Een gedeelte van Burkerts reisgezelschap, met enkele Deense vrienden en drie IJslandse begeleiders, voor een traditioneel IJslandse blokhut in Hvítarvatn. Geheel rechts: de germanist Walter Gehl.
Bron: Paul Burkert, Island erforscht, erschaut, erlebt! (Zeulenroda 1936) 54
385
‘Rustkamer van de Germaanse geest’. Duitse voorstellingen van IJsland tussen fin de siècle en Tweede Wereldoorlog Simon Halink
Anno 2010 wordt het woord ‘IJsland’ vooral geassocieerd met termen als Icesave, Landsbanki en aswolk. De recente crises hebben het sprookjesachtige aura van het eiland ernstig aangestast. Dat is in het verleden anders geweest. Het in mysteries gehulde IJsland sprak van oudsher tot de verbeelding van völkische nationalisten in Duitsland, en gold in het Derde Rijk voor velen als Germaanse Volksgemeinschaft pur sang. Waar kwam dit beeld vandaan, en op welke wijze werden deze voorstellingen beïnvloed door het veranderende ideologische klimaat in Duitsland?1
In de zomer van 1936 brachten de bevriende Engelse schrijvers Wystan Hugh Auden en Louis MacNeice enige tijd door op IJsland. In de komische literaire neerslag van dit oponthoud, Letters from Iceland, wordt terloops een aantal ontmoetingen met Duitse nazi’s vermeld en geeft Auden zijn persoonlijke visie op de Duitse belangstelling voor het eiland en zijn saga’s: The Nazis have a theory that Iceland is the cradle of the Germanic culture. Well, if they want a society like that of the sagas they are welcome to it. I love the sagas, but what a rotten society they describe, a society with only the gangster virtues.2 ‘Für uns Island ist das Land’ citeert hij een ‘unknown Nazi’, die hij tijdens zijn omzwervingen op het eiland tegen het lijf gelopen Tij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 3e j a a rga ng , num m er 3 , p. 3 84-400
was.3 Audens beschrijving doet vermoeden dat het eiland overspoeld werd door Duitse enthousiastelingen, die van saga-plek naar saga-plek holden en geen gelegenheid onbenut lieten om de raszuiverheid van het IJslandse volk te bejubelen. De saga’s, die tussen ca. 1150 en 1350 op perkament gesteld werden, verhalen over de eerste heroïsche kolonisten op IJsland (Vikingen uit Noorwegen) en de familievete’s die ze er tussen 874 en ongeveer 1050 in hun harde, heidense en min of meer ‘egalitaire’ samenleving zonder koningshuis of adellijke stand uitvochten. Samen met de eveneens op IJsland ontstane Edda’s, waarin het heidense wereldbeeld en de lotgevallen van Germaanse goden, godinnen en helden overgeleverd zijn, vormen deze vertellingen het hoogtepunt van de middeleeuwse Scandinavische literatuur. Maar wilden de nazi’s daadwerkelijk een samenleving als die van de saga’s? Dit artikel poogt te achterhalen in hoeverre Audens beeld van de Duitse IJsland-manie strookt met de realiteit. Men kan er niet omheen dat reisbeschrijvingen van Duitse nationaal-socialisten vaak een diep doorleefd gevoel van verbondenheid met dit eiland van ‘Germaanse’ sagahelden als Njáll of Egill aan de dag leggen. Zo vroeg Carl Maria Holzapfel, plaatsvervangend Reichsamtleiter van de NS- Kulturgemeinde zich af, of het een ‘Sehnen im unserem Blut [ist], das uns zu dieser deutschen Nordlandreise treibt.’ 4 Toen de eerste contouren van IJsland aan de horizon verschenen, was hij ervan overtuigd met deze onderneming ‘das Blut zu einander zu führen, das zu einander gehört.’5 1 2 3 4 5
Op deze plaats zou ik mijn dank willen betuigen aan dr. F.W. Lantink voor zijn waardevolle hulp bij de totstandkoming van dit artikel. W.H. Auden en Louis MacNeice, Letters from Iceland (Londen 1967) 117. Ibidem, 59. Carl Maria Holzapfel in: Ernst Kuckelsberg, Deutsche Nordlandreise. Ein Reisetagebuch (Berlijn en Dresden 1937) 11. Ibidem, 93.
386
S i mon Ha lin k
Dit gevoel van verbondenheid was het product van de oude Duitse ‘droom van het noorden’, zoals die onder invloed van het völkisch-nationalistische gedachtegoed van het fin de siècle vorm gekregen had. Onderzocht zal worden, of dit völkische IJsland-beeld (IJsland als ‘cradle of Germanic culture’) zich ook binnen het later ontstane nationaalsocialisme manifesteerde. Op welke wijze wordt de ideologische ontwikkeling van völkisch nationalisme naar nationaal-socialisme weerspiegeld in de Duitse beeldvorming van IJsland? Welke vorm nam eventuele kritiek, geleverd op deze beeldvorming, aan in het Derde Rijk? Ik zal hierbij eveneens ingaan op accentverschuivingen in het IJslanddiscours ten gevolge van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In de conclusie zal de verhouding tussen ‘Islandforschung’ en andere vormen van nationaal-socialistische ‘Westforschung’ kort in beschouwing genomen worden. Ik zal verscheidene, binnen de ideologische context van het Derde Rijk ontstane IJslandpercepties onder de loep nemen en onderling met elkaar vergelijken. Ego-documenten als reisberichten, en vooral de achterliggende ideologische agenda van hun schrijvers, geven hierbij het meest onomwonden beeld van de wijze waarop de geestelijke annexatie van het ‘noorden’, eenmaal binnen het nationaalsocialistische denkkader gesteld, vorm kreeg. In de vergelijkende literatuurwetenschap wordt onderzoek naar de aard en totstandkoming van de stereotype voorstelling die een bepaalde samenleving of gemeenschap heeft van een andere samenleving met de term imagologie aangeduid. Het gaat hierbij om het representamen (de voorstelling) zelf, en dus niet zo zeer om de feitelijke validiteit van het ontstane stereotype.6 De imagologische methode gaat ervan uit dat er in het proces van nationale beeldvorming sprake is van een po-
6
7 8
9
Joep Leerssen, ‘Imagology: History and method’ in: Manfred Beller en Joep Leerssen, Imagology. The cultural construction and literary representation of national characters (Amsterdam en New York 2007) 17-32, aldaar 27. Ibidem, 22. IJsland werd als ‘Hellas of the North’ of als ‘Counter-Rome’ geconcipieerd. Sumarliði Ísleifsson, ‘Iceland’ in: Beller en Leerssen, Imagology, 177-179, aldaar 178. Zie ook Ísleifssons bijdrage ‘Icelandic National Images in the 19th and 20th Centuries’ in: Sverrir Jakobsson, Images of the North: Histories - Identities – Ideas (Amsterdam en New York 2009) 149-158. Johann Gottfried von Herder, Iduna, oder der Apfel der Verjüngung (1796) in: Herders sämtliche Werke XVII (Berlijn 1883) 486.
lariserende self-other-opposition, waarop niet alleen het beeld van ‘de ander’ (hetero-image), maar ook het nationale zelfbeeld (auto-image) gefundeerd wordt.7 De constructie van een ideologisch verantwoord IJsland-beeld (hetero-image) maakte dus deel uit van een groter proces, namelijk de constructie van het zelfbeeld van nazi-Duitsland. Reisberichten nemen in de imagologie een bijzondere plaats in, omdat er alleen door het directe contact met het beschreven land sprake kan zijn van een (al dan niet teleurstellende) confrontatie met de eigen stereotypische vooronderstellingen, en omdat zich op dat spanningsveld tussen waarnemer en het geobserveerde een dynamisch proces van herformulering of juist van bevestiging van de vooraf gevormde voorstellingen kan voltrekken. De IJsland-reis in het algemeen, en de reizen van IJsland-kenner Paul Burkert en die van de door Himmler bewonderde ‘graalzoeker’ Otto Rahn in het bijzonder, zullen een centrale plaats innemen en ter vergelijking naast het overige bronnenmateriaal gelegd worden. Zowel Burkert als Rahn namen deel aan een door de SS georganiseerde expeditie naar IJsland. Vooral vanuit de occultistische hoek van de SS, waartoe ook Rahn behoorde, werd de bestudering van IJsland van groot belang geacht. De oude droom van het noorden
Lang voordat de demystificatie van IJsland door de opkomst van het toerisme een feit was, was Duitsland al bekend met het literaire fenomeen IJsland, met het heroïsche karakter van de Oudijslandse saga. Eind achttiende eeuw had Johann Gottfried Herder het ‘nordische’ denken vaste contouren gegeven en verbonden met de zoektocht naar de Duitse identiteit. Hij richtte zich voornamelijk op de culturen van het hoge noorden, omdat deze naar zijn mening nauwer verbonden waren met de Duitse Volksgeist dan de Romaanse en Griekse culturen.8 Het ontbrak Duitsland aan een eigen nationaal mythologisch systeem, maar een ‘Mythologie eines benachbarten Volks, auch deutschen Stammes’ zou als ‘Ersatz’ soelaas kunnen bieden.9 Gaandeweg nam de ‘droom van het noorden in het Duitse geestesleven’ een hoge vlucht, en werd het voor de gebroeders Grimm mogelijk de Oudnoorse mythologie
387
‘Rustkamer van de Germaanse geest’. als Deutsche Mythologie te categoriseren.10 Het begrip ‘Duits’ was, voornamelijk wegens gebrek aan een duidelijke staatkundige invulling daarvan, zo’n elastisch predikaat geworden, dat Wagners opera-cyclus Der Ring des Nibelungen, waarvan zo’n tachtig procent van de stof uitsluitend aan de Oudijslandse literatuur ontleend was, in het verlengde van de door Herder ingezette annexatie-lijn een oer-Duitse creatie genoemd kon worden.11 Wagner zelf typeerde zijn bronnen liever als ‘nordisch’ dan als IJslands: dat de middeleeuwse Edda, de Ilias van de Oudnoorse mythologie, juist op IJsland (en niet in een van de andere ‘nordische’ landen) op schrift gesteld was, deed er voor hem niet toe. Hierin stond Wagner niet alleen. Voor veel van zijn nationalistische tijdgenoten en volgelingen gold de literaire erfenis van IJsland als de zuiverste uitdrukking van nordische cultuur, als ‘rustkamer van de Germaanse geest’ waarin de bron van de reeds door Herder verwoorde ‘verjonging vanuit het noorden’ besloten lag.12 De IJslandse sagahelden waren op de eerste plaats Germanen geweest, wier zeden en moraal nauw verbonden waren met die van de eigen heidense voorouders. IJsland was een schatkamer; geen ‘cradle’, zoals Auden meende, maar een van Romaanse invloeden gevrijwaard vriesvak waarin het in Centraal-Europa verloren gewaande oerGermanendom geconserveerd was gebleven, en waarin door alle Germaanse naties veel ‘eigens’ herontdekt kon worden. Het was in het verlengde van deze zelfde lijn dat de Scandinavist Felix Niedner in 1920 beweerde: ‘Der wanderlustige Deutsche darf beim Besuch der Insel gewiß sein, dort auch heute noch einen Hauch seiner eignen Vorväterzeit zu verspüren.’13 Toen het onbereikbare IJsland eind negentiende eeuw door de opkomst van lijnvaartdiensten uit zijn isolement tevoorschijn kwam, waren het in eerste instantie victoriaanse Britten die hun weg naar het obscure Thule vonden.14 Voor de socialistische schrijver William Morris waren de IJsland-reizen ervaringen van utopische aard: bevangen door het ruige landschap reciteerde hij de oude saga’s en liet hij zich meeslepen door fantasieën over dit eiland ‘of Refuge’, het land van de ‘representatives, a little mingled with Irish blood, of the Gothic family of the great Germanic race.’ 15
Hoewel begrippen als ‘race’ en ‘blood’ voor een Britse victoriaan als Morris nog niet dezelfde lading hadden als voor veel van de latere Duitse IJsland-gangers, is het toch van belang op te merken dat in dit stadium het ‘authentieke’ karakter van IJsland door andere leden van het ‘Germaanse ras’ als iets ‘eigens’ ervaren ging worden. IJsland mocht dan onbekend, mysterieus en nieuw zijn: het was ook heel erg vertrouwd en zeer nauw verbonden met de andere Germaanse naties. Enkele schrijvers in Engeland dachten er zo over, maar het was in de Duitse ideeënwereld van het fin de siècle dat deze vereenzelviging pas echt in zwang kwam en de term ‘Nordlandreise’, tot een typisch Duits fenomeen gemaakt door de zeereizen van keizer Wilhelm II, een welhaast sacrale ondertoon kreeg. Deze ontwikkeling valt te verklaren vanuit het proces van nationale zelf-reflexie waarin het relatief jonge Duitsland zich als zogenaamde verspätete Nation op dat moment bevond.16 Wetenschap, moraal en politisering
In 1911 gaf de Jenaer uitgever Eugen Diederichs het eerste deel van zijn 24-delige serie vertalingen van Oudijslandse literatuur, de zogenaamde Sammlung Thule uit.17 Deze reeks moest volgens de uitgever leiden tot bezinning op het ‘eigene’, dat volgens een recensent van het zesde deel van deze reeks bestond uit ‘ die Welt deutschen Heroentums, die in den nordischen Sagas eingeschlossen ist.’18 10 Een term van de Deense literatuurhistoricus Carl Roos, aangehaald in Klaus von See, Deutsche Germanen-Ideologie. Vom Humanismus bis zur Gegenwart (Frankfurt am Main 1970) 36. 11 Árni Björnsson, Island und der Ring des Nibelungen. Richard Wagner, Eddas und Sagas (Reykjavík 2003) 16. 12 Von See, Deutsche Germanen-Ideologie, 36. ‘Rüstkammer’ kan als ‘arsenaal’, ‘rustkamer’ of ‘munitie-kamer’ vertaald worden, waarmee op de explosieve potentie van het Duitse Scandinavië-beeld gezinspeeld wordt. 13 Felix Niedner, Islands Kultur zur Wikingerzeit, introductie-deel van Eugen Diederichs’ Thule-reeks (Jena 1913) 6. 14 Thule is ‘the classical designation of the old Germanic North’. Bernard Mees, ‘Hitler and Germanentum’ in: Journal of Contemporary History 39 (2004) 255-270, aldaar 255. 15 William Morris, The Early Literature of the North - Iceland (lezing uit 1887), geciteerd in Joanna Kavenna, The Ice Museum. In search of the lost land of Thule (Londen 2005) 105. 16 Mees, ‘Hitler and Germanentum’, 254. 17 ‘Kampioen van de neo-romantiek’, aldus Óskar Bjarnason, ‘The “Germanic” heritage in Icelandic books’ in: Gisli Sigurðsson, The Manuscripts of Iceland (Reykjavík 2004) 121-131, aldaar 123. 18 De recensent ‘Dr. N.’, geciteerd door Julia Zernack, Geschichten aus Thule; Íslendingasögur in Übersetzungen deutscher Germanisten (Berlijn 1994) 41.
388
S i mon Ha lin k
Lange tijd zou deze serie, waarvan het laatste deel in 1930 verscheen, als enige gezaghebbende Duitse vertaling van de IJslandse bronnen overeind blijven. Diederichs betrok veel vakgeleerden bij zijn project en kan, hoewel hij ook werken van aanhangers van de nordische ideologie uitgaf, niet zomaar als protonationaal-socialist bestempeld worden.19 Toch was het de ‘völkische radicaal’ Felix Niedner die het introductie-deel Islands Kultur zur Wikingerzeit (Jena 1913) voor zijn rekening nam, waarin begrippen als ‘Sippe’ en ‘Volkstum’ het betoog van een sterk Germano-centrische lading voorzagen. In de saga’s bespeurde Niedner de ‘kraftvollen Menschennatur, die sich in allen Widerwärtigkeiten des Schicksals durchsetzt’,20 en die zich ook in het recentere Duitse verleden nog had doen gelden: ‘Alles in allem leuchtet hier wie ein Sinnbild aus ältester Zeit der Genius großen Germanentums, dessen willenstarkes Walten wir in dem Zeitalter Bismarcks so lebendig verspürten.’21 De befaamde Zwitserse Scandinavist Andreas Heusler, een van de twaalf overige Thule-vertalers (hij nam de saga van Njáll voor zijn rekening) was, net als zijn collega Rudolf Meißner, gematigder van toon. In tegenstelling tot Niedner zag hij de saga’s niet als accurate historische optekeningen die niet betwijfeld dienden te worden, maar eerder als grootse literaire prestaties, overwegend fictief van aard.22 Het ideologische karakter van de Thulereeks komt duidelijk naar voren in de selectie van de in deze reeks vertaalde saga’s. Lang niet alle saga’s kwamen in aanmerking voor vertaling: zo bleven bijvoorbeeld de in het 19 Volgens Hans-Jürgen Lutzhöft behoorde Diedrichs eerder tot de school van Herder dan tot die van het völkische nationalisme. Lutzhöft, Der Nordische Gedanke in Deutschland 1920-1940 (Stuttgart 1971) 219. 20 Niedner, Islands Kultur zur Wikingerzeit, 125. 21 Ibidem, VI. 22 Bjarnason, ‘The “Germanic” heritage in Icelandic books’, 123. 23 Zernack, Geschichten aus Thule, 42. 24 Aldus Niels Diederichs, zoon van Eugen, die zijn vaders project onder nationalisten wilde aanprijzen. Zernack, Geschichten aus Thule, 43. 25 Rüdiger Sünner, Schwarze Sonne; Entfesselung und Missbrauch der Mythen in Nationalsozialismus und rechter Esoterik (Freiburg, Basel en Wenen 1999) 39. 26 De IJslandse þ (hoofdletter: Þ) wordt uitgesproken als de Engelse th, als in the. Dit geldt ook voor de ð (hoofdletter: Ð), hoewel deze hierin meer richting de d neigt. Ik heb ervoor gekozen bij IJslandse persoons- of plaatsnamen de originele IJslandse spelling aan te houden. 27 De nu volgende informatie over de reacties op deze vragenlijst is ontnomen aan Bjarnason, ‘The “Germanic” heritage in Icelandic books’, 126-128. 28 Ibidem, 128. Niet alle reacties op de vragenlijst waren in deze nationalistische, racistische en cultuur-pessimistische trant: Theodor Heuss zag de Alþing als hét bewijs voor zijn overtuiging dat Germaanse ziel en parlementaire democratie niet per definitie onverenigbaar zijn.
middeleeuwse IJsland uitermate populaire riddarasögur (ridder-saga’s) onberoerd, omdat de continentale, ‘romantische’ invloed op deze stof te sterk geweest zou zijn en deze saga’s zich dus niet als ‘genuin germanische Schöpfungen’ lieten presenteren.23 De in Thule opgenomen vertellingen moesten ongeschonden ‘Literaturschätze aus der Wikingerzeit’ zijn.24 Alles wat dat beeld schade toe kon brengen werd genegeerd. Het beeld van IJsland als de meest steriele, ongeschonden kampioen van de Germaanse volksgeest werd hierdoor versterkt. ‘Thule ist nicht Vergangenheit, Thule ist die ewige germanische Seele’, schreef Diederichs in 1913 in een reclamefolder voor zijn Thule-reeks.25 In 1930 vierde IJsland op uitbundige wijze de duizendste verjaardag van zijn ‘Alþing’26 (het ‘democratische’ parlement van IJsland); een jubelfeest dat ook in Duitsland niet onopgemerkt voorbij ging. Eugen Diederichs stelde een door 107 vooraanstaande Duitsers te beantwoorden vragenlijst op over de rol die voor zijn Thule-reeks was weggelegd in de toekomstige ontwikkeling van de Duitse geest.27 De binnengekomen reacties geven een goede impressie van de meningen die in het Duitsland van vlak voor het Derde Rijk rouleerden over het belang van het Oudijslandse erfgoed voor Duitsland. Vrijwel alle respondenten gaven te kennen wel degelijk te geloven in een sterke band tussen de oude saga’s en het Duitsland van hun eigen tijd. Sommige reacties waren volledig in de geest van het völkische nationalisme, dat de legenden als een laatste bolwerk tegen decadentie en corruptie van de moderne tijd stileerde. De literatuurcriticus Hermann Bahr verweet zijn landgenoten in zijn inzending het ‘vergeten’ van de geest van de Edda en de namen van de grote sagahelden: een nieuwe generatie Duitsers groeide op zonder de dichterheld Egill bij naam te kennen. Voor Bahr gold Egill Skallagrimsson dus duidelijk als een Duitse volksheld.28 De IJslandse erfenis in nazi-Duitsland
Welke vorm namen deze denkbeelden aan na de Machtergreifung van 1933? Dat het völkische gedachtegoed en het nationaalsocialisme niet aan elkaar gelijkgesteld kunnen worden, blijkt onder meer uit het gegeven dat het allerminst vanaf het begin
389
‘Rustkamer van de Germaanse geest’. vaststond dat het völkische denken met de nieuwe beweging samen zou vloeien.29 Maar de völkische wereldbeelden van hooggeplaatste Germanofielen als Himmler en Rosenberg vonden, hoewel ze nooit deel uitmaakten van de ideologische kern ervan, ingang in het nationaal-socialistische discours en bevorderden uiteindelijk de Germanistieke wetenschappen (waaronder de Scandinavistiek) tot ‘Weltanschauungsdisziplin’.30 Het nationaal-socialisme moest door een ideologische lezing van de saga’s als voortvloeiend uit de Germaanse volksaard voorgesteld kunnen worden. Met dat doel voor ogen werd in 1938 de ideologische behandeling van IJslands literaire overlevering verplicht gesteld op Duitse scholen. Het nationaal-socialisme werd, onder andere door geleerden als Kurt Holler, die in 1941 zijn boek Rassenpflege im germanischen Freibauerntum31 uitbracht, op de Germaanse oudheid terug geprojecteerd. Uit de IJslandse saga’s, en dan vooral die over Ísleifur Gissurarson, de eerste bisschop van IJsland, dacht Holler op te kunnen maken dat de partnerkeuze destijds veel meer op basis van raciale dan materiële overwegingen voltrokken werd. Ísleifurs vrouw wilde dat haar toekomstige zoon door niemand in IJsland overtroffen zou worden en had daarom voor Ísleifur gekozen, omdat deze het beste genetische materiaal (niet de grootste rijkdom) bezeten zou hebben.32 ‘De Germaan’ was dus een van oudsher niet materialistisch ingesteld mensentype, dat ‘Rassenpflege’ altijd al hoog in het vaandel had staan. Het nationaal-socialisme was daarom niet iets ‘nieuws’, maar veeleer een herleving van het oude, het fundamentele; onderdeel van een ‘nordische Wiedergeburt.’33 Om dit te kunnen bewerkstelligen was het volgens de Scandinavist Bernhard Kummer van het grootste belang te weten ‘was an unserer Geschichte aus dem eigenen Erbe stammte und was neuer Gewinn oder Import war.’ Bij het maken van dit onderscheid gold de Oudijslandse erfenis volgens hem als maatgevend, als toetssteen.34 Naast ‘Rassenpflege’ dacht men nog een andere typisch Germaanse karaktertrek uit de verhalen over de vroegste geschiedenis van IJsland te kunnen destilleren, namelijk de behoefte aan, en verovering van ‘Lebensraum’. De Vikingen werden neergezet als een ‘Volk ohne Raum’, dat noodgedwongen uit zijn voe-
gen brak en naar het zuiden en westen trok om daar nieuwe leefruimte te ontginnen. De inname van het onbewoonde IJsland door de losgebroken Vikingen gold als schoolvoorbeeld van dit oer-Germaanse fenomeen dat zich al vele malen eerder voorgedaan had, en ook nu, in de tijd van de Germaanse vernieuwing van Duitsland, een rol zou gaan spelen in de herindeling van Europa.35 Het onherbergzame eiland was de nieuwe ‘Wahlheimat’ van de Vikingen, en de inname ervan een soort ‘Triumph des Willens’ geweest.36 Het moge duidelijk zijn dat dit ideologische discours binnen de Oudgermanistiek allerminst iets nieuws was, dat met het aantreden van de nazi’s als het ware uit de lucht was komen vallen. Het uitbreken van de Tweede Wereld oorlog had een accentverschuiving in de Duitse saga-receptie tot gevolg: het thema van de klasseloze samenleving ging de boventoon voeren.37 Ras en niet klasse waren in de oer-Germaanse samenleving van IJsland het cruciale criterium geweest. In tegenstelling tot de (sterk geromaniseerde) samenlevingen van het middeleeuwse Europa was de van Romaanse invloeden gevrijwaarde samenleving van IJsland nooit opgedeeld geweest in een geestelijke, adellijke en boeren stand, maar bestond de hele bevolking uit boerenkrijgers, die volledig met het nationaal-socialistische ideaal van de bäuerliche strijder in overeenstemming geleefd leken te hebben. De Germanist Arno Mulot schreef in 1937: Es gibt da nicht Krieger neben Bauern, sondern nur Bauern, die auch die Waffen führen und kriegerisch-heldische Tugenden im Mann vor allem schätzen; nicht Priester neben Bauern, sondern nur Bauern, die auch 29 Seppo Kuusisto, Alfred Rosenberg in der nationalsozialistischen Aussenpolitik 1933-1939 (Helsinki 1984) 295. 30 Julia Zernack in Zernack en Klaus von See, Germanistik und Politik in der Zeit des Nationalsozialismus (Heidelberg 2004) 117. 31 Verlag Blut und Boden, Goslar 1941. 32 Ibidem, 200-201. 33 Een term die veel door de partij-ideoloog Rosenberg gebezigd werd. Kuusisto, Rosenberg, 297. 34 Bernhard Kummer, ‘Alt-Island im Bildungsgut des jungen Deutschland’, Zeitschrift für deutsche Bildung 10 (1934) 9. 35 Zernack, Geschichten aus Thule, 368. 36 Reinhard Prinz, ‘Geist und Geschichte des Isländischen Volkes’ in: Walther Heering, Das unbekannte Island (Harzburg 1935) 36-84, aldaar 37. 37 Die ‘klasseloosheid’ van de Oudijslandse samenleving had ook vele andere IJsland-liefhebbers (veelal om ideologische redenen) aangesproken. Zie bijv. W.H. Auden, die het eiland van zijn tijd nog steeds ‘the only really classless society’ noemde. Auden en MacNeice, Letters from Iceland, 8.
390
S i mon Ha lin k
priesterliches Amt ausüben; keinen Adel neben und über dem Bauerntum, sondern adelsbäuerlichen Geist.38 Deze anachronistische interpretatie werd onder invloed van de oorlog aangegrepen en versterkt, ondermeer in werken als die van Matthías Jónasson, die naast het bäuerliche karakter en de raszuivere oorsprong van de IJslanders ook de hardheid van de IJslandse samenleving benadrukte.39 Duitsers zouden in deze harde tijden een voorbeeld moeten nemen aan de door erbarmelijke omstandigheden geharde en onoverwinnelijk geworden IJslanders: Wie oft hatte es um das nackte Dasein zu kampfen! Wie hart waren die Kriege, die es gegen entfesselte Naturgewalten führen mußte. Und aufhören werden diese Kriege nie, immer von neuem brechen sie aus. Haben wir doch gesehen, daß die Verluste der Isländer […] den schwersten Opfern entsprechen, die andere Völker nur in Kriegzeiten bringen müssen. […] Dieser Zustand ist den Menschen natürlich geworden. Nicht seufzen oder klagen über ihn, sondern sind entschlossen, sich weiterhin und mit wachsendem Erfolg zu behaupten.40 Deze mentaliteit van ‘niet klagen maar strijden’ moest het volk weerbaar maken, en dus inzetbaar bij initiatieven als het Volkssturmproject, waarbij klassen en standen en het 38 Arno Mulot, Das Bauerntum in der deutschen Dichtung unserer Zeit (Stuttgart 1937), geciteerd door Zernack, Geschichten aus Thule, 357. 39 Matthías Jónasson, Island; Schicksal eines germanischen Stammes (Berlijn 1943, uitgegeven als band 1 in de serie Nordischer Geist van Dirck Clasen) 22-31. Jónasson is, als völkisch nationalist van IJslandse komaf, uiteraard zeer positief over de raciale afkomst van de IJslanders. Volgens zijn bronnen zou maar liefst 84% van de kolonisten direct uit het ‘nordische’ Noorwegen stammen, en slechts zo’n 13% uit Keltische gebieden afkomstig zijn (22). Deze statistische onderbouwing van zijn ideologische these is typerend voor de wetenschapsbeoefening van de Westforschung. Vgl. Burkhard Dietz e.a., Griff nach dem Westen; Die ‘Westforschung’ der völkisch-nationalen Wissenschaften zum Nordwesteuropäischen Raum 1919-1960 I (Münster 2003) XVIII. 40 Jónasson, Island, 332. 41 Ibidem. 42 Vgl. Frank Werner, ‘“Hart müssen wir hier draußen sein.” Soldatische Männlichkeit im Vernichtungskrieg 1941-1944’, Geschichte und Gesellschaft. Zeitschrift für historische Sozialwissenschaft 34 (2008) 5-40. 43 Vgl. Georg Hinzpeter, Urwissen von Kosmos und Erde. Die Grundlagen der Mythologie im Licht der Welteislehre (Leipzig 1928). Voor de rol van Hörbigers Welteislehre in nazi-Duitsland, zie Brigitte Nagel, Die Welteislehre. Ihre Geschichte und ihre Rolle im “Dritten Reich” (Berlin en Diepholz 1991). 44 Alfred Rosenberg, ‘Nationalsozialismus und Wissenschaft. Das Institut zur Erforschung der Judenfrage als erste Außenstelle der Hogen Schule feierlich eröffnet’, Völkischer Beobachter (27-3-1941).
onderscheid tussen burger en soldaat volledig opgeheven moesten worden. Jónasson riep alle Germaanse volkeren op respect op te brengen voor het land dat ook hún culturele erfenis veilig gesteld had, en uitte in deze termen kritiek op de ‘bezetting’ van IJsland door de geallieerden, die het eiland in 1940 preventief hadden ingenomen.41 De door hem benadrukte hardheid van de Oudijslandse samenleving werd ook in de leslokalen, waar de saga’s soms zij aan zij met brieven van Duitse frontsoldaten behandeld werden, onderstreept. Hiermee wilde men die cultus van de soldatische Männlichkeit op de volgende generatie overdragen en een hechte oorlogsgemeenschap creëren, waarbinnen je pas als man zou gelden als je soldaat was.42 Binnen de partijtop werd deze tak van nordische ideologie vertegenwoordigd door Heinrich Himmler, die als occultistische fantast (beïnvloed door spiritisten van het fin de siècle als Guido von List en Jörg Lanz von Liebenfels) de Edda als bron van millenniaoude Arische wijsheid beschouwde. De zogenaamde ‘Welteislehre’ van Himmlers lievelingswetenschapper en antisemiet Hanns Hörbiger, die ervan uitgegaan was dat ijs het universele oerelement was en dat het universum zich door middel van apocalyptische natuurrampen als de zondvloed ontwikkelde, kon door de eddische mythologie gestaafd worden.43 Thule, het hoog-ontwikkelde oerland van de Ariërs, was tijdens een van deze apocalyptische catastrofen door de golven verzwolgen. Himmlers eeuwige rivaal en mede-promotor van het nordische gedachtegoed was de partij-ideoloog Alfred Rosenberg. Rosenberg was eens lid geweest van het Münchener Thule-genootschap, dat zich bezighield met de vermeende esoterische boodschap van de Edda. De vooronderstelling dat Atlantis de mythische Urheimat van het Arische superras was, werd ook door Rosenberg onderschreven, ook al ontbrak hiervoor iedere vorm van historisch bewijs. Uit ideologische noodzaak ‘wird ein nordisches vorgeschichtliches Kulturzentrum angenommen werden müssen.’ Deze vooronderstelde Urheimat, die eens floreerde op een plek waar nu ‘die Wellen des atlantischen Ozeans rauschen und riesige Eisgebirge herziehen’ werd aan Thule gelijkgesteld.44 Een Thule overigens, dat hijzelf nooit direct met IJsland in verband
391
‘Rustkamer van de Germaanse geest’.
‘Wo es keine Brücken gibt…’ Naast auto’s
maakte Burkerts reisgezelschap in 1936 ook gebruik van IJslandse pony’s.
Bron: Paul Burkert, Island erforscht, erschaut, erlebt! (Zeulenroda 1936) 25
heeft gebracht. Gevolg van Rosenbergs fixatie op het ondefinieerbare ‘nordische’, dat eerder een soort vaag levensgevoel dan een strak omlijnde theorie behelsde, was de volledige uitholling van deze noemer. Zo kon een groep expressionistische kunstschilders, in een poging Rosenbergs fel tegen het expressionisme gekante ‘Kampfbund für deutsche Kunst’ te behagen, zichzelf ‘Der Norden’ noemen en beweren het Franse expressionisme te willen ‘vernordischen’.45 Rosenberg wilde de politieke en culturele band met Scandinavië (ten koste van die met het ‘rassenfremde’ zuiden) verstevigen, en zo een Scandinavisch-Duitse ‘Schicksal gemeinschaft’ creëren.46 In zijn sterk gepolariseerde wereldbeeld moest een nieuwe verjongingsgolf vanuit het noorden een einde maken aan de ‘Völkerchaos’ waarin Europa zich bevond.47 Het zwaartepunt van Herders ‘verjonging vanuit het noorden’ werd hiermee van het culturele naar het sociaal-darwinistische verlegd. ‘Nordische Phrasen’
Het völkische ‘Liebeswerben um den Norden’48 werd binnen de partijtop echter lang niet door iedereen even serieus genomen. Dat verheerlijking van de Germaanse oudheid bepaald niet de spil van het nationaal-socialisme uitmaakte, blijkt uit velerlei uitspraken en aantekeningen van de hand van vooraanstaande nationaal-socialisten. Goebbels wilde als minister van Propaganda
niet in verband worden gebracht met de ‘heropleving’ van het Oudgermaanse ‘Thingspiel’, uit angst daarmee tot die kliek van nordische fantasten rondom Himmler en Rosenberg gerekend te worden.49 Rosenbergs idee van een ‘nordische Schicksalgemeinschaft’ botste met de politieke belangen die het Derde Rijk had bij een sterk bondgenootschap met het niet-nordische Italië, en vonden dus nooit de politieke uitwerking die de partij-ideoloog voor ogen stond.50 Hitler zelf maakte er geen geheim van dat hij weinig op had met de pathetische Germanofilie van sommige van zijn partijgenoten. Als architect situeerde hij de Seelenheimat van de Ariërs zeker niet in het koude, vochtige en donkere noorden met zijn onaanzienlijke hutjes van modder.51 Deze anti-nordische stelling nam hij niet alleen in als het om esthetica ging; op de partijdag van 1936 liet hij zich laatdunkend uit over diegenen: 45 Reinhard Merker, Die bildenden Künste im Nationalsozialismus (Keulen 1983) 134. 46 Ernst Piper, Alfred Rosenberg; Hitlers Chefideologe (München 2007) 211. 47 Een sterk gepolariseerd wereldbeeld (bijvoorbeeld noord contra zuid) draagt bij aan de versteviging van de eigen (groeps-)identiteit. Vgl. Astrid Arndt, ‘North/South’ in: Beller en Leerssen, Imagology, 387-389. 48 Piper, Alfred Rosenberg, 276. 49 Merker, Die bildenden Künste im Nationalsozialismus, 184. Het Thingspiel was een op een Thingplatz opgevoerde, gedramatiseerde vorm van (politieke) mega-manifestatie of volksverzameling, waarbij het publiek een grote rol vervulde. Dit alles om de gemeenschapszin te versterken. 50 Vgl. Mees, ‘Hitler and Germanentum’. Om dezelfde praktische reden werd in 1938 de politieke opportunist Joachim von Ribbentrop boven Rosenberg verkozen als nieuwe minister van buitenlandse zaken. 51 Albert Speer, Inside the Third Reich (New York 1970) 94-95.
392
S i mon Ha lin k
die den Nationalsozialismus nur vom Hörensagen her kennen und ihm daher nur zu leicht mit undefinierbaren nordischen Phrasen verwechseln und in irgendeinem sagenhaften atlantischen Kulturkreis ihre Motivforschungen beginnen.52 Het Ariërschap zag Hitler op stralende wijze verbeeld in de monumentale bouwwerken van het klassieke Griekenland, met het Parthenon als apotheose van architectonische volmaaktheid.53 Deze graecofilie deelde Hitler met zijn geestverwant en neo-classicist Albert Speer, die zichzelf als de nieuwe Schinkel presenteerde.54 Hellas, en niet de architectonisch onbeduidende erfenis van het noorden, zou als lichtend voorbeeld voor het nieuwe Germania moeten gelden. Kan deze cultuur-politieke ambivalentie geïnterpreteerd worden als symptomatisch voor iets anders, voor een interne, diepgewortelde gespletenheid inherent aan het nationaal-socialisme? Kan een beweging die zowel het anti-technologische völkische wereldbeeld, alsook het juist erg vooruitstrevende futurisme van Ernst Jünger en het Italiaanse fascisme omarmde, ooit als monolithische eenheid gezien worden?55 De ideologische onbepaaldheid van het nationaal-socialisme (van völkisch-conservatief tot futuristisch revolutionair) heeft Jeffrey Herf ertoe bewogen de term ‘reactionary modernism’ te munten.56 De NSDAP is nooit een völkische partij geworden, en dat had gevolgen voor het nationaal-socialistische debat over IJsland. De opkomst van het nationaal-socialisme vormde een breuk met het völkische nationalisme dat voor die tijd de boventoon gevoerd had. Niet alleen in de partijtop, ook aan de universiteiten liet de ideologische onbepaaldheid van het systeem voldoende ruimte voor kritische geluiden, gericht tegen de völkische geschiedschrijving. 52 ‘Nürnberger Kulturrede’ van 1936. Geciteerd in: Armin Mohler, Die konservative Revolution in Deutschland 1918-1932. Ein Handbuch (Darmstadt 1972) 134. 53 Merker, Die bildenden Künste im Nationalsozialismus, 50-51, 294. 54 Ibidem, 231. 55 Deze modernistische, socialistisch-georiënteerde tak van de partij werd vertegenwoordigd door ondermeer Goebbels en de gebroeders Strasser. 56 Jeffrey Herf, Reactionary modernism. Technology, culture, and politics in Weimar and the Third Reich (Cambridge 1984) 218. 57 Zernack, Geschichten aus Thule, 67. 58 Ibidem, 71. 59 Adrian Mohr, Was ich in Island sah, Plaudereien vom Polarkreis (Berlijn 1925), geciteerd in Michael J. Dremel en Karl Wiktorin, Islandreisen aus alten Reiseberichten I, 1918-1939 (Eichstätt 1994) 27.
Deze anti-völkische stroming werd in de Germanistiek vertegenwoordigd door wetenschappers die zich niet konden vinden in het standpunt dat de saga’s als leidraad voor de moderne Duitse samenleving opgevat moesten worden. In 1934 schreef Gustav Klingenstein in het tijdschrift Badische Schule dat de Oudijslandse literatuur (en vooral de Edda) niet in het middelpunt, maar eerder aan de rand van de Deutschkunde gesitueerd zou moeten worden. De Untauglichkeit van de hoofdpersonen zou de moderne Duitsers geen goed doen. Klingenstein beweerde hierin niet alleen Andreas Heusler maar ook Hitler aan zijn kant te hebben57: ‘Die isländische Welt zeigt einen ausgeprägten, schrankenlosen Individualismus, und der steht nun einmal in unlösbarem Widerspruch mit wesentlichen Forderungen unserer Gegenwart und Zukunft.’58 Nordlandreise
Bleven kritische geluiden als deze beperkt tot het academische discours, of klonken zij ook door in de reisbeschrijvingen van Duitse IJsland-gangers? Is de nationaal-socialistische ambivalentie ten opzichte van een zuiver-völkisch gedachtegoed ook in deze egodocumenten te vinden? In de loop van de jaren twintig en dertig, tot IJslands ‘bezetting’ door de geallieerden in 1940, vond er een gestage groei in het aantal Duitse IJsland-bezoekers plaats, die niet los gezien kan worden van de Germanen-cultus van de SS en van georganiseerde groepsreizen als die van Kraft durch Freude. De teneur van hun beschrijvingen loopt uiteen van lyrisch enthousiast tot enigszins of zelfs sterk gedesillusioneerd. De grootste domper vormde meestal Reykjavík, de stad waar de meeste buitenlandse schepen aanlegden en de romantische geesten dus voor het eerst in aanraking kwamen met het land dat zij uit de Thule-reeks dachten te kennen. ‘Hier sieht alles nach allem anderen aus, nur nicht nach Reykjavik’ , schreef Adrian Mohr in 1925, toen hij zich in zijn verwachtingen bedrogen zag. Reykjavík was al lang geen kleine boerengemeenschap uit de saga-tijd meer, maar een kleine, ‘aufstrebende’ stad met veel van de voorzieningen en eigenschappen van die westerse wereld die de cultuur-pessimistische IJslandganger met zijn
393
‘Rustkamer van de Germaanse geest’. waar de oude Germanen voor gebeefd moeten hebben als ware het een geweldige god.63 Temidden van al dit natuurgeweld liggen de belangrijkste lieux de mémoire van het IJslandse saga-landschap, waar enkele Duitse pathetici in een soort historisch-sensationele trance raakten. Þingvellir, de grootse door rotswanden omgeven vlakte waar sinds 930 jaarlijks het legendarische en vrijwel in alle saga’s figurerende IJslandse parlement (de Alþing) bijeenkwam, werkte als een onweerstaanbare magneet op de romantische sagaliefhebber. Ook Scholz liet zich hier, niet geheel onverwacht, met het nodige bombasme volledig door de omgeving en zijn verbeelding meeslepen:
þingvellir, sinds 930 jaarlijks het decor van de legendarische IJslandse volksvergadering (Alþing).
Bron: Walther Heering, Das unbekannte Island (Harzburg 1935) 28
reizen juist trachtte te ontvluchten.59 De stad werd (met haar onaanzienlijke ‘golfplaatarchitectuur’) over het algemeen als ongezond en lelijk ervaren.60 Bovendien was ze veel te modern en ‘uneigenartig’ om het IJsland van de saga’s waardig te zijn: ‘Geschäftsauslage neben Modeauslage, vorherrschend letzter Pariser Schick und japanischer Kitsch. Auto hinter Auto und an der Straßenkreuzung sogar ein Verkehrsschutzmann. […] überall europäische Sitte, nichts, aber gar nichts Eigenartiges.’ 61 Na de ‘teleurstelling’ van Reykjavík en haar mistroostige omgeving verlangden de meeste bezoekers naar het échte IJsland, het ruige land van de geisers en watervallen. De indrukken die de geisers op hun bezoekers achterlieten liepen sterk uiteen, van teleurstellend, bijvoorbeeld vanwege het uitblijven van een eruptie (zoals voor Heinrich Pudor62), tot grandioos in de euforische en wild-enthousiaste beschrijving van Hugo Scholz, die sprak over een ‘urgewaltige Kraft’,
Lange blieben wir auf der geweihten Stätte. Alles ist wie getränkt von dem alten starken Geiste und wir sogen ihn in uns ein, denn hier zu weilen war ja unser Traum gewesen. Und wir steckten uns die Taschen voll Steine und blühendes Heidekraut und ich selbst hob ein Handvoll Erde aus und barg sie in ein Säcklein -isländische Erde- von der Stätte des ältesten germanischen Volkstages.64 Over de IJslanders oordeelden de IJslandgangers over het algemeen positief. De IJslanders waren behulpzaam, sympathiek, eerlijk, geleerd, maar ook onbeschoft en ongezond. Het door de nationaal-socialististen zo bewierookte Bauerntum-ethos leek op de moderne IJslander niet van toepassing: ‘Bauer ist er eigentlich nicht; es gibt in Island nichts zu bauen, da Getreide, Klee und ähnliches nicht reif werden würde.’65
60 Werner Kollath, Island und seine Probleme. Eine hygienische Studie über den Einfluß der Umwelt (Berlijn 1937), geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 30. 61 Hugo Scholz, Mein Islandfahrt (Braunau 1936) geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 31. Scholz stak zijn nationaal-socialistische sympatieën niet onder stoelen of banken. 62 Heinrich Pudor, Nordland-Fahrten (Dresden 1923) geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 83-84. De volledige titel van Pudors reisverslag laat weinig aan de verbeelding over: Nordland-Fahrten. Wie ein deutscher Forscher und Streiter für den germanischen Hochgedanken das Land seiner Sehnsucht, die Urheimat seiner Ahnen, die Wiege einer schöneren zukunft, den Norden bis Finland, Island und den Lofoten hinauf aussuchte und dadurch sein Herz beglückte. Zum Miterleben, Nachdenken und Dafür-Streiten allen germanischen Blutsverwandten, in denen diegleiche Sehsucht lebt, erzählt und mit vielen Lichtbildern ausgestattet. 63 Scholz, Mein Islandfahrt, als geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 84-85. 64 Ibidem, 81. 65 Mohr, Was ich in Island sah, als geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 50-51.
394
S i mon Ha lin k
Wat er met de heldhaftige Vikingen van weleer gebeurd was bleef voor velen ook een raadsel: de continu verkouden IJslanders leken zich in weinig te kunnen meten met hun heroïsche voorouders. Tussen de regels door lijkt er in sommige berichten een soort (ditmaal niet zozeer raciale) degeneratie-theorie door te klinken. IJslanders maakten te veel gebruik van de warmwaterbronnen die hun land rijk was, verwarmden hun huizen zelfs in de zomer, en werden daardoor zwak, kregen last van ‘Islandschnupfen’ en chronische verkoudheid.66 De geothermische rijkdommen van IJsland hadden het strijdlustige karakter van de nordische Viking-kolonisten de das omgedaan. Toch was de Viking-geest niet helemaal verloren gegaan. In sommige gevallen had deze zich gewoon aan de moderne tijd aangepast. Zo noemde Kollath de ‘Seefahrerkühnheit der Wikinger’, die in de IJslandse vaardigheid zich per auto door het woeste en ontoegankelijke landschap van het eiland te manoeuvreren een nieuwe gedaante aangenomen had.67 Verder wist Erich Dautert te melden dat het altruïsme en de gastvrijheid van de IJslanders eveneens op de Vikingen (en dus niet op het sterk overschatte christendom!) terug te voeren was: ‘Schon die alten Wikinger waren dahinter gekommen, daß Geben glückbringender und ehrenvoller sei als Empfangen, und das schon lange bevor das Christentum zu ihnen gedrungen war.’68 In alle kritiek die op de teloorgang van IJslandse mannelijkheid geleverd werd, lijken alle reisberichten het onderling en met Diederichs eens te zijn, dat het vrouwelijke schoon op IJsland nergens onder te lijden had gehad en van uitzonderlijke kwaliteit was.69 ‘Island erforscht, erschaut, erlebt!’
Het sterk gepolariseerde wereldbeeld van Rosenberg en de SS, en de geestelijke op66 Vooral Kollath beklaagt zich over de onuitstaanbare hitte in de IJslandse huizen. Island und seine Probleme, als geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 31-32. 67 Ibidem, 70. 68 Erich Dautert, Islandfahrt. Felsen, Fischer und Vulkane (Leipzig 1939), als geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 73. 69 Dit blijkt uit tal van toespelingen, o.a. van Heinrich Pudor: ‘Selbst unter diesen Waschfrauen fielen mir die vielen hübschen Gesichter auf. ’ Nordland-Fahrten, als geciteerd in Dremel en Wiktorin, Islandreisen, 31. 70 In: Hans Friedrich Blunck, Die nordische Welt. Geschichte, Wesen und Bedeutung der nordischen Völker (Berlin 1937) 616. 71 Respectievelijk Berlijn 1935 en Zeulenroda 1936.
Obersturmführer en graalzoeker Otto Rahn. Bron: Otto Rahn, Luzifers Hofgesind. Eine Reise zu den guten Geistern Europas (Dresden 2006; 1937) 6
waardering van het noorden die hier het gevolg van was, brachten nieuwe perspectieven en nieuwe interpretaties van Scandinavië’s betekenis voor Duitsland met zich mee. Hans S. Jacobsen, een vooraanstaand lid van de nationaal-socialistische partij van Noorwegen, speelde hier met zijn opstel Deutschland und der Norden in der Zukunft handig op in. IJsland zou, als hoedster van het Germaanse erfgoed, een bijzondere rol toebedeeld krijgen in de nieuwe pan-Germaanse wereldorde: ‘Mit dem Erwachen des nordischen Rassengenius wurde Island immer mehr die heilige Insel des Nordens.’ 70 Dit imago van ‘heilig eiland’ oefende een sterke aantrekkingskracht uit op avontuurlijke idealisten als de SS’er, avonturier en onderzoeker Paul Burkert, die meerdere expedities naar IJsland ondernam en daarover berichtte in zijn populair-wetenschappelijke reisboeken Insel unter Feuer und Eis en Island erforscht, erschaut, erlebt!71 Deze werken geven een goed beeld van de manier waarop IJsland (niet alleen dat van de saga’s, maar ook in con-
395
‘Rustkamer van de Germaanse geest’. temporaine toestand) op subtiele wijze met het ‘eigene’ verweven werd. Burkert schreef veel over vulkanen en de indrukwekkende geologie van het eiland, maar liet ook doorschemeren dat het IJslandse volk de Duitsers veel te leren had. De unieke geografische eigenschappen van IJsland waren volgens Burkert verantwoordelijk voor het uitzonderlijke volkskarakter van haar bewoners. Het geïsoleerde bestaan, waar het uitgestrekte en onherbergzame landschap de IJslandse boer toe veroordeelde, viel in de getekende gezichten van de eilandbewoners af te lezen. Een oude gastvrije boer toonde Burkert en zijn reisgenoten eens vol trots zijn oude nog handmatig aan te zwengelen telefoon, en belde een verre vriend om deze direct in zijn vreugdevolle onderbreking van de monotone eenzaamheid te doen delen: ‘Dann hängt er wieder ab, kurbelt, dreht sich zu uns und sieht uns an, als hätte er den Fernsprecher erfunden und uns ein ungreifbares Wunder gezeigt. Aber jetzt ist mir nichts mehr zum Lachen. Jetzt habe ich die Seele dieses Menschen begriffen.’ 72 De gedeelde smart maakte de IJslanders tot een ware Volksgemeinschaft, waarvan ieder lid alles, ook de vreugde verbonden aan onverwacht bezoek, direct met de andere leden delen wil. Burkert trof geen ‘degeneratieve processen’ aan, integendeel: het geïsoleerde bestaan en het natuurgeweld, typerend voor het leven op IJsland, hadden de IJslanders boven de Germanen van het vaste land verheven. De harde leefomstandigheden: zwingen ihn, seine ganze Kraft auf seine Erhaltung zu sammeln. So tritt die den Germanen sonst so eigene, gefährliche Neigung zu Zwist im eigenen Stamm in den Hintergrund und stärkt das Gefühl für die Zusammengehörigkeit, die Verbundenheit der Sippe.73 Niet heel IJsland behoorde echter tot die gemeenschap van Sippe-gebonden Natur menschen: ook Burkert moest weinig hebben van de Großstadt Reykjavík. Het liefst wilde hij zo snel mogelijk weg uit deze poel des verderfs, die naar zijn inzicht niets met het ‘ware’ IJsland van doen had. Dat ‘ware’ IJsland lag landinwaarts, in de woestenij en aan de ruige kusten, waar eenzame boeren onvermoeid hun dagelijkse strijd tegen de elementen voerden.
Alleen onder de Bauern kon de ware Volksgeist van IJsland geproefd worden.74 Hoofdrolspeler in Burkerts sfeerschets is ongetwijfeld het (veelal in pathetische bewoordingen geschetste) IJslandse landschap. Na beklimming van een besneeuwde bergtop werd het team bevangen door het ‘Glück jubelnder Gipfelfreude’, en Burkert zelf had de wisselwerking tussen mens en natuur nooit zo intens ervaren als tijdens het ochtendkrieken in de IJslandse verlatenheid.75 Hij hield zich tijdens de reis bezig met geologische observaties en verloor zichzelf daarbij in neoromantische natuur-dweperij.76 Deze dweperij liep vrij ongemerkt over in een analyse van de IJslandse volksgeest en saga-cultuur. Op een mooie avond, doorgebracht aan de voet van een grote berg (Mælifell), waande het gezelschap zich volkomen ‘heimisch’ in de anders zo mensonvriendelijke omgeving, en werd hun door de grootse schoonheid duidelijk’ warum die Männer und Frauen, die in diesem Lande lebten und leben, zu jenen großen Handlungen fähig sind, von denen uns die alte Pergamente Islands durch die Sagas erzählen.’77 Op dat moment begon expeditielid en Germanist Walter Gehl, als uit het niets, de bloedige saga van Víga-Glúm te vertellen, waarop zich een discussie over moraal en volksgeest ontspon: ‘Die sittliche Auffassung der alten Germanen ist der der Griechen ja viel näher, als der religiös unterbauten. Nur das Ehrgefühl entscheidet, man schätzt die harten Eigenschaften am Menschen.’78 Met zijn verheerlijking van de rauwe IJslanders hield Burkert, als een moderne Tacitus, zijn eigen landgenoten een spiegel voor. In de strijd om het naakte bestaan, die het IJslandse volk tot een hechte ‘Sippe’ had samengesmeed, zag hij een model voor het nieuwe Duitsland. Net als Jónasson stileert hij de IJslanders als een volk dat zich aan een constante staat van oorlog had aangepast: een volk van weerbare soldaten-boeren. De Oudgermaanse geest werkte volgens Burkert wel degelijk nog door in het IJsland van nu; 72 73 74 75 76 77 78
Paul Burkert, Insel unter Feuer und Eis (Berlijn 1935) 46. Ibidem, 66. Ibidem, 153. Burkert, Island erforscht, erschaut, erlebt!, 60, 78. Ibidem, 71. Ibidem, 14. Ibidem, 36. Het genie van zowel de oude Grieken als van de Germanen zou dus aan dezelfde pre-christelijke, Arische bron ontsproten zijn.
396
S i mon Ha lin k
de twintigste eeuw heldhaftige walvisvaarders waren, na hun strijd met de elementen ‘kampfmüde Sieger’, en de recente politieke vrijheidsstrijd tegen Denemarken was uiting geweest van de Germaanse drang naar vrijheid.79 Evenals de Duitsers waren ook de IJs landers een volk van strijders: relatief gezien eiste het onstuimige vissersbestaan op de IJslandse Vestmannaeyjar (‘Westmaneilanden’) ieder jaar meer levens dan de Eerste Wereldoorlog in Duitsland had gedaan.80 Juist in die Germaanse krijgersgeest lag de onderlinge verbondenheid tussen de twee volkeren. Deze geest maakte IJsland tot: ‘ein Reiseland, das viel mehr und tiefere innere Beziehungen zu uns hat als der vielbesuchte Süden.’81 De banden met het hoge noorden moesten, ten koste van die met het ‘rassenfremde’ zuiden aangehaald worden. Rosenbergs nordische Gedanke klinkt hier duidelijk in door. Dat dit beloofde land dan toch door sommige Duitse IJsland-gangers als anticlimax, als een grote domper ervaren werd, lag volgens Burkert niet aan het land maar aan de reizigers zelf. Zij deden volgens hem enkel de door reisgidsen geprezen bezienswaardigheden aan en raakten zodoende teleurgesteld door het gebrek aan grootse monumenten. Zonder kennis van de saga’s ervaart een toerist niets van de ‘tausendjährigen germanischen Geschichte Islands.’82 Otto Rahn
In tegenstelling tot Hitler was Himmler van mening dat de Germaanse cultuur het brandpunt van alle nationaal-socialistische 79 80 81 82 83 84
Ibidem, 99-100, 109, 111. Ibidem, 6. Ibidem, 102. Ibidem, 107. Pringle, The Master Plan, 45. Roger Manvell en Heinrich Fraenkel, Heinrich Himmler (Londen 1965) 78. Vgl. Joseph Ackermann, Heinrich Himmler als Ideologe (Göttingen 1970) 32 ff, en Peter Longerich, Heinrich Himmler. Biographie (München 2008) 769. 85 Edmund Kiß, Die Singschwäne aus Thule (Leipzig 1939) 7. Himmler streefde er met deze pseudo-wetenschappelijke ondernemingen naar Hitler te imponeren. Dat is hem echter nooit gelukt. Vgl. Michael H. Kater, Das “Ahnenerbe”; Die Forschungs- und Lehrgemeinschaft in der SS; Organisationsgeschichte von 1935 bis 1945 (dissertatie aan de universiteit van Heidelberg, 1966) 1, 4. 86 Vgl. Burkerts expeditieplan: Paul Burkert an Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft (o.a. Arbeitsplan) 17-04-1935, Bundesarchiv Koblenz R73/16788.
studie moest zijn.83 Runenkunde was verplichte kost voor SS’ers, en in das Ahnenerbe en overig SS-onderzoek lag de nadruk sterk op het heroïsche karakter van het nordische Germanentum. In tegenstelling tot de minder völkische linker vleugel van de partij, zag Himmler voor de NSDAP een religieus geladen, messiaanse missie ten behoeve van het Germaanse ras weggelegd.84 Om deze taak zo grondig mogelijk te kunnen volbrengen liet Himmler zich omringen door een gezelschap van gelijkgezinden; pseudo-wetenschappelijk onderlegde geesten als Edmund Kiß, die in 1933 reeds een betoog vóór de ‘Welteislehre’ uitgebracht had. Hörbigers theorieën hadden Kiß zo sterk aangegrepen, dat hij zijn hele wereldbeeld ernaar omvormde en als archeoloog op zoek ging naar nordische kenmerken in de architectuur van de oude indianenvolkeren van Zuid-Amerika, daar geïntroduceerd door de blonde kolonisten uit een door apocalyptische natuurrampen verzwolgen Atlantis en Thule.85 Binnen dit Thule-discours kreeg IJsland, als geboorteland van de door Himmler vereerde Edda’s, een bijzondere rol toebedeeld. Burkerts grote enthousiasme en kennis van IJsland waren niet onopgemerkt gebleven, en deden Himmler ertoe besluiten hem aan te stellen als reisleider van een select reisgenootschap, bestaande uit zo’n twintig hooggeplaatste SS-officieren waaronder Sturmbahnführer Hans Peter Coudres (medeverantwoordelijk voor de samenstelling van Himmlers occulte Wewelsburg-bibliotheek) en SS-Gruppenführer Erbprinz Waldeck, het eerste hoofd van de SS-veiligheidsdienst.86 Deze officieuze expeditie naar IJsland zou in de zomer van 1936 doorgang vinden. Onder de leden van het uitverkoren gezelschap bevond zich ook de esotericus en ‘graalzoeker’ Otto Rahn, die slechts enkele maanden tevoren door Himmler de SS binnengeloodst was. Himmler was een groot fan van Rahns eerste boek, Kreuzzug gegen den Gral (Freiburg 1933), waarin Rahn, zoals Schliemann beweerd had Troje ontdekt te hebben aan de hand van Homerus’ Ilias, Wolfram von Eschenbachs middeleeuwse Parzival-epos ter hand nam om de locatie van de heilige graal (ergens in het land van de katharen in Zuid-Frankrijk) te bepalen. In zijn tweede boek, Luzifers Hofgesind. Eine Reise zu den guten Geistern Europas
397
‘Rustkamer van de Germaanse geest’. (Leipzig 1937), waarin hij op zoek ging naar het heidense en ‘niet-christelijke’ Europa, verwerkte Rahn zijn IJsland-ervaring van 1936. De katharen vervulden in deze speurtocht door Europa wederom een belangrijke rol: de Zuid-Franse ketters waren volgens Rahn van Gotische komaf en hadden het noorden als heilige windrichting, de bakermat van de lichtbrengers (‘Lucifer’, in tegenstelling tot de ‘Satan’ van het zuiden, van Rome) vereerd.87 De Zuid-Franse minnezang zou daarom niet zomaar over ‘de liefde’, maar over het ‘gedenken’ van het anti-katholieke katharendom gaan.88 Bewijs daarvoor vond hij in de Oudgermaanse taal van de IJslanders, waarin het woord minni nog altijd herinnering betekende.89 Vanuit dit nordische discours beredeneerd had een reis naar Thule een soort bedevaart moeten worden, en precies zo had Rahn het zich ook voorgesteld.90 Zoals op de meeste Duitse Germanofielen werkte Reykjavík ook op Rahn ontnuchterend. Maar voor hem hield de desillusie niet op bij de IJslandse hoofdstad. De natuur, hoe monumentaal ook, was de uit het Odenwaldstammende Rahn te kaal en unheimisch. Volgens Hans Peter des Coudres, die tijdens de IJsland-reis met Rahn bevriend raakte, zou Rahn uitgeroepen hebben: ‘Ich will Bäume sehen!’91 Als wagneriaanse neo-romanticus zag hij het gebrek aan bomen als meer dan enkel een geografisch gegeven; het landschap vormde de uitdrukking van een vermeende volksziel of volksaard. Het woud staat in deze context voor het eigene, zuivere en het tragische van Duitsland.92 Dat Germaanse woud, in de romantische volksgeest geassocieerd met de nog ongeschonden cultuur van de nordische oer-Duitsers en Arminius’ strijd tegen de ‘zuidelijke’ Romeinen, had met de lavavelden en kale rotswanden van IJsland niets van doen. Dit gebrek aan ‘Germaanse wouden’ en aan leven überhaupt lijkt de rode draad in Rahns reisbeschrijving te zijn: ‘Kein Baum, der im Winde raunt; kein Vogel, der im Geäst sein Lied singt.’93 Deze uitgestrekte leegte en eenzaamheid hadden Rahn gegrepen, en deden duidelijk iets met hem. Hij werd moedeloos. Het landschap was weliswaar niet ‘lelijk’ : ‘[w]ollte ich es behaupten, so übertriebe ich oder spräche unwahr. Nein: ich hab hier nichts zu suchen. Das ist es!’94 De kloof tussen het ‘groene’ Duitsland en het ‘doodse’ IJsland
(tussen auto- en hetero-image) was voor hem te groot om door een overkoepelend begrip als ‘Germanentum’ gedicht te worden. Toen het reisgenootschap het afgelegen Reykholt aandeed, had Rahn zijn negatieve kijk op IJsland nog niet overwonnen. Reykholt was de woonplaats van de legendarische skald (dichter) Snorri Sturluson geweest, en geboortegrond van zijn Proza-Edda van omstreeks 1220-1230. Het ervaren van de oorsprong van dit werk, en dus van de zuivere Germaanse ziel zoals vastgelegd in de mythologie van de Edda, was een beoogd hoogtepunt van de expeditie. Dat het bezoek aan deze ‘heilige’ plaats samenviel met de midzomerzonnewende zal daarom zeker geen toeval geweest zijn. Rahn trok zich desondanks terug op zijn kamer en probeerde zich voor te stellen hoe slecht Snorri Sturluson het hier ‘s winters, onder de erbarmelijke omstandigheden die het deprimerende landschap hem oplegde, gehad moest hebben.95 Het bleef die nacht de hele nacht licht, en Rahn besloot samen met een anonieme kameraad de holen in een nabij gelegen berg te verkennen. Tussen de twee mannen ontspon zich een lang gesprek, dat al snel uitmondde in een sterk anti-christelijke monoloog van Rahns kameraad, over heidendom, ‘Volkstum’, en over de sterke verbondenheid tussen die twee. Volgens hem stond de teloorgang van de oude Germaanse godsdienst (de ‘Götterdämmerung’) gelijk aan ‘Blutesdämmerung’: ‘Das Blut verliert seine geistige Bedeutung, es vertrocknet, die Ahnen schweigen.’96 De Germanen hadden dit ingezien, en hadden deze ‘wijsheid’ in hun Edda opgeslagen. Rahn leek door het betoog van zijn vriend bekeerd, en in staat gesteld het grotere, panheidense verband te doorgronden:
87 Otto Rahn, Luzifers Hofgesind. Eine Reise zu den guten Geistern Europas (Dresden 2006; 1937) 34-35. 88 Ibidem, 32-33. 89 Ibidem, 226. 90 Ibidem, 225. 91 Hans-Jürgen Lange, Otto Rahn und die Suche nach dem Gral. Biografie und Quellen (Dresden 1999) 62. 92 Willem Bruls, Godenschemering. Wagner en zijn Ring des Nibelungen (Amsterdam en Leuven 1999) 181. 93 Rahn, Luzifers Hofgesind, 224. 94 Ibidem, 225. 95 Ibidem, 230. 96 Ibidem, 238.
398
S i mon Ha lin k
Es ging ein Singen durch diese Nacht der Sommersonnenwende auf Island. Sollte es nicht Sphärenmusik gewesen sein, die Baldrs Tod und Wiederkehr ankundet? Ehe dieser tote Gott auf dem Dornholz von den Flammen verzehrt wurde, flüsterte Allvater Odhin ihm das Wort der höchsten Weisheit ins Ohr.97 Met deze mystieke realisatie werd Reykholt direct gewijde grond, en onderging Rahns kijk op IJsland een ingrijpende transformatie. Hij raapte er een steen op om deze mee te nemen en thuis naast een afgebroken stukje tempelfries uit Delphi en een steen uit de ruïnes van de Katharen-burcht Montségur te leggen.98 Samen vormden de drie stenen een monument, een ‘Denkmal’ voor het prechristelijke, heidense en ketterse Europa. Rahn betreurde de kerstening van IJsland, die ongetwijfeld met veel geweld en vervolging gepaard moest zijn gegaan.99 Luzifers Hofgesind zou geïnterpreteerd kunnen worden als Rahns laatste poging zichzelf definitief naar het nationaal-socialistische gedachtegoed te voegen. De heimelijke homoseksueel vroeg in 1939 ontslag aan bij de SS, en pleegde in datzelfde jaar nog zelfmoord, waarschijnlijk door zich (naar kathaars gebruik) op de Eiberg in de buurt van het Tiroolse Söll in de open lucht dood te laten vriezen.100 Conclusie
De nationaal-socialistische verering van de nordische cultuur kwam niet uit de lucht vallen, maar was het product van een lange 97 Ibidem, 239. Baldr, zoon van de oppergod Óðinn (Wodan), was de lieveling onder de goden, maar werd door Loki’s toedoen op listige wijze om het leven gebracht. Dit verhaal vormt een van de aangrijpendste passages uit de Edda. 98 Ibidem, 239. 99 Dit motief van ‘de geweldadige bekering’ vinden we ook bij Burkert, die meende dat heidenen zich uit angst voor vervolging schuil hadden gehouden in de vele spleten en holen die het IJslandse landschap rijk is (Island erforscht, erschaut, erlebt!, 43-44). Hier zijn echter geen bewijzen voor: de kerstening van IJsland (rond het jaar 1000) was een relatief vreedzaam proces. Eerder moeten we deze verhalen interpreteren in het licht van de anti-christelijke sentimenten die het nationaal-socialisme eigen waren. 100 In New Age –kringen duurt de discussie omtrent deze vermeende zelfmoord, en over de artefacten die Rahn al dan niet ontdekt zou hebben in Zuid-Frankrijk, voort. Voor een overzicht van de esoterische legendevorming rondom Rahn, zie Nigel Graddon, Otto Rahn and the Quest for the Holy Grail. The Amazing Life of the Real ´Indiana Jones´ (Kempton 2008). Aan Rahns IJsland-bezoek besteedt Graddon, zoals vrijwel alle secundaire Rahn-literatuur, nauwelijks aandacht (110-111).
ontwikkeling die zich binnen het Duitse geestesleven van het fin de siècle almaar scherper aftekende. Het noorden (als de enige niet door jodendom, christendom, kapitalisme of communisme ‘besmette’ windrichting) werd gestaag een geestelijk toevluchtsoord, waar men afstand kon nemen van de industrialisering en het oprukken van een ‘moderne’ stedelijke cultuur. Schrijvers en kunstenaars als Richard Wagner namen in deze ontwikkeling het voortouw en schiepen het intellectuele klimaat waarin de ‘droom van het noorden in het Duitse geestesleven’ vorm kreeg. In een tijd waarin alles aan verandering onderhevig leek, ging Eugen Diederichs in de oude IJslandse saga’s op zoek naar het ‘eigene’, in de overtuiging zo, door bestudering van het Oudgermaanse culturele erfgoed, de christelijke, joodse en zuidelijke Überfremdung uiteindelijk (in de geest van Nietzsche) de baas te kunnen. Met de toenemende onzekerheid over de politieke toekomst van Duitsland raakte de Duitse vereenzelviging met het nordische en Germaanse verder in zwang. De toeëigening van het Scandinavische culturele erfgoed leek vanuit dit oogpunt vanzelfsprekend. IJsland, geboortegrond van de literaire kroonjuwelen van het oude noorden, werd in dit verband als een conserverende factor, een pan-Germaanse ijskast geconcipieerd. Niet alleen de taal, maar ook de moraal van dit door de elementen geharde volk leek in veel opzichten nog het meest overeen te komen met die van de eigen Germaanse voorouders. De beeldvorming omtrent het moderne IJsland voltrok zich grotendeels op basis van deze positieve waardering van zijn culturele erfgoed. Welke vorm nam deze ontwikkeling aan binnen het nationaal-socialistische discours? Het was in den beginne allerminst ‘vanzelfsprekend’ dat het nordische denken door de nationaal-socialistische geloofsleer ingelijfd zou worden. Over het völkische denken werd uiteenlopend geoordeeld. In dit opzicht was het nieuwe nationaal-socialisme nog een zoekende, en dus beïnvloedbare beweging waarbinnen de persoonlijke neigingen en belangstellingen van leidende persoonlijkheden nog doorslaggevend konden zijn. Hörbigers ‘Welteislehre’ schiep de academische mogelijkheid om het bestaan van verzonken continenten, en dus van een my-
‘Rustkamer van de Germaanse geest’.
399
thische, voor-historische bakermat van de Arische cultuur te vooronderstellen. Thule mocht dan als continent verdwenen zijn, de Oudijslandse Edda getuigde nog van de millennia-oude kennis van de Ariërs, en overal ter wereld vonden de Thuleforscher van het Ahnenerbe-instituut de architectonische en raciale nalatenschap van het Arische superras, dat verantwoordelijk gehouden werd voor de stichting van de klassieke culturen van Griekenland, Rome, Perzië, Tibet en Midden-Amerika. Het idee van IJsland als geografisch restant van het eens machtige Thule, vond in de partijtop van de NSDAP echter weinig of geen steun. Binnen de nationaal-socialistische Island forschung werd door het benadrukken van het zuiver-Germaanse karakter van IJsland de verhouding tot het niet-Germaanse op scherp gezet. Daarmee werd voeding gegeven aan een pseudo-wetenschappelijke, ideologische onderbouwing van de Endlösung, immers de ultieme maatregel tegen de vermeende nietGermaanse Überfremdung. Het voornaamste onderscheid tussen de reguliere Westforschung en de hier beschreven IJsland-politiek is gelegen in het belang dat er over het algemeen aan toegekend werd. De Westforschung richtte zich (evenals de Ostforschung) vooral op de aan Duitsland grenzende gebieden, en was daarom nauwer verbonden met Duitslands acute expansiedrift.101 Hitler had behoefte aan een academisch en ideologisch onderbouwde legitimering van zijn annexatie-drang, en achtte het werk van Westforscher als Franz Petri daarom van het grootste belang.102 IJsland lag in dit opzicht natuurlijk minder gevoelig: het eiland maakte geen deel uit van Hitlers directe veroveringsplannen en Islandforschung had daarom (vanuit een pragmatisch standpunt) minder directe politieke waarde. Het belang van IJsland was eerder van cultuur-ideologische dan van geo-politieke aard. Simon Halink MA studeerde geschiedenis en Germanistiek in Utrecht en Berlijn, en studeerde in 2007 cum laude af op de rol van IJsland in de ideologie en expeditie-politiek van het Derde Rijk. Momenteel is hij werkzaam als adviseur Historisch Archief bij De Nederlandsche Bank te Amsterdam. 101 Dietz, Griff nach dem Westen I, XII. 102 Vgl. Karl Ditt, ‘Franz Petri und die Geschichte der Niederlande: Vom germanischen Kulturraum zur Nation Europas’, Tijdschrift voor Geschiedenis 118 (2005) 169-187.