ESC 213/216/Z13/Z16 Gebruiksaanwijzing 50453611 07.08
01.05-
H
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2 4.3
Beschrijving gebruik ............................................................................ B 1 Constructiegroepen ............................................................................ B 2 Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B 3 Prestatiewaarden ................................................................................ B 3 Afmetingen .......................................................................................... B 4 EN-normen .......................................................................................... B 5 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 5 Posities en typeplaatjes ...................................................................... B 6 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7 Draagvermogen .................................................................................. B 7 Plaatje voor bestelling, inventaris, service ......................................... B 8
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2 4.3
Beschrijving gebruik ............................................................................ B 1 Constructiegroepen ............................................................................ B 2 Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B 3 Prestatiewaarden ................................................................................ B 3 Afmetingen .......................................................................................... B 4 EN-normen .......................................................................................... B 5 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 5 Posities en typeplaatjes ...................................................................... B 6 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7 Draagvermogen .................................................................................. B 7 Plaatje voor bestelling, inventaris, service ......................................... B 8
C
Transport en eerste ingebruikname
C
Transport en eerste ingebruikname
1 2 3
Verlading per hijskraan ....................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 2
1 2 3
Verlading per hijskraan ....................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1 Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen ................................. C 2
D
Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
D
Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van natte batterijen ............ D 1 Batterijtype .......................................................................................... D 2 Batterij openleggen ............................................................................. D 2 Batterij opladen ................................................................................... D 3 Batterij inplaatsen en uitnemen ........................................................... D 4 Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller .................................................................................. D 5
1 2 3 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van natte batterijen ............ D 1 Batterijtype .......................................................................................... D 2 Batterij openleggen ............................................................................. D 2 Batterij opladen ................................................................................... D 3 Batterij inplaatsen en uitnemen ........................................................... D 4 Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller .................................................................................. D 5
0708.NL
Inhoudsopgave
0708.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
E
Bediening
E
Bediening
1
1
2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 5 5.1 5.2 5.3 5.4 6
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig ......................................................................... E 1 Beschrijving van de bedieningsorganen-en afleesinstrumenten ......... E 2 Voertuig in bedrijf nemen .................................................................... E 6 Werken met het vloertransportvoertuig ............................................... E 10 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 10 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 11 Het opnemen en neerzetten van ladingen .......................................... E 14 Wielarmhefinrichting (alleen ESC Z13/Z16) ........................................ E 15 Voertuig beveiligen .............................................................................. E 16 Informatie- en service-aanwijzer (LISA) .............................................. E 17 LED-aanwijzers ................................................................................... E 17 Toetsenbordtoewijzing ........................................................................ E 17 Display-aanwijzingen .......................................................................... E 18 Wijzigen van voertuigparameters ........................................................ E 19 Hulp bij storingen ................................................................................ E 20
2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 5 5.1 5.2 5.3 5.4 6
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig ......................................................................... E 1 Beschrijving van de bedieningsorganen-en afleesinstrumenten ......... E 2 Voertuig in bedrijf nemen .................................................................... E 6 Werken met het vloertransportvoertuig ............................................... E 10 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 10 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 11 Het opnemen en neerzetten van ladingen .......................................... E 14 Wielarmhefinrichting (alleen ESC Z13/Z16) ........................................ E 15 Voertuig beveiligen .............................................................................. E 16 Informatie- en service-aanwijzer (LISA) .............................................. E 17 LED-aanwijzers ................................................................................... E 17 Toetsenbordtoewijzing ........................................................................ E 17 Display-aanwijzingen .......................................................................... E 18 Wijzigen van voertuigparameters ........................................................ E 19 Hulp bij storingen ................................................................................ E 20
F
Onderhoud van het vloertransportvoertuig
F
Onderhoud van het vloertransportvoertuig
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-checklijst ......................................................................... F 4 Smeerschema ..................................................................................... F 6 Bedrijfsmiddel ...................................................................................... F 7 Adviezen voor onderhoud ................................................................... F 8 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden .................................................................... F 8 Armsteun openen ................................................................................ F 8 Batterijdeur en stoelkap openmaken ................................................... F 9 Stuurkap openen ................................................................................. F 10 Wielschroeven aantrekken .................................................................. F 11 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 12 Hernieuwde inbedrijfstelling ................................................................ F 13 Buiten bedrijf stellen van het vloertransportvoertuig ........................... F 13 Maatregelen voor buiten bedrijf stellen ............................................... F 13 Maatregelen wanneer het voertuig niet gebruikt wordt ....................... F 13 Hernieuwde ingebruikstelling .............................................................. F 14 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 14 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 14
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-checklijst ......................................................................... F 4 Smeerschema ..................................................................................... F 6 Bedrijfsmiddel ...................................................................................... F 7 Adviezen voor onderhoud ................................................................... F 8 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden .................................................................... F 8 Armsteun openen ................................................................................ F 8 Batterijdeur en stoelkap openmaken ................................................... F 9 Stuurkap openen ................................................................................. F 10 Wielschroeven aantrekken .................................................................. F 11 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 12 Hernieuwde inbedrijfstelling ................................................................ F 13 Buiten bedrijf stellen van het vloertransportvoertuig ........................... F 13 Maatregelen voor buiten bedrijf stellen ............................................... F 13 Maatregelen wanneer het voertuig niet gebruikt wordt ....................... F 13 Hernieuwde ingebruikstelling .............................................................. F 14 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 14 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 14
I2
0708.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 7 7.1 7.2 7.3 8 9
0708.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 7 7.1 7.2 7.3 8 9
I2
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
Z
Z
M
De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
De „richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen“ (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
M
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
0105.NL
0105.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
A1
A1
A2 A2 0105.NL
0105.NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving gebruik
De ESC 213/216/Z13/Z16 is een elektro-vorkheftruck met zijdelingse stoel in vierwieluitvoering. De chauffeursstoel is met een elektrische stuurwielregeling uitgerust. De ESC 213/216/Z13/Z16 is bedoeld voor transport van goederen op effen vloer. Een wielarmheffing, ook wel aanvangshefhoogte genoemd (alleen bij ESC Z13/Z16), vergroot de vrije hoogte bij transportritten op een oneffen vloeren. Er kunnen pallets met open oplegvlak of met dwarsliggers (indien buiten het bereik van de lastwielen) opgenomen worden. Al naar gelang de uitvoering van de hefinrichting kunnen ladingen tot maximaal 5,20 m in- of uitgestapeld en gedurende lange transportritten getransporteerd worden. Het draagvermogen kan van het typeplaatje of het ladingcapaciteitplaatje Qmax afgelezen worden.
0708.NL
0708.NL
De ESC 213/216/Z13/Z16 is een elektro-vorkheftruck met zijdelingse stoel in vierwieluitvoering. De chauffeursstoel is met een elektrische stuurwielregeling uitgerust. De ESC 213/216/Z13/Z16 is bedoeld voor transport van goederen op effen vloer. Een wielarmheffing, ook wel aanvangshefhoogte genoemd (alleen bij ESC Z13/Z16), vergroot de vrije hoogte bij transportritten op een oneffen vloeren. Er kunnen pallets met open oplegvlak of met dwarsliggers (indien buiten het bereik van de lastwielen) opgenomen worden. Al naar gelang de uitvoering van de hefinrichting kunnen ladingen tot maximaal 5,20 m in- of uitgestapeld en gedurende lange transportritten getransporteerd worden. Het draagvermogen kan van het typeplaatje of het ladingcapaciteitplaatje Qmax afgelezen worden.
Beschrijving gebruik
B1
B1
Constructiegroepen
2
18
Constructiegroepen
18
17
17
4
1
2
3
4
1
5
2
3
5
6 16
6 16
7
7
8
8
15
15
9
9
10 14
14
11
Pos. Aanduiding 1 t Informatie- en service-indicatie LISA 2 t Rijrichtingshendel (heffen, neerlaten, rijden) 3 t Hoofdschakelaar (Nood-Uit) 4 t Vrij zicht-mast 5 t Armsteun 6 t Stuurkap 7 t Batterijkap 8 t Wielarmen 9 t Lastwielen t = Standaarduitvoering
Pos. Aanduiding 10 t Hefstangen (alleen bij wielarmheffing) 11 t Batterijdeur 12 13 14 15 16 17 18
11 13
12
t t t t t t t
Pos. Aanduiding 1 t Informatie- en service-indicatie LISA 2 t Rijrichtingshendel (heffen, neerlaten, rijden) 3 t Hoofdschakelaar (Nood-Uit) 4 t Vrij zicht-mast 5 t Armsteun 6 t Stuurkap 7 t Batterijkap 8 t Wielarmen 9 t Lastwielen
Stoelkap Aandrijfwiel Steunwiel Dodemansknop Parkeerrem Hefinrichting Afdak boven bestuurder
o = Accessoire
t = Standaarduitvoering
0708.NL
13
B2
10
B2
12
Pos. Aanduiding 10 t Hefstangen (alleen bij wielarmheffing) 11 t Batterijdeur 12 13 14 15 16 17 18
t t t t t t t
Stoelkap Aandrijfwiel Steunwiel Dodemansknop Parkeerrem Hefinrichting Afdak boven bestuurder
o = Accessoire
0708.NL
2
3
Technische gegevens standaard uitrusting
3
Technische gegevens standaard uitrusting
Z
Opgave van de technische specificaties conform VDI 2398. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
Z
Opgave van de technische specificaties conform VDI 2398. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
3.1
Prestatiewaarden
3.1
Prestatiewaarden
Aanduiding
ESC 213/Z13 1250 600 6,4 / 7,8
Q Draagvermogen EKC/EKC-Z c Lastzwaartepunt Rijsnelheid, rijdende man snel met / zonder nominale belasting Rijsnelheid, rijdende man langzaam 3,5 / 5,0 met / zonder nominale belasting Hefsnelheid 0,18 / 0,26 met/zonder heflading Neerlaatsnelheid 0,21 / 0,44 met/zonder heflading Maximum hellingsweerstandsvermogen gedu8 / 14 rende 5 min) met/zonder heflading
Z
ESC 216/Z16 1600 600 6,4 / 7,8
Aanduiding kg mm km/h
3,5 / 5,1
km/h
0,18 / 0,26
m/s
0,21 / 0,44
m/s
8 / 14
%
Q Draagvermogen EKC/EKC-Z c Lastzwaartepunt Rijsnelheid, rijdende man snel met / zonder nominale belasting Rijsnelheid, rijdende man langzaam 3,5 / 5,0 met / zonder nominale belasting Hefsnelheid 0,18 / 0,26 met/zonder heflading Neerlaatsnelheid 0,21 / 0,44 met/zonder heflading Maximum hellingsweerstandsvermogen gedu8 / 14 rende 5 min) met/zonder heflading
Z
Rijsnelheid teruggebracht naar ”rijdende man langzaam” bij Q>250kg bij mastheffing.
h1
ESC 213/Z13 1250 600 6,4 / 7,8
h6
l
h1
h6
km/h
0,18 / 0,26
m/s
0,21 / 0,44
m/s
8 / 14
%
h3
l x c
1285
c
1285
3,5 / 5,1
h4
x
Q
900
900
Q
h2 m1
L2
m2
s
h2 m1
h13
95
y
155
L2
m2
s
h13
95
y
155 L1
L1
Wa
Wa e
b2
e b2
b11 b5
a 2
Ast
a 2
0708.NL
0708.NL
kg mm km/h
Rijsnelheid teruggebracht naar ”rijdende man langzaam” bij Q>250kg bij mastheffing.
h4 h3
ESC 216/Z16 1600 600 6,4 / 7,8
B3
b11 b5
a 2
Ast
a 2
B3
Afmetingen
3.2
(alle maten in mm)
(alle maten in mm)
Aanduiding
h1 h2 h3 h4 h5 h7 h13 m1 m2 L1 L2 b2 I b5 Ast Wa X Y
Afmetingen
Constructiehoogte Vrije heffing Hefhoogte Uitgeschoven mast Initieel heffen Zithoogte van bestuurder Hoogte verlaagd Vrije hoogte Vrije hoogte Totale lengte Lengte incl. vorkrug Voertuigbreedte Vorklengte Vorkafstand buitenmaat Breedte arbeidsgang 800 x 1200 in de breedte Draaicirkel Lastafstand Wielafstand
ESC 213/Z13 290 ZT 1900 0 2900 3380 0 / 125 900
ESC 216/Z16 290 ZT 1900 0 2900 3380 0 / 125 900
ESC 213/Z13 280 ZT 1900 0 2800 3330 0 / 125 900
ESC 216/Z16 280 ZT 1900 0 2800 3330 0 / 125 900
Aanduiding
h1 h2 h3 h4 h5 h7
90 30 20 2104 954 830 1150 570
90 30 20 2150 1000 830 1150 570
90 30 20 2124 974 830 1150 570
90 30 20 2170 1020 830 1150 570
h13 m1 m2 L1 L2 b2 I b5
2335
2335
2365
2365
Ast
1600 665 1469
1600 665 1469
1630 665 1499
1630 665 1499
Wa X Y
*) Lastdrager neergelaten +75 mm
Constructiehoogte Vrije heffing Hefhoogte Uitgeschoven mast Initieel heffen Zithoogte van bestuurder Hoogte verlaagd Vrije hoogte Vrije hoogte Totale lengte Lengte incl. vorkrug Voertuigbreedte Vorklengte Vorkafstand buitenmaat Breedte arbeidsgang 800 x 1200 in de breedte Draaicirkel Lastafstand Wielafstand
ESC 213/Z13 290 ZT 1900 0 2900 3380 0 / 125 900
ESC 216/Z16 290 ZT 1900 0 2900 3380 0 / 125 900
ESC 213/Z13 280 ZT 1900 0 2800 3330 0 / 125 900
ESC 216/Z16 280 ZT 1900 0 2800 3330 0 / 125 900
90 30 20 2104 954 830 1150 570
90 30 20 2150 1000 830 1150 570
90 30 20 2124 974 830 1150 570
90 30 20 2170 1020 830 1150 570
2335
2335
2365
2365
1600 665 1469
1600 665 1469
1630 665 1499
1630 665 1499
*) Lastdrager neergelaten +75 mm
h1
h1
h4
h6
h3
l
h4
h6
x
x c
1285
c
1285
h3
l
Q
900
900
Q
h2 m1
L2
m2
s
h2 m1
h13
95
y
155
L2
m2
s
h13
95
y
155 L1
L1
Wa
Wa e
b2
b2
Ast
a 2
0708.NL
b11 b5
a 2
B4
e b11 b5
a 2
B4
Ast
a 2
0708.NL
3.2
3.3
EN-normen
3.3
Continue geluidsdruk:
Z
Continue geluidsdruk: 68 dB(A)
68 dB(A)
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
De continue geluidsdruk is een conform de genoemde normen berekende gemiddelde waarde waarin de geluidsdruk bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop is verdisconteerd. Het geluidsdrukniveau wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Vibratie:
EN-normen
0,36 m/s2
De continue geluidsdruk is een conform de genoemde normen berekende gemiddelde waarde waarin de geluidsdruk bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop is verdisconteerd. Het geluidsdrukniveau wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Vibratie:
volgens EN 13059.
Z
0,36 m/s2 volgens EN 13059.
Z
De trilbelasting die op de bestuurdersplaats op het lichaam inwerkt, is conform de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen belasting in verticale lijn. Deze belasting wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische compatibiliteit (EMC)
De trilbelasting die op de bestuurdersplaats op het lichaam inwerkt, is conform de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen belasting in verticale lijn. Deze belasting wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische compatibiliteit (EMC)
De fabrikant bevestigt naleving van de grenswaarden voor elektromagnetische storing en stoorbestendigheid alsmede controle van het ontladen van statische elektriciteit conform EN 12895 en ook de aldaar vermelde normatieve verwijzingen.
De fabrikant bevestigt naleving van de grenswaarden voor elektromagnetische storing en stoorbestendigheid alsmede controle van het ontladen van statische elektriciteit conform EN 12895 en ook de aldaar vermelde normatieve verwijzingen.
Z
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met schriftelijke toestemming van de fabrikant worden uitgevoerd.
Z
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met schriftelijke toestemming van de fabrikant worden uitgevoerd.
3.4
Gebruiksvoorwaarden
3.4
Gebruiksvoorwaarden
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur - bij gebruik 5°C tot 40°C
Z
Bij continu gebruik onder extreme temperatuur- of luchtvochtigheidscondities is voor vloertransportvoertuigen een speciale uitrusting en toelating vereist.
0708.NL
Bij continu gebruik onder extreme temperatuur- of luchtvochtigheidscondities is voor vloertransportvoertuigen een speciale uitrusting en toelating vereist.
0708.NL
Z
- bij gebruik 5°C tot 40°C
B5
B5
4
Posities en typeplaatjes
4
Posities en typeplaatjes
22
22
-Nr.
-Nr.
Serien-Nr.
Serien-Nr.
Q kg
Q kg
H mm
H mm D mm
20
D mm
23
21
20
19
19
24
28
28
27
27
26
26
25
25 22
Pos. 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Aanduiding Rijrichtingshendel Draagvermogen Qmax Lastdiagram Bevestigingspunt voor verlading per hijskraan Verbodsbordje ”Het oponthoud onder de vorktanden is verboden” Verbodsbordje ”Niet door open plaatsen van hefinstallatie grijpen” Attentie elektronica en lage spanning Beproevingsmerk (o) Nummer van plaatje, bestelling, inventaris en service Typeplaatje, voertuig 0708.NL
Aanduiding Rijrichtingshendel Draagvermogen Qmax Lastdiagram Bevestigingspunt voor verlading per hijskraan Verbodsbordje ”Het oponthoud onder de vorktanden is verboden” Verbodsbordje ”Niet door open plaatsen van hefinstallatie grijpen” Attentie elektronica en lage spanning Beproevingsmerk (o) Nummer van plaatje, bestelling, inventaris en service Typeplaatje, voertuig 0708.NL
B6
mV 1,5 V
22
22
Pos. 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
24
mV 1,5 V
22
23
21
B6
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
Typeplaatje, voertuig
29
40
29
40
30
39
30
39
31
38
31
38
32
37
32
37
33
36
33
36
Pos. 29 30 31 32 33 34
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V Leeggewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 35 36 37 38 39 40
35
35
34
34
Benaming Producent Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Zwaartepuntafstand lading in mm Bouwjaar Optie
Pos. 29 30 31 32 33 34
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V Leeggewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
Pos. 35 36 37 38 39 40
Benaming Producent Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Zwaartepuntafstand lading in mm Bouwjaar Optie
Z
Bij vragen aangaande het voertuig resp. bestellingen voor vervangende onderdelen het serienummer (30) opgeven a.u.b.
Z
Bij vragen aangaande het voertuig resp. bestellingen voor vervangende onderdelen het serienummer (30) opgeven a.u.b.
4.2
Draagvermogen
4.2
Draagvermogen
F
Op het bordje (21) staat het laadvermogen (Q in kg) in relatie tot de lastzwaartepuntafstand (D in mm) en en hefhoogte (H in mm) in tabelvorm aangegeven.
F
Op het bordje (21) staat het laadvermogen (Q in kg) in relatie tot de lastzwaartepuntafstand (D in mm) en en hefhoogte (H in mm) in tabelvorm aangegeven.
21 -Nr. Serien-Nr.
21 -Nr. Serien-Nr.
Qkg
Qkg
Hmm
Hmm
0708.NL
Dmm
0708.NL
Dmm
B7
B7
Plaatje voor bestelling, inventaris, service
Pos. 42 43 44
B8
Plaatje voor bestelling, inventaris, service
42
42
43
43
44
44
Aanduiding Bestelling-nr. Inventaris-nr. Full service-nr.
Pos. 42 43 44
Z
Het bordje met het full service-nr. wordt alleen bij afsluiting van een servicecontract verstrekt.
0708.NL
Z
4.3
Aanduiding Bestelling-nr. Inventaris-nr. Full service-nr.
Het bordje met het full service-nr. wordt alleen bij afsluiting van een servicecontract verstrekt.
0708.NL
4.3
B8
C Transport en eerste ingebruikname
C Transport en eerste ingebruikname
1
Verlading per hijskraan
1
Verlading per hijskraan
M
Uitsluitend gebruik maken van hefgerei met voldoende draagcapaciteit (voor gewicht van verlading vgl. het typeplaatje voertuig).
M
Uitsluitend gebruik maken van hefgerei met voldoende draagcapaciteit (voor gewicht van verlading vgl. het typeplaatje voertuig).
1
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E) – 2 draagriemen (1) op de bovenste dwarsdrager van de buitenste mast van de hefstellage en tevens tussen de buitenste bevestigingssteunen van het afdak boven de bestuurder bevestigen. De draagriemen in de bevestigingsogen van het hijsgerei haken.
Z
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E) – 2 draagriemen (1) op de bovenste dwarsdrager van de buitenste mast van de hefstellage en tevens tussen de buitenste bevestigingssteunen van het afdak boven de bestuurder bevestigen. De draagriemen in de bevestigingsogen van het hijsgerei haken.
Z
Is een makroloonschijf op het afdak boven de bestuurder gemonteerd, dan moet deze eerst gedemonteerd worden. – De bevestigingsogen van het hijsgerei op beide zijden van het frame op de met de lasthaak (2) gekenmerkte punten inhaken. Het kraangerei zo aan de aanslagpunten bevestigen dat het niet kan wegglijden en bij het optillen de aanbouwonderdelen niet raakt.
Is een makroloonschijf op het afdak boven de bestuurder gemonteerd, dan moet deze eerst gedemonteerd worden. – De bevestigingsogen van het hijsgerei op beide zijden van het frame op de met de lasthaak (2) gekenmerkte punten inhaken.
M 2
Het kraangerei zo aan de aanslagpunten bevestigen dat het niet kan wegglijden en bij het optillen de aanbouwonderdelen niet raakt.
2
2
Eerste ingebruikname
2
Eerste ingebruikname
M
Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels) moeten korter dan 6 m zijn.
M
Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels) moeten korter dan 6 m zijn.
Z
Om het voertuig na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken, de volgende werkzaamheden uitvoeren:
Om het voertuig na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken, de volgende werkzaamheden uitvoeren:
– De uitrusting op volledigheid en toestand controleren. – Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Voertuig volgens voorschrift in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).
– De uitrusting op volledigheid en toestand controleren. – Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Voertuig volgens voorschrift in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).
Na het neerzetten kunnen de banden afplattingen vertonen. Na enige tijd van rijden verdwijnen deze afplattingen weer.
C1
0105.NL
0105.NL
M
1
Z
Na het neerzetten kunnen de banden afplattingen vertonen. Na enige tijd van rijden verdwijnen deze afplattingen weer.
C1
3
Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen
3
Het voertuig zonder eigen aandrijving bewegen
F
Deze vorm van bedrijf is op glooiingen en hellingen verboden.
F
Deze vorm van bedrijf is op glooiingen en hellingen verboden.
Dient het voertuig na het optreden van een storing die van invloed is op het rijvermogen te worden afgevoerd, dan als volgt te werk gaan: – – – – –
Hoofdschakelaar in positie ”uit”. Contactslot in positie ”uit“ en sleutel uit het slot trekken. Voertuig beveiligen tegen wegrollen. Accudeur en zitkap openmaken (vgl. hoofdstuk F). Op de motorrem de contramoeren (4) losmaken en de schroeven (3) vasttrekken.
– – – – –
De rem wordt opgelicht en het voertuig kan weggereden worden.
C2
Hoofdschakelaar in positie ”uit”. Contactslot in positie ”uit“ en sleutel uit het slot trekken. Voertuig beveiligen tegen wegrollen. Accudeur en zitkap openmaken (vgl. hoofdstuk F). Op de motorrem de contramoeren (4) losmaken en de schroeven (3) vasttrekken.
De rem wordt opgelicht en het voertuig kan weggereden worden.
F
Bij aankomst op gewenste positie de reminstallatie in de oorspronkelijke staat terugbrengen! Het voertuig mag niet met opgelichte rem geparkeerd worden!
Bij aankomst op gewenste positie de reminstallatie in de oorspronkelijke staat terugbrengen! Het voertuig mag niet met opgelichte rem geparkeerd worden!
– Schroeven (3) weer ca. 1 cm omhoogdraaien en met contramoeren (4) beveiligen.
– Schroeven (3) weer ca. 1 cm omhoogdraaien en met contramoeren (4) beveiligen.
Het voertuig staat weer op de rem.
Het voertuig staat weer op de rem.
3
4
4
0105.NL
3
0105.NL
F
Dient het voertuig na het optreden van een storing die van invloed is op het rijvermogen te worden afgevoerd, dan als volgt te werk gaan:
C2
D Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
D Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van natte batterijen
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van natte batterijen
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (zie hoofdstuk E).
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (zie hoofdstuk E).
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van batterijen mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de fabrikant van de batterij en het batterijlaadstation moeten bij deze werkzaamheden worden nageleefd.
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van batterijen mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de fabrikant van de batterij en het batterijlaadstation moeten bij deze werkzaamheden worden nageleefd.
Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het hanteren van de batterijen mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omgeving van het voor opladen geparkeerde voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het hanteren van de batterijen mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omgeving van het voor opladen geparkeerde voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Onderhoud van de batterij: De celdeksels van de batterij moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Batterijen met niet-geïsoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat worden afgedekt.
Onderhoud van de batterij: De celdeksels van de batterij moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Batterijen met niet-geïsoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat worden afgedekt.
Verwijdering van afgewerkte batterijen: De batterij moet op de juiste wijze en volgens de geldende nationale voorschriften resp. wetsbepalingen ten aanzien van de milieubescherming worden verwijderd. De aanwijzingen van de fabrikant moeten in ieder geval worden nageleefd.
Verwijdering van afgewerkte batterijen: De batterij moet op de juiste wijze en volgens de geldende nationale voorschriften resp. wetsbepalingen ten aanzien van de milieubescherming worden verwijderd. De aanwijzingen van de fabrikant moeten in ieder geval worden nageleefd.
M
Voordat de batterijkap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd, dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
M
Voordat de batterijkap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd, dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden.
M F
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.
M F
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak. Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterijuitrusting mag uitsluitend met toestemming van de fabrikant worden verwisseld.
0105.NL
0105.NL
Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterijuitrusting mag uitsluitend met toestemming van de fabrikant worden verwisseld.
D1
D1
2
Batterijtype
2
Batterijtype
Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard mogelijk zijn: batterijtypen:
Afhankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard mogelijk zijn: batterijtypen:
24V - PzS - batterij 24V - PzS - batterij (met verhoogde capaciteit) 24V - PzS - batterij 24V - PzS - batterij (met verhoogde capaciteit)
24V - PzS - batterij 24V - PzS - batterij (met verhoogde capaciteit) 24V - PzS - batterij 24V - PzS - batterij (met verhoogde capaciteit)
3 PzS 330 Ah L (met gewichten) 3 PzS 360 Ah HX 3 PzS 420 Ah L 3 PzS 450 Ah HX
3 PzS 330 Ah L (met gewichten) 3 PzS 360 Ah HX 3 PzS 420 Ah L 3 PzS 450 Ah HX
Het gewicht van de batterij kan worden afgelezen op het typeplaatje van de batterij.
Het gewicht van de batterij kan worden afgelezen op het typeplaatje van de batterij.
Afhankelijk van het batterijtype is het ook mogelijk, onderhoudsvrije batterijen met meer capaciteit te gebruiken.
Afhankelijk van het batterijtype is het ook mogelijk, onderhoudsvrije batterijen met meer capaciteit te gebruiken.
M
Bij het vervangen/verwisselen van de batterij moet op goed vastzitten in de batterijruimte van de truck worden gelet.
M
Bij het vervangen/verwisselen van de batterij moet op goed vastzitten in de batterijruimte van de truck worden gelet.
3
Batterij openleggen
3
Batterij openleggen
F
Voertuig beveiligd parkeren (zie hoofdstuk E).
F
Voertuig beveiligd parkeren (zie hoofdstuk E).
– Batterijdeur (2) met vierkantsleutel openen (bevindt zich onder de armsteun (zie hoofdstuk F)). – Ontgrendeling (4) voor kap (1) bedienen. De kap (1) wordt naar boven gezwaaid.
F
De kap (1) wordt naar boven gezwaaid.
F
Batterijkap voorzichtig openen resp. sluiten. Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag uitsluitend bij uitgeschakeld voertuig en laadtoestel geschieden.
Batterijkap voorzichtig openen resp. sluiten. Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag uitsluitend bij uitgeschakeld voertuig en laadtoestel geschieden.
1
1
3
3
4
4
0105.NL
2
0105.NL
2
D2
– Batterijdeur (2) met vierkantsleutel openen (bevindt zich onder de armsteun (zie hoofdstuk F)). – Ontgrendeling (4) voor kap (1) bedienen.
D2
4
Batterij opladen
4
Batterij opladen
F
Voor de batterijlading moet het voertuig in een gesloten goed geventileerde ruimte geparkeerd worden.
F
Voor de batterijlading moet het voertuig in een gesloten goed geventileerde ruimte geparkeerd worden.
– Batterij bloot leggen (zie punt 3).
– Batterij bloot leggen (zie punt 3).
M
Het in- en uitpluggen van de batterijstekker (3) en de laadkabel (5) van de batterijlaadstation en indrukken van de hoofdschakelaar mag alleen bij uitgeschakeld voertuig en uitgeschakelde batterijlader geschieden.
M
Het in- en uitpluggen van de batterijstekker (3) en de laadkabel (5) van de batterijlaadstation en indrukken van de hoofdschakelaar mag alleen bij uitgeschakeld voertuig en uitgeschakelde batterijlader geschieden.
F
Bij het opladen moet de bovenkant van de batterijcellen bloot liggen, opdat voldoende ventilatie is gewaarborgd. Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen controleren op waarneembare schade. De veiligheidsvoorschriften van de fabrikant van de batterij en het oplaadstation strikt opvolgen.
F
Bij het opladen moet de bovenkant van de batterijcellen bloot liggen, opdat voldoende ventilatie is gewaarborgd. Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen controleren op waarneembare schade. De veiligheidsvoorschriften van de fabrikant van de batterij en het oplaadstation strikt opvolgen.
– Batterijstekker (3) uitpluggen. – Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterijen nemen. – Laadkabel (5) van het batterijlaadstation op de batterijstekker (3) aansluiten en batterijlader inschakelen.
M
Batterij volgens de voorschriften van de batterij- en oplaadstationfabrikant opladen.
Batterij volgens de voorschriften van de batterij- en oplaadstationfabrikant opladen.
3
5
5
0105.NL
3
0105.NL
M
– Batterijstekker (3) uitpluggen. – Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterijen nemen. – Laadkabel (5) van het batterijlaadstation op de batterijstekker (3) aansluiten en batterijlader inschakelen.
D3
D3
5
Batterij inplaatsen en uitnemen
5
Batterij inplaatsen en uitnemen
F
Het voertuig moet horizontaal staan. Om kortsluitingen te voorkomen, moeten batterijen met open polen of verbindingen met een rubbermat toegedekt worden. De batterijstekker resp. batterijkabel zo wegleggen dat ze niet aan het voertuig blijven haken, wanneer de batterij uit het voertuig wordt getrokken.
F
Het voertuig moet horizontaal staan. Om kortsluitingen te voorkomen, moeten batterijen met open polen of verbindingen met een rubbermat toegedekt worden. De batterijstekker resp. batterijkabel zo wegleggen dat ze niet aan het voertuig blijven haken, wanneer de batterij uit het voertuig wordt getrokken.
M
Bij het transporteren van batterijen met hijsgerei op voldoende hijsvermogen letten (zie het batterijgewicht op het batterij-typeplaatje aan de batterijbak). Het hijsgerei dient de batterij loodrecht omhoog te takelen, opdat de batterijbak niet in elkaar gedrukt wordt. De hijshaken zodanig aan de batterij bevestigen (6), dat deze bij het ontspannen van het hijsgerei niet op de batterijcellen kunnen vallen.
M
Bij het transporteren van batterijen met hijsgerei op voldoende hijsvermogen letten (zie het batterijgewicht op het batterij-typeplaatje aan de batterijbak). Het hijsgerei dient de batterij loodrecht omhoog te takelen, opdat de batterijbak niet in elkaar gedrukt wordt. De hijshaken zodanig aan de batterij bevestigen (6), dat deze bij het ontspannen van het hijsgerei niet op de batterijcellen kunnen vallen.
– Batterij bloot leggen (zie punt 3). – Batterijstekker (3) uit de contactdoos trekken (zie punt 4). – Batterijdeur (2) met dopsleutel openmaken.
Z
De dopsleutel bevindt zich onder de armsteun (zie hoofdstuk F).
F
Gebruiksaanwijzing van het batterijwisselstation naleven!
– Rode batterijvastzetinrichting (8) naar buiten trekken. – Batterij (7) zijdelings op het batterijwisselstation trekken.
De montage wordt in omgekeerde volgorde uitgevoerd. Op juiste montagepositie en juiste aansluiting van de batterij letten. Na het opnieuw inzetten alle kabel- en steekverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. De batterij moet veilig in het voertuig bevestigd zijn, om schade door onverwachte bewegingen te voorkomen. Op correcte zitting van de rode batterijvastzetinrichting (8) letten. De batterijkap en de batterijdeur dienen veilig te worden gesloten.
Z
De dopsleutel bevindt zich onder de armsteun (zie hoofdstuk F).
F
Gebruiksaanwijzing van het batterijwisselstation naleven!
F
Na het opnieuw inzetten alle kabel- en steekverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. De batterij moet veilig in het voertuig bevestigd zijn, om schade door onverwachte bewegingen te voorkomen. Op correcte zitting van de rode batterijvastzetinrichting (8) letten. De batterijkap en de batterijdeur dienen veilig te worden gesloten.
6
7
D4
De montage wordt in omgekeerde volgorde uitgevoerd. Op juiste montagepositie en juiste aansluiting van de batterij letten.
6
8 2 0105.NL
8
– Rode batterijvastzetinrichting (8) naar buiten trekken. – Batterij (7) zijdelings op het batterijwisselstation trekken.
7
2 0105.NL
F
– Batterij bloot leggen (zie punt 3). – Batterijstekker (3) uit de contactdoos trekken (zie punt 4). – Batterijdeur (2) met dopsleutel openmaken.
D4
6
Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller
6
Batterijontladingsaanwijzer: De ontladingstoestand van de batterij (9) wordt in 10%-stappen op het display van de informatie- en serviceaanwijzer aangegeven.
M
Z
De standaardinstelling van de batterijontladingsaanwijzer / ontladingsmeter geschiedt op standaardbatterijen. Wanneer onderhoudsvrije batterijen gebruikt worden, moet de aanwijzer dusdanig ingesteld worden, dat het symbool ”T” (10) achter de percentage-indicatie te zien is. Indien deze regeling niet uitgevoerd wordt, kan de batterij door volledige ontlading beschadigd raken. Voor het instellen van het instrument adviseren wij de servicedienst van de fabrikant in te schakelen.
9
10
BAT T : 0 4 0 % T
Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijfsurenteller Batterijontladingsaanwijzer: De ontladingstoestand van de batterij (9) wordt in 10%-stappen op het display van de informatie- en serviceaanwijzer aangegeven.
M
11
4 71 h
De standaardinstelling van de batterijontladingsaanwijzer / ontladingsmeter geschiedt op standaardbatterijen. Wanneer onderhoudsvrije batterijen gebruikt worden, moet de aanwijzer dusdanig ingesteld worden, dat het symbool ”T” (10) achter de percentage-indicatie te zien is. Indien deze regeling niet uitgevoerd wordt, kan de batterij door volledige ontlading beschadigd raken. Voor het instellen van het instrument adviseren wij de servicedienst van de fabrikant in te schakelen.
9
10
BAT T : 0 4 0 % T
11
4 71 h
Wanneer de batterij een restcapaciteit van 30% heeft, is opladen noodzakelijk.
Wanneer de batterij een restcapaciteit van 30% heeft, is opladen noodzakelijk.
Batterijontladingsmeter: Wanneer de restcapaciteit beneden de min. grenswaarde daalt, wordt de functie ”heffen” uitgeschakeld. Een afzonderlijke indicatie wordt op de informatie- en service-afleeseenheid getoond.
Batterijontladingsmeter: Wanneer de restcapaciteit beneden de min. grenswaarde daalt, wordt de functie ”heffen” uitgeschakeld. Een afzonderlijke indicatie wordt op de informatie- en service-afleeseenheid getoond.
Z
De functie ”heffen” wordt alleen dan opnieuw in werking gesteld, wanneer de batterij is aangesloten en de ladingcapaciteit tenminste 70% bedraagt.
Bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren (11) worden naast de ladingstoestand van de batterij aangewezen. De bedrijfsurenteller geeft de totale tijd van alle rij- en hefbewegingen aan.
0105.NL
0105.NL
Bedrijfsurenteller: De bedrijfsuren (11) worden naast de ladingstoestand van de batterij aangewezen. De bedrijfsurenteller geeft de totale tijd van alle rij- en hefbewegingen aan.
De functie ”heffen” wordt alleen dan opnieuw in werking gesteld, wanneer de batterij is aangesloten en de ladingcapaciteit tenminste 70% bedraagt.
D5
D5
D6 D6 0105.NL
0105.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het vloertransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor besturing en handling van ladingen, hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door deze uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor besturing en handling van ladingen, hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door deze uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder dient te zijn ingelicht zijn omtrent zijn rechten en plichten, te zijn onderwezen in de bediening van het vloertransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing te kennen. Aan deze persoon dienen de vereiste autorisaties te worden verleend. Bij transportvoertuigen die van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder dient te zijn ingelicht zijn omtrent zijn rechten en plichten, te zijn onderwezen in de bediening van het vloertransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing te kennen. Aan deze persoon dienen de vereiste autorisaties te worden verleend. Bij transportvoertuigen die van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Gebruiksverbod voor onbevoegden: De bestuurder is tijdens gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij dient onbevoegden te verbieden, met het vloertransportvoertuig te rijden of dit in werking te stellen. Er mogen met het voertuig geen personen worden getransporteerd of geheven.
Gebruiksverbod voor onbevoegden: De bestuurder is tijdens gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij dient onbevoegden te verbieden, met het vloertransportvoertuig te rijden of dit in werking te stellen. Er mogen met het voertuig geen personen worden getransporteerd of geheven.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het vloertransportvoertuig of de appendages/hulpuitrustingen moeten ogenblikkelijk aan de supervisor worden gemeld. Vloertransportvoertuigen die niet bedrijfsveilig zijn (b.v. afgesleten banden of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt, tot zij deugdelijk zijn gerepareerd.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het vloertransportvoertuig of de appendages/hulpuitrustingen moeten ogenblikkelijk aan de supervisor worden gemeld. Vloertransportvoertuigen die niet bedrijfsveilig zijn (b.v. afgesleten banden of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt, tot zij deugdelijk zijn gerepareerd.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevaarzone: De gevaarzone is het gebied, waarbinnen personen door rij- of hefbewegingen van het vloertransportvoertuig, het hefgerei (b.v. lastvork of appendage) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een omlaagkomende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
Gevaarzone: De gevaarzone is het gebied, waarbinnen personen door rij- of hefbewegingen van het vloertransportvoertuig, het hefgerei (b.v. lastvork of appendage) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een omlaagkomende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
F
Onbevoegde personen moeten uit de gevaarzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevaarzone niet verlaten, moet het vloertransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in alle gevallen worden nageleefd.
0105.NL
0105.NL
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in alle gevallen worden nageleefd.
Onbevoegde personen moeten uit de gevaarzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevaarzone niet verlaten, moet het vloertransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
Beschrijving van de bedieningsorganen-en afleesinstrumenten Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument 1
Schakelslot
2
Indicatie gebruiksgereed
3
Schakelaar ”waarschuwingssignaal” (claxon)
4
6
Schakelaar -wielarmheffing/ aanvangshefhoogte neerlaten (alleen ESC Z13/Z16) Schakelaar - wielarmheffing/ aanvangshefhoogte opheffen (alleen ESC Z13/Z16) Rijrichtingshendel
7
Hoofdschakelaar (nood-uit)
8
Dodemansknop
9
Rempedaal
5
Functie
E2
Beschrijving van de bedieningsorganen-en afleesinstrumenten Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument
t Aan- en uitschakelen van de stroom voor besturing. Door het sleuteltje uit het contact te trekken is het voertuig beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. t Geeft door oplichten aan dat de stroom ingeschakeld is. t Waarschuwingssignaal activeren
1
Schakelslot
2
Indicatie gebruiksgereed
3
Schakelaar ”waarschuwingssignaal” (claxon)
t De laadvork wordt neergelaten.
4
t De laadvork wordt geheven (max. 115 mm) zonder dat de hefmast uitgeschoven wordt.
5
t Richting V/R: instellen van de gewenste rijrichting en rijsnelheid. Richting H: de laadvork wordt geheven en de hefmast wordt uitgeschoven. Richting S: de laadvork wordt neergelaten en de hefmast wordt ingeschoven. t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies worden uitgeschakeld en het voertuig wordt automatisch geremd. t De rijfunctie is onderbroken wanneer de dodemansknop niet ingedrukt is. t Het voertuig wordt geremd.
6
Schakelaar -wielarmheffing/ aanvangshefhoogte neerlaten (alleen ESC Z13/Z16) Schakelaar - wielarmheffing/ aanvangshefhoogte opheffen (alleen ESC Z13/Z16) Rijrichtingshendel
7
Hoofdschakelaar (nood-uit)
8
Dodemansknop
9
Rempedaal t = Standaarduitvoering
o = Accessoire
0105.NL
t = Standaarduitvoering
2
Functie t Aan- en uitschakelen van de stroom voor besturing. Door het sleuteltje uit het contact te trekken is het voertuig beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden. t Geeft door oplichten aan dat de stroom ingeschakeld is. t Waarschuwingssignaal activeren t De laadvork wordt neergelaten. t De laadvork wordt geheven (max. 115 mm) zonder dat de hefmast uitgeschoven wordt. t Richting V/R: instellen van de gewenste rijrichting en rijsnelheid. Richting H: de laadvork wordt geheven en de hefmast wordt uitgeschoven. Richting S: de laadvork wordt neergelaten en de hefmast wordt ingeschoven. t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies worden uitgeschakeld en het voertuig wordt automatisch geremd. t De rijfunctie is onderbroken wanneer de dodemansknop niet ingedrukt is. t Het voertuig wordt geremd. o = Accessoire
0105.NL
2
E2
16 17 18
1 2 3 4 5
6
7
16 17 18
14
14
13
13
12
12
11
11
10
10
9
9
8
8
6
7
0105.NL
15
0105.NL
15
1 2 3 4 5
E3
E3
Functie t De bestuurdersstoel kan horizontaal versteld
11 Instelling rugleuning
t
12 Instelwiel stoelvering
t
13 Hoogteregeling
t
voetruimte 14 Schakelaar parkeerrem
t
15 Controlelampje parkeerrem
t
16 Informatie- en service-
t
17 Schakelaar verwarming be-
o
aanwijzer LISA
stuurdersstoel 18 Controlelampje verwarming bestuurdersstoel
o
worden. De rugleuning aan de bestuurdersstoel kan ingesteld worden. Instelling volgens het gewicht van de bestuurder voor optimale stoelvering. Het ingestelde gewicht wordt aangegeven. De voetruimte wordt in de hoogte t.o.v. de bestuurdersstoel aangepast. De parkeerrem in werking stellen resp. losmaken Geeft door oplichten aan dat de parkeerrem in werking gesteld is. Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; Waarschuwingsindicatie, informatie over bedieningsfouten en service-aanwijzers (zie sectie 5). Verwarming bestuurdersstoel aan- en uitmaken. Geeft door oplichten aan dat de verwarming van de bestuurdersstoel aan is.
E4
t De bestuurdersstoel kan horizontaal versteld worden.
t De rugleuning aan de bestuurdersstoel kan in-
12 Instelwiel stoelvering
t Instelling volgens het gewicht van de bestuurder
13 Hoogteregeling
t
gesteld worden.
t
15 Controlelampje parkeerrem
t
16 Informatie- en service-
t
17 Schakelaar verwarming be-
o
aanwijzer LISA
stuurdersstoel 18 Controlelampje verwarming bestuurdersstoel
o = Accessoire
Functie
11 Instelling rugleuning
voetruimte 14 Schakelaar parkeerrem
t = Standaarduitvoering
0105.NL
t = Standaarduitvoering
Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument 10 Bestuurdersstoel vastzetten
o
voor optimale stoelvering. Het ingestelde gewicht wordt aangegeven. De voetruimte wordt in de hoogte t.o.v. de bestuurdersstoel aangepast. De parkeerrem in werking stellen resp. losmaken Geeft door oplichten aan dat de parkeerrem in werking gesteld is. Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; Waarschuwingsindicatie, informatie over bedieningsfouten en service-aanwijzers (zie sectie 5). Verwarming bestuurdersstoel aan- en uitmaken. Geeft door oplichten aan dat de verwarming van de bestuurdersstoel aan is.
o = Accessoire
0105.NL
Pos. Bedieningsorgaan resp. afleesinstrument 10 Bestuurdersstoel vastzetten
E4
16 17 18
1 2 3 4 5
6
7
16 17 18
14
14
13
13
12
12
11
11
10
10
9
9
8
8
6
7
0105.NL
15
0105.NL
15
1 2 3 4 5
E5
E5
3
Voertuig in bedrijf nemen
3
Voertuig in bedrijf nemen
F
Alvorens het voertuig in bedrijf te stellen, te bedienen of een lading op te nemen, moet de bestuurder zich ervan vergewissen, dat er niemand in de gevarenzone is.
F
Alvorens het voertuig in bedrijf te stellen, te bedienen of een lading op te nemen, moet de bestuurder zich ervan vergewissen, dat er niemand in de gevarenzone is.
De elektronische rij- en stuurregeling controleren automatisch hun eigen functie. In geval van fouten stellen zij de rij- en stuurfunctie buiten werking.
F
F
De elektronische rij- en stuurregeling controleren automatisch hun eigen functie. In geval van fouten stellen zij de rij- en stuurfunctie buiten werking.
F
Voordat het voertuig opnieuw in bedrijf wordt gesteld, is het noodzakelijk, eerst de opgetreden storing te verwijderen. Controles en handelingen voorafgaand aan dagelijks gebruik
Controles en handelingen voorafgaand aan dagelijks gebruik
– Gehele voertuig (in het bijzonder wielen en lastopneemmiddelen) op beschadigingen inspecteren. – De batterijbevestiging en de kabelaansluitingen visueel inspecteren. – Schakelaars voor veiligheidsschakelhoogte (19), hun kabelverbindingen en magneetbevestiging visueel inspecteren (alleen ESC Z13/Z16).
– Gehele voertuig (in het bijzonder wielen en lastopneemmiddelen) op beschadigingen inspecteren. – De batterijbevestiging en de kabelaansluitingen visueel inspecteren. – Schakelaars voor veiligheidsschakelhoogte (19), hun kabelverbindingen en magneetbevestiging visueel inspecteren (alleen ESC Z13/Z16).
F
Bij het beklimmen van het voertuig niet de stuurhendel activeren.
19
Bij het beklimmen van het voertuig niet de stuurhendel activeren.
19
0105.NL
19
0105.NL
19
E6
Voordat het voertuig opnieuw in bedrijf wordt gesteld, is het noodzakelijk, eerst de opgetreden storing te verwijderen.
E6
Bestuurdersstoel instellen Bij de instelling van de bestuurderstoel niet tussen de achterliggende voertuigwand en de bestuurderstoel grijpen.
F
20
– Plaatsnemen op de bestuurdersstoel. – De blokkering van de bestuurdersstoel (10) losmaken en de bestuurdersstoel (20) door vooruit en achteruitschuiven in de juiste zitpositie brengen. – Blokkering van de bestuurdersstoel (10) weer vastzetten. – Stoelvering via het instelwiel (12) op het lichaamsgewicht instellen. – De gewenste instelling voor de de rugleuning (11) uitvoeren.
Bij de instelling van de bestuurderstoel niet tussen de achterliggende voertuigwand en de bestuurderstoel grijpen. – Plaatsnemen op de bestuurdersstoel. – De blokkering van de bestuurdersstoel (10) losmaken en de bestuurdersstoel (20) door vooruit en achteruitschuiven in de juiste zitpositie brengen. – Blokkering van de bestuurdersstoel (10) weer vastzetten. – Stoelvering via het instelwiel (12) op het lichaamsgewicht instellen. – De gewenste instelling voor de de rugleuning (11) uitvoeren.
11 10 12
Voetruimte - hoogteregulering instellen
Voetruimte - hoogteregulering instellen
– Plaatsnemen op de bestuurdersstoel. – Schakelaar voetruimteregeling (13) bediening. De voetplaat gaat omhoog. – Schakelaar voetruimteregeling (13) bedienen en voetplaat belasten. De voetplaat daalt.
– Plaatsnemen op de bestuurdersstoel. – Schakelaar voetruimteregeling (13) bediening. De voetplaat gaat omhoog. – Schakelaar voetruimteregeling (13) bedienen en voetplaat belasten. De voetplaat daalt.
13
0105.NL
20
11 10 12
13
0105.NL
F
Bestuurdersstoel instellen
E7
E7
Z
Schuinstand instellen
Schuinstand instellen
– voetplaat (21) naar de bestuurdersstoel toe klappen. – De schuinstand van de grondplaat kan via een bout (22) en 3 boutgaten ingesteld worden.
– voetplaat (21) naar de bestuurdersstoel toe klappen. – De schuinstand van de grondplaat kan via een bout (22) en 3 boutgaten ingesteld worden.
Z
Bij alle instellingen erop letten, dat alle be- 22 dieningselementen goed bereikbaar zijn. 21 Bevestigingssysteem (o)
F
Bij uitvoering met het optionele bevestigingssysteem moet de bestuurder – voordat het voertuig in bedrijf gesteld wordt – de driepunts-veiligheidsgordel sluiten. De gordel moet strak op het lichaam zitten en op de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
Bevestigingssysteem (o)
F
24 23
De gordel (23) met behulp van de gordelhoogteverstelling (24) op de juiste lichaamsgrootte instellen.
E8
Bij uitvoering met het optionele bevestigingssysteem moet de bestuurder – voordat het voertuig in bedrijf gesteld wordt – de driepunts-veiligheidsgordel sluiten. De gordel moet strak op het lichaam zitten en op de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
24 23
De gordel (23) met behulp van de gordelhoogteverstelling (24) op de juiste lichaamsgrootte instellen. Na een ongeval dienen gordelsysteem en stoelkap van de service op beschadigingen te worden gecontroleerd. Indien nodig, dienen deze componenten te worden vervangen.
0105.NL
F
Na een ongeval dienen gordelsysteem en stoelkap van de service op beschadigingen te worden gecontroleerd. Indien nodig, dienen deze componenten te worden vervangen.
0105.NL
F
Bij alle instellingen erop letten, dat alle be- 22 dieningselementen goed bereikbaar zijn. 21
E8
Voertuig aanzetten
– Hoofdschakelaar (7) uittrekken. – Sleutel in het schakelslot (1) steken en zover mogelijk naar rechts in positie ”I” draaien. – Claxon (3) op werking controleren. – De werking van de dodemansknop (8), rempedaal (9), schakelaar ”parkeerrem” (14) en rijrichtingshendel (6) controleren (ziesectie 4.2).
– Hoofdschakelaar (7) uittrekken. – Sleutel in het schakelslot (1) steken en zover mogelijk naar rechts in positie ”I” draaien. – Claxon (3) op werking controleren. – De werking van de dodemansknop (8), rempedaal (9), schakelaar ”parkeerrem” (14) en rijrichtingshendel (6) controleren (ziesectie 4.2).
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
Z
De informatie- en serviceaanwijzing (16) toont kort de voertuig-code en geeft de huidige stuurpositie van het aandrijfwiel, de actuele batterijcapaciteit en de bedrijfsuren aan.
16
1
3
6
De informatie- en serviceaanwijzing (16) toont kort de voertuig-code en geeft de huidige stuurpositie van het aandrijfwiel, de actuele batterijcapaciteit en de bedrijfsuren aan.
7
16
14
9
9
8
8
0105.NL
14
1
3
6
7
0105.NL
Z
Voertuig aanzetten
E9
E9
4
Werken met het vloertransportvoertuig
4
Werken met het vloertransportvoertuig
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
Gedragsregels tijdens rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke situatie. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het vloertransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het vloertransportvoertuig leunen of grijpen.
Gedragsregels tijdens rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke situatie. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het vloertransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het vloertransportvoertuig leunen of grijpen.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het vloertransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het vloertransportvoertuig uitgaan.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het vloertransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het vloertransportvoertuig uitgaan.
Omhoog- en omlaagrijden op hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het vloertransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het vloertransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden op hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het vloertransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het vloertransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Oprijden op liften of ladingbruggen: liften of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het vloertransportvoertuig verlaten.
Oprijden op liften of ladingbruggen: liften of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het vloertransportvoertuig verlaten.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Trekken van aanhangwagens: De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhanger dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het trekkende vloertransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
Trekken van aanhangwagens: De voor het vloertransportvoertuig aangegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhanger dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het trekkende vloertransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
E 10
0105.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden voor het openbaar verkeer zijn vrijgegeven. Onbevoegde derden moeten het werkgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor bestemde plaatsen neergelegd worden.
0105.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden voor het openbaar verkeer zijn vrijgegeven. Onbevoegde derden moeten het werkgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor bestemde plaatsen neergelegd worden.
E 10
4.2
Rijden, sturen, remmen
4.2
Rijden, sturen, remmen
F
Tijdens het rijden en sturen is een verhoogde aandacht vereist. Op de informatie- en service-aanwijzer (16) op de stuurpositie van het aandrijfwiel letten.
F
Tijdens het rijden en sturen is een verhoogde aandacht vereist. Op de informatie- en service-aanwijzer (16) op de stuurpositie van het aandrijfwiel letten.
F
De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfcontrolerend systeem.
De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfcontrolerend systeem.
Daarbij controleert de de stuurbesturing de frequentie van fouten die in een bepaalde tijdruimte optreden. Wordt een fout meermaals in deze tijdruimte herkend, reduceert de stuurbesturing de rijsnelheid van het voertuig op kruipsnelheid. Als deze fout optreedt, kan de rijsnelheid door in- en uitschakelen van het voertuig weer naar het normale niveau worden gebracht. Hierdoor wordt vermeden dat de optredende fout zonder oplossing wordt verwijderd.
Daarbij controleert de de stuurbesturing de frequentie van fouten die in een bepaalde tijdruimte optreden. Wordt een fout meermaals in deze tijdruimte herkend, reduceert de stuurbesturing de rijsnelheid van het voertuig op kruipsnelheid. Als deze fout optreedt, kan de rijsnelheid door in- en uitschakelen van het voertuig weer naar het normale niveau worden gebracht. Hierdoor wordt vermeden dat de optredende fout zonder oplossing wordt verwijderd. Aangezien het bij de stuurinrichting om veiligheidsrelevante componenten gaat, moet de opgetreden storing door de servicedienst van de fabrikant worden verholpen.
Nood-Uit
Nood-Uit
– Hoofdschakelaar (7) naar beneden drukken.
– Hoofdschakelaar (7) naar beneden drukken.
Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.
Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.
Dodemansknop
Dodemansknop
Voor alle bedieningsfuncties dient de dodemansknop (8) in werking te worden gesteld. Als de toets niet in werking gesteld is, zijn alle functies - behalve de informatieen service-aanwijzer (16) - buiten werking en de rem wordt geactiveerd.
Voor alle bedieningsfuncties dient de dodemansknop (8) in werking te worden gesteld. Als de toets niet in werking gesteld is, zijn alle functies - behalve de informatieen service-aanwijzer (16) - buiten werking en de rem wordt geactiveerd.
Rijden
Rijden
F
Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden.
F
Op de informatie- en service-aanwijzer (16) op de stuurpositie van het aandrijfwiel letten.
– Het voertuig in bedrijf nemen (vgl. sectie 3). – Dodemansknop (8) in werking stellen. – Schakelaar ”parkeerrem” (14) door indrukken losmaken.
F
Alleen met gesloten en als voorgeschreven vergrendelde kappen rijden.
F
Op de informatie- en service-aanwijzer (16) op de stuurpositie van het aandrijfwiel letten.
– Het voertuig in bedrijf nemen (vgl. sectie 3). – Dodemansknop (8) in werking stellen. – Schakelaar ”parkeerrem” (14) door indrukken losmaken.
– Stuurhendel (6) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) bedienen.
– Stuurhendel (6) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) bedienen.
Het voertuig begint in de gewenste richting te rijden.
Het voertuig begint in de gewenste richting te rijden.
Z
De remwerking is afhankelijk van de positie van de rijrichtinghendel (6).
0105.NL
De remwerking is afhankelijk van de positie van de rijrichtinghendel (6).
0105.NL
Z
F
Aangezien het bij de stuurinrichting om veiligheidsrelevante componenten gaat, moet de opgetreden storing door de servicedienst van de fabrikant worden verholpen.
E 11
E 11
Rijden op hellingen
Voertuig tegen ”wegrollen” beveiligen: De bedrijfsrem wordt in de nul-positie van de rijrichtingshendel (6) na een korte schok (de besturing herkent het terugrollen op een helling) automatisch in werking gesteld. Met de rijrichtingshendel (6) wordt de bedrijfsrem gelost en de snelheid en de rijrichting naar keuze ingesteld.
V
R
6
E 12
De lading moet zich aan de kant van de helling bevinden. Voertuig tegen ”wegrollen” beveiligen: De bedrijfsrem wordt in de nul-positie van de rijrichtingshendel (6) na een korte schok (de besturing herkent het terugrollen op een helling) automatisch in werking gesteld. Met de rijrichtingshendel (6) wordt de bedrijfsrem gelost en de snelheid en de rijrichting naar keuze ingesteld.
7
V
14
14
9
9
8
8
R
6
7
Besturen
Besturen
– Stuurwiel naar links of rechts draaien.
– Stuurwiel naar links of rechts draaien.
Z
Op het display van de informatie- en service-aanwijzer (16) wordt de positie van het gestuurde wiel aangewezen.
0105.NL
Z
M
De lading moet zich aan de kant van de helling bevinden.
Op het display van de informatie- en service-aanwijzer (16) wordt de positie van het gestuurde wiel aangewezen.
0105.NL
M
Rijden op hellingen
E 12
Remmen
F
Z
Remmen
F
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem of vloer. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem of vloer. De bestuurder dient daarmee rekening te houden als hij rijdt.
Het voertuig kan op drie manieren geremd worden:
Het voertuig kan op drie manieren geremd worden:
– Met de bedrijfsrem (remschakelaar) – Met de tegenstroomrem (rijregelaar) – Met de motorrem (uitrolrem)
– Met de bedrijfsrem (remschakelaar) – Met de tegenstroomrem (rijregelaar) – Met de motorrem (uitrolrem)
Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de bedrijfsrem:
– Rempedaal (9) intrappen.
– Rempedaal (9) intrappen.
Remmen met de tegenstroomrem:
Remmen met de tegenstroomrem:
– Rijrichtinghendel (6) tijdens het rijden in de tegengestelde rijrichting duwen.
– Rijrichtinghendel (6) tijdens het rijden in de tegengestelde rijrichting duwen.
Het voertuig wordt door tegenstroom afgeremd, tot het rijden in de tegenrichting start.
Het voertuig wordt door tegenstroom afgeremd, tot het rijden in de tegenrichting start.
Z
De remwerking is van de stand van de stuurhendel afhankelijk. Remmen met de motorrem (uitrolrem)
De remwerking is van de stand van de stuurhendel afhankelijk. Remmen met de motorrem (uitrolrem)
– Stuurhendel (6) loslaten - Stuurhendel (6) in de nulstand.
– Stuurhendel (6) loslaten - Stuurhendel (6) in de nulstand.
Afhankelijk van de instelling wordt via de motor met de uitrolrem geremd.
Afhankelijk van de instelling wordt via de motor met de uitrolrem geremd.
Z
De kracht van de afremming kan door de service-dienst van de fabrikant worden ingesteld.
M
Wanneer de uitlooprem door de servicedienst is uitgeschakeld, kunnen alleen de bedrijfs- en/of tegenstroomrem worden gebruikt. Het voertuig mag bij gevaar alleen met de bedrijfsrem geremd worden.
M
Wanneer de uitlooprem door de servicedienst is uitgeschakeld, kunnen alleen de bedrijfs- en/of tegenstroomrem worden gebruikt. Het voertuig mag bij gevaar alleen met de bedrijfsrem geremd worden.
0105.NL
De kracht van de afremming kan door de service-dienst van de fabrikant worden ingesteld.
0105.NL
Z
E 13
E 13
4.3
Het opnemen en neerzetten van ladingen
4.3
Het opnemen en neerzetten van ladingen
F
Voordat een vracht opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren, dat deze op de juiste wijze in pallets geplaatst is en het draagvermogen van het voertuig niet overschreden wordt. Tijdens het heffen en neerlaten niet in de hefinrichting grijpen.
F
Voordat een vracht opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren, dat deze op de juiste wijze in pallets geplaatst is en het draagvermogen van het voertuig niet overschreden wordt. Tijdens het heffen en neerlaten niet in de hefinrichting grijpen.
– Het voertuig met de vorktanden zo ver mogelijk onder de vracht rijden. Dwars opnemen van lading is niet geoorloofd.
Z
– Het voertuig met de vorktanden zo ver mogelijk onder de vracht rijden. Dwars opnemen van lading is niet geoorloofd.
Z
Bij een dubbele mast met dubbele heffing (ZZ) en een triplex mast met dubbele heffing (DZ) ontstaat de eerste heffing van de laadvork (vrije heffing) door een korte, in het midden aangebrachte vrije heffingscilinder zonder dat de bouwhoogte veranderd wordt.
Heffen en neerlaten
Heffen en neerlaten
S
Heffen – Rijrichtingshendel (6) in de richting opheffen (H) trekken, totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
F
Aangezien de hefmast wordt uitgeschoven, moet op voldoende vrije ruimte boven de hefmast gelet worden. Neerlaten
6
– Rijrichtingshendel (6) in de richting opheffen (H) trekken, totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
H
F
H S
Aangezien de hefmast wordt uitgeschoven, moet op voldoende vrije ruimte boven de hefmast gelet worden. Neerlaten
6 H H S
– Rijrichtingshendel (6) in de richting neerlaten trekken, totdat de gewenste hefhoogte bereikt is. Bediening van buiten het voertuig is verboden!
0105.NL
M
Bediening van buiten het voertuig is verboden!
0105.NL
E 14
S
Heffen
– Rijrichtingshendel (6) in de richting neerlaten trekken, totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
M
Bij een dubbele mast met dubbele heffing (ZZ) en een triplex mast met dubbele heffing (DZ) ontstaat de eerste heffing van de laadvork (vrije heffing) door een korte, in het midden aangebrachte vrije heffingscilinder zonder dat de bouwhoogte veranderd wordt.
E 14
4.4
Wielarmhefinrichting (alleen ESC Z13/Z16)
4.4
Wielarmhefinrichting (alleen ESC Z13/Z16)
M
De toetsen ”wielarmen heffen” (22) resp. ”wielarmen neerlaten” (4) kunnen gebruikt worden, om de hef- of neerlaatbeweging met vaste snelheid uit te voeren.
M
De toetsen ”wielarmen heffen” (22) resp. ”wielarmen neerlaten” (4) kunnen gebruikt worden, om de hef- of neerlaatbeweging met vaste snelheid uit te voeren.
4
Wielarmen heffen
Wielarmen heffen
– Op toets ”heffen” (5) drukken. – Toets indrukken tot hefhoogte (max. 115 mm) bereikt is.
– Op toets ”heffen” (5) drukken. – Toets indrukken tot hefhoogte (max. 115 mm) bereikt is.
Wielarmen neerlaten
Wielarmen neerlaten
– Op toets ”neerlaten” (4) drukken. – Toets indrukken tot de wielarmen helemaal neergelaten zijn.
– Op toets ”neerlaten” (4) drukken. – Toets indrukken tot de wielarmen helemaal neergelaten zijn.
M
Hard neerlaten van de lading vermijden, om het laadgoed en de magazijninventaris te beschermen.
5
4
Hard neerlaten van de lading vermijden, om het laadgoed en de magazijninventaris te beschermen. Veiligheidsschakelhoogte (alleen ESC Z13/Z16)
Om de stabiliteit van het voertuig te waarborgen worden vanaf ca. 1,20 m hefhoogte de lastvork en de wielarmen automatisch neergelaten. Vanaf deze hefhoogte is wielarmheffing niet meer mogelijk. Vanaf 1,20m wordt de rijsnelheid naar langzaam rijden gereduceerd.
Om de stabiliteit van het voertuig te waarborgen worden vanaf ca. 1,20 m hefhoogte de lastvork en de wielarmen automatisch neergelaten. Vanaf deze hefhoogte is wielarmheffing niet meer mogelijk. Vanaf 1,20m wordt de rijsnelheid naar langzaam rijden gereduceerd.
0105.NL
Veiligheidsschakelhoogte (alleen ESC Z13/Z16)
0105.NL
M
5
E 15
E 15
Nood-neerlating met prop - hydrauliek (o)
F
Z
F
Bij gebruik van de nood-neerlating mogen zich geen personen in de gevaarzone bevinden.
Laat de hefinrichting zich ten gevolge van een storing van de hefsequentieregeling niet meer omlaag brengen, moet een nood-neerlating worden uitgevoerd.
– Sleutelschakelaar (1) in de stand ”0” schakelen en hoofdschakelaar (7) in de stand ”UIT” drukken. – Batterijstekker uitpluggen (zie hoofdstuk D). – Frontkap openen (zie hoofdstuk F). – Schroef op ventielblok (25) losdraaien.
– Sleutelschakelaar (1) in de stand ”0” schakelen en hoofdschakelaar (7) in de stand ”UIT” drukken. – Batterijstekker uitpluggen (zie hoofdstuk D). – Frontkap openen (zie hoofdstuk F). – Schroef op ventielblok (25) losdraaien.
Z
De benodigde binnenzeskantsleutel (2,5 mm) is op het ventielblok bevestigd.
– Na de nood-neerlating schroef (25) weer tot de eindaanslag vastdraaien. – Inbedrijfstelling van het voertuig is pas mogelijk na verhelpen van de storing Voertuig beveiligen
4.5
Het voertuig op een effen ondergrond rijden. Schakelaar handrem (14) bedienen. De lastvork volledig neerlaten. Hoofdschakelaar (Nood-Stop) (7) in stand ”uit”. Het contactslot (1) in stand ”0” zetten en de sleutel eruit trekken.
Voertuig niet op hellingen parkeren! De lastvork moet altijd geheel zijn neergelaten. – – – – –
Het voertuig op een effen ondergrond rijden. Schakelaar handrem (14) bedienen. De lastvork volledig neerlaten. Hoofdschakelaar (Nood-Stop) (7) in stand ”uit”. Het contactslot (1) in stand ”0” zetten en de sleutel eruit trekken.
0105.NL
F
0105.NL
E 16
25 – Na de nood-neerlating schroef (25) weer tot de eindaanslag vastdraaien. – Inbedrijfstelling van het voertuig is pas mogelijk na verhelpen van de storing Voertuig beveiligen Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het beveiligd worden, ook al is de afwezigheid maar van korte duur. Het beveiligen geschiedt als volgt.
Voertuig niet op hellingen parkeren! De lastvork moet altijd geheel zijn neergelaten. – – – – –
De benodigde binnenzeskantsleutel (2,5 mm) is op het ventielblok bevestigd. De hefinrichting komt omlaag.
25
Wanneer het voertuig verlaten wordt, moet het beveiligd worden, ook al is de afwezigheid maar van korte duur. Het beveiligen geschiedt als volgt.
F
Bij gebruik van de nood-neerlating mogen zich geen personen in de gevaarzone bevinden.
Laat de hefinrichting zich ten gevolge van een storing van de hefsequentieregeling niet meer omlaag brengen, moet een nood-neerlating worden uitgevoerd.
De hefinrichting komt omlaag.
4.5
Nood-neerlating met prop - hydrauliek (o)
E 16
5
Informatie- en service-aanwijzer (LISA)
5
Op het display (27) van de LCD-Infor27 28 matie- en Service-Aanwijzer (”LISA”) worden de batterijoplaadtoestand 29 (26), de bedrijfsuren (29) en de posi- 26 tie van het gestuurde wiel (28) aangeBA T T : 1 0 0 % 20 h wezen. In de service- en diagnosemodus worden de bedrijfsgegevens getoond (vergelijk sectie 5.3). Twee LEDs (LED (30) - (31)) bene30 31 32 33 34 35 den het display worden als aanwijzers gebruikt. Het toetsenbord (vier toetsen (32) - (35)) wordt gebruikt om voertuigparameters te selecteren, te lezen en te wijzigen.
Op het display (27) van de LCD-Infor27 28 matie- en Service-Aanwijzer (”LISA”) worden de batterijoplaadtoestand 29 (26), de bedrijfsuren (29) en de posi- 26 tie van het gestuurde wiel (28) aangeBA T T : 1 0 0 % 20 h wezen. In de service- en diagnosemodus worden de bedrijfsgegevens getoond (vergelijk sectie 5.3). Twee LEDs (LED (30) - (31)) bene30 31 32 33 34 35 den het display worden als aanwijzers gebruikt. Het toetsenbord (vier toetsen (32) - (35)) wordt gebruikt om voertuigparameters te selecteren, te lezen en te wijzigen.
M
Wijzigingen in de servicemodus mogen alleen van de geautoriseerde fabrikant-service worden uitgevoerd!
M
Wijzigingen in de servicemodus mogen alleen van de geautoriseerde fabrikant-service worden uitgevoerd!
5.1
LED-aanwijzers
5.1
LED-aanwijzers
Twee lichtende LED-aanwijzers tonen de volgende toestanden: Pos.
Twee lichtende LED-aanwijzers tonen de volgende toestanden:
Functie
Pos.
Functie
30
Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groene LED)
30
Rijrichting vooruit (aandrijvingsrichting) (groene LED)
31
Rijrichting achteruit (lastrichting) (groene LED)
31
Rijrichting achteruit (lastrichting) (groene LED)
Toetsenbordtoewijzing Pos.
5.2
Functie
Toetsenbordtoewijzing Pos.
Functie
32
Dubbelfunctie trapsgewijze verhoging van de geselecteerde parameter Keuze van de afzonderlijke menuopties opwaarts
32
Dubbelfunctie trapsgewijze verhoging van de geselecteerde parameter Keuze van de afzonderlijke menuopties opwaarts
33
Dubbelfunctie Trapsgewijze vermindering van de geselecteerde parameter Keuze van de afzonderlijke menuopties naar beneden
33
Dubbelfunctie Trapsgewijze vermindering van de geselecteerde parameter Keuze van de afzonderlijke menuopties naar beneden
34
Dubbelfunctie Vrijgave van een selectiemenu uit het hoofdmenu Bevestiging van een vraag met ”NEE” -> ”x”
34
Dubbelfunctie Vrijgave van een selectiemenu uit het hoofdmenu Bevestiging van een vraag met ”NEE” -> ”x”
35
Viervoudige functie Beëindigen van een geselecteerde menuoptie Opslaan van gewijzigde parameters Bevestiging van een vraag met ”JA” -> ”q” Aanwijzingsoverschakeling tussen ”Bedrijfsuren” / ”Tijd”
35
Viervoudige functie Beëindigen van een geselecteerde menuoptie Opslaan van gewijzigde parameters Bevestiging van een vraag met ”JA” -> ”q” Aanwijzingsoverschakeling tussen ”Bedrijfsuren” / ”Tijd”
0105.NL
5.2
0105.NL
Informatie- en service-aanwijzer (LISA)
E 17
E 17
Display-aanwijzingen
5.3
Display-aanwijzingen
Op het display worden bedrijfsgegevens en foutmeldingen aangewezen. Via het gebruikermenu kunnen de volgende rijparameters gewijzigd worden: Hier wordt de tijdsruimte tussen het maximaal gebruik van Versnelling L de rijschakelaar en 100% belastingsgraad van de elektronica ingesteld.
Op het display worden bedrijfsgegevens en foutmeldingen aangewezen. Via het gebruikermenu kunnen de volgende rijparameters gewijzigd worden: Hier wordt de tijdsruimte tussen het maximaal gebruik van Versnelling L de rijschakelaar en 100% belastingsgraad van de elektronica ingesteld.
Deze rijparameter mag alleen door de fabrikant worden in- Uitrolrem gesteld.
Deze rijparameter mag alleen door de fabrikant worden in- Uitrolrem gesteld.
Deze rijparameter heeft geen functie.
L
Deze rijparameter heeft geen functie.
Omkeerrem
Omkeerrem
L
Deze rijparameter mag alleen door de fabrikant worden in- SNELH. AANDR. gesteld.
Deze rijparameter heeft geen functie.
L
Deze rijparameter mag alleen door de fabrikant worden in- SNELH. AANDR. gesteld.
L
Deze rijparameter heeft geen functie.
LANGZAAM AANDR.
Deze rijparameter heeft geen functie.
L
Deze rijparameter mag alleen door de fabrikant worden in- SNELH. VORK gesteld.
L
Deze rijparameter heeft geen functie.
LANGZAAM VORK
Deze instelling heeft geen functie.
E 18
L
LANGZAAM VORK
L
Start van een akoestisch alarm in geval van een bedie- BUZZER ON/OFF ningsfout. O F F
L
LANGZAAM AANDR.
L
Deze rijparameter mag alleen door de fabrikant worden in- SNELH. VORK gesteld.
L
L
Start van een akoestisch alarm in geval van een bedie- BUZZER ON/OFF ningsfout. O F F
L
Deze instelling heeft geen functie.
BASISINSTELLING
L
BASISINSTELLING L
instelling van de tijd: Uur resp. minuut met de toets (33) se- TIJD ZETTEN lecteren. De correctie gebeurt met de toetsen (31) en (32). 1 2 : 2 2 L
instelling van de tijd: Uur resp. minuut met de toets (33) se- TIJD ZETTEN lecteren. De correctie gebeurt met de toetsen (31) en (32). 1 2 : 2 2 L
0105.NL
L
E 18
0105.NL
5.3
5.4
Wijzigen van voertuigparameters
5.4
Wijzigen van voertuigparameters
F
Door de voertuigparameters te wijzigen wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Deze omstandigheid moet tijdens de ingebruikstelling in aanmerking worden genomen! Parameters mogen uitsluitend gewijzigd worden als het voertuig stil staat en er geen hefbewegingen uitgevoerd worden.
F
Door de voertuigparameters te wijzigen wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Deze omstandigheid moet tijdens de ingebruikstelling in aanmerking worden genomen! Parameters mogen uitsluitend gewijzigd worden als het voertuig stil staat en er geen hefbewegingen uitgevoerd worden.
– Voertuig in werking stellen (zie sectie 3). – Sleutel in het schakelslot stekken en tot het eindpunt naar rechts draaien.
– Voertuig in werking stellen (zie sectie 3). – Sleutel in het schakelslot stekken en tot het eindpunt naar rechts draaien.
Op het display wordt voor ca. 3 seconden het gebruikermenu met de voertuigbenaming aangeven. Daarna worden de actuele stuurhoek, de batterijcapaciteit en de bedrijfsuren aangewezen.
Op het display wordt voor ca. 3 seconden het gebruikermenu met de voertuigbenaming aangeven. Daarna worden de actuele stuurhoek, de batterijcapaciteit en de bedrijfsuren aangewezen.
– Toets
– Toets
(34) Selectiemenu activeren.
Op het display wordt ”versnelling” met de bijbehorende parameter aangewezen.
Op het display wordt ”versnelling” met de bijbehorende parameter aangewezen.
– Voor het controleren resp. wijzigen van de voertuigparameters alstublieft volgens het volgende diagram te werk gaan. – Het wisselen tussen de tien regelparameters gebeurt met hulp van de toetsen (32) en (33).
– Voor het controleren resp. wijzigen van de voertuigparameters alstublieft volgens het volgende diagram te werk gaan. – Het wisselen tussen de tien regelparameters gebeurt met hulp van de toetsen (32) en (33).
BATT xxx%
xx h4)
Versnelling Uitrolrem Omkeerrem
6)
Langzaam rijden Lastrichting L1) Buzzer on/off OFF
L1)
Basisinstelling Basiswaarden ”rijden” L3) Tijd instellen XX:XX
Uitrolrem Omkeerrem
L3)
L1)
L1)
xx:xx5)
Versnelling
L1)
Rijsnelheid Aandrijvingsrichting L1)
Rijsnelheid Lastrichting
BATT xxx%
L1)
Langzaam rijden Aandrijvingsrichting L1)
7)
S2)
BATT xxx%
Uitrolrem
S2) S3)
Omkeerrem
ja
Rijsnelheid Aandrijvingsrichting S2) Langzaam rijden Aandrijvingsrichting S3) Rijsnelheid Lastrichting
6)
Langzaam rijden Lastrichting L1) Buzzer on/off OFF
S2 )
Basisinstelling Basiswaarden ”rijden” S3) Tijd instellen XX:XX
L1)
Basisinstelling Basiswaarden ”rijden” L3) Tijd instellen XX:XX
S2)
1)
1)
2)
2)
L = bedrijfsparameter uitzoeken (leesmodus). S = bedrijfsparameter wijzigen (schrijfmodus)met de toetsen . 3) zonder functie 4) 6) Aanwijzer ”Bedrijfsuren” Selectie van de parameter 5) 7) Aanwijzer ”Tijd” Wijzigen van de parameters
E 19
Uitrolrem Omkeerrem
L3)
L1)
L1)
xx:xx5)
Versnelling
L1)
Rijsnelheid Aandrijvingsrichting L1)
Rijsnelheid Lastrichting
S2)
BATT xxx%
L1)
Langzaam rijden Aandrijvingsrichting L1)
Nee
Langzaam rijden Lastrichting S3) Buzzer on/off ON/OFF
xx h4)
Versnelling
Wijzigen?
0105.NL
0105.NL
(34) Selectiemenu activeren.
7)
S2)
Wijzigen?
S2) S3)
ja
Rijsnelheid Aandrijvingsrichting S2) Langzaam rijden Aandrijvingsrichting S3) Rijsnelheid Lastrichting
Nee
S2)
Langzaam rijden Lastrichting S3) Buzzer on/off ON/OFF
S2 )
Basisinstelling Basiswaarden ”rijden” S3) Tijd instellen XX:XX
S2)
L = bedrijfsparameter uitzoeken (leesmodus). S = bedrijfsparameter wijzigen (schrijfmodus)met de toetsen . 3) zonder functie 4) 6) Aanwijzer ”Bedrijfsuren” Selectie van de parameter 5) 7) Aanwijzer ”Tijd” Wijzigen van de parameters
E 19
Hulp bij storingen
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren of te verhelpen. Bij het lokaliseren van de fouten moet de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aangehouden worden.
Storing Het voertuig rijdt niet.
Storing Het voertuig rijdt niet.
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingeplugd. – Hoofdschakelaar (nood-uit) ingedrukt. – Schakeslot in positie ”0”. – Batterijlading te gering.
– De lading – kan niet geheven worden. – –
–
Maatregelen – Batterijstekker controleren, zo nodig inpluggen. – Hoofdschakelaar ontgrendelen.
– Schakelslot in positie ”I” schakelen. – Batterijlading controleren, zo nodig batterij opladen. Dodemansknop niet inge- – Dodemansknop drukken. drukt. Stop defect. – Stoppen F1 en 1F1 controleren. Voertuig niet bedrijfsklaar. – Alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” genoemde maatregelen uitvoeren. Hydrauliekoliestand te laag. – Hydrauliekoliestand controleren. Batterijontladingsindicator – Batterij laden. heeft uitgeschakeld en toont ”STOP”. Stop defect. – Stop 2F1 controleren.
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingeplugd. – Hoofdschakelaar (nood-uit) ingedrukt. – Schakeslot in positie ”0”. – Batterijlading te gering. –
– De lading – kan niet geheven worden. – –
–
Z
Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringsmaatregelen” niet verholpen is, dan contact opnemen met de fabrikant a.u.b., aangezien het verhelpen van verdergaande fouten slechts door speciaal geschoolde en gekwalificeerde monteurs uitgevoerd kan worden.
0105.NL
E 20
Hulp bij storingen
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren of te verhelpen. Bij het lokaliseren van de fouten moet de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aangehouden worden.
–
Z
6
Maatregelen – Batterijstekker controleren, zo nodig inpluggen. – Hoofdschakelaar ontgrendelen.
– Schakelslot in positie ”I” schakelen. – Batterijlading controleren, zo nodig batterij opladen. Dodemansknop niet inge- – Dodemansknop drukken. drukt. Stop defect. – Stoppen F1 en 1F1 controleren. Voertuig niet bedrijfsklaar. – Alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” genoemde maatregelen uitvoeren. Hydrauliekoliestand te laag. – Hydrauliekoliestand controleren. Batterijontladingsindicator – Batterij laden. heeft uitgeschakeld en toont ”STOP”. Stop defect. – Stop 2F1 controleren.
Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringsmaatregelen” niet verholpen is, dan contact opnemen met de fabrikant a.u.b., aangezien het verhelpen van verdergaande fouten slechts door speciaal geschoolde en gekwalificeerde monteurs uitgevoerd kan worden.
0105.NL
6
E 20
F Onderhoud van het vloertransportvoertuig
F Onderhoud van het vloertransportvoertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de op de onderhouds-checklijsten aangegeven periodes uitgevoerd worden.
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de op de onderhouds-checklijsten aangegeven periodes uitgevoerd worden.
F
Iedere verandering aan het vloertransportvoertuig - in het bijzonder aan de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het vloertransportvoertuig veranderd worden.
F
Iedere verandering aan het vloertransportvoertuig - in het bijzonder aan de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de werksnelheden van het vloertransportvoertuig veranderd worden.
M
Alleen originele onderdelen worden door ons op kwaliteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te waarborgen, mogen uitsluitend onderdelen van de fabrikant worden gebruikt. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de fabrikant u ter beschikking.
M
Alleen originele onderdelen worden door ons op kwaliteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te waarborgen, mogen uitsluitend onderdelen van de fabrikant worden gebruikt. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de fabrikant u ter beschikking.
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de maatregelen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfstelling” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F). 2
M
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de maatregelen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfstelling” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Onderhoudspersoneel: Onderhoud en reparaties van het vloertransportvoertuig mogen uitsluitend door vakkundig personeel van de fabrikant uitgevoerd worden. De service-organisatie van de fabrikant beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de fabrikant.
Onderhoudspersoneel: Onderhoud en reparaties van het vloertransportvoertuig mogen uitsluitend door vakkundig personeel van de fabrikant uitgevoerd worden. De service-organisatie van de fabrikant beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de fabrikant.
Opkrikken en opbokken: Om het vloertransportvoertuig op te krikken mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opkrikken en opbokken moet door middel van geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een wegglijden of wegzakken worden uitgesloten. Werkzaamheden onder een omhooggeheven lastvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Opkrikken en opbokken: Om het vloertransportvoertuig op te krikken mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opkrikken en opbokken moet door middel van geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een wegglijden of wegzakken worden uitgesloten. Werkzaamheden onder een omhooggeheven lastvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Reiniging: De vloertransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Voorafgaand aan reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen moet de batterijstekker worden uitgeplugd. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische kwasten worden gereinigd
Reiniging: De vloertransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Voorafgaand aan reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen moet de batterijstekker worden uitgeplugd. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische kwasten worden gereinigd
M
Wanneer het vloertransportvoertuig met water of hogedruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische componenten zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot functiestoringen leiden. Schoonmaken met een stoomstraal is niet geoorloofd.
Na de reiniging de in sectie ”Hernieuwde inbedrijfstelling” beschreven maatregelen uitvoeren. 0708.NL
0708.NL
Na de reiniging de in sectie ”Hernieuwde inbedrijfstelling” beschreven maatregelen uitvoeren.
Wanneer het vloertransportvoertuig met water of hogedruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische componenten zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot functiestoringen leiden. Schoonmaken met een stoomstraal is niet geoorloofd.
F1
F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het vloertransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het vloertransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De kwaliteit van de banden heeft invloed op de stabiliteit en het rijgedrag van het vloertransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de specificaties van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het vloertransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De kwaliteit van de banden heeft invloed op de stabiliteit en het rijgedrag van het vloertransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de specificaties van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het vloertransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.
Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaar moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische componenten moeten de slangen van het hydraulisch systeem vervangen worden.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaar moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische componenten moeten de slangen van het hydraulisch systeem vervangen worden.
F2
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen zij alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen door het uittrekken van de batterijstekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen zij alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen door het uittrekken van de batterijstekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van de vloertransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudsintervallen kan leiden tot uitvallen van het vloertransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
M
Z
Onderhoud en inspectie Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van de vloertransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudsintervallen kan leiden tot uitvallen van het vloertransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
M
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale werkomstandigheden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofinwerking, grote temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig ingekort worden.
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale werkomstandigheden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofinwerking, grote temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig ingekort worden.
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
W A B C
W A B C
= = = =
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren om de 1000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar om de 2000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar
Z
De werkzaamheden van de onderhoudsintervallen W dienen door de exploitant te worden uitgevoerd.
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren om de 1000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar om de 2000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar
De werkzaamheden van de onderhoudsintervallen W dienen door de exploitant te worden uitgevoerd. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0708.NL
0708.NL
In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
= = = =
F3
F3
Onderhouds-checklijst
Chassis/ opbouw:
1.1 1.2 1.3
Aandrijving:
Wielen: Sturing:
2.1 2.2 2.3 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Remmen:
5.1 5.2 5.3 Hefinstallatie: 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 Hefinrichting: 7.1 7.2 7.3 Hydr. installatie
8.1 8.2 8.3
F4
Onderhouds-checklijst
B C t
Chassis/ opbouw:
t t
1.1 1.2 1.3
t t k t t t t t
Aandrijving:
Wielen: Sturing:
2.1 2.2 2.3 3.1 3.2 4.1 4.2
t
4.3
t t
4.4 4.5
t t t t t t
Remmen:
5.1 5.2 5.3 Hefinstallatie: 6.1 6.2 6.3 t
6.4
t
6.5
t
6.6
t t t
Hefinrichting: 7.1 7.2 7.3
t t
Hydr. installatie
8.1 8.2
t
8.3
t k t k t
8.4 8.5 8.6 0708.NL
8.4 8.5 8.6
Periodiek onderhoud Normaal = t W A Koelhuis = k Alle dragende elementen op beschadigingen controleren Schroefverbindingen controleren Veiligheidsdak voor de bestuurder op beschadigingen k en bevestiging controleren Transmissie op lawaai en lekkages controleren Oliepeil in de transmissie controleren Transmissieolie verversen Op slijtage en beschadiging controleren Lagers en bevestiging controleren k Speling van het stuur controleren Stuurketting en kettingwiel op slijtage controleren, k instellen Mechanische onderdelen van de stuurstang controleren, event. smeren Tandrad en tandriem op slijtage controleren en instellen Olie in de stuurtransmissie uitsluitend bij reparatie vervangen Werking en instelling controleren k Rempedaal controleren op correct terugkomen Slijtage van remblokken controleren Bevestiging van de hefinrichting controleren Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k Hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage contr., instellen en smeren Zijwaartse speling en evenwijdigheid van de mastprofielen controleren Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen k controleren Veiligheidsinrichtingen op stevige bevestiging en k beschadigingen contr. Werking, slijtage en instelling controleren Rollen, glijstukken en aanslagen controleren l Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen l controleren Werking controleren k Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en k beschadigingen Hydr. cilinder op dichtheid, beschadigingen en k bevestiging controleren Oliestand controleren k Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren
4
Periodiek onderhoud Normaal = t W A Koelhuis = k Alle dragende elementen op beschadigingen controleren Schroefverbindingen controleren Veiligheidsdak voor de bestuurder op beschadigingen k en bevestiging controleren Transmissie op lawaai en lekkages controleren Oliepeil in de transmissie controleren Transmissieolie verversen Op slijtage en beschadiging controleren Lagers en bevestiging controleren k Speling van het stuur controleren Stuurketting en kettingwiel op slijtage controleren, k instellen Mechanische onderdelen van de stuurstang controleren, event. smeren Tandrad en tandriem op slijtage controleren en instellen Olie in de stuurtransmissie uitsluitend bij reparatie vervangen Werking en instelling controleren k Rempedaal controleren op correct terugkomen Slijtage van remblokken controleren Bevestiging van de hefinrichting controleren Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k Hefkettingen en kettinggeleiding op slijtage contr., instellen en smeren Zijwaartse speling en evenwijdigheid van de mastprofielen controleren Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen k controleren Veiligheidsinrichtingen op stevige bevestiging en k beschadigingen contr. Werking, slijtage en instelling controleren Rollen, glijstukken en aanslagen controleren l Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen l controleren Werking controleren k Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en k beschadigingen Hydr. cilinder op dichtheid, beschadigingen en k bevestiging controleren Oliestand controleren k Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren
B C t t t t t k t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t k t k t 0708.NL
4
F4
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Elektromotoren: Batterij:
9.6 10.1 10.2 10.3 11.1 11.2 11.3 11.4
Smering: Algemene metingen:
Elektr. installatie: t
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Elektromotoren: Batterij:
9.6 10.1 10.2 10.3 11.1 11.2 11.3 11.4
Smering: Algemene metingen:
t t t
Proefrijden:
0708.NL
Proefrijden:
11.5 12.1 13.1 13.2 13.3 14.1 14.2
C
11.5 12.1 13.1 13.2 13.3 14.1 14.2
Periodiek onderhoud Normaal = t W A B Koelhuis = k Werking controleren t Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen t controleren Zekeringen op de juiste waarde controleren Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging t en werking controleren Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen k t op werking controleren Schakelbeveiliging controleren, eventueel vervangen t Slijtage van koolborstels controleren t Bevestiging van de motor controleren t Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen k t controleren Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, k t met poolvet invetten Stekkerverbindingen van de batterij schoonmaken, ste- k t vige bevestig.contr. Batterijkabels op beschadigingen controleren, event. t vernieuwen Batterijvergrendeling controleren t Het voertuig volgens het smeerschema smeren k t Sluiting tegen massa controleren Rijsnelheid en remweg controleren Hef- en daalsnelheid controleren Proefrijden met nominale lading t Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, k t het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen
C
t
t t t
0708.NL
Elektr. installatie:
Periodiek onderhoud Normaal = t W A B Koelhuis = k Werking controleren t Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen t controleren Zekeringen op de juiste waarde controleren Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging t en werking controleren Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen k t op werking controleren Schakelbeveiliging controleren, eventueel vervangen t Slijtage van koolborstels controleren t Bevestiging van de motor controleren t Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen k t controleren Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, k t met poolvet invetten Stekkerverbindingen van de batterij schoonmaken, ste- k t vige bevestig.contr. Batterijkabels op beschadigingen controleren, event. t vernieuwen Batterijvergrendeling controleren t Het voertuig volgens het smeerschema smeren k t Sluiting tegen massa controleren Rijsnelheid en remweg controleren Hef- en daalsnelheid controleren Proefrijden met nominale lading t Nadat de onderhoudswerkzaamheden afgesloten zijn, k t het voertuig een gevolmachtigde persoon voor ogen brengen
F5
F5
Smeerschema
5
Smeerschema
G
E
G
2)
E
F
F
E
G
2)
E
G
F
1)
A+C A
F
E 3)
1)
F
A+C A
1)
1) 2) 3)
F
E
g s
Glijvlakken Smeernippel Vuldop hydraul olie Vuldop transmissieolie Aftapdop transmissieolie Voor gebruik in koelhuizen
b a
Glijvlakken Smeernippel Vuldop hydraul olie Vuldop transmissieolie Aftapdop transmissieolie Voor gebruik in koelhuizen
Mengverhouding Voor gebruik in koelhuizen 1:1
1)
Mengverhouding Voor gebruik in koelhuizen 1:1
Loopvlakken van de steunrollen en glijvlakken voor glijstuk
2)
Loopvlakken van de steunrollen en glijvlakken voor glijstuk
3)
Geldt alleen bij ESC Z13/Z16
Geldt alleen bij ESC Z13/Z16
0708.NL
b a
F6
1,25 l B + C B
F
g s
F
1)
1,25 l B + C B
E
E 3)
F6
0708.NL
5
5.1
Bedrijfsmiddel
5.1
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelen dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de fabrikant omgegaan te worden.
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelen dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de fabrikant omgegaan te worden.
F
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.
Bij het navullen van bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.
Bij het navullen van bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.
Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.
Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.
Code A B C E F G
Bestelnr. 50 449 669 50 380 904 29 200 810 29 201 430 29 200 100 29 201 280
Leverhoeveelh. 5,0 l 5,0 l 5,0 l 1,0 kg 1,0 kg 0,4 l
Benaming Gebruik voor H-LP 46 DIN 51524 Hydraulische installatie CLP 100 DIN 51517 Transmissie H-LP 10 DIN 51524 Hydraulische installatie Vet DIN 51825 Smeerdienst Vet TTF52 Smeerdienst Kettingspray Kettingen
Code A B C E F G
Bestelnr. 50 449 669 50 380 904 29 200 810 29 201 430 29 200 100 29 201 280
Leverhoeveelh. 5,0 l 5,0 l 5,0 l 1,0 kg 1,0 kg 0,4 l
Benaming Gebruik voor H-LP 46 DIN 51524 Hydraulische installatie CLP 100 DIN 51517 Transmissie H-LP 10 DIN 51524 Hydraulische installatie Vet DIN 51825 Smeerdienst Vet TTF52 Smeerdienst Kettingspray Kettingen
Vet-richtwaarden
Vet-richtwaarden
Code Verzepingstype Druppelpunt Walkpenetratie NLG1-klasse Bedrijfs°C bij 25° C temperatuur °C
Code Verzepingstype Druppelpunt Walkpenetratie NLG1-klasse Bedrijfs°C bij 25° C temperatuur °C
Lithium -Lithium Natrium
185 -160 150
265-295 310-340 400-420 400-430
2 1 00 00
-35/+120 -52/+100 -35/+130 -15/+80
E F H I
0708.NL
E F H I
Lithium -Lithium Natrium
185 -160 150
265-295 310-340 400-420 400-430
2 1 00 00
-35/+120 -52/+100 -35/+130 -15/+80
0708.NL
F
Bedrijfsmiddel
F7
F7
6
Adviezen voor onderhoud
6
Adviezen voor onderhoud
6.1
Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
6.1
Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
Om ongevallen bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te voorkomen moeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:
Om ongevallen bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te voorkomen moeten alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan worden:
– Het voertuig borgen (vgl. hoofdstuk E). – De batterijstekker uitpluggen om het voertuig tegen ongewilde inbedrijfstelling beveiligen (vgl. hoofdstuk D).
– Het voertuig borgen (vgl. hoofdstuk E). – De batterijstekker uitpluggen om het voertuig tegen ongewilde inbedrijfstelling beveiligen (vgl. hoofdstuk D).
F
Bij werkzaamheden onder een opgeheven voertuig moet dit zodanig geborgd worden, dat omlaag zakken, kantelen of wegglijden onmogelijk is. Bij het optillen van het voertuig moeten de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste ingebruikstelling” opgevolgd worden.
F
Bij werkzaamheden onder een opgeheven voertuig moet dit zodanig geborgd worden, dat omlaag zakken, kantelen of wegglijden onmogelijk is. Bij het optillen van het voertuig moeten de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste ingebruikstelling” opgevolgd worden.
6.2
Armsteun openen
6.2
Armsteun openen
– Blokkering (1) losmaken. – Armsteun (2) zwaait naar boven.
Z
De dopsleutel is toegankelijk. 2
1
0708.NL
1
F8
De dopsleutel is toegankelijk. 2
0708.NL
Z
– Blokkering (1) losmaken. – Armsteun (2) zwaait naar boven.
F8
6.3
Batterijdeur en stoelkap openmaken
6.3
– Batterijdeur (3) met dopsleutel openen (bevindt zich onder de armsteun).
M
– Batterijdeur (3) met dopsleutel openen (bevindt zich onder de armsteun).
M
De stoelkap (4) alleen openmaken, als de batterijdeur (3) reeds geopend en opzij gezwaaid is. Batterijkap (5) moet gesloten zijn.
De stoelkap (4) alleen openmaken, als de batterijdeur (3) reeds geopend en opzij gezwaaid is. Batterijkap (5) moet gesloten zijn.
5
5
3
3
4
4
– Batterijdeur (4) met dopsleutel openen (bevindt zich onder de armsteun) en naar buiten zwenken.
– Batterijdeur (4) met dopsleutel openen (bevindt zich onder de armsteun) en naar buiten zwenken.
Z
Aandrijfeenheid, stuurmotor, stuurcontrole en hydraulische installatie zijn voor onderhoudswerkzaamheden goed toegankelijk.
0708.NL
Aandrijfeenheid, stuurmotor, stuurcontrole en hydraulische installatie zijn voor onderhoudswerkzaamheden goed toegankelijk.
0708.NL
Z
Batterijdeur en stoelkap openmaken
F9
F9
6.4
Stuurkap openen
6.4
– Met servicesleutel (7) stuurkap (6) ontgrendelen. – Stuurkap (6) omhoog zwenken.
Z
Stuurkap openen – Met servicesleutel (7) stuurkap (6) ontgrendelen. – Stuurkap (6) omhoog zwenken.
Z
De rijstroomsturing en de voertuigzekeringen zijn goed toegankelijk voor onderhoudswerkzaamheden.
7
De rijstroomsturing en de voertuigzekeringen zijn goed toegankelijk voor onderhoudswerkzaamheden.
7
6
F 10
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kap rijden.
0708.NL
F
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kap rijden.
0708.NL
F
6
F 10
6.5
Z M
Wielschroeven aantrekken
6.5
Wielschroeven aantrekken
De wielschroeven aan het aandrijfwiel moeten volgens het in de checklijst aangegeven tijdstip voor onderhoud vastgetrokken worden.
De wielschroeven aan het aandrijfwiel moeten volgens het in de checklijst aangegeven tijdstip voor onderhoud vastgetrokken worden.
– Aandrijfwiel (9) dwars op de lengterichting van het voertuig zetten. – Alle wielschroeven (8) met steeksleutel door de opening (10) in de botsingsbeveiliging vast trekken.
– Aandrijfwiel (9) dwars op de lengterichting van het voertuig zetten. – Alle wielschroeven (8) met steeksleutel door de opening (10) in de botsingsbeveiliging vast trekken.
Koppel – 1ste stap - MA = 10 Nm – 2de stap - MA = 105 Nm Na het aantrekken van de wielschroeven steeksleutel verwijderen.
8
Z
Koppel
M
Na het aantrekken van de wielschroeven steeksleutel verwijderen.
– 1ste stap - MA = 10 Nm – 2de stap - MA = 105 Nm
8
10
10
0708.NL
9
0708.NL
9
F 11
F 11
6.6
Elektrische stoppen controleren
6.6
– Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden (vgl. punt 6.1). – Kappen openmaken (vgl. punt 6.3 en 6.4). – Alle stoppen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervangen.
11
Pos.
12
13
14
15
– Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden (vgl. punt 6.1). – Kappen openmaken (vgl. punt 6.3 en 6.4). – Alle stoppen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervangen.
16
11
Aanduiding 3F9
Beveiliging van: Besturingsmotor
12
2F1
Pompmotor
13
1F1
Rijmotor
14
1F10
Veld-rijden
15
6F2
Ontladingsindicatie/bedrijfsurenteller
16
F1
Algehele besturingszekering
11
Pos.
12
13
14
15
16
30 A
11
Aanduiding 3F9
150 A
12
2F1
Pompmotor
150 A
150 A
13
1F1
Rijmotor
150 A
40 A
14
1F10
Veld-rijden
40 A
10 A
15
6F2
Ontladingsindicatie/bedrijfsurenteller
10 A
16
F1
Algehele besturingszekering
10 A
10 A
Beveiliging van: Besturingsmotor
30 A
0708.NL
– Kappen weer sluiten (vgl. punt 6.3 en 6.4). 0708.NL
– Kappen weer sluiten (vgl. punt 6.3 en 6.4).
F 12
Elektrische stoppen controleren
F 12
6.7
7
Hernieuwde inbedrijfstelling
6.7
De hernieuwde inbedrijfstelling na reiniging of reparatiewerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende maatregelen gebeuren:
De hernieuwde inbedrijfstelling na reiniging of reparatiewerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende maatregelen gebeuren:
– – – –
– – – –
claxon controleren op juiste werking hoofdschakelaar controleren op juiste werking rem controleren op juiste werking voertuig conform smeerschema smeren.
Buiten bedrijf stellen van het vloertransportvoertuig
7
Wordt het vloertransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregelen voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
M
M
Het vloertransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
Maatregelen voor buiten bedrijf stellen
7.1
Het vloertransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zo nodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het vloertransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Batterij opladen (vgl. hoofdstuk D). – Batterij afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
Maatregelen voor buiten bedrijf stellen Het vloertransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zo nodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het vloertransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Batterij opladen (vgl. hoofdstuk D). – Batterij afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
Z
Bovendien moeten de aanwijzingen van de fabrikant van de batterij opgevolgd te worden.
Bovendien moeten de aanwijzingen van de fabrikant van de batterij opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Maatregelen wanneer het voertuig niet gebruikt wordt
7.2
Maatregelen wanneer het voertuig niet gebruikt wordt
Om de 2 maanden:
Om de 2 maanden:
– Batterij opladen (vgl. hoofdstuk D).
– Batterij opladen (vgl. hoofdstuk D).
M
Elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de batterij is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de batterij een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de batterij vernielt.
0708.NL
Elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de batterij is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de batterij een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de batterij vernielt.
0708.NL
M
Het vloertransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
– – – –
– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray. 7.2
Buiten bedrijf stellen van het vloertransportvoertuig
Wanneer het vloertransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregelen met de service van de fabrikant afgesproken worden.
– – – –
Z
claxon controleren op juiste werking hoofdschakelaar controleren op juiste werking rem controleren op juiste werking voertuig conform smeerschema smeren.
Wordt het vloertransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregelen voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
Wanneer het vloertransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregelen met de service van de fabrikant afgesproken worden. 7.1
Hernieuwde inbedrijfstelling
F 13
F 13
Hernieuwde ingebruikstelling
7.3
– Het vloertransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het vloertransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Batterij reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de batterij vastklemmen. – Batterij opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zo nodig vervangen. – Hydraulieolie controleren op condenswater, zo nodig vervangen. – Het vloertransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
Hernieuwde ingebruikstelling – Het vloertransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het vloertransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Batterij reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de batterij vastklemmen. – Batterij opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zo nodig vervangen. – Hydraulieolie controleren op condenswater, zo nodig vervangen. – Het vloertransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
Z
Elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxide op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
Z
Elektrisch aangedreven vloertransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxide op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
F
Ogenblikkelijk na de inbedrijfstelling verscheidene keren proefremmen.
F
Ogenblikkelijk na de inbedrijfstelling verscheidene keren proefremmen.
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
F 14
0708.NL
Z
F 14
0708.NL
7.3
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij
Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
Jungheinrich Tractiebatterij
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
0506.NL
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij
1
met buisjesplaat EPzS en EPzB
met buisjesplaat EPzS en EPzB
Nominale waarden
Nominale waarden
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij
0506.NL
1
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
De batterij opladen volgens punt 2.2
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
3
3
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
et op de temperatuur!
et op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
4
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL
3. Onderhoud
0506.NL
3. Onderhoud
5
5
5. Buiten gebruik stellen
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
6. Storingen
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
6
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
7
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
lengte
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
slag
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
8
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
8
0506.NL
Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Installatie voor water-bijvulsysteem
Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank
1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar
2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan
3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel
4. Tappunt met magneetventiel
5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling
6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
9. Leidingwateraansluiting
9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding
10. Laadleiding
1. Uitvoering
1. Uitvoering
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
2. Toepassing
2. Toepassing
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
3. Functie
3. Functie
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
9
0506.NL
0506.NL
7. Sluitnippel
5. Laadapparaat
minstens 3 m
Schematische weergave
minstens 3 m
Schematische weergave
9
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
5. Aansluitdruk
5. Aansluitdruk
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
5.1 Valwater
5.1 Valwater
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
5.2 Drukwater
5.2 Drukwater
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
6. Vulduur
6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
7. Waterkwaliteit
7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
10
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
9. Bedrijfstemperatuur
9. Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
ATTENTIE:
ATTENTIE:
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening
9.1 Diagnoseopening
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
9.2 Vlotter
9.2 Vlotter
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
9.3 Reiniging
9.3 Reiniging
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
10. Accessoires
10. Accessoires
10.1 Stromingsindicator
10.1 Stromingsindicator
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
10.2 Vuldoplichter
10.2 Vuldoplichter
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
11
11
10.2.1 Borgring-gereedschap
10.2.1 Borgring-gereedschap
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
10.3 Filterelement
10.3 Filterelement
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
10.4 Snelkoppeling
10.4 Snelkoppeling
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
11. Functiegegevens
11. Functiegegevens
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
BFS - systeem geen D
BFS - systeem geen
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
T
T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
12
Jungheinrich Tractiebatterijen
2
Jungheinrich Tractiebatterijen
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Nominale gegevens
Nominale gegevens
1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
4. Nominale temperatuur:
30° C
4. Nominale temperatuur:
30° C
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen
dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt.
dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt.
• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen!
• Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
• Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.
• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.
• Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
• Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen
0506.NL
2
13
13
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie.
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
1. Ingebruikneming
1. Ingebruikneming
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10 2. Gebruik
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen».
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij. 0506.NL
2. Gebruik
0506.NL
14
Staal 23 ± 1 Nm
14
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast.
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd.
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt.
Op temperatuur letten!
Op temperatuur letten!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar.
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar.
3. Onderhoud
3. Onderhoud
Geen water bijvullen!
Geen water bijvullen!
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
Batterij na elke ontlading opladen.
Batterij na elke ontlading opladen.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
0506.NL
0506.NL
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden.
15
15
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden:
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden:
• totale spanning
• totale spanning
• enkele spanning
• enkele spanning
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd.
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
4. Instandhouden
4. Instandhouden
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
5. Opslag
5. Opslag
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
16
0506.NL
3.3 Driemaandelijks
0506.NL
3.3 Driemaandelijks
16
6. Storingen
6. Storingen
Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.
Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.
Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.
Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Technische wijzigingen voorbehouden.
Technische wijzigingen voorbehouden.
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
6
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt. 0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
17
17
18 18 0506.NL
0506.NL