Zeezoogdieren in de Noordzee Het natte gebied van de dierenambulance Den Helder Als dierenambulance houden we ons niet alleen bezig met de op het land en in de lucht levende dieren. De gemeente Den Helder heeft naast land ook nog ongeveer 25 kilometer zeekust. Daarvan behoort 9 kilometer bij de Noordzee en 16 kilometer bij de Waddenzee. Op zich heeft de dierenambulance alleen te maken met de dieren die aanspoelen en dat zijn naast de zeevogels ook de zeezoogdieren. Zeevogels spoelen, sinds er bijna geen olie meer wordt geloosd op zee, aanzienlijk minder aan. Het zijn nu meer de zeevogels die op het land leven die de aandacht vragen. Van de zeezoogdieren gaat het om twee soorten zeehonden en een aantal tandwalvissen.
Zeehonden In Nederland komen twee soorten zeehonden voor. De gewone zeehond, de kleinste van de twee, en de grijze zeehond of kegel rob.
Gewone zeehond maten, gewichten en nieuw leven Mannetje: lengte: 130 tot 195 centimeter gewicht: 55 tot 130 kilo Vrouwtje: lengte: 120 tot 150 centimeter gewicht: 45 tot 105 kilo Paartijd: augustus Draagtijd: november t/m juni (8 maanden)
Innesteltijd eitje: Zoogtijd:
augustus t/m oktober juli - 35 dagen
Grijze zeehond of Kegel rob maten, gewichten en nieuw leven Mannetje: lengte: 195 tot 330 centimeter gewicht: 170 tot 350 kilo Vrouwtje: Lengte: 165 tot 250 centimeter gewicht: 105 tot 220 kilo Paartijd: januari Draagtijd: april t/m december (8,5 maanden)
Innesteltijd eitje: Zoogtijd:
februari t/m april januari - 16 tot 21 dagen
Geschiedenis Er werd in Nederland al heel lang op zeehonden gejaagd, voor het vlees maar ook omdat ze met de mens zouden concurreren om de vis. Het dier werd dan ook als
schadelijk gezien. Vanaf 1591 werd er al een premie uitgeloofd voor elke gedode zeehond. De jacht werd voornamelijk gedaan door vissers en werd gezien als extra inkomen. De zeehond had nog een extra voordeel, omdat ze in zee leven waren ze eigenlijk een soort “vis”, waardoor je in het katholieke Nederland van toen, in de vasten periode toch rood vlees kon eten. Ondanks de jacht bleef het aantal dieren elk jaar gelijk op ongeveer 3000 stuks en dat terwijl er door de waddenbevolking jaarlijks 600 dieren werden gedood. Deze jacht heeft bijna 400 jaar geduurd. Rond 1950 echter kwam het gebruik van zeehondenbont in de mode. Toen werden er veel meer dieren gedood en liep het aantal zeehonden snel terug en al in 1954 werden er reservaten aangegeven en kon je alleen op jacht met een vergunning op zak. In 1962 is de jacht in zijn geheel verboden en nam het aantal dieren weer toe, tot 1965 toen er meer vervuiling in zee kwam en vooral die van giftige chemische stoffen. Hierdoor liep het aantal dieren weer terug. Door inzicht en wetgeving is deze vervuiling terug gedrongen en nam het aantal dieren na 1977 weer toe. Maar niet alleen de mens heeft invloed op het leven van de zeehond. In 1988 en in 2002 heeft de populatie nog stevig geleden onder de virusziekte PDV (Phocine Distemper Virus), zie de grafiek hier boven. De grijze zeehond is pas rond 1990 teruggekeerd, na in de middeleeuwen volledig te zijn uitgeroeid. In die tijd leefden er veel meer grijze zeehonden dan gewone zeehonden in Nederland. Aantallen 1965 1980 1995 2010
Gewone zeehond 1450 515 1410 5848
Grijze zeehond 0 7 275 2036
Tegenwoordig wordt de zeehond gelukkig niet meer als schadelijk dier gezien, maar is het een belevenis als je er één in het wild ziet.
Leefgebied In Nederland leeft de zeehond in Zeeland en de Waddenzee. De gewone zeehond leeft op zandbanken. Tijdens de eb periode liggen ze op de zandbanken te zonnen om de noodzakelijke vitaminen op te doen. Bij de opkomst van de vloed gaan ze te water om op jacht te gaan. De pasgeboren jonge zeehondjes moeten dus al een paar uur na hun geboorte kunnen zwemmen! Het rustgebied van de grijze zeehond ligt meer op gebieden die altijd droog blijven. De pasgeborenen hebben dan ook nog geen zwemvacht maar een warme dons vacht. De gewone zeehond heeft deze dons vacht ook, maar die is meestal al voor de geboorte, al in de baarmoeder, vervangen door een zwemvacht. De dons vacht van de grijze zeehond is belangrijk omdat ze in december worden geboren, terwijl de gewone zeehond zijn jongen in juli krijgt. Aangespoeld Door verhongering, ziekte en stormen spoelt een zeehond wel eens aan op de kust. Als dit op de kust van Den Helder gebeurt, wordt meestal de dierenambulance gebeld. We vertellen de vinder dat het dier met rust moet worden gelaten en dat honden en mensen op afstand moeten blijven. Dit om te voorkomen dat de stress voor het dier te veel oploopt en ze weer het water in gaan. Wij gaan dan eerst naar het vogelasiel om daar de zeehondenbak en het bijbehorende karretje op te halen. Vroeger hadden we geen karretje en dan was de Gevonden zeehond in transportbak tocht, van vaak een halve kilometer door het mulle zand, met een zware zeehond in de bak, geen eenvoudige opgave. In de zomer bofte je dan nog wel eens, want er lopen dan nog redelijk wat Duitsers rond die zich vervelen en dan graag hielpen dragen; dan hadden ze weer wat te vertellen thuis.
Tegenwoordig hebben we een karretje (geschonken door Marjon Berts) waar de twee maten bakken van de zeehondenopvang Ecomare mee vervoerd kunnen worden en hebben we de badgasten niet meer nodig. Als we de zeehond gevonden hebben, benaderen we deze zo dat wij tussen de zee en het dier komen te staan, dit om te voorkomen dat het weer het water in zal gaan. Als we in de buurt van het dier komen, trekken we stevige handschoenen aan (zie de foto van het gebit van de zeehond), zetten we de bak op zijn zijkant ernaast en rollen het dier snel in de bak. Terwijl we de zeehond
naar de dierenambulance brengen, bellen we de opvang. Dit is voor ons Ecomare op Texel. We maken een afspraak zodat we weten op welk tijdstip ze met de boot van Texel komen. Wij proberen dan op tijd op de plek te zijn waar de auto’s van de veerboot afkomen en wachten ze daar dan op. Als ze er zijn krijgen zij onze bak met de zeehond en komt er weer een lege retour. Ook geven wij een formulier af waar op staat; waar, wanneer en door wie het dier gevonden is, want het is een goed gebruik om het dier de naam van de vinder te geven. Na deze uitwisseling gaat de auto van Ecomare weer naar de veerboot om met dezelfde boot weer in te schepen richting Texel.
Walvisachtigen In de Noordzee verblijven een aantal soorten kleine tandwalvissen permanent en een aantal alleen in een bepaald seizoen. Degenen die hier permanent blijven zijn de bruinvis, de witsnuitdolfijn en de tuimelaar.
Bruinvis Van de soorten die hier blijven is de kleinste tandwalvis, de bruinvis, de bekendste omdat deze zo massaal voorkomt in de Noordzee. Zeker 85 duizend zouden er in het Nederlandse deel moeten rondzwemmen en dat is bijna de helft van alle dieren in het zuidelijke deel van de Noordzee. In de gehele Noordzee leven er ongeveer 250 duizend. Ze leven in ondiepe kust wateren (tot 300 meter). De hoeveelheid bruinvissen blijft gelijk, maar de hoeveelheid in de Nederlandse wateren neemt toe. Schijnbaar verplaatsten de dieren zich vanaf het noordelijke deel naar het zuidelijke deel van de Noordzee. Zijn naam klopt eigenlijk helemaal niet, want het is geen vis maar een zoogdier en bruin is hij ook al niet. Vroeger werden echter alle donkere en grauwe kleuren bruin genoemd en alles wat in zee zwemt was automatisch een vis. De bruinvis heeft een donkergrijze tot blauwe rug en zijn buik is wit of licht grijs. Opvallend is zijn rugvin die kort en driehoekig is (zie foto), bij de andere walvisachtigen is deze langer en meer sikkelvormig. Bruinvissen zijn het liefst in ondiep water, d.w.z. tot 300 meter diep. Het water moet sub-polair of gematigd zijn (in elk geval beneden de 17°C ). Zout, zoet of brak water mag wat de bruinvis betreft allemaal, het komt wel eens voor dat een bruinvis een rivier opzwemt.
Hun voedsel vinden ze met hun sonar. Ze maken dan een hoog piepend geluid wat wij niet kunnen horen en luisteren dan of er een echo terug komt en waar deze van dan komt. De sonar van een bruinvis is vrij zacht, waarschijnlijk om niet te veel op te vallen voor de dieren die weer op hen jagen. Een bruinvis kan 150 tot 190cm lang worden en een gewicht bereiken van 40 tot 60kg. Filmpje van 15 minuten over de bruinvis “De fluisteraars van de zee” is te vinden op: https://vimeo.com/65547205
Witsnuitdolfijn De witsnuitdolfijn komt een stuk minder vaak voor in ons deel van de Noordzee, maar heel af en toe spoelt er één aan, zoals deze bij Den Helder in 2011. Het dier is verzorgd door de dierenambulance totdat het werd opgehaald door SOS Dolfijn, maar helaas is het de volgende dag toch nog overleden. Deze dieren komen meestal voor in diep water, ver van de kust. Witsnuitdolfijnen hebben een korte, wittige (maar soms ook grijze) snuit, zwarte flippers en rugvin en een zwarte staart. Volwassen dieren hebben een gemiddelde lengte van ongeveer 2.40 meter (minimaal 1.2 meter, maximaal 3meter). De lengte bij de geboorte bedraagt ruim een meter. Hun gewicht kan oplopen tot 300 kilogram.
Tuimelaar Ook de tuimelaar (sinds jaar en dag heten ze allemaal “Flipper”) is inheems maar komt na 1950 minder voor bij ons. In 2004 trokken enkele groepen tuimelaars volkomen onverwacht het Marsdiep (bij Texel) in, om vervolgens weer uit deze omgeving te verdwijnen. Tegenwoordig kun je tuimelaars tegenkomen in het Kanaal (Normandische en Bretonse kustwateren) en langs de oostkust van Schotland. Tuimelaars zijn grijs gekleurd aan de boven kant en wit van onderen. De tuimelaars die in de Nederlandse en Belgische wateren zijn gevonden hadden een gemiddelde lengte van 270 centimeter.
Gasten in de Noordzee: Gewone dolfijn, Gestreepte dolfijn, Witflank dolfijn Griend en Dwergvinvis Gewone dolfijn
Gestreepte dolfijn
Griend
Witflank dolfijn
Dwergvinvis
Geschiedenis In de middeleeuwen stond de bruinvis vaak op het menu. Hij werd gekookt en vervolgens gevuld met veel kruiden, zoals peper, saffraan en kaneel. Het dier werd ook wel "varkensvis" of “meerzwijn” genoemd. In Brabantse archieven vindt men wel eens "waterverken" (watervarken) als benaming. In de tijd dat de bruinvis nog veel werd gegeten, werd er dus ook op gevist. Die vissers werden wel varkenvissers genoemd. Daar zijn nog sporen van terug te vinden: in een plaats als Katwijk komt de achternaam “Varkevisser” nog veel voor. Ondanks het feit dat hij een zoogdier en dus geen vis is, stond de rooms-katholieke Kerk het eten van bruinvis tijdens de vasten en op vrijdagen toe.
2012 – 732 stuks 2013 – 547 t/m augustus
Voor 1950 kwam de bruinvis veel voor in de Nederlandse wateren en kon je op sommige plaatsen vanaf het land altijd bruinvissen zien, zoals in het Marsdiep.
Dit veranderde vanaf de jaren 1950 tot 1980. In alle kustgebieden van de zuidelijke Noordzee leefden er toen veel minder door verontreinigingen (vooral PCB's). De visserij op kleine vissoorten nam toe waardoor er minder voedsel voor de bruinvissen beschikbaar was. Bovendien raakten ze steeds vaker verstrikt in visnetten. Vanaf 1995 worden er weer meer bruinvissen langs de Nederlandse kust waargenomen en stranden er dus ook meer. Het is overigens opvallend dat er zoveel dieren aanspoelen op de Nederlandse kust. In de ons omringende landen is dat aanzienlijk minder, een oorzaak hiervoor is nog niet gevonden. Zwemmen er bijvoorbeeld meer bruinvissen voor onze kust of is het hier gevaarlijker? Worden de bruinvissen hier makkelijker gevonden of is de zeestroming zo dat ze allemaal hier het strand opdrijven? Van deze grote hoeveelheid komen er maar een paar levend aan de kust, zo ongeveer 8 tot 15 dieren per jaar, dat is ongeveer 1,5% van het totaal aan gevonden dieren. De levende exemplaren worden opgevangen door SOS Dolfijn in Harderwijk en doordat men daar steeds meer kennis opdoet en de medische mogelijkheden vergroot zijn is het aantal dieren dat uiteindelijk weer uitgezet wordt gestegen van 40% naar 60%. In 2011 kwamen er verrassend veel witsnuitdolfijnen voor in ons deel van de Noordzee en waren er ook meer strandingen (4 stuks). De verhuizing van de bruinvis van de noordelijke naar de zuidelijke Noordzee stelt de bruinvissen wel voor nieuwe problemen. Want het is er druk: er is veel vrachtverkeer, er wordt seismisch onderzoek gedaan, er vinden explosies plaats, er worden windmolenparken aangelegd. Omdat de bruinvis gebruik maakt van geluid, een soort sonar, om zijn weg en zijn voedsel te vinden wordt dit door al die menselijke activiteiten flink verstoord. Maatregelen zijn daarom nodig. Er wordt al geëxperimenteerd met het gebruik van “pingers”. Dat zijn apparaatjes die geluidssignalen afgeven die ervoor moeten zorgen dat bruinvissen niet in visnetten belanden en verdrinken. Die pingers kunnen ook gebruikt worden bij de aanleg van windmolenparken. En de scheepvaart zou moeten streven naar geluidsarmere motoren. Elk jaar belanden er bruinvissen in de netten, maar hoeveel dat er precies zijn is onduidelijk. Het effect van de inzet van pingers is ook nog niet bekend. Intussen is al wel een tweede experiment begonnen om die bijvangst terug te dringen. Op een aantal schepen zijn camera’s geplaatst, die alles registreren wat er gebeurt op het
dek. Als er een bruinvis in de netten zit, dan is dat te zien. De vissers willen af van het beeld dat er heel veel bijvangst van bruinvissen is. Telkens als er één aanspoelt, gaan de beschuldigende vingers weer richting de visserij zeggen ze en daar worden ze niet blij van, maar als een bruinvis met afdrukken van een net op zijn lichaam wordt gevonden is de oorzaak toch wel duidelijk. Er wordt in ieder geval wel aan gewerkt om de bijvangst van zeezoogdieren zo veel mogelijk terug te dringen. In 2006 werd door een grote groep onderzoekers gekeken naar de doodsoorzaak van gestrande bruinvissen. Uit dat onderzoek bleek dat meer dan de helft van de bruinvissen was verdronken. Waarschijnlijk komt dit doordat ze verstrikt raken in netten van warnetvissers of staand wand vissers. Bij soortgelijk onderzoek in Denemarken in 1974 bleek dat daar duizenden bruinvissen het slachtoffer werden van staande visnetten. De verdronken bruinvissen waren verder gezond en hadden vaak volle magen. Verdrinking kwam vooral in maart en april voor. Een tweede belangrijke doodsoorzaak vormden besmettelijke ziekten. Deze zieke dieren, met weinig vetreserves en lege magen, spoelden vooral in augustus aan. In 2007 kwam de zeehondencrèche Pieterburen met een eigen intern onderzoek in opdracht van de Nederlandse Vissersbond. In dit onderzoek was het aandeel van door verdrinking gestorven bruinvissen kleiner. Andere belangrijke doodsoorzaken in dat onderzoek waren longontsteking en verhongering. Onderzoek aan het spek van pas gestrande bruinvissen liet zien dat er veel giftige stoffen in zitten, zoals een giftige vlamvertrager. Deze vlamvertrager wordt gebruikt in isolatieschuim en meubelbekleding. De vlamvertrager komt via afvalwater in zee en komen dan in vissen terecht. Omdat bruinvissen in hun leven veel vis eten, komt er uiteindelijk veel van deze giftige stof in hun spek te zitten. De giftige stof ontregelt de schildklierhormoonhuishouding en de werking van het zenuwstelsel van het dier. Belgische wetenschappers hebben sterke aanwijzingen dat ook de grijze zeehond achter de dood zit van de bruinvissen, die steeds vaker in Nederland aanspoelen. Aanvankelijk werd gedacht dat de dieren in schroeven van schepen waren terechtgekomen. Bij onderzoek van de verwondingen zijn tandafdrukken gevonden die overeenkomen met het gebit van de grijze zeehond. Bovendien zijn de bruinvissen omgekomen in gebieden waar veel grijze zeehonden voorkomen. Het Nederlandse onderzoekscentrum IMARES noemt de conclusies van hun Belgische collega's aannemelijk, maar wel opmerkelijk. Het was tot nu toe niet bekend dat zeehonden bruinvissen aanvallen. "Nederlandse zeehonden zijn daarmee uniek, dit zou een nieuw natuurfenomeen zijn", zegt het centrum. Een NOS filmpje is te vinden op: http://nos.nl/video/432910-grijze-zeehond-schuldig-aan-dood-bruinvissen.html
De ademhaling van een zeezoogdier is anders dan van een landzoogdier De zeezoogdieren hebben een aantal aanpassingen ondergaan voor het leven in zee. Hun longen zijn echter niet groter geworden dan van de landzoogdieren, eerder kleiner. Groter kan ook niet, want zie met zoveel lucht in je lijf maar onder water te komen, hun drijfvermogen zou zo groot worden dat ze als een bal op het water zouden blijven drijven. Om toch voldoende zuurstof mee omlaag te nemen hebben ze een aantal aanpassingen ondergaan aan het bloed en gaan ze onderwater erg zuinig om met de opgeslagen zuurstof. Bloed De hoeveelheid bloed is bijna twee maal meer als dat van een mens met hetzelfde gewicht. Daarnaast bevat het bloed meer rode bloedlichamen met daarin ook meer hemoglobine (dit is het molecuul dat de zuurstof vasthoud). Door deze aanpassingen kan een zeezoogdier drie tot vijf maal meer zuurstof opslaan in een liter bloed dan een mens. Ook hebben zeezoogdieren een eiwit in hun spieren dat zuurstof op kan slaan. Dat eiwit heet myoglobine en dat molecuul slaat het zuurstof op. Door dit molecuul zijn de spieren van zeezoogdieren dieprood, bijna zwart gekleurd, in plaats van lichtrood zoals bij landzoogdieren. Zuinig met zuurstof Alleen het hart, hersenen en de meest belangrijke organen worden van zuurstof voorzien. De lichaamstemperatuur en het metabolisme dalen drastisch en de hartslag vermindert zelfs tot slechts een tiende van het normale ritme. Ademreflex De ademreflex bij de mens zorgt er voor dat we automatisch ademhalen en dat we verdrinken als we te lang onder water blijven, we ademen dan automatisch water in. Voor zeezoogdieren zou dat onhandig zijn en daar hebben ze wat op gevonden. Deze dieren hebben een zwakke ademhalingsreflex wat inhoudt dat ze bewust adem halen, het is geen automatische reflex zoals bij ons. Hierdoor zal een dier wanneer het onderwater zuurstof gebrek krijgt en het bijvoorbeeld ergens in vast is komen te zitten, niet in paniek raken en water gaan inademen. Het zal na verloop van tijd stikken door gebrek aan zuurstof zonder dat er water in de longen komt.
Voor een zeezoogdier als de zeehond blijft deze reflex ook afwezig als het dier op het land verblijft. Het zal bewust blijven ademen en als het slaapt regelmatig een beetje wakker moeten worden om adem te gaan halen. Door al deze aanpassing kan een gewone zeehond om voedsel te vangen gemakkelijk 5 à 6 minuten onder water blijven, en als ze slapen kunnen ze minstens 20 tot 30 minuten zonder adem te halen. Ze kunnen dan ook in zee slapen, ze staan dan als een dobber overeind of liggen op de bodem. Een kleine walvisachtige als de bruinvis kan ook 5 tot 6 minuten onderduiken. Dieren die groter zijn kunnen meer zuurstof opslaan en dus wat langer onder water blijven. Slapen doen walvisachtigen anders dan zeehonden. Een walvisachtige slaapt met één hersenhelft en niet met twee helften tegelijkertijd.
Aangespoelde dolfijn of bruinvis, wat moet je doen In ieder geval niet proberen terug te zetten in zee. Wanneer een bruinvis of dolfijn levend op het strand terecht komt is er bijna altijd iets aan de hand. Het kan zijn dat het gewond, ziek of verzwakt is of dat het om een jong gaat dat zijn moeder kwijt is geraakt. Ook kunnen andere dingen meespelen; harde wind bijvoorbeeld. Omdat het dier zich niet redt in zee en daardoor aanspoelt is direct terugzetten geen goede idee. Wat moet je doen als je een levende bruinvis of dolfijn tegen komt; Bel eerst de dierenambulance Den Helder: 06-516 97 115 Zij nemen contact op met SOS Dolfijn in Harderwijk en die sturen dan een reddingsploeg naar Bruinvis op een drijfmat het dier. De dierenambulance zal zo spoedig mogelijk naar het gestrande dier toe gaan om het zo goed mogelijk te verzorgen, totdat SOS Dolfijn arriveert. Maar u als melder kunt ook wat doen: Omdat walvisachtigen zeer goed zijn geïsoleerd met hun vetlaag tegen koud zeewater, is oververhitting een groot gevaar bij een gestrand dier. De huid zal hierdoor uitdrogen en verbranden. Het plotselinge stranden op land is voor een dier dat gewend is aan een gewichtsloos bestaan in zee, een buitengewone vervelende ervaring. Er is dan ook grote kans op stress, angst en shock bij deze dieren. Houdt hier rekening mee als je een dier vindt.
Bruinvissen en dolfijnen EHBO, eerste hulp bij stranding Er zijn 4 gouden EHBO regels door experts van SOS dolfijn opgesteld als een levende bruinvissen of dolfijnen wordt gevonden. Als je een gestrand dier aantreft, volg dan onderstaande regels op: 1. Blaasgat: 2. Rust: 3. Koelen:
4. Hulp!
een bruinvis of dolfijn haalt adem via het blaasgat op zijn hoofd. Zorg dat er geen water of zand in kan komen. een bruinvis of dolfijn op het strand schrikt snel. Loop rustig, houd mensen en honden op afstand. een bruinvis of dolfijn op het strand krijgt het snel te warm. Koel het dier met water en natte doeken (het blaasgat altijd droog houden en niet afdekken) en zorg voor schaduw bij zon. Bel de dierenambulance 06-51697115 en zorg goed voor het dier tot zij ter plaatse zijn.
Een overleden zeezoogdier gevonden De kans om een overleden bruinvis te vinden is vele malen groter dan het vinden van een levend exemplaar, 98,5% van de aangespoelde bruinvissen is overleden. Voor zeehonden ligt het percentage aanzienlijk hoger. Gevonden dode zeezoogdieren gaan naar IMARES voor wetenschappelijk onderzoek, hier wordt gekeken waaraan het dier is overleden. IMARES is de afkorting van “Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies”. In principe betekent dit “Instituut voor kennis van mariene ecosystemen voor duurzaam gebruik en beheer van kust en zee”. Het valt onder de koepelorganisatie Wageningen UR (Wageningen Universiteit en Researchcentrum). IMARES heeft in Den Helder een dependance met een grote koelruimte. Als u een dood zeezoogdier vindt kunt u de dierenambulance bellen. Zij gaan dan kijken op de plaats die aangegeven is en nemen het dier mee. Als het dier te groot is voor de ambulance wordt de gemeente gebeld die dan een aannemer benaderd om het dier te bergen en naar IMARES Den Helder te brengen. Als de dierenambulance het dier zelf kan meenemen wordt het ook naar IMARES Den Helder gebracht. Als het dier geborgen is nemen we contact op met IMARES zodat ze weten wat ze kunnen verwachten en de koeling kunnen openen. Ronald Post Bron:
Walvisstrandingen.nl Natuurinformatie.nl Wikipedia dinosaurus.net
Instructieboek Dierenambulance SOS Dolfijn ecomare.nl Trouw.nl/Bruinvis-weet-Hollandse-Noordzee-weer-te-vinden