoor een richtlijn. Type inspanning
Insuline aanpassen vóór inspanning
Extra koolhydraten (per 30 min.)
lichte inspanning
1 tot 2 eenheden minder spuiten
zo nodig 15 gram
matige inspanning
2 tot 4 eenheden min- zo nodig 15 gram der spuiten
zware inspanning
4 of meer eenheden minder spuiten
zo nodig 15 - 30 gram
Controleer de bloedglucosewaarden vóór en na de inspanning en, in verband met het na-ijl effect, ook enkele uren erna en eventueel de dag erna. Uitslapen Als u uitslaapt en rond twaalf uur 's middags eet, kunt u in het algemeen de gewone hoeveelheid middaginsuline spuiten. Als u niet eet, slaat u de dosering snelwerkende insuline over.
Op een later tijdstip eten Eet u later, dan injecteert u de snelwerkende (maaltijd) insuline ook later. Desgewenst eet u op het moment waarop u normaal uw avondmaaltijd nuttigt een klein tussendoortje zoals een beker yoghurt of een cracker met kaas. Diarree Bij diarree (zonder koorts) is het moeilijk een vaste verlaging van de insuline te adviseren. Een verlaging van 20% lijkt acceptabel. Controleer de bloedglucosewaarde. Probeer zoveel mogelijk normaal te eten en te drinken. Ziekte Vooral bij koorts kan de bloedglucosewaarde oplopen. Globaal geldt dat u bij elke graad koorts boven 37,5 °C de insuline met 10 tot 25% moet verhogen. Past u zo nodig aan de hand van de gemeten bloedglucosewaarden uw insulineschema verder aan. Het is raadzaam om iedere 2 uur uw bloedglucosewaarde te controleren en kortwerkende insuline bij te spuiten volgens de onderstaande tabel. Dit noemen we de 2-4-6-regel. Dit houdt in dat u iedere 2 uur uw bloedglucosewaarde meet. Is de bloedglucosewaarde tussen de 15 en 20 mmol/l, dan spuit u 4 eenheden extra. Is de bloedglucosewaarde tussen de 20 en 25 mmol/l, dan spuit u 6 eenheden extra. Schema voor het aanpassen van uw bloedglucosewaarde met kortwerkende insuline bij ziekte. Let op, dit zijn richtlijnen: Bloedglucosewaarde (mmol/l)
Aanpassingsdosis
15 - 20
2 tot 4 eenheden extra
20 - 25
4 tot 6 eenheden extra
Als het niet lukt om de bloedglucosewaarden onder controle te krijgen en u voelt zich steeds zieker worden, dan verzoeken wij u dringend contact op te nemen met een diabetesverpleegkundige. De diabetesverpleegkundige is op werkdagen van 08.30 tot 17.00 uur bereikbaar op telefoonnummer (0314) 32 96 69.
In spoedeisende situaties buiten deze tijden belt u verpleegafdeling F1, telefoonnummer (0314) 32 92 76. Algemene adviezen Hypoglykemie (bloedglucosewaarde lager dan 3,5 à 4 mmol/l) Bij een bloedglucosewaarde lager dan 3,5 à 4 mmol/l is er sprake van een hypoglykemie. Verschijnselen van een hypoglykemie zijn beven, zweten, hoofdpijn, wazig zien, hartkloppingen en een hongergevoel. De klachten verdwijnen wanneer uw bloedglucosewaarde weer toeneemt. Dit doet u door bij een hypoglykemie altijd direct voldoende snel opneembare koolhydraten te gebruiken, bij voorkeur glucose. Uw bloedglucosewaarde stijgt met ongeveer 3 mmol/l door 20 gram glucose. Voorbeelden: 1/6 - 1/3 glas limonadesiroop (25-50 ml, afhankelijk van de koolhydraatwaarde), aangelengd met water; 5-7 glucosetabletten (20 g), dextrosetabletten of druivensuikertabletten; 1 groot glas (2 dl) gewone frisdrank; 5-7 pepermuntjes of zuurtjes (20 g). Is de volgende maaltijd pas na 1 à 2 uur, neem dan hierna 15 gram 'langzame' koolhydraten extra, bijvoorbeeld 1 boterham. Verminderd bewustzijn Als u bij een ernstige hypoglykemie niet meer kunt slikken door een verminderd bewustzijn, kunnen omstanders u een flinke eetlepel honing of stroop in de wangzak smeren. De glucose kan gemakkelijk door het mondslijmvlies worden opgenomen. Bij gebruik van dranken is de kans op verslikken groot. Vertel dit uw naasten. Oorzaken van een te hoge of te lage bloedglucosewaarde Zoek altijd naar de oorzaak van de te hoge (hyperglykemie) of te lage (hypoglykemie) bloedglucosewaarde. Probeer deze indien mogelijk te voorkomen.
Oorzaken kunnen zijn: verkeerde hoeveelheid insuline ingespoten; insuline te diep of te ondiep gespoten; insuline in een ander lichaamsdeel gespoten; lichamelijk extra ingespannen, bijvoorbeeld door sport, zware arbeid, verhuizen, in de tuin werken, winkelen; koorts/ziekte; diarree; verkoudheid; stress of emotie, bijvoorbeeld spanningen in uw relatie of op het werk, examen, verdriet, pijn; medicijnen; alcohol; meer of minder koolhydraten; reactie op een hypoglykemie. Soms is er geen verklaring te vinden. Wanneer de oorzaak voor u duidelijk is, kunt u de insulinedosering aanpassen aan de hand van uw bloedglucosewaarden: 1,5 uur ná de maaltijd (aanpassen snelwerkende insuline) nuchter in de ochtend (aanpassen middellangwerkende insuline) Problemen/vragen De diabetesverpleegkundige houdt iedere werkdag tussen 08.30 en 09.30 uur een telefonisch spreekuur voor al uw vragen. Het telefoonnummer is (0314) 32 96 69. Bij ontregeling van uw bloedglucosewaarden kunt u ook tussen 09.30 en 17.00 uur contact opnemen. Geef uw naam door aan de secretaresse en de diabetesverpleegkundige belt u dezelfde dag nog terug. In spoedeisende situaties buiten deze tijden belt u verpleegafdeling F1, telefoonnummer (0314) 32 92 76. Deze folder is samengesteld door de internisten, de diabetesverpleegkundigen en de diëtisten van het Slingeland Ziekenhuis. Deze folder is ook te raadplegen op www.slingeland.nl.
Slingeland Ziekenhuis Kruisbergseweg 25 Postadres: Postbus 169 7000 AD Doetinchem Telefoon: (0314) 32 99 11 Internet: www.slingeland.nl
Nr. 2024-jan 16