2007-2008 blauwe zaal za 26 apr 2008 Benjamin Schmid . Hanna Weinmeister Lars Anders Tomter . Quirine Viersen Pieter Wispelwey
2007-2008 Schubert do 13 sep 2007 Antje Weithaas . Silke Avenhaus vr 14 dec 2007 Artis Quartett Wien za 26 apr 2008 Benjamin Schmid . Hanna Weinmeister Lars Anders Tomter . Quirine Viersen Pieter Wispelwey vr 16 mei 2008 Frank Braley . Renaud Capuçon . Gautier Capuçon
Schubert Benjamin Schmid, Hanna Weinmeister viool Lars Anders Tomter altviool Quirine Viersen, Pieter Wispelwey cello
Pictogrammen DeSingel
AUDIO
gelieve uw GSM uit te schakelen
Franz Schubert (1797-1828) Strijkkwintet in C, D956 > Allegro ma non troppo > Adagio > Presto - Trio: Andante sostenuto > Allegretto
50’
De inleidingen kan u achteraf beluisteren via www.desingel.be Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze. reageer & win
Op www.desingel.be kan u uw visie, opinie, commentaar, appreciatie, … betreffende het programma van deSingel met andere toeschouwers delen. Selecteer hiervoor voorstelling/ concert/tentoonstelling van uw keuze. Neemt u deel aan dit forum, dan maakt u meteen kans om tickets te winnen.
pauze
Sergej Tanejev (1856-1915) Strijkkwintet nr 1 in G, opus 14 > Allegro > Vivace con fuoco > Tema con variazioni
Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 > www.tklavervier.be
foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in rode en/of blauwe zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Ramada Plaza Antwerp (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) > Restaurant HUGO’s at Ramada Plaza Antwerp open van 18.30 tot 22.30 uur > Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket
inleiding door Piet De Volder, 19.15 uur, foyer begin 20.00 uur pauze omstreeks 20.50 uur einde omstreeks 22.00 uur teksten programmaboekje Piet De Volder coördinatie programmaboekje deSingel
37’
“EINE LICHTE, HELLE, SCHÖNE FERNE”
Strijkkwintetten van Schubert en Tanejev
13 juni 1816. In zijn dagboek noteert Franz Schubert: “Als een heldere, lichte, mooie dag zal het mij mijn hele leven bijblijven. Als uit de verte klinken de magische tonen van Mozarts muziek nog zacht na. Zo ongelofelijk krachtig maar weerom zo zacht blijven ze ons bij door Schlesingers meesterlijk spel, diep in ons hart geborgen. Zo laten deze mooie indrukken, die noch door de tijd noch door omstandigheden vervagen, niet na weldadig op ons bestaan in te werken. Ze tonen ons in de duisternis van dit leven een lichte, heldere en aanlokkelijke verte waarop we met vertrouwen hopen. (…). Mozart, onsterfelijke Mozart, hoeveel, hoe oneindig veel weldadige indrukken van een lichter en beter leven heb je in onze zielen nagelaten! Dit kwintet [Schubert bedoelt één van Mozarts strijkkwintetten, nvdr] is omzeggens één van zijn grootste kleinere werken.” Het is niet bekend naar welk van de zes strijkkwintetten van Mozart Schubert hier verwijst. Mogelijk heeft hij het over het Strijkkwintet KV515 dat in dezelfde toonaard als zijn eigen monumentale Strijkkwintet D956 is geschreven: de stralende toonaard van C - de toonaard ook van Schuberts laatste Symfonie (D944). De violist die hem zo ontroerde was Martin Schlesinger, de muziekdirecteur van graaf Erdödy. Schuberts getuigenis is in verschillende opzichten relevant. Afgezien van een algemene verering van Mozarts muziek getuigt het van vertrouwdheid met diens kwintetten. Het genoemde Strijkkwintet KV515 heeft tot op zekere hoogte Schuberts Kwintet beïnvloed, zo tonen overeenkomsten tussen de openingsthema’s van beide werken aan. Treffender is echter de soort van transcendente kwaliteit die Schubert aan Mozarts kamermuziek toeschrijft. Een kwaliteit die precies ook in Schuberts werk - één van de meest gekoesterde partituren uit het romantische repertoire - wordt onderkend. Twaalf jaar scheiden de geciteerde ontboezeming en de compositie van het hier gespeelde Kwintet maar niets sluit uit dat Schubert Mozarts partituren in tussentijd had bestudeerd of ze meermaals in uitvoering had gehoord. Slechts één keer eerder had hij geschreven voor vijf strijkers. Het betreft een Ouverture (D8) uit 1811 (Schubert was toen veertien), bestemd voor de huiselijke kring. Vergeten we immers niet dat de componist zelf ijverig kamermuziek beoefende. In de periode dat hij het Kwintet componeerde - de zomer van 1828 - nam Schubert als violist deel aan een private uitvoering van Beethovens Strijkkwartet in cis, opus 131 dat hem volgens een kennis “zo enthousiasmeerde en in vervoering bracht dat men voor zijn gezondheid vreesde”. De onaardse aanhef van dit kwartet met zijn uitgesponnen fuga is wellicht een andere transcendente ervaring geweest die de maestro de weg heeft gewezen naar Franz Schubert. Gravure van Johann Passini naar Wilhelm August Rieder, 1825
zijn kamermuzikaal testament dat inzake intensiteit en expressieve reikwijdte ongeëvenaard is in Schuberts oeuvre. Diverse bezettingen Vanaf de jaren 1770 floreerde het strijkkwintet in het Weense muziekleven. De instrumentale bezetting ervan was toen nog veranderlijk. Zo waren er kwintetten voor twee violen, twee altviolen en contrabas en andere voor drie violen, altviool en contrabas. Pas aan het einde van de achttiende eeuw werd de zogenaamde Duitse bezetting courant - de bezetting die Mozart aanwendde in zijn kwintetoeuvre: twee violen, twee altviolen en cello. Het zou de meest gebruikelijke formatie blijven. Schubert koos voor een bezetting die door Boccherini in diezelfde achttiende eeuw veelvuldig werd benut: twee violen, altviool en twee celli. Terwijl in de ‘Duitse bezetting’ de altviool zich melodisch sterker kan profileren is er in de formatie met twee celli sowieso een solistische rol toebedacht aan één van de baspartijen. De bezetting met twee celli heeft niet alleen het voordeel van symmetrie tussen boven- en onderstemmen, ze staat ook garant voor een meer gevulde textuur met symfonische allures. Schubert had niet alleen die orkestrale volheid op het oog, hij had eerder al zijn voorkeur laten blijken voor een volwaardige, solistische behandeling van de cello, onder meer in zijn Pianokwintet (D667), zijn laatste Strijkkwartet (D887) en de beide Pianotrio’s (D898 en 929). Afgezien van het dankbare gebruik van het tenorregister van de cello in lyrische passages valt het op hoe inventief Schubert in het Strijkkwintet met groepering van de strijkers omspringt. Een deel van het luistergenot dat men aan het werk beleeft, komt voort uit de rijke variatie aan instrumentale texturen. Hemelse lengte Of Schubert een directe aanleiding had voor de compositie van zijn Strijkkwintet is onduidelijk. Het lijkt er eerder op dat het werk vanuit een grote innerlijke behoefte is geschreven, mogelijk ook vanuit een herinnering aan het huiselijke kwintetspel in zijn jeugd. Bij die gelegenheid speelde Schubert eerste viool. Opmerkelijk is dat er toen gemusiceerd werd met twee altviolen, wat de bezetting is van genoemd jeugdwerk (D8) en van vele transcripties van andere muziek - een gangbare praktijk in die dagen. De grootse opzet van het Kwintet - of “de hemelse lengte” (om Schumanns omschrijving van Schuberts laatste Symfonie te gebruiken) - had echter ook alles te maken met ambities in de richting van de concertzaal. Aan zijn uitgever H.A. Probst in Leipzig schreef de componist op 2 oktober 1828: “Ik heb onder meer drie sonates voor pianoforte gecomponeerd die ik aan Hummel zou willen opdragen. Ook heb ik verscheidene liederen van Heine uit Hamburg op muziek gezet, die buitengewoon bevielen, en tenslotte heb ik een Kwintet voor twee violen, altviool en twee celli gemaakt.” Zeven weken na dit bericht - de enige keer dat Schubert het werk vermeldde - overleed de componist. Zoals vele andere werken van zijn hand heeft hij de partituur dus
nooit gehoord. Voor zover valt na te trekken vond de eerste publieke uitvoering pas plaats op 17 november 1850 door een ensemble dat werd aangevoerd door violist Georg Hellmesberger - een gewezen schoolmaatje van de componist! Drie jaar later werd de partituur effectief gepubliceerd. Gezien het manuscript verloren is gegaan, hebben we geen idee hoe lang Schubert aan het Kwintet werkte. Transcendent In het Strijkkwintet vinden we zowat het hele muzikale universum van Schubert samengevat: van intieme ‘Hausmusik’ tot de expansieve, symfonische dimensies van zijn late kamermuziek; van de uitgelatenheid van Weense cafémuziek tot Beethoveniaanse sérieux; van landelijke robuustheid tot meditatieve verstilling. Laatstgenoemde sfeer vinden we het meest treffend in het Adagio - het bekendste en tot mythe verheven deel van het werk - waarin een soort ‘Unendliche Melodie’ in tweede viool, altviool en eerste cello begeleid wordt door een ritmisch motiefje in de eerste viool met een onbestemd, twijfelend karakter, en sonoor pizzicato spel in de tweede cello. (Althans zo is het bij de expositie van het materiaal.) In zichzelf gekeerde muziek, die al meerdere malen filmmakers tot de verbeelding sprak (denken we onder meer aan het intrigerende ‘Nocturne Indien’), en die op een bruuske manier ongedaan wordt gemaakt door een stormachtige middensectie. Het vurige en ‘potige’ Scherzo keert het expressieve contrast uit het Adagio om: extraverte muziek voor de hoofdsectie en mysterieuze, ingetogen muziek voor het Trio. Een bevreemdende samenzang van altviool en tweede cello; muziek die als over ‘Jenseits’ vertelt. Tegenover grimmige, duistere krachten plaatst Schubert vaak een troostende muze - tedere, introverte thema’s als zovele kleine beschuttingen tegen een grote storm. Maar bovenal lijkt het Strijkkwintet iets te verraden van die “lichte, heldere en aanlokkelijke verte” die Schubert zo trof in Mozarts muziek - van een “lichter en beter leven”… Gespierde gebaren, trippelende voetjes Over de muziek van Tsjaikovski schreef Igor Stravinsky ooit in een brief aan Sergei Diaghilev dat ze hem vaak “meer Russisch” voorkwam dan “die muziek die sinds lange tijd een pittoresk-Moskovitisch etiket droeg”. “Deze muziek [bedoeld wordt die van Tsjaikovski, nvdr] is evenzeer Russisch als de verzen van Poesjkin, de vocale muziek van Glinka en het portret van Kiprenski. Ook al cultiveerde hij in zijn kunst niet speciaal de ‘Russische boerenziel’, toch putte Tsjaikovski onbewust uit de authentieke, populaire tradities van ons volk”, aldus nog de componist. Hij had het meer in het bijzonder over het ballet ‘De schone Slaapster’. Stravinsky’s beschouwing lijkt, mits enige vrijheid, ook van toepassing op de persoonlijkheid en het werk van Sergej Ivanovitsj Tanejev, die leerling, protégé
en vriend was van Pjotr Tsjaikovski. Begenadigd vertolker ook van Tsjaikovski’s pianomuziek. Alleen is het zogenaamd ‘on-Russische’ karakter van de man en zijn muziek nog uitgesprokener dan in het geval van Tsjaikovski - dit natuurlijk met de verwerking van de volksmuziek als enige criterium voor ‘het authentiek Russische’. Tanejev liet zich niet in met volksmuziek maar hij geloofde wel dat, als er een richting was voor de Russische muziek, die moest bestaan in een verzoening van het volkslied met het contrapuntische raffinement van de westerse renaissance polyfonie. De Russische muziek had een technische achterstand in te halen, zoveel was zeker voor hem: “op het Russische lied is hetzelfde denkvermogen toe te passen als dat wat op het lied van westerse volkeren is aangewend. Uitsluitend dan zouden wij een eigen nationale muziek hebben.” Niet de muziek van het Russische platteland inspireerde Tanejev dan wel de grote contrapuntisten uit de Franco-Vlaamse traditie: Ockeghem, Desprez en Lassus. En terwijl zijn collega-componisten in Rusland putten uit de vaderlandse geschiedenis en literatuur baseerde Tanejev zijn enige opera op Aeschylos’ ‘Oresteia’. Tanejev was meer kosmopolitisch dan Russisch georiënteerd. Hij had weinig interesse in de verwezenlijkingen van de zogenaamde ‘koetsjka’ of het ‘Machtige Hoopje’. Ook al was hij geen ‘kind van Sint-Petersburg’ - de stad die door zijn stichter Peter de Grote reeds bedoeld was als ‘venster op Europa’ - door Tsjaikovski’s onderricht moet hij doordrongen zijn geraakt van het estheticisme en het klassieke schoonheidsideaal dat met de cultuurtraditie van de stad wordt verbonden en dat exemplarisch wordt belichaamd door Tsjaikovski’s balletten. (Sint-Petersburgs aristocratische cultuur vermengde voornamelijk Franse en Italiaanse invloeden; in het geval van Tsjaikovski’s muziek kwam daar ook nog een Weense ‘input’ bij.) In het hier gespeelde Eerste Strijkkwintet in G, opus 14 is Tsjaikovski’s invloed onmiskenbaar, ook al onderstreept de literatuur vooral die andere belangrijke inspiratiebron van Tanejev: Johannes Brahms. Tanejevs nadruk op een gepolijst vakmanschap met een uitstekende beheersing van contrapunt en thematische verwerking - als docent contrapunt aan het Conservatorium van Moskou onderwees hij onder meer Rachmaninov en Skrjabin - bezorgde hem de bijnaam van ‘Russische Brahms’. In dit concrete geval komt de Brahmsiaanse ‘vein’ vooral tot uiting in het energieke Vivace con fuoco dat de Brahms van de Hongaarse Dansen voor de geest haalt. In de hoekdelen vinden we gracieuze melodische thema’s met een klassieke snit die eerder het waarmerk zijn van Tsjaikovski. De invloed van Tanejevs gewezen mentor laat zich vooral voelen in de choreografische, balletachtige toets die de componist aan de verwerking van zijn thema’s geeft. Zoals bekend is ook bij Tsjaikovski het dansante nooit ver weg. In de uitgesponnen maar trefzeker opgebouwde finale van het Strijkkwintet lijkt de opeenvolging van
Ongedateerde foto van Tanejev aan de vleugel © Archiv für Kunst und Geschichte Berlin
variaties zelfs op een reeks dansscènes inclusief een wals en enkele pas de deux. Tegenover deze trippelende voetjes plaatst de componist ook grootse symfonische en zelfs ‘savante’ gebaren. Zo vinden we aan het einde van het werk, net voor het feeërieke slot, een heuse, doorwrochte fuga op drie thema’s. Op dat moment keert ook thematisch materiaal uit het eerste deel terug. Alleen al de persoonlijke assimilatie van elementen uit Tsjaikovski’s muzikale universum en de verwerking ervan in verschillende genres uit de kamermuziek - een geprivilegieerd domein in Tanejevs oeuvre - maakt de man en zijn werk tot onvervalst Russisch erfgoed.
Benjamin Schmid De Oostenrijkse violist Benjamin Schmid studeerde in Salzburg, in Wenen en aan het Curtis Institute in Philadelphia. Hij won verschillende wedstrijden, waaronder de Carl Flesch Wedstrijd in Londen in 1992. Schmids repertoire is veelzijdig en concentreert zich naast de gangbare canon voor viool en orkest opvallend op werken die in Wenen ontstaan zijn, van componisten als Mozart, Beethoven, Schubert, Berg, Goldmark, Korngold, Kreisler en Muthspiel. Met pianisten Alfredo Perl en Ariane Häring wijdt hij zich ook aan de rijke literatuur voor viool en piano. Zo voerde Schmid met Alfredo Perl alle vioolsonates van Beethoven uit in de Wigmore Hall in Londen. Schmid soleerde met vooraanstaande orkesten als het Concertgebouworkest Amsterdam, Radio Symphonie Orchester Wien, Tsjechische Filharmonie en het SWR Symphonie Orchester. Naast vier opnamen met muziek van Bach, heeft Schmid ook de vioolconcerti van Brahms, Mozart, Goldmark, Bruch en Britten, Vivaldi’s Vier Jaargetijden, de solosonates van Ysaÿe, de sonates van Mozart en Beethoven en een cd met de titel ‘Pièces de Concert’ opgenomen, allemaal verschenen bij het label Oehms Classics. Verschillende cd’s werden met de Deutscher Schallplattenpreis, Gramophone Award en andere prijzen van de internationale muziekpers bekroond. Naast zijn drukke concertkalender geeft Schmid ook les aan het Mozarteum in Salzburg. Benjamin Schmid bespeelt een Stradivarius uit 1731, hem ter beschikking gesteld door de Donald-Kahn-Stiftung. Hanna Weinmeister De Oostenrijkse violiste Hanna Weinmeister studeerde in Salzburg bij Bruno Steinschaden en Gerhard Schulz en bij Zakhar Bron in Lübeck. Ze won prijzen op verschillende internationale wedstrijden in Londen, Parijs en Salzburg. Ze debuteerde met het Mozarteum Orchester Salzburg in de grote zaal van het Musikverein in Wenen. Ze is een regelmatige gast op festivals als SchleswigHolstein Musikfestival, Salzburger Mozartwochen, Kammermusikfest Lockenhaus en de Berliner Festwochen. In het seizoen 1997-98 werd ze uitgeroepen als ‘Rising Star’ en gaf ze recitals op de grote Europese concertpodia. Ze geeft vaak kamermuziekconcerten aan de zijde van Gidon Kremer, Christian Tetzlaff, Alexander Lonquich, Heinrich Schiff, Eduard Brunner en Alexej Lubimov. Sinds 1998 is Weinmeister eerste concertmeester van het orkest van de opera van Zürich en sinds 2000 leidt ze de vioolklas aan de Musikhochschule van Bern. Hanna Weinmeister bespeelt de ‘Bennett’ Stradivarius uit 1692, haar ter beschikking gesteld door Winterthur Verzekeringen. Lars Anders Tomter De Noor Lars Anders Tomter studeerde viool en altviool bij Leif Jörgensen aan het conservatorium van Oslo en de Noorse Staatsacademie. Vervolgens zette hij zijn studies verder bij Max Rostal en Sandor Végh. Hij won een speciale prijs voor zijn vertolking van Bartóks Altvioolconcerto op de internationale altvioolwedstrijd in Boedapest in 1984 en won de Maurice Vieux Wedstrijd in Lille in 1986. Lars Anders Tomter geeft wereldwijd concerten met het Noors Kamerorkest, de Royal Philharmonic, BBC Symphony, Academy of St Martin in the Fields, City of Birmingham Symphony, RSO Frankfurt, Budapest Festival Orchestra etc. onder leiding van dirigenten als Sylvain Cambreling, Vladimir Ashkenazy, Okku Kamu, Ulf Schirmer, Dennis Russel Davies e.a. Tomter wordt regelmatig uitgenodigd op de festivals van Lockenhaus, BBC Proms, Schleswig-Holstein, Styiarte etc. Samen met de pianist Leif Ove Andsnes is hij artistiek leider van een eigen kamermuziekfestival in Risör, Noorwegen. Tomter geeft les aan de Staatsacademie in Oslo. Hij bespeelt een Gasparo da Salo altviool uit 1590.
Quirine Viersen De Nederlandse celliste Quirine Viersen (°1972) was onder meer laureate bij het Rostropovitsj Concours 1990 in Parijs, de international cellowedstrijd van Helsinki in 1991 en in 1994 won ze als eerste Nederlandse een prijs op het prestigieuze Tsjaikovski Concours. De tot nu toe belangrijkste prijs die Quirine Viersen won, was de Young Artist Award 2000, die door de Crédit Suisse Groupe werd uitgereikt. Aan deze prijs was een concert met de Wiener Philharmoniker en dirigent Zubin Mehta tijdens het Luzerner Festival 2000 verbonden. Quirine Viersen kreeg haar eerste cellolessen bij haar vader Yke Viersen, cellist in het Koninklijk Concertgebouworkest. Aan het conservatorium van Amsterdam waren haar leermeesters eerst Jean Decroos en later Dmitri Ferschtman. Haar studie beëindigde ze in 1997 als leerlinge van Heinrich Schiff aan het Mozarteum in Salzburg. Ze gaf concerten met orkesten en dirigenten als het Koninklijk Concertgebouworkest olv. Herbert Blomstedt en Bernard Haitink, Radio Sinfonieorchester Frankfurt olv. Hugh Wolff, St. Petersburg Philharmonic Orchestra olv. Valery Gergiev, Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra olv. Jean Fournet, e.a. Ook in kamermuziekverband is Quirine een veelgevraagd musicus. Zo is zij een graag geziene gast op festivals als het Delft Chamber Music Festival, Klangspuren Festival in Schwaz, Mondsee Tage, Salzburger Festspiele en het Stavanger Chamber Music Festival. Met de pianiste Silke Avenhaus vormt ze sinds 1996 een succesvol duo. In 2007 werd het duo tot pianokwartet uitgebreid met violist Benjamin Schmid en altvioliste Hanna Weinmeister. Quirine Viersen bespeelt een Joseph Guarnerius Filius Andreae cello uit 1715, haar ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds. Pieter Wispelwey Pieter Wispelwey werd opgeleid door Dicky Boeke en Anner Bijlsma in Amsterdam en studeerde verder bij Paul Katz in de Verenigde Staten en bij William Pleeth in het Verenigd Koninkrijk. Wispelwey speelt zowel op historische als op moderne instrumenten. Zijn repertoire strekt zich uit van werken van J. S. Bach tot Elliott Carter, Kagel, Schnittke en jonge hedendaagse componisten. In 1992 kreeg Pieter Wispelwey als eerste cellist de prestigieuze Nederlandse Muziekprijs. Jaarlijks geeft hij integrale uitvoeringen van de cellosuites van Bach, de suites van Britten en de sonates van Beethoven en Brahms, op historische én moderne instrumenten. Het uitgebreide repertoire voor cello en piano voert hij uit met verschillende (forte-) pianisten: Robert Levin en Paolo Giacometti. Pieter Wispelwey is een regelmatig terugkerende gast in het Amsterdamse Concertgebouw, de Londense Wigmore Hall, in Châtelet (Parijs), Teatro Colón (Buenos Aires) en in Lincoln Center (New York). Hij soleerde reeds met het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het BBC Symphony Orchestra, de Camerata Academica Salzburg, Budapest Festival Orchestra, het Mahler Chamber Orchestra, Academy of Ancient Music, Basel Kammerorchester, etc. Pieter Wispelwey heeft reeds meer dan twintig cd-opnamen gemaakt voor het Channel Classics label, waarvan er zes een internationale prijs hebben gewonnen. Een van zijn meest recente opnamen is deze van het Celloconcerto van Dvorák met het Budapest Festival Orchestra olv. Iván Fischer. Pieter Wispelwey bespeelt een Giovanni Battista Guadagnini cello uit 1760 en een Rombouts barokcello uit 1710.
Binnenkort in deSingel
Yossif Ivanov viool Itamar Golan piano J S Bach Chaconne uit de Partita voor viool solo nr 2 in d, BWV1004 L van Beethoven Sonate voor viool en piano nr 5 in F, opus 24 ‘Frühlingssonate’ F Schubert Sonatine in D, D384 J Brahms Sonate voor viool en piano nr 3 in d, opus 108
inleiding Yves Knockaert / 19.15 uur / vergaderzaal do 22 mei 2008 / blauwe zaal / 20 uur € 20, € 15 / € 15, € 10 (-25/65+) / €8 (<19 jaar)
De kunstcampus groeit + 12.000 m 2 Een bouwproject van de Vlaamse Gemeenschap en de Hogeschool Antwerpen voor deSingel internationale kunstcampus en het Conservatorium van de Hogeschool Antwerpen. Permanente informatiestand vestiaire deSingel wo-zo 14-18 uur en aansluitend bij voorstellingen/concerten
2007-2008 architectuur theater dans muziek deSingel Desguinlei 25 / B-2018 Antwerpen ma > vr 10 > 19 uur / za 16 > 19 uur www.desingel.be
[email protected] T +32 (0)3 248 28 28 F +32 (0)3 248 28 00