Kennis en tijdwinst voor u als ondernemer
Zelfcontrole autobedrijven: vragenlijsten en toelichting
januari 2009 Geschreven door Platform Milieuhandhaving Grote Gemeenten i.s.m. BOVAG
2
(versie 29 januari 2009)
Inhoudsopgave Zelfcontrole: kennis en tijdwinst voor u als ondernemer Deel I
VRAGENLIJSTEN
Welke vragenlijsten moet ik invullen? Vragenlijst 1 Melding Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer Vragenlijst 2 Vergunning Wet milieubeheer Vragenlijst 3 Opslag in ondergrondse opslagtanks Vragenlijst 4 Opslag in bovengrondse enkelwandige opslagtanks Vragenlijst 5 Opslag in bovengrondse dubbelwandige opslagtanks Vragenlijst 6 Opslag van afvalstoffen Vragenlijst 7 Lozen van oliehoudend afvalwater Vragenlijst 8 Stookinstallatie(s) (verwarming) Vragenlijst 9 Energieverbruik Vragenlijst 10 Opslag en gebruik van gasflessen / lasactiviteiten Vragenlijst 11 Vloeren Vragenlijst 12 Algemeen brandveilig gebruik Vragenlijst 13 Logboek Deel II 1 2 3 4 5 6 7
TOELICHTING OP WET- EN REGELGEVING
Inleiding Activiteitenbesluit Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 2006 PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen Woningwet Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Logboek
Deel III Bijlage 1
Bijlage 2
BIJLAGE Handige websites Formulier aantekeningen test noodverlichting en verlichte vluchtwegaanduiding
3
(versie 29 januari 2009)
Zelfcontrole: kennis en tijdwinst voor u als ondernemer Als ondernemer wordt u geconfronteerd met diverse soorten controles op het gebied van milieu, brandveiligheid en de plaatselijke verordening. Het is begrijpelijk dat u hierdoor misschien niet altijd meer precies weet welke vergunningen u hebt en aan welke wetten en regels u zich moeten houden. Bovendien kosten de controles veel tijd. Daarom introduceren gemeenten de zelfcontrole. Wat houdt zelfcontrole precies in? Het Platform Milieuhandhaving Grote Gemeenten (PMGG) heeft in samenwerking met BOVAG een project opgestart waarbij autobedrijven zichzelf controleren. Deze zelfcontroles geven u meer zicht op de wet- en regelgeving die u moet naleven. Bovendien kunt u de controle uitvoeren op het moment dat u het best uitkomt, onafhankelijk van anderen. U krijgt dus niet langer allerlei instanties over de vloer voor verschillende controles. Ook kunt u eventuele tekortkomingen zelf signaleren en verhelpen. De zelfcontrole bevat overigens niet alle regels die van toepassing zijn, maar wel de meest relevante. Vervangt de zelfcontrole de gemeentebezoeken? Het is de bedoeling dat gemeenten de vragenlijsten als volwaardig gaan zien en accepteren als controlemiddel. In principe vervangt de zelfcontrole dan de gemeentebezoeken. De gemeente hoeft alleen nog maar steekproefsgewijs te controleren. Als bij een steekproef blijkt dat u de vragenlijsten niet naar waarheid hebt ingevuld, treedt de gemeente handhavend op. Dat kan bijvoorbeeld inhouden dat de gemeente u een dwangsom oplegt of de politie vraagt een proces-verbaal op te maken. Wat leest u in deze brochure? De brochure bestaat uit twee delen. In het eerste deel vindt u alle vragenlijsten die u kunt invullen. Omdat niet alle regels zijn opgenomen in de vragenlijsten, kan het zijn dat een individuele gemeente toch nog meer over uw bedrijf wil weten. Wij gaan er echter vanuit dat de huidige vragenlijsten voor alle gemeenten afdoende zijn. In deel II vindt u achtergrondinformatie bij de vragenlijsten. Hierin leest u meer over de wet- en regelgeving die op de meeste autobedrijven van toepassing is. Ter verduidelijking illustreren we dit af en toe met foto’s. In de bijlagen vindt u bovendien nog interessante links naar meer informatie en een overzicht van gemeenten die ook zelfcontrole hebben ingevoerd.
4
(versie 29 januari 2009)
Hoe voert u de zelfcontrole uit? Hieronder leest u hoe u in vier stappen de zelfcontrole kunt uitvoeren. Stap 1 Kruis aan welke onderdelen op uw bedrijf van toepassing zijn In de tabel op pagina 7 kunt u aankruisen welke onderdelen op uw bedrijf van toepassing zijn. Voor de zelfcontroles hoeft u alleen die vragenlijsten in te vullen. Stap 2 Vul de vragenlijsten in U vult nu de vragenlijsten in die op uw bedrijf van toepassing zijn. Boven de vragen vindt u nog een korte toelichting op het onderwerp van die vragenlijst. Er staan in de vragenlijsten geen vragen waarop de gemeente het antwoord al weet. We vragen dus niet naar bekende persoonsgegevens, welke vergunning er al is verleend en dergelijke. Soms verleent de gemeente echter vergunningen voor een vaste periode. In dat geval vragen we naar de geldigheidsdatum. Is die datum verstreken, dan moet u een nieuwe vergunning aanvragen. Bij de zelfcontrole vragen we een actieve houding van u. Eenvoudig ja of nee antwoorden is niet voldoende: u moet actief kijken om de vragen juist en naar waarheid in te vullen. Als uit uw antwoord een tekortkoming blijkt, kunt u dat onder aan de vragenlijst toelichten. Komt u er niet uit? Blader dan door naar de toelichting in deel II. Daarin vindt u achtergrondinformatie over de diverse wetgeving. Is dit niet voldoende? In bijlage 1 staat ook nog een overzicht van diverse websites die u meer informatie kunnen geven. Natuurlijk kunt u met uw vragen ook terecht bij de gemeente of bij BOVAG. Er zijn administratieve en uitvoerende vragen. Voor de administratieve vragen moet u kijken in uw vergunningen of keuringsbewijzen om de vraag te beantwoorden. Voor de uitvoerende vragen, moet u actief iets ondernemen om de vraag te beantwoorden. Stap 3 Stuur de vragenlijsten op naar de gemeente Nadat u de vragenlijsten hebt ingevuld, stuurt u deze op naar de gemeente. Stap 4 Logboek Als laatste stap adviseren wij u een logboek bij te houden van de belangrijkste bedrijfsgegevens. Hierin kunt u een kopie van de ingevulde vragenlijsten bewaren. Ook is dit een goede bewaarplaats voor de keurings- en controlebewijzen. Daarnaast kunt u in het logboek (kopieën van) vergunningen en meldingen bewaren. Zo hebt u altijd alle gegevens bij de hand. Deze brochure is losbladig. Dat lijkt lastig, maar hierdoor is het mogelijk om u bij verandering van wetgeving losse aangepaste pagina’s aan te bieden. Dan hoeft niet een gehele bundel te worden vervangen. Wel zo makkelijk en milieuvriendelijk!
5
(versie 29 januari 2009)
6
(versie 29 januari 2009)
DEEL I
7
VRAGENLIJSTEN VOOR ZELFCONTROLE
(versie 29 januari 2009)
8
(versie 29 januari 2009)
Welke vragenlijsten moet u invullen? In de onderstaande tabel kunt u aangeven welke vragenlijsten op uw bedrijf van toepassing zijn. De vragenlijsten vindt u direct na deze tabel.
Onderwerp vragenlijst
Van toepassing?
Nummer vragenlijst
Melding Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)
Altijd invullen
1
□ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □
2
Opslag in ondergrondse opslagtanks Opslag in bovengrondse enkelwandige opslagtanks voor diesel en afgewerkte olie Opslag in bovengrondse dubbelwandige opslagtanks voor diesel en afgewerkte olie Opslag in bovengrondse opslagtanks voor smeerolie Opslag van afvalstoffen inclusief autowrakken Lozen van oliehoudend afvalwater van wasplaats en werkplaats Stookinstallatie(s) (verwarming, spuitcabine) Spuiten Energieverbruik Opslag en gebruik gasflessen /lasactiviteiten Vloeren Algemeen brandveilig gebruik Opslag gevaarlijke stoffen in verpakking Logboek
9
(versie 29 januari 2009)
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
10
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 1 Melding Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. Dit besluit kent een meldingsplicht voor nieuwe bedrijven of voor bedrijven die uitgebreid of veranderd zijn. Als u uw bedrijf al vóór 1 januari 2008 hebt gemeld bij de gemeente, hoeft u dat niet opnieuw te doen, tenzij er dus sprake is van uitbreiding of wijziging van de werkzaamheden of het bedrijfspand. Bijvoorbeeld: voorheen had u uw herstelwerkplaats gemeld bij de gemeente maar nu heeft er door een verbouwing een forse uitbreiding plaatsgevonden. Dan moet er alsnog een melding op basis van het Activiteitenbesluit worden ingediend. Het kan ook zijn dat u er opslagtanks heeft bijgeplaatst of dat u de wasplaatsen heeft uitgebreid. Ook hiervoor zult u dan nog een melding moeten doen. Melden van een nieuw bedrijf of van de veranderingen kunt u via Internet doen via http://aim.vrom.nl (dus GEEN www….).
Administratief Is het bedrijf bouwkundig nog hetzelfde als wat u heeft gemeld voor 1 januari 2008?
Ja
Zijn de werkzaamheden in uw bedrijf nog hetzelfde als wat u heeft gemeld voor 1 januari 2008?
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
11
(versie 29 januari 2009)
nee
12
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 2
Opslag in ondergrondse opslagtanks
Het Activiteitenbesluit kent veel regels met betrekking tot het onderhoud en de opslag in ondergrondse opslagtanks. Zo mogen onderhoudswerkzaamheden alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd. Een aantal keuringen of controles is gekoppeld aan een keuringstermijn. Deze vindt u op de afgegeven certificaten. Voordat deze termijnen verstrijken, moeten de keuringen of controles opnieuw zijn uitgevoerd. Bij het gebruik van een ondergrondse opslagtank moet ook een verzekering zijn afgesloten om de schade van een eventuele bodemverontreiniging te dekken. Het besluit kent een vast verzekerd bedrag van € 225.000,- per opslagtank. Indien de opslag in ondergrondse opslagtanks onlangs is beëindigd dan geldt op basis van het Activiteitenbesluit een verplichting om binnen 6 maanden een bodemonderzoek te laten uitvoeren. Neem bij beëindiging contact op met uw gemeente. Voor verdere uitwerking van de regels voor (ondergrondse) opslagtanks met vloeibare brandstof en afgewerkte olie verwijst het Activiteitenbesluit naar een Nederlandse richtlijn: de PGS 28 De keuringstermijnen van ondergrondse opslagtanks zijn verschillend: - Voor de opslag van afgewerkte olie geldt een termijn van 5 jaar. - Voor opslagtanks met andere brandstoffen dan afgewerkte olie in een grondwaterbeschermingsgebied geldt een termijn van 10 jaar. - Voor ‘normale’ gebieden en andere brandstoffen dan afgewerkte olie geldt 15 jaar. - Is de opslagtank inwendig gecoat volgens de richtlijn BrL K 779 of BrL K 790 of is het een dubbelwandige opslagtank met lekdetectie dan geldt 20 jaar. De ondergrondse opslagtank voor afgewerkte olie dient ten minste éénmaal per jaar geleegd te worden. Diverse van onderstaande vragen kunnen worden beantwoord aan de hand van certificaten die voor die activiteiten zijn afgegeven. U wordt geadviseerd kopieën van die certificaten te bewaren in het logboek. Uitvoerend Zijn de vulpunten en aftappunten van de ondergrondse opslagtank(s) aangebracht boven een lekbak, vloeistofdichte vloer of voorziening? Z.o.z.
13
(versie 29 januari 2009)
Ja
Nee
Administratief Wanneer is de ondergrondse opslagtank of zijn de ondergrondse opslagtanks geplaatst? Wanneer is de ondergrondse opslagtank/zijn de ondergrondse opslagtanks voor het laatst volledig gekeurd door of namens het KIWA? Wanneer zijn de stalen opslagtanks voor het laatst gecontroleerd op de aanwezigheid van agressief water (water-sludge)? Als er kathodische bescherming is, wanneer is deze voor het laatst onderzocht op de goede werking is? Wanneer is het laatste bodemweerstandsonderzoek uitgevoerd? Wanneer is de laatste stoomopdrukproef uitgevoerd? Wanneer is de ondergrondse opslagtank voor afgewerkte olie voor het laatst geleegd? Wat is de geldigheidsdatum voor de verzekering tegen bodemverontreiniging ten gevolge van opslag in ondergrondse opslagtanks? Hoe hoog is het verzekerd bedrag per opslagtank? Ja Zijn er keurings- of controletermijnen verstreken? Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
14
(versie 29 januari 2009)
Nee
Vragenlijst 3
Opslag in bovengrondse enkelwandige opslagtanks voor dieselolie en afgewerkte olie
Het Activiteitenbesluit kent ook veel regels rond de opslag in bovengrondse opslagtanks voor dieselolie en afgewerkte olie. Vaak worden stalen opslagtanks voor de opslag gebruikt. Voor verdere uitwerking van de regels verwijst het Activiteitenbesluit naar een Nederlandse richtlijn: PGS 30, althans voor opslagtanks met dieselolie en afgewerkte olie. Deze richtlijn geldt niet voor opslagtanks met smeerolie. Er wordt bij de opslagtanks verschil gemaakt in opslagtanks die zijn geplaatst vóór 1 januari 2000 en daarna. Voor de opslagtanks van vóór 2000 geldt voor een aantal eisen een overgangstermijn tot 1 januari 2015. Dat geldt bijvoorbeeld voor een het installatiecertificaat, tankcertificaat, overvulbeveiliging en een mangat voor inwendige controle van de opslagtank. Dit betekend dat uw opslagtank(s) die voor 1 januari 2000 is of zijn geplaatst voor 1 januari 2015 moet(en) zijn beoordeeld en gekeurd. Daarnaast wordt verschil gemaakt in enkelwandige opslagtanks in een lekbak en dubbelwandige opslagtanks met lekdetectie. Een opslagtank voor afgewerkte olie moet minimaal één keer per jaar worden geleegd. In de informatiebundel leest u meer over de opslag in bovengrondse opslagtanks. Uitvoerend Is het aantal bovengrondse opslagtanks gewijzigd ten opzichte van wat is gemeld bij de gemeente of waarvoor vergunning is verleend? Zijn de vulpunten en aftappunten van de bovengrondse opslagtank(s) aangebracht boven een lekbak, vloeistofdichte vloer of voorziening? Is de lekbak / zijn de lekbakken vloeistofdicht? Is de lekbak / zijn de lekbakken vloeistofvrij? Administratief Is de opslagtank / zijn de opslagtanks in goede staat? (verf niet afgebladderd, geen grote roestplekken e.d.) Wanneer is de opslagtank met afgewerkte olie voor het laatst geleegd? (De opslagtank voor afgewerkte olie moet minimaal één keer per jaar worden geleegd) Vragen enkelwandige opslagtanks van vóór 1 januari 2000 Wanneer is de jaarlijkse controle op water uitgevoerd voor een opslagtank met dieselolie (dit is niet van toepassing voor afgewerkte olie) Vragen enkelwandige opslagtanks van na 1 januari 2000 Wanneer is / zijn de opslagtank(s) voor het laatst volledig gekeurd door of namens het KIWA gekeurd? Is de opslagtank / zijn de opslagtanks voorzien van een tankcertificaat? Is de opslagtank / zijn de opslagtanks voorzien van een
15
(versie 29 januari 2009)
Ja
Nee
installatiecertificaat? Wanneer is de overvulbeveiliging gecertificeerd? Is de opslagtank / zijn de opslagtanks geplaatst op de bodem?
alleen van
toepassing op opslagtanks van na 1 januari 2008)
Is de lekbak / zijn de lekbakken voorzien van een certificaat? Zijn de inpandige opslagtanks aangesloten op een ontluchting naar buiten? Zijn de opslagtanks geplaatst op afschot? (geldt niet voor afgewerkte olie)
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
16
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 4
Opslag in bovengrondse dubbelwandige opslagtanks voor dieselolie en afgewerkte olie
Het Activiteitenbesluit kent veel regels rond de opslag in bovengrondse opslagtanks. Vaak worden stalen opslagtanks gebruikt. Voor verdere uitwerking van de regels verwijst het Activiteitenbesluit naar een Nederlandse richtlijn: PGS 30. Er wordt bij de opslagtanks verschil gemaakt in opslagtanks die enkelwandig zijn uitgevoerd of dubbelwandig. De eisen die aan deze opslagtanks worden gesteld zijn ook verschillend van aard. Denk bijvoorbeeld aan een verplichte lekbak bij enkelwandige opslagtanks en een goed functionerende lekdetectie bij dubbelwandige opslagtanks zonder lekbak. In de informatiebundel leest u meer over bovengrondse (dubbelwandige) opslagtanks. Een aantal keuringen of controles is gekoppeld aan een keuringstermijn. Deze vindt u op de afgegeven certificaten. Voordat deze termijnen verstrijken, moeten de keuringen of controles opnieuw zijn uitgevoerd. Ja
Nee
Zijn de vulpunten en aftappunten van de bovengrondse opslagtank(s) aangebracht boven een lekbak, vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte verharding? Is de opslagtank/zijn de opslagtanks in goede staat (verf niet afgebladderd, geen roestplekken e.d.) Functioneert de lekdetectie? Zijn de inpandige opslagtanks aangesloten op een ontluchting naar buiten? Zijn de opslagtanks geplaatst op afschot? (met uitzondering van afgewerkte olie)
Wat is de afstand van de opslagtank naar de erfgrens?
meter
Wanneer is de opslagtank met afgewerkte olie voor het laatst geleegd? (De opslagtank voor afgewerkte olie moet minimaal één keer per jaar worden geleegd) Wanneer is de lekdetectie voor het laatst gekeurd? Wanneer is de jaarlijkse controle op water uitgevoerd voor een opslagtank met dieselolie (geldt niet voor afgewerkte olie) Ja Zijn er keurings- of controletermijnen verstreken? Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
17
(versie 29 januari 2009)
Nee
18
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 5
Opslag in bovengrondse opslagtanks voor smeerolie
Het Activiteitenbesluit kent enkele regels met betrekking tot de opslag van smeerolie in opslagtanks. Het maakt daarbij onderscheid tussen: - opslagtanks die op de bodem staan en - opslagtanks die niet op de bodem staan. Voor opslagtanks die op de bodem staan geldt dat deze moeten zijn geplaatst boven een lekbak. Dit geldt niet voor dubbelwandige opslagtanks. De vulpunten en de aftappunten van de opslagtank moeten zich bevinden boven de lekbak of boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Deze regels gelden niet voor opslagtanks met smeerolie die niet op de bodem staan. Hiervoor kan de gemeente aparte regels stellen (maatwerkvoorschriften).
Uitvoerend Is het aantal bovengrondse opslagtanks voor smeerolie gewijzigd ten opzichte van wat is gemeld bij de gemeente?
Ja
Is de opslagtank met smeerolie geplaatst boven een lekbak? Zijn de vulpunten en aftappunten van de bovengrondse opslagtank met smeerolie aangebracht boven een lekbak, vloeistofdichte vloer of verharding?
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
19
(versie 29 januari 2009)
Nee
20
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 6
Opslag van afvalstoffen in emballage
Het Activiteitenbesluit kent niet veel algemene regels meer als het gaat om de opslag van afvalstoffen. Wel is bepaald dat u de afvalstoffen gescheiden bewaart en gescheiden moet afvoeren. Daarnaast kent het besluit een regel dat u uw bedrijfsafval dat binnen een straal van 25 meter van uw bedrijf terecht komt, moet opruimen. Denk daarbij aan etenswaren en verpakkingen. Er zijn specifieke regels rond gevaarlijke afvalstoffen, zoals afgewerkte olie, remvloeistof, koelvloeistof, vervuilde absorptiegrit of vervuilde verdunningsmiddelen. Deze moeten in deugdelijke verpakking worden opgeslagen. Dan moeten - om te voorkomen dat de bodem verontreinigd wordt - deze afvalstoffen boven een lekbak of een vloeistofkerende worden opgeslagen. Voor oude accu’s geldt dat de opslagbak bestand moet zijn tegen het zuur en dat de accu’s rechtop bewaard worden. In de informatiebundel leest u meer over afvalstoffen en vooral wanneer het gaat om gevaarlijke en normale afvalstoffen. Autowrakken Bevatten autowrakken alle vloeistoffen en bijvoorbeeld de accu dan geldt dat zij boven een vloeistofdichte vloer moeten worden opgeslagen. Afgifte van autowrakken mag alleen aan een bedrijf dat daarvoor vergunning heeft van de provincie. U mag nooit meer dan vier wrakken hebben staan. Van autowrakken mogen geen onderdelen worden verwijderd om die later op andere voertuigen te plaatsen. Er is daarvoor alleen een uitzondering als het gaat om bijzondere onderdelen als een radio-cd-speler, een trekhaak of de velgen. Als deze onderdelen komen van een auto waarvan de eigenaar u vraagt die over te zetten op een andere auto waarvan hij de eigenaar is, dan is het dus wel toegestaan.
Uitvoerend
Ja
Bewaart u afvalstoffen gescheiden? Voert u afvalstoffen gescheiden af naar een erkend inzamelaar? Slaat u accu’s rechtop in een deugdelijke bak op? Heeft u niet meer dan vier autowrakken aanwezig? Staan autowrakken boven een vloeistofdichte vloer als de vloeistoffen en/of de accu daar nog in zitten? Geeft u de autowrakken alleen af aan een vergunninghouder? Verwijdert u onderdelen voor hergebruik (zie toelichting)? Waar registreert u de afgifte(n) van gevaarlijke afvalstoffen?
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
21
(versie 29 januari 2009)
Nee
22
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 7
Lozen van oliehoudend afvalwater van wasplaats en werkplaats
Het Activiteitenbesluit kent enkele eisen met betrekking tot het lozen van oliehoudend afvalwater. Dat gaat om het afvalwater van wasplaatsen maar ook van het schoonspuiten of schrobben van de vloer van de werkplaats. In zijn algemeenheid geldt Formulier aantekeningen test noodverlichting en verlichte vluchtwegaanduiding dat het afvalwater altijd via een controlevoorziening (controleput) moet worden geloosd op het vuilwaterriool van de gemeente. Afvalwater van de vloer van een tankplaats bij een opslagtankstation moet altijd via een olie- en benzineafscheider worden geloosd. Dit onderwerp wordt echter in deze bundel niet behandeld. Indien niet via een olie- en benzineafscheider wordt geloosd op de riolering dan mag het afvalwater nauwelijks olie bevatten (maximaal 20 mg/l). Indien wel gebruik wordt gemaakt van een olie- en benzineafscheider dan mag iets meer olie (nog altijd gering) in het afvalwater aanwezig zijn (maximaal 200mg/l). Om het gehalte goed vast te kunnen stellen, moet het afvalwater altijd op een makkelijke manier kunnen worden bemonsterd. Daarnaast is overgangsrecht van toepassing voor olie- en benzineafscheiders die volgens een oudere richtlijn (NEN 7089) zijn geplaatst. Wel is het dan van belang dat de afscheider goed wordt onderhouden en regelmatig wordt geledigd. De vloer van de wasplaats en de afleverplaats voor motorbrandstoffen moet altijd vloeistofdicht zijn uitgevoerd. In de informatiebundel leest u meer over het wassen van voertuigen en het lozen van afvalwater. Uitvoerend Op welke wijze kan het afvalwater van de wasplaats doelmatig worden bemonsterd? Wie laat de olie- en benzineafscheider na het reinigen vollopen met water? Administratief Wanneer moet de vloer van de wasplaats weer worden gekeurd m.b.t. vloeistofdichtheid? Wanneer is de olie- en benzineafscheider voor het laatst geleegd en door wie? Is er voor de vloeistofdichte vloer (of andere voorziening) een rapportage aanwezig waarin een deskundig inspecteur verklaart dat deze vloer of voorziening conform de keur CUR/PBV aanbeveling 44 vloeistofdicht is? Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
23
(versie 29 januari 2009)
24
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 8
Stookinstallatie(s) (verwarming, spuitcabine)
Stookinstallaties die een nominaal vermogen hebben van meer dan 100 kW en die op gas worden gestookt, moeten elke vier jaar worden gekeurd door een gecertificeerd bedrijf. Stookinstallaties die op een andere brandstof dan gas worden gestookt met een nominaal vermogen tussen 20 kW en 100 kW, moeten ook één keer per vier jaren worden gekeurd. Heeft zo’n installatie een vermogen van meer dan 100 kW dan moet de keuring elke twee jaren worden uitgevoerd. Dit geldt voor alle verwarmingsinstallaties dus ook die gebruikt worden voor de spuitcabine. Het nominaal vermogen vindt u op het typeplaatje van de installatie. Indien uit de keuring blijkt dat onderhoud aan de installatie nodig is dan moet dit onderhoud binnen twee weken na de keuring zijn uitgevoerd. Van de keuring van de installatie moet een rapport aanwezig zijn. Hierop staat ook vermeld wanneer de installatie weer gekeurd moet worden. Let daarbij wel op dat de data van uw “oude” rapport kan afwijken van de verplichting zoals hiervoor omschreven. De termijnen uit het Activiteitenbesluit zijn bepalend. Daarnaast zijn er uit andere regelgeving nog wat regels met betrekking tot de stookruimte. Dit is de ruimte waar de stookinstallatie is opgesteld. In deze ruimte mogen geen andere goederen worden of zijn opgeslagen. Is er een installatie aanwezig met een nominaal vermogen boven de 100 kW dan moet er ook een brandschakelaar buiten de stookruimte zijn. Een brandschakelaar is vaak voorzien van de hiernaast afgebeelde pictogram.
Uitvoerend
Ja
Nee
Is de stookruimte van de verwarmingsinstallatie vrij van andere materialen? Is een brandschakelaar aangebracht buiten de stookruimte? Is de stookruimte zestig minuten brandwerend uitgevoerd? Administratief Wat is de geldigheidsdatum van het keuringsrapport van de gasgestookte installatie als deze een nominaal vermogen heeft van meer dan 100 kW? Voor kleinere installaties geldt dit niet als aardgas, propaan of butaan wordt gebruikt! Wat is de geldigheidsdatum van het keuringsrapport van de NIETgasgestookte installatie als deze een nominaal vermogen heeft van meer dan 20 kW.
Welke stookinstallatie(s) heeft u en wat is het vermogen van de installatie(s) Installatie Vermogen in kW. keuringstermijn (bv. CV, heater(s), verwarming droogkamer, spuitcabine)
Heater 1
25
(versie 29 januari 2009)
Heater 2 Heater 3
Centrale verwarmingsketel 1 Centrale Verwarmingsketel 2
Verwarming spuitcabine Verwarming droogkamer
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
26
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 9
Spuiten
Voor het uitdeuken en spuiten van voertuigen kunnen verschillende regels gelden. Denk bijvoorbeeld aan stof, geur of geluid. Maar ook zijn er diverse voorschriften die gelden voor de opslag van verven, lakken en verdunningsmiddelen. Het Activiteitenbesluit regelt dit gedeeltelijk zelf, maar verwijst voor de opslag van gevaarlijke stoffen ook naar een Nederlandse richtlijn: PGS 15. Het merendeel van de verven en lakken hoeft echter niet te worden opgeslagen in een speciale opslagvoorziening. Vaak is dit af te lezen op het productinformatieblad. Als de verf vrij is van vervoersregelgeving dan geldt dit ook voor opslag binnen uw inrichting. Goud housekeeping: Good housekeeping is een algemene term waar u aan moet voldoen om het ontstaan van onnodig afval of het onnodig uitdampen van vluchtige stoffen in verven/lakken en verdunningsmiddelen te voorkomen. Op pagina 44 en verder van de bundel treft u een toelichting aan alsmede diverse voorbeelden van Good housekeeping. Voor geluid gelden vaste normen vanuit het Activiteitenbesluit. Het onderdeel stof is vooral van belang bij laswerkzaamheden en schuren van auto’s (oppervlaktebehandeling). Het Activiteitenbesluit stelt daar veel eisen aan die vaak ook verplicht zijn. Daarnaast kent de wetgeving voorzieningen die erkend worden als een afdoende systeem om te veel uitstoot van stof naar buiten te voorkomen. Deze worden in de informatiebundel nader toegelicht. Let op: als u bijvoorbeeld bij het schuren van plaatwerk de lucht met het stof door een filterinstallatie afvoert dan moet deze installatie wel geschikt zijn voor die werkzaamheden. Ook moet hij regelmatig worden schoongemaakt en onderhouden. Voor het gebruik van gasflessen/laswerkzaamheden is een afzonderlijke vragenlijst gemaakt. In de informatiebundel leest u daar meer over.
Administratief Hoe voert u een oplosmiddelenboekhouding? Hoe registreert u de gehaltes aan vluchtige stoffen in de lakken die u gebruikt? Is er een afzonderlijke opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke (afval)stoffen? (*Indien “JA” vul dan vragenlijst 14 ook in!) Op welke wijze doet u aan Good housekeeping?
Z.O.Z
27
(versie 29 januari 2009)
Uitvoerend Zijn alle gevaarlijke stoffen opgeslagen in de voorziening
Ja Ja
Nee Nee
Zijn er in het bedrijf (op werkvoorraden na) gevaarlijke stoffen aanwezig Is de ruimte voldoende brandwerend. Voldoende ventilatie aanwezig Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
28
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 10
Energieverbruik
Het Activiteitenbesluit kent drie groepen verbruikers van gas en elektriciteit elk met eigen bepalingen en verplichtingen. Het zijn de volgende groepen: 1. Verbruik minder dan 50.000 kW/h elektriciteit en minder dan 25.000 m3 gas; 2. Verbruik meer dan groep 1 maar minder dan 200.000 kW/h elektriciteit en minder dan 75.000 m3 gas en 3. Verbruik meer dan 200.000 kW/h elektriciteit en meer dan 75.000 m3 gas. In de informatiebundel worden de groepen nader toegelicht. Voor de vragenlijst is het van belang dat u de verbruikte hoeveelheden noteert. U vindt deze terug op de jaarafrekeningen van uw energieleverancier. Er zijn veel mogelijkheden om het verbruik van gas en elektriciteit te verminderen. Denk aan spaarlampen, thermostaten voor verwarming, bewegingsmelders om verlichting in en uit te schakelen, betere isolatie, goede apparatuur e.d. Op veel sites kunt u daarover informatie vinden, zoals www.energiecentrum.nl, www.infomil.nl en bij de BOVAG.
Administratief Hoeveel elektriciteit hebt u het afgelopen jaar verbruikt? Hoeveel gas heeft u het laatste jaar verbruikt? Indien meer dan 50.000 kW/h elektriciteit wordt verbruikt op jaarbasis: welke maatregelen heeft u dan al getroffen om het verbruik te verminderen? Indien meer dan 25.000 m3 gas wordt verbruikt: welke maatregelen heeft u dan al getroffen om het verbruik te verminderen? Uitvoerend Welke maatregelen heeft u zelf getroffen om het energieverbruik zo laag mogelijk te houden? Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
29
(versie 29 januari 2009)
30
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 11
Opslag en gebruik gasflessen / Lasactiviteiten
Bij herstelwerkzaamheden wordt vooral gebruik gemaakt van MIG lassen. Hiervoor wordt veelal een massieve (koper)draad en Argon als beschermgas gebruikt. De eisen die gesteld worden aan het afvoeren van lasdampen zijn verschillend voor diverse klassen van lasactiviteiten maar ook bij diverse hoeveelheden gebruikte lastoevoegmiddelen. Voor dit onderdeel gaan we er van uit dat op jaarbasis geen grotere hoeveelheden lastoevoegmiddelen worden gebruikt dan wat voor de klassen is vastgesteld. Voor de opslag van gasflessen en voor de gasflessen zelf zijn diverse regels van toepassing. In de informatiebundel is dit uitgebreid weergegeven. Voor gasflessen geldt vooral dat zij tegen omvallen moeten zijn beschermd en dat de keuringstermijn niet is verstreken. De keuringstermijn is niet voor alle gassen en ook niet voor elke leverancier hetzelfde. De termijn is in de fles ingeponst. Lekkende gasflessen moeten apart worden gezet en de lekkage moet zo snel mogelijk worden verholpen. Indien er een voorraad aan gasflessen is – met uitzondering van de flessen die in gebruik zijn - met een gezamenlijke (water)inhoud van meer dan 125 liter, moeten deze worden opgeslagen in een aparte ruimte. Deze ruimte moet aan een aantal eisen voldoen, die ook in de informatiebundel zijn toegelicht.
Gasflessen Zijn er gasflessen aanwezig waarvan de keuringstermijn is verstreken? Op welke wijze zijn de gasflessen tegen omvallen beschermd? Hoe groot is de inhoud (in liters) van de flessen die u in voorraad heeft?
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
31
(versie 29 januari 2009)
32
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 12
Vloeren
Met betrekking tot de werkplaatsvloeren van autobedrijven is bepaald dat deze vloeistofkerend moeten zijn uitgevoerd op de plaatsen waar herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd. Kortweg houdt dit in dat de vloeren samen met beheersmaatregelen moeten voorkomen dat de bodem onder de vloer verontreinigd raakt door stoffen die u in het bedrijf gebruikt. Denk daarbij aan olie, accuzuur en dergelijke. Als u vloeistoffen in deugdelijke verpakking op de vloer bewaart zonder gebruik te maken van een lekbak, dan moet de vloer vloeistofkerend zijn. De vloer van een wasplaats moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd. Dit laatste onderwerp is behandeld in vragenlijst 6. Bij vloeistofkerende vloeren hoort ook incidentmanagement: dit zijn maatregelen die u in uw organisatie moet nemen om bodemproblemen te voorkomen. Het gaat daarbij om het volgende: - zoveel mogelijk voorkomen van morsen en lekken van vloeistoffen; - direct opruimen van gemorste vloeistoffen met vuile poetsdoeken of absorptiekorrels ( zorg voor voldoende voorraad! ) en - het vastleggen van handelingen in een werkinstructie voor uw medewerkers. De vloeistofkerende vloer is gebaseerd op artikel 4.97 van de Ministeriële Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit en de beheersmaatregelen op basis van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. Daarover gaan onderstaande vragen. BOVAG kan u diverse informatiebladen verstrekken rond dit onderwerp!
Uitvoerend Wanneer heeft u de vloer van de werkplaats voor het laatst beoordeeld? Wanneer heeft u de putten en goten voor het laatst schoongemaakt? Wanneer heeft u de werkinstructiekaart voor het laatst bijgewerkt? Wanneer heeft u de voorraad absorptiekorrels voor het laatst gecontroleerd? Wanneer heeft u de opvangbak voor het aftappen van vloeistoffen voor het laatst gereinigd? Wanneer heeft u het incidentenmanagement voor het laatst met het personeel besproken? Is de vloer van de wasplaats vloeistofdicht uitgevoerd?
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
33
(versie 29 januari 2009)
34
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 13
Algemeen brandveilig gebruik
Niet alle bedrijven hebben de verplichting tot een gebruiksvergunning. Toch gelden voor elk bouwwerk wel standaardeisen uit de Bouwverordening die met een veilig gebruik hebben te maken. In deze vragenlijst is dat beperkt tot het aantal blusmiddelen. Indien de keuring van blusmiddelen is verstreken, dienen deze door een deskundig bedrijf te worden gekeurd. Voor draagbare blustoestellen geldt een keuringstermijn van één keer per twee jaren. Slanghaspels moeten jaarlijks worden gekeurd. Voorts geldt dat de blustoestellen indien nodig altijd makkelijk kunnen worden bereikt en voor iedereen moet zuidelijk zijn waar ze hangen of staan. Daarvoor kunt u een pictogram aanschaffen en dat goed zichtbaar plaatsen boven het blustoestel.
Uitvoerend
Ja
Nee
Kunt u de brandblusmiddelen onbelemmerd bereiken en zijn ze goed zichtbaar? Zijn de vluchtwegen vrij van obstakels? Zijn de nooddeuren zonder sleutel te openen? Is de vluchtweg aan de buitenzijde van de nooddeur tot aan het openbaar terrein vrij van begroeiing en obstakels? Is de noodverlichting in goede staat? Is de verlichte vluchtwegaanduiding in goede staat? Test u maandelijks de noodverlichting en verlichte vluchtwegaanduiding? Begint de noodverlichting te branden als de stroom uitvalt? Begint de verlichte vluchtwegaanduiding te branden als de stroom uitvalt? Datum Wanneer hebt u voor het laatst getest of de verlichting in werking treedt, als de stroom uitvalt? Wanneer zijn de blustoestellen voor het laatst gekeurd?
Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
35
(versie 29 januari 2009)
36
(versie 29 januari 2009)
Vragenlijst 14
Opslag gevaarlijke (afval)stoffen in verpakking
In autobedrijven worden diverse gevaarlijke stoffen opgeslagen. Het gaat dan om stoffen die brandgevaarlijk zijn, die schadelijk zijn of die door hun aard en samenstelling (zoals zuurgraad) chemische reacties kunnen veroorzaken. Vooral bij calamiteiten als brand gaan de gevaaraspecten spelen. In autobedrijven kan worden gedacht aan ontvettingsmiddelen, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen voor velgen, verven, spuitbussen en dergelijke. Het Activiteitenbesluit kent regels omtrent de opslag van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij uit van ondergrenzen. Als die ondergrenzen worden overschreden dan moet de opslag voldoen aan de Nederlandse richtlijn PGS 15. Dan moeten de middelen bijvoorbeeld worden opgeslagen in een bouwkundige kluis of kast. Enkele ondergrenzen zijn 50 kilogram voor spuitbussen en brandbare vloeistoffen en 250 kilogram voor bijtende stoffen. Daarvoor worden de volgende pictogrammen op de transportverpakking gebruikt: Brandgevaarlijke Vloeistoffen (vaak ook spuitbussen)
Zuren
Giftige stoffen
Er zijn ook voor nieuwe accu’s regels gesteld. Deze moeten altijd rechtop worden bewaard. Doel hiervan is het voorkomen dat accuzuur uit kan treden. De wetgeving maakt overigens geen verschil tussen natte en droge accu’s. De -
opslageisen gelden niet voor verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die aanwezig zijn: als werkvoorraad; in een verkoopruimte; in vervoerseenheden; als tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking; in verpakking die via leidingen is aangesloten op een installatie; in hoeveelheden kleiner dan de ondergrenzen (vaak 25 of 50 liter afhankelijk van de opgeslagen stof)
Worden alle accu’s rechtop bewaard? Hoeveel kilogram bijtende stoffen zijn er aanwezig? Hoeveel kilogram spuitbussen zijn er aanwezig?
37
(versie 29 januari 2009)
Hoeveel kilogram brandbare vloeistoffen zijn er aanwezig? Hoe slaat u de gevaarlijke stoffen op bij overschrijding van de ondergrenzen? Vragen opslagvoorziening
Ja
Is er productopvang aanwezig (bijvoorbeeld een lekbak)? Zijn de opgeslagen stoffen geëtiketteerd? Zijn met elkaar reagerende stoffen gescheiden opgeslagen? Worden gemorste stoffen direct opgeruimd? Is er een instructie aanwezig voor de werknemers? Is er een pictogram aanwezig waaruit blijkt dat roken en open vuur verboden zijn? Zijn er brandblusmiddelen aanwezig? Zijn de gevaarseigenschappen van de opgeslagen stoffen zichtbaar op de opslagvoorziening aangeven? Zijn de veiligheidsinformatiebladen van de opgeslagen stoffen aanwezig? Is er een aantoonbaar vakbekwaam werknemer aanwezig bij een opslag van meer dan 2.500 liter gevaarlijke stoffen? Is de opslagvoorziening niet toegankelijk voor onbevoegden? Is de toegangsdeur afsluitbaar doch van binnen uit zonder sleutel te openen? Blijken er tekortkomingen uit bovenstaande vragen? Licht dan hieronder toe wat u daaraan gaat doen.
38
(versie 29 januari 2009)
Nee
Vragenlijst 15
Logboek
Periodiek moeten diverse toestellen en installaties worden getest of gekeurd. Soms door u zelf maar meestal door een gespecialiseerd bedrijf. Om deze zaken overzichtelijk te houden is het goed een logboek te hebben. Daarin kunt u de certificaten, keuringsbewijzen en rapporten opslaan en tevens aantekenen wanneer u zelf een controle hebt uitgevoerd. Onderstaand worden de onderwerpen benoemd die in het logboek kunnen worden opgeslagen.
Afvoerbewijzen van het reinigen van de slib- en olieafscheider Keuringsrapport gasgestookte stookinstallatie als deze een vermogen heeft van meer dan 100 kW. Keuringsrapport NIET-gasgestookte stookinstallatie als deze een vermogen heeft van meer dan 20 kW. Keuringsbewijs vloeren Bevindingen van de jaarlijkse interne controle van de vloeistofkerende voorziening Keuringsbewijzen van koelinstallaties gevuld met meer dan 3 kg koudemiddel (STEK). Maandelijkse test van noodverlichting en verlichte vluchtwegaanduiding (Zie bijlage 3 voor een voorbeeld). Keuringsbewijs brandblustoestellen (dus ook slanghaspels) anders dan de sticker op de toestellen zelf. (kopie) jaarafrekening gasverbruik en elektriciteitverbruik. Keurings- en installatiecertificaten van de opslagtanks. Certificaten van de lekbakken van na 2000.
39
(versie 29 januari 2009)
40
(versie 29 januari 2009)
DEEL II
41
TOELICHTING OP WET- EN REGELGEVING
(versie 29 januari 2009)
Inleiding In deze toelichting gaan we nader in op de meest voorkomende controleonderwerpen. Deze toelichting is zeker niet compleet en het is goed mogelijk dat u net iets meer wilt weten. In bijlage 1 vindt u daarom een lijst van websites die u kunnen helpen bij uw zoektocht naar meer informatie. De automotive sector is een branche waarop veel wetgeving van toepassing is, die veelal door of namens de gemeente wordt gecontroleerd. In het schema op de volgende pagina ziet u welke wetgeving ten minste van toepassing is op een garagebedrijf. Met welke delen van de wetgeving u precies te maken krijgt, is uiteraard afhankelijk van de aard en de werkzaamheden van uw bedrijf. In de volgende hoofdstukken lichten we de diverse wetgeving toe. Niet om u af te schrikken, maar om mogelijk verouderde kennis weer eens op te frissen. Als uw bedrijf wordt gecontroleerd, weet u in grote lijnen met welke wetgeving u te maken hebt. In de tekst worden diverse vergunningen genoemd. Houdt u er rekening mee dat gemeenten daarvoor leges (kunnen) heffen. De hoogte van de leges verschilt per gemeente.
42
(versie 29 januari 2009)
Autobedrijf
Wet milieubeheer
Algemene Plaatselijke Verordening
Activiteitenbesluit
Precarioverordening
Wet op de ruimtelijke ordening
Bestemmingsplan
EURAL: Europese afvalstoffenlijst Gebruiksbesluit Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 2006
Bouwverordening
Bouwbesluit Diverse richtlijnen als PGS 28 en 30 PGS 15 PGS 9 Besluit beheer autowrakken Besluit beheer batterijen en accu’s
43
(versie 29 januari 2009)
Bouwvergunningvrije en lichte bouwvergunningsplichtige bouwwerken
Woningwet
1. Het Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) in werking getreden. Dit besluit vervangt diverse andere besluiten waaronder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Daaronder vielen tot 1 januari 2008 bijna alle autobedrijven. Sommigen waren nog vergunningplichtig. Ook nu nog zal een zeer klein gedeelte van de autobedrijven vergunningplichtig zijn. In bijlage 1 zijn de activiteiten opgenomen waarom uw bedrijf vergunningplichtig kan zijn. Voor bedrijven die vergunningplichtig zijn, geldt een gedeelte van het Activiteitenbesluit toch nog. Het gaat daarbij om onderwerpen als lozen van regenwater, huishoudelijk afvalwater, zorgplicht e.d. Het gaat te ver om alle onderwerpen hier toe te lichten. Daarom is een selectie gemaakt van onderwerpen die ook in de vragenlijst terugkomt. Wanneer toch een milieuvergunning? Bijvoorbeeld als u: - een verwarmingsinstallatie gebruikt met een andere brandstof dan gas, butaan, propaan, vloeibare brandstof of biodiesel met een nominaal vermogen van meer dan 20 kW; - meer dan twee propaanreservoirs hebt of een propaanreservoir dat groter is dan 13 m3; - als u LPG verkoopt.
1.1 Melding
Bijna alle autobedrijven moesten tot 1 januari 2008 een melding indienen bij de gemeente. Dit was op basis van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Voor autobedrijven die de melding nooit hebben ingediend, die nieuw worden opgericht of die wezenlijke veranderingen (hebben) ondergaan moet een (nieuwe) melding worden ingediend. Dit doet u bij de gemeente waar uw bedrijf is gevestigd. Dit is de melding op basis van het Activiteitenbesluit. Deze melding kan via internet worden gedaan: http://aim.vrom.nl. Ook de bijlagen zoals plattegrondtekeningen of een rapport van een bodemonderzoek kunnen digitaal naar de (meeste) gemeenten worden verstuurd. De melding bestaat uit een vragenlijst, een melding en een pakket aan artikelen met hun toelichting. Daarnaast krijgt u via de internetmodule ook checklisten aangeboden om een zelfcontrole uit te voeren. Bedrijven die vóór 1 januari 2008 al een melding hebben ingediend of die voor die datum een milieuvergunning hadden, hoeven geen nieuwe melding in te dienen. Zoals hiervoor gezegd moet dat dus wel als er sprake is van wezenlijke veranderingen na die datum.
44
(versie 29 januari 2009)
1.2 Afleveren van brandstof
Hebt u een autobedrijf met een tankstation dan viel het tankstation tot één januari 2008 onder de regels van het Besluit tankstations milieubeheer. Werd er LPG verkocht dan was dit bedrijf ook vergunningplichtig. Vanaf 1 januari 2008 geldt dat voor het autobedrijf en het tankstation de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn, tenzij de pomp zich onder het vloeistofniveau van de tank bevindt of als er het afleveren van lichte olie door een afleverzuil geschiedt zonder direct toezicht en er minder dan 20 meter afstand is tussen de afleverzuil en een woning van derden of andere gevoelige panden. Verkoopt u ook nu LPG dan blijft de vergunningplicht gelden. In de vergunningen worden alle voorschriften m.b.t. LPG opgenomen maar bijvoorbeeld ook m.b.t. geluid of bijzondere onderwerpen die niet in het Activiteitenbesluit zijn geregeld. Voor de ondergrondse opslagtanks, de afgifte van brandstoffen, afvalwater en dergelijke blijven de regels uit het Activiteitenbesluit gelden. Die informatie vindt u dan ook terug in deze bundel.
1.3 Afvalwater
Op het gebied van afvalwater kunnen vele regels van toepassing zijn. In deze bundel geven we een toelichting op de meeste soorten van afvalwater die vrijkomen of vrij kunnen komen bij autobedrijven en/of tankstations. Wasplaats Steeds meer bedrijven hebben een wasplaats voor het wassen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan. Als het afvalwater in een vuilwaterriool wordt geloosd mag dat afvalwater niet meer bedragen dan 20 mg olie per liter. Deze hoeveelheid mag worden verhoogd tot maximaal 200 mg olie per liter als het afvalwater wordt afgevoerd via een olie- en benzine-afscheider. Deze afscheider moet aan een bepaalde norm voldoen. Als u tot 1 januari 2008 een door de gemeente goedgekeurde olieafscheiderinstallatie had liggen, dan volstaat die nu ook op basis van het overgangsrecht. Om de hoeveelheid olie te kunnen bepalen, moet het afvalwater doelmatig kunnen worden bemonsterd. Om het risico op bodemverontreiniging te verwaarlozen, mag het wassen van voertuigen alleen plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte verharding. Van de vloeistofdichtheid van de vloer moet een schriftelijk bewijs aanwezig zijn. Dit mag sinds 1 oktober 2008 alleen een inspectierapport zijn. Uitgangspunt is wel dat u moet aantonen dat de vloer vloeistofdicht is. Het afvalwater mag niet over de rand van de vloer in de bodem kunnen lopen. Als binnen uw bedrijf in principe maar één motorvoertuig per week wordt gewassen dan is de vloeistofdichte vloer niet verplicht. Wast u maar één voertuig per week maar is het een autobus of een vrachtauto dan geldt de verplichting voor een vloeistofdichte vloer weer wel. Huishoudelijk afvalwater Onder huishoudelijk afvalwater wordt verstaan het spoelwater van toiletten maar ook het afvalwater wat eventueel in een keukentje vrijkomt. Het Activiteitenbesluit kent aparte regels voor bedrijven die het huishoudelijk afvalwater lozen op een oppervlaktewater (bijvoorbeeld een sloot) of in de bodem. Indien u op deze manier het afvalwater loost, raden wij u aan daarover informatie op te vragen bij uw gemeente.
45
(versie 29 januari 2009)
Regenwater Het Activiteitenbesluit kent een voorkeursvolgorde voor bet lozen van hemelwater (regenwater), althans als het water niet komt van een bodembeschermende voorziening (bv. een wasplaats of een tankplaats). Uitgangspunt is dat het regenwater zoveel mogelijk waar het valt in de bodem moet komen. Dit om uitdroging van de bodem tegen te gaan. Voor nieuwe bedrijven geldt dat zij het regenwater in de bodem moeten lozen. Als dat moeilijk te realiseren is, moet het water worden geloosd via een hemelwaterriolering of op een oppervlaktewater (bv. een sloot). Pas als dit alles niet mogelijk is, mag het regenwater op het vuilwaterriool van de gemeente worden geloosd. In principe bepaalt het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit dat de nieuwe regels gelden voor nieuwe bedrijven. De gemeente kan echter bij maatwerkvoorschrift bepalen dat u de lozing van het hemelwater moet aanpassen aan de nieuwe regels. Het maatwerkvoorschrift moet argumenten bevatten waarom de gemeente de aanpassing wil hebben. Het maatwerkvoorschrift is een besluit. Dat houdt in dat u daartegen bezwaar kunt indienen of beroep kunt aantekenen als u het daar niet mee eens bent. Voor nieuwe bedrijven geldt dus dat zij een dubbel afvoersysteem moeten realiseren: één voor regenwater en één voor ander afvalwater.
1.4 Ondergrondse opslagtanks
Op de aanwezigheid en het gebruik van ondergrondse opslagtanks zijn veel regels van toepassing. Er wordt daarbij verschil gemaakt in stalen en kunststof opslagtanks. Naast de regels kent dit onderdeel ook veel verplichte schriftelijke bewijsstukken. Het is aan te bevelen deze bewijsstukken in het logboek op te slaan. Voor tankstations geldt dat het installatieboek verplicht aanwezig moet zijn. Dit mag in digitale vorm. De verplichte controles en metingen mogen alleen worden uitgevoerd door bedrijven die beschikken over een erkenningscertificaat voor die activiteiten. In deze paragraaf gaan we in op de meest voorkomende onderwerpen rond ondergrondse opslagtanks. Bodemweerstand Indien de ondergrondse opslagtank of de daarbij behorende leidingen van staal zijn, moet er een bodemweerstandsmeting zijn uitgevoerd. Als uit de meting blijkt dat de specifieke elektrische weerstand van de bodem minder is dan 100 ohm moeten de opslagtank en de leidingen tegen corrosie worden beschermd door middel van een kathodische bescherming. Deze bescherming – ook wel KB genoemd – voorkomt zoveel mogelijk dat de opslagtank van buitenaf wordt aangetast. Het bodemweerstandsonderzoek moet één keer per 15 jaar zijn uitgevoerd. De kathodische bescherming moet jaarlijks op zijn werking worden gecontroleerd. Vulpunten De vulpunten en aftappunten van een ondergrondse opslagtank moeten zijn geplaatst boven of in een lekbak of boven een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte verharding. Dit om te voorkomen dat bij het vullen met of het verwijderen van brandstof bodemverontreiniging kan ontstaan. Keuringen opslagtanks Een ondergrondse opslagtank van staal moet minimaal eens in de 15 jaar worden gekeurd. Deze termijn is 20 jaar als de opslagtank aantoonbaar is voorzien van een inwendige coating dan wel als deze dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie. Ligt de opslagtank (van staal of kunststof) in een grondwaterbeschermingsgebied dan geldt een keuringstermijn van 10 jaar. In deze gebieden wil men het risico op verontreiniging nog meer voorkomen.
46
(versie 29 januari 2009)
Grondwaterbeschermingsgebieden zijn aangewezen door de provincie. De meeste ondernemers zullen weten dat hun bedrijf in een dergelijk gebied is gevestigd. Wilt u zekerheid daarover: neem dan contact op met uw provincie of met uw gemeente. De keuringstermijn voor een kunststof ondergrondse opslagtank is 10 jaar. Als de kunststof opslagtank van binnen aantoonbaar is gecoat of de opslagtank is dubbelwandig uitgevoerd en voorzien van lekdetectie dan geldt een keuringstermijn van 15 jaar. Deze lekdetectie moet dan wel jaarlijks gecontroleerd worden. Ook bij kunststof opslagtanks geldt een keuringstermijn van 10 jaar als de opslagtank is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Een ondergrondse opslagtank waarin afgewerkte olie is opgeslagen wordt ten minste eens in de vijf jaar gekeurd. Enkele bijzondere bepalingen 1. Een ondergrondse opslagtank voor de opslag van afgewerkte olie moet minimaal één keer per jaar worden leeggemaakt. 2. Een ondergrondse opslagtank moet eens per jaar worden gecontroleerd op de aanwezigheid van water en bezinksel. 3. Als een kathodische bescherming aanwezig is, moet deze jaarlijks worden gecontroleerd op de goede werking. Als de werking niet goed is, moet dat direct worden hersteld. 4. Indien uit een bodemweerstandsrapport blijkt dat een kathodische bescherming niet nodig is, moet één keer per 15 jaar een bodemweerstandsmeting worden uitgevoerd. 5. Als een ondergrondse opslagtank niet is voorzien van een kathodische bescherming, wordt ten minste eens per jaar een stroomopdrukproef uitgevoerd, tenzij de specifieke elektrische weerstand van de bodem meer bedraagt dan 100 ohmmeter en beschadiging van de tankinstallatie door zwerfstromen niet te verwachten is. 6. Degene die het opslaan van vloeistof in een ondergrondse opslagtank heeft beëindigd, verwijdert de ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen binnen acht weken na de beëindiging van de opslag. Als verwijdering bijvoorbeeld door de ligging van de opslagtank niet goed mogelijk is, wordt de ondergrondse opslagtank binnen acht weken na de beëindiging van de opslag onklaar gemaakt. De verwijdering of het onklaar maken mag alleen door een daartoe erkend bedrijf gedaan worden. Binnen drie maanden na het verwijderen of het onklaar maken, moet de gemeente daar schriftelijk van in kennis gesteld worden. Let op: alle activiteiten met ondergrondse opslagtanks zoals keuren van de opslagtank, uitvoeren van water-bezinksel controles, controle bodemweerstand, controle kathodische bescherming en dergelijke mogen alleen worden uitgevoerd door een bedrijf dat voor die activiteit of activiteiten erkend is. Achter in deze bundel treft u de adressen van websites aan waar u de gecertificeerde bedrijven kunt vinden.
47
(versie 29 januari 2009)
Financiële zekerheid Financiële zekerheid is eigenlijk de verzekering die nodig is om na het ontstaan van een bodemverontreiniging het reinigen van de grond te kunnen betalen. Iedereen met een ondergrondse opslagtank is verplicht die financiële zekerheid te regelen. Daartoe moet een schriftelijk bewijsstuk in een logboek aanwezig zijn. Er zijn twee soorten van bedragen genoemd in het Activiteitenbesluit. -
Bij één tot zes opslagtanks moet voor elke tank een verzekerd bedrag zijn geregeld van € 225.000,Bij meer dan zes opslagtanks moet het totaal verzekerd bedrag € 1.361.340,zijn.
1.5 Bovengrondse opslagtanks
Voor deze opslagen gelden diverse regels vanuit het Activiteitenbesluit. Let op: indien uw bovengrondse opslagtanks met vloeibare brandstof of afgewerkte olie een gezamenlijke inhoud hebben van meer dan 15 m3 en zij staan BINNEN in één ruimte dan geldt dat een milieuvergunning verplicht is! Bij opslag van benzine in een bovengrondse opslagtank is ook altijd, ongeacht de locatie of de hoeveelheid, een milieuvergunning vereist.
Nieuwe opslagtanks met afgewerkte olie of vloeibare brandstof moeten op de bodem (= begane grond) staan. Bij bedrijven die al voor 1 januari 2008 bovengrondse opslagtanks in gebruik hadden, en waarbij de opslagtank op een etage staat, geldt de verplichting om de opslagtank op de bodem te plaatsen niet. Uw gemeente kan om bepaalde risico’s uit te sluiten wel maatwerkvoorschriften stellen. Verder moeten opslagtanks in goede staat zijn en moeten zij bestand zijn tegen de vloeistof die wordt opgeslagen. De verf mag er dus niet vanaf komen en de opslagtanks mogen niet zijn doorgeroest of grote roestplekken bevatten. Installatie of reparatie van een bovengrondse opslagtank moet worden uitgevoerd door een daartoe erkend bedrijf. Een bovengrondse opslagtank moet naast de regels uit het Activiteitenbesluit voldoen aan een nationale richtlijn, genaamd PGS 30, tenzij deze is gevuld met smeerolie. Daarin is onder andere opgenomen dat de opslagtank inwendig moet kunnen worden geïnspecteerd. Daarvoor is een zogenaamd “mangat” noodzakelijk. Veel oude(re) opslagtanks hebben dat niet. Daarom staat in het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit dat opslagtanks die vóór1 januari 2000 zijn geplaatst pas op 1 januari 2015 moeten worden vervangen. Voor deze oudere opslagtanks geldt ook dat pas op 1 januari 2015 een gecertificeerde overvulbeveiliging verplicht is.
48
(versie 29 januari 2009)
Dubbelwandige bovengrondse opslagtanks moeten zijn voorzien van een lekdetectie. Die lekdetectie moet jaarlijks worden gekeurd door een daarvoor erkend bedrijf. Elke opslagtank met afgewerkte olie moet minimaal één keer per jaar worden geleegd. Afgifte van afgewerkte olie mag alleen aan een bedrijf dat daartoe vergunning heeft. Een bovengrondse opslagtank moet altijd in een vloeistofdichte lekbak staan geplaatst. De lekbak is niet verplicht voor bovengrondse opslagtanks met lekdetectie die aan de eisen voldoet. De lekbak moet een opvangcapaciteit hebben van 110% van de inhoud van de grootste opslagtank als meerdere opslagtanks in één bak staan. De inhoud van de lekbak moet dan ook ten minste 10% van de inhoud van alle opslagtanks hebben. Daarnaast geldt dat het vulpunt en het aftappunt van de opslagtank moeten zijn geplaatst boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak. De opslagtank en de vulleiding moeten zijn voorzien van een overvulbeveiliging. Let op met opslagtanks voor vloeibare brandstof of afgewerkte olie die VOOR 1 januari 2000 zijn geplaatst: in het kader van het overgangsrecht geldt voor deze opslagtanks de verplichting tot gecertificeerde overvulbeveiliging, het installatiecertificaat, de constructie-eisen van de lekbak niet TOT 1 januari 2015. Daarna moeten de opslagtanks aan de eisen voldoen.
1.6 (gevaarlijk)Afval
Binnen autobedrijven komen afvalstoffen vrij die kunnen zijn aangewezen als gevaarlijk afval. De status van het afval – gevaarlijk of niet gevaarlijk – is belangrijk. Om de status van het soort afval te kunnen bepalen is in Europa een gelijkluidende regeling van kracht. Deze regeling heet: EURAL: Europese Richtlijn Afvalstoffen. Het Activiteitenbesluit verwijst naar de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afstoffen. Op basis daarvan dient de scheiding van de soorten afval plaats te vinden. Hierna geven we een korte toelichting op de vrijkomende (gevaarlijke) afvalstromen. Gevaarlijke afvalstoffen Als gevaarlijk afval zijn in elk geval aangewezen: - oude accu’s, - afgewerkte olie, - oliehoudend afval (zoals oliefilters, met olie vervuilde poetsdoeken, papier of absorptiekorrels/zaagsel), - koel- en remvloeistof en - de inhoud van een olie- en benzine-afscheider. Als u deze afvalstoffen afgeeft, zorg er dan voor dat u daarvoor ALTIJD een bewijs ontvangt. Op het bewijs moet een voor u aangemaakt afvalstroomnummer staan vermeld, alsmede wie de inzamelaar is, welk afval er is meegenomen en de hoeveelheid van het afval. Deze bewijzen moet u op grond van de Wet milieubeheer minimaal 5 jaar lang bewaren. Een controleur van de gemeente zal daar naar vragen.
49
(versie 29 januari 2009)
Let op: ook hierna bij ‘Bijzondere afvalstromen’ komt u nog gevaarlijk afval tegen!
Gewoon bedrijfsafval Normaal afval dat vrijkomt zijn • oude metalen, • oude banden, • papier en karton, • hout, • glas, • kunststof en • restafval. Niet elke inzamelaar van afval mag (alle) gevaarlijke afvalstoffen meenemen. Het soort afvalstoffen dat hij mag inzamelen is afhankelijk van de vergunning die het bedrijf heeft verkregen. In veel provinciale milieuverordeningen wordt een aantal van dit soort afvalstromen genoemd waarvoor de inzamelaar ook een vergunning moet hebben. Wij adviseren u zoveel mogelijk bewijsstukken bij te houden van afgifte van het afval. Bijzondere afvalstromen In de autowereld komen ook enkele bijzondere afvalsoorten voor waar je niet zo snel van kunt zeggen wat voor afval het is (gevaarlijk of niet gevaarlijk). Denk daarbij aan autowrakken, oude katalysatoren, airbags, remblokken en vuile poetsdoeken. Bij autowrakken kan sprake zijn van gevaarlijk afval of gewoon afval. Dat heeft ermee te maken of alle gevaarlijke vloeistoffen of andere gevaarlijke afvalstoffen nog in het wrak aanwezig zijn of niet. Bevatten ze wel alle vloeistoffen en bijvoorbeeld de accu dan geldt voor autowrakken dat zij boven een vloeistofdichte vloer moeten worden opgeslagen. Afgifte van autowrakken mag alleen aan een bedrijf dat daarvoor vergunning heeft van de provincie. Autowrakken met vloeistoffen: U mag ook nooit meer dan vier altijd boven vloeistofdichte vloer! wrakken hebben staan. Van autowrakken is ook geregeld dat u er geen onderdelen af mag halen om die later op andere voertuigen te plaatsen. Er is daarvoor alleen een uitzondering gemaakt, als het gaat om bijzondere onderdelen als een radio-cd-speler, een trekhaak of de velgen. Als deze onderdelen komen van een auto waarvan de eigenaar u vraagt die over te zetten op een andere auto waarvan hij de eigenaar is, dan is het dus wel toegestaan. Er zijn bedrijven gespecialiseerd in de reiniging van poetsdoeken. Het gaat dan niet om poetsdoeken die met olie vervuild zijn, maar waar wel vaak vet of smeer of ander vuil op zit. Vaak wordt gebruik gemaakt van een soort ruilsysteem tegen betaling. Oude doeken worden opgehaald en nieuwe worden aan u afgegeven. Deze vorm is toegestaan.
50
(versie 29 januari 2009)
Op hele oude auto’s kunnen nog remblokken of frictieplaten aanwezig zijn waarin zich asbest bevindt. Asbesthoudend afval is gevaarlijk afval en mag alleen worden afgegeven aan een bedrijf dat daarvoor een vergunning heeft. Onbeschadigde en niet geactiveerde airbags worden beschouwd als een gevaarlijke stof. Dit komt omdat ze drukhouders bevatten en explosief zijn. Airbags die als afval worden afgevoerd, mogen alleen aan een erkende inzamelaar worden afgegeven. Voor onbeschadigde en niet geactiveerde airbags geldt dat zij een hoge waarde vertegenwoordigen. Daarom zullen zij niet als afval worden afgevoerd.
1.7 Vloeren
Bedrijven die een vloeistofdichte vloer (moeten) hebben, moeten die periodiek laten inspecteren door een onafhankelijke inspecteur. Een vloeistofdichte vloer is bijvoorbeeld verplicht voor een wasplaats van motorvoertuigen of onderdelen daarvan. Na 1 oktober 2008 volstaat het inspectierapport om aan te tonen of de vloer vloeistofdicht is. Informatie over de richtlijnen rond vloeistofdichte vloeren vindt u op www.sikb.nl. Maar ook BOVAG Ledenadvies (030 6595300) kan u veel informatie rond vloeren verstrekken. Een overzicht van erkende aannemers en inspectie-instellingen staat vermeld op de website van Bodem+: www.senternovem.nl/bodemplus. Voor de vloer van een herstelwerkplaats geldt dat deze vloeistofkerend moet zijn uitgevoerd. Dit betekent dat de vloer samen met beheersmaatregelen ervoor moet zorgen dat u tijdig de gemorste vloeistoffen kunt opruimen met een doek of met absorptiemateriaal. Wat is vloeistofkerend? - een betonvloer zonder scheuren, gaten etc. - een vloer afgewerkt met bijvoorbeeld gietasfalt of kunststof tegels - een asfaltvloer - goed aansluitende stelconplaten - een vloer die niet verzakt is en geen kieren vertoont bij wanden, putten en goten - afschot naar putten en goten, dorpels bij buitendeuren Wat is vloeistofdicht? - Een betonvloer zonder scheuren en met afgekitte leiding- en kabeldoorvoeren en afgekitte aansluitingen op wanden, putten en goten - eventueel met vloeistofdichte afwerklaag van gietasfalt - stelcon M-platen of betonelementen met afgekitte naden - staalvezel vloeren met afgekitte breuknaden, (giet) asfalt - aangelegd onder certificaat - voorzien van een PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening - ondergrondse HDPE-foliekuipen Wanneer is een inspectierapport vloeistofdichte voorziening noodzakelijk? 1. vloer aangelegd voor 1-3-2005 > afgegeven voor 1-10-2005 2. vloer aangelegd na 1-3-2005 > afgegeven binnen 2 jaar Reeds afgeven PBV- verklaringen blijven 6 jaar geldig, ongeacht de vermelde datum op de PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening.
51
(versie 29 januari 2009)
Wat moet u verder doen aan uw vloeistofkerende vloer? - U moet zelf jaarlijks controleren en dit vastleggen in een controlelijst. - U moet incidentenmanagement invoeren. Incidentenmanagement Incidentenmanagement kan omschreven worden als: het beschikbaar zijn van beheersmaatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging en het instrueren van uw personeel over deze beheersmaatregelen. Bij de keuze voor een vloeistofkerende voorziening is de combinatie met incidentmanagement aan de orde. Daarvoor gelden bijvoorbeeld de volgende punten: - zoveel mogelijk voorkomen van morsen en lekken van vloeistoffen; - direct opruimen van gemorste vloeistoffen met vuile poetsdoeken of - absorptiekorrels ( zorg voor voldoende voorraad! ) en - het vastleggen van handelingen in een werkinstructie voor uw medewerkers. Indien bij het uitvoeren van activiteiten waarbij vloeistoffen vrij kunnen komen, voor een vloeistofkerende vloer wordt gekozen, is het wenselijk organisatorische beheersmaatregelen te treffen om deze vloeistoffen op te ruimen voordat deze in de bodem kunnen komen. Voorkom problemen Dit heeft allereerst alles te maken met het zoveel mogelijk voorkomen van morsen en lekkages. Morsen kan voorkomen worden door bij het aftappen van vloeistoffen of het reinigen van onderdelen aan voertuigen van ruime opvangvoorzieningen gebruik te maken, of na het reinigen van onderdelen boven een ontvetbak of in een mechanische onderdelenreiniger deze onderdelen eerst zoveel mogelijk uit te laten lekken en daarna pas uit te nemen voor verdere behandeling. Opgeslagen jerrycans en vaten met vloeistoffen dienen geplaatst te zijn boven lekbakken van voldoende opvangcapaciteit, ook het aftappen moet boven een lekbak plaatsvinden. Leidingwerk en lekbakken dienen regelmatig te worden gecontroleerd op lekkages. Plaats oude accu’s in een kuststof bak en zorg dat deze op tijd omgewisseld wordt door de inzamelaar. Opruimen van vloeistoffen Het direct opruimen van gemorste vloeistoffen kan veelal geschieden door gebruik te maken van vuile poetsdoeken, die nadien door de wasserij worden omgeruild voor schone of verzameld en afgevoerd worden als gevaarlijk afval. Daarnaast moet er een voorraad absorptiekorrels in huis zijn voor het vlekkeloos opruimen van gemorste of weggelekte vloeistoffen. Het meest doelmatig is het om gebruik te maken van zogenaamde voorraaddispensers, die zodanig zijn uitgevoerd dat hergebruik van de korrels mogelijk is. Zijn de korrels verzadigd dan moeten ze afgevoerd worden als gevaarlijk afval. In een werkplaats is het aan te bevelen per twee werkplekken één dispenser beschikbaar te hebben om snel en effectief gemorste vloeistoffen op te kunnen ruimen, regelmatige controle van de voorraad absorptiekorrels is natuurlijk een must. Werkinstructie Om van de hulpmiddelen ook optimaal gebruik te maken is het noodzakelijk een en ander in een werkinstructie vast te leggen, hierdoor weet iedere medewerker wat van hem of haar verwacht wordt en is deze risico aanpak ingebed in de bedrijfsvoering. Periodiek kan deze tijdens het werkoverleg onder de aandacht worden gebracht.
52
(versie 29 januari 2009)
Controle vloeistofkerende vloer De vloeistofkerende vloer dient zo spoedig mogelijk na het aanbrengen door het bedrijf zelf gecontroleerd te worden, daarna periodiek bijvoorbeeld eens per jaar. De resultaten van deze controle dient u op een controlelijst vast te leggen en vijf jaar te bewaren. U kunt bijvoorbeeld de volgende vragen opnemen in een interne controlelijst voor vloeren. Controle punt 1. Zijn er scheuren zichtbaar in de vloer? 2. Is de vloer verzakt? 3. Zijn er openingen in de vloer, bijvoorbeeld bij leidingdoorvoeren? 4. Is er voldoende afschot naar putten en goten 5. Kunnen vloeistoffen naar buiten aflopen? 6. Verkeren putten en goten in goede staat? 7. Zijn putten en goten schoon? Op de volgende pagina treft u een voorbeeld van een werkinstructiekaart aan.
53
(versie 29 januari 2009)
Werkinstructiekaart Om verontreiniging van de bodem onder het bedrijf te voorkomen is het van belang dat u van de volgende instructies kennis neemt:
54
-
zorg dat het aftappen van vloeistoffen boven een opvangbak plaats vindt;
-
het opvangvat moet dagelijks geleegd worden, vuile koelvloeistof bij vuile koelvloeistof, afgewerkte olie bij afgewerkte olie etc.
-
zorg er voor dat jerrycans en vaten boven een lekbak zijn geplaatst
-
laat, na het reinigen van onderdelen boven de ontvetbak of in de onderdelenreiniger deze onderdelen voldoende uitlekken, zodat morsen bij het uitnemen zoveel mogelijk wordt voorkomen
-
gemorste vloeistoffen moeten direct opgeruimd worden
-
hiertoe kan gebruik gemaakt worden van vuile poetsdoeken of absorptiekorrels
-
controleer regelmatig de voorraad absorptiekorrels
-
verzadigde poetsdoeken moeten of in de plastic zak welke door ( naam poetsdoekenwasserij invoegen ) omgewisseld wordt of in de metalencontainer voor oliehoudend afval
-
absorptiekorrels zijn aanwezig in de voorraaddispenser, verzadigde ( donker gekleurde! ) absorptiekorrels moeten afgevoerd worden in de container voor oliehoudend afval
-
lekkage aan leidingwerk moet gelijk aan de bedrijfsleider gemeld worden zodat reparatie kan plaats vinden
-
oude accu´s direct plaatsen in de kunststof container, op tijd omwisselen
-
open cel accu’s laden boven de zuurbestendige bak, ruimte ventileren
-
plaats een lekbak met 3 cm opstaande rand onder de motorruimte van ingeruilde autowrakken
(versie 29 januari 2009)
1.8 Opslag gevaarlijke stoffen
Indien binnen het autobedrijf gevaarlijke stoffen in verpakking worden opgeslagen is het Activiteitenbesluit ook van toepassing.
Opslag in een kast
Vaatwerk op lekbakken of een vloeistofdichte vloer.
Voor hen die geen milieuvergunning hadden, geldt dat een opslagvoorziening zoals een bouwkundige kluis e.d. waar meer dan 2.500 kg aan verpakte gevaarlijke stoffen inclusief brandgevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, minimaal 20 meter van een woning van derden moet zijn gelegen. Deze afstand mag 8 meter zijn als de opslagplaats is uitgevoerd als brandcompartiment of als tussen de opslagplaats en de woning van derden een brandmuur is geplaatst. Voor bedrijven zal veelal pas sprake zijn van opslag van meer dan 2.500 liter verpakte gevaarlijke stoffen als er een spuiterij bij is. Het Activiteitenbesluit noemt dit het coaten van metalen. En ook dan is 2.500 kg een grote hoeveelheid. Voor alle verpakkingen geldt (ook bij de opslag van gevaarlijke afvalstoffen) dat deze tegen normale behandelingen bestand moet zijn en dat er geen vloeistoffen uit mogen lekken. Oude accu’s moeten worden opgeslagen boven een vloeistofdichte vloer of verharding of in een lekbak. Dit geldt niet voor nieuwe accu’s. Wel geldt dat alle accu’s rechtop moeten worden bewaard.
1.9 Lassen en gasflessen
Afhankelijk van het lasproces binnen uw bedrijf gelden verschillende voorschriften. Zo mag u in principe nooit buiten lassen. Alleen als te lassen objecten niet naar binnen kunnen, mag het wel. Dit zal echter in deze branche niet voorkomen. De lasprocessen zijn opgedeeld in de klassen I tot en met VII waarbij de lasprocessen van klasse I het minst milieubelastend zijn en de lasprocessen van klasse VII het meest milieubelastend zijn. De klasse-indeling is afhankelijk van het toegepaste lasproces, het soort lastoevoegmateriaal, de hoeveelheid lastoevoegmateriaal, de elektrode en het te lassen materiaal. Aan de lasprocessen van de klasse I en II zijn geen emissieconcentratie-eisen gesteld, omdat bij deze lasprocessen geen echte emissies naar de lucht zullen optreden. Aan het einde van deze paragraaf treft u een overzicht aan van de klassenindeling. Lasdampen moeten aan de bron worden afgezogen en naar buiten worden afgevoerd. De uitmonding van de afvoerpijp is bovendaks en omhoog gericht als binnen 50 meter van het emissiepunt een gevoelig gebouw (bv. een woning) is gelegen.
55
(versie 29 januari 2009)
Onder bronafzuiging wordt hier verstaan: lokale of ruimteafzuiging bij activiteiten die in een speciaal daarvoor bestemde van onderdruk voorziene, afgesloten ruimte plaatsvinden. Bronafzuiging moet redelijkerwijs mogelijk zijn. Ter verduidelijking hieronder welke laswerkzaamheden tot de verschillende klassen behoren: Klasse I en II - TIG-lassen, plasmalassen, druklassen, autogeen lassen en onder poederlassen van alle materialen met uitzondering van geverfde materialen Klasse III - Lassen met beklede elektroden van alle materialen met uitzondering van roestvast staal, Beryllium- en vanadiumlegeringen en met uitzondering van geverfde materialen - MAG-lassen gevulde draad van alle materialen met uitzondering van roestvast staal en geverfde materialen - MIG/MAG-lassen met massieve draad van alle materialen met uitzondering van koper-, beryllium- en vanadiumlegeringen en met uitzondering van geverfde materialen Klasse IV Het lassen van geverfde materialen (met uitzondering van loodmenie) met behulp van één van de volgende technieken: - TIG-lassen (met uitzondering van aluminium), plasmalassen, druklassen, autogeenlassen, onder poeder lassen - Lassen met beklede elektroden, MAG-lassen met gevulde draad en MIG/MAG-lassen met massieve draad Klasse V, VI en VII - Lassen met beklede elektroden, van de materialen: roestvast staal, vanadiumlegeringen en berylliumlegeringen - MAG-lassen met gevulde draad van de materialen: roestvast staal - Lassen met gelegeerde elektrode of met gelegeerde gevulde draad - MIG-lassen met gevulde draad of massieve draad van de materialen: koperlegeringen en beryllium- en vanadiumlegeringen - Lassen met gevulde draad van de materialen: ongelegeerd en gelegeerd staal - Lassen van de materialen: geverfd staal met loodmenie. Gasflessen Voor het gebruik en de opslag van gasflessen wordt op basis van het Activiteitenbesluit de voorschriften gehanteerd uit de PGS 15. Dit is de richtlijn die de opslag van gevaarlijke stoffen en dus ook gasflessen regelt. Deze voorschriften zijn van toepassing als in het bedrijf gasflessen aanwezig zijn met een grotere, gezamenlijke inhoud van 125 L. Enerzijds zijn er voorschriften voor de opslag van gasflessen in een afzonderlijke ruimte. Van de andere kant kent de regeling ook voorschriften voor de flessen zelf. De regeling is van toepassing op volle EN lege gasflessen. Binnen het bedrijf mogen alleen goedgekeurde gasflessen aanwezig zijn. De goedkeuring is te zien aan het merkje dat in de gasfles is geslagen. Hierna worden enkele voorschriften genoemd opgesplitst naar opslagruimte en de flessen zelf. Opslagruimte gasflessen In de opslagruimte voor gasflessen mogen geen andere goederen aanwezig zijn die voor het beheer van de gasflessen niet functioneel zijn. Indien opslag van gasflessen plaatsvindt tegen de gevel van een bedrijfspand moet dat deel van de wand, en de wand tot maximaal 4 m boven en 2 m aan weerszijden van de gasflessen een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten.
56
(versie 29 januari 2009)
Indien de opslagruimte wordt geplaatst bij een perceelsgrens, gelden enkele afstandeisen. o Zonder brandwerende scheiding tussen de opslag en de perceelsgrens geldt een afstand van 3 meter. o Is een brandwerende muur geplaatst tussen de opslag en de grens dan geldt een afstandseis van 0 meter. Gasflessen moeten tegen omvallen zijn beschermd. Als de opslag van gasflessen tegen een achterwand/muur plaatsvindt moet de gasfles met een ketting of een beugel zijn vastgezet aan die achterwand/muur. Als de opslag van gasflessen plaatsvindt in een vak of compartiment dan moet dit aan de volgende voorwaarden voldoen: - het vak moet aan drie zijden gesloten te zijn door een muur of een staalconstructie met een hoogte welke toereikend is om omvallen te voorkomen; - de gasflessen moeten zo dicht mogelijk bij elkaar en bij de wanden worden neergezet om volledig omvallen te voorkomen; - de voorzijde van het vak moet voorzien zijn van een constructie (ketting, beugel of spanband) waarmee het omvallen van gasflessen wordt voorkomen; De vloer van de opslagruimte mag niet lager zijn gelegen dan de omliggende vloer van aangrenzende ruimten of van het buitenterrein. Deze vloer moet vlak zijn, en zijn gemaakt van onbrandbaar materiaal. Aan de buitenzijde van de opslagruimte moet met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift zijn aangebracht: "OPENEN VAN AFSLUITERS VAN GASFLESSEN VERBODEN". Het stapelen of platleggen van gasflessen is niet toegestaan. Zichtbaar beschadigde of lekkende gasflessen moeten apart gezet worden op een locatie waar het uitstromende gas zo weinig mogelijk gevaar oplevert. Natuurlijke ventilatie moet steeds zijn gewaarborgd. Een eventueel dak moet van onbrandbaar materiaal zijn gemaakt en zodanig zijn uitgevoerd dat eventueel vrijgekomen gassen zich daaronder niet kunnen ophopen. Van een inpandige opslagvoorziening moet ten minste één wand een buitenmuur zijn waarin zich ten minste één deur bevindt. Het gebruik van een laskar of het gebruik van een gasfles op een mobiel lasapparaat wordt niet beschouwd als opslag.
57
(versie 29 januari 2009)
1.10 Spuitactiviteiten
Spuitactiviteiten in het kader van het Activiteitenbesluit worden beschouwd als het coaten van metaal. Spuitactiviteiten met lakken of verven die vluchtige verdunningsmiddelen bevatten (VOS: vluchtige organische koolwaterstoffen), worden binnen uitgevoerd. Afvoer van afgezogen gassen en dampen in de buitenlucht vindt plaats: - ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen, of - via een doelmatige ontgeuringsinstallatie (bijvoorbeeld een koolstoffilter) Een ontgeuringsinstallatie verkeert altijd in goede staat, wordt regelmatig gecontroleerd en schoongemaakt en vervangen. De ontgeuringsinstallatie moet ook geschikt zijn voor het doel waarvoor hij wordt gebruikt en hij moet goed zijn gedimensioneerd. Dat wil zeggen dat de capaciteit goed moet zijn afgestemd op de spuitactiviteiten. U moet om die reden de installatie ook regelmatig controleren op het goed functioneren. Een leverancier van ontgeuringsinstallaties kan u daarbij helpen en informeren. Toelichting Als blijkt dat geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege het slecht functioneren van de ontgeuringsinstallatie, onvoldoende verspreiding van de afgezogen dampen, geuremissies die niet via de afzuiging worden afgevoerd of incidentele geurpieken heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om via maatwerk aanvullende voorschriften te stellen ten aanzien van die genoemde onderwerpen. Oplosmiddelenboekhouding Indien u gebruik maakt van verven en lakken die vluchtige stoffen bevatten dan moet een zogenaamde oplosmiddelenboekhouding met het VOS-verbruik per kilogram per jaar worden bijgehouden. Als uit deze administratie blijkt dat u meer dan 1.000 kg aan vluchtige stoffen gebruikt dan moet u emissiereducerende maatregelen treffen. De oplosmiddelenboekhouding moet drie jaar lang bewaard blijven. Controleurs van de gemeente kunnen inzage verlangen. Good housekeeping Bedrijven waar spuitactiviteiten plaatsvinden met verven en lakken die verdunningsmiddelen bevatten moeten altijd voldoen aan ‘Good housekeeping’. Dit is een algemene term voor zaken die in zijn algemeenheid voorkomt dat er onnodig afval ontstaat en dat vluchtige stoffen onnodig kunnen uitdampen. Hieronder volgt een aantal algemene tips om te kunnen voldoen aan ‘Good housekeeping’. • Maak alleen de hoeveelheid verf aan die nodig is en dus niet het hele blik of de hele emmer. Gebruik kengetallen bij het bepalen van de te gebruiken hoeveelheid verf per spuitbeurt. • Maak gebruik van digitale mengtabellen. Deze tabellen laten toe om de juiste gewenste hoeveelheid verf aan te maken. Raadpleeg hiervoor uw verfleverancier. • Maak gebruik van computergestuurd mengen om afval te voorkomen. • Aan de verf wordt verdunner toegevoegd om een goede viscositeit (vloeibaarheid) te verkrijgen. Vermijd het toevoegen van teveel thinner. De eerste druppels verdunner hebben hierbij het grootste effect. Veel verdunner toevoegen zal de kwaliteit van de verf nauwelijks verbeteren. •
58
(versie 29 januari 2009)
• Verdeel lak in een zeker te gebruiken hoeveelheid en een reserve deel, en giet alleen harder bij het zeker te gebruiken deel lak. Gebruik het reservedeel alleen als u tekort komt. • Verzamel de overgebleven lak zonder harder voor hergebruik, eventueel voor voorkleuren plamuur. Kleine, nog niet opgedroogde verfresten, kan men gemakkelijk verwerken in de eerste grond- of laklaag bij een volgende herstelling indien de kleur ongeveer gelijkaardig is. • Spuit eerst de lichte, dan de donkere delen. Dat bespaart schoonmaakwerk en – middelen. • Zorg voor voldoende licht bij het spuiten. • Gebruik spuitmasker en berg deze in een afgesloten kastje op na gebruik, zo gaat deze zeker ca. 3 keer langer mee. • Stel bij conventionele spuitpistolen de druk niet hoger af dan 3-4 bar. Meer druk geeft meer nevel en meer verlies. • Respecteer de spuitafstand. De afstand tussen spuitpistool en het te verven oppervlak is optimaal tussen de 15 en 23 cm (op ´jet´ stand). Spuit loodrecht want schuin spuiten geeft meer overspray. Maak geen boogbeweging bij het spuiten. Slingeren met het pistool geeft meer overspray. • Kies maskeerpapier van minimale dikte en breedte. • Zorg voor een goede opbergplek voor de afdekfolie om deze opnieuw te gebruiken. • Sluit verfblikken altijd af met een goed passend deksel om de emissie van oplosmiddel uit de verf te voorkomen. Deze maatregel geldt zowel voor verfblikken in gebruik (voorkomen van oplosmiddeldampen op de werkplaats) als voor aangebroken verfblikken in opslag (voorkomen van indrogen van de verf). • Voorzie een onderhoudsprogramma voor de spuitapparatuur (voor spuitpistolen – filtersystemen - spuitcabines). Verfresten verhinderen namelijk een vlotte verneveling wat de overspray verhoogt. • In elk bedrijf waar handmatig gespoten wordt, is het opleiden van spuiters zinvol. Knelpunten bij het opleiden van spuiters zijn de opleidingscapaciteit alsmede de capaciteit om examens af te nemen. Omdat een vakbekwame spuiter minder verf/lak nodig heeft, kunnen kosten bespaard worden op de inkoop van deze materialen en op de afvoer van gevaarlijk afval.
1.11 Werkzaamheden aan motoren
Proefdraaien van motoren mag alleen binnen plaatsvinden. De dampen die daarbij vrijkomen moeten worden afgezogen en bovendaks worden afgevoerd als binnen 50 meter van een emissiepunt een gevoelig gebouw (bv. een woning) ligt. Ligt het gevoelige gebouw op een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met minder dan 1 gevoelig gebouw per hectare, dan geldt de regel niet. Het repareren van auto’s of motoren of het uitvoeren van oppervlaktebehandelingen, waarbij vloeistoffen kunnen vrij komen, moeten plaatsvinden boven een bodembeschermende voorziening. Er is dus geen verplichting meer voor een vloeistofdichte vloer, een vloeistofkerende vloer volstaat.
59
(versie 29 januari 2009)
1.12 Bodemonderzoeken
Het Activiteitenbesluit kent diverse (mogelijke) verplichtingen tot het laten uitvoeren van een bodemonderzoek. In deze paragraaf geven we de belangrijkste onderwerpen aan. a. Nieuw bedrijf Een nieuw autobedrijf of tankstation met bodembedreigende activiteiten - dus activiteiten die de bodem kunnen verontreinigen - moet binnen drie maanden een bodemonderzoek uitvoeren. Dit onderzoek moet zich richten op de bodembedreigende stoffen die er worden gebruikt. b. Veranderen van het bedrijf Als de bedrijfsactiviteiten veranderen en deze hebben te maken met bodembedreigende activiteiten, dan kan de gemeente bij maatwerkvoorschrift bepalen dat een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. In het maatwerkvoorschrift staan de argumenten waarom en waar het onderzoek zich op moet richten. c. Stoppen met bodembedreigende activiteit Als een bedrijf wordt gesloten of als de opslag van vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse opslagtank wordt beëindigd dan moet binnen zes maanden daarna een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Als u uw bedrijf verkoopt en iemand anders zet dezelfde activiteiten voort dan geldt die verplichting niet voor de milieuwetgeving. Bodemonderzoeken mogen alleen worden uitgevoerd door bedrijven die daartoe gecertificeerd zijn. Voor het uitvoeren van een onderzoek hoeft NOOIT door een vloeistofdichte vloer te worden geboord. Let op: Als uit een rapport blijkt dat de bodem door uw activiteiten is verontreinigd, dan moet u ervoor zorgen dat binnen zes maanden na toezending van dat rapport aan de gemeente de bodemkwaliteit is hersteld tot: a. de situatie bij oprichting of verandering van de inrichting voor zover die situatie is vastgelegd in een rapport; b. de achtergrondwaarden als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit indien er geen rapport als bedoeld in onderdeel a beschikbaar is. Herstel van de bodem vindt plaats voor zover dat met de best beschikbare technieken redelijkerwijs haalbaar is.
60
(versie 29 januari 2009)
1.13 Stookinstallatie
Met stookinstallaties worden niet alleen CV-ketels bedoeld maar ook de heaters die mogelijk in uw bedrijf zijn aangebracht of verwarmingsinstallaties in spuitcabines. In het Activiteitenbesluit zijn verschillende eisen opgenomen met betrekking tot de verwarmingsinstallatie. Daarbij zijn twee zaken van belang: 1. 2.
Wat is het vermogen van de installatie Wat voor brandstof wordt er gebruikt.
Links: CV‐installatie Rechts: heater
Gasgestookte installatie Een verwarmingsketel die op gas wordt gestookt hoeft op basis van het Activiteitenbesluit niet meer jaarlijks te worden onderhouden. Heeft de ketel een capaciteit van meer dan 100 kW dan moet deze wel elke vier jaar door een erkend bedrijf (SCIOS-erkend) worden gekeurd. Als er dan mankementen worden aangetroffen dan moeten deze binnen twee weken na de keuring worden verholpen. Het vermogen van een verwarmingsketel kunt u terugvinden op het typeplaatje. Daarbij gaat het om de aanduiding: Nominaal vermogen (zie foto volgende pagina). Niet-gasgestookte installatie Als u een verwarmingsketel hebt die niet op aardgas, butaangas of propaangas, wordt gestookt, dan gelden er andere regels. Installaties met een nominaal vermogen tussen 20 kW en 100 kW moeten elke vier jaar worden gekeurd. Installaties met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW moeten elke twee jaar worden gekeurd. Ook deze keuringen moeten door een erkend bedrijf worden uitgevoerd.
61
(versie 29 januari 2009)
Ook al is jaarlijks onderhoud op basis van het Activiteitenbesluit niet meer verplicht, toch adviseren wij u om dit onderhoud uit te laten voeren. Hiermee voorkomt u storingen en daarnaast leidt een goede afstelling van uw installatie tot een lager energie verbruik.
62
(versie 29 januari 2009)
1.14 Energieverbruik
Het Activiteitenbesluit kent slechts één artikel met betrekking tot energieverbruik. Toch kan dat ene artikel vergaande gevolgen hebben voor u en uw bedrijf. Het artikel deelt bedrijven in 3 groepen in met betrekking tot het verbruik van gas of elektriciteit per jaar en stelt daar bepaalde eisen aan. Het zijn de volgende 3 groepen. Groep 1: verbruik op jaarbasis is minder dan 50.000 kWh en 25.000 m3 gas Groep 2: verbruik op jaarbasis is tussen 50.000- 200.000 kWh en/of tussen 25.000 en 75.000 m3 en Groep 3: verbruik op jaarbasis is meer dan 200.000 kWh of 75.000 m3 Voor de groepen 2 en 3 gelden bepaalde verplichtingen. Alvorens die te noemen is het wel van belang dat er ook daadwerkelijk sprake van is dat reductie of vermindering van energieverbruik mogelijk is. Welke eisen kent het besluit? Voor bedrijven die in groep 1 vallen geldt geen verplichting tot vermindering van verbruik. De gemeente kan ingevolge de toelichting op het Activiteitenbesluit ook geen beroep doen op het kapstokartikel namelijk: zorgplicht. De wetgever gaat ervan uit dat in dit ene artikel over energieverbruik alles uitputtend is geregeld. Toch als u op een makkelijke en een relatief goedkope manier het verbruik van energie kunt verminderen dan kan de gemeente u dat vragen maar niet afdwingen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van energiebesparinglampen, tijdschakelaars, thermostaten en dergelijke. Voor bedrijven die in groep 2 vallen, geldt dat zij ALLE energiebesparende maatregelen moeten treffen die zij binnen 5 jaar kunnen terug verdienen. Voor bedrijven in groep 3 geldt dat zij verplicht kunnen worden door de gemeente om een energieonderzoek te laten uitvoeren. Dit onderzoek moet dan bij mogelijkheden tot reductie ook een plan van aanpak bevatten inclusief een financiële paragraaf. Het verbruik van energie is wereldwijd een hot item. Daarom zal er tijdens controles door de gemeente ook vaak naar gekeken worden. Alvorens te investeren in nieuwe maatregelen of een onderzoek – afhankelijk van de groep waar u in valt – is het goed om eerst na te gaan of besparing wel mogelijk is. Informatie daarover kunt u krijgen van de gemeente maar u kunt ze ook vinden op www.energiecentrum.nl en op www.infomil.nl. Op de site van Infomil kunt u infobladen vinden die het zoeken naar reductiemaatregelen vergemakkelijken en waarvan de rechter heeft bepaald dat die maatregelen in elk geval goed zijn.
63
(versie 29 januari 2009)
2
Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 2006
De Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 regelt zaken rond de controle van koelinstallaties en het gebruik van bepaalde koudemiddelen. Ten behoeve van dit project is het volgende van belang: - Een koelinstallatie gevuld met meer dan 3 kg koudemiddel moet zijn voorzien van een installatielogboek. - Een koelinstallatie gevuld met meer dan 3 kilogram koudemiddel moet jaarlijks op lekdichtheid worden gecontroleerd door een deskundig bedrijf; - Een koelinstallatie gevuld met meer dan 30 kg tot 300 kilogram koudemiddel moet eens per halfjaar worden gecontroleerd op lekdichtheid. Deskundige bedrijven moeten zijn aangesloten bij STEK. Dit staat voor de Stichting erkenningsregeling voor de uitoefening van het koeltechnisch installatiebedrijf. Alleen deze bedrijven mogen het logboek verstrekken en de werkzaamheden uitvoeren. Bij koelinstallatie kan worden gedacht aan luchtbehandelinginstallaties of airco’s (van het bedrijf). Bedrijven die airco’s gevuld met minder dan 3 kg koudemiddel herstellen (zoals autobedrijven) hoeven geen STEK erkenning te hebben. Meer informatie hierover kunt u vinden op www.stek.nl. 3 PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen In deze informatiebundel maar ook in de vragenlijsten komt u regelmatig de term PGS met een cijfer tegen. Een PGS is een nationale publicatie die in principe als richtlijn moet worden beschouwd. Daarin worden bepaalde aspecten nader uitgewerkt en toegelicht. Deze richtlijnen zijn aan verandering onderhevig dus is het wel zaak altijd de actuele versie te lezen. Enkele voorbeelden van een PGS en een korte toelichting vindt u hierna.
3.1 PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
In de richtlijn PGS 15 zijn de regels opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de bouwkundige uitvoering van opslagvoorzieningen, brandbestrijdingssystemen en arbeidsmiddelen. De voorschriften in de richtlijn vormen een nadere invulling van de bepalingen van de Wet milieubeheer, de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en het Bouwbesluit. Het bevoegd gezag kan de richtlijn toepassen bij vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer. De Arbeidsinspectie gebruikt de richtlijn bijvoorbeeld voor het toezicht op de naleving van arbeidsomstandighedenregelgeving. De locale en regionale brandweer kan de richtlijn gebruiken ten behoeve van haar adviseringstaken. Deze PGS geldt voor de opslag en gaat uit van een ondergrens die afhankelijk van de VERPAKTE stoffen is gesteld op 25 of 50 liter. Afhankelijk van de hoeveelheden worden de eisen ook zwaarder.
64
(versie 29 januari 2009)
3.2 PGS 19: Opslag van propaan
De PGS 19 beschrijft de algemene aspecten die relevant zijn voor de veilige opslag van propaan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de constructie van reservoirs en hun toebehoren maar het regelt ook de eisen aan keuringen, inspecties, onderhoud en documentatie en veiligheid. In alle hoofdstukken is voor elk onderwerp beschreven welk wet- en regelgeving dit onderwerp beogen te regelen, waarbij de belangrijkste eisen en voorschriften zijn toegelicht. Tevens zijn voor die onderwerpen waar bestaande wet- en regelgeving ontoereikend zijn om de arbeidsveilige, milieuveilige en brandveilige opslag van propaan te garanderen, aanvullende voorschriften opgenomen.
3.3 PGS 28: Opslag van vloeibare aardolieproducten, afleveringsinstallaties en ondergrondse opslag
De PGS 28 regels in principe alles met betrekking tot de opslag van benzine, diesel en afgewerkte olie in bovengrondse, ondergrondse en dubbelwandige opslagtanks. \ De richtlijn is niet van toepassing op de opslag van smeerolie. In de richtlijn wordt beschreven waaraan een opslagtank moet voldoen en bijvoorbeeld wat de keuringsverplichtingen zijn. Bij opslagtanks wordt ook verschil gemaakt tussen kunststoffen en stalen opslagtanks. Ook de eisen die daaraan worden gesteld zijn voor een deel verschillend van elkaar. Een overzicht van alle PGS-publicaties vindt u onder op www.vrom.nl of rechtstreeks met de volgende link: http://www.vrom.nl/pagina.html?id=20725 De publicaties zijn gratis.
65
(versie 29 januari 2009)
4
Woningwet
De Woningwet is de wettelijke basis als het gaat om bouwen of verbouwen van een bouwwerk. Denk daarbij aan uw bedrijfspand, opslagruimten maar bijvoorbeeld ook reclamezuilen voor uw bedrijf. In principe is een bouwvergunning noodzakelijk om te mogen (ver)bouwen. De Woningwet verwijst hiervoor naar het Besluit Bouwvergunningsvrije en lichte bouwvergunningsplichtige bouwwerken. Dit besluit kent twee hoofdlijnen met betrekking tot bouwactiviteiten: vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwactiviteiten. Of een bouwwerk vergunningsvrij is, kunt u nagaan op www.vrom.nl (bouwregelgeving). Voor de technische eisen verwijst de Woningwet naar het Bouwbesluit. Volgens de Woningwet is de eigenaar van een pand zelf verantwoordelijk voor zijn bouwwerk.
4.1 Bouwbesluit
De voorschriften die in het Bouwbesluit zijn opgenomen gelden voor alle typen van bedrijven en gaan over: - constructieve en brandveiligheid - gezondheid - bruikbaarheid en - energiezuinigheid. Het Bouwbesluit richt zich met betrekking tot het onderwerp “brandveiligheid” op het brandveilig (ver)bouwen en de brandveilige bouwkundige toestand van een bouwwerk De voorschriften van het Bouwbesluit bevatten prestatie-eisen die zijn gebaseerd op functionele eisen. De voorschriften uit het Bouwbesluit gaan onder andere over: ¾ sterkte bij brand (dus niet bezwijken bij brand); ¾ beperking van het ontstaan van brandgevaarlijke situaties ¾ beperking van ontstaan van rook en verspreiding daarvan ¾ vluchtroutes en vluchten binnen brandcompartimenten ¾ bestrijding van brand.
4.2 Bouwverordening
Elke gemeente kent een Bouwverordening. Het beschrijft procedures en eisen met betrekking tot het slopen van een bouwwerk, c.q. het verwijderen van asbest. De procedure voor BOUWEN wordt in woningwet geregeld en de technische eisen in het Bouwbesluit.
66
(versie 29 januari 2009)
4.3 Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) Op 1 oktober 2008 is het Gebruiksbesluit in werking getreden. Dit Besluit zorgt er voor dat minder bedrijven een gebruiksvergunning moeten aanvragen. Zij vallen rechtstreeks onder de algemene regels van het besluit. Daarnaast zijn landelijk dezelfde regels gaan gelden en worden verschillen tussen gemeenten rechtgetrokken. In een latere fase wordt ook het Bouwbesluit samengevoegd met het Gebruiksbesluit. Dan komen er ook uniformere regels met betrekking tot bouwvergunningen. Het besluit kent twaalf paragrafen die verschillende onderdelen van veilig gebruik van bouwwerken regelt. Dat gaat dus ook over autobedrijven. Vanuit het Gebruiksbesluit dient een aanwezige brandslanghaspel altijd aangesloten te zijn op de waterleiding. De haspel moet ook jaarlijks worden gecontroleerd. Als in een autobedrijf draagbare blustoestellen aanwezig zijn dan is daarvan de keuring gewijzigd: 1 keer per twee jaren. De blustoestellen moeten wel duidelijk zicht baar zijn opgehangen of ze moeten zijn gemarkeerd met een pictogram (aanduiding). Keuringsbewijzen moeten in een logboek zijn opgeslagen. In de praktijk wordt vaak een sticker gebruikt die op het blustoestel wordt aangebracht. Dit volstaat ook. Het Gebruiksbesluit kent meldingsvrije, meldingsplichtige en vergunningsplichtige bedrijven. De eisen uit het Gebruiksbesluit zijn in alle gevallen van toepassing. Een niet vergunningsplichtig bedrijf moet altijd aan de voorschriften van het Gebruiksbesluit voldoen. In het Gebruiksbesluit staan eisen over het brandveilig gebruik, zoals brandmuren, deuren die tegen de vluchtrichting in open gaan en brandwerend glas dat niet aanwezig is. Zo moeten alle doorvoeren (gaten) in brandwerende muren brandwerend worden uitgevoerd. Ook wordt gekeken naar technische installaties. Wat te denken van slechte elektrische installaties Veel voorkomend is het doorkoppelen van kabels via stekkerdozen of de opslag van brandbare materialen in stookruimtes of in meterkasten. Daarnaast zijn er specifieke brandbeveiligingsinstallaties zoals brandmeld-, ontruimingsalarm- en brandblusinstallaties. Voor bedrijven zijn nog enkele andere onderwerpen van belang op het moment dat brand dreigt uit te breken of zelfs uitbreekt. Het gaat daarbij om nooddeuren, noodverlichting en aanduidingen waar de vluchtdeuren zich bevinden. Nooddeuren moeten gemakkelijk en zonder sleutel geopend kunnen worden. De vluchtdeuren moeten ook gemakkelijk bereikbaar zijn dus vrij van obstakels.
67
(versie 29 januari 2009)
5
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
Voor autobedrijven gelden soms ook bepalingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening. Dat geldt bijvoorbeeld voor verkoop op of aan straat maar ook voor precariorechten. Deze onderwerpen worden hierna toegelicht.
5.1 verkoop op of aan straat
Gemeenten verbieden vaak in hun APV om auto’s te koop aan te bieden op straat. Dat kan in zijn algemeenheid, maar ook kunnen bepaalde straten of delen van een gemeente worden aangewezen. Vaak maakt een APV het wel mogelijk om een ontheffing aan te vragen.
5.2 precariorechten
Voor reclame-uitingen heb je vaak te maken met zogenaamde Precariorechten. Dat is een vorm van gemeentelijke belasting die betaald moet worden om materialen boven, op of zelfs onder gemeentegrond aan te brengen. Denk bijvoorbeeld aan reclameverlichting maar ook kabels onder de grond. Elke gemeente bepaalt zelf de hoogte van de precariorechten. Vaak is ook een bouwvergunning noodzakelijk.
6
Logboek
Binnen een autobedrijf kunnen diverse “verplichte” formulieren worden gevraagd tijdens een controle door bijvoorbeeld de gemeente. Denk aan keuringsbewijzen van stookinstallaties, vloeistofdichte vloeren, brandblustoestellen en dergelijke. Daarom raden wij u aan een logboek te gebruiken. Dit mag tegenwoordig ook digitaal. Daarin kunt u naast de keuringsbewijzen ook bijvoorbeeld de volgende formulieren opslaan: - melding op basis van het Activiteitenbesluit of het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer aan de gemeente; - bescheiden van uw boven en/of ondergrondse opslagtanks; - bouwvergunning(en); - afgiftebewijzen van (gevaarlijk) afval; LOGBOEK Daar waar toestellen of installaties periodiek gekeurd moeten worden, is het verstandig certificaten, keuringsbewijzen e.d. maar ook zelfcontroles op te nemen in een logboek.
68
(versie 29 januari 2009)
DEEL III BIJLAGE
69
(versie 29 januari 2009)
70
(versie 29 januari 2009)
Bijlage 1: Handige websites Info over de melding op grond van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer: http://aim.vrom.nl Informatie over verwarmingsinstallaties: te vinden op www.scios.nl Informatie over koelinstallaties: www.stek.nl Informatie over brandveilig gebruik van versiering en impregneren: www.brandweerkennisnet.nl onder “Feestversiering”. Informatie over vloeren: www.sikb.nl en www.senternovem.nl/bodemplus en www.bodembescherming.nl Informatie over tanksaneringsbedrijven: www.reit.nl Informatie over bouwvergunningen, PGS (Publicatierichtlijnen): www.vrom.nl
71
(versie 29 januari 2009)
72
(versie 29 januari 2009)
Bijlage 2 Formulier aantekeningen test noodverlichting en verlichte vluchtwegaanduiding Test noodverlichting en verlichte vluchtwegaanduiding Maand
Dag
Controle uitgevoerd door
Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
73
(versie 29 januari 2009)
In orde ja/nee
Opmerking