ZZP’ER: ONDERNEMER OF
WERKNEMER
Discussienota over het ondernemersch a p
@#
ZZP’ER: ONDERNEMER OF WERKNEMER
ZZP’er: onder nemer of w erkn emer Discussienota over het ondernemersch a p
EIM Economisch Bureau ING Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (RZO) 1999
Auteurs
drs. P.C.A. Meijer
(RZO)
drs. C.A.C. de Waard
(Economisch Bureau ING)
drs. P.J.M. Vroonhof
(EIM)
Redactie
dr. B.I. van der Burg
(RZO)
drs. M.J.P.M. Peek
(Economisch Bureau ING)
drs. W.S. Zwinkels
(EIM)
Druk
Grafisch Bedrijf Papyrus BV, Diemen Bestellingen
Economisch Bureau ING / Externe publikaties HA 02.06 Postbus 1800 1000 BV Amsterdam Telefoon: (020) 563 44 05 ISBN
90-6919-039-7
Inhoudsopgave
Vo o r w o o rd Samenvatting 1. Inleiding
7
4. Aanzet tot een éénduidig en toetsbaar ondern e m e r s b e g r i p
21
4.1.
21
8 10
Uitgangspunten
4.1.1. Economisch perspectief
21
4.1.2. Koppeling aan de persoon
21
1.1.
Achtergrond
10
4.2.
Randvoorwaarden
22
1.2.
Doelstelling
11
4.3.
Omschrijving criteria
22
1.3.
Probleemstelling en beleidsvraag
11
4.4.
Toetsing van ondernemerschap
23
1.4.
Status van dit rapport
11
4.4.1
Globale opzet van de toetsingsprocedure 23
1.5.
Opbouw van dit rapport
12
4.4.2. Criteria fase 1: filter duidelijke gevallen 24 4.4.3. Criteria fase 2: ondernemersinkomen
2. Pro b l e e m s c h e t s
13
2.1.
13
of looninkomen 4.4.4. Criteria fase 3: meer inkomensbronnen
Algemeen
2.1.1. Flexibilisering en individualisering
13
2.1.2. Categorisering van werkenden in het 2.2.
26
Gebruik criteriaset in bijzondere gevallen
4.5.1. Aanpassing criteriaset voor starters
26 26
"grijze gebied"
14
4.5.2. Hardheidsclausule
27
Wet- en regelgeving
14
4.6.
27
2.2.1. Inkomstenbelasting
15
2.2.2. Sociale zekerheid
15
2.3.
4.5.
24
ZZP’er in detail
5. Consequenties en aanbevelingen
30
Bijlagen
32
17
2.3.1. Kenmerken
17
2.3.2. Relevante beroepsgroepen
17 Bijlage 1:
2.3.3. Omvang en ontwikkeling van de groep ZZP'ers
Toepassing criteriaset
17
Het ondernemersbegrip binnen de verschillende wetgevingsterreinen
32
3. Het ondernemerschap in i n t e rnationaal perspectief
19
Bijlage 2:
Het ondernemerschap in internationaal perspectief
36
ZZ P’ E R : O ND E R N E M E R O F W E R K N E M E R
7
Vo o r w o o rd
Op initiatief van de MKB Adviesraad van ING Groep heeft een verkennende studie naar het verschijnsel 'Zelfstandige Zonder Personeel' plaatsgevonden. Een van de resultaten was dat er in Nederland geen heldere en eenduidige omschrijving van het ondernemersbegrip voorhanden is op basis waarvan kan worden vastgesteld of iemand al dan niet een ondernemer is. In de praktijk kan dit betekenen dat een persoon door de Belastingdienst als ondernemer en tegelijkertijd door sociale zekerheidsinstanties als werknemer wordt beschouwd. Zowel voor de persoon in kwestie als voor degenen met wie hij of zij zakelijke relaties aangaat en onderhoudt, is dat een ongewenste situatie. Het Economisch Bureau van ING, EIM en de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (RZO) hebben daarom besloten hun kennis en krachten te bundelen om een aanzet te geven voor een eenduidig, helder, toetsbaar en modern ondernemersbegrip. De voorliggende publicatie is het resultaat van deze gezamenlijke inspanning. Wij hebben geenszins de pretentie het laatste woord in deze gecompliceerde materie te hebben. Het is wel onze ambitie om een solide bijdrage te leveren aan de discussie over het ondernemersbegrip. Onder het motto "ruim baan voor het ondernemerschap" nodigen wij alle belangstellenden en betrokkenen van harte uit om met ons in discussie te gaan met het doel aan de bestaande onduidelijkheid en onzekerheid een einde te maken.
drs. F.A. von Dewall
dr. P.H.M. van Hoesel
J.P.J. Lagrand
directeur Economisch Bureau ING
directeur EIM
voorzitter RZO
Z Z P ’ E R : O N DE R NE ME R OF W E R K N E M E R
8
Samenvatting
In Nederland, maar ook in andere landen, blijkt in wet- en regelgeving geen helder en eenduidig ondernemersbegrip gedefinieerd te zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld of iemand al dan niet ondernemer is. In de praktijk kan dit betekenen dat een persoon door de Belastingdienst als ondernemer en tegelijkertijd door sociale zekerheidsinstanties als werknemer wordt beschouwd. Zowel voor de persoon in kwestie als voor degenen met wie hij of zij zakelijke relaties onderhoudt, is dat een ongewenste situatie. Vooral de snel groeiende groep Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP'ers) wordt met dit probleem geconfronteerd. Aan de ene kant gaat het hier om personen die in een zodanige afhankelijke positie met hun ex-werkgever verkeren dat het lijkt alsof zij werknemer in onderaanneming zijn. Aan de andere kant betreft het freelancers en andere personen die zelfstandig kortdurende opdrachten voor derden uitvoeren, waarbij toch onzekerheid bestaat over de beoordeling van zelfstandigheid. ZZP'ers komen relatief veel voor in de bouw, het transport, de zorg en de zakelijke dienstverlening. Naar schatting zijn er in Nederland 70.000 tot 100.000 ZZP'ers actief. De omvang en de groei van de groep ZZP'ers hebben de discussie over een harmonisering van de r eg e l g eving omtrent het ondernemersbegrip in een stroomversnelling gebracht. Met voorliggende nota willen het Economisch Bureau van ING, de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (RZO) en EIM een bijdrage leveren aan die discussie. Er wordt een aanzet gegeven tot een eenduidig en toetsbaar ondernemersbegrip dat, gezien de snelle veranderingen in de economie, ook in de toekomst houvast biedt. Bij het afbakenen van het ondernemersbegrip zijn twee centrale uitgangspunten gehanteerd. Ten eerste is gekozen voor een economische benadering van het ondernemersbegrip. Het meest kenmerkende van een ondernemer is tenslotte dat hij of zij op structurele wijze bedrijfsactiviteiten verricht die zijn gericht op een risicodragende deelname aan het economisch verkeer. Ten tweede is het ondernemersbegrip gekoppeld aan de persoon, dus aan zijn of haar specifiek ingebrachte eigenschappen (kennis en kunde). Het ondernemersbegrip wordt dus niet langer gerelateerd aan het bestaan van een fysieke onderneming of het inbrengen van kapitaal. Aan de praktische invulling van het ondernemersbegrip is een aantal randvoorwaarden gesteld. Het ondernemersbegrip moet: • duidelijkheid vooraf geven of iemand al dan niet als ondernemer wordt aangemerkt; • uniform zijn, ofwel geschikt zijn voor algemeen gebruik; • houdbaar zijn in een dynamische economische omgeving; • niet te veel barrières opwerpen bij het starten of stoppen als ondernemer; • bestand zijn tegen fraude; • uitvoerbaar en toetsbaar zijn. Op basis van deze uitgangspunten en randvoorwaarden is een beperkte set van criteria ontwikkeld die tot een uniforme definitie van het ondernemersbegrip leidt. Er is sprake van ondernemerschap indien: • een inkomensrisico bestaat; • er sprake is van een winstoogmerk; • er investeringen in tijd en geld (ook gederfde inkomsten) nodig zijn ten behoeve van de ondernemersactiviteiten.
ZZP’ER: ONDERNEMER OF WERKNEMER
9
Vervolgens zijn deze criteria nader uitgewerkt in een procedure, met behulp waarvan kan worden getoetst of een persoon ondernemer is. De toetsingsprocedure bestaat uit maximaal drie fasen, die volgtijdelijk worden doorlopen. In fase 1 worden de 'duidelijke' gevallen ingedeeld. Iemand wordt als ondernemer beschouwd als hij of zij werknemers in dienst heeft (en dus premies en belastingen afdraagt) òf als zijn of haar economische prestatie bestaat uit het verkopen van goederen (niet het aanbieden van diensten of expertise). Een persoon die beweert uitsluitend inkomen uit ondernemersactiviteiten te genieten, maar noch personeel in loondienst heeft, noch fysieke producten vervaardigt en/of verkoopt, gaat door naar fase 2. Om de ondernemersstatus te verkrijgen, moet betrokkene aan alle volgende criteria voldoen: • hij/zij brengt zijn of haar kennis en/of vaardigheden in het economisch verkeer; • hij/zij heeft één of meer externe opdrachtgevers en/of klanten; • de opbrengsten en/of kosten van de activiteiten zijn onzeker. Een persoon moet fase 3 doorlopen in het geval hij of zij meer dan één economische relatie (klanten/opdrachtgevers) heeft. Per economische relatie moet dan worden vastgesteld of er sprake is van ondernemersinkomen, waarna aan twee extra criteria moet worden voldaan om als ondernemer aangemerkt te worden: • het totale ondernemersinkomen moet ten minste 50% van de totale inkomsten (exclusief inkomsten uit beleggingen, sparen, ve rm ogen, etc.) beslaan; • het totale ondernemersinkomen, gemiddeld over een bepaalde tijdsduur, bijvoorbeeld de laatste drie jaren, moet ten minste op bijstandsniveau liggen. De toetsingsprocedure is persoonsgebonden en kan tot twee conclusies leiden. 1. Een persoon wordt aangemerkt als ondernemer. Er kan dan gebruik worden gemaakt van fiscale ondernemersfaciliteiten. In het geval er tevens sprake is van een (beperkt) looninkomen kan echter geen aanspraak worden gemaakt op werknemersfaciliteiten. 2. Een persoon wordt aangemerkt als werknemer. Er kan dan aanspraak worden gemaakt op werknemersfaciliteiten (zoals uitkeringen uit werknemersverzekeringen). Indien er, naast het looninkomen, een (beperkt) ondernemersinkomen aanwezig is, kan echter geen gebruik worden gemaakt van fiscale ondernemersfaciliteiten. In uitzonderingsgevallen (zgn. hardheidsclausule) maakt de toetsingsprocedure een statuswijziging binnen jaar t mogelijk. Omdat de criteria betrekking hebben op het jaar t-1 wordt voor starters een (voorlopige) zelfstandigheidverklaring voorzien op basis van de verwachte activiteiten in het komende jaar. De vraag of een ZZP'er een ondernemer is, kan met behulp van de ontwikkelde criteriaset en de toetsingsprocedure worden beantwoord. Zij die pretenderen ondernemer te zijn, zullen worden uitgefilterd en de werknemersstatus krijgen. De resterende groep bestaat uit ZZP'ers die met recht ondernemers kunnen worden genoemd, omdat zij de elementaire kenmerken van het ondernemerschap bezitten. Toepassing van het door ons voorgestelde éénduidige en toetsbare ondernemersbegrip en het verder verkleinen van het verschil in sociale zekerheid tussen werknemers en ondernemers (op minimumniveau) zullen aan de huidige, onoverzichtelijke situatie van uiteenlopende definities binnen verschillende wets- en beleidsterreinen een einde maken alsmede de autoriteit van één competent rechtscollege mogelijk maken. Aan het Verenigd Koninkrijk kan op dit gebied een voorbeeld worden genomen.
Z Z P’ E R : O N DE R NE ME R OF W E R K N E M E R
10
1. Inl eiding
1. 1. A cht erg ro n d
In Nederland is bij de overheid en de politiek de aandacht voor het ondernemerschap de laatste jaren toegenomen. Wilde men aanvankelijk vooral de economische bedrijvigheid stimuleren, tegenwoordig wordt het ondernemerschap ook steeds meer gezien als een onderdeel van het werkgelegenheidsbeleid, een mogelijkheid om de arbeidsparticipatie te vergroten. Deze zienswijze heeft de aandacht voor het ondernemerschap verbreed en verdiept. Het aantal personen dat het ondernemerschap verkiest, is 1
gegroeid en verwacht wordt dat dit aantal de komende jaren nog verder zal toenemen . Bij deze groei is er een groep zelfstandigen ontstaan van wie de status niet altijd duidelijk is: de Zelfstandige Zonder Personeel (ko rt weg de ZZP'er). Hiermee wordt doorgaans niet bedoeld de groep die zelfstandig een onderneming voert (zoals bijvoorbeeld in de detailhandel) maar een groep die zich in de schemerzone tussen zelfstandigheid en (tijdelijk) werknemerschap beweegt. Een bruikbare en nauwkeurige definitie van het begrip ZZP'er ontbreekt echter vooralsnog. In een aantal sectoren wordt de groei in het aantal eenmansbedrijven vooral aan de opkomst van deze 'categorie zelfstandigen' toegeschreven. Met het verschijnsel ZZP'er is de discussie over een harmonisering van de regelgeving omtrent het o n d e rn e m e r s b egrip in een stroomversnelling gekomen. Zo worden in het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) inmiddels de verschillende begripsaanduidingen geïnventariseerd en zullen voorstellen tot verbetering gedaan worden. De oorzaak van deze belangstelling voor het ondernemersbegrip is dat de interpretatie van het begrip ondernemer voor de verschillende wetten uiteenloopt. Door de verschillen in de regelgeving tussen (en binnen) het sociale verzekeringsrecht, het fiscale recht en het civiele recht kan een zelfstandige voor de Belastingdienst als ondernemer gelden, terwijl de sociale zekerheid de betreffende persoon als werknemer beschouwt en vice versa. In de praktijk zorgt vooral de onduidelijkheid vooraf met betrekking tot de status van de opdrachtgever/werkgever en de opdrachtnemer/werknemer voor problemen. Voor de opdrachtgever bestaat het risico van naheffingen, waardoor eerder wordt afgezien van het inhuren van een zelfstandige en de opdrachtnemer wordt beperkt in zijn mogelijkheden om zelfstandig zijn beroep uit te oefenen. De ondernemer / ZZP'er komt niet in aanmerking voor grote delen van het sociale verzekeringsstelsel en zal, in het geval van marginaal ondernemerschap, vanwege de hoge kosten geneigd zijn zich niet particulier te verzekeren. Hierdoor dreigen grote groepen kleine ondernemers onverzekerd te blijven, wat kan leiden tot maatschappelijk onwenselijke situaties. Bovendien dreigt hierdoor een uitholling van het draagvlak onder de sociale zekerheid te ontstaan. Ook is het denkbaar dat een werknemer door zijn werkgever "gedwongen" wordt als zelfstandige voor hem te gaan werken om zo het betalen van werkgeverspremies te ontlopen. Naast de noodzaak tot harmonisatie van het ondernemersbegrip, dient het ondernemersbegrip ook inhoudelijk aangepast te worden aan de in verandering zijnde economie. Door de (gedeeltelijke) overgang naar een virtuele economie, een netwerkeconomie, spelen kennis en technologie een steeds bepa1
N.S. Bosma, A.R.M. Wennekers en W.S. Zwinkels, Scanning the Future of Entrepreneurship, EIM 1999.
Z Z P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
11
lender rol, waardoor de grens tussen het ondernemer- en werknemerschap verder zal vervagen. Ook de door werkgevers en werknemers gewenste grotere flexibiliteit in werkrelaties speelt hierin een rol. "De onderneming", hét uitgangspunt bij het fiscaal recht met als afgeleide definitie dat eenieder die een objectieve onderneming voor eigen rekening drijft ondernemer is, wordt steeds virtueler. Het belang om nog onderscheid te kunnen maken tussen wie wel en wie niet als ondernemer aangemerkt dient te worden, wordt daardoor alleen nog maar groter. 1. 2. Do el st e ll ing
De verschillende begripsaanduidingen voor het ondernemerschap, met al zijn maatschappelijke gevolgen, hebben het Economisch Bureau van ING, de Raad voor het Ondernemerschap (RZO) en EIM ertoe gebracht deze discussienota uit te brengen. Het doel is een aanzet te geven tot een eenduidig en toetsbaar ondernemersbegrip dat bovendien aansluit bij huidige veranderingen in de economie en dus voor de komende tijd houdbaar zal zijn. 1. 3. Prob lee m st elli ng en bel ei ds vra a g
Bij de invulling van het ondernemersbegrip is gekozen voor een economische invalshoek, waardoor economische kenmerken van arbeid en ondernemerschap uitgangspunt zullen zijn. Een tweede uitgangspunt is om bij de invulling van het ondernemersbegrip de persoon van de ondernemer centraal te stellen en niet de onderneming of eventueel het (ingebrachte) kapitaal. Dit sluit naar onze mening beter aan bij nieuwe vormen van ondernemerschap, waarbij de persoon van de ondernemer met zijn of haar specifiek ingebrachte eigenschappen (kennis, kunde en ervaring) steeds belangrijker wordt. Het bovenstaande leidt tot de volgende probleemstelling van deze discussienota: "wat zijn de elementaire economische kenmerken die bepalend zijn voor het ondernemerschap en daarmee de scheidslijn tussen het ondernemer- en werknemerschap aangeven"? Deze probleemstelling leidt vervolgens tot de volgende beleidsvraag: hoe kan een set van criteria ter bepaling van het ondernemersbegrip worden ontwikkeld op een wijze dat: • uitgegaan wordt van een economische definiëring van het ondernemers-begrip; • het ondernemersbegrip wordt gekoppeld aan de persoon van de ondernemer en niet aan bijvoorbeeld de onderneming of het (ingebrachte) kapitaal, • de status van een ieder (werknemer/ondernemer) duidelijk is bij het aangaan van een economische relatie; • er een uniform ondernemersbegrip ontstaat, sectoren overstijgend en eenduidig in gebruik voor zowel de Belastingdienst als de uitvoeringsorganen sociale zekerheid; • de overgang van werknemer naar ondernemer en andersom zo soepel mogelijk kan verlopen; • de uitvoerbaarheid/toetsbaarheid ve rg e l e ken bij de huidige situatie wordt vergroot. 1. 4 St a tu s v an di t r app or t
Deze discussienota probeert het ondernemersbegrip helder te formuleren. Het is uiteraard onve rm i j d elijk dat ieder voorstel tot harmonisatie van het ondernemersbegrip tot aanpassingen op andere terreinen waar dit begrip een rol speelt, zal leiden. Dergelijke aanpassingen die noodzakelijk worden door mogelijke invoering van het ondernemersbegrip zoals in deze discussienota wordt voorgesteld, zijn niet in
Z Z P’ E R : O ND E R N E M E R O F W E R K N E M E R
12
kaart gebracht. Mogelijke problemen op dit vlak, bijvoorbeeld in samenhang met de uitvoering van de huidige sociale zekerheid, worden slechts aangestipt (zie hoofdstuk 5). Met deze nota over het ondernemersbegrip wordt getracht bouwstenen aan te dragen om tot een éénduidig en toetsbaar ondernemersbegrip te komen die ook in de toekomst houvast biedt. Uitdru k ke l i j k willen wij aangeven dat het een nota is om de discussie over dit onderwerp een stap vooruit te helpen. Graag worden alle betrokken partijen uitgenodigd met ons in discussie te gaan over de in deze nota geformuleerde uitgangspunten en de gepresenteerde set van criteria. Uiteindelijk is het in aller belang met een uniform en toetsbaar ondernemersbegrip te komen. 1.5. Opb ouw van di t ra pport
In hoofdstuk 2 wordt het probleem in zijn volle breedte geschetst, eerst in het algemeen en vervolgens toegespitst op ZZP'ers. Het algemene gedeelte begint met een schets van de toegenomen diversiteit in arbeidsrelaties en de oorzaken daarvan. Daarna volgt een categorisering van groepen waarover onzekerheid bestaat met betrekking tot de beoordeling van de zelfstandigheid. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de verschillende interpretaties van het begrip ondernemer in de diverse wetten. Hoofdstuk 2 eindigt met de kenmerken, omvang en ontwikkeling van de groep ZZP'ers. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van trends en ontwikkelingen in het buitenland met betrekking tot ondernemerschap. Hierbij wordt gekeken welke definities en rechtsvormen daar voorkomen, waar problemen met de regelgeving rijzen en waar de grens tussen ondernemerschap en werknemerschap in het buitenland wordt gelegd. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een aanzet gegeven om te komen tot een alternatieve afbakening van het ondernemersbegrip met behulp van een criteriaset. Door middel van een voorbeeld wordt weergegeven hoe deze set van criteria in de praktijk uitpakt. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 een aantal consequenties van een eventuele invoering van de set van criteria aangegeven.
Z Z P ’ E R : O N D E R N E M ER O F W E R K N E M E R
13
2. Pro b l e e m s c h e t s
2. 1 Al gem ee n 2.1.1. Flexibilisering en individualisering
Zoals in de inleiding is ve rm e l d, is de scheidslijn tussen het werknemer- en ondernemerschap niet altijd even duidelijk. Zo kan een zelfstandige door de verschillen in de regelgeving tussen het sociale verzekeringsrecht en het fiscale recht voor de Belastingdienst als ondernemer gelden, terwijl de sociale zekerheid de betreffende persoon als werknemer beschouwt (meer hierover in paragraaf 2). In de praktijk zorgt echter vooral de onduidelijkheid vooraf over de status van de opdrachtnemer voor problemen. Als de opdrachtnemer achteraf als werknemer wordt aangemerkt, zal de opdrachtgever te maken krijgen met naheffingen (werkgeverspremies). Het gevaar is dat eerder wordt afgezien van het inhuren van een zelfstandige, waardoor de opdrachtnemer wordt beperkt in zijn mogelijkheden om zelfstandig zijn of haar beroep uit te oefenen. Achter dit statusprobleem schuilt een groei in nieuwe vormen van arbeidsrelaties, waardoor de grens tussen het werknemer- en het ondernemerschap vervaagt. Nieuwe vormen van arbeidspatronen als deeltijdwerk, uitzendarbeid, tijdelijke arbeid, oproep-, afroep- en invalcontracten, detacheringsconstructies en zo meer doen hun intrede. Zo waren er in 1998 volgens het CBS 800.000 flexibele banen 2
(exclusief ZZP'ers), tegen 520.000 in 1990 . In deze grotere ve e l vo rmigheid in arbeidsrelaties past de keuze voor het ondernemerschap, waaronder de keuze om ZZP'er te worden. Drijvende krachten achter de overstap naar zelfstandigheid zijn: • Voor werknemers:
- behoefte aan individualisering (eigen baas zijn) - naar eigen inzicht kunnen werken - meer opdrachtgevers - fiscale voordelen
• Voor werkgevers:
- behoefte aan flexibiliteit - lagere (loon)kosten
• Algemeen:
- economische rugwind - gunstig ondernemingsklimaat
Al met al zorgen vooral de behoefte aan individualisering enerzijds en flexibilisering anderzijds voor een toenemende diversiteit in de werkrelaties. Voor werkgevers betekent het veelal dat productiefactoren flexibeler en efficiënter kunnen worden benut, voor werknemers biedt het mogelijkheden om betaalde arbeid op persoonlijke omstandigheden af te stemmen. In deze context is de ZZP'er een (sectorspecifiek) antwoord op de drang naar flexibilisering en behoefte aan individualisering. De opkomst van de ZZP'er vergroot het belang van een meer eenduidig en afgebakend ondernemersbegrip. In paragraaf 3 wordt deze groep nader bezien. 2
Flexibel is in dit verband: een werknemer waarbij geen vaste arbeidsrelatie bestaat en/of geen vaste arbeidsduur is
overeengekomen. Het gaat hierbij o.a. om oproep-, afroep- en invalkrachten. Ook uitzendkrachten worden tot de werknemers met een flexibel arbeidscontract gerekend.
Z Z P’ E R : O N DE R NE ME R OF W E R K N E M E R
14
2.1.2. Categorisering va n werkenden in het "grijze gebied"
Alvorens op de gehanteerde definities van de verschillende wetgevingsgebieden in te gaan, wordt eerst gekeken voor welke categorieën van werkenden onzekerheid kan bestaan of zij al dan niet als zelfstandige worden aangemerkt. Een categorisering levert het volgende beeld op: 1. Franchise-ondernemers: Bij deze categorie zelfstandigen gaat het om de vraag of de franchisenemer economisch en juridisch zelfstandig is ten aanzien van de franchisegever. Uitvoeringsinstellingen constateren soms dat er sprake is van een dienstverband, waardoor de franchisegever alsnog premieplichtig is. 2. Zelfstandigen zonder personeel: Werkzame personen die zich in het grensgebied tussen het ondernemer- en het (tijdelijk) werknemerschap bewegen. Aan de ene kant gaat het om personen die in een zodanige afhankelijke positie met hun ex-werkgever verkeren dat het lijkt alsof zij werknemer in onderaanneming zijn. Aan de andere kant van het spectrum omvat deze groep ook personen die functioneren als zelfstandigen maar door de wet voor de werknemersverzekeringen toch als werknemer in dienstverband worden beschouwd. Verder betreft het freelancers en andere personen die zelfstandig uiteenlopende, kortdurende opdrachten voor derdenuitvoeren, waarbij toch onzekerheid bestaat over de beoordeling van zelfstandigheid. 2. 2. Wet- en re g e l g e v i n g
3
Of een persoon juridisch gezien al dan niet als ondernemer beschouwd wordt, is een onduidelijke zaak. De wetgeving binnen de verschillende wetgevingsterreinen loopt op dit punt sterk uiteen. Voor een aantal wetgevingsterreinen is het begrip 'ondernemer' zelfs niet meer dan een afgeleid begrip. Dat een persoon als ondernemer beschouwd wordt, is in dat geval slechts een mogelijke gevolgtrekking van het ontbreken van een (fictieve) dienstbetrekking. Toch is het onderscheid werknemer - ondernemer op veel terreinen, met name op het terrein van de sociale zekerheid en op fiscaal terrein, van wezenlijk belang. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: • al dan niet in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek; • al dan niet verzekerd zijn tegen werkloosheid; • al dan niet gebonden zijn aan bepaalde onderdelen van de Arbowetgeving; • al dan niet BTW-plichtig en BTW-gerechtigd zijn. Voor een overgrote meerderheid van de werkzame personen is volkomen duidelijk of er sprake is van ondernemerschap of niet. De groep waarover onduidelijkheid bestaat, wordt echter snel groter. De snelle groei van het aantal ZZP'ers is hiervan een duidelijk voorbeeld. Voor zelfstandigen zijn in dit kader voornamelijk de interpretaties van het ondernemersbegrip binnen de inkomensbelasting en de sociale zekerheids-wetgeving van belang. Hieronder volgt een beknopte weergave van de verschillende interpretaties binnen deze wetgevingsterreinen. Voor een uitgebreider overzicht, ook van andere wetgevingsterreinen, wordt verwezen naar bijlage 1.
3
De informatie in deze paragraaf is voornamelijk gebaseerd op "Onderzoek naar het ondernemingsbegrip in de
inkomstenbelasting en de sociale zekerheidswetgeving"; prof. dr. P.H.J. Essers e.a. (Fiscaal Instituut Ti l bu rg ) ; Ministerie van Economische Zaken (DG ES/OMKB); 17 december 1998.
ZZ P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
15
2.2.1. Inkomstenbelasting
Binnen de inkomstenbelasting is de indeling als werknemer of ondernemer voornamelijk van belang voor: • het aanspraak kunnen maken op ondernemersfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek en de investeringsaftrek, • het bepalen van de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de afdracht van belastingen en premies. In grote lijnen vindt de beoordeling of sprake is van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting als volgt plaats. Het uitgangspunt is de persoon. Beschouwd wordt of de persoon in kwestie voor zijn of haar rekening een objectieve onderneming drijft. Daartoe moet derhalve in eerste instantie beoordeeld worden of sprake is van een objectieve onderneming. Onder een onderneming wordt verstaan: een duurzame organisatie die er op is gericht met behulp van arbeid en kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om winst te 4
behalen, waarbij deze winst ook redelijkerwijs moet zijn te verwachten . Of sprake is van het drijven van een onderneming (en daarmee van ondernemerschap) is niet scherp gedefinieerd in de wetgeving. De Belastingdienst stelt dit van geval tot geval vast aan de hand van daartoe ontwikkelde criteria (zie bijlage 1). Het gewicht van deze criteria is wisselend. Daarnaast wordt de definitie van ondernemerschap op specif ieke punten verscherpt door een aantal arresten. Rechtsgeldige toetsing kan slechts plaatsvinden na afloop van een kalenderjaar. Relevante ontwikkelingen en recente uitspraken zijn: - In de Belastingherziening 2001 wordt een aanscherping van de wetgeving voorgesteld die er met name op gericht is te bereiken dat commanditaire vennoten die slechts kapitaal inbrengen in een onderneming, en naar maatschappelijke opvattingen worden aangemerkt als belegger, niet langer als ondernemer beschouwd worden. - Een zelfstandig beroep kan ook worden uitgeoefend zonder dat sprake is van een investering in materiële of immateriële activa. In tegenstelling tot de inbreng van arbeid blijkt de inbreng van kapitaal derhalve van ondergeschikt belang bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een onderneming (bijv. Hoge Raad (HR) 16 september 1992, Beslissing in Belastingzaken (BNB) 1992/370). - Bij het beoordelen of sprake is van ondernemerschap kan het onbeperkt delen in verliezen van doorslaggevend belang zijn (bijv. HR 8 maart 1989, BNB 1989/199). Op 12 februari 1997 heeft de Hoge Raad een aantal belangwekkende uitspraken gedaan (de zogenaamde 12 februari-arresten). De belangrijkste onderdelen hiervan zijn: - Bij het beoordelen of sprake is van ondernemerschap binnen een maatschap kan onder andere het delen in de winst en in het liquidatieresultaat van een onderneming van doorslaggevend belang zijn (bijv. HR 12 februari 1997, BNB 1997/176). - Het 'niveau' van de werkzaamheden is niet van belang bij de beoordeling van ondernemerschap (bijv. HR 12 februari 1997, BNB 1997/175). 2.2.2. Sociale zekerheid
Binnen de socialezekerheidswetgeving bestaan geen definities voor ondernemer of zelfstandige. Slechts de term zelfstandigheid wordt genoemd. De afweging tussen werknemer en ondernemer is binnen dit terrein voornamelijk van belang voor: 4
Naar: "Besluit ondernemerschap in de inkomstenbelasting"; Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 12
april 1999 (DB99-1140).
ZZP’ER: ONDERNEMER OF WERKNEMER
16
• het aanspraak kunnen maken op werknemersverzekeringen; • het kunnen vaststellen of premies werknemersverzekeringen afgedragen (hadden) moeten worden door de werkgever/opdrachtgever. In grote lijnen vindt de beoordeling of sprake is van ondernemerschap voor de werknemersverzekeringen als volgt plaats. Het uitgangspunt van de beoordeling is de arbeidsrelatie, waarbij de feitelijke verhouding centraal staat. Per arbeidsrelatie wordt getoetst of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Daartoe moet sprake zijn van een gezagsverhouding, loon en een persoonlijke arbeidsverplichting. Wanneer geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking wordt getoetst of sprake is van zelfstandigheid. Daartoe heeft de toenmalige Sociale Verzekeringsraad criteria ontwikkeld, waarbij de nadruk ligt op het karakter van de arbeidsrelatie (al dan niet incidenteel), de wijze van beloning, de mate van zelfstandigheid en het ondernemersrisico. Voor een uitgebreide weergave van de criteria wordt verwezen naar bijlage 1. 5
Indien in afdoende mate aan deze criteria voldaan wordt, is er sprake van ondernemerschap. Zo niet, dan is sprake van een fictieve dienstbetrekking, moeten premies worden afgedragen, maar kan ook aanspraak gemaakt worden op de desbetreffende uitkeringen. Rechtsgeldige toetsing kan niet op voorhand plaatsvinden. Relevante ontwikkelingen en recente uitspraken zijn: - Een grote zelfstandigheid in uitvoering van taken is op zich onvoldoende om te concluderen dat sprake is van de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep (bijv. Centrale Raad van Beroep (CRvB), 11 maart 1996). - De uitspraken van de CRvB met betrekking tot specifieke beroepsgroepen zijn niet immer 'stabiel'. Dat geldt bijvoorbeeld voor de jurisprudentie of 'losse' docenten in gezagsverhouding werkzaam zijn. Op 17 juli 1995 (Rechtspraak Sociale Verzekeringen (RSV) 1996/12) wordt geconcludeerd dat een verzekeringsplicht aanwezig is, terwijl op 18 maart 1996 (RSV 1996/228) een andere benadering wordt gekozen door de CRvB en de verzekeringsplicht niet langer bestaat. - In een aantal bedrijfssectoren is recentelijk een proef gestart met zelfstandigheidsverklaringen, zoals de OndernemingsVerklaring AudioVisuele branche (OVAV) in de audiovisuele branche. De evaluatie hiervan loopt nog. Daarnaast bestaat een convenant met de interimmanagers, en is een convenant met de informatietechnologiesector in ontwikkeling. Voor het begrippenkader in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Ziekenfondswet (ZfW) is aangesloten bij het begrippenkader in de Inkomstenbelasting, met als uitzondering het begrip dienstbetrekking dat aansluit op hetzelfde begrip in de WAO. Als ondernemers worden gezien zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaren. Doordat het begrip dienstbetrekking is overgenomen uit de WAO is in principe een situatie ontstaan waarbij men óf voor de WAO, óf voor de WAZ verzekerd is. In het "Onderzoek naar het ondernemingsbegrip in de inkomstenbelasting en de sociale zekerheidswetgeving" voorziet prof. Dr. P.H.J. Essers echter in de toekomst problemen doordat verschillende rechtsprekende gremia verantwoordelijk zijn (Hoge Raad en CvB) voor interpretatie en uitleg van de begrippen. Het oordeel of sprake is van een dienstbetrekking kan immers uiteenlopen.
5
Wat 'afdoende mate' is, is niet altijd duidelijk. De interpretatie loopt bijvoorbeeld sterk uiteen voor verschillende
branches.
Z Z P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
17
2. 3. ZZ P ’e r i n d etai l 2.3.1. Kenmerken
ZZP is een term die de laatste tijd vaak opduikt, maar desondanks zijn er grote verschillen in de gehanteerde omschrijvingen. Vandaar dat de genoemde aantallen ZZP'ers sterk uiteenlopen, van 25.000 tot 500.000 personen. Ondanks deze grote verschillen wordt het begrip doorgaans niet letterlijk geïnterpreteerd in de zin dat elke ondernemer die zonder werknemers zijn bedrijf voert, wordt bedoeld. In die zin zouden immers ook ondernemers zonder personeel in bijvoorbeeld de detailhandel of het ambacht als ZZP'er kunnen worden aangemerkt. Met de term ZZP'er wordt veelal een beperkte groep aangeduid. Een groep, waarvan de personen óf in hoofd- óf in nevenactiviteiten zowel ondernemer- als werknemerkarakteristieken vertonen. Dit is ook de oorzaak van de discussie over de vraag tot welke groep - ondernemer of werknemer - een ZZP'er moet worden gerekend, zeker in het licht van het ontbreken van heldere, eenduidige criteria voor het ondernemerschap in Nederland. Deze groep ZZP'ers heeft meerdere van de volgende kenmerken: • heeft geen werknemers in dienst; • werkt voor één of verschillende opdrachtgevers, waarbij één opdrachtgever overheerst; • verricht werk dat normaliter overwegend onder een arbeidsovereenkomst wordt ve rr i c h t ; • beperkt zich veelal tot het inbrengen van kennis en vaardigheden op eigen vakgebied; • verricht de werkzaamheden niet op eigen initiatief, aleen na opdrachtverstrekking; • Houdt zich niet of nauwelijks bezig met klantenwerving en investeert niet of nauwelijks in gebouwen, grond, kapitaalgoederen e.d.; • bezit geen of in zeer beperkte vorm eigen bedrijfsruimte; deze is veelal niet gelijk aan de werk(plek); • draagt verantwoording voor eigen werkzaamheden; • krijgt per opdracht betaald (geen vast dienstverband/salaris) • is afhankelijk van externe economische infrastructuur (bijv: een persoon die een gehuurde stoel exploiteert in een kapperszaak). 2.3.2. Relevante beroepsgroepen
ZZP'ers vormen een heterogeen samengestelde groep en zijn werkzaam in verschillende branches en sterk uiteenlopende beroepen. De sectoren waarin ZZP'ers voorkomen worden gekenmerkt door een arbeidsintensief karakter, een grote vraag naar arbeid, lage toetredingsdrempels en een sterke behoefte aan flexibiliteit. Bovendien is er in deze sectoren veelal sprake van welomschreven beroepen en 6
beroepskwalificaties. Illustratief zijn de bouw, transport en de zorgsector . Ook de (zakelijke) dienstensector is voor de groep ZZP'ers een aantrekkelijke sector, zeker gezien de overgang naar een economie gebaseerd op kennis- en netwerkstructuren. Hierbij valt te denken aan steeds meer zelfstandig werkende IT-professionals die door IT-bedrijven op projectbasis worden ingehuurd. 2. 3.3. Omva ng en ontwikkeling van de groep ZZP'ers
Om een goed beeld te krijgen van het aantal ZZP'ers zijn eigenlijk gedetailleerdere gegevens vereist, aangezien ZZP'ers wel in bestaande statistieken worden meegeteld, maar niet apart zijn uitgesplitst. 6
Denk aan de schilders en klusjesmannen in de bouw, de eigen rijders in de transportsector en de ve rp l e eg k u n d i g e n
in de zorgsector.
ZZP’ER: ONDERNEMER OF WERKNEMER
18
Praktische problemen bij het bepalen van het aantal ZZP'ers zijn bijvoorbeeld: meerdere zelfstandigen kunnen onder één bedrijfsnaam opereren, niet alle beroepsgroepen behoeven zich in te schrijven bij de Kamer van koophandel en een toe- of afname van het aantal bedrijven zonder personeel of het aantal zelfstandigen is niet per definitie toe te schrijven aan ZZP'ers. Opgemerkt zij daarom dat met de interpretatie van het hieronder genoemde aantal ZZP'ers enige voorzichtigheid is geboden. Als uitgangspunt zijn de in 2.2.1. genoemde karakteristieken van ZZP'ers genomen. Analyse van de groei van het aantal zelfstandigen en bedrijven zonder personeel in de verschillende sectoren levert voor 1997 een schatting van 70.000 tot 100.000 ZZP'ers op en dit aantal zal voorlopig 7
alleen maar groeien . Zoals het er nu uitziet, zal het aantal ZZP'ers de komende jaren met circa 2% op jaarbasis toenemen. Aan deze groeiraming is echter een aantal onzekerheden verbonden, aangezien onverwachte wijzigingen op onderstaande gebieden de ontwikkeling van het aantal ZZP'ers sterk beïnvloeden: • conjunctuur De groei van het aantal ZZP'ers is sterk afhankelijk van de conjunctuur, aangezien de risico's van fluctuaties in het werkaanbod deels worden afgewenteld op de ZZP'ers. Als de werkgever te maken krijgt met minder opdrachten zal hij/zij afzien van de inschakeling van deze groep. Omgekeerd geldt echter ook dat werkgevers hun werknemers bij een economische terugval eerder onder druk zetten om de overstap naar zelfstandigheid te maken. • overheidsbeleid Het overheidsbeleid inzake de ordening van de marktwerking heeft invloed op de groei van het aantal ZZP'ers. In het recente verleden heeft de overheid gezorgd voor een stimulans door bijvoorbeeld de versoepeling van de vestigingswetgeving. Intrekking van de vestigingswet zou de overstap naar zelfstandigheid verder kunnen vereenvoudigen. In dit kader zullen de uitkomsten (en implementatie) van de MDW-operatie ook hun weerslag hebben op de toe/afname van het aantal ZZP'ers. • Uitbestedingstendens Zolang de uitbestedingstendens doorzet, zullen de voorwaarden voor een overgang naar het ondernemerschap gunstig zijn. Tot op heden vormt de uitbestedingstrend een belangrijke motor achter de groei van het aantal ZZP'ers. Daarnaast speelt uiteraard het eerder genoemde probleem dat er nauwelijks een geschiedenis is van waaruit lijnen kunnen worden doorgetrokken en dat de groei verweven is in andere cijfers. Dat neemt niet weg dat de groei van het aantal ZZP'ers in een aantal sectoren boven het sectorgemiddelde zal uitkomen. Het zwaartepunt van de groei bevindt zich in die sectoren waar dat in het recente verleden ook al het geval was.
7
Het aandeel van alle zelfstandigen in het totaal aantal werkenden daalt over een langere termijn bezien. In 1970
was nog 13% van de werkenden volgens CBS-statistieken zelfstandig, tegen om en nabij 11% in 1997. In 1960 was dit percentage zelfs 17%. Deze lange termijn trend is echter beïnvloed door het verdwijnen van veel boerenbedrijven. De laatste jaren tekent zich bovendien een stijging van het aantal zelfstandigen ten opzichte van het totaal aantal werkzame personen af.
Z Z P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
19
3. Het o nder nemer schap in i nter n a t i o n a a l perspectief In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de ontwikkelingen rondom het ondernemerschap in vier andere landen van Europa (Duitsland, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk) en de 8
VS; alsmede de wijze waarop in deze landen met de problematiek van de ZZP'ers wordt omgegaan en de oplossingen die daarvoor aldaar zijn gevonden. In geen van de bestudeerde landen wordt een eenduidige definitie van het ondernemerschap gehanteerd. Wat dat betreft is de situatie in Nederland dus niet uitzonderlijk. In alle landen is ook discussie hierover gaande. Er zijn civielrechtelijke omschrijvingen van het ondernemerschap, er zijn omschrijvingen vanuit de sociale zekerheid en vanuit een belastingtechnische invalshoek. De scheidslijn is meestal: is een persoon al dan niet in loondienst. Meestal worden de volgende kenmerken gebruikt om te kunnen spreken van ondernemerschap: • Betrokken persoon voert werkzaamheden uit voor eigen risico, • Betrokken persoon is hiërarchisch niet ondergeschikt aan een andere partij, • Betrokken persoon voert werkzaamheden uit voor verschillende opdrachtgevers. Dit is een grove benadering omdat hiermee geen inzicht kan worden verkregen in arbeidsrelaties, die zich bevinden tussen het werknemerschap en het werken als ondernemer. Ondernemers vormen een zeer heterogeen gezelschap. In zijn algemeenheid groeit het aantal zelfstandigen in de vijf onderzochte landen, maar indien hun aantal wordt uitgedrukt in verhouding tot het aantal werkenden, dan moet worden vastgesteld dat hun aandeel door de tijd heen stabiel is (tussen de 10 en 13%). Uitzondering hierop is Italië, waar het aandeel groeit en nu op ongeveer 23% ligt (In Mediterrane landen behoren van oudsher veel werkenden tot de categorie zelfstandigen). Van oudsher werken veel zelfstandigen in de landbouw en in de handel, maar de eerste groep is in omvang aan het afnemen. In alle landen valt waar te nemen dat vooral de zakelijke dienstverlening aantrekkingskracht uitoefent op zelfstandigen. De lage toetredingsdrempel en de groeiende vraag door bijvoorbeeld uitbestedingsprocessen van bedrijven en hun wens te flexibiliseren maken dit mogelijk. Tevens kan worden waargenomen, dat zelfstandigen hun werkzaamheden combineren met werken in een loondienstverhouding die bestaanszekerheid biedt. De bescherming die zelfstandigen ontvangen krachtens wet- en regelgeving t.a.v. bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidstijden enz. is in alle onderzochte landen beperkt. Omdat het sociale zekerheidsstelsel vooral bestemd is voor personen in loondienst, is voor zelfstandigen de verplichte sociale zekerheid beperkt. Bescherming bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid bestaat nauwelijks. De pensioenopbouw voor zelfstandigen is veelal onvoldoende. Zelfstandigen kunnen zich vrijwillig verzekeren, maar dit blijkt over het algemeen kostbaar te zijn. Er is een groep zelfstandigen die formeel zelfstandig is, maar feitelijk weinig zeggenschap heeft over de eigen onderneming en de bedrijfsvoering, de ZZP'ers. Dit fenomeen is in de verschillende landen nauwelijks gedocumenteerd. Het enige land waar onderzoek is uitgevoerd, is Duitsland: tussen de 0,6 en 1,3% van de werkzame personen behoort tot deze groep. In bijlage 2 wordt nog kort ingegaan op specifieke situaties in de verschillende onderzochte landen. 8
De hier onderstaande gegevens zijn grotendeels gebaseerd op het onderzoek van G.E. Evers, H.F. De Haan en
P.G.W. Smulders: "Zelfstandigen in de Europese Unie en de Verenigde Staten, NIA TNO november 1998.
Z Z P’ E R : O ND E R N E M E R O F W E R K N E M E R
20
Uit de ontwikkelingen rondom het ondernemerschap in de onderzochte landen blijkt dat de situatie van zelfstandigen vergelijkbaar is met die in Nederland en dat ook daar geen éénduidige def initie van het ondernemerschap wordt gehanteerd. Oplossingsrichtingen die gesuggereerd worden, liggen vaak op het terrein van het versterken van de positie van de zwakke zelfstandige maar lossen de gesignaleerde problemen niet op. Het Verenigd Koninkrijk is qua eenduidigheid van het ondernemersbegrip het verst: daar bestaat de afspraak dat de organisatie die de sociale zekerheid uitvoert en de Belastingdienst dezelfde omschrijving voor het ondernemerschap gebruiken en dat de door de ene instantie verleende status ook voor de andere instantie geldt.
Z Z P ’ E R : O N D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
21
4. Aanze t tot ee n é énduidig e n t oetsba ar o n d e rn e m e r s b e g r i p Om tot een eenduidig en toetsbaar ondernemersbegrip te komen dient naar onze mening de volgende vraag te worden beantwoord: wat zijn de elementaire kenmerken die bepalend zijn voor het ondernemerschap en daarmee de scheidslijn tussen het ondernemer- en het werknemerschap aangeven? 4.1 . Ui tga ng spun te n
Bij het zoeken naar de antwoorden op deze vraag is een tweetal uitgangspunten gehanteerd: • Het ondernemersbegrip wordt benaderd vanuit economisch perspectief. • Het ondernemersbegrip wordt gekoppeld aan de persoon van de ondernemer. In de volgende twee subparagrafen worden deze uitgangspunten nader toegelicht. 4.1.1. Economisch perspectief
Het belangrijkste uitgangspunt zou ons inziens de economische definiëring van het ondernemersbegrip moeten zijn. De deelname aan het economisch verkeer is immers de basis voor het handelen. Wat zijn de economische karakteristieken van dit economisch handelen of wat definieert nu eigenlijk een ondernemer? Naar onze mening gaat het om "het op structurele wijze verrichten van bedrijfsactiviteiten welke zijn gericht op een risicodragende deelname aan het economisch verkeer", waarbij de feitelijke situatie en de intenties (bijvoorbeeld bij starters) doorslaggevend zijn. Deze investering moet uiteindelijk tot winst leiden. 4.1.2. Koppeling aan de persoon
Bij de invulling van het ondernemersbegrip is er voor gekozen dit te koppelen aan de persoon van de o n d e rn e m e r, aan zijn of haar specifiek ingebrachte eigenschappen (kennis, kunde en ervaring), waarbij zijn/haar arbeid wordt ingezet. Het ondernemersbegrip wordt dus niet langer gekoppeld aan het bestaan van een fysieke onderneming of het inbrengen van kapitaal. Koppeling aan de persoon en zijn/haar activiteiten blijkt beter aan te sluiten bij nieuwe vormen van ondernemerschap. Immers van een daadwerkelijke onderneming van x vierkante meters behoeft geen sprake te zijn om toch als (zelfstandig) ondernemer te worden aangemerkt. Ook het inbrengen van enig substantieel kapitaal is niet meer een kenmerk van betekenis voor nieuwe vormen van ondernemerschap. Offermans concludeerde in zijn proefschrift dat in de belangrijkste landen van Europa de inbreng van kapitaal geen vereiste meer blijkt te zijn voor het toekennen van de 9
ondernemersstatus . Praktisch gezien betekent deze keuze voor koppeling aan de persoon in dit verband twee mogelijkheden: iemand is óf ondernemer óf werknemer. Wel kan er sprake zijn van nevenactiviteiten van de andere categorie (zie 4.4.1.).
9
R.H.M.J. Offermanns: "Het ondernemingsbegrip in Europees perspectief", proefschrift, 1996.
Z Z P’ E R : O ND E R N E M E R OF W E R K N E M E R
22
4. 2. Ra ndv o orw aard e n
Binnen de grenzen die door de twee uitgangspunten in 4.1. zijn vastgelegd, moet een praktische invulling van het ondernemersbegrip voldoen aan een aantal randvoorwaarden: • De definitie moet duidelijkheid v ooraf geven of iemand al dan niet als ondernemer wordt aangemerkt. Dat moet het geval zijn, wanneer een (nieuwe) economische relatie met een opdrachtgever/werkgever wordt aangegaan. Dit vormt tot nu toe een belangrijk knelpunt. • Er moet een unif orm onder nemersbegrip gelden, geschikt voor algemeen gebruik. Het is van groot belang dat de Belastingdienst en de uitvoeringsinstanties sociale zekerheid op één lijn komen met betrekking tot de bepaling van het ondernemerschap, net als in het Verenigd Koninkrijk (Hoofdstuk 3 en bijlage 2). De rechtspraak kan hierop vervolgens eenduidig aansluiten en dus meer rechtszekerheid bieden. Daarnaast opent een economische invulling van het ondernemersbegrip de mogelijkheid voor een sectoroverschrijdende, uniforme definitie. • De nieuwe definitie moet houdbaar blijken bij de in verandering zijnde economie: een (gedeeltelijke) overgang naar een virtuele economie, een netwerkeconomie waarin kennis en technologie een steeds bepalender rol zullen spelen. • Het ondernemersbegrip mag niet te veel barrièr es opwerpen bij het starten als ondernemer. De overgang van werknemer naar ondernemer moet bijvoorbeeld soepel kunnen verlopen. Er moet derhalve sprake zijn van een flexibel, ruim ondernemersbegrip. • De definitie moet bestand zijn tegen fr aude , en dus onderscheid kunnen maken tussen de echte ondernemer en zij die pretenderen het te zijn. • De uitvoerbaarheid/toetsbaarheid
van het ondernemersbegrip dient te worden vergroot. De groep
personen waarvoor de status in de huidige situatie onduidelijk is, moet er in dit opzicht dus op vo o ru i t gaan. Voor de personen waarvoor die duidelijkheid nu wel bestaat, mag er geen achteruitgang zijn. 4. 3. O ms chr ij vi ng cr i te r ia
Er is gezocht naar een beperkte set van criteria die tot een uniforme definitie van het ondernemersbegrip kan leiden en die aan de hierboven genoemde uitgangspunten en randvoorwaarden voldoet. In deze paragraaf geven wij een voorzet in die richting. Zoals reeds eerder opgemerkt pretenderen wij niet een pasklare oplossing te hebben. Er is sprake van ondernemerschap indien: 1. een inkomensrisico bestaat; 2. sprake is van een winstoogmerk; 3. investeringen tijd en geld (ook gederfde inkomsten) nodig zijn in de ondernemingsactiviteiten. In het vervolg wordt kort toegelicht welke afwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de keuze voor deze drie criteria. Inkomensrisico Ondernemers onderscheiden zich voornamelijk van werknemers door de mate waarin zij risico lopen (nemen). Een of meer van de volgende situaties leidt tot een dergelijk risico: • de kosten zijn onzeker. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een vaste prijs/tarief is overeengekomen voor te leveren diensten en produkten, ongeacht de uiteindelijke duur van een project of produktiekosten; • de opbrengsten zijn onzeker. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn doordat er geen zekerheid bestaat over het verkrijgen van opdrachten.
ZZ P’ E R : O ND ER N E M E R O F W E R K N E M E R
23
Winstoogmerk Het tweede criterium: is er sprake van winstoogmerk, is gerelateerd aan het inkomensrisico maar staat apart weergegeven. De reden is dat het genereren van winst de essentie is van het ondernemerschap in economische zin. Er hoeft overigens geen sprake te zijn van winstmaximalisatie. Investeringen Ten einde bedrijfsmatige activiteiten te kunnen ontplooien, investeren ondernemers middelen (eigen en vreemd ve rm ogen) en tijd in hun bedrijf. Men steekt eigen (en geleend) geld in 'harde' activa zoals apparatuur, kantoormeubilair en een vervoermiddel. Daarnaast worden tijd en geld geïnvesteerd in 'zachte activa' zoals R&D, kennis en informatie, octrooien, opleidingen en in het verwerven van opdrachten. Ook worden kosten gemaakt voor huisvesting (in eigendom of gehuurd) en diensten zoals telecommunicatie. Vermeld zij dat materiële en immateriële investeringen in het bedrijf indirect terugkomen in de inkomensvariabiliteit. Tegenover de vaste kosten (zoals huur- en lease-sommen) staan immers onzekere opbrengsten. Afgezien is van criteria als het aantal opdrachtgevers en het bestaan van een gezagsverhouding. Hieraan liggen de volgende redenen ten grondslag: • Aantal opdrachtgevers Omdat naar de aard van de relatie wordt gekeken, is het aantal opdrachtgevers niet meer van belang. Ook het hebben van één opdrachtgever is voor een persoon voldoende om als ondernemer aangemerkt te kunnen worden, althans als aan de criteria voor ondernemerschap is voldaan. • Gezagsverhouding Hoewel het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding binnen een economische relatie voor de sociale zekerheid van grote betekenis is, is dit criterium juist in die gevallen waarin onzekerheid bestaat over de status van het ondernemerschap moeilijk te hanteren. Daarom is het in deze discussienota buiten beschouwing gebleven. 4. 4. Toets i ng va n o nde rn e m e r s c h a p 4.4.1. Globale opzet van de toetsingsprocedure
Toetsingsprocedure De toetsingsprocedure die wij voor ogen hebben, bestaat uit drie fasen die volgtijdelijk doorlopen worden. De toetsingsperiode is het vorige kalenderjaar (t-1). Impliciet wordt er vervolgens vanuit gegaan dat het oordeel ondern e m e r- werknemer in jaar t hetzelfde zou zijn. Voor bepaalde situaties kan met een hardheidsclausule worden gewerkt. Hierop wordt aan het eind van deze paragraaf teruggekomen. In grote lijnen is de inhoud van deze fasen als volgt: Fase 1: Filter waarmee de 'duidelijke' gevallen, hetzij werknemer, hetzij ondernemer, ingedeeld worden. Fase 2: Voor overige personen wordt per economische relatie bepaald of het 10
inkomen uit die relatie als ondernemers- of als looninkomen gezien moet worden . Fase 3: Bij meerdere economische relaties vindt een bepaalde weging plaats tussen inkomen uit ondernemersactiviteiten en het totale inkomen. 10
Met de term economische relatie wordt overigens een relatie bedoeld waarin een opdrachtnemer/werknemer goede-
ren of diensten levert aan één opdrachtgever/werkgever en waarvoor in omgekeerde richting betaling plaatsvindt.
Z Z P ’ E R : O N DE R NE ME R O F W E R K N E M E R
24
De personen die duidelijk ondernemer of duidelijk werknemer zijn, worden in de eerste fase uitgefilterd. Zij hoeven de tweede en derde fase niet te doorlopen, omdat na de eerste al duidelijkheid bestaat. In de tweede fase wordt per economische relatie beoordeeld of sprake is van ondernemersinkomen of van looninkomen. Dit wordt aan de hand van de hierboven beschreven criteria bepaald. Als slechts één economische relatie bestaat, volgt direct uit de uitkomst van deze fase of sprake is van ondernemerschap. Nadat voor alle voorkomende economische relaties in jaar t-1 is vastgesteld of sprake was van ondernemers- of van looninkomen, wordt in fase drie bepaald of er daadwerkelijk sprake was van ondernemerschap. Daartoe vindt een afweging plaats van ondernemersinkomen enerzijds versus totale inkomen anderzijds. Ook voor deze beoordeling zijn criteria ontwikkeld, die in 4.4.4. aan de orde komen. De toetsingsprocedure kan twee resultaten opleveren: 1. de persoon in kwestie is een ondernemer; of 2. de persoon in kwestie is géén ondernemer. In het laatste geval wordt de persoon als werknemer beschouwd. In figuur 1 is de toetsingsprocedure schematisch weergegeven. 4. 4.2. Criteria fase 1: filter duidelijke gevallen
Voor de overgrote meerderheid van de werkzame personen in Nederland is in één oogopslag duidelijk of zij werknemer of ondernemer zijn. Slechts voor een beperkt deel bestaat twijfel. Deze eerste fase is bedoeld om de duidelijke gevallen eruit te filteren. Van ondernemerschap is in ieder geval sprake wanneer betrokkene naast het ondernemersinkomen geen andere inkomsten (exclusief inkomsten uit ve rm ogen, beleggingen, etc.) heeft, en: 1. werknemers in dienst heeft en premies en belastingen afdraagt; òf 2. de economische prestatie van betrokkene bestaat uit het verkopen van goederen (niet het aanbieden van diensten of expertise). De personen waarvoor geen duidelijkheid verschaft wordt, stromen door naar fase twee. 4. 4.3. Criteria fase 2: onderne mersinkomen of looninkomen
Uit de eerste fase komen personen in fase twee terecht die persoonlijke kennis en/of arbeid leveren aan tenminste één opdrachtgever/werkgever. De criteria van fase twee, te weten inkomensrisico, winstoogmerk en investeringen, worden toegepast op elke economische relatie in het jaar t-1. De criteria zijn opgesteld aan de hand van de uitgangspunten en randvoorwaarden die eerder in 4.1. en 4.2. aan de orde zijn gekomen. De hierboven besproken criteria vormen naar onze mening dé karakteristieken van de economische definiëring van het ondernemersbegrip. Als sprake is van één economische relatie verschaffen deze criteria duidelijkheid. Is dat niet het geval, dan stroomt een persoon door naar fase drie.
ZZ P’ E R : O ND ER N E M E R O F W E R K N E M E R
25
Figu ur 1 Sch ema toetsing sproc edure
Heeft de persoon alleen inkomsten uit een
ja geen ondernemer
dienstbetrekking?
nee
• Heeft de persoon werknemers in dienst of
ja ondernemer
• bestaat de economische prestatie uit de verkoop van goederen?
nee
Is er sprake van één of meer economische relaties in t-1?
één
meer
Voldoet relatie aan eisen:
Indeling per economische relatie.
• inkomensrisico?
Voldoet relatie aan eisen:
• winstoogmerk?
• inkomensrisico?
• investering?
• winstoogmerk? • investering? Resultaat:
ja
nee
- totaal ondernemersinkomen - totaal arbeidersinkomen
ondernemer
geen ondernemer
• Is totale ondernemersinkomen ten minste 50%? • Ligt gemiddeld inkomen afgelopen jaren ten minste op bijstandsniveau?
ja
ondernemer
nee
geen ondernemer
Z Z P’ E R : O ND E R N E M E R O F W E R K N E M E R
26
4.4.4. Criteria fase 3: meer inkomensbronnen
Bij twee of meer economische relaties in t-1 moet aan twee extra criteria voldaan worden om als ondernemer gekenmerkt te worden: - het totale ondernemersinkomen moet ten minste 50% van de totale inkomsten (exclusief inkomsten uit beleggingen, sparen, ve rm ogen, etc.) beslaan, - het totale ondernemersinkomen, gemiddeld over een bepaalde tijdsduur, bijvoorbeeld de laatste drie jaren, moet ten minste op bijstandsniveau liggen. Aan deze criteria hebben de volgende overwegingen ten grondslag gelegen. Om niet te vervallen in een "deeltijdondernemerschap" met bijbehorende gedeeltelijke belastingvoordelen, moet het ondernemerschap ten minste de hoofd-inkomensbron (≥ 50%) vormen. Bovendien is er van uitgegaan dat men in principe van dat deel moet kunnen bestaan. Hierbij is aangesloten bij het inkomensniveau waarvan men in Nederland geacht wordt op minimumniveau te kunnen bestaan, te weten de bijstandsnorm. Het laatste criterium, het ondernemersinkomen, moet ten minste op bijstandsniveau liggen, leek ons de beste mogelijkheid om op dit punt een hard criterium in te voeren en duidelijkheid op dit punt te blijven scheppen. Een mogelijk ander criterium, bijvoorbeeld geïnvesteerde tijd, is niet te controleren, brengt een grote extra administratieve lastendruk met zich mee en is zeer fraudegevoelig. Met het introduceren van het bijstandsniveau wordt de uitvoerbaarheid/toetsbaarheid van het ondernemersbegrip in geval van meer dan één inkomstenbron vergroot. Voldoet men niet aan de genoemde twee extra criteria dan zou men de ondernemersactiviteiten als een hobby naast een andere (hoofd) inkomensbron kunnen zien. De toetsingsprocedure kan tot twee conclusies leiden: er is sprake van ondernemerschap of niet; in dit laatste geval is er sprake van werknemerschap. Concreet leidt dat voor jaar t tot de volgende implicaties: • ondernemerschap - er kan gebruik gemaakt worden van fiscale ondernemersfaciliteiten, - er kan sprake zijn van looninkomen naast ondernemersinkomen, maar niet van werknemerschap en dus niet van rechten die daaraan verbonden zijn, zoals uitkeringen uit werknemersverzekeringen. • werknemerschap - er kan aanspraak gemaakt worden op rechten verbonden aan het werknemerschap zoals uitkeringen uit werknemersverzekeringen, - er kan sprake zijn van ondernemersinkomen naast looninkomen, maar niet van ondernemerschap en dus kan geen gebruik worden gemaakt van fiscale ondernemersfaciliteiten. 4. 5. G ebr uik c rit e ri as et i n b ij z on dere geva ll en 4.5.1. Aa npassing criteriaset voor starters
Starters kunnen niet aan de hand van het voorgaande jaar aantonen dat zij aan de beschreven criteria voldoen. Daarom wordt voor hen de toetsingsprocedure doorlopen om te zien of hun opzet voor het ondernemerschap (voor het komend jaar) aan de gestelde criteria voor ondernemerschap voldoet. Dat kan gebeuren in combinatie met een verklaring waarin staat dat zij één jaar als zelfstandige zullen worden beschouwd. Alleen wanneer een starter de intentie heeft aan de gestelde criteria te voldoen, kan hij/zij de zelfstandigheidsverklaring krijgen. Voor het jaar waarop de zelfstandigheidsverklaring betrekking heeft, zijn er
Z Z P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
27
dan geen plichten maar ook geen rechten ten aanzien van de sociale zekerheid en worden er ook geen nieuwe rechten meer opgebouwd, ook niet achteraf. Na één jaar wordt de starter wel in staat geacht één en ander aan te kunnen tonen via de normale toetsingsprocedure. Indien gewenst, kan deze periode worden verlengd. Hiermee wordt ook bij starters aan het uitgangspunt dat de definitie van tevoren duidelijkheid moet kunnen geven wie wel en wie niet als ondernemer worden aangemerkt, tegemoet gekomen. Alleen het bewijs vanuit de werkelijkheid wordt uitgesteld. 4.5.2. Hardhe idsclausule
In uitzonderingsgevallen (zgn. hardheidsclausule) moet de toetsingsprocedure een statuswijziging binnen jaar t mogelijk maken. Het is bijvoorbeeld niet wenselijk dat een persoon die op basis van jaar t-1 als ondernemer beschouwd wordt, en in jaar t een normale dienstbetrekking aanvaardt, geen aanspraak kan maken op werknemersverzekeringen, maar wel gebruik kan maken van ondernemersfaciliteiten. Een mogelijke oplossing hiervoor is het aangeven van een aantal gespecificeerde situaties waarin dat kan gebeuren: • op verzoek van de persoon in kwestie; • door een uitvoerende organisatie: • kleine wijzigingen ten opzichte van jaar t-1: intrekken oordeel 'ondernemerschap' voor jaar t; • zeer grote wijzigingen ten opzichte van jaar t-1: aanpassen status jaar t. De verantwoordelijkheid in deze situatie kan gelegd worden bij de opdrachtnemer/werknemer, waardoor de opdrachtgever/werkgever geen risico loopt op naheffingen en boetes. De 'grote wijzigingen' moeten dan wel zodanig zijn dat de opdrachtnemer/werknemer de inschatting voor zichzelf had kunnen maken. 4.6 . Toep as sin g crit er ias et
In box 1 wordt een voorbeeld gegeven van de wijze waarop de criteriaset toegepast kan worden om te bepalen of een persoon voor 100% ondernemer is. ZZP'er: ondernemer of niet? De onduidelijkheid omtrent de status van ZZP'ers is de aanleiding geweest om het ondernemersbegrip onder de loep te nemen. De vraag of een ZZP'er een ondernemer is of niet, kan met behulp van de ontwikkelde criteriaset en toetsingsprocedure worden beantwoord. De criteriaset scheidt de 'schijnondernemers' van de echte ondernemers. Alle vermeende ZZP'ers zullen worden uitgefilterd en de werknemersstatus krijgen. De resterende groep bestaat uit ZZP'ers die met recht ondernemers kunnen worden genoemd, omdat zij de elementaire kenmerken van het ondernemerschap bezitten.
Z Z P’ E R : O ND E R N E ME R OF W E R K N E M E R
28
Bo x 1 Toe pas sing c riteriaset 100%-ond ernem er
Fi lte r 1
Iemand is 100%-ondernemer als aan de volgende combinatie van criteria wordt voldaan.
1. Betrokkene heeft naast het ondernemersinkomen géén andere inkomsten (excl. inkomen uit vermogen), èn 2a. Betrokkene heeft personeel in loondienst. òf 2b. De economische prestatie bestaat uit het vervaardigen en/of verkopen van fysieke pro d u c t e n . Indien iemand naast het ondernemersinkomen nog andere bronnen van inkomen uit (huidige) arbeid heeft, dan wel een uitkering geniet, dan is betrokkene in ieder geval geen 100% ondernemer. Bij degene die beweert uitsluitend inkomen uit ondernemersactiviteiten te hebben, maar noch personeel in loondienst heeft, noch fysieke producten vervaardigt en/of verkoopt, moet de ondernemersstatus aan de hand van de volgende criteria nader worden vastgesteld. Om de ondernemersstatus te verkrijgen, moet aan alle volgende criteria worden voldaan.
Fi l te r 2
3. Betrokkene brengt (zijn/haar) kennis en/of vaardigheden in het economisch verkeer. Indien noch fysieke producten (2b) noch kennis en/of vaardigheden (3) in het economisch verkeer gebracht worden, dan is betrokkene geen ondernemer.
4. Betrokkene heeft één of meer externe opdrachtgevers en/of klanten. Alleen als er tenminste één externe opdrachtgever/klant is, kan er sprake zijn van een ondernemer. Indien er geen externe afnemers c.q. opdrachtgevers zijn, m.a.w. de betrokkene is de enige afnemer van zijn eigen diensten, dan is betrokkene geen ondernemer (bijv. een belegger die alleen met zijn eigen geld belegt en daar inkomen uit genereert, is geen ondernemer). Oftewel, opdrachtgever en opdrachtnemer mogen nooit één en dezelfde persoon zijn.
5. De opbrengsten en/of kosten zijn onzeker Iemand is pas ondernemer als hij/zij risico neemt. Dat risico vertaalt zich in een onzeker ondernemersinkomen. Op voorhand staat niet vast wat het bedrijfsresultaat zal zijn en hoe hoog dus het inkomen van de ondernemer zal zijn. Drie mogelijkheden doen zich voor: 1. De opbrengsten kunnen lager/hoger uitvallen dan verwacht (combinatie van vaste kosten en variabele opbrengsten). 2. de kosten kunnen hoger/lager zijn dan was voorzien (combinatie van variabele kosten en vaste opbrengsten). 3. Zowel de opbrengsten als de kosten zijn op voorhand onzeker (combinatie van variabele opbrengsten en variabele kosten). In de praktijk zullen vooral de eerste twee mogelijkheden zich voordoen. Indien er noch aan de kostenkant noch aan de opbrengstenkant sprake is van risico/onzekerheid, dan is er sprake van inkomenszekerheid (en niet van inkomensvariabiliteit) en kan de betrokken relatie niet als een ondernemersrelatie gekwalificeerd worden. Per economische (opdrachtgever - opdrachtnemer)relatie moet dus worden vastgesteld of er sprake is van inkomensvariabiliteit. Indien er niet bij alle economische relaties sprake is van inkomensvariabiliteit, dan kan de betrokkene niet als 100% ondernemer worden aangemerkt.
ZZ P’ E R : O ND ER N E M E R O F W E R K N E M E R
29
Bo x 1 Vervolg t oe passing crite ria set 10 0%-onderne mer
6. Betrokkene investeert tijd en geld in de activiteiten
Om bedrijfsmatige activiteiten te (kunnen) verrichten, investeert een ondernemer tijd èn (eigen en geleend) geld in materiële en immateriële zaken. Enerzijds gaat het om gederfde inkomsten vanwege het tijdsbeslag van de ondernemingsactiviteiten (anders had betrokkene deze tijd voor meer lucratieve werkzaamheden kunnen aanwenden), anderzijds loopt hij/zij financieel risico als gevolg van het geïnvesteerde vermogen en de aangegane verplichtingen.
Resumé Een 100%-ondernemer is iemand die voldoet aan: 1. de criteria 1 èn 2a of 2b; 2. de criteria 1 èn 3 èn 4 èn 5 èn 6.
Z Z P’ E R : O N DE R NE ME R OF W E R K N E M E R
30
5. Consequenties en aanbevelingen
In hoofdstuk 1.2. is bij de doelstelling reeds aangegeven dat wij (eerst) het ondernemersbegrip helder wilden krijgen. Het lijkt onvermijdelijk dat ieder voorstel tot harmonisatie van het ondernemersbegrip tot aanpassingen op alle andere terreinen waar de definitie van dit begrip een rol speelt, zal leiden. Deze aanpassingen vielen echter buiten het kader van deze studie. Wel willen we op het volgende wijzen. Een gevolg van het uitgangspunt, de koppeling van het ondernemersbegrip aan de persoon, en dus het feit dat een persoon óf als ondernemer óf als werknemer moet worden aangemerkt, heeft navenante consequenties. Als iemand als werknemer wordt gekenmerkt, worden ondernemersactiviteiten "slechts" als een hobby beschouwt. Omgekeerd, als iemand als ondernemer wordt aangemerkt, kan aan het feit dat daarnaast een werknemersrelatie bestaat bij een werkgever, geen rechten t.a.v. de sociale zekerheid worden ontleend. De toegenomen flexibilisering van arbeid vraagt om een heroverweging van het huidige stelsel van sociale zekerheid. Door deze flexibilisering vervaagt steeds meer het onderscheid tussen personen in loondienst en zelfstandigen. Ook vinden wisselingen van loondienst naar de status van zelfstandige en omgekeerd vaker plaats. Een scherpe scheiding in de sociale zekerheid van beide posities sluit hier niet meer op aan. Het verkleinen van het verschil, of met andere woorden het meer in overeenstemming brengen van de premielasten van zelfstandigen met die van werknemers is daarentegen een trend, die ook in Nederland zichtbaar is. De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en het besluit zelfstandigen onder de ziekenfondswet te brengen, zijn voorbeelden hiervan. Voordelen van het verder verkleinen van het verschil in sociale zekerheid tussen werknemers en ondernemers (op minimumniveau) zijn dat: • een aantal oneigenlijke redenen om ZZP'er te worden, zoals voordelen samenhangend met het verschil in sociale zekerheid, wegvallen; • de kans op het aandoen van oneerlijke concurrentie van ZZP'ers aan kleine zelfstandigen met personeel zal ve rm i n d e r e n ; • zelfstandigen in een zwakke positie beter beschermd zullen zijn; • het draagvlak voor de sociale zekerheid wordt verbreed; • minder zelfstandigen on- dan wel onderverzekerd rond zullen lopen; • een overstap van werken in loondienst naar een zelfstandig bestaan en vice versa vergemakkelijkt wordt. Het wegwerken van verschillen kan op verschillende manieren en in verschillende stappen plaatsvinden. De eerste stap is een verplichte verzekering op minimumniveau voor alle zelfstandigen. Het doel van deze discussienota was tot een éénduidig en toetsbaar ondernemersbegrip te komen, zodat er een einde komt aan de huidige, weinig overzichtelijke situatie van verschillende definities binnen verschillende wets- en beleidsterreinen en de autoriteit van één competent rechtscollege mogelijk wordt. In dit kader kan het Verenigd Koninkrijk als voorbeeld worden genomen, aangezien de belastingdienst en de sociale zekerheid daar dezelfde omschrijving van het ondernemerschap gebruiken en de door de andere instantie verleende status ove rn e m e n .
ZZP’ER: ONDERNEMER O F WERKNEMER
31
Met deze aanzet tot een afbakening van het ondernemersbegrip vraagt de nota aandacht voor een steeds verder in belang toenemend fenomeen: de opkomst van een groep die zich niet eenvoudig laat indelen als werknemer of als ondernemer. Daardoor neemt de onzekerheid omtrent de status van deze groep voor de fiscus en voor de sociale zekerheid ongewenst toe. De hier gepresenteerde oplossing tracht personen, op basis van objectieve criteria, in te delen in zelfstandigen en werknemers, waardoor met de bestaande onzekerheid in het economisch verkeer kan worden afgerekend. De methode sluit overigens goed aan bij de huidige wet- en regelgeving op dit terrein. Daarmee is de discussie niet voor eens en voor altijd beslecht. Een mogelijke vervolgstap zou kunnen bestaan uit het afbakenen van ZZP'ers en het toespitsen van regelgeving en faciliteiten op hun specifieke situatie. Een nadere bestudering van het fenomeen ZZP'er en het in kaart brengen van hun specifieke wensen alsmede de toekomstige ontwikkelingen blijft derhalve noodzakelijk. Dit is des te meer relevant omdat wordt verwacht dat deze groep in omvang zal toenemen.
Z Z P ’ E R : O N DE R NE M E R O F W E R K N E M E R
32
Bijlage 1: Het onder nemersbegrip binnen de v er schille nde wet gevingst erre i n e n In deze bijlage worden de gehanteerde definities en/of criteria van de ondernemers- en ondernemingsbegrippen omschreven zoals gehanteerd in het civiel recht, de fiscale wetgeving en de socialezekerheidswetgeving. Het betreft de def inities en criteria die in 1999 van kracht zijn. De definities worden op hoofdlijnen we e rg eg even. Burgerlijk We t b o e k
11
Er is sprake van een arbeidsovereenkomst indien de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Bij toetsing wordt de werkelijke situatie in beschouwing genomen. Het al dan niet bestaan van een fysiek contract is derhalve van ondergeschikt belang. Concreet betekent dit dat aan drie eisen voldaan moet worden wil er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst (privaatrechtelijke dienstbetrekking): • er bestaat een gezagsverhouding; • er wordt verplicht loon uitbetaald; • er wordt gedurende zekere tijd arbeid ve rr i c h t . Indien een van deze kenmerken ontbreekt is geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Naast het arbeidsrecht (cao-regels, ontslagbescherming, etc.) uit het Burgerlijk Wetboek is nog een aantal wetten alleen van toepassing indien een dergelijke dienstbetrekking bestaat, zoals de Arbowetgeving, de Wet op het MinimumLoon en de Wet op de OR. Een aantal bijzondere arbeidsverhoudingen wordt in de wet tot fictieve dienstbetrekking bestempeld. Enkele voorbeelden daarvan zijn aannemers van (stoffelijk) werk, uitzendkrachten, artiesten, pseudowerknemers, en commissarissen van lichamen. In de meeste gevallen is bij een f ictief dienstverband heffing van de premies werknemersverzekeringen ve rp l i c h t . Inkomstenbelasting 12
Onderneming
Een onderneming is een duurzame organisatie die erop is gericht om met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het economische verkeer met het oogmerk winst te behalen, waarbij deze winst ook redelijkerwijs moet zijn te verwachten. Of sprake is van een onderneming hangt niet af van de wil van de belanghebbende maar van de relevante feiten en omstandigheden. Deze vraag wordt daarmee objectief beantwoord. Daarom wordt ook wel gesproken van een objectieve onderneming, waaronder mede wordt verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. 13
Ondernemer
Indien is vastgesteld dat er sprake is van een objectieve onderneming, rijst de vraag wie winst uit deze objectieve onderneming geniet. Eenieder die de objectieve onderneming voor zijn rekening drijft, 11 12
Naar Elsevier Belastingalmanak 1999; (44ste ed.); Elsevier; 1999. Naar Besluit ondernemerschap in de inkomstenbelasting; Besluit van de staatssecretaris van Finan-
ciën van 12 april 1999 (DB99-1140). 13
Naar Besluit ondernemerschap in de inkomstenbelasting; Besluit van de staatssecretaris van Finan-
ciën van 12 april 1999 (DB99-1140).
ZZ P ’ E R : O N D E R N E M E R O F W E R K N E M E R
33
wordt beschouwd als ondernemer. Daaronder wordt tevens verstaan degene die anders dan als aandeelhouder medegerechtigd is tot het ve rm ogen van de objectieve onderneming. Er kunnen ten aanzien van één objectieve onderneming meerdere ondernemers worden onderscheiden. Ook kan één ondernemer meer dan één objectieve onderneming drijven. Praktische criteria ondernemers ch a p De grens tussen het 'drijven van een onderneming' en 'het verrichten van nevenwerkzaamheden' is niet 14
scherp te trekken. Elsevier stelt dat de volgende factoren bij het bepalen hiervan (door de Belastingdienst) worden gehanteerd: het aantal klanten of opdrachtgevers; • de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden; • de grootte van de omzet; • de omvang van de investeringen; • de bekendheid naar buiten (hoeveelheid reclame, eigen briefpapier, inschrijving in telefoonboek of Gouden Gids, etc.); • het lopen van debiteurenrisico; • het spraakgebruik. Het gewicht van deze factoren is wisselend. De afweging vindt van geval tot geval plaats door de belastinginspecteur en kan sterk uiteenlopen in verschillende sectoren. Daarnaast wordt de definitie 15
van ondernemerschap op specifieke punten verscherpt door een aantal arresten . Omzetbelasting 16
Ondernemer
Ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent, is ondernemer voor de omzetbelasting. In deze definitie worden met 'ieder' zowel natuurlijke personen als rechtspersonen bedoeld. 'Bedrijf en beroep' duidt voornamelijk op deelname aan het economisch verkeer. Bij de bepaling van de 'zelfstandigheid' is niet zozeer de formele verhouding tussen opdrachtgever en opdrachtnemer beslissend, als wel het maatschappelijke karakter van de relatie. Bij het beoordelen hiervan spelen de volgende factoren een rol: • de juridische vorm van de relatie; • de werkomstandigheden (mate van benodigd initiatief); • het geven van instructies door de opdrachtgever; • de duur van de relatie; • de aard van de werkzaamheden; • het financiële risico; • het optreden tegenover derden (wie); • het aantal opdrachtgevers; • de aard van vroegere werkzaamheden; • het gebruik van eigen bedrijfsmiddelen; • de verplichting tot persoonlijke arbeid; • de vrijheid tot indeling van de werktijd; • de mate van toezicht. 14
15
16
Naar Elsevier Belastingalmanak 1999; (44ste ed.); Elsevier; 1999. Een aantal relevante arresten komt aan de orde in hoofdstuk 2. Naar Elsevier BTW Almanak 1998; (17de ed.); Elsevier; 1998.
ZZP’ER: ONDERNEMER OF WERKNEMER
34
Het ondernemersbegrip is hier aanzienlijk ruimer dan voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Iemand die voor deze wetten geen ondernemer is, bijvoorbeeld omdat het winstoogmerk ontbreekt (alhoewel 'gratis prestaties' geen recht verschaffen op aftrek van voorbelasting), omdat sprake is van andere opbrengst uit arbeid of omdat sprake is van opbrengsten uitve rm ogensbeheer kan voor de omzetbelasting toch ondernemer zijn. We r k n e m e r s v e r z e k e r i n g e n
In de socialezekerheidswetgeving is geen definitie van ondernemer, onderneming of zelfstandige terug te vinden. De rechten en verplichtingen die uit deze wetten voortvloeien zijn gekoppeld aan de def initie van een werknemer. Werknemer In de WW, WAO en ZW wordt in artikel 3 de volgende definitie van een werknemer gehanteerd: 'werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat'. Een dienstbetrekking is aanwezig indien voldaan is aan de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst. Van een arbeidsovereenkomst kan worden gesproken indien (in meer of mindere mate) is voldaan aan de volgende criteria: • de verplichting van de werkgever om loon te betalen; • de verplichting van de werknemer om persoonlijk arbeid te ve rr i c h t e n ; • een gezagsverhouding. Van belang is te onderkennen dat het cruciale element in een arbeidsovereenkomst de gezagsverhouding tussen de 'werkgever' en de 'werknemer' is. Indien een dergelijke gezagsverhouding niet aanwezig is, kan echter nog geenszins worden geconcludeerd dat de werkzaamheden zijn verricht in uitoefening van een bedrijf of zelfstandig uitgeoefend beroep. Wanneer sprake is van een dienstbetrekking wordt men in het sociale verzekeringsrecht als werknemer beschouwd. Voor het bepalen van het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking heeft de Sociale 17
Verzekeringsraad een lijst met criteria opgesteld : • gaat het om een arbeidsrelatie met een incidenteel karakter? • is de mate waarin arbeid wordt verricht (vooraf) bepaald? • wat is de wijze van bepalen van de beloning? • wat is de mate van zelfstandigheid van degene die arbeid verricht ten aanzien van invulling en uitvoering van de bedongen arbeid? • wordt loon doorbetaald bij ziekte en verlof? • is er sprake van vrijheid van indeling van het werk? • is er sprake van aanwezigheid van eventuele andere werkzaamheden? • in welke mate draagt degene die arbeid verricht ondernemersrisico? Onderneming A rt i kel 4/5 stelt: als een opdrachtnemer geen privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft (artikel 3) dan is er sprake van een fictieve dienstbetrekking mits er geen sprake is van zelfstandigheid. Volgens het Lisv is het van wezenlijk belang dat eerst artikel 3 getoetst wordt, en pas daarna artikel 4/5.
17
Overgenomen uit De zelfstandige zonder personeel; Koninklijke vereniging MKB-Nederland; juni 1999.
ZZ P’ E R : O ND ER N EM E R O F W E R K N E M E R
35
Voor toetsing van zelfstandigheid (is er sprake van een onderneming?) wordt eveneens een 18
vrag enlijst van de SVr gehanteerd . Deze is onderverdeeld in drie categorieën: kapitaal, risico en andere kenmerken. Kapitaal • beschikt de betrokkene over bedrijfskapitaal? • zijn er investeringen gedaan? • beschikt de betrokkene over eigen of zelf gehuurde bedrijfsruimte? • beschikt de betrokkene over eigen of zelf gehuurde bedrijfsmiddelen? • heeft de betrokkene personeel in dienst? • is er (opgenomen) bedrijfskrediet? • zijn er debiteuren? • zijn er crediteuren? Risico • loopt de betrokkene ondernemersrisico? • is er sprake van continuïteit in de bedrijfsvoering (orderportefeuille)? • is betrokkene in economisch opzicht van ieder van zijn afnemers en/of opdrachtgevers onafhankelijk? • zijn de inkomsten van betrokkene uit bedrijf variabel? • kan en mag betrokkene de voor uitvoering van zijn bedrijf of beroep benodigde goede ren van meerdere leveranciers betrekken? • kan en mag de betrokkene de in zijn bedrijf vervaardigde goederen aan meerdere afnemers leveren? Ander e kenmer ken • werkt betrokkene zonder toezicht of controle op de vo o rt gang van het werk en de wijze waarop dit tot stand komt? • wordt de hoogte van het inkomen in belangrijke mate bepaald door specifieke persoonlijke deskundigheden en/of eigenschappen van betrokkene? • is het inkomen uit bedrijf of beroep opgebouwd uit betalingen van velen? • handelt betrokkene onder eigen bedrijfs- of handelsnaam? • ondervindt en beoefent betrokkene concurrentie? • maakt betrokkene reclame? • staat betrokkene ingeschreven in het handelsregister van de KvK? • voert betrokkene een boekhouding? • is betrokkene ondernemer voor de omzetbelasting? • heeft betrokkene particuliere verzekeringen afgesloten?
18
'Vragenlijst ter beoordeling van zelfstandigheid'; Sociale Verzekeringsraad; 22 maart 1977.
Z ZP’ER: ONDERNEMER OF WERKNEMER
36
Bijla ge 2: H et onder nemer schap in int ern a t i o n a a l perspectief Ze lf st and ig en in Dui t sl an d
Net als in Nederland bestaat er in Duitsland geen eenduidige definitie van "zelfstandigheid" of "zelfstandige". Steeds dienen de concrete contractuele omstandigheden bekeken te worden. Er is een wettelijke casuïstiek opgebouwd, waarin een aantal hoofdbegrippen een rol speelt, die thans gebruikt wordt om het verschil tussen een zelfstandige en een werknemer te bepalen. Deze zijn: * niet regelmatig voor één opdrachtgever we r ke n ; * niet persoonlijk afhankelijk zijn van instructies van anderen; * niet ingeschakeld zijn in de organisatie van de opdrachtgever; * ondernemingsrisico lopen; * eventueel werknemers in dienst hebben. Het percentage zelfstandigen in Duitsland bleef van 1985 tot 1996 ongeveer gelijk. Vastgesteld kon worden (Diedrich, 1996, 1997) dat tussen de 0,6 en 1,3% van de beroepsbevolking als ZZP'er betiteld kan worden. Vooral onder docenten/wetenschappers, in de handel en onder journalisten/vertalers/kunstenaars komt deelname aan de schemerzone relatief veel voor. De SPD-fractie heeft eerder het volgende wetsvoorstel gedaan om door middel van speciale regelgeving het fenomeen ZZP'er tegen te gaan: indien een persoon werkzaamheden verricht die lijken op de werkzaamheden van een zelfstandige en indien deze persoon aan ten minste twee van de vier in het voorstel genoemde kenmerken voldoet, wordt aangenomen dat de persoon een werknemer is en geen zelfstandige. De vier kenmerken zijn: • geen werknemers in dienst hebben; • regelmatig voor één werkgever werken; • werk verrichten dat typerend is voor een arbeidsovereenkomst; • niet op de markt zijn door het ontbreken van ondernemingsactiviteiten. Dit wetsvoorstel is in 1998 door de Bondsdag verworpen. Men vond wel dat er een probleem was, maar vond aanpassing van de socialezekerheidswetgeving, zoals voorgesteld, niet de goede weg. In Duitsland is het recht op sociale verzekeringen vooral gerelateerd aan het arbeidscontract. Wettelijk voorgeschreven voor zelfstandigen is een verzekering in het geval zij permanent arbeidsongeschikt worden. De uitkering loopt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Een pensioenverzekering via "Berufsgenossenschaften" is bedoeld als inkomensaanvulling voor bepaalde groepen zelfstandigen die beperkte eigen mogelijkheden hebben zich een inkomen te verwerven. Voor andere ondernemers is het mogelijk zich vrijwillig te verzekeren.
ZZ P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
37
Ze lf st and ig en in Fra n krij k
Vanuit de sociale zekerheid, de belastingen en de juridische positie hanteert men verschillende definities van het begrip ondernemerschap zodat hierover geen eenduidigheid bestaat. Het aandeel zelfstandigen is de laatste tien jaar ongeveer gelijk gebleven maar er is wel sprake van een enorme dynamiek in de zin van verschuivingen tussen sectoren en beroepen. Er is met name een groei van professionals, die overwegend in de zakelijke dienstverlening werkzaam zijn en in het algemeen weinig startkapitaal nodig hebben. Zelfstandigen zijn relatief overve rt eg e n woordigd in de bouw en de zakelijke dienstverlening. Er bestaat het vermoeden dat het aantal zelfstandigen, inclusief de categorie van ZZP'ers sterker is toegenomen dan uit de officiële statistieken blijkt. Zo is er op de grens tussen ondernemerschap en werknemerschap een aantal nieuwe vormen van ondernemerschap (werkvormen) ontstaan: bemiddelingsorganisaties in (tijdelijk) werk voor zelfstandigen, werkgelegenheidsassociaties, arbeidspools van zelfstandigen of van samenwerkende bedrijven. Ook is er een toename in het combineren van meerdere bronnen van inkomsten, waarbij één van de bronnen vaak een eigen onderneming is. Dit wordt mede in de hand gewerkt door een sterke toename van het aantal tijdelijke contracten in loondienst. De wet- en regelgeving (sociale zekerheid, pensioenen, arbeidsomstandigheden) op het gebied van meervoudige inkomstenbronnen is onduidelijk en moet vaak per geval worden onderzocht. De verwachting is dat in de komende jaren de trend van het combineren van een parttime baan met ondernemerschap flink zal toenemen. Ondanks dat geprobeerd is de aanspraken op de sociale voorzieningen voor de zelfstandige te vergroten en de rechtspositie d.m.v. versoepelingen van pensioenvoorzieningen te versterken, kan geconcludeerd worden dat de bescherming van zelfstandigen via de sociale voorzieningen in Frankrijk nog steeds zwak is in vergelijking tot die bescherming van werknemers. Door de flexibilisering van de arbeid en het steeds meer vervagen van het onderscheid tussen personen in loondienst en zelfstandigen gaan er stemmen op voor een grondige herziening van de verschillende sociale zekerheidsregelingen. Tevens zouden de verschillende regiems in systemen: sociale zekerheid en belastingen maar ook juridische regels m.b.t. ondernemingsvormen meer op elkaar moeten worden afgestemd. Er is behoefte aan nieuwe concepten om de sociale zekerheid zowel op solidariteit als op individualisme te baseren. Een commissie heeft voorgesteld het klassieke arbeidscontract te vervangen door een "activiteitencontract". De nieuw ontstane contractvormen zouden overeenkomsten vertonen met handelscontracten. Er zouden dan geen werkgevers en werknemers meer zijn, maar twee partijen die onderhandelen. Middels een activiteitencontract zou de status van zelfstandige en de status van de werknemer met elkaar in verband worden gebracht, d.w.z. gelijke toepassing van arbeidsvoorwaarden, sociale voorzieningen, etc. voor zelfstandigen en werknemers. Bij deze verruiming van het begrip arbeidsrelatie in de richting van ondernemerschap, dreigt echter een verlies aan zekerheid voor werknemers. Een ander voorstel betreft het zoeken naar een betere pensioenvoorziening voor zelfstandigen. Eén van de voorstellen op dat punt betreft het consequent beschouwen van zelfstandigen als werknemer van het eigen bedrijf. Hierdoor zou het mogelijk worden om een pensioenpremie in de bedrijfsvoering in te bouwen gerelateerd aan het loon dat men als werknemer ontvangt.
Z Z P ’ E R : O N DE R NE ME R O F W E R K N E M E R
38
Ze lf st and ig en in It al ië
Ook in Italië geldt dat vanuit de verschillende perspectieven (burgerlijk recht, sociale zekerheid, enz.) deels ook onderling verschillende definities zijn verbonden. In de sociale zekerheid worden zelfstandigen onderverdeeld in drie categorieën: • beoefenaars van vrije beroepen; • handwerklieden en handelaren; • "overige zelfstandigen". Het gaat hierbij vooral om de zelfstandigen die frequent voor een bepaalde opdrachtgever werken en van die opdrachtgever "instructies" ontvangen (niet hetzelfde als het hebben van een gezagsrelatie). Deze zelfstandigen worden de CCC-categorie genoemd (collaborazioni coordinate e continuative). De flexibilisering van de arbeid is in Italië minder ver voortgeschreden dan in veel andere landen van Europa. Dit zou één van de verklaringen kunnen zijn waarom in Italië het aantal zelfstandigen is toegenomen. Zelfstandigen zijn ten opzichte van personen in loondienst relatief overve rt eg e n woordigd in de zakelijke dienstverlening. Er is ook een groei van het aantal zelfstandigen dat binnen arbeidsverhoudingen werken die lijken op die van personen in loondienst. Deze worden in drie categorieën ingedeeld: • BTW-plichtige beoefenaren van een vrij beroep die zich (nog) niet hebben laten registreren bij hun beroepsvereniging (werken misschien binnen maatschappen of associaties); • de eerder genoemde CCC-categorie; • "gelegenheidswerkers". Daarnaast zijn er nog nieuwe vormen van ondernemerschap: telewerkers (overlapt deels met de groep thuiswerkers), nieuwe vormen van onderaannemerschap, gedwongen ondernemerschap, werklozen die een eigen bedrijf starten, zelfstandigen met een tweede baan, waarnaar nog weinig onderzoek is verricht. Personen in loondienst en zelfstandigen vallen onder dezelfde ziektewet en betalen hiervoor dezelfde, verplichte verzekering. Tussen de drie hierboven genoemde categorieën zelfstandigen bestaan verschillen m.b.t. de sociale zekerheid. Voor de categorie vrije beroepen bestaan verschillende sociale zekerheidssystemen die per beroepsgroep zijn georganiseerd en waaraan deelname verplicht is en die met name betrekking hebben op het opbouwen van een pensioen. Voor de tweede categorie, handwerklieden en handelaren is de dekking van het sociale zekerheidssysteem de laatste 40 jaar uitgebreid van alleen ziektekosten naar ziektekosten, arbeidsongeschiktheid, nabestaanden en pensionering. Ook hier is deelname ve rp l i c h t . De categorie "overige zelfstandigen", de CCC-categorie, diende tot 1996 geheel voor zichzelf te zorgen. De meest opmerkelijke ontwikkeling van de laatste jaren is de invoering in 1996 van een ve rp l i c hte premieheffing voor die zelfstandigen die tot dan toe niet waren bereikt. Men neemt aan dat de grootste groep de CCC-categorie betreft, dus zelfstandigen die frequent voor een bepaalde opdrachtgever werken en van die opdrachtgever instructies ontvangen echter zonder dat er een gezagsrelatie is. Het CCC-fonds is niet bedoeld voor personen met een tijdelijk contract en evenmin voor freelancers. De premie is bedoeld voor het opbouwen van een pensioen, maar kan ook voor arbeidsongeschiktheid en nabestaanden worden aangewend. De regeling kent echter nog steeds tal van onduidelijkheden. Bij de vraag naar het onderscheid tussen personen in loondienst en zelfstandigen is een idee gelanceerd om een nieuw uitgangspunt te hanteren bij de onderverdeling van arbeidskrachten in categorieën, namelijk naar de mate van afhankelijkheid en naar de aard van het werk. Op basis van deze onderver-
ZZ P ’ E R : ON D ER N EM ER O F W E R K N E M E R
39
deling zou een differentiatie kunnen worden gerealiseerd in de sociale zekerheid. De mate van bescherming zou zo gerelateerd kunnen worden aan de verschillende arbeidsrelaties met op het eerste niveau minimale bescherming voor alle arbeidskrachten. De verwachting is dat in de komende jaren het aantal zelfstandigen verder zal toenemen en dat de verschillen tussen zelfstandigen en personen in loondienst in veel opzichten minder groot zullen worden. Er is een trend om de reikwijdte van het arbeidsrecht te verbreden en vooral in de gevallen waarin sprake is van een contractueel zwakke positie van de zelfstandige bescherming te bieden. Kort gezegd: in Italië wordt veel gediscussieerd over grensgevallen tussen zelfstandigen en personen in loondienst en men zoekt naar een geïntegreerde oplossing, probeert flexibilisering en zekerheid met elkaar te combineren. Ze lfst a ndi gen i n het Ve ren igd Ko ni nkr i jk
Het geven van een eenduidige definitie van het ondernemerschap blijkt ook in Engeland niet mogelijk te zijn. Door verschillende instanties worden uiteenlopende omschrijvingen gehanteerd. Wel is het zo dat de organisatie die de sociale zekerheid uitvoert en de Belastingdienst de afspraak hebben gemaakt dezelfde omschrijving voor het ondernemerschap te gebruiken. Wanneer één van beide instanties heeft bepaald wat de status van een persoon is, neemt de ander die over. De criteria voor het bepalen of iemand zelfstandig is of niet zijn: • niet in loondienst zijn bij een werkgever (d.w.z. er is geen arbeidscontract); • wordt er winst gemaakt; • loopt de persoon (inkomens)risico; • wordt er gewerkt voor verschillende opdrachtgevers; • moet men zelf zorgen voor de middelen om de werkzaamheden uit te voeren; • moeten de werkzaamheden persoonlijk worden uitgevoerd. Door flexibele arbeidsrelaties zijn onduidelijkheden ontstaan over de status van een persoon. De verschillende ontwikkelde juridische testen bleken niet altijd de gewenst duidelijkheid te geven. Het aandeel van zelfstandigen in de werkzame beroepsbevolking is tamelijk constant en ligt op tussen de 12 en 13 %. Doordat de beschikbare informatie beperkt is, kan geen beeld gegeven worden over de omvang en reikwijdte van het verschijnsel ZZP'er binnen het VK. De zelfstandigen die qua status grote gelijkenis vertonen met werknemers in loondienst, maar die niet in loondienst werken en niet de bescherming krijgen die past bij mensen in loondienst zoals franchisers, freelancers, thuiswerkers worden eerder als werknemers gezien dan als zelfstandigen. Ook is er weinig informatie over personen, die het ondernemerschap combineren met werken in loondienst. De sociale zekerheid voor zelfstandigen is beperkt en slechts een klein aantal sluit zelf aanvullende verzekeringen af. Daarom verkeert waarschijnlijk een grote groep zelfstandigen in een kwetsbare positie.
Z Z P ’ E R : O N DE R N E M E R O F W E R K N E M E R
40
Ze lf st and ig en in de Ve re nig de St aten
In de VS staat veelal binnen de juridische definities die gebruikt worden bij belastingtechnische en sociale zekerheidskwesties de definitie van werknemer centraal. Een zelfstandige is dan iemand die geen werknemer is, waardoor men te vaak een zelfstandige wordt verklaard. Maar ook hier is geen eenduidigheid in de opvattingen, federale of statelijke tests bereiken soms het omgekeerde. Er bestaat geen verdere juridisch relevante definiëring van de term zelfstandige. Afhankelijk van de definitie is in de VS het percentage zelfstandigen 8,1 of 11,5% van de beroepsbevolking. Er kunnen twee hoofdtypes van zelfstandigen onderscheiden worden: a) onafhankelijke contractanten, adviseurs en freelancers; b) alle overige zelfstandigen. Zij maken respectievelijk 53 en 47% uit van alle zelfstandigen. Van de onafhankelijke contractanten bleek ongeveer 88% zelfstandige te zijn en 12% werknemer. De grens tussen zelfstandigheid en werknemerschap in de VS is wettelijk vaag en onzeker, echter de politieke posities rond zelfstandigheid liggen tamelijk vast. Vakbonden en hun politieke bondgenoten maken zich meer druk over de "afhankelijke werknemer" (met tijdelijke, afroep- en/of uitzendcontracten) dan om zelfstandigen. Zelfstandigen zijn wat de sociale zekerheid betreft uitgesloten van werkloosheidverzekering, van verzekering tegen arbeidsgebonden letsel en van de pensioenregelingen en gezondheidszorgverzekeringen voor werknemers. Wel betalen zij mee, zowel het werkgevers- als het werknemersdeel, aan de sociale zekerheidsbelastingen. Daarmee hebben zij recht op oudedagsvoorziening, voorzieningen voor weduwen en weduwnaars en zijn zij verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. Sinds het begin van de jaren '90 is het werkgeversdeel aftrekbaar van de belastingen, evenals gezondheidszorguitgaven. Daarnaast moedigen speciale belastingmaatregelen zelfstandigen aan te sparen voor pensioen. In Amerika is het hebben van twee of meer banen veel gewoner dan in Europa en is een licht toenemend verschijnsel. In 1997 had 6% van de werkenden twee of meer banen. Een kwart tot een derde van hen combineerde het werknemerschap als hoofdbaan (en vangnet) met het ondernemerschap als bijbaan.