‘Zelfportret’ (Pieter Paul Rubens, ca. 1638-1640).
Bron: Kunsthistorisches Museum, Wenen
TvG nr 1-bw 2010.indd 20
19-03-2010 11:26:29
21
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant
Het verhaal van een ambitieus politiek agent in de vroege zeventiende eeuw Michael Auwers
‘In 1621, the year of renewed war, the archduke Albert died. As he lay dying, he urged the Infanta, who would now be left to rule alone, to rely henceforth on the advice of Rubens.’1 Zo omschreef de Britse historicus Hugh Trevor-Roper een dertigtal jaar geleden het begin van de diplomatieke carrière van een Antwerpse schilder. Een stilistisch erg mooi en tot de verbeelding sprekend stukje tekst. Maar zou het echt zo zijn gebeurd? Het moet de hedendaagse historicus toch een beetje bevreemdend voorkomen. Dit artikel wil de figuur van Rubens als diplomatiek debutant herbekijken, met een kritisch oog op de bestaande geschiedschrijving en aandacht voor de historische context waarin hij tewerk ging.
In 1877 publiceerde de Belgische rijksarchivaris Louis-Prosper Gachard een lijvig boek over de diplomatieke activiteiten van Pieter Paul Rubens (1577-1640). Gachard voerde zijn protagonist op als een politiek genie dat nagenoeg in zijn eentje in 1630 een moeilijke vrede tussen Spanje en Engeland verwezenlijkte en zowel daarvoor als daarna een belangrijke rol speelde op het politieke toneel. In de inleiding had hij zich tot doel gesteld ‘de montrer, sous un aspect nouveau, le génie merveilleux’ van Rubens. Hij kon alvast besluiten dat ‘personne […] ne contestera, après avoir parcouru ce livre, que Rubens n’eût une véritable aptitude pour la politique et la diplomatie’.2
De Histoire politique et diplomatique de Pierre-Paul Rubens kadert mooi binnen de historische cultuur van de negentiende eeuw, toen een romantisch-nationalistische historische bewogenheid het verleden tot model voor het heden verhief. Het geloof heerste dat het spoor van de illustere landgenoten van weleer leidde naar een heropleving van de nationale grootheid.3 Tegelijk ontstonden in deze periode tal van verheerlijkende geschriften over kunstenaars uit de zestiende en zeventiende eeuw, die werden voorgesteld als boven en buiten hun tijd staande genieën.4 De combinatie van beide tendensen maakte van Rubens een gegeerd object voor negentiendeeeuwse geschiedschrijvers. Wellicht omdat hij meende dat de aard en de geest van de natie in politieke feiten lagen, wilde Gachard een politieke en diplomatieke geschiedenis schrijven van de Antwerpse schilder. Gelukkig voor hem dat Rubens ‘était animé aussi d’un grand patriotisme, et il n’hésitait pas à laisser ses pinceaux lorsqu’il croyait que ses services pouvaient être utiles à son pays’.5 De duidelijk nationalistische inslag van zijn werk maakte Gachard tot een kind van zijn tijd. 1
2 3 4 5
H. Trevor-Roper, Princes and Artists: Patronage and Ideology at Four Habsburg Courts 1517-1633 (Londen 1976) 149. Deze bijdrage is geïnspireerd door een hoofdstuk uit mijn licentiaatsverhandeling De gave van Rubens. Een onderzoek naar diplomatieke cultuur in de vroege zeventiende eeuw (Universiteit Antwerpen 2007). Ik dank de Onderzoeksgroep Politieke Geschiedenis van de Universiteit Antwerpen, en in het bijzonder Luc Duerloo, promotor van de verhandeling, Dries Raeymaekers en Marnix Beyen voor de vele waardevolle opmerkingen en suggesties. L.-P. Gachard, Histoire politique et diplomatique de Pierre-Paul Rubens (Brussel 1877) xvii-xviii. J. Tollebeek, ‘De conjunctuur van het historisch besef’, in: B. Raymaekers en G. Van Rie ed., De horizonten van weten en kunnen. Lessen voor de eenen20e eeuw (Leuven 2002) 171. H. Vlieghe, ‘De historiek van de Rubensvorsing: van Max Rooses tot het Rubenianum’, in: F. Baudouin ed., Feestbundel bij de opening van het Kolveniershof en het Rubenianum (Antwerpen 1981) 14. E. Aerts en L. De Mecheleer, ‘Le César des Archives: archivistiek en historiografie in de eeuw van Gachard’, Bibliotheek- en Archiefgids 79 (2003) 31; Gachard, Histoire politique, xii en 253.
Tij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 3e j a a rga ng , num m er 1, p. 20 - 3 3
TvG nr 1-bw 2010.indd 21
19-03-2010 11:26:29
22
M i chael Au wers
Op methodologisch vlak was hij dat niet. De empiristische historiografie, die onder impuls van Ranke zo dominant werd in de negentiende eeuw, kenmerkte zich door zijn oproep aan de historicus om de bronnen alleen te beschrijven en er zeker geen waardeoordeel over uit te spreken.6 Het verhaal van Gachard is echter een aaneenschakeling van integraal getranscribeerde documenten en lange broncitaten, verbonden door slechts kleinere beschrijvende passages. Bovendien stak de archivaris te pas en te onpas de loftrompet over Rubens’ diplomatieke en artistieke kwaliteiten, waarmee hij zich uitte als een bewonderaar van de schilder en sporen van zijn persoonlijkheid liet doordringen in zijn werk. Dat kon voor de empiristen niet meer door de beugel.7 Ondanks de archaïsche methodologie en het ideologisch geladen opzet van Gachards werk, kent het beeld van Rubens als solitair en boven zijn tijd staand diplomatiek genie nog steeds een ruime verspreiding. Nochtans heeft de historische cultuur sinds de negentiende eeuw ingrijpende veranderingen ondergaan: het grote nationale geschiedverhaal, waarmee het werk van de rijksarchivaris verband houdt, is sinds de Tweede Wereldoorlog langzaam teloorgegaan en maakte in de wetenschappelijke historiografie plaats voor een ruimere aandacht voor de veelvormigheid van het verleden.8 De diplomatieke geschiedenis was goed halverwege de vorige eeuw een van de eerste slachtoffers van die evolutie. Langzamerhand schikten vele historici van de internationale 6
F. Bédarida, ‘The historian’s craft, historicity and ethics’, in: j. Leerssen en A. Rigney ed., Historians and social values (Amsterdam 2004) 71. 7 S. Crane, ‘Writing the Individual back into Collective Memory’, American Historical Review 102 (1997) 1375. Zie: Gachard, Histoire politique, vi, vii, xii, 37, 56, 89, 97-98, 174, 179 en 196. 8 F. Van Vree, De scherven van de geschiedenis. Over crisisverschijnselen in de hedendaagse historische cultuur (Amsterdam 1994) 17-25. 9 K. Urbach, ‘Diplomatic History since the Cultural Turn’, The Historical Journal 46 (2003) 991-997; J. Watkins, ‘Toward a New Diplomatic History of Medieval and Early Modern Europe’, Journal of Medieval and Early Modern Studies 38 (2008) 1-14. Belangrijke ‘nieuwe’ studies van de vroegmoderne diplomatie zijn: D. Frigo en A. Belton ed., Politics and Diplomacy in Early Modern Italy: the Structure of Diplomatic Practice, 1450-1800 (Cambridge 2000); T. Osborne, Dynasty and Diplomacy in the Court of Savoy: Political Culture and the Thirty Year’s War (Cambridge 2002); L. Bély, L’art de la paix en Europe. Naissance de la diplomatie moderne, XVIeXVIIIe siècle (Parijs 2007). 10 Ik heb in dit artikel een beredeneerde selectie gemaakt uit de geschiedschrijving over Rubens als diplomaat sinds 1975: Trevor-Roper, Princes, 127-162; F. Baudouin, Pietro Pauolo Rubens (Antwerpen 1977); C. White, Peter Paul Rubens: Man and Artist (New Haven 1987); M.-A. Lescourret, Rubens (Parijs 1990); U. Heinen, ‘Versatissimus in historiis et re politica. Rubens’ Anfänge als Diplomat’, Wallraf-Richartz-Jahrbuch 63 (2002) 283-318; F. Donovan, Rubens and England (New Haven 2004); K. Lohse Belkin, Rubens (Londen 2005); N. Büttner, Herr P.P. Rubens: von der Kunst, berühmt zu werden (Göttingen 2006).
TvG nr 1-bw 2010.indd 22
betrekkingen zich naar de veranderde situatie. Door tevens culturele, semiotische en antropologische inzichten in hun studie te betrekken en zo een meer interdisciplinaire aanpak te hanteren, erkenden ook zij nu de veelvormigheid van het verleden. Voortaan ging hun aandacht niet meer zozeer uit naar wat werd onderhandeld, maar des te meer naar hoe dat gebeurde. Hierdoor kwamen de persoon van de diplomaat, zijn mentale leefwereld en zijn gedragingen als vorstelijk vertegenwoordiger centraal te staan. Tegelijk groeide de belangstelling voor het diplomatieke ceremonieel en andere vormen van symbolisch taalgebruik.9 De geschiedschrijvers van Rubens als diplomaat zijn niet op die kar gesprongen. Al hebben ze de aaneenschakeling van lange bronpassages verlaten ten voordele van een empiristische beschrijving van Rubens’ briefwisseling, het ideologisch geladen beeld van zijn diplomatieke carrière blijven ze wel zo goed als kritiekloos reproduceren.10 Hun isolationistische benadering van de thematiek is daar niet vreemd aan. Enerzijds maken de meeste auteurs bijna geen gebruik van recente, niet op Rubens gerichte secundaire literatuur en anderzijds ontbreekt nagenoeg elke historische kritiek op de belangrijkste bron voor het onderzoek: Rubens’ briefwisseling. Het lijkt er dan ook sterk op dat de biografen van Rubens in de lijn van Gachard hun bewondering voor de artistieke genialiteit van de schilder hebben geprojecteerd op zijn diplomatieke kwaliteiten. Bij sommige auteurs leidt dat zelfs tot een versterking van het traditionele Rubensbeeld, getuige het citaat van Trevor-Roper aan het begin van de tekst. In dit artikel wil ik een aanzet geven tot een nieuwe studie van Rubens de diplomaat. Op inhoudelijk vlak betekent dit dat ik de vraag zal stellen of de Antwerpse schilder nu werkelijk uniek was door hem te plaatsen in de historische context waarin hij zijn eerste, officieuze diplomatieke activiteiten uitoefende. Dat moet een licht werpen op de eigenheid én de verscheidenheid van de vroegmoderne diplomatie. Die wordt in de geschiedschrijving over Rubens immers te vaak door een negentiende-eeuwse bril bekeken. Een politiek-culturele, of liever een diplomatiekculturele benadering kan dat beeld bijstellen. Diplomatieke cultuur moet dan wel ruim worden opgevat als een antropologische categorie, als ‘de betekenisstructuur waarbinnen
19-03-2010 11:26:30
23
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant
Louis-Prosper Gachard (1800-1880). Bron: © Archives de l’Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, n° 15460
deelnemers aan het diplomatieke gebeuren hun ideeën ontwikkelen, hun belangen identificeren, en daarnaar handelen.’ 11 De hiermee gepaard gaande methodologie bevat enerzijds elementen van discoursanalyse van de brieven die Rubens heeft nagelaten, terwijl anderzijds ook zijn visuele zelfrepresentatie onder de loep zal worden genomen. Een vergelijking van de Antwerpse schilder met andere diplomaten uit het kunstenaarsmilieu van zijn tijd kan de vele gezichten van de vroegmoderne diplomaat verder ontsluieren. Maar laten we eerst even kijken hoe de moderne Rubenshistoriografie tewerk is gegaan. Wanneer, hoe en waarom Rubens diplomaat werd
‘Comment et quand le grand peintre fut-il amené à y intervenir?’ vroeg Gachard zich af over Rubens’ diplomatieke loopbaan. Tot zijn spijt moest hij erkennen dat ‘ces deux points
TvG nr 1-bw 2010.indd 23
sont restés pour nous couverts d’obscurité’.12 De rijksarchivaris ging er wel van uit dat het moest gebeurd zijn kort na de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621. Immers, het document dat hij beschouwde als Rubens’ oudste diplomatieke brief dateert van september 1623 en geeft aan dat de schilder toen al enige tijd betrokken was bij geheime onderhandelingen tussen de Republiek der Verenigde Provinciën en de Zuidelijke Nederlanden. De geadresseerde was Pieter Peckius, voormalig ambassadeur van de aartshertogen en op dat moment vertrouwensman van de Infante Isabella – tevens een verre verwant van de familie Rubens. In de brief gaat het over geheime gesprekken van de schilder met Jan Brandt, een neef van Rubens’ vrouw en tevens zijn contactpersoon in het Noorden. Brandt woonde in Den Haag en stond op goede voet met de Prins van Oranje.13 Een deel van de geschiedschrijvers over Rubens volgt Gachard en legt de nadruk op familiebanden in antwoord op de vraag hoe de schilder in de diplomatie is terechtgekomen. Aan de basis van hun visie ligt wel de vooronderstelling dat die familiebanden stevig waren ingebed in een ruimer stedelijk humanistennetwerk. Recent hebben een aantal auteurs een nog belangrijkere rol toegedicht aan het netwerk van Antwerpse humanisten waarvan Rubens deel uitmaakte, zodat men kan spreken van de ‘stedelingtraditie’ vanwege de burgerlijke idealen die hun Rubens uitademt.14 Een voornamelijk Angelsaksische tendens in de geschiedschrijving over Rubens, die de schilder eerder als een hoveling ziet, laat de analyse van zijn oudste diplomatieke brief links liggen en beweert dat hij niet op eigen initiatief in de diplomatie stapte. Zo zei Donovan niet lang geleden nagenoeg hetzelfde als TrevorRoper, al legde ze het initiatief wel bij Isabella. Lohse Belkin is net als White minder expliciet over de rol van het aartshertogelijk gezag, maar beiden benadrukken dat Rubens werd gedwongen ‘to become an active diplomat on behalf of his country’.15 Al deze auteurs zijn 11
Dat naar analogie van de invulling van het concept ‘politieke cultuur’ in: G. Gendzel, ‘Political Culture: genealogy of a concept’, Journal of Interdisciplinary History 28 (1997) 249. 12 Gachard, Histoire politique, 20. 13 Ibidem, 10-25. 14 Baudouin, Pietro Pauolo, 174 en 211-219; Lescourret, Rubens, 91-92 en 178184 ; Heinen, ‘Versatissimus’, passim.; Büttner, Herr P.P. Rubens, 61-64 en 69-70. 15 Donovan, Rubens, 19; Lohse Belkin, Rubens, 196; White, Peter Paul, 179.
19-03-2010 11:26:31
24
M i chael Au wers
jammer genoeg erg spaarzaam met voetnoten en geen van hen geeft aan op welke bron ze hun bewering baseren. Een kritische blik op tekst, notenapparaat en bibliografie doet echter wel vermoeden dat Lohse Belkin bij White te rade is gegaan, terwijl diens stelling net als de straffere uitspraken van Donovan en Trevor-Roper rechtstreeks lijken geput uit de dubieuze levensbeschrijvingen van Rubens die niet lang na zijn dood tot stand zijn gekomen.16 De auteurs daarvan zijn de Franse schilder-diplomaat Roger de Piles en Rubens’ neef Filips. Op een bijna hagiografische toon wijzen die erop dat Rubens bij aartshertog Albrecht hoog aangeschreven stond, zeggen niets over zijn gesprekken met Jan Brandt en beweren onmiddellijk nadien dat de schilder in 1625 van de Infante opdracht had gekregen goede betrekkingen te onderhouden met de Engelse favoriet Buckingham, die Rubens vlak daarvoor in Parijs zou hebben ontmoet.17 Trevor-Roper en Donovan hebben deze gegevens tot een andere, minder geloofwaardige verhaallijn gekneed. Nu dient het wel gezegd dat niet elke Rubens-biograaf de hoe- en wanneer-vragen even expliciet beantwoordt, of ze zo uitdrukkelijk stelt. De onderzochte auteurs beperken zich veelal tot een parafrase van de inhoud van Rubens’ correspondentie. De vraag waarom Rubens in de diplomatie stapte, bekleedt een veel prominenter plaats in de werken van zijn biografen. In de negentiende eeuw zocht Gachard de drijfveer van Rubens in het metafysische: de schilder werd volgens hem in zijn politieke handelingen gedreven door een grote liefde voor het ‘vaderland’, en legde zijn penseel meteen neer als zijn patria hem nodig had.18 Dit is nog steeds de dominerende stelling in het Rubens-onderzoek. De meeste auteurs zien in Rubens een ‘vredesdiplomaat’ met als enige ambitie de oorlog tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden stop te zetten.
16 Lohse Belkin, Rubens, 343; White, Peter Paul, 302-305; Donovan, Rubens, 187; Trevor-Roper, Princes, 167-169. 17 R. de Piles, Dissertation sur les ouvrages des plus fameux peintres . La vie de Rubens (Parijs 1681) 17-18; L. R. Lind, ‘The Latin Life of Peter Paul Rubens by his Nephew Philip: A Translation’, Art Quarterly 9 (1946) 40. 18 Gachard, Histoire politique, 252. 19 Baudouin, Pietro Pauolo, 233-239; Trevor-Roper, Princes, 146-150; Lohse Belkin, Rubens, 202-203; White, Peter Paul, 180 en 216-217; Donovan, Rubens, 19, 21, 26, en 61; Büttner, Herr P.P. Rubens, 75. 20 M. Keblusek, ‘Cultural and Political Brokerage in Seventeenth-Century England: the Case of Balthazar Gerbier’, in: J. Roding e.a. ed., Dutch and Flemish Artists in Britain 1550-1800 (Leiden 2003) 75.
TvG nr 1-bw 2010.indd 24
Zijn betrokkenheid in de Engels-Spaanse diplomatieke relaties na het mislukken van zijn gesprekken met Brandt, beoordelen zij ook vanuit die motivatie: als Rubens niet rechtstreeks kon bijdragen tot een vrede tussen Brussel en Den Haag, dan zou hij het wel via Engeland proberen. Als dat land eenmaal met Spanje in vrede leefde, kon het druk uitoefenen op de Republiek om zich inschikkelijk te tonen tegenover de Spaanse koning. Zo zou er eindelijk weer vrede komen.19 De empiristische benadering van Rubens’ diplomatieke activiteiten is niet echt bevredigend. Niet alleen valt er inhoudelijk heel wat tegen in te brengen, ze leidt vooral tot een anachronistische visie op de vroegmoderne diplomatie. De focus op Rubens als deelnemer aan vredesonderhandelingen en de nadruk op patriottisme als zijn voornaamste drijfveer, stellen de vroegmoderne diplomaat voor als de staatsman die via onderhandelingen de buitenlandse betrekkingen van zijn land behartigt. Dat diplomatenbeeld past perfect in de tijd van Gachard, en tot op zekere hoogte geldt het ook vandaag nog. Het komt echter niet overeen met de activiteiten van de officieuze diplomaat, zoals Rubens er een was, en die we best kunnen omschrijven als iemand die handelde als een diplomaat maar daartoe niet was geaccrediteerd. In een case study van Rubens’ latere diplomatieke contactpersoon Balthazar Gerbier wijst Marika Keblusek erop dat het aan de Europese hoven en in de grote steden uit die tijd wemelde van de ‘cultural and political brokers’. Die waren betrokken bij ‘the systematic transmission of political news, employed on diplomatic missions, [...] while at the same time using their networks for trading in books, curiosities and art’.20 In een latere publicatie typeert Keblusek deze politieke en culturele bemiddelaars als vroegmoderne agenten. ‘Agent’ verwijst in haar optiek naar een functie eerder dan naar een beroep. De term stond in de zeventiende eeuw inderdaad voor een activiteit die in verschillende beroepscategorieën kon worden uitgeoefend, maar wel steeds praktijken van bemiddeling of vertegenwoordiging inhield. Agenten konden enkel succes boeken mits ze een efficiënt netwerk uitbouwden van medeagenten, correspondenten en informanten. Tijdens dat proces moesten de politieke en culturele bemiddelaars gebruikmaken van contacten uit hun beroepsleven, wilden ze de
19-03-2010 11:26:32
25
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant politieke informatie dan wel de culturele producten vergaren die hun opdrachtgever nodig had.21 De officieuze diplomaat in de vroege zeventiende eeuw was zo’n politieke agent. Hij was vaak begonnen als kunstenaar of kunsthandelaar en combineerde dat later met vormen van politieke informatievergaring. Soms werkte hij zich zelfs op tot officiële vertegenwoordiger van zijn vorst. In dat proces kon hij, vaak tezelfdertijd, naar voor komen als spion, als concurrent van zijn collega’s en zelfs als arrivist. De diplomatieke debutant Pieter Paul Rubens gaf gestalte aan al deze gedaanten. Rubens als uitstekend geplaatst spion
In het voorjaar van 1622 was Rubens naar het Parijse hof getrokken, waar hij een contract sloot om een verheerlijking op het leven van de Franse koningin-moeder Maria de’ Medici te schilderen. Uit zijn correspondentie met de toen in Europese intellectuele kringen alom gerespecteerde erudiet Claude Fabri de Peiresc blijkt dat Rubens zich in de Franse hoofdstad met spionageactiviteiten inliet.22 Tijdens hun eerste schriftelijke contacten in 1619 hadden Rubens en Peiresc alleen over kunst gediscussieerd en in het bijzonder over beelden uit de Oudheid, waarvan beiden een respectabele collectie bezaten. Maar nadat ze elkaar tijdens het voorjaar van 1622 in Parijs ontmoetten, nam de politieke component van hun brieven toe en domineerde al snel.23 Rubens had zijn Franse vriend zelfs gevraagd voor hem te spioneren: Ik heb de brief van U. E. van de 24ste ontvangen en in overeenstemming daarmee zal ik extra informatie zoeken over de zaak St. Malo, en in het bijzonder over wat er hier van wordt gezegd. Ondertussen mag U.E. gerust zijn dat La Parisière niet te weten is gekomen waar mijn nieuwsgierigheid vandaan kwam. Hij vermoedde dat ze uit Holland kwam, en uit was op een manier om de zaak op te lossen. In de toekomst zal ik nog voorzichtiger te werk gaan, opdat hij niet ontdekt wat U. E. niet wil dat hij weet.24 Meer dan een jaar voordat hij zijn oudst bewaarde brief aan Peckius schreef, hield Rubens zich dus al bezig met clandestiene politieke informatievergaring, een van de voornaamste activiteiten van de vroegmoderne di-
TvG nr 1-bw 2010.indd 25
plomatieke agent.25 Eind augustus 1623 zou Peiresc voorgoed terugkeren naar zijn huis in de Provence, maar hij zou Rubens wel in contact brengen met zijn in Parijs verblijvende broer en later met de Franse hofhistoriograaf Pierre Dupuy. Via hen bleef de schilder goed op de hoogte van het reilen en zeilen in het machtscentrum van de grootste vijand van de Habsburgse monarchie.26 Het is onduidelijk of Rubens die informatie wilde hebben om ermee bij Isabella in de gunst te komen, of dat de Infante er expliciet naar vroeg. Een paar jaar later had het hof in Brussel hem alleszins wel erkend als politiek informant.27 Rubens was in elk geval uitstekend geplaatst om vertrouwelijke politieke informatie te bemachtigen aan de Europese hoven. Die fungeerden in de vroege zeventiende eeuw namelijk als belangrijke kruispunten van de nauw met elkaar verweven werelden van kunst en diplomatie. Enerzijds spendeerden vorsten en hovelingen uit heel Europa veel geld aan de aankoop van schilderijen en de uitbouw van kunstverzamelingen, die werden gezien als reflecties van de status en de graad van beschaving van hun bezitter. Anderzijds was het hof de plaats bij uitstek waar de beleidslijnen werden uitgezet en dat gold zeker voor diplomatieke aangelegenheden. In een tijd dat de toegang tot de vorst in toenemende mate werd beperkt, kon een schilder die hem moest afbeelden wel tot in zijn onmiddel-
21 Idem, ‘Introduction. Profiling the Early Modern Agent’, in: H. Cools, M. Keblusek en B. Noldus ed., Your Humble Servant. Agents in Early Modern Europe (Hilversum 2006) 9, 13-14. 22 Zie P.N. Miller, Peiresc’s Europe: Learning and Virtue in the Seventeenth Century (New Haven 2000). 23 M. Rooses en C. Ruelens ed., Codex diplomaticus Rubenianus: documents relatifs à la vie et aux oeuvres de P.P. Rubens II (Antwerpen 1887-1909) 240-241, 256-257, 336-341, 439-443 en 453-455 ; III, 31-33. Voortaan CDR. 24 CDR, II, 453 (eigen vertaling uit het Italiaans). Zie ook p. 434. De ‘zaak St. Malo’ waarnaar hier wordt verwezen, betreft een incidentje tussen de Republiek en Frankrijk. Hollandse zeelui hadden in de kolonies een rijkgevuld Frans schip afkomstig uit de Normandische haven St. Malo gekaapt en de bemanning vermoord, waarna Lodewijk XIII genoegdoening eiste. Zie CDR, II, 439-440. 25 Clandestiene politieke informatievergaring vormt een dimensie die in de recente studies over vroegmoderne diplomatieke cultuur heel wat aandacht krijgt. Naast verschillende essays uit de bundel Cools, Keblusek en Noldus ed., Your Humble Servant, denk ik met name aan onderzoek dat weldra zal verschijnen: M. Keblusek en B. Noldus ed., Double Agents: Cultural and Political Brokerage in Early Modern Europe (verschijnt bij Brill in 2010); R. Cox en R. Adams ed., Diplomacy and Early Modern Culture (verschijnt bij Palgrave in 2011). 26 CDR: III, 235 en 240. Zie resp. CDR, III, 309 en CDR, III, 444 voor de oudste brieven van Rubens aan Valavez en Dupuy. 27 Zie M. Auwers, ‘Rubens: the Infanta and her Painter-Diplomat’, in: C. van Wyhe ed., Los Austrias: The Infanta Isabella Clara Eugenia (verschijnt in 2010).
19-03-2010 11:26:32
26
M i chael Au wers
lijke nabijheid geraken.28 Dat wil natuurlijk niet zeggen dat iemand van geringe afkomst, zoals Rubens, het zich zomaar kon permitteren met de vorst en de hoogste adel over zaken van staat te keuvelen. Voor hen bleef hij vaak een gewone handwerksman, een persoon van ‘tan pocas obligaciones’, (zo weinig verplichtingen) zoals Filips IV hem in 1627 zou noemen.29 De combinatie van Rubens’ identiteiten als Europa’s leidend meesterschilder en als kunstverzamelaar, kunsthandelaar en connaisseur, verschaften hem wel toegang tot het diplomatieke milieu en brachten hem in contact met tal van politieke agenten die kunsthandel en diplomatie met elkaar trachtten te verzoenen.30 Velen van hen kwamen ook bij Rubens over de vloer. In het Antwerpen van de vroege zeventiende eeuw hadden verschillende kunstverzamelaars uit de burgerij een deel van hun huis ingericht als kunstkabinet. Het aanleggen van een kunstcollectie werd in die tijd beschouwd als een essentieel adellijke activiteit, en door zelf een verzameling aan te leggen wilden burgers hun sociale aspiraties benadrukken.31 De Antwerpse kunstkamers vervulden tevens een belangrijke maatschappelijke functie, omdat de stedelijke elite maar ook andere gasten uit zowel binnen- als buitenland er werden verwelkomd. De belangrijkste kunstverzameling in de Scheldestad bevond zich in het huis van Rubens. Daar kwamen vorsten en voorname edelen evenals andere connaisseurs en kunstenaars op bezoek 28 P. Croft, ‘Why Court History Matters’, History today 46 (1996) 10-12; D. Howarth, Images of Rule. Art and Politics in the English Renaissance (Berkeley 1997) 217-260; J. Brown, Kings and Connoisseurs: Collecting Art in Seventeenth-Century Europe (New Haven 1995). Voor de notie toegang in vroegmodern Europa, zie B. Weiser, Charles II and the Politics of Access (Woodbridge 2003) 5-12. 29 CDR, IV, 82-84. 30 Zie bijvoorbeeld S.A. Zurawski, ‘Connections between Rubens and the Barberini Legation in Paris, in 1625, and their Influences on Roman Baroque Art’, Revue belge d’archeologie et d’histoire de l’art 58 (1989) 23-31. 31 Z.Z. Filipczak, Picturing Art in Antwerp (Princeton 1987) 47-55; B. Timmer mans, Patronen van patronage in het zeventiende-eeuwse Antwerpen. Een elite als actor binnen een kunstwereld (Amsterdam 2008) 228-229. 32 J.M. Muller, ‘De verzameling van Rubens in historisch perspectief’, in: K. Lohse Belkin en F. Healy ed., Een huis vol kunst. Rubens als verzamelaar (Antwerpen 2004) 63-65; Timmermans, Patronen, 238-240. 33 National Archives (Londen) (voortaan NA), State Papers (voortaan SP), 77/19/145-146, Rubens aan Gerbier, 19 mei 1627; NA, SP 77/19/377, Carlisle aan Conway, 28 mei 1628; NA, SP 77/19/381-384, Carlisle aan Buckingham, 6 juni 1628; CDR, III, 378-379; IV, 39 en 87; en VI, 287. 34 Osborne, Dynasty, 1-2. 35 Balthazar Gerbier geciteerd in: Keblusek, ‘Cultural and political brokerage’, 75-76. 36 B. Noldus, ‘Pieter Isaacsz’s Other Life – Legal and Illegal’, in: Idem en J. Roding ed., Pieter Isaacsz (1568-1625). Court Painter, Art Dealer and Spy (Turnhout 2007) 154 en 159-161.
TvG nr 1-bw 2010.indd 26
om in een sfeer van civilisatie, intellectualiteit en vriendschap met de gastheer te praten over zijn schilderijen en beeldhouwwerken. De kunstverzameling vormde echter ook een forum voor gesprekken over politiek.32 Uit de jaren 1620 zijn tal van voorbeelden bekend van connaisseur-diplomaten die bij Rubens thuis aankwamen om met hem over kunstwerken én diplomatieke kwesties te spreken. Zelfs diplomaten uit de hoge adel als de Savooise abt Alessandro Scaglia en de Engelse graaf van Carlisle hadden er hoegenaamd geen probleem mee Rubens aan te spreken om tot bij Isabella te geraken en zouden steeds met veel waardering over hem praten.33 Stilaan begon de schilder zelfs deel uit te maken van een door Toby Osborne prachtig beschreven cultureel netwerk van kunstverzamelaars, hovelingen en connaisseurs die kunsthandel koppelden aan politieke bedrijvigheid. De gedeelde interesses van de leden van dat netwerk zorgden bovendien voor een sfeer van beschaving en verfijning, waarin ze hun nationale en confessionele belangen konden overwinnen.34 Rubens zou er zich snel thuis voelen. Rubens was in de vroege jaren 1620 lang niet de enige die zijn activiteiten in het kunstmilieu koppelde aan spionageactiviteiten. Terwijl hij door Europa trok, breidde de reeds aangehaalde schilder en connaisseur Balthazar Gerbier in zeer korte tijd de kunstcollectie van de hertog van Buckingham aanmerkelijk uit en voorzag hij zijn patroon tegelijkertijd van ‘many secrets which I had gathered from diverse rare persons’.35 Pieter Isaacsz had dankzij zijn contacten op de Amsterdamse kunstmarkt en zijn artistieke vaardigheden de positie bemachtigd van hofschilder en curator van de verzameling van de Deense koning Christiaan IV. Vanaf 1620 tot aan zijn dood in 1625 opereerde hij aan het hof in Kopenhagen echter ook als spion voor Axel Oxenstierna. De Zweedse kanselier had Isaacsz de opdracht gegeven naast brieven met belangrijke politieke informatie, hem regelmatig schilderijen te zenden als dekmantel voor deze ongeoorloofde activiteit.36 Maar als informant had Rubens misschien nog het meest gemeen met Daniël Nys. Deze naar Venetië uitgeweken Brabander was dan wel geen schilder, maar net als Rubens een hooggewaardeerd kunstverzamelaar en connaisseur. Ook zijn befaamde kunstkabinet fungeerde als ontmoetingsplaats voor diplo-
19-03-2010 11:26:33
27
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant maten en andere politieke actoren uit Italië en Europa, terwijl Nys net als de Antwerpse schilder politieke informatie vergaarde voor hooggeplaatste diplomaten en hovelingen.37 Rubens als geducht concurrent
Over Rubens’ deelname aan geheime gesprekken tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden bestaan nog slechts een drietal brieven tussen hem en Peckius, eentje aan de Infante en twee aan Jan Brandt alias ‘de Katholiek’. Ze dateren allen uit de periode september 1623 – augustus 1625. Ten aanzien van Peckius profileerde Rubens zich als een bekwame informant die veel in zijn mars had. Zo probeerde hij zo nauwgezet mogelijk over de conversaties met Brandt te rapporteren en beschreef gedetailleerd de diplomatieke strategieën die hij volgde om zijn gesprekspartner te overtuigen. Door een aantal taken van Brandt naar zich toe te trekken, probeerde Rubens bovendien een grotere rol in de gesprekken te bemachtigen. Hij schreef aan Peckius: Het lijkt mij verder heel gevaarlijk dat de Katholiek in de toekomst in Brussel zou verschijnen, omdat dit het wantrouwen van kardinaal De la Cueva zou opwekken, en daarom zou het beter zijn dat hij [...] bij zijn terugkeer in Antwerpen blijft en dat ik zijn antwoord verzend of zelf breng. Maar dit hoeft niet van mij te komen, omdat hij mij dan misschien zou beginnen te wantrouwen, zou geloven dat ik hem wil uitsluiten en de hele zaak naar mij toetrekken. En daarom, indien dit U.E. noodzakelijk lijkt, zou het goed zijn dat ik hem hieromtrent een advies of opdracht van U.E. kon tonen. 38 Opmerkelijk is dat Rubens zijn ambitie niet ontkende, maar ze kaderde binnen het algemene belang: kardinaal De la Cueva mocht geen hoogte krijgen van de gesprekken, want dan zou hij onmiddellijk Filips IV inlichten en die wilde toen nog helemaal niet dat er met de protestantse Prins van Oranje werd onderhandeld. Het publieke belang in de Nederlanden was er wel mee gediend.39 Brandt stemde echter niet in met Rubens’ voorstel. Integendeel, hij begon zowel de schilder als Peckius te wantrouwen en stapte rechtstreeks naar de Infante, aan wie hij zijn beklag deed omdat er nieuwe onderhande-
TvG nr 1-bw 2010.indd 27
lingswegen werden geopend waaraan hij geen deel had. Rubens toonde weinig begrip voor deze volgens hem paranoïde handelswijze: hij vond zelfs dat Brandt maar eens goed moest worden vernederd, zodat hij zou leren zijn vrienden en patroons te respecteren.40 In zijn brief aan Isabella uit het voorjaar van 1625 ging Rubens op eenzelfde manier te werk. Vanuit Frankrijk reageerde hij op het bericht dat de hertog van Neuburg naar Parijs zou komen om er in naam van de Spaanse koning te onderhandelen over een bestand met de Republiek. Rubens was fel gekant tegen de aanstelling van Neuburg, en hield een pleidooi om de hertog terug te roepen. Hij had hierbij de steun van de aartshertogelijke ambassadeur in Parijs. Die had al geschreven aan de Infante, maar zijn brief was volgens de schilder niet zo uitvoerig en accuraat als die van hem. Rubens gebruikte de brief aan Isabella ook om een concurrent in de onderhandelingen tussen Brussel en Den Haag in een slecht daglicht te stellen. Het ging om Willem de Bie, een griffier bij de Raad van Financiën die al onmiddellijk na het verlopen van het Bestand was betrokken bij gesprekken om de wapenstilstand te hernieuwen.41 Rubens meende dat De Bie koning Filips had overtuigd om Neuburg naar Parijs te sturen en dat de griffier de hertog tegemoet wilde rijden om hem in de onderhandelingen bij te staan. De Bie moest worden tegengehouden, want hij was verleid door een bedrieger aan het Franse hof die hem had doen geloven dat hij met de hulp van een gunsteling van de Franse koning een voordelig bestand tussen Spanje en de Republiek zou kunnen beklinken. Een dergelijke onzinnige bewering viel volgens Rubens, die hierbij zijn inzicht in de internationale politieke situatie wilde etaleren, onmogelijk te rijmen met het Franse staatsbelang als erfvijand van de Spaanse kroon. Rubens stelde daarom aan de Infante voor om zelf contact op te nemen met de hertog van Neuburg, met wie hij altijd op goede voet had gestaan, en hem van zijn intenties af te brengen. De schilder vroeg nog wel dat 37 M. Van Gelder, ‘Changing tack : the versatile allegiances of Daniel Nijs. A Netherlandish merchant and information broker in early modern Venice’, Dutch Crossing 30 (2006) 243-251. 38 CDR, II, 253-255 (eigen vertaling uit het Italiaans). 39 J.I. Israel, De Republiek, 1477-1806 (Franeker 2001) 535. 40 R.S. Magurn ed., The Letters of Peter Paul Rubens (Cambridge 1955) 96. 41 H. Lonchay e.a. ed., Correspondance de la Cour d’Espagne sur les affaires des Pays-Bas au 17e siècle (Brussel 1923-1937) II, 2 en 9. Voortaan CCE.
19-03-2010 11:26:33
28
M i chael Au wers
deze brief in het vuur wordt gegooid, want ik ben een erg toegewijde dienaar van de heer hertog van Neuburg en heb geen enkele reden tot de minste kwaadwilligheid tegenover de heer De Bie (zoals de Heer God weet). Integendeel, ik ben zijn vriend en zou op geen enkele manier zijn vijandschap willen opwekken, maar het publieke belang en de dienst aan Uwe Hoogheid weegt voor mij zwaarder dan eender welk ander gevoel.42 Rubens gaf tijdens zijn eerste diplomatieke ervaringen blijk van heel wat initiatief en ambitie. Zijn pragmatische manoeuvres moeten we wel begrijpen tegen de achtergrond van het informele diplomatieke kader waarbinnen hij opereerde. De gesprekken tussen Noord en Zuid verliepen langs allerlei clandestiene kanaaltjes, die elkaar beconcurreerden. Rubens’ aanvaring met Brandt toont dat zelfs binnen dezelfde communicatieweg een concurrentie sfeer kon heersen. Onderaan de diplomatieke ladder ging het er inderdaad soms bits aan toe. Toen ze hoorde dat Rubens zich in de gesprekken kwam mengen, reageerde een andere tussenpersoon (in de woorden van Poelhekke) ‘alsof men een patent aan het schenden is, dat haar van rechtswege toekomt’.43 Vijf jaar later stond Rubens in Duinkerken te wachten op het schip dat hem naar Londen zou voeren, waar hij zou gaan praten over een vrede tussen Spanje en Engeland. De kapitein had van de Engelse koning de opdracht gekregen een vertegenwoordiger van de hertog van Lotharingen naar het vasteland over te zetten, en kon dan Rubens en zijn gevolg op de terugtocht meenemen. Deze markies De Ville was in Londen geweest om te lobbyen voor dezelfde zaak, waarna hij verslag ging uitbrengen bij de Infante. Hij viste dus met Rubens in hetzelfde vijvertje en dat had de Antwerpenaar niet graag. Hij zou dan ook naar de Spaanse gunsteling Olivares schrijven dat de markies buiten de onderhandelingen gehouden moest worden, want die had volgens hem in naam van Spanje zoveel onmogelijke toegevingen 42 CDR, III, 335-340 (eigen vertaling uit het Italiaans). 43 J.J. Poelhekke, ‘T Uytgaen van den Treves’: Spanje en de Nederlanden in 1621 (Groningen 1960) 74. 44 CCE, II, 453-454; CDR, V, 49-51 en 83. 45 CDR, III, 378-383. 46 CDR, III, 385-386 (eigen vertaling uit het Italiaans). 47 R. Bireley, The Counter-Reformation Prince: Anti-Machiavellianism or Catholic Statecraft in Early Modern Europe (Chapel Hill 1990) ix-x.
TvG nr 1-bw 2010.indd 28
gedaan aan de Engelse koning zodat de onderhandelingspositie van Madrid zeer was verzwakt. De Ville van zijn kant weigerde aan boord te gaan van het schip dat Rubens moest overzetten. Het zou namelijk zijn reis met enkele uren vertragen. In werkelijkheid zag ook hij in Rubens een bedreiging voor zijn plaats in de vredesgesprekken.44 Rubens als ijverig student van de diplomatie
Toen Rubens uit Parijs terugkwam, liet hij zijn aangetrouwde neef weten dat hij de brokken wilde lijmen. Brandt kon maar best vlug reageren, want Rubens was er naar eigen zeggen in geslaagd alle andere communicatiewegen af te sluiten en bood hem nu de vacante post van Hollands contactpersoon aan. Als Brandt snel een aanvaardbaar voorstel zou doen, zou hij andere gegadigden voorgoed buitenspel kunnen zetten.45 Maar kennelijk hield de Katholiek zich alweer niet aan de afspraak, waarna Rubens hem op het hart drukte: ‘U.E. zal zich prudent en niet meer perfide gedragen in deze zaak, want ik ben er zeker van dat dit eerder uw krediet en uw autoriteit in deze gesprekken zou schaden dan iets anders, en de reputatie van uw verwanten.’46 Het bovenstaande is net als de andere aangehaalde passages slechts een van vele waaruit blijkt dat Rubens zich vertrouwd had gemaakt met het dominante en sterk gemoraliseerde politieke discours van zijn tijd, en dat ook wilde tonen aan zijn correspondenten. Enkele belangrijke katholieke filosofen waren op het einde van de zestiende eeuw ingegaan tegen de stelling van Machiavelli dat een vorst nooit politiek succesvol kon zijn als hij rekening hield met de christelijke moraal. Volgens deze ‘anti-machiavellisten’ kon dat wel. Ze vatten hun geschriften op als praktische raadgevingen aan vorsten, van wie ze hoopten het beleid te beïnvloeden door hun werk rechtstreeks aan hen op te dragen. Dat leek wel te lukken, want de boeken van deze schrijvers waren immens populair en lagen op het nachtkastje van de grote politieke leiders van de vroege zeventiende eeuw.47 De meest gelezen anti-machiavellist uit deze periode was de Brabander Justus Lipsius. Zijn Politica werd in heel Europa verspreid en vormde de grote inspiratiebron voor de schrijvers van diplomatentraktaten. De Vera y Figueroa, de
19-03-2010 11:26:34
29
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant
‘De vier filosofen’ (naar Pieter Paul Rubens, ca. 1611-1612). Bron: Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, Antwerpen - UNESCO Werelderfgoed
auteur van het bekendste en meest gelezen diplomatentraktaat (uit 1620), nam zoveel van de filosoof over dat hij zelfs van plagiaat werd beschuldigd.48 Lipsius stond dicht bij de fysieke en mentale leefwereld van Rubens. De broer Filips van de schilder en zijn vriend Jan van de Wouwere – alias Woverius – waren Lipsius’ meest geliefde leerlingen, terwijl Rubens zichzelf ook meermaals samen met de filosoof heeft afgebeeld, onder meer op het bekende schilderij De vier filosofen. Naast aan zijn broer Filips, Lipsius en zichzelf, heeft de schilder op het doek ook een plaats gegeven aan Woverius en aan een borstbeeld van de stoïcijnse filosoof Seneca, een grote inspiratiebron van Lipsius’ werk. Rubens was al vroeg vertrouwd met het werk van de schrijver. De Politica had hij in zijn bibliotheek staan, en volgens Morford bevat ook Rubens’ andere schilderwerk tal van verwijzingen naar de geschriften van Lipsius. Zo zou de cyclus over de Romeinse consul
TvG nr 1-bw 2010.indd 29
Decius Mus (1616-1617) perfect uiting geven aan het lipsiaanse idee dat het voor een burger of een edelman van uiterste deugdelijkheid getuigde om zijn leven volledig in dienst te stellen van het publieke belang. In de reeks werken die Rubens een aantal jaren later voor Maria de’ Medici schilderde, staat dan weer de Prudentia centraal, de voornaamste deugd die Lipsius propageerde.49 Het publieke belang en de Prudentia zijn twee elementen die regelmatig in Rubens’ vroege diplomatieke correspondentie terugkomen. Naast in de vermelde broncitaten maakte de schilder bijvoorbeeld aan Brandt duidelijk dat ‘il ben publico’ de inspiratie van hun handelen moest zijn en in zijn brief aan Isabella loofde hij de Prudentia van de aartshertogin.50 Prudentia in de betrekkingen tussen staten betekende voor Lipsius een evenwichtige combinatie van morele deugdelijkheid en politieke behendigheid die het de heerser, en zo ook de diplomaat als zijn vertegenwoordiger, zou toelaten op een beheerste en bedachtzame manier een succesvol beleid te voeren. Kennis van de actuele politiek en de recente geschiedenis was daarom noodzakelijk. Die bezat Rubens al: toen hij in de lente van 1622 uit Frankrijk was teruggekeerd, begon hij in steeds grotere getale politieke traktaten, boeken en brochures over actuele politieke gebeurtenissen te kopen. Hij schafte ook werken aan van allerlei belangrijke figuren uit zijn tijd, en besteedde nog het meest aan geschiedenissen en beschrijvingen van landen die een dominante en daarom vaak rivaliserende rol speelden op het diplomatieke toneel.51 Maar Prudentia vergde meer dan dossierkennis. In het sluiten van verdragen met andere vorsten, die hij onmogelijk kon vertrouwen, moesten koning en diplomaat zonder de deugd uit het oog te verliezen, hun politieke behendigheid aanwenden om de tegenstander te misleiden. Nu behoorde misleiding natuurlijk niet tot het hen bekende pakket van 48 H. Leira, ‘Justus Lipsius, political humanism and the disciplining of 17th century statecraft’, Review of International Studies 34 (2008) 685-690; D. Menager, Diplomatie et théologie à la Renaissance (Parijs 2001) 98-102; G. Mattingly, Renaissance Diplomacy (Londen 1955) 201-202. 49 M. Morford, Stoics and Neostoics: Rubens and the Circle of Lipsius (Princeton 1991) 3-13, 36-51, 187-189 en 193-204; H. De Schepper e.a. ed., Een hart voor boeken: Rubens en zijn bibliotheek (Antwerpen 2004) 44; Leira, ‘Justus Lipsius’, 675-677; CDR, II, 17. 50 CDR, III, 340 en 379. 51 F. Baudouin, ‘Rubens pictor doctus’, in: P. Arents ed., De bibliotheek van Pieter Pauwel Rubens: een reconstructie (Antwerpen 2001) 65; Leira, ‘Justus Lipsius’, 683.
19-03-2010 11:26:36
30
M i chael Au wers
de christelijke deugden. Toch moest er aan politiek gedaan worden en om een botsing te vermijden tussen het goede (de christelijke moraal) en het nuttige (een voordelig vredesverdrag), stelde Lipsius zich pragmatisch op. Hij wilde zijn lezer duidelijk maken dat Prudentia gemengd met een druppel misleiding nog altijd Prudentia was, zolang dat maar op een gematigde manier gebeurde. Daarom maakte hij een onderscheid tussen drie gradaties van misleiding. Alleen de ergste vorm, waartoe perfidie of het niet nakomen van afspraken behoorde, was volkomen ontoelaatbaar. Lipsius beschouwde trouweloosheid aan een gegeven woord immers als uiterst schadelijk voor de erg belangrijke reputatie van de prins. En dat was precies waar Rubens zijn aangetrouwde neef van beschuldigde.52 Rubens’ sociale ambities
In zijn standaardwerk over de diplomatieke activiteiten van Pieter Paul Rubens beweerde Gachard dat de Antwerpse schilder uit patriottisme het diplomatieke toneel betrad. Nu is het best mogelijk dat Rubens’ motivatie zich voor een deel in het metafysische bevond, maar ik geloof niet dat dit op zich een afdoende verklaring is. Een zinvoller perspectief om de gedrevenheid van Rubens te begrijpen, lijkt mij dan ook het beeld van de rijke burger die via diplomatieke activiteiten zijn sociale status wilde verhogen. ‘Ik ben inderdaad geen prins maar iemand die leeft van de arbeid van zijn handen’ schreef Rubens in 1618 aan de Engelse diplomaat en connaisseur Dudley Carleton.53 Die antwoordde meteen: ‘Ik kan de ontkenning in uw vorige brief niet onderschrijven, wanneer u zegt dat u geen prins bent, want ik beschouw u als de Prins der schilders en gentlemen.’54 Deze zinsneden zijn veelvuldig aangehaalde passa52 Leira, ‘Justus Lipsius’, 683-684; Bireley, The Counter-Reformation Prince, 81-88; Menager, Diplomatie, 100. 53 CDR, II, 149 (eigen vertaling uit het Italiaans). 54 CDR, II, 165 (eigen vertaling uit het Italiaans). 55 E. De Jongh, ‘Over ambachtsman en kunstenaar: de status van de schilder in de 16de en 17de eeuw’, in: B. Scholz en A. Gelderblom ed., Het beeld van de kunstenaar in de Renaissance (Utrecht 1983) 30-33 en 39. 56 Zie bijvoorbeeld: CDR, II, 336-337. 57 S. Van Sprang, ‘Les peintres à la cour d’Albert et Isabelle: une tentative de classification’, in: H. Vlieghe en K. Van Der Stighelen ed., Sponsors of the Past: Flemish Art and Patronage, 1550-1700 (Turnhout 2005) 40. 58 P.H. Janssen, ‘Rubens en de zijnen’, in: Idem ed., Meesters van het Zuiden. Barokschilders rondom Rubens (’s-Hertogenbosch 2000) 28. 59 De Schepper, Een hart, 64-65.
TvG nr 1-bw 2010.indd 30
ges uit de briefwisseling van de Antwerpenaar. De eerste zegt bovendien iets wezenlijks over de sociale positie van de schilder in de vroege zeventiende eeuw: een schilder was in de eerste plaats een handwerksman. Daardoor moest hij opboksen tegen een drietal vooroordelen waardoor hij niet als een echte heer kon worden beschouwd. Naast de onedele handenarbeid die hij verrichtte, moest de schilder zijn werken verkopen om aan geld te komen, waardoor hij in dat opzicht niet hoger stond dan de gemiddelde winkelier. Ten slotte vond de erudiete wereld hem niet al te verstandig. De humanisten die sinds de Renaissance door middel van schildersbiografieën en theoretische werken over schilderkunst het prestige van de schilder wilden verhogen en hem het imago van vrije kunstenaar trachtten te bezorgen, beseften natuurlijk wel dat de schilder aan de eerste twee etiketten nauwelijks kon ontkomen. Aan het derde echter wel. Daarom propageerden ze het ideaal van de pictor doctus, de geleerde schilder met een grote kennis van geschiedenis en mythologie. Slechts enkelen voldeden aan dat ideaal.55 Rubens hoorde daarbij, en dat wist Carleton zeer goed. De Antwerpse schilder sprak verschillende talen, bezat een aanzienlijke bibliotheek en correspondeerde met tal van vooraanstaande intellectuelen, die hem erg waardeerden om zijn geleerdheid.56 Bovendien stond Rubens nog op een andere, meer tastbare manier boven zijn collega’s, namelijk vanwege zijn status als hofschilder van de aartshertogen, waardoor hij zich niet hoefde houden aan de voorschriften van het gilde, en zoveel leerlingen in dienst mocht nemen als hij zelf wenste. Maar daar hielden de privileges niet op: niettegenstaande zijn functie aan het hof, hoefde Rubens er niet te wonen en kon hij rustig in Antwerpen blijven.57 Ondanks zijn ongewoon hoge status en zijn grote bekendheid aan de meeste Europese hoven, kwam Rubens onvermijdelijk in aanraking met een glazen plafond. Daarin verschilde hij niet van vele andere welgestelde Antwerpse patriciërs, die vooral vanaf de eerste decennia van de zeventiende eeuw energiek probeerden dat plafond te doorbreken. Veel meer dan in de Noordelijke Nederlanden gaf de burgerij in het Zuiden haar adellijke ambities te kennen.58 Zo ook Rubens. Hij had nu eenmaal Het schilder-Boeck van Karel Van Mander op zijn plank staan.59 Van Mander was een van
19-03-2010 11:26:36
31
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant oorsprong Vlaamse schilder-dichter die het schildersberoep als een essentieel adellijke activiteit zag: ‘daer voortijts niemandt dan Edelen gheboren de selve toeghelaten was te leeren’.60 Met ‘voortijts’ bedoelde hij bij de Oude Grieken, waarnaar de humanisten zo graag verwezen. Van Manders uitspraak heeft Rubens ongetwijfeld geïnspireerd. Misschien trachtte de schilder, zoals Filipczak beweert, via een verhoging van zijn eigen sociale status het prestige van zijn beroep te bevorderen.61 In de zomer van 1629 liet de Engelse ambassadeur en erudiet Thomas Roe alvast volgende herinnering aan Rubens optekenen: ‘Sir Roe [...] kende hem van vroeger en ze waren vrienden in Antwerpen, waar hij door zijn beroep zo rijk was geworden dat hij overal verscheen, niet als een schilder maar als een groot ridder met een statig gevolg van dienaars, paarden, koetsen, livreien en zo verder.’ 62 Voor echt concrete claims van Rubens op een adellijke status moeten we gaan kijken naar de manier waarop de Antwerpse schilder zichzelf afbeeldde in de periode die aan zijn diplomatieke activiteiten voorafging. Van de weinige zelfportretten die Rubens toen heeft gemaakt, springt Het geitenloofprieel in het oog. Dit portret van Rubens met zijn eerste vrouw kwam tot stand na zijn terugkeer uit Italië en zijn daaropvolgende huwelijk met de dochter van een welgestelde en invloedrijke Antwerpse stadssecretaris. Het schilderij was een geschenk van Rubens aan zijn schoonvader en beeldt het weelderig geklede jonge koppel af in de schaduw van een kamperfoeliestruik. De concrete claim op een adellijke status ligt in de degen, die op het doek een vrij centrale plaats inneemt en waarop Rubens nogal nonchalant zijn linkerhand laat rusten. Wat doet die daar? Het wapen herinnert aan de vroegere militaire opdracht van de adel en verwijst daarom naar de adellijke status van zijn drager. Op het moment dat Rubens dit schilderij aan zijn schoonvader schonk, had hij geen adellijke titel. Hij had zelfs geen wettelijk recht om een zwaard te dragen. Dat mochten alleen edellieden, en verder een aantal ambtenaren en militaire bevelhebbers. Het was wel een wijdverspreid gebruik voor burgers met adellijke aspiraties om zichzelf met een zwaard te laten portretteren. Die ambitie is dan ook de voor de hand liggende verklaring voor de aanwezigheid van de degen in het schilderij. De ontvanger van het doek behoorde bovendien tot het
TvG nr 1-bw 2010.indd 31
sociale en intellectuele milieu waar Rubens graag deel van wilde uitmaken, en misschien trachtte de schilder zijn schoonvader zo duidelijk te maken dat hij niet alleen een erudiet en een heer was, maar ook een burger die hogerop probeerde te komen.63 In de Zuidelijke Nederlanden, en meer algemeen in het vroegmoderne West-Europa, bestonden er verschillende manieren om als niet-edelman toch een adellijke status te verwerven. Zo kon iemand een formele aanvraag indienen, waarin hij aantoonde dat hij over de nodige kwalificaties beschikte om tot de adelstand te behoren. Welstand was daarbij doorslaggevend: een burger die edelman wilde worden, moest die levenswijze financieel kunnen dragen. Maar ook minder materiële zaken telden mee. Schrijvers van de zestiende-eeuwse handboeken voor hovelingen legden bijvoorbeeld veel nadruk op kennis en het verzamelen van kunstwerken als voorwaarden om een edele persoon te zijn, en dat had zeker in de eerste helft van de zeventiende eeuw invloed op de beslissing van vorsten om hun onderdanen tot de adelstand te verheffen.64 Een burger kon nog op een andere, minder kruiperige manier edelman worden, namelijk door zich te onderscheiden in dienst van de staat. Sommige functies waren te belangrijk om aan niet-edelen te geven. Als een gewone burger al heel wat ervaring had in staatsdienst en de autoriteiten hem de meest geschikte persoon vonden voor een van die hoge functies, maakte hij heel wat kans op een adellijke status.65 De diplomatie en het buitenlandse beleid waren bij uitstek domeinen met een noodzakelijke aristocratische vertegenwoordiging. De maatschappij van het Ancien Régime hechtte immers enorm belang aan status en hiërarchie. En omdat ambassadeurs werden gezien als de belichaming van hun vorst, moesten die functies wel naar de hoge adel gaan. Vooral in de Habsburgse gebieden 60 Karel van Mander geciteerd in: De Jongh, ‘Over ambachtsman en kunstenaar’, 41. 61 Filipczak, Picturing art, 73-75. 62 R.L. Brown ed., Calendar of State Papers and Manuscripts Relating to English Affairs Existing in the Archives and Collections of Venice and in Other Libraries of Northern Italy XXII (Londen 1864-1940) 130 (eigen vertaling uit het Italiaans via het Engels). 63 L. Rosenthal, Gender, Politics and Allegory in the Art of Rubens (Cambridge 2005) 204-206; Filipczak, Picturing art, 98-99; L. Duerloo, Privilegies uitbeelden: de Zuidnederlandse wapenkoningen en wapenkunde in de eeuw der Verlichting (Brussel 1991) 71 en 100-101. 64 Filipczak, Picturing art, 53-54. 65 Ibidem, 53-54; Duerloo, Privilegies, 69-70.
19-03-2010 11:26:37
32
M i chael Au wers
‘Het geitenloofprieel’ (Pieter Paul Rubens, ca.1610). Bron: Alte Pinakothek, München. © bpk / Bayerische Staatsgemälde sammlungen
was dit principe belangrijk voor de machthebbers.66 Toch vereisten ook hier lang niet alle diplomatieke functies een adellijke status, en succes op dit vlak had bovendien vaak sociale mobiliteit tot gevolg. Dit overkwam Rubens’ vriend Woverius. Vanuit een lipsiaans denkkader ondernam de Antwerpse humanist een aantal diplomatieke missies, waarop de Spaanse koning hem bedankte door hem in 1624 tot ridder te slaan.67 66 Osborne, Dynasty, 70; M.S. Anderson, The Rise of Modern Diplomacy, 1450-1919 (Londen 1993) 88-89. 67 Morford, Stoics, 41-43. 68 M.J. Havran, Caroline courtier: The life of Lord Cottington (Londen 1973). 69 P.R. Sellin, ‘Michel Le Blon and England III: Gustav II Adolf, Sir Walter Raleigh’s Gold Mine, and the Perfidy of George Villiers, Duke of Buckingham’, Dutch Crossing 23 (1999) 102-132; B. Noldus, ‘Loyalty and Betrayal. Artists-Agents Michel Le Blon and Pieter Isaacsz, and Chancellor Axel Oxenstierna’, in Cools, Keblusek en Noldus ed., Your Humble Servant, 51-64. 70 CDR, III, 266 en 297. 71 Duerloo, Privilegies, 69. 72 CDR, III, 297. 73 CDR, V, 36-39, 347-348 en 420-422.
TvG nr 1-bw 2010.indd 32
Francis Cottington, de man die als ambassadeur de vredesgesprekken zou afronden waartoe Rubens en Gerbier een eerste aanzet hadden gegeven, had tijdens zijn leven verschillende diplomatieke missies naar Spanje ondernomen en werd daarvoor door de Engelse koning geridderd. Na de EngelsSpaanse vrede van 1630 mocht hij zich zelfs baron laten noemen.68 De sociale opgang van de officieuze diplomaat of politieke agent verliep natuurlijk niet altijd en overal even snel en succes was niet verzekerd. De edelsmid en graveur Michel Le Blon, die in de vroege jaren 1620 als tussenpersoon was opgetreden in een handel in kunstwerken tussen Rubens en Gerbier, liet zich tegelijkertijd in met spionageactiviteiten voor de Zweedse kroon. Dat leverde hem pas tien jaar later een benoeming op tot residentieel agent in Londen. Een adellijke titel verwierf hij nooit.69 Rubens was met zijn kennis van de wereld waarin hij leefde en zijn vertrouwdheid met de hoge kringen van de aristocratie, ongetwijfeld op de hoogte van de hierboven besproken middelen om sociale opgang te maken. Misschien oordeelde hij wel dat je met een combinatie van beide meer kans had. Hij diende in elk geval een formele aanvraag in om tot de adel te mogen behoren. Zijn weelderige levensstijl en grote rijkdom, zijn buitengewone gave op het gebied van de schilderkunst en zijn uitgebreide kennis van talen, literatuur en geschiedenis, overtuigden koning Filips IV ervan dat Rubens de adelstand waardig was. Op 5 juni 1624 werd de Antwerpse schilder geadeld.70 Het is echter niet waarschijnlijk dat Rubens zich met zijn nieuwe adellijke status tevreden stelde. Daarmee behoorde hij immers slechts tot de noblesse de concession, een van de laagste en door andere edelen weinig gerespecteerde klassen van de adel.71 Een zinnetje in de brief van Filips opende echter perspectieven en moet de geadelde schilder wel geprikkeld hebben, namelijk: ‘ledit suppliant soit et sera capable et qualifié pour estre eslevé à estat et dignité de chevalerie, ou autres’.72 Het eindpunt was ook nog niet bereikt. In 1628 benoemde de Spaanse koning Rubens tot secretaris van de Geheime Raad in de Nederlanden, terwijl zijn Engelse neef hem twee jaar later inderdaad tot ridder sloeg en die status na een aantal maanden door Filips IV werd bevestigd.73
19-03-2010 11:26:42
33
Pieter Paul Rubens als diplomatiek debutant Epiloog: Rubens als held
In een schitterend artikel uit 2005 onderzoekt de Noorse antropoloog Iver Neumann wat het betekent om een diplomaat te zijn.74 Neumann besluit dat een diplomaat voortdurend moet goochelen met een drietal, onverzoenbare ‘scripts van het zelf ’. Volgens het bureaucratische script moet de diplomaat zich als een ambtenaar bezighouden met routinekwesties, met de dagelijkse gang van zaken op de ambassade en het ministerie. Het heldenscript maakt hem duidelijk dat hij zich kan onderscheiden en grootse dingen kan verwezenlijken, zowel op persoonlijk vlak als wat het algemene of nationale belang betreft. Het derde script ten slotte, is dat van de bemiddelaar die zichzelf wegcijfert om het beleid van zijn land te verzoenen met dat van andere landen. Neumann wijst er verder op dat de invulling van de scripts evolueert, zegt eigenlijk dat ze afhangt van de constellatie van de diplomatieke cultuur in een bepaalde periode en haalt daarbij een aantal voorbeelden aan van de diplomatie in de vroegmoderne tijd. In zekere zin zijn de drie scripts van Neumann ook wel toepasbaar op de vroege zeventiende eeuw, maar dan toch alleen maar op de officiële diplomaat, die geaccrediteerd was om zijn vorst in den vreemde te vertegenwoordigen. De officieuze diplomaten of politieke agenten, voor wie ‘diplomaat’ zelf maar een van vele scripts leek te zijn, vereenzelvigden dat aspect van hun leven vaak in zeer grote mate met het heldenscript. Dat gold zeker voor Pieter Paul Rubens. De diplomaat als held betekent voor Neumann onder meer: ‘the adviser, the robust, prudent, and seemingly indefatigable analytical force who can muster a wide-ranging and high-powered network that guarantees access to as many sources of information and as high-placed decision makers as possible.’ 75 Het is Rubens de spion en de diplomatieke analist die we hier aan het woord horen. Maar het heldenscript vertelt de diplomaat ook dat hij alles in het werk moet stellen om zijn carrière vooruit te helpen. Daarbij loopt hij volgens Neumann steeds het risico van ‘overfulfillment of the heroic script’ 76: een te grote drang naar sociale mobiliteit stuit altijd op kritiek van de collega’s. Hier horen we de concurrent Rubens die Jan Brant een veeg uit de pan geeft. Maar ook de Antwerpse schilder stond bekend als te ambitieus. Zo
TvG nr 1-bw 2010.indd 33
beschreef een Venetiaanse diplomaat Rubens, die toen op missie was in Londen, als een ‘eerzuchtig en inhalig man die vooral wil bereiken dat over hem wordt gesproken en dat hij een mooi geschenk mee naar huis kan nemen.’77 In een brief aan Peiresc uit 1634 kon Rubens hoe dan ook tevreden en voldaan terugkijken op een succesvolle diplomatieke loopbaan: ‘Ik kan zonder eerzucht zeggen dat mijn missies en reizen naar Spanje en Engeland mij uitstekend zijn gelukt, met een goede afloop van uiterst belangrijke onderhandelingen en de volledige tevredenheid van mijn opdrachtgevers en zelfs van de tegenpartij.’ Met een lipsiaanse gelatenheid kon hij eindelijk ‘deze gouden knoop van eerzucht doorsnijden om mijn vrijheid te herwinnen’.78 Het is moeilijk vast te stellen of Rubens inderdaad het diplomatieke genie was dat hijzelf en Gachard van hem hebben gemaakt, maar een diplomatieke held was hij zeker. Wilde hij iets bereiken in het informele diplomatenmilieu van de vroege zeventiende eeuw, dan moest dat ook. Er liepen daar immers wel meer helden rond. Michael Auwers is verbonden aan de Onderzoekseenheid voor Politieke Geschiedenis van de Universiteit Antwerpen, waar hij een proefschrift voorbereidt over de cultuur van het Belgische diplomatieke corps (1910-1940).
74 I.B. Neumann, ‘To be a diplomat’, International Studies Perspectives 6 (2005) 1, 72-93. 75 Ibidem, 73. 76 Ibidem, 75-77. 77 CDR, V, 72 (eigen vertaling uit het Italiaans). 78 CDR, VI, 81-82 (eigen vertaling uit het Italiaans).
19-03-2010 11:26:42