UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013– 2014
Worden vorderingen binnen bedrijven anders aangepakt door de financiële crisis?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen
Wouter Daper, Sara Seynaeve onder leiding van Prof. Jos Meir
I
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013– 2014
Worden vorderingen binnen bedrijven anders aangepakt door de financiële crisis?
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen
Wouter Daper, Sara Seynaeve onder leiding van Prof. Jos Meir
II
III
Woord vooraf Wij willen kort de mensen bedanken die ons geholpen hebben om onze masterproef tot een goed einde te brengen. In het bijzonder willen wij onze dank betuigen aan onze promotor, Prof. Jos Meir, voor zijn tijd dat hij in onze masterproef heeft gestoken, zijn geduld en aanwijzingen. Door zijn deskundigheid binnen het vakgebied is ons werk completer geworden. Vervolgens willen wij alle respondenten bedanken die hebben meegewerkt aan de enquête. Zonder deze resultaten was het onderzoek niet mogelijk geweest. Tot slot willen wij graag onze ouders bedanken voor de steun gedurende de totstandkoming van onze masterproef.
Wouter Daper en Sara Seynaeve. Gent, 2014
IV
V
Permission Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Wouter Daper
Sara Seynaeve
VI
VII
Inhoud Woord vooraf ......................................................................................................................................... IV Permission .............................................................................................................................................. VI Lijst van tabellen...................................................................................................................................... X Lijst van figuren ...................................................................................................................................... XI GEHANTEERDE AFKORTINGEN .............................................................................................................. XII 1.
Inleiding........................................................................................................................................... 1
2.
Literatuuroverzicht .......................................................................................................................... 3
2.1.
Achtergrond ................................................................................................................................. 3
2.2.
Kredietmanagement ..................................................................................................................... 5
2.3.
Handelskrediet ........................................................................................................................... 12
2.4.
Factoring.................................................................................................................................... 16
2.5.
Kredietverzekering .................................................................................................................... 20
2.6.
Incassobureau ............................................................................................................................ 23
2.7.
Het gerecht ................................................................................................................................ 25
3.
Onderzoek ..................................................................................................................................... 27
3.1.
Omschrijving en motivering onderzoeksvraag .......................................................................... 27
3.2.
Beschrijving van de steekproefvariabelen ................................................................................. 29
3.3.
Bivariate analyses ...................................................................................................................... 31
2.
Conclusies ..................................................................................................................................... 50
Bibliografie............................................................................................................................................ 54 Bibliografie ............................................................................................................................................ 54 Bijlage ................................................................................................................................................... 60 Bijlage 1: enquête .................................................................................................................................. 60 Bijlage 2: Hypothese 1: frequentie & chi-kwadraattoets ...................................................................... 67 Bijlage 3: hypothese 2: Spearman test .................................................................................................. 69 Bijlage 4: Hypothese 3: chi-kwadraattoets ........................................................................................... 69 Bijlage 5: hypothese 4: Spearman testen .............................................................................................. 69 Bijlage 6: hypothese 5: Chi-kwadraattoets ........................................................................................... 70 Bijlage 7: Hypothese 5: frequentie ........................................................................................................ 71 Bijlage 8: hypothese 7: .......................................................................................................................... 71 Bijlage 9 ; hypothese 11 ........................................................................................................................ 75 Bijlage 10: hypothese 12 ....................................................................................................................... 76 VIII
IX
Lijst van tabellen Tabel 1: Faillissementen in België per maand, gemeente, economische activiteit (NACE-BEL), type onderneming, rechtsvorm en grootteklasse van het aantal werknemers (RSZ) (Statistics Belgium, 2014)........................................................................................................................................................ 1 Tabel 2: Gemiddelde vertraging betalingen B2C, B2B en overheid . Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 3: niet-recupereerbare vorderingen....................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 4: Factorvolume in de EU (2006-2011) ................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 5: Factoring vs. kredietverzekering......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 6: In welke sector is uw onderneming actief. ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 7: Het aantal werknemers van de onderneming. ................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 8: De gemiddelde jaaromzet van de onderneming, exclusief btw (in miljoen euro). .............Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 9: Het balanstotaal van de onderneming (in miljoen euro). .. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 10: Significantietoetsing (Verhofstadt, 2013)......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 11: Kruistabel: Heeft de financiële crisis het beeld van factoring verandert? ..... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 12: Correlatie tussen kennis van factoring / kredietverzekering en het gebruik van factoring / kredietverzekering............................................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 13: Hoe lang maken de respondenten al gebruik van factoring. .................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 14: Hoe lang maken de respondenten al gebruik van een kredietverzekering. ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 15: Het aantal laattijdige of onbetaalde facturen is gegroeid sinds de financiële crisis (per sector)............................................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 16: Hoeveel procent van de facturen wordt na vervaldag betaald? ............. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 17: Kennis betreffende factoring. ........................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 18: Correlatie tussen aantal werknemers/ gemiddelde jaaromzet/ gemiddeld balanstotaal en aantal dagen klantenkrediet. ........................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 19 ............................................................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 20: Kruistabel: Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel verstrekt aan klanten? * Maakt u gebruik van een kredietverzekering? ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 21: Correlatie via Cramer’s V .................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Tabel 22: Worden vorderingen binnen het bedrijf anders aangepakt sinds de financiële crisis? ...Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
X
Lijst van figuren Figuur 1: Groei kredietverlening aan ondernemingen in België ...... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 2:Groei kredietverlening in België opgesplitst naar looptijd Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 3: Kredietvoorwaarden van bedrijfskredieten aan onderneming in België. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 4: Aantal faillissementen. ...................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 5: In welke mate heeft de kredietverzekeraar bijgedragen tot het overleven van de onderneming tijdens de financiële crisis. ......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 6: Aantal dagen klantenkrediet dat contractueel wordt verstrekt aan klanten . Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 7: Hebben ondernemingen al gerechtelijke stappen ondernomen en is dit toegenomen sinds de financiële crisis. ........................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 8: Wordt een incassobureau meer ingeschakeld sinds de financiële crisis? Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 9: Financieringsmogelijkheden volgens voorkeur (eerste plaats)................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Figuur 10: Top 3 voorkeur beheer. ................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
XI
GEHANTEERDE AFKORTINGEN NBB
Nationale Bank van België
Oeso-landen
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
XII
XIII
1. Inleiding De financiële crisis van 2008 en 2010 toont aan dat een goede werking van het financiële stelsel cruciaal is. De groei van de economie, welvaart en welzijn voor de bevolking zijn de kenmerken wanneer een stabiel financieel stelsel als een geoliede machine werkt om zgn. ‘systeemrisico’ en ‘besmettingsrisico’ tussen verschillende economieën te voorkomen (Van Cauter, 2013-2014). Dit geldt voor de financiële sector maar ook voor alle ondernemingen. Indien een onderneming het moeilijk heeft om zijn facturen te betalen heeft dit een effect op een pak andere bedrijven die producten of diensten leveren aan de falende onderneming. Deze ondernemingen moeten zoeken naar een oplossing. Het is een risico waar alle ondernemingen rekening moeten mee houden. Een risicoanalyse moet deze risico’s in kaart brengen om ze te kwantificeren en te behandelen. Kredietrisico is een zuiver risico en dus verzekerbaar (Van Daele, 2013). Je kunt een kredietverzekering nemen of een factormaatschappij inschakelen. Dit zijn voorzorgsmaatregelen die genomen kunnen worden om het potentiële risico over te dragen op iemand anders, hier de verzekeringsmaatschappij of de factormaatschappij. Wanneer het risico al gerealiseerd is, moeten bedrijven ook bepaalde stappen ondernemen. Zo is het mogelijk een incassobureau in te schakelen of kunnen ze naar het gerecht gaan om zo de vordering te kunnen innen. Het belangrijkste is dat een onderneming zijn vorderingen goed gaat beheren. Als je weet dat in België in 2012 de handelsvorderingen gemiddeld 28.5% vertegenwoordigen van het balanstotaal is het noodzakelijk dat deze openstaande vorderingen goed beheerd worden. (Michiels, 2012). Er wordt continu in de media geschreven dat de economie het moeilijk heeft sinds de financiële crisis. Het zou dan ook normaal zijn dat facturen later of gewoon niet betaald worden omdat het zo slecht gaat volgens de kranten en de ondernemers zelf. Als we cijfers van het aantal faillissementen erbij nemen van 2013 en deze vergelijken met de voorgaande jaren dan zien we dat het zeer moeilijk is om als ondernemer te overleven. In de volgende tabel ziet u de cijfers van het aantal faillissement van 2002 tot 2013 voor België. Tabel 1: Faillissementen in België per maand, gemeente, economische activiteit (NACE-BEL), type onderneming, rechtsvorm en grootteklasse van het aantal werknemers (RSZ) (Statistics Belgium, 2014)
1
In 2013 waren er 11.740 faillissementen in België. Dat zijn er 3000 meer dan in 2008. Het is duidelijk dat er naweeën zijn van de financiële crisis. Maar ervaren de ondernemingen dit ook zo? Is het percentage van vorderingen die laattijdig betaald worden of zelfs niet betaald worden gestegen sinds de financiële crisis? Wij gingen al een stapje verder in ons onderzoek en stelden de volgende onderzoeksvraag: Worden vorderingen binnen bedrijven anders aangepakt door de financiële crisis? In hoofdstuk 2 bespreken we de literatuurstudie. Er wordt een algemene schets gegeven van de financiële crisis waarna er grondig besproken wordt wat de rol is van kredietmanagement binnen een onderneming en wat er kan ondernomen worden op vlak van debiteurenbeheer. Hoofdstuk 3 geeft een gedetailleerde omschrijving van hoe wij ons onderzoek hebben aangepakt. Het geeft ook een beschrijving van de analyse van de resultaten. Tot slot hebben we het besluit van onze masterproef geformuleerd in hoofdstuk 4.
2
2. Literatuuroverzicht
2.1.
Achtergrond
De focus van deze masterproef is gericht op de rol van kredietmanagement in de huidige financiële crisis. Vooraleer we het belang van debiteurenbeheer analyseren, bespreken we eerst kort de kredietcrisis en de gevolgen voor de korte termijn financiering van ondernemingen. Het exploderen van de huizenbubbel op de Amerikaanse vastgoedmarkt heeft een grote kettingreactie veroorzaakt. Het was de onmiddellijke aanleiding tot de volledige ineenstorting van het financiële systeem. Door de daling van de vastgoedprijzen hadden de Amerikanen een hypotheek die een grote waarde had dan de waarde van hun gekochte huis. Met als gevolg dat steeds meer Amerikanen hun subprime-hypotheeklening niet konden afbetalen. Omdat deze hypotheken in effecten waren verwerkt sloeg het betalingsprobleem ook over op de gestructureerde kredieten. In de financiële sector hadden veel instellingen deze gevaarlijke effecten veelvuldig op hun balans staan. De financiële instellingen waren dus verplicht om zware waardeverminderingen te boeken voor de gestructureerde producten die ze hadden opgenomen in hun balans (Miechielsen & Sephina, 2009; Krugman, 2009; Krugman 2012; Hoornaert & van de Bossche, 2011). Door de financiële globalisering verspreidde de crisis zich wereldwijd. Vooral de val van de Lehman Brothers, op 15 september 2008, had de impact van een splinterbom en bracht andere financiele instellingen in moeilijkheden (Ardaen, 2012). De banken hadden geen vertrouwen meer in elkaar en durfden elkaar geen lening meer te verschaffen. Waardoor veel banken in liquiditeitsproblemen terechtkwamen en tenslotte de tussenkomst van de overheid vereist was (Michielsen & Sephiha, 2009). De liquiditeitstekorten van de financiële sector uitte zich in strengere kredietvoorwaarden. Steeds meer kredieten aan ondernemingen werden afgekeurd waardoor nu ook ondernemingen een gebrek aan liquiditeit hebben. Met als gevolg een stijging van het aantal faillissementen (Nationale Bank van België, 2013). Ook de Belgische banksector werd getroffen door de ineenstorting van de vastgoedzeepbel. Zowel Fortis, Dexia als KBC waren houders van de minderwaardige effecten. Met het gevolg dat ze zware verliezen leden (Hoornaert & Van de Bossche, 2011). Om hun gebrek aan liquiditeiten op te vangen, kregen ze injecties van de overheid. De problemen waarmee de financiële sector te kampen had, beïnvloedde ook de ondernemingen in België (Ardaen, 2012).
3
Tot en met 2007 is er een stijgende groei van bankkredieten aan Belgische ondernemingen (zie figuur 1 & 2). Vanaf 2008 is er een duidelijke daling. De groeiafname van de bancaire kredieten is vooral te wijten aan de verminderde groei van kortlopende kredieten. De kortetermijnkredieten kelderden in 2008 en bereikte zijn dieptepunt eind 2009. Daarna kenden ze een heropflakkering, maar die was van korte duur. In 2011 kenden de kortetermijnkredieten een terugval. De laatste jaren is er een vertraging in het groeitempo van de totale kredietverlening. De verklaring hiervoor is de terugslag van de kredieten op korte termijn in combinatie met de geconstateerde groeivertraging van de langetermijnkredieten (Nationale Bank van België, 2013).
Figuur 1: Groei kredietverlening aan ondernemingen in België
Figuur 2:Groei kredietverlening in België opgesplitst naar looptijd (Nationale Bank van België, 2013)
De toegang tot bankfinanciering is vooral sinds 2008 bemoeilijkt door een verstrakking van de kredietvoorwaarden. Aanleiding voor de strengere toekenningcriteria zijn voornamelijk de hogere diverse kosten die eigen zijn aan de kredietopname en de verscherpte balansvereisten. Ook het risicoperceptie is een bepalende factor. Occasionaal is er een versoepeling van de kredietvoorwaarden omwille van de toegenomen concurrentiedruk (figuur 3) (Nationale Bank van België, 2013).
4
Figuur 1: Kredietvoorwaarden van bedrijfskredieten aan onderneming in België (Nationale Bank van België, 2013)
De laatste jaren heeft de financiële markt heel wat ontwikkelingen ondergaan ten gevolge van de kredietcrisis. Dit resulteerde in strengere voorwaarden om toegang te krijgen tot een banklening. De meest voor de hand liggende financieringsbron is niet meer zo toegankelijk als voor de crisis. Bedrijven moeten dus op zoek gaan naar andere financiële middelen om hun dagelijkse bedrijfsactiviteiten en de nodige investeringen te financieren als ze willen overleven (Graydon Belgium, 2014). Een mogelijk alternatief voor kredietverstrekking zonder een beroep te doen op een financiële instelling is handelskrediet (De Muynck, 2007).
2.2.
Kredietmanagement
2.2.1. Definiëren en oriëntatie binnen de onderneming
Ondernemerschap wordt bepaald door twee factoren (Shane, 2003). Enerzijds liggen interne factoren aan de basis van een onderneming. Het gaat om de individuele eigenschappen van de ondernemer, zijn motivatie, zijn persoonlijkheidskenmerken, zijn opleiding en werkervaring (Buysse & Sleuwaegen, 2010). Ook het opgestelde debiteurenbeleid van de onderneming behoort tot de groep van interne factoren. Hoe beter het beheer van uitstaande vorderingen, hoe kleiner het aantal wanbetalingen (Ooghe et al, 2012). Deze determinanten verklaren ondernemerschap op micro-economisch niveau Anderzijds zijn er ook externe factoren of determinanten op macro-economisch niveau die het ondernemerschap bepalen. Hieronder vallen onder andere culturele, sociale, economische en financiële factoren (Ooghe & Waeyaert, 2003) .
5
Deze masterproef focust zich op het beleid dat kan gevoerd worden om zo optimaal mogelijk met vorderingen om te gaan. Daarom is het belangrijk om te weten wat de oorzaken zijn voor laattijdige betalingen. Ten eerste bepaalt de algemene economische toestand de omvang van de uitstaande handelsvorderingen (Shane, 2003). De financiële crisis heeft een grote invloed gehad op de grootte van handelsvorderingen. Ondanks alle goede voorbereidingen ondergaat elke onderneming de crisis passief. Ze hebben er geen vat op. Daarnaast is het opgestelde kredietmanagement mede verantwoordelijk voor de grootte. Deze interne factor kan wel worden vastgelegd door de ondernemer. Wat betekent dat hij toch voor een deel van het bedrag instaat (Buysse & Sleuwaegen, 2010). De economische situatie speelt een belangrijke rol in de stabiliteit van een onderneming. Maar de huidige recessie mag geen excuus vormen voor alle problemen. Ook het debiteurenbeleid draagt een grote verantwoordelijkheid. Voor de kredietcrisis werd de rol tot een minimum beperkt en werd het effect van een goed beleid onderschat (Blom, 2009). Het belangrijkste doel van kredietmanagement is zo snel mogelijk geld ontvangen van de klanten. Dit zal het rendement van de onderneming verhogen (Miechielsen, 1997). De kostprijs van dit management is moeilijk te bepalen. Het gaat om een investering met een deel van het vermogen en daarboven extra kosten die noodzakelijk zijn om late betalingen te voorkomen. Weliswaar moet deze kost afgewogen worden tegen de mogelijke verliezen bij laattijdige of in het slechtste geval onbetaalde facturen (Bakker & Houten, 2011). Debiteurenbeheer kan opgedeeld worden in twee luiken: de kredietpolitiek en de incassopolitiek. Kredietpolitiek omvat een aantal kredietvariabelen. De eerste variabele die moet worden vastgelegd, is de kredietnorm. Deze norm begrenst de kredietwaardigheid waaraan de klant moet voldoen om in aanmerking te komen voor een eventueel betalingsuitstel. Het opzet van deze politiek is om dubieuze debiteuren te ontdekken en zich te beschermen tegen wanbetaling. Om een beslissing te maken doorloopt de kredietmanager een bepaalde procedure. Eerst gaat hij zoveel mogelijk informatie verzamelen betreffende de kredietwaardigheid van de potentiële klant. Daarna zal hij deze informatie analyseren en uiteindelijk een beslissing nemen (Ooghe et al., 2003). Voldoet de klant aan de gewenste voorwaarden en is hij solvabel dan zal de kredietmanager hem handelskrediet verlenen. Deze krediettermijn is een andere variabele waarover de onderneming een beslissing moet nemen. Hierbij zullen een aantal factoren een determinerende rol spelen. De bepaling, de motieven en het belang van handelskrediet worden samen met een overzicht van het betalingsgedrag van klanten later in deze masterproef aan bod gebracht. Naast de krediettermijn moet er ook nagedacht worden over een eventuele korting bij contante betaling. Het kan een manier zijn om de klanten aan te sporen sneller te betalen waardoor de onderneming direct over zijn liquide middelen beschikt (Ooghe et al., 2003). 6
Binnen het kader van de incassopolitiek moet de inzet worden geregeld om de klant aan te sporen tot betaling. Het gaat om aanmaningsbrieven, telefoongesprekken, persoonlijke bezoeken en de acties op juridisch vlak. Deze handelingen moeten de klant aansporen om stipt te betalen en het verlies wegens wanbetaling te beperken. Incasso-inspanningen hebben zowel positieve als negatieve effecten. Het opzet van het incassobeleid leidt tot minder verlies wegens wanbetalingen. De realisatie leidt tot een afname van de financieringskosten in handelsvorderingen, want de klant betaalt op tijd en sneller. Daartegenover staan de incasso uitgaven (Blom, 2009). Een nauwkeurig debiteurenbeheer ontmaskert tijdig wanbetalers (Miechielsen, 1997). Dit wil niet zeggen dat een goed debiteurenbeleid alle risico’s wegneemt. Het beleid brengt de risico’s in kaart en beheerst ze (Blom, 2009). De functie van Credit manager kan ingevuld worden door de financiële directeur, de boekhouder of een ander personeelslid op voorwaarde dat hij of zij beschikt over de tijd en kennis (Miechielsen, 1997). Ter ondersteuning van hun debiteurenbeheer hebben ondernemingen de mogelijkheid om beroep te doen op de gespecialiseerde hulp van kredietverzekeringsmaatschappijen, factormaatschappijen en incassobureaus. Deze professionelen worden uitgebreid besproken in deze masterproef.
2.2.2. De impact van late betalingen
Laattijdige betalingen of onbetaalde vorderingen brengen ondernemingen in financiële problemen. Ze ontvangen het verwachte kapitaal niet tijdig waardoor ze op zoek moeten gaan naar andere financieringsbronnen (Aernoudt, 2012). Volgens van der Geest en Schunselaar (2004) schaden laattijdige betalingen de economie op drie manieren. Ten eerste kan het leiden tot faillissementen. Maar een bedrijf gaat niet van de ene dag op de andere over kop. Aan de basis van een faillissement liggen meerdere oorzaken. Onderzoek heeft uitgewezen dat in 37 % van de gevallen twee oorzaken verantwoordelijk zijn voor het faillissement. Bij 25 % van de falingen is de combinatie van drie oorzaken aansprakelijk (Blom, 2009). Wat de precieze falingsoorzaken zijn, zal nooit met 100 procent zekerheid kunnen worden achterhaald. Wanneer de pijlen worden gericht op de zaakvoerder zal die vooral externe factoren aanwijzen dan in eigen boezem te kijken (Altman,2000). Uitstaande vorderingen in combinatie met de recente wereldwijde crisis hebben aanleiding gegeven tot heel wat faillissementen. Met andere woorden een goed beheer van de handelsvorderingen verhoogt de overlevingskansen van de onderneming. Sinds de kredietcrisis is het aantal faillissementen sterk gestegen (zie figuur 4). Het aantal faillissementen is in 2013 met de helft toegenomen sinds de kredietcrisis. En deze trend zet zich alleen maar verder in stijgende lijn (Graydon Belgium, 2014). De toename kan deels 7
verklaard worden door het sneeuwbaleffect dat late betalingen kunnen veroorzaken. Hoe langer de klant wacht met zijn betaling, hoe langer de onderneming dit moet financieren. Omwille van financiële problemen is het voor de onderneming verleidelijk om zijn schuldvorderingen uit te stellen. Met het gevolg dat de crediteur van de onderneming ook instabiel wordt. Het is een kaartenhuisje dat in elkaar valt (Becue, 2011). Figuur 2: Aantal faillissementen.
Ten tweede veroorzaken ze kredietproblemen. Het werkkapitaal moet worden ingezet om de uitstaande vorderingen te financieren waardoor de onderneming minder kan investeren en minder zal groeien (van der Geest & Schunselaar, 2004). Ten derde wordt er teveel tijd gestoken aan het incasseren van de facturen. Time is money, dus het innen van geld gaat gepaard met een kostprijs (van der Geest & Schunselaar, 2004).
Gemiddeld vormen de handelsvorderingen 28,5 procent van het Belgisch balanstotaal (Michiels, 2012).. Het percentage geeft aan dat een goede controle en opvolging van vorderingen noodzakelijk is voor elke onderneming. De handelsvorderingen zijn terug te vinden op de debetzijde van de balans onder de post vlottende activa. Hiertoe behoren de voorraden, vorderingen en liquide middelen (Smets, 2010). Deze activa zijn belangrijk voor de bepaling van het bedrijfskapitaal en de liquiditeitspositie van de onderneming (Aernoudt, 2012). Het werkkapitaal verwijst naar werkingsmiddelen die door de centrale bedrijfsactiviteit worden opgeslorpt (Smets, 2010). Het zorgt ervoor dat het bedrijf op volle kracht blijft draaien.
Nettobedrijfskapitaal = Vlottende activa – Vreemd vermogen op korte termijn
8
Het verschil is de veiligheidsmarge die wordt gevormd. Met andere woorden de grootte van het overschot vertelt hoe groter de vlottende activa zijn ten op zicht van het opeisbare op korte termijn De veiligheidsmarge kan aangesproken worden om facturen na vervaldag of onbetaalde facturen op te vangen (Aernoudt, 2012). Zijn de vlottende activa ontoereikend om de verplichtingen op korte termijn te dekken, dan is er sprake van een negatief nettobedrijfskapitaal Het bedrijf heeft een financieringstekort. Het permanent vermogen is onvoldoende om de vaste activa te financieren waardoor de onderneming op zoek moet naar financiële schulden op korte termijn. De nettobedrijfskapitaalbehoefte kan door het aantrekken van vreemd vermogen op korte termijn worden opgevangen (Ooghe et al., 2003).
Nettobedrijfskapitaalbehoefte = Vlottende Activa – Vreemd vermogen op KT (exclusief financiële schulden op ten hoogste 1jaar)
Om het werkkapitaal aan te vullen is er extra financiering nodig. In de meeste gevallen zal gekozen worden voor een banklening als financieringsbron. Sinds de kredietcrisis zijn de voorwaarden voor een bankfinanciering verstrakt. De onderneming zal op zoek moeten gaan naar andere bronnen (Graydon Belgium, 2014) Een efficiënt opgesteld kredietmanagement kan de nettobedrijfskapitaalbehoefte verkleinen. De realisatie van de vermindering kan door de betalingstermijn voor de klanten te verkleinen, dus het aantal dagen klantenkrediet beperken. Het is ook mogelijk door een trager betalingsritme aan de leveranciers te verwezenlijken. Een laatste actie kan het inkrimpen van de voorraadperiode zijn. Dus een duidelijk beheer en een sterke organisatie van de handelsvorderingen, handelsschulden en voorraden kan er voor zorgen dat de onderneming geen beroep moet doen op kredietinstellingen (Aernoudt, 2012; Ooghe et al., 2003). Late betalingen beïnvloeden ook de liquiditeitspositie van een onderneming. Met als gevolg dat hij niet meer in staat is om zijn eigen schulden te betalen (Ooghe et al., 2003) . Liquiditeit = Vlottende Activa / Vreemd Vermogen op KT
De verhouding voor de liquiditeit toont aan in welke mate een bedrijf zijn rekeningen kan betalen. Ook hier kan de veiligheidsmarge afgeleid worden, namelijk datgene dat de grens van 100 % overschrijdt (Aernoudt, 2012). Het kan nuttig zijn om de voorraden eens buiten beschouwing te laten bij de berekening van de liquiditeitspositie van een bedrijf. Het gaat om de thesaurie, de liquiditeitscoëfficiënt in 9
strikte zin (Aernoudt, 2012). De voorraden worden uitgesloten omdat ze het meest onzeker deel van de vlottende activa vormen. Ze moeten namelijk eerst nog verkocht worden en door de klant effectief betaald worden (Smets, 2010). Op die manier wegen de handelsvorderingen zwaarder door op de liquiditeit en is er rekening gehouden met de verschillende liquiditeitsgraden (Aernoudt, 2012; Smets, 2010; Ooghe et al., 2003). Een gestructureerd kredietmanagement is noodzakelijk voor het werkkapitaal. Hoe groter de liquiditeit van de onderneming, hoe kleiner de kans en het risico dat het bedrijf insolvabel wordt (Gitman, 2004).
2.2.3. Wet betalingsachterstand
De wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties zet de Europese richtlijn om in de Belgische rechtsorde. Zes dagen later trad de wet in werking. Vernieuwend aan deze wet zijn de maatregelen rond de betalingstermijn, de interestvoet, de ingebrekestelling en de invorderingskosten. De nieuwe wet legt een hogere moratoire interestvoet vast die debiteurs verschuldigd zijn wanneer ze hun betalingstermijn overschrijden. Het is ook niet langer vereist dat de schuldeiser de schuldenaar eerst in gebreke moet stellen om de moratoire interest te ontvangen. Deze interest heeft betrekking op het renteverlies. Vanaf nu geldt een uniforme betalingstermijn van dertig dagen over de hele Europese Unie. Deze is wettelijk bepaald maar de ondernemingen beschikken nog over contractvrijheid en kunnen onderling overeenkomen om deze termijn aan te passen. Vervolgens kan de leverancier de algemene invorderingskosten recupereren. Het gaat om onder andere aanmaningskosten, administratiekosten, de inschakeling van een incassobureau,… (Saegaert, 2002). Dus de kosten en inspanningen die de schuldeiser maakt om de betaling alsnog te ontvangen (Dang Vu, 2013). De wet betalingsachterstand heeft enkel oog voor het standpunt van de schuldeiser. Hij wil de leverancier als zwakkere partij beschermen tegen de sterkere schuldenaar. De positie van de debiteur wordt ondermijnd en verplicht hem om de betalingsafspraak strikt na te komen (Blom, 2009). Ten gevolge van de financiële crisis moest tegen 16 maart 2013 een nieuwe Europese richtlijn (2011/17/EU) worden omgezet naar Belgisch recht. Deze nieuwe richtlijn vervangt de vorige richtlijn die door de wet van 2 augustus betreffende de betalingsachterstand was omgezet. De ingevoerde regeling van de toenmalige richtlijn wordt met de komst van de nieuwe richtlijn aangepast en verstrengt (Dang Vu, 2013). Het toepassingsgebied van de wet is onveranderd gebleven. De wet wordt nog steeds aangewend bij handelstransacties tussen onderneming onderling en handelstransacties tussen ondernemingen en overheden. De vorige definitie van het begrip onderneming kon ruim 10
worden geïnterpreteerd. Waardoor de overheid ook als een schuldeiser kon worden gerekend. Daarbij maakte de wet betalingsachterstand wel een onderscheid tussen een commerciële tegenprestatie en in de context van haar taken van openbare orde. De overheid kan in het eerste geval beroep doen op de wet om de betaling te eisen. Voor de vergoeding van goederen en diensten die in het kader van haar taken van openbare dienst zijn uitgevoerd, kan de overheid geen beroep. De huidige definiëring beëindigt deze problematiek rond de overheid als schuldeiser. De huidige richtlijn sluit uitdrukkelijk de overheid uit als mogelijke schuldeiser en kan in deze wet enkel nog de gedaante van schuldenaar krijgen (Dang Vu, 2013). Het begrip ‘handelstransactie’ blijft dezelfde. Al moet duidelijk een onderscheid gemaakt worden tussen geldschulden en waardeschulden. De vergoeding voor de levering van goederen en diensten slaat enkel op de betaling van een geldsom. Dus bij een vertraagde betaling van een geldschuld ontvangt de leverancier een wettelijke interest vanaf de ingebrekestelling. Het gaat in dit geval om een moratoire interest. Gaat het echter om een vertraagde waardeschuld dan geldt de compensatoire interest, die door de rechter vrij kan worden bepaald. Dus een te late waardeschuld en de compensatoire intrestvoet vallen niet onder het toepassingsgebied van de wet betalingsachterstand. Enkel en alleen als het gaat om geldschulden en dit levert dan een moratoire interest op (Dang Vu, 2013). Met betrekking tot de omvang van de moratoire interest is ook een wijziging aangebracht. Deze wettelijke interest voor betalingsachterstand wordt aangerekend bij betalingsachterstanden. Indien een onderneming de schuldenaar is kan er onderling worden afgesproken om af te wijken van deze interestvoet. Is de debiteur de overheid dan geschiedt in ieder geval de wettelijke interest. De partijen kunnen onderling geen andere interestvoet vastleggen (Dang Vu, 2013). De huidige richtlijn stelt een minimum van veertig euro vast voor de invorderingskosten. Het gaat om een minimum dus de mogelijkheid bestaat om dit bedrag op te trekken. De lidstaten zijn hierin vrij en kunnen eventueel de schadevergoeding bepalen volgens een progressieve schaal. De dekking van invorderingskosten met veertig euro is uiteraard niet voldoende en zal tot heel wat discussie leiden (Dang Vu, 2013). Met betrekking tot de betalingstermijn zijn er ook een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Bij de bepaling van de termijn werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de onderneming-schuldenaar en de overheid-schuldenaar. De schuldeiser heeft nog steeds de vrijheid om de betalingstermijn te laten toenemen tot een maximum van 60 dagen. Dit wordt enkel toegelaten onder bepaalde voorwaarden. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden zijn verschillend naargelang de soort relatie. In geval van een handelstransactie tussen ondernemingen onderling volstaat de voorwaarde dat de termijn niet onbillijk is. Terwijl in een verhouding onderneming-overheid nog twee extra voorwaarden worden opgelegd. Dit is 11
een eerste verschil tussen beide schuldenaars. Een tweede verschil is de maximaal toegelaten krediettermijn. In bepaalde gevallen is het mogelijk om aan een onderneming meer dan 60 dagen te verlenen. Dit is expliciet uitgesloten voor de overheid. In geen enkel geval kan de overheid een langer betalingsuitstel krijgen dan 60 dagen (Dang Vu, 2013). De impact van deze wet is op de bedrijfswereld is nihil. De maximaal wettelijk bepaalde betalingstermijn van 30 dagen is geen verplichting. De leverancier kan contractueel afwijken. Maar de wet hanteert wel strengere regels voor de overheid. Ook hier geldt de contractsvrijheid maar de betalingstermijn mag de termijn van 60 dagen nooit overschrijden (Unizo, 2014). Dit is een probleem voor de overheid aangezien hun gemiddelde effectieve betalingsduur 68 dagen is (Intrum Justitia, 2014).
2.3.
Handelskrediet
Handelskrediet wordt beschouwd als een korte termijn lening die de leverancier aanbiedt aan zijn klanten bij de aankoop van een goed of dienst. Het is een kredietvorm waardoor de klant betalingsuitstel krijgt voor het geleverde product of dienst (Elliehausen & Wolken, 1993). Het toestaan van klantenkrediet wordt vandaag de dag nog amper in vraag gesteld. Het is een evidentie in onze maatschappij geworden (Miechielsen, 1997). Bij de beslissing om krediet te verlenen, moet de kredietgever zich dus de vraag stellen hoe hij zich zal beschermen tegen wanbetalers (Aernoudt, 2004). Want het toekennen van krediet aan klanten wordt te vaak als vanzelfsprekend ervaren (Laveren et al, 2002). Het verlenen van krediet kan als een bijkomende dienstverlening van de onderneming aanzien worden. Het is vergelijkbaar met een bankdienst, maar in dit geval gebeurt de kredietverstrekking kosteloos. De onderneming speelt voor bank. Het verschil zit hem in het gevraagde honorarium. Deze wordt bij een bank aangerekend, terwijl leveranciers dit niet doen (Miechielsen, 1997). In de literatuur is al veel geschreven over het nut en motieven voor handelskrediet. Het verlenen van handelskrediet is niet de kernvraag van deze masterproef dus gaan we hier niet te uitgebreid op ingaan. We bespreken kort enkele beweegredenen in het kader van handelskrediet, de krediettermijn en het Belgisch betalingsgedrag
2.3.1. Motieven
Volgens Ferris (1981) is het verlenen van handelskrediet een commercieel instrument voor de onderneming. Het is een promotiestunt om klanten aan te trekken. Handelskrediet kan dus 12
aanzien worden als een deel van het marketing proces. Het overtuigt bepaalde klanten om voor een welbepaalde leverancier te kiezen (Boissay & Gropp, 2007). Ferris (1981) argumenteert ook dat de transactiekosten kunnen dalen door het onderscheid tussen de levering van het aangekochte goed en de vereffening van de factuur. De betalingstermijn geeft de klant de tijd en mogelijkheid om de aangekochte goederen te controleren of het product aan de kwaliteitsvereisten voldoet (Garcia-Teruel & MartinezSolano, 2009). Het gaat om een garantieperiode waarbij het goed volledig kan worden geïnspecteerd alvorens te betalen (Lee & Stowe, 1993). Dit motief gaat gepaard met de informatie-assymmetrie (Demirgüç-Kunt & Maksimovic, 2001). Een onderneming die overtuigd is van zijn productkwaliteit zal geen of slechts een kleine financiële korting toekennen. Aan de ander kant zullen bedrijven die minder kwaliteitsvolle goederen produceren, geneigd zijn om een grotere reductie aan te bieden. Dit vergroot het productrisico van de klant. Met andere woorden de toegestane korting kan een indicatie vormen voor de kwaliteit van het product (Lee & Stowe, 1993). Volgens Long, Ileen, Malitz en Ravid (1993) zullen bedrijven die lage kwaliteitsgoederen fabriceren zelf sowieso om contant geld vragen. Niet enkel de koper kan zich een beeld vormen over de verkoper, ook de leverancier krijgt onrechtstreeks informatie over de kredietwaardigheid van de klant. Als de klant de betaling uitstelt en niet ingaat op de financiële korting kan dit wijzen op een tekort aan liquiditeit en een zwakke kredietwaardigheid. Want klanten met voldoende liquiditeiten zullen overgaan tot snelle betaling om op die manier van de verstrekte korting te genieten (Cheng & pike, 2003; Petersen & Rajan, 1997). Deze informatie is van groot belang omdat bedrijven het risico om minder kredietwaardige klanten aan te trekken onder controle zouden kunnen houden (Smith, 1987). Op lange termijn kan handelskrediet beschouwd worden als een strategische investering. Jonge ondernemingen met groeimogelijkheden kunnen door betalingsuitstel hun behoefte aan middelen financieren. Het geld kunnen ze nu investeren in de groei van het bedrijf. In de toekomst kunnen deze jonge veulens uitgroeien tot winstgevende en belangrijke klanten (Ooghe et al., 2003). Op die manier deelt de leverancier in het succes van de jonge onderneming want dankzij de opgebouwde vertrouwensband verandert hij niet van leverancier en kan hij mogelijk grotere hoeveelheden aankopen (Ooghe et al., 2003). Het investeringsmotief kan ook bestaande klanten die zich in liquiditeitsproblemen bevinden helpen. Het is een belangrijke methode om de relatie met de koper in stand te houden. Als leverancier kan je de klant financieel bijstaan door middel van betalingsuitstel (Ng et al, 1999). Het kan een methode zijn om de verkoop door te schuiven naar een kalmere periode. Het gaat hier om seizoensgebonden producten. Door de kredietvoorwaarden te versoepelen is het mogelijk op een prijsverlaging aan te bieden. Dit resulteert in een constanter productieniveau 13
en dus ook een goedkopere productie. Daarnaast kan de kortingsperiode nieuwe klanten aantrekken (Chopra & Meindl, 2007).
2.3.2. Krediettermijn
De krediettermijn kan niet met de natte vinger worden bepaald. Er zijn verschillende factoren die een invloed kunnen hebben op de betalingsuitsteltermijn. De sector waarin de onderneming actief is zal een eerste bepalende determinant zijn. Vaak zullen de ondernemingen binnen een sector dezelfde termijnen hanteren om zo mee te concurreren met elkaar. Een klant die voor hetzelfde product moet kiezen tussen een korte of een lange krediettermijn, zal niet lang twijfelen (Blom, 1970). Logischerwijze zal een verkoper van een product met een kortere levensduur een kortere krediettermijn verlenen. Een populair product zal geen overtuiging nodig hebben en een minder lange termijn dan een gewoon goed. In dat geval wil de verkoper de koper aanmoedigen om alsnog tot aankoop over te gaan door (Blom, 1970) De studie van Van Horen (2007) heeft aangetoond dat er een sterk positieve relatie bestaat tussen de marktmacht van een klant en de bepaling van de krediettermijn. Het is moeilijk voor een leverancier om een alternatieve koper te vinden in de plaats van een klant met een grote machtspositie. De leverancier zal zich dus plooien en de eis voor een langere krediettermijn inwilligen. Hij heeft geen andere optie als jij de verkoop wil sluiten. Ondernemingen waarvan de klanten een sterke marktpositie hebben zullen gemiddeld meer op krediet verkopen. Wilson en Summers (2002) hebben een gelijkaardig onderzoek uitgevoerd en bekomen hetzelfde resultaat. Klanten met marktmacht kunnen dus een langere termijn afdwingen. Toch is het belangrijk om de krediettermijn zo klein mogelijk te houden. Hoe minder dagen, hoe sterker de liquiditeitspositie. Ieder jaar kan iedere onderneming opnieuw haar gemiddelde klantenkrediet berekenen (Ooghe et al., 2003 Aantal dagen klantenkrediet = (handelsvorderingen binnen ten hoogste één jaar + geëndosseerde handelseffecten) / (verkopen inclusief btw / 365)
Het kan worden geïnterpreteerd als een alarmbel. Als de effectieve gemiddelde betalingstermijn groter is dan de opgestelde betalingstermijn binnen de kredietpolitiek moet er dringend actie worden genomen. Het kan een indicatie zijn van een te losse kredietpolitiek. (Becue, 2011, Ooghe et al., 2003).
14
2.3.3. Betalingsgedrag in België
Algemeen kunnen we stellen dat het slecht gesteld is met het betaalgedrag in België. Niet enkel dat van de consumenten, maar ook die van bedrijven en de overheid (Van der Geest & Schunselaar, 2000). Recent onderzoek van Intrum Justitia (2014) toont aan dat de overheid de laatste betaler is. Gemiddeld betaalt de Belgische overheid 23 dagen te laat. De overheid is zich bewust van hun voorbeeldfunctie en doet er dan ook alles aan om dit te verbeteren. De laatste jaren zien we een positieve evolutie in het betalingsgedrag van de overheid. In 2013 betaalde de overheid 7 dagen sneller dan in het jaar 2009 (Intrum Justitia, 2014). In tegenstelling tot de goede intenties van de overheid, neemt de betalingsachterstand bij bedrijven toe (Claerhout, 2014). Tabel 2: Gemiddelde vertraging betalingen B2C, B2B en overheid (Intrum Justitia, 2014)
gemiddelde vertraging in 2014 gemiddelde vertraging in 2013 gemiddelde vertraging in 2012 gemiddelde vertraging in 2011 gemiddelde vertraging in 2010 gemiddelde vertraging in 2009
B2C 12 14 16 16 12 12
B2B 19 18 19 15 17 17
overheid 23 24 28 27 31 31
Het zijn niet enkel marginalen die hun rekening niet betalen, ook stipte mensen die van goeie wil zijn betalen weleens te laat. In sommige gevallen is er sprake van een prioriteitslijstje. Bovenaan de lijst staan de dokters- en tandartskosten, de hypotheek en onderaan staan de verkeersboetes en de aflossing van minder noodzakelijke rekeningen (Delporte, 2004). Onderzoek van Intrum Justitia toont aan dat 46 procent van de ondervraagden verwachten dat het aantal late en onbetaalde vorderingen in de toekomst nog zal toenemen (Intrum Justitia, 2014). Ondernemers zien de vooruitzichten dus pessimistisch in. De hoofdoorzaak van wanbetaling is het feit dat de schuldenaar zelf in financiële problemen zit. Uit onderzoek blijkt dat 88 procent van de Europese bedrijven dit als voornaamste reden aangeeft voor late betalingen (Intrum Justitia, 2014). Daarnaast leid een inefficiënte administratie ook tot uitstaande vorderingen want de opvolging van de facturen gaat niet snel genoeg. Het is opvallend dat opzettelijkheid in de top 3 behoort van oorzaken. Dit heeft zware gevolgen voor de economie. De economische gevolgen van laattijdige of onbetaalde vorderingen worden vaak uitgedrukt in cijfers. In tabel 3 kunnen we aflezen dat het aantal niet-recupereerbare vorderingen in de Europese Unie toeneemt tot 3,1 procent van 15
de omzet. Uitgedrukt in geld is dit een economisch verlies van 360 miljard euro. Dit is 10 miljard meer dan vorig jaar. In België mogen we een daling constateren, toch hebben we te maken met een verlies van 8,8 miljard euro. Anders gezegd kan dit bedrag worden uitgedrukt in 113.000 banen (Claerhout, 2014) Tabel 3: niet-recupereerbare vorderingen (Claerhout, 2014)
Kredietverlies EU België Duitsland Nederland Finland Noorwegen griekenland
2.4.
in % van omzet 2014 3,1 2,7 2,1 2,7 1,6 1,9 10
2013 3 2,8 2 2,6 1,5 2 9,9
in miljard euro 2014 360 8,8 52 14,8 2,6 5 16
2013 350 9,1 49 14,3 2,5 5,3 16
Factoring
Heel wat ondernemingen ondervinden moeilijkheden om toegang te verkrijgen tot bankfinanciering. Financiële middelen zijn noodzakelijk voor de financiering van hun dagdagelijkse bedrijfsactiviteiten. Het probleem ontstaat doordat de klant betalingsuitstel ontvangt en dus niet onmiddellijk betaalt voor het geleverde goed of de geleverde dienst. Op dat moment stijgt de omzet van de onderneming maar nog niet de opbrengsten, de verkopende onderneming beschikt over een niet liquide aanwinst. Om deze termijn te overbruggen kan de leverancier zijn vorderingen verkopen. Waardoor hij niet moet wachten op de betaling van de klant (Klapper, 2006). Factoring kan een alternatief instrument zijn voor de korte termijn financiering (Laveren et al, 2002). Het wordt gedefinieerd als een verkoop van debiteuren met disconto. Het is vergelijkbaar met een kortlopende lening met de debiteuren als onderpand. Net zoals een bank keurt de factormaatschappij enkel debiteuren met een acceptabel risico goed. Vanaf dan draagt de factor het kredietrisico waardoor de overbrenging van de vordering regresvrij gebeurt (Gitman, 2004). Factoring is niet enkel en alleen voorfinanciering. Naast de rol van bankier neemt hij ook de rol van kredietverzekeraar op zich. Daarnaast neemt de factor ook de debiteurenadministratie op zich (Nerum, 2011; Aenoudt, 2004). De factormaatschappij biedt drie verschillende diensten aan: 16
Voorfinanciering
Bedrijven moeten soms lang wachten op de betaling van hun debiteuren. Om liquiditeitsproblemen te voorkomen, kan de onderneming zijn vorderingen overdragen aan een factormaatschappij (Carrijn, 2012). De leverancier verkoopt zijn vorderingen aan de factor en ontvangt ongeveer 80 tot 85 procent van het totale vorderingsbedrag. Het voorschot dat de factormaatschappij toestaat aan het bedrijf kan variëren van bedrijf tot bedrijf, deze is ook afhankelijk van de kwaliteit van de debiteurenportefeuille en de vorm die factoring aanneemt (Cleeren, 2010). De factor betaalt deze onmiddellijk en de onderneming moet niet langer wachten op de effectieve betaling van de debiteur (Cornwall et al, 2005). Het principe van voorfinanciering is voor startende ondernemingen of ondernemingen in liquiditeitsmoeilijkheden zeer aantrekkelijk (Miechielsen, 1997). Factoring is een vorm van off-balance-sheetfinanciering (Laveren et al 2002).
Debiteurenbeheer
Bij debiteurenbeheer komt heel wat administratief werk kijken en is er nood aan een strakke organisatie. Om dit te verwezenlijken moet er tijd en middelen beschikbaar zijn binnen de onderneming. Die zijn niet altijd aanwezig. Vandaar dat sommige bedrijven beslissen om het beheer uit te besteden aan een gespecialiseerd bedrijf. Een mogelijkheid is de factormaatschappij. De factor zorgt voor de debiteurenboekhouding van de vorderingen, de bewaking en ontvangst van de vorderingen (Laveren et al, 2002). Dit betekent dat de factor de kredietwaardigheid van de kopers onderzoekt en hij zich bezig houdt met de incassoformaliteiten. Tot het incasso behoren ook de onderhandelingen met de debiteuren die om een uitstel vragen. De anonieme factor kan bij die onderhandelingen een sterkere positie innemen dan de onderneming (Aernoudt, 2004). Ook het versturen van rappels en gerechtelijke stappen valt niet langer op de schouders van de leverancier (Miechielsen, 1997).
Kredietverzekering.
De factormaatschappij neemt het insolventierisico over van de leverancier. Hij is de nieuwe eigenlijke eigenaar van de vordering. Dus bij niet betaling van de schuldeiser, betaald de factor toch het vorderingsbedrag aan de onderneming (Carrijn, 2012). De onderneming heeft de keuze om gebruik te maken van minstens twee van deze diensten (Miechielsen, 1997). Factoring kan dus meerdere vormen aannemen van verschillende mogelijke combinaties of het totaal pakket. In het laatste geval is er sprake van de uitgebreide ‘old-line factoring’. Wanneer het bedrijf opteert om enkel gebruik te maken van het debiteurenbeheer, kan er gesproken worden over een ‘service-contract’. Een factoringovereenkomst waarbij voorfinanciering ontbreekt, wordt aangeduid als ‘maturity factoring’. Indien de factor geen dekking geeft van het insolventierisico, maar wel instaat voor 17
het beheer van de debiteuren en de financiering van de vorderingen is er sprake van ‘factoring with recours’ of ‘resource factoring’. Als laatste is er ook de undisclosed factoring waarbij de onderneming zelf het debiteurenbeheer in handen houdt (CBN, 2011) Deze dienstverleningen zijn uiteraard niet gratis. Voor het kredietwaardigheidsonderzoek rekent de factormaatschappij een vast bedrag per debiteur aan. Daarnaast rekent hij ook nog een variabel percentage aan voor de debiteurenadministratie. Net zoals een kredietverzekeraar vraagt hij ook een kredietverzekeringspremie voor het insolvabiliteitrisico. Indien hij ook nog de vorderingen voorschiet, moet de onderneming een veranderlijke rente betalen (Carrijn, 2012). De uiteindelijke rekening kan duur uitvallen. Om de juiste beslissing te nemen, moeten bedrijven de vergelijking maken tussen de kost van factoring en de kostprijs van de alternatieven (Aernoudt, 2004). De financiële crisis heeft niet alleen gezorgd voor een bredere horizon bij bedrijven, maar ook bij de banken. De Belgische grootbanken spelen handig in op de belangstelling voor alternatieve financieringskanalen. Heel wat banken hebben namelijk een dochter die de diensten van factoring aanbiedt (Cleren, 2010). De factormarkt wordt voor 95 procent bezet door ING Commercial Finance, KBC Commercial Finance, Dexia Commercial Finance, BNP Paribas Fortis Factor en Eurofactor. Dit zijn de 5 grootste spelers op de Belgische markt. (Claerhout, 2012) Laats genoemde is niet afhankelijk van een bank. In het internationale handelsverkeer is de Belgische factor niet altijd op de hoogte en vertrouwd met de wetgeving van het importland dus zal hij de vordering van de klant overdragen naar een factoringmaatschappij die daar is gevestigd (Van de Gehuchte & Van Neck, 1996).
18
2.4.1. Factoring in cijfers
Figuur 5: het totale volume van de factormarkt in de EU (2009)
(Bron: EU Federation, 2011)
De cirkeldiagram (zie figuur 5) is een voorstelling van het totale volume van de factormarkt in de Europese Unie van het jaar 2009. Deze grafiek bewijst dat het toevertrouwen van de debiteurenportefeuille in onze buurlanden veel beter geïntegreerd is dan in België. Vroeger werd factoring als een negatieve overeenkomst beschouwd. Het werd voornamelijk gebruikt als een laatste redmiddel om een faillissement te vermijden (Cleeren, 2010). De factor financiert niet de volledige overgedragen vordering, vandaar dat factoring soms als een extra belasting wordt beschouwd (Vaassen et al, 2007). Met de recessie is dit beeld van het concept factoring geleidelijk aan veranderd. Toch zit België achter op de buurlanden. Het Verenigd Koninkrijk bezit één vierde van de totale factormarkt. Frankrijk en Italië zijn de tweede grootste gebruikers (EU federation, 2011). De link tussen de financiële crisis en factoring wordt ondersteund door onderstaande tabel. Tabel 4 laat een evolutie zien van zes jaar, startend vanaf 2006. Voor de crisis was er sprake van een geleidelijke stijging. Bij het barsten van de luchtbel is de situatie in grote mate gestabiliseerd. Ondernemingen proberen het hoofd boven water te houden, maar heel wat faillissementen volgen waardoor de toegang tot factoring onbetaalbaar is. De marktvraag naar hulpinstrumenten om het risico op wanbetaling te verminderen, neemt met de dag toe. Deze toename is duidelijk zichtbaar, in 2011 is het bedrag verdubbeld. Op zes jaar tijd is het factoringsvolume in België gestegen met 20.171 miljoen euro. Dit is meer dan in 2006, op dat moment stond de teller op 16.700 miljoen euro (EU federation, 2011). Deze evolutie is ook in de andere Europese landen zichtbaar. Namelijk een langzame stijging voor de financiële crisis vervolgens een stabilisatie of in sommige gevallen zelfs een terugval. Daarna kende ieder land een grote stijging met betrekking tot factoring. 19
Tussen de financiële crisis en de factormarkt is er een duidelijke en positieve relatie (EU federation, 2011) Tabel 4: Factorvolume in de EU (2006-2011)(in miljoen euro)
EU België verenigd koninkrijk Frankrijk Italië Duitsland Spanje
2006 2007 768.903 16.700 248.769 100.009 120.435 72.000 66.722
877.810 19.200 286.496 121.600 122.800 89.000 83.699
2008 2009 2010 2011 843.379 827.516 989.951 1.140.448 22.500 23.921 32.200 36.871 189.650 193.809 226.401 268.100 135.000 128.182 153.252 174.580 128.200 124.250 143.745 175.182 106.000 96.210 132.280 157.260 100.000 104.222 112.909 122.125
(Bron: EU Federation, 2011)
Ook Factors hebben van hun fouten geleerd. Hun prioriteit was een betere controle bij de goedkeuring van uitstaande vorderingen. Risicosectoren moeten een hoger bedrag betalen voor hun diensten, in sommige gevallen vermijden ze bepaalde sectoren. De bouwsector was één van die slachtoffers. Het precieze cijfer van het aantal ondernemingen dat in België zijn facturen verkoopt is niet bekend (Cleeren, 2010).
2.5.
Kredietverzekering
Mede door de financiële crisis is de onzekerheid op betaling toegenomen. Ondernemingen willen dit risico beperken. Naast een factormaatschappij is het mogelijk de hulp in te schakelen van een kredietverzekeraar. Deze verzekering kan een ruggensteun bieden in moeilijke tijden. Het is een vorm van outsourcing ter ondersteuning van het debiteurenbeheer (Becue, 2011). Volgens Paul Becue (2011) is de kredietverzekering een cyclische activiteit. In tijden van laagconjunctuur, de recente wereldwijde crisis, betekent dit dat verzekeraars meer schadevergoedingen uitbetalen want het aantal insolvabele debiteurs neemt toe. Gevolg de premies worden duurder en de verzekeraar gaat minder risico’s indekken. Hetzelfde geldt voor hoogjunctuur alleen met een omgekeerd effect. Op de markt kunnen we de privé kredietverzekering en de publieke kredietverzekering van elkaar onderscheiden. Het doel van de publieke kredietverzekering is de ondersteuning van de lokale industrie bij de export naar ontwikkelingslanden. De nadruk ligt hier op de dekking van het politiek risico. Deze risico’s zijn vooral terug te vinden in de OESO-landen. Terwijl vroeger een privé kredietverzekering werd afgesloten om commerciële risico’s op debiteuren 20
te dekken in OESO-landen. Vandaag de dag is het onderscheid er nog steeds, maar door de globalisering is die vager geworden (Becue, 2011). De markt van de privé kredietverzekering wordt beheerst door drie grote groepen die wereldwijd actief zijn: Euler Hermes, Atradius en Coface (Becue, 2011). In België hebben zowel Euler Hermes en Artradius elk 40 procent van de kredietverzekeringsmarkt bezet. De overige 20 procent zijn in handen van Coface en Delcredere (Carrijn, 2012). In België kunnen bedrijven zich indekken voor de risico’s die export met zich meebrengen buiten Europa bij de Nationale Delcredere Dienst (NDD). Het is een openbare instelling die is gespecialiseerd in het verzekeren van politieke risico’s voor de uitvoer naar landen buiten Europa (Laveren et al, 2002)
2.5.1. Fundamentele diensten
Eerste en vooral heeft de kredietverzekeraar een informatieve en preventieve rol. De verzekeraar voert een grondig onderzoek naar de kredietwaardigheid van de potentiële klant. Indien de mogelijke klant niet solvabel is, zal hij een negatief advies uitbrengen. De verzekeraar wil vermijden dat de klant betalingsuitstel krijgt en in de toekomst zijn factuur niet betaald (Becue, 2011). De onderneming is verplicht voor elke debiteur een kredietbeoordeling en een kredietlimiet aan te vragen. De verzekeraar zal al het nodige aan beschikbare financiële informatie verzamelen om dan de nodige beslissing nemen (Miechielsen, 1997). De verzekeraar is dus niet verplicht om iedere klant te dekken, hij kan bepaalde klanten uit het bestand weigeren (Laveren et al, 2002). Onderzoek van Fedustria in samenwerking met Crion geeft aan dat bedrijven algemeen tevreden zijn van hun kredietverzekeraar, slechts 12 % is ontevreden. Ze constateren ook dat kredietverzekeraars strenger worden want de acceptatie van kredietlimietaanvragen is gedaald met 10 % (Fedustria, 2013). Aan elke klant van het bedrijf kent de kredietverzekeraar een kredietlijn toe. De verzekerde heeft de keuze om de kredietlijnen te respecteren of naast zich neer te leggen. Beslist de leverancier toch een krediettermijn toe te staan, ondanks het gegeven advies, dan draagt de onderneming het insolventierisico. Bij niet betaling ontvangt hij dus geen schadevergoeding van de kredietverzekeraar (Aernoudt, 2004) De kernactiviteit van de kredietverzekering is de dekking van het insolventierisico (Becue, 2011). Zoals gedefinieerd in de wet:
21
‘een contract waarbij een verzekeraar instaat voor de niet-betaling aan de verzekerde van schuldvorderingen’ (Art. 70 van de Wet van Landverzekeringsovereenkomst) (Dekkers en Dirix, 2005) Er zijn verschillende risicogroepen waartegen de onderneming zich kan verzekeren. Het risico dat wordt opgenomen in de polis is voor iedere onderneming verschillend naargelang de geografische positie en de klanten (Becue, 2011). Enerzijds kunnen commerciële risico’s worden opgenomen in de overeenkomst. In dit geval wordt het risico op insolventie van de klant gedekt. Het gaat om faillissementen, financiële problemen (Blom R. J., 2009). Ook bij ‘vermoedelijke insolventie’ ontvangt de verzekerde een schadevergoeding (laveren et al, 2002). Een klant wordt als ‘vermoedelijk insolvent’ bestempeld als hij 6 maanden na vervaldag nog geen betaling heeft uitgevoerd en de oorzaak onduidelijk is. Ook politieke risico’s kunnen het onderwerp vormen van de polis. De kans bestaat altijd dat de leider van een land beslist dat er geen betalingen aan buitenlandse ondernemingen mogen worden uitgevoerd. Een debiteur kan getroffen worden door een natuurramp zoals een aardbeving of wateroverstroming, hij kan zich ook bevinden in oorlogsgebied of in tijden van opstand (Blom, 2009). Na de definitieve vaststelling van de insolventie van de klant zal 70 tot 85 procent van het factuurbedrag terugbetaald worden aan de verzekerde. Het resterende risico moet de onderneming zelf dragen om hem te stimuleren nog steeds een goed beheer te voeren (laveren et al, 2002). De onderneming ontvangt 30 dagen na de definitieve insolventie erkenning zijn schadevergoeding (Becue, 2011).
2.5.2. De impact van een kredietverzekering
Ten eerste kan een kredietverzekering er voor zorgen dat het bedrijfskapitaal verkleint. De kredietverzekeraar ondersteunt het debiteurenbeleid van de onderneming waardoor het aantal dagen klantenkrediet kan worden teruggeschroefd. Doordat de onderneming een kredietverzekeraar onder de arm heeft, zal dit vertrouwen opwekken bij de leveranciers van de verzekerde. Zijn leveranciers zullen hem meer dagen leverancierskrediet toestaan. Op de voorraadperiode heeft de verzekering geen impact (Becue, 2011). Ten tweede draagt de kredietverzekering bij tot een verhoging van de economische stabiliteit want het voorkomt het domino-effect. Het faillissement van een klant wordt nu gedekt waardoor de verzekerde geen gevaar loopt om in dezelfde situatie terecht te komen als zijn klant. Ten derde is het stimulerend voor de groei van de economie door het het multiplicator-
22
effect. Een kredietverzekering bevordert dus het beheer van het bedrijfskapitaal en stimuleert een tot een gestructureerde balansstructuur (Becue, 2011).
2.5.3. Versus Factoring
Op het eerste zicht hanteren hebben beide alternatieven dezelfde techniek. Wanneer we ons echter dieper verdiepen in de hulpbronnen, merken we een aantal fundamentele verschillen op. Factoring verbreekt de directe relatie met de klant. De klant staat niet langer meer in rechtstreeks contact met de onderneming. Het is de factormaatschappij die de volledige vordering incasseert. De klant betaalt aan de factor en niet aan de leverancier. Terwijl de kredietverzekeraar geen verhouding aangaat met de klant. Hij is een buitenstaander die pas op het toneel verschijnt wanneer er sprake is van insolventie. Hier geldt nog steeds de gewoonte dat de afnemer zoals afgesproken betaald aan de verzekerde (Ooghe et al., 2003). In tegenstelling tot een factormaatschappij verandert de verzekeraar niets aan de huidige situatie. Terwijl bij factoring de leverancier wordt vervangen door de factormaatschappij. De kredietverzekeraar komt enkel in actie als redmiddel bij wantbetaling (Becue, 2011). Een ander fundamenteel verschil is de vergoeding. De onderneming betaalt een factorloon terwijl aan de verzekeraar een jaarlijkse premie wordt gestort (Blom R. J., 2009).
2.6.
Incassobureau
Indien de debiteur niet ingaat op de interne incasso-inspanningen is het mogelijk om verdere stappen te nemen door een incassobureau in te schakelen (Miechielsen, 1997). Het incassobureau voert in opdracht van de schuldeiser activiteiten uit om de achterstallige facturen te vorderen (Geurts, 2012) .Het is geen beschermd beroep, ze krijgen namelijk geen wettelijk statuut toegewezen. Een incassobureau staat op gelijke hoogte als de schuldeiser, hij heeft dus dezelfde rechten en plichten en is dus ook niet gerechtigd om dezelfde bevoegdheden uit te voeren als een gerechtsdeurwaarder (Bakker & van Houten, 2011 ; Geurts, 2012) Met betrekking tot incassobureaus zijn ondernemingen nogal. Meer dan de helft oefent nooit een beroep op een incassobureau (Blom, 2009). Het negatief image weerhoudt ondernemingen om ze in te schakelen. De relatie met de klant komt onder druk te staan want 23
het incassobureau is enkel en alleen uit op de betaling van de vordering. Ze hebben geen persoonlijke band met de klant zoals de onderneming die heeft en kunnen om die reden soms agressief overkomen (Geurts, 2012). Uit onderzoek is gebleken dat 17 % van de ondernemingen aangeeft geen gebruik te maken van een incassobureau uit schrik om hun klanten te verliezen (Unizo, 2010). In heel wat gevallen kan een faillissement voorkomen worden, maar dan moet de ondernemer het aandurven om ingrijpende maatregelen te treffen. Niet enkel de financiële crisis ligt aan de grondslag van een faillissement, maar in combinatie met een slecht debiteurenbeheer wel (Blom, 2009). Het is van levensbelang om ondanks de vertrouwensrelatie met de klant toch de stap te durven zetten en de emoties te vergeten. Beslist het bedrijf toch om via deze weg alsnog een vordering te innen is het meestal al te laat. Hoe ouder de vordering, hoe kleiner de kans dat die nog kan worden geïncasseerd. Het is dus belangrijk dat bij de beleidsbepaling duidelijke afspraken worden gemaakt. Onder andere moet worden vastgelegd wanneer de incassoprocedure van start moet gaan. Want bij verouderde vorderingen is de kans op betaling minimaal (Blom, 2009). Hoe langer de leverancier wacht met ingrijpen, hoe onprofessioneler hij overkomt bij klanten. De klant kan het idee krijgen dat de leverancier terugdeinst of dat hij slordig omspringt met zijn administratie. Hij krijgt een stempel toegekend. Debiteuren zullen daar gretig gebruik van maken en de leverancier behandelen als een bank. Ze gaan pas betalen wanneer hun eigen rekeningen ontvangen zijn en dan dat geld gebruiken om hem te betalen. De onderneming moet actie ondernemen wanneer één week na de vervaldag nog geen geld is ontvangen (Boel, 2007). Een tweede foute instelling is het feit dat incassobureaus zich enkel zouden bezighouden met het innen van grote vorderingen. Deze houding is absoluut fout. Ook kleinere vorderingen nemen ze in acht. Soms vinden ondernemers het de moeite niet waard om naar een bureau te stappen voor een kleine schuld. De klant weet dit en profiteert op die manier van het bedrijf (Blom, 2009). In tegenstelling tot een kredietverzekering en factoring moeten niet alle klanten worden doorgegeven, het bedrijf bepaalt zelf welke uitstaande vorderingen hij uit handen geeft en welke niet (Miechielsen, 1997). De leden van de Belgische Vereniging van Incasso-ondernemingen (ABR-BVI) kregen in 2009, slechts 1 jaar na de financiële crisis, 100.000 nieuwe incassoproblemen (morgen, 2010). In 2011 maakte ABR-BVI bekend dat incassobureaus bijna één derde meer opdrachten hadden gekregen dan het jaar voordien. Er zijn twee oorzaken die tot deze toename hebben geleid. Enerzijds moeten ondernemingen steeds vaker afrekenen met wanbetalers. Anderzijds 24
is de drempel om beroep te doen op de diensten van een incassobureau verlaagd (Knack, 2012). Zelfs scholen schakelen een incassobureau in om hun facturen te innen (Strik, 2009). Deze trend kan ook uitgedrukt worden in euro’s. Voor de kredietcrisis hadden de incassobureaus een bedrag van 323,4 miljoen euro te innen vorderingen, slechts enkele jaren laten is dit bedrag toegenomen tot 713,5 miljoen euro (Redactie, 2012) Op de eindrekening staat er behandelingskosten, informatiekosten en eventueel juridische kosten. Het incassobureau werkt volgens het principe no cure, no pay. Bij eindbetaling zal ook nog een percentage van het totaal geïncasseerde bedrag worden gevraagd (Blom, 2009; Bakker & van Houten, 2011)
2.7.
Het gerecht
Komt er geen respons op de aanmaningen en telefoonoproepen dan kan de leverancier de openstaande rekeningen via een gerechtelijke procedure proberen te verzilveren (Miechielsen, 1997). De voornaamste factor om al dan niet over te gaan tot procederen is de kostprijs. De kosten die een gerechtelijke procedure met zich meebrengen staan vaak niet in verhouding tot het verschuldigde van de debiteur. Daarnaast bepaalt de juridische procedure ook de motivatie. Vaak schrikt de lange looptijd en het gebrek aan eenvoud de ondernemingen af (Empel, 2007) In ons land is het niet uitzonderlijk dat een zaak meerdere jaren in beslag neemt. Terwijl dat een onderneming ze snel mogelijk de handelsvordering in liquide middelen wil ontvangen. Deze eigenschappen stimuleren de schuldeiser niet om stappen te ondernemen via het gerecht. De traagheid tast de geloofwaardigheid aan van het gerechtelijk stelsel (Gehuchte, 1996). Van Velthoven (2008) onderzocht de mogelijkheid om het betaalgedrag in de samenleving te verbeteren door een ingreep in de gerechtelijke afhandeling van incassovorderingen. Volgens hem stimuleert de werking van het gerecht het betalingsgedrag van debiteuren. Het Gerecht zet klanten ertoe aan om te laat of zelfs helemaal niet te betalen. Klanten weten dat hun leveranciers het niet zien zitten om veel geld, tijd en middelen in te zetten om een juridische procedure te starten. Vanuit het standpunt van de schuldeiser wordt er geen druk uitgeoefend op de debiteur. Bij de start van een gerechtelijke zaak is de crediteur nog niet zeker van zijn gelijk. Dus het gerecht is nog geen ultieme bedreiging voor de wanbetalers. De gerechtelijke afhandeling zou veel beter moeten gebeuren zodat schuldeisers ten volle gebruik maken van het gerecht en krijgen waar ze recht op hebben (Velthoven, 2008).
25
Exportbedrijven zullen nog meer obstakels ondervinden wanneer ze het gerecht als externe inninginstantie willen inschakelen. Bevindt de debiteur zich in het buitenland, dan kan de onderneming een procedure aanhangig maken in het vestigingsland van de klant. Het vonnis kan direct ten uitvoer worden gelegd. Hij kan ook opteren voor een rechter in eigen land. De voor- en nadelen zijn afhankelijk van wie het thuisvoordeel krijgt. Naast de reeds vernoemde obstakels, duiken er bij een buitenlands gevestigde schuldenaar nog meer complicaties op. Enkel voor de hand liggende problemen zijn onder andere een verschillende nationaal rechtssysteem, communicatieproblemen,… (P.Vlas, Strikwerda, & Zilinsky, 2011) (Kramer, 2007). De Europese Commissie publiceerde in 2011 dat 1 miljoen kleine ondernemingen moeilijkheden ondervonden met grensoverschrijdende vorderingen. Dit resulteerde in 600 miljoen euro onnodige afschrijvingen omdat bedrijven de omslachtige gerechtelijke procedure niet aandurfden. Deze cijfergegevens zijn het resultaat van de complexe juridische structuur (Europese Commissie, 2011). Naar aanleiding van deze feiten en het belang van elke euro in deze financieel moeilijke tijden stelt de Commissie een bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen voor. Is een bewarend bevel. De bankrekening van de schuldenaar wordt geblokkeerd, maar de crediteur zal de effectieve betaling pas ontvangen nadat het vonnis is uitgesproken. Het is een voorzorgsmaatregel. Het doel is om het incasseren van grensoverschrijdende facturen te vereenvoudigen. Daarnaast streven ze ook naar een stijgend vertrouwen in de handel binnen Europa (Europese Commissie, 2011).
26
3. Onderzoek 3.1.
Omschrijving en motivering onderzoeksvraag
In deze masterproef wordt onderzocht of vorderingen binnen bedrijven anders aangepakt worden sinds de financiële crisis. Daarnaast behandelen we een aantal deelvragen met betrekking tot kredietmanagement en de invloed van de recente crisis. Om op onze onderzoeksvraag een antwoord te formuleren (zie 3.3.7), hebben we niet rond de pot gedraaid en dit gewoon op de man af gevraagd. De onderzoeksvraag kan gemakkelijk met een ja – nee vraag beantwoord worden. In welke mate er zich wijzigingen hebben voorgedaan is niet af te leiden uit de gestelde vraag. Daarom maken we gebruik van een aantal hypothesen om een beeld te vormen van de aspecten die door de financiële crisis zijn beïnvloed. Voor de opstelling van de hypothesen hebben we ons geïnspireerd en gebaseerd op de beschikbare literatuur. Op die manier hopen we de vaststellingen en feiten te kunnen bekrachtigen. Vaak zullen de verbanden tussen de variabelen logisch zijn en vereisen ze dan ook geen bijkomende uitleg of een mogelijk verklaring voor het bestaande verband. Andere hypothesen zullen wel extra uitleg vergen. De volledige of concrete verklaring voor het verband kunnen we niet altijd achterhalen. Ten eerste beschikken we over een te weinig gedetailleerd onderzoek. En ten tweede is er een gebrek aan literatuur met betrekking tot kredietmanagement. In de literatuur zijn er weinig uitgevoerde onderzoeken die polsen naar de invloed van de financiële crisis op het debiteurenbeleid. Onze masterproef kan dus zeker bijdragen tot een goed inzicht en onderbouwing van kredietmanagement en de gevolgen van de crisis. Om dit onderzoek tot uitvoering te brengen zijn we naar de bron zelf gestapt. Eerst hebben we enquêtes uitgedeeld in heel Vlaanderen. Met het doel een geografische spreiding te realiseren. Voor de opstelling van de enquête hebben we gebruik gemaakt van het programma Qualtrics. Dit systeem maakt het mogelijk om online enquêtes af te nemen en ze te verwerken. De enquête is gebruiksvriendelijk opgesteld. In de bedrijfswereld geldt het gezegde ‘time is money’. Dit in overweging genomen mag de inbeslagname van de beantwoording maximaal 10 minuten duren. Om toch voldoende vragen te kunnen stellen, zijn de vragen kort en duidelijk geformuleerd. Dit stimuleert de deelnemende bedrijven ook om de volledige enquête te doorlopen zodat de drop-out rate minimaal blijft. Om de tijd te beperken hebben we naast korte en duidelijke vragen ervoor gekozen om multiplechoice vragen te hanteren. Want ook dit is tijdsbesparend. 27
Om de juiste antwoorden op onze vragen te verkrijgen, moest de enquête in de juiste handen terechtkomen. Al snel merkten we dat dit niet eenvoudig zou zijn. De verstuurde mails kwamen over het algemeen terecht op de receptie, het centrale aanspreekpunt van de onderneming, waar de mail wordt verwijderd of intern niet wordt verstuurd naar de gekwalificeerde persoon. Waarschijnlijk was dit te omslachtig omdat ze zelf niet goed wisten wie de geschikte persoon was binnen hun bedrijf. Een combinatie van de juiste emailadressen van de beoogde respondenten en telefonische oproepen, waarna we persoonlijk contact hadden met de geschikte persoon binnen de onderneming, gaf ons wel de gewenste respons. Een direct contact overtuigde heel wat ondernemingen om de enquête in te vullen. Waarschijnlijk voelden ze zich langs deze weg ook meer verplicht om tijd vrij te maken om de enquête te beantwoorden. In een aantal gevallen is er een schriftelijke enquête ingevuld waardoor deze per post zijn teruggestuurd of zijn opgehaald bij het bedrijf zelf. We konden toen al de veronderstelling maken dat de meeste bedrijven geen specifieke functie hadden voor kredietmanagement. Dit werd bevestigd bij de telefoongesprekken. Bij een telefonisch contact viel het op dat weinig ondernemingen aandacht besteden aan een credit controller, debiteurenbeheerder of kredietmanager. Vooral bij kleinere bedrijven, kmo’s, viel deze trend op. We vroegen dan ook om de enquête te laten invullen door de financiële dienst of boekhouder van de onderneming.
28
3.2.
Beschrijving van de steekproefvariabelen
We houden een kwantitatief onderzoek en maken gebruik van een niet-stochastische steekproefmethode omdat er onvoldoende middelen zijn om voor een stochastische steekproefmethode te kiezen. Geld, tijd en mankracht zijn echter zeer belangrijke factoren in een onderzoek (Saunders, Lewis, & Thornhill, 2008). Hierbij hebben we gebruik gemaakt van het sneeuwbaleffect en een zelf selecterende steekproefmethode. Aan de hand van de mails en de telefoonoproepen konden de mensen zelf aangeven of ze mee wilden werken aan het onderzoek of niet. Deze mensen konden eventueel andere bedrijven aansporen onze enquête ook in te vullen. Meerdere ondernemingen namen onze enquête af, bestaande uit 47 vragen in verband met het behandelen van hun vorderingen binnen de onderneming. Er werden 208 enquêtes beantwoord door verschillende ondernemingen. Omwille van een dropout rate van 6 % zijn er 196 enquêtes bruikbaar. Oorspronkelijk was er de intentie om de behandeling van vorderingen per sector en andere bedrijfsgegevens (aantal werknemers, jaaromzet en balanstotaal) te analyseren en te vergelijken. Echter het aantal respondenten per sector is niet voldoende om een vergelijkende studie te maken tussen de sectoren onderling. We kunnen onze onderzoeksvraag dus niet toetsen per sector. Tabel 6 geeft de vertegenwoordiging weer van de sectoren. Bij bepaalde sectoren is er amper of weinig respons. Dit is geen verrassing. Het zijn de sectoren waarvan we verwacht hadden dat ze moeilijk te bereiken zouden zijn. Energie en telecommunicatie zou heel interessant geweest zijn. Maar het zijn grote bedrijven waarvan er maar enkele in België actief zijn dus daalt de kans op reactie. Een landbouwer is volgens ons ook niet bezig met mails te beantwoorden en enquêtes in te vullen. Zij zijn eerder bezig met het aankomende importverbod van grondstoffen en landbouwproducten opgelegd door Poetin voor landen die sancties hebben uitgevaardigd tegen Rusland (Arnoudt, 2014). Andere sectoren zoals de bouw, transport, distributie en voeding zijn wel goed vertegenwoordigt. Vooral de bouwsector is overheersend aanwezig. Ook onder de categorie ‘andere’ zijn er veel respondenten. Hieronder vallen uiteenlopende werkzaamheden te verstaan: drukkerij, apotheek, industrie, tuinbouw,…
29
Tabel 5: In welke sector is uw onderneming actief.
# sector 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Antwoord Energie Financial Transport ICT Bouw Automobielsector Telecommunicatie Gezondheidszorg Distributie Reclame, Media & Entertainment Chemie Toerisme Voeding Landbouw Andere Totaal
Antwoord 1 9 10 4 52 8 0 4 19 10
% 1% 5% 5% 2% 27% 4% 0% 2% 10% 5%
7 2 15 1 54 196
4% 1% 8% 1% 28% 100%
Volgende tabellen geven een overzicht van enkele bedrijfsgegevens van de deelnemers. Er is gevraagd naar het aantal werknemers, de gemiddelde omzet en het balanstotaal van de onderneming. Tabel 6: Het aantal werknemers van de onderneming.
# Werknemers 1 2 3 4
Antwoord 0-50 50-100 100-500 > 500 Totaal
Antwoord 117 24 40 15 196
% 60% 12% 20% 8% 100%
Tabel 7: De gemiddelde jaaromzet van de onderneming, exclusief btw (in miljoen euro).
Omzet 1 2
Antwoord 0-7 300 000 > 7 300 000 Totaal
Antwoord 91 101 192
% 47% 53% 100%
Tabel 8: Het balanstotaal van de onderneming (in miljoen euro).
Balanstotaal 1 2
Antwoord 0- 3 650 000 > 3 650 000 Totaal
Antwoord 88 106 194
% 45% 55% 100%
De opsplitsing naargelang het aantal werknemers bevestigt dat er veel kleine ondernemingen hebben deelgenomen aan de enquête (60 %) (zie tabel 7). Dit is te verwachten aangezien 30
grotere bedrijven met meer werknemers moeilijker te bereiken en moeilijker te overtuigen zijn. Als we de omzet en het balanstotaal bekijken, is er een mooie verdeling vast te stellen. Van alle deelnemers heeft 47% een gemiddelde omzet kleiner dan 7.300.00 (zie tabel 8). Daarnaast heeft 45% van de ondervraagden een balanstotaal kleiner dan 3.650.000 euro (zie tabel 9).
3.3.
Bivariate analyses
3.3.1. Rapportering van de analyses in SPSS
Zoals vermeld hebben we de resultaten verwerkt aan de hand van SPSS en getoetst of er significante verbanden aanwezig zijn. We hebben een aantal hypothesen opgesteld die afhankelijk van de soort variabelen getoetst worden. Correlaties kunnen worden getest door middel van de Pearson correlatie of de Spearman rangcorrelatie. Ook de chi-kwadraattoets onderzoekt of er een correlatie is tussen beide variabelen. In tabel 10 geven we een kort overzicht van de verschillende significantietoetsingen.
Tabel 9: Significantietoetsing (Verhofstadt, 2013).
Significantietoetsing Chi-kwadraattoets
Bij twee categorische variabelen (=nominale en ordinale variabelen)
Pearson correlatie
Bij twee schaalvariabelen
Spearman rangcorrelatie
Als één van beide variabelen ordinaal is
Vanaf nu bespreken we enkele hypothesen en rapporteren we de uitgevoerde analyses in SPSS. De eerste hypothesen worden haarfijn uitgelegd, vanaf de start van de procedure. Naarmate de hypothesen elkaar opvolgen zullen we het technisch gedeelte beperken omdat bepaalde processen zich herhalen.
31
3.3.2. Factoring en kredietverzekering
Hypothese 1: “De financiële crisis heeft het beeld van factoring positief beïnvloed.” Om na te gaan of er een relatie bestaat en de hypothese significant is, voeren we een Chikwadraattoets uit. Eerst interpreteren we de expected counts om een idee te krijgen of er een verband zou kunnen bestaan. Op het eerste zicht veronderstellen we dat er een verband mogelijk is tussen de crisis en het beeld dat de ondernemingen hebben. Want in bepaalde cellen zitten we met een kleine oververtegenwoordiging en in de andere cellen met een klein tekort. Dit duidt op een mogelijk verband (zie bijlage 2). Om met zekerheid te kunnen zeggen dat de hypothese significant is en we de nulhypothese mogen verwerpen, kijken we vervolgens naar de p-waarde van de test. Deze hypothese heeft een p-waarde van 0,006 en ligt dus onder de grens van 0,05. Dit betekent dat er een significant verband is tussen het beeld dat ondernemingen hebben over factoring en de financiële crisis. Met andere woorden de financiële crisis heeft het beeld dat bedrijven hebben over factoring beïnvloed. Uit de enquête blijkt dat 44,3 % van de respondenten een positief beeld heeft over factormaatschappijen, terwijl 55,7 % een negatief beeld heeft gevormd (zie bijlage 2). Dit zijn verrassende cijfers aangezien factoring werd beschouwd als een laatste redmiddel om de onderneming te redden van een faillissement (Vaassen et al., 2007). Maar dit is nog geen antwoord op de hypothese of dit beeld positief is beïnvloed door de crisis. Het juiste antwoord vinden we terug in tabel 11. Ongeveer één vierde van diegene die een positief beeld hebben, heeft dit beeld ontwikkeld door de financiële crisis. We kunnen besluiten dat de recente crisis een positieve invloed heeft op het beeld van factoring. Want slechts 8,8 % of net niet één tiende van de respondenten gedraagt zich negatief ten opzichte van factoring door de crisis. We kunnen dus stellen dat de financiële crisis het denkbeeld o peen positieve manier beïnvloed. Kortom indien het beeld veranderd is door de financiële crisis dan was dit vooral positief. . Tabel 10: Kruistabel: Heeft de financiële crisis het beeld van factoring verandert?
Heeft de financiële crisis dit beeld veranderd Ja
Nee
Totaal
Welk beeld heeft
Positief
23,8 %
76,3 %
100 %
u over factoring
Negatief
8,8 %
91,2 %
100 % 32
Hypothese 2: “Het gebruik van factoring hangt af van het beeld dat ondernemingen hebben over factoring.” Om deze hypothese te toetsen, gebruiken we de Spearman test. Deze test toont aan of er sprake is van een correlatie en hoe sterk het verband is. We vergelijken opnieuw de p-waarde met het vastgelegde significantieniveau. De p-waarde 0.014 is kleiner dan 0.05 waardoor er is ook deze keer een significant verband bestaat tussen de twee variabelen (zie bijlage 3). Met een correlatie van 0.182 is dit verband echter zwak positief. We mogen dus stellen dat er een zwak positief verband is tussen het gebruik van factoring en het beeld dat bedrijven hebben over factoring. We kunnen de hypothese ook omdraaien want ze werkt in beide richtingen. Namelijk dat het beeld over factoring licht positiever is naargelang een onderneming beroep doet op een factormaatschappij. Hier geldt uiteraard dezelfde correlatiekracht waardoor dit verband minimaal is op basis van ons onderzoek. De correlatie kan echter klein zijn omdat slechts 6,8 % van alle respondenten of 13 deelnemende bedrijven een beroep doen op een factoringmaatschappij (zie bijlage 3). Daarom is het moeilijk om de juiste conclusie te trekken. Ondanks het kleine verband, is het een zeer logische verhouding. Het zou zeer ongewoon zijn indien een onderneming met een negatief beeld toch nog gebruik zou maken van factoring.
Hypothese 3: ‘De kennis die bedrijven bezitten over factoring hangt af van hun beeld betreffende het instrument.’ We willen hier onderzoeken of mensen met een negatief beeld een beperkte kennis hebben en bedrijven die een positief beeld hebben meer kennis achter de kiezen hebben. In eerste instantie klinkt het logisch dat wie een positief beeld heeft hoogstwaarschijnlijk meer kennis zal bezitten om dit beeld te vormen. Terwijl ondernemingen met een negatief beeld niet weten waarover ze het hebben en misschien niet geïnteresseerd zijn in het concept. Bij de uitvoering van de Chi-kwadraattoets bekomen we een p-waarde van 0,983 (zie bijlage 4). Deze waarde ligt boven het significantie niveau waardoor de hypothese niet significant is. Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot een niet significantie. Ten eerste is het mogelijk dat we niet genoeg respondenten per categorie hebben om deze hypothese te toetsen. Uiteraard weten we niet of dit het geval is, dit kan enkel met 100 % zekerheid worden uitgesloten indien de test zou kunnen worden uitgevoerd met meer deelnemende bedrijven. Ten tweede kan het ook aanduiden dat er geen verband is en dat we de nulhypothese moeten aanvaarden. Op het eerste zicht klinkt het verband logisch, maar wanneer we verder nadenken dan onze neus lang is, kunnen we deze hypothese ook weerleggen met een logische 33
redenering. Het is niet omdat een bedrijf grote kennis heeft over het onderwerp dat deze kennis leidt tot een positieve instelling. Net omdat hij zoveel kennis bezit, zal hij beter de negatieve aspecten in kaart kunnen brengen en juist negatief oordelen. Daarnaast vroegen we ons af wat verstaan de respondenten onder ‘geen kennis’,‘weinig kennis’, ‘gematigde kennis’, ‘grote kennis’ en ‘expert’. Er zijn geen duidelijke grenzen. De kans bestaat dat een bedrijf weet wat de kernactiviteit van factoring is en dat als ‘gematigde kennis’ beschouwt. Maar een onderneming die heel veel weet over het concept, kan dan weer oordelen dat hij nog veel niet weet waardoor hij beslist om voor een ‘gematigde kennis’ te gaan. Het is dus belangrijk om elke categorie goed af te bakenen.
Hypothese 4: “Het gebruik van factoring of kredietverzekering hangt af van de kennis die ondernemingen hebben over het instrument.” Vervolgens willen we nagaan of de kennis rond een bepaald product een invloed heeft op het gebruik ervan. Ook hier veronderstellen we een positief verband. Bij de uitvoering van de toetsing via de Spearman test, mogen we besluiten dat er een significant verband is tussen zowel de toepassing van factoring als de kennis. Ondanks het verband is het toch een verrassend resultaat. Tabel 12 toont aan dat het verband negatief gecorreleerd is. We zouden dus moeten concluderen dat hoe groter de kennis, hoe kleiner de kans dat er beroep wordt gedaan op een factor of kredietverzekeraar. Toch kunnen we hier een andere verklaring voor vinden want het klinkt niet vanzelfsprekend. Bij de uitvoering van de test wordt elk antwoord gecodeerd. Bij onze test heeft ‘geen kennis’ code 1 toegewezen gekregen en ‘expert’ code 5. Indien dit omgekeerd zou zijn gecodeerd, hadden we een licht positief verband bekomen. Hierdoor klopt ons voorgevoel betreffende de hypothese: hoe minder kennis men heeft betreffende factoring, hoe minder men gebruik maakt van factoring. Hetzelfde verhaal geldt voor de correlatie tussen kennis betreffende kredietverzekering en gebruik van een kredietverzekering. Het verband is in dit geval wel sterker dan bij factoring. Kortom: hoe minder kennis de onderneming heeft betreffende kredietverzekering, hoe kleiner de kans dat hij een kredietverzekeringspolis zal aangaan. Tabel 11: Correlatie tussen kennis van factoring / kredietverzekering en het gebruik van factoring / kredietverzekering.
Correlatie Kennis factoring en gebruik factoring
-0.249
Kennis kredietverzekering en gebruik kredietverzekering
-0.397
34
Hypothese 5: ‘Het aantal bedrijven dat aan factoring doet, doet dit recent’ Onder ‘recent’ moet worden verstaan de laatste 5 jaar. Met andere woorden na het uitbreken van de financiële crisis. We veronderstellen dat er een verband zal zijn aangezien het belang van kredietmanagement pas de laatste jaren op de voorgrond verschijnt. Bij de uitvoering van de Chi-kwadraattoets kan er geen verband worden berekend omdat we met een constante zitten (zie bijlage 6). We kunnen het beeld wel kort schetsen (zie tabel 13) Los van het feit dat er een laag aantal respondenten factoring gebruiken kunnen we duidelijk zien dat het gebruik in de laatste 5 jaar is gestegen. Tabel 12: Hoe lang maken de respondenten al gebruik van factoring.
Hoe lang maakt u al gebruik van factoring?
Totaal
1 jaar
1-5 jaar
5-10 jaar
Langer
4 (30,8 %)
5 (38,5%)
2 (15,4%)
2 (15,4%)
13 (100%)
Dit bevestigt de boodschap dat alle factormaatschappijen de wereld insturen. Er is een opvallende groei de afgelopen 5 jaar. “Factoring is niet langer de laatste strohalm (Jacobs, 2014)”.
Er bestaan geen precieze cijfers over het aantal bedrijven in België dat zijn facturen verkoopt. We weten alleen dat de totale Belgische factormarkt nu al een volume van 42 miljard EUR heeft terwijl het totale inningsbedrag in 2010 nog maar op een hoogte van 23.9 miljard euro stond (Cleeren, 2010). Het staat vast dat er een stijging kan waargenomen worden. De cijfers van 2013 tonen aan dat er een stijging is van bijna 100% sinds 2010. Opvallend is dat er van de respondenten maar 13 ondernemingen een factormaatschappij gebruiken. Dit toont aan dat er nog veel opportuniteiten en groeimogelijkheden zijn voor de factormaatschappijen in België. Dit kunnen we ook schetsen voor de kredietverzekering (zie tabel 14). Hier valt de stijging minder op. Dit is te verklaren doordat het concept al meerdere jaren groeit. Er zijn 15 ondernemingen die al ruim 10 jaar een kredietverzekeraar onder de arm hebben genomen. Uit de tabel is het aantal kredietverzekeringen op een constante manier aan het groeien. Een kredietverzekering is een product dat al lang bestaat en geen slechte naam heeft. Echter tijdens een financiële crisis is het risico (de frequentie en graviteit) op wanbetalingen groter en is het logisch dat ze deze risico’s gaat indekken. Vandaar dat er een lichte stijging is. Al is deze conclusie niet helemaal terecht door de minimale vertegenwoordiging. 35
Tabel 13: Hoe lang maken de respondenten al gebruik van een kredietverzekering.
Hoe lang maakt u al gebruik van een kredietverzekering?
Totaal
1 jaar
1-5 jaar
5-10 jaar
Langer
3 (8,3%)
10 (27,8%)
8 (22,2%)
15 (41,7%)
36 (100%)
Bij de interpretatie van tabel 14 stelden we ons de vraag: ‘heeft de kredietverzekering bijgedragen tot het overleven van de onderneming tijdens de financiële crisis?’ Met betrekking tot deze vraag zijn enkel de respondenten die al meer dan 5 jaar ondersteuning krijgen door een kredietverzekeraar relevant. Het gaat om 23 ondernemingen. Volgende figuur 5 geeft weer in welke mate de kredietverzekering heeft bijgedragen tot het overleven van de onderneming bij het uitbreken van de kredietcrisis. Hoe donkerder de kleur, hoe overtuigender de impact. In 69 % van de gevallen heeft de kredietverzekeraar hen in de goede richting geholpen en een zekere invloed gehad op het bestaan van de onderneming. Waarvan 13 % meedeelt dat dit doorslaggevend was voor het verdere bestaan van de onderneming. Daarnaast zegt 31 % dat het al dan niet toepassen van een kredietverzekering in geen geval een rol heeft gespeeld. Kortom een kredietverkering heeft in twee derde van de gevallen een positieve bijdrage geleverd gedurende de financiële crisis.
Figuur 3: In welke mate heeft de kredietverzekeraar bijgedragen tot het overleven van de onderneming tijdens de financiële crisis.
13% 31%
Ja, doorslaggevend 17% Ja, in combinatie met andere financieringsinstrumenten Ja, in beperkte mate
39% Nee
36
Het kan ook interessant zijn om te kijken waar de onderneming haar informatie vandaan heeft gehaald. Wie was de overtuigende factor die aanleiding heeft gegeven tot het besluit om voor een kredietverzekering te kiezen. In de eerste plaats wordt gedacht aan de personen die het concept aanbieden, namelijk de kredietverzekeraars en banken. In de enquête zijn in 56,7 % van de gevallen kredietverzekeraars en banken de informatiebron geweest voor de onderneming (zie bijlage 6) Toch is 43,3 % in contact gekomen via een ander kanaal. Mond op mond reclame is dus ook heel belangrijk. Wie een kredietverzekering als positief ervaart en zeker als die nog eens doorslaggevend was gedurende de crisis. Zal hij dit zeker en vast doorvertellen en kan dus aanleiding geven tot nieuwe potentiële klanten.
3.3.3. Klantenkrediet 3.3.3.1.Het betalingsgedrag van klanten
Vraag 5 tot en met 15 (zie bijlage 1)van onze enquête polsen naar het betalingsgedrag van de klant. Aangezien laattijdige en onbetaalde facturen een grote impact kunnen hebben op de liquiditeitspositie van een onderneming. Bespreken we enkele. Vraag 5 uit onze enquête polst of het aantal laattijdige of onbetaalde facturen is gegroeid sinds de financiële crisis. In tabel 15 zien we dat dit er een gelijke verdeling is tussen ja en nee. Oorspronkelijk was het de bedoeling om uiteindelijk het verband te toetsen met de sectoren. Omdat er voor bepaalde sectoren te weinig respons was, was dit niet mogelijk. Echter is het wel mogelijk om een beeld te vormen door ene kruistabel op te stellen. Deze toont dat de automobielsector, gezondheidszorg, chemie en voeding zeer stabiele sectoren zijn. Zij geven aan dat het aantal onbetaalde of laattijdige facturen niet gegroeid is sinds de financiële crisis. We kunnen dus met enige voorzichtigheid aannemen dat dit percentage licht gegroeid is, maar niet voor de stabiele sectoren. Uit de enquête weten we dat 60% of 124 ondernemingen van de 194 (14 ontbrekende antwoorden) zegt dat tussen de 0 en 1% van de openstaande vorderingen nooit betaald worden wat opvallend weinig is. Maar 1 onderneming zegt dat dit percentage hoger ligt dan 5%. Dus dit bedrijf moet dringend aan de alarmbel trekken en zijn kredietmanagement herzien.
37
Tabel 14: Het aantal laattijdige of onbetaalde facturen is gegroeid sinds de financiële crisis (per sector).
# sector 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Antwoord Energie Financial Transport ICT Bouw Automobielsector Telecommunicatie Gezondheidszorg Distributie Reclame, Media & Entertainment Chemie Toerisme Voeding Landbouw Andere Totaal
1 5 6 3 28 2 0 1 12 7
Nee 0 3 4 1 24 6 0 3 7 3
Totaal 1 8 10 4 52 8 0 4 19 10
1 2 4 1 24 97
6 0 11 0 29 97
7 2 15 1 53 194
Ja
De resultaten van vraag 8 vinden we terug in tabel 16: ‘Hoeveel procent van de facturen wordt na de vervaldag betaald’. Hier zie je dat een groot deel van de ondernemingen hun geld te laat krijgt. Dit kan voor financieringsproblemen zorgen binnen de onderneming. Het is dan aan de onderneming om dit risico te analyseren en indien noodzakelijk het risico over te dragen. Als de cijfers vergeleken worden per sector zijn er geen verschillen te zien tussen de verschillende sectoren. 61.7 procent van de ondernemingen vindt dat het percentage betalingen na vervaldatum is toegenomen sinds de financiële crisis. Er is dus een duidelijke trend sinds de financiële crisis dat klanten de betaling van hun facturen uitstellen. Een mogelijke reden is om de liquiditeit van het bedrijf te behouden. Met dit risico moet de leverancier zeker rekening mee houden. Indien devonderneming snel moet betalen heeft de onderneming een dalende nettodebiteurpositie aangezien ze sneller moet betalen dan ze innen. Dit leidt dan weer tot een stijgende nettobedrijfskapitaalbehoefte (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Dit kan een onderneming oplossen door de klant een korting bij contante betaling te geven zodat ze direct zou betalen omdat dit vaak voor de klant voordeliger uitkomt. Interessant om te weten is dat 75.31% van de ondernemingen die zegt dat dit percentage is toegenomen sinds de financiële crisis haar beheer van hun vorderingen anders aangepakt heeft.
38
Tabel 15: Hoeveel procent van de facturen wordt na vervaldag betaald?
Frequentie
Percentage(%)
0-20%
64
33
20-40%
64
33
40-60%
40
20.6
60-80%
22
11.3
80-100%
4
2.1
Totaal
100
Het was noodzakelijk om ook de kennis te onderzoeken over de mogelijkheden om de problemen met vorderingen en financieringsproblemen aan te pakken. Vraag 21 vroeg naar de kennis betreffende factoring. In de volgende tabel kan je de antwoorden van de respondenten terugvinden. Deze is bij benadering normaal verdeeld met een scheefheid van -0.121 en kurtosis1 van -0.624. Deze waarden moeten tussen -1 en 1 liggen om te kunnen zeggen dat de verdeling bij benadering normaal is. Ongeveer de helft van de ondernemingen heeft middelmatige tot goede kennis terwijl 30% geen tot weinig kennis heeft. Maar 6.8% van de ondervraagden maakt gebruik van factoring waarvan 69.3% sinds 5 jaar (vraag 25 en 26). Opvallend is dat 66.7% gebruik maakt van factoring omdat er een financieringstekort is binnen hun onderneming en 16.7% omdat klanten te laat betalen (vraag 28). Zoals we al eerder hadden aangehaald is dit beeld een indicatie want er zijn geen duidelijke grenzen voorop gesteld waardoor er enige verwarring mogelijk was.
Tabel 16: Kennis betreffende factoring.
Hoe groot is uw kennis betreffende factoring?
Frequentie
Percentage (%)
Geen kennis
16
8.5
Weinig kennis
44
23.3
Middelmatige kennis
64
33.9
Goede kennis
53
28
Perfecte kennis
12
6.3
Totaal
189
100
1
Maat van de platheid van de verdeling
39
Een andere oplossing voor problemen met vorderingen is een kredietverzekering. Er werd gevraagd naar de kennis van de ondernemingen over dit onderwerp in vraag 33. Er was ook hier weer een bij benadering normale verdeling met een scheefheid of skewness van -0.261 en een kurtosis van -0.581. 64 van de 189 antwoorden gaven een middelmatige kennis aan terwijl 38 ondernemingen weinig kennis heeft en 59 ondernemingen een goede kennis van het product kredietverzekering. Met 43.3% geven de respondenten aan dat bescherming tegen dubieuze vorderingen het belangrijkste voordeel is van kredietverzekeringen. Op de tweede plaats stond: ‘Het beoordeelt de kredietwaardigheid van uw klanten. Door dit onafhankelijk kredietadvies zal er minder worden gediscussieerd over het al of niet leveren van een klant’ met 21.1% van de ondervraagde ondernemingen. Andere ondernemingen vinden een kredietverzekering een manier om veilig zaken te doen in binnen en buitenland (18.9%). Onder de ondervraagde ondernemingen is zijn er meer die gebruik maken van een kredietverzekering dan van factoring. Ongeveer 20,2% van de ondernemingen maakt heeft ja geantwoord op vraag 36 dat onderzocht of de bedrijven gebruik maakten van een kredietverzekering. 70.3% van de 37 ondernemingen vindt dat de kosten van een kredietverzekering aanvaardbaar zijn. Dit is ook een logisch gevolg want ondernemingen nemen pas een verzekering als ze dit opportuun waarbij het mogelijke verlies afgewogen ten opzichte van de kosten van de verzekering.
Hypothese 6: ‘de financiële crisis heeft ondernemingen ertoe gezet om een langere periode betalingsuitstel te verlenen, maar heeft op die manier aanleiding gegeven tot meer wanbetalers’ Vooraleer we deze hypothese toetsen, willen we eens kijken hoe het zit met het verstrekte klantenkrediet bij onze respondenten. De wet betalingsachterstanden legt een wettelijke termijn op van 30 dagen. Leveranciers zijn niet verplicht om deze termijn te respecteren. In onderling overleg kan de betalingstermijn contractueel gewijzigd worden. Aan de ene kant proberen bedrijven deze termijn te respecteren en zelfs te reduceren (57,2 %). Aan de andere kant zijn er nog heel wat ondernemingen die een langere kredietperiode toestaan (42,8 %).
40
Figuur 4: Aantal dagen klantenkrediet dat contractueel wordt verstrekt aan klanten
42,8% 40%
33,1%
30% 20% 10%
8,8%
10,3%
1 - 10
10 - 20
0% 20 -30
Meer dan een maand
We voerden een correlatietest uit om na te gaan of er een verband is en hoe sterk dit verband is tussen de krediettermijn en de beschikbare bedrijfsgegevens. We onderzochten dus het verband tussen het aantal dagen klantenkrediet en het aantal werknemers enerzijds, het aantal dagen klantenkrediet en de jaaromzet anderzijds en tot slot het aantal dagen klantenkrediet en het balanstotaal van de onderneming. De test wordt uitgevoerd met een Spearman rangcorrelatie omdat de variabele ‘klantenkrediet’ ordinaal is. Alle drie de testen zijn significant. De nulhypotheses (er is geen betekenisvol verband) werden verworpen en de alternatieve hypothesen werden aangenomen (er is wel een betekenisvol verband). Tabel 18 toont dat er drie maal een positief verband bestaat. Hieruit kunnen we afleiden dat het aantal dagen klantenkrediet stijgt naargelang de grote van een onderneming. Een groter bedrijf geeft dus gemiddeld meer dagen klantenkrediet. Ook de gemiddelde jaaromzet en balanstotaal hebben een positief verband met de krediettermijn. Tabel 17: Correlatie tussen aantal werknemers/ gemiddelde jaaromzet/ gemiddeld balanstotaal en aantal dagen klantenkrediet.
Correlatie Aantal werknemers
0.474
Gemiddelde jaaromzet
0.390
Gemiddeld balanstotaal
0.406
41
“Softe Belgische betalingscultuur kost bedrijven veel geld” (Claerhout, 2014) Deze titel plaatste Claerhout (2014) bovenaan zijn artikel. Om zijn conclusie te onderbouwen maakte hij gebruik van de cijfergegevens die Intrum Justitia beschikbaar stelt voor iedereen. Het Belgisch betalingsgedrag is ondermaats ook wij moeten dit concluderen aan de hand van de bestudeerde literatuur en studies. Er zijn meerdere oorzaken die aanleiding kunnen geven tot wanbetaling. Volgens Becue (2011) neemt de kans op wanbetaling toe, naarmate de betalingstermijn toeneemt. Deze stelling wordt door ons onderzoek bevestigd. De hypothese bestaat uit twee deelvragen. De eerste vraag waarop we een antwoord moeten formuleren is of de krediettermijn is toegenomen door de financiële crisis. Volgens de enquête is 53,6 % van de betalingstermijnen langer geworden door de crisis (zie bijlage 1). De tweede vraag onderzoekt of de langere krediettermijn ook meer wanbetalers met zich mee brengt. We onderzoeken dus, via de chi-kwadraattoets, in hoeveel gevallen van de groep met meer dagen handelskrediet sinds de crisis of die ook meer wanbetalingen ondervinden. De resultaten worden weergegeven in tabel 19. Tabel 18
Is er een toename in het aantal LAATTIJDIGE vorderingen?
De betalingstermijn is toegenomen door de crisis?
Is er een toename in het aantal ONBETAALDE vorderingen?
JA
NEE
JA
NEE
JA
86,1 %
13,9 %
57,8 %
42,2 %
NEE
33,7 %
66,3 %
24,7 %
75,3 %
Uit de tabel kunnen we aflezen dat er een duidelijk verband is tussen de crisis, de betalingstermijn en wanbetalingen. Meer betalingsuitstel levert 86,1 % meer debiteuren op die na de vervaldag betalen. In het slechtste geval is er een toename van 57,8 % aan onbetaalde facturen. Dus bedrijven die door de financiële crisis hun krediettermijn hebben moeten verlengen, merken ook een stijging van laattijdige en onbetaalde vorderingen. We kunnen ook het omgekeerde besluiten. Namelijk dat ondernemingen die hun betalingstermijn niet hebben moeten aanpassen, geen toename vaststellen van het aantal schuldenaars (66,3 % en 75,3 %). We komen dus tot dezelfde conclusie als Becue (2011), namelijk dat het aantal wanbetalers toeneemt ten gevolge van meer dagen handelskrediet. Wij voegen daar alleen nog de financiële crisis aan toe als variabele, die de aanleiding geeft tot een langere krediettermijn. 42
Een goed kredietmanagement zou ervoor kunnen zorgen dat het aantal dagen klantenkrediet inkrimpt. Zowel een goed intern beheer of de outsourcing van het debiteurenbeheer aan een kredietverzekeraar of factoringmaatschappij zou een kortere periode moeten kunnen bewerkstelligen (Becue, 2011). Met andere woorden er zou een verband moeten bestaan tussen de betalingstermijn en outsourcing. Dit mogelijk verband brengt ons tot de volgende hypothese.
Hypothese 7: ‘een kredietverzekering helpt het klantenkrediet verkorten’ In de literatuur hebben auteurs het altijd over het feit dat kleine ondernemingen niet de nodige middelen en geld beschikbaar hebben om tot een goed debiteurenbeheer te komen. Vandaar dat outsourcing een mogelijke oplossing kan bieden. Een kredietverzekeraar kan de onderneming ondersteunen in zijn debiteurenbeheer. De verzekeraar helpt onder andere om de krediettermijn onder controle te houden en die zo kort mogelijk te houden. Tot grote teleurstelling verlenen ondernemingen die een kredietverzekeraar hebben slechts in 8,1 % van de gevallen een krediettermijn van minder dan 20 dagen. Bij 64,9 % ontvangt de klant zelfs een betalingsuitstel langer dan 30 dagen. Een mogelijke verklaring kan uitgedrukt worden in het vertrouwen van de onderneming. Hiermee bedoelen we dat de vertrouwensrelatie met de klant voorop staat. De onderneming wil een relatie opbouwen of onderhouden met het resultaat dat hij een langere krediettermijn toestaat. Een andere mogelijke verklaring kan gevonden worden in de marktmacht van de klant. Hij kan de onderneming onder druk zetten om in te stemmen met een langere termijn. We onderzochten dit ook voor factoring en kunnen zeggen dat ze de neiging hebben tot dezelfde trend. Het is een neiging want deze test was niet significant (zie bijlage 7)
43
Tabel 19: Kruistabel: Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel verstrekt aan klanten? * Maakt u gebruik van een kredietverzekering?
Maakt u gebruik van een
Totaal
kredietverzekering? Ja Hoeveel dagen
Tussen de 1 en 10
klantenkrediet wordt er
dagen
contractueel verstrekt aan
Tussen de 10 en 20
klanten?
dagen Tussen de 20 en 30
Nee 1
14
15
2
16
18
10
62
72
24
58
82
37
150
187
dagen Meer dan een maand Totaal
1.1.1. Externe incassopolitiek
Hypothese 8: “Het gerecht wordt meer ingeschakeld sinds de financiële crisis” Geruchten in de media vertellen dat het aantal wanbetalers sterk is toegenomen sinds de kredietcrisis. Heeft dit ondernemingen aangezet om de stap naar het gerecht sneller te zetten? Dat is de vraag die deze hypothese onderzoekt aan de hand van een Chi-kwadraattoets. Ons significant onderzoek vertelt dat 75,1 % van de gebruikers al voor de financiële crisis het gerecht inschakelde om hun vorderingen alsnog te innen (zie figuur 7). Dit percentage is verrassend, aangezien krantenartikels en boeken uitschreeuwen dat bedrijven dit een langdurige en kostelijke procedure vinden (van Empel, 2007; Van de Gehuchte, 1996; Van Velthoven, 2008). Is er wel sprake van een drempel als dit cijfer wordt geanalyseerd. Ongeveer 45 % van de respondenten geven toe dit ze de laatste jaren nog meer naar de rechter stappen om hun factuur te incasseren. Dus de crisis heeft zeker en vast de drempel nog lager gelegd. Blijkbaar weegt de effectieve betaling van de vorderingen op tegen de oplopende gerechtskosten. Vermoedelijk zal het in deze gevallen gaan om uitstaande handelsvordering met grote bedragen.
44
Figuur 5: Hebben ondernemingen al gerechtelijke stappen ondernomen en is dit toegenomen sinds de financiële crisis.
nee
44,6% 24,9%
ja, toegenomen
75,1% 55,4%
ja, geen verandering
Hypothese 9: ‘Een incassobureau wordt meer ingeschakeld sinds de financiële crisis’ Hetzelfde onderzoek wordt uitgevoerd met betrekking tot een incassobureau. Heel wat krantenartikelen verkondigen dat incassobureaus tot één derde meer werk hebben sinds de crisis (Knack, 2012). In tegenstelling tot wat we verwacht hadden, wordt een incassobureau minder ingeschakeld (27,8 %) dan het gerecht (75,1 %) (zie figuur 7 en figuur 8). De verklaring hiervoor kan gevonden worden in de negatieve connotatie die aan een incassobureau wordt verbonden en de onderneming wil daar niet mee geassocieerd worden. Op basis van deze cijfers is het mogelijk te zeggen dat ondernemingen het gerecht prefereren boven de inschakeling van een incassobureau. Een denkbare uitleg voor deze keuze zou zijn dat een rechter het bevel kan geven tot betaling terwijl een incassobureau niet gerechtigd is om deze bevoegdheid uit te oefenen (Bakker & van Houten, 2011) De krantenkoppen worden bevestigd. Integendeel ze worden zelf onderschat met deze resultaten. Bijna de helft van de ondernemingen doet sinds de recente crisis meer een beroep op incassobureaus. Deze hypothese toont overduidelijk de invloed van financiële situatie en de toename van wanbetalers.
45
Figuur 6: Wordt een incassobureau meer ingeschakeld sinds de financiële crisis?
nee 72,2%
53,8%
27,8% 46,2%
ja, toegenomen ja, stabiel
1.1.2. De voorkeur
Hypothese 10: ‘sinds de financiële crisis zijn alternatieve financieringsbronnen en incassoprocedures populairder geworden’ In de laatste vraag van de enquête polsten we naar de favoriete externe ondersteuning van het bedrijf. Ze moesten een lening, kredietverzekering, factoring, het gerecht en een incassobureau in volgorde plaatsen met bovenaan de meest belangrijke en onderaan het minst favoriete hulpmiddel. Ondanks het strenger kredietbeleid van de banken, plaatst 42,3% toch nog een lening als belangrijkste bron voor de onderneming (zie figuur 9). Met andere woorden een lening staat bij 42,3% van alle respondenten bovenaan het lijstje. Ondanks de verstrengde kredietvoorwaarden blijft een lening de meest voor de hand liggende financieringsbron (Nationale Bank van België, 2013). Daarnaast staat de kredietverzekering het meest op plaats nummer één. Het aantal is wel al gehalveerd ten opzichte van een lening (22,1 %). Vervolgens is factoring de belangrijkste ondersteuning voor het bedrijf. Het gerecht en een incassobureau zijn niet de eerste stappen die ondernemingen willen maken om hun onderneming bij te staan. Ondernemingen willen eerst preventief handelen en zullen dan pas verdere stappen ondernemen bij wanbetaling
46
Figuur 7: Financieringsmogelijkheden volgens voorkeur (eerste plaats).
42,3% 22,1%
17,2%
10,4%
8,0%
Figuur 9 geeft het percentage weer van het aantal keer dat een bepaald methode op nummer één staat. Maar daaruit kunnen we geen algemene conclusies trekken. Om een beter beeld te schetsen van de voorkeuren naar belangrijkheid kunnen we kijken naar de top 3 van de ondernemingen. Onderstaande grafiek verschaft informatie over de voorkeuren met betrekking tot het vorderen van facturen. Ze geeft de top 3 weer van de respondenten. Het staafdiagram moet als volgt geïnterpreteerd worden: van alle ondervraagden werd een kredietverzekering als hulpbron het meest in hun top 3 geplaatst. Het wil niet zeggen dat een kredietverzekering het meest op plaats 1 stond, want deze plaats is weggelegd voor een lening (figuur 9). Het percentage is de optelsom van het aantal keer dat een kredietverzekering op de drie bovenste plaatsen werd geplaatst op de prioriteitslijsten van de ondervraagden. Vervolgens wordt voornamelijk een lening en factoring opgenomen in de top 3 van voorkeuren. Uit het staafdiagram leidden we af dat een beroep op een incassobureau en het gerecht de minste voorkeur genieten. We zouden kunnen concluderen dat het vertrouwen en de relatie tussen de klant en de onderneming prioriteit is van de meeste ondervraagden. Bedrijven prefereren om preventief te werk te gaan in plaats van beroep te doen op externe en extreme middelen om hun incassobeleid uit te voeren. Ze zijn bang en willen hun vertrouwensrelatie met hun klanten niet op het spel zetten. Ondanks het verbazend aantal gebruikers van het gerecht (zie figuur gerecht), zien we dat dit niet vertaald wordt in hun keuze. Het gerecht is geen populair alternatief.
47
Figuur 8: Top 3 voorkeur beheer.
80,0 60,0 40,0 20,0 0,0
1.1.3. Andere gevolgen van de financiële crisis
Hypothese 11: “de financiële crisis veroorzaakte een toename aan wanbetalers die pas na vervaldatum betaalden” Als we deze hypothese toetsen op ons onderzoek komen we tot een significant verband (zie bijlage 9). De financiële crisis heeft zeker een invloed gehad op de hoeveelheid laattijdige betalingen. Amper 38,5 % van de ondervraagden voelt de impact van de wereldwijde crisis niet op hun wanbetalingen. Dit betekent dat meer dan de helft van de bedrijven sinds 2008 met meer debiteurs te maken krijgt. De resultaten toonden ook dat elke cel ook enerzijds een te lage vertegenwoordiging of anderzijds een oververtegenwoordiging bezit ( zie bijlage 9 ) Uit nader onderzoek stellen we vast dat de crisis wel een minder groot effect heeft gehad op het percentage wanbetalers bij ondernemingen met beter betalende klanten, dus bedrijven waarvan het aantal laattijdige wanbetalers maximaal 20 % is. Ondernemingen met een groter aantal percentage wanbetalers hebben meer impact ondervonden door de crisis. Het kan dan ook interessant zijn om te bekijken waarin de aanpak van ondernemingen met minder debiteurs verschilt van andere bedrijven. In ons onderzoek beschikken we niet over voldoende en juiste gegevens. Daarvoor zouden nog extra vragen gesteld moeten zijn. Deze vaststelling kan wel aanleiding geven voor verder onderzoek in de toekomst of een nieuwe onderzoeksvraag voor een masterproef. Hoe komt het dat deze groep ondernemingen een beperkt aantal wanbetalers heeft? Wat kunnen deze bedrijven ons leren? Verloopt de communicatie anders: werken ze nog steeds met brieven in plaats van met e-mails?
48
Hypothese 12: “Sinds de financiële crisis voert de bank een strenger kredietbeleid door extra waarborgen te vragen” The expected counts geven al een eerst indicatie dat er een significant verband is tussen beide variabelen (bijlage). Door middel van de Chi-Square Test wordt dit met zekerheid bevestigd. We hebben namelijk een p-waarde van 0,00 die zich duidelijk onder de grens van 0,05 bevindt. We kunnen dus besluiten dat ondernemingen een strenger kredietbeleid associëren met extra waarborgen. Aan de andere kant merken bedrijven geen strenger kredietbeleid op en ervaren ze geen extra waarborgen. Wanneer we de hypothese omgekeerd interpreteren komen we straffere cijfers tegen. Nieuwe hypothese: “de extra waarborgen die een bank vraagt, worden aanzien als een strenger kredietbeleid van de bank”. Uiteraard verbaast het cijfer 97,1 ons niets. Het is logisch dat aan wie extra waarborgen wordt gevraagd dit zal beschouwen als een strenger beleid. Terwijl aan wie geen extra waarborgen is gevraagd de ondernemingen gelijk verdeeld zijn over het feit dat de kredietcrisis de banklening moeilijker heeft gemaakt. Dit wil zeggen dat deze geen extra waarborgen zijn opgelegd maar andere strenge veranderingen ondervinden.
Hypothese 13: “Omdat klanten anders betalen sinds de financiële crisis hebben ondernemingen hun aanpak met betrekking tot hun vorderingen gewijzigd.” Voor deze hypothese is er gebruik gemaakt van de chi-kwadraat toets om te testen of er een verband bestaat tussen de twee variabelen, namelijk ‘Is het betalingsgedrag van klanten veranderd door de financiële crisis?’ en ‘worden vorderingen binnen het bedrijf anders aangepakt sinds de financiële crisis?’ Deze test toont echter alleen of dit verband significant is en zegt niet hoe sterk dit verband is. Daarom is het belangrijk om een Cramer’s V test (indien één van beide variabelen nominaal is) uit te voeren in combinatie met de chi-kwadraat test zodat je kan zien hoe sterk dit verband is. Het verband is zwak positief met een waarde van 0.273 zoals je kunt zien in tabel 21. Indien de klanten hun betalingsgedrag veranderd hebben sinds de financiële crisis zullen deze ondernemingen de nodige maatregelen treffen door het beheer van hun vorderingen te veranderen. Dit bewijst deze hypothese. Ondanks het feit dat er een klein positief verband bestaat tussen beiden. Blijkt uit ons onderzoek dat 24,6 % zijn aanpak betreffende hun vorderingen heeft aangepakt zonder dat een betalingsverandering van de klant heeft plaatsgevonden. Dit kan wijzen op een doorbraak van het kredietmanagement. Ondernemingen zien hoe belangrijk dit kan zijn in moeilijke tijden en hebben hun lesjes geleerd.
49
Tabel 20: Correlatie via Cramer’s V
Sterkte van het verband Cramer’s V
0.273
1.1.4. Antwoord op de onderzoeksvraag
Tabel 21: Worden vorderingen binnen het bedrijf anders aangepakt sinds de financiële crisis?
Ja
44%
Nee
56%
2. Conclusies De invloed van de financiële crisis op het betalingsgedrag kunnen we niet negeren. Iedereen onderbouwt dit met concrete cijfers om te benadrukken dat er dringend iets moet worden 50
ondernomen. Het veroorzaakt een storm van aandacht rond het begrip kredietmanagement. Het is een hype die iedereen zou moeten volgen. Intern ingrijpen kan van cruciaal belang zijn om in de toekomst te overleven. De sleutel ligt hier dan ook in de handen van de onderneming. Door middel van een goed gestructureerd en stabiel kredietmanagement is het mogelijk om zich te beschermen tegen dubieuze debiteuren. Het gaat om het beperken van het risico. Om de kans op wanbetaling te beperken is het noodzakelijk om zo kort mogelijk krediet te verlenen Het is van uiterst belang om de krediettermijn zo beperken, maar de financiële crisis dwingt ondernemingen ertoe om ze toch aan te passen. Dit betekent dat het risico op laattijdige of onbetaalde facturen toeneemt. Nog teveel ondernemingen zien een banklening (42,3%) als hun favoriete oplossing om de stijgende trend van wanbetalers te financieren. Dit is verrassend omdat de meerderheid aangeeft dat de bank strenger optreedt door extra waarborgen te vragen (hypothese 12). Het duidt op een duidelijke gebrek aan kennis over de alternatieve vormen. Een eerste belangrijke fase voor een goed kredietmanagement is het opstellen van een kredietpolitiek op maat van het bedrijf. Dit luik heeft een preventieve rol binnen het debiteurenbeheer. Het doel is om een insolvabele klant te herkennen en kordaat de beslissing te nemen om hem geen krediettermijn toe te staan. Dit is geen gemakkelijke opdracht. De procedure die eraan voorafgaat is tijdrovend, kostelijk en vraagt de nodige kennis en vaardigheid. Ook de relatie met de klant komt onder druk te staan. In dit opzicht laten ondernemingen zich nog te vaak leiden door hun emoties of misbruikt de klant haar marktmacht en duwt de onderneming in het nauw. Daarnaast moeten ze de vorderingen ook voortdurend opvolgen en de klanten intensief aansporen om zo snel mogelijk te betalen. Dit beleid wordt te weinig toegepast. Ons onderzoek toont aan dat er nog teveel ondernemingen zijn waarvan het percentage laattijdige betaling groter is dan 40 procent, dit betekent dat de onderneming op zoek moet naar extra financiering om de langere krediettermijn op te vangen. De onderneming kan dit intern regelen of kan aan outsourcing doen en ondersteuning vragen aan een kredietverzekeraa of factormaatschappij. Ondanks dat de financiële crisis het beeld van factoring positief beïnvloedt, zijn er nog teveel bedrijven die er een negatief denkbeeld op nahouden (55,7 %) (hypothese 1). Uit ons onderzoek blijkt dat wie een positief beeld heeft van factoring, sneller zal overwegen om aan te kloppen bij een factoringmaatschappij. Dus de factors hebben nog heel wat werk voor de boeg om hun negatief imago op te krikken. Toch kunnen we een lichte stijging constateren van de ondernemingen die overtuigt zijn hun kwaliteiten (hypothese 5). Het grootste obstakel blijft wel de kostprijs. Daarop speelt de factormarkt al goed in door verschillende dienstencombinaties mogelijk te maken. Het probleem is dat verschillende bedrijven niet op de hoogte zijn van deze combinaties waardoor ze bij hun standpunt blijven en hun kennis met 51
betrekking tot factoring gematigd blijft. Terwijl een goede kennis van het concept een overtuigende kracht kan zijn (hypothese 4). De factormarkt staat met andere woorden nog niet volledig op punt, er zijn nog enorm veel groeimogelijkheden. We kunnen besluiten dat de kernactiviteit, het voorfinancieren van vorderingen, nog niet volledig is ingeburgerd in België, maar dat er een lichte groei aanwezig is. Uit ons onderzoek kunnen we concluderen dat een kredietverzekering populairder is en een beter imago heeft dan factoring. Twee derde van de ondernemingen die zich laten ondersteunen door een kredietverzekeraar zegt dat de polis een positieve bijdrage heeft geleverd bij de barst in het financieel systeem. Het was zelfs bij 13 % van onze gebruikers de doorslaggevende reden voor het verder bestaan van de onderneming. Dit houdt echter niet in dat ze een schadevergoeding hebben gekregen voor hun dubieuze debiteuren bij niet betaling. Naast de insolventiedekking als hoofdactiviteit biedt de kredietverzekering nog andere diensten aan waar de ondernemingen gretig gebruik van zouden moeten maken. Ze bieden ook diensten aan om preventief te handelen waaronder de toetsing van de kredietwaardigheid van de klant. Ook de informatiebron is uitgebreid, in 44 % van de gevallen is het niet de kredietverzekeraar of bank die de onderneming in aanraking heeft gebracht met het instrument. Toch constateren we geen enorme groei (hypothese 5). Dit is tegenstrijdig met de toename van dubieuze debiteuren door de financiële crisis. Deze resultaten tonen aan dat er ook hier nog groeipotentieel aanwezig is. Al zal de stap naar een kredietverzekeraar sneller gezet worden omdat het volgens ons onderzoek het meest in de top drie verschijnt betreffende de voorkeuren van de ondernemingen. Ondernemingen zijn op de hoogte van de mogelijke voordelen maar wachten nog af. Het tweede luik, de incassopolitiek, moet één geheel vormen met de kredietpolitiek om tot een goed beheer en afhandeling van vorderingen te komen. Intern is dit niet altijd mogelijk. Ook hier gelden de vereisten van beschikbare tijd, het nodige geld en kordaatheid om incassoinspanningen ten uitvoer te brengen. Veel ondernemingen zien dit niet zitten en kunnen daarom een beroep doen op het gerecht of een incassobureau om de vordering te incasseren. En op die manier te ontvangen waar ze recht op hebben. In ons onderzoek heeft twee derde al een beroep gedaan op het gerecht waarvan ongeveer de helft door de financiële crisis nog meer naar de rechter stapt (hypothese 8). We kunnen hieruit niet besluiten dat het gerecht de meest voor de hand liggende keuze is. Want ook hier is er nog mogelijkheid tot verandering. Een lagere kost en een korter looptijd zouden de druk op schuldenaars kunnen opvoeren omdat schuldeiser nog sneller hun betaling zouden opeisen via het gerecht Ook de incassobureaus merken een stormloop naar hun instelling om de uitstaande vorderingen te innen (hypothese 9). Ze hebben dezelfde rechten en plichten als de schuldeiser, 52
maar durven toch wel eens hun boekje te buiten gaan. De nodige erkenning zou dit kunnen beëindigen. Concreet kunnen we besluiten dat er nog meer aandacht en onderzoek moet worden gevoerd naar kredietmanagement. Er is in het algemeen nog veel groeipotentieel. Al heeft de financiële crisis iedereen eens door elkaar geschud en is de bal aan het rollen gezet. Waardoor we toch een positieve evolutie vaststellen. We kunnen besluiten dat ondernemingen op dit moment hun aandacht vestigen op een goed kredietpolitiek, ze willen voornamelijk preventief optreden. De neiging is groter om op voorhand de hulp in de roepen dat een afwachtende houding aan te nemen tot na de vervaldatum.
53
Bibliografie Bibliografie Aernoudt, R. (2012). Financieel management toegepast. Antwerpen: intersentia. Aernoudt, R. (2004). Ondernemingsfinanciering over bankkredieten, business angels en risicokapitaal. Roeselare: Roularta Books. Altman, E., (2000), predicting Financial distress of companie: revisting teh z-score and Zeta models. New York University Ardaen, B. (2012). Tijdbom Dexia: de inside story. S.I.: Deadline. Arnoudt, R. (2014, 6 Augustus). Poetin slaat terug met Russische sancties. Brussel, Belgiê. Bakker, J., & Houten, V. T. (2011). bedrijfseconomie voor de manager. Educatieve uitgeverij Nederland. Becue, P. (2011). kredietverzekering: mijn bedrijf goed verzekerd?!: Hoe werkt de polis?, wat is de impact op de bedrijfsliquiditeit?, waarom moet de debiteur transparant zijn? Leuven: LannooCampus. Blom, R. J. (2009). crisisproof: ondernemen in barre tijden. Amsterdam: Prentice Hall. Blom, R. J. (2009). Crisisproof: ondernemen in barre tijden. Amsterdam: Prentice Hall. Boel, R. (2007). Hoe start ik een bedrijf. Meerbeek-Kortenberg: Edi.pro. Boissay, F., & Gropp, R. (2007). Trade credit defaults and liquidity provision by firms. European Central Bank. Bouman, D. (2010). de ondernemendepsc. Buysse, R., & Sleuwaegen. (2010). De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School , p. 1-50. Carrijn, L. (2012). bank, verzekeringen en beurs. Gent: Academia press. CBN. (2011). de boekhoudkundige verwerking van factoringovereenkomsten. CBN-advies. Chopra, S. en Meindl, P. (2007), Supply Chain Management, Strategy, Planning & Operations, Pearson, New Jersey, p. 473-474.
Cheng, N. S., Pike, R., 2003, The Trade Credit Decision, Managerial and Decision Economics, Volume 24, Issue 6-7, September-November 2003, p 457-469 Claerhout, P. (2014). softe Belgische betalingscultuur kost bedrijven veel geld. Trends , 2. Claerhout, P. (2010, Oktober 22). KMO's moeten hun financiering diversifiëren. Knack. Cleeren, E. (2010, Juli 14). Steeds meer bedrijven verkopen hun facturen. Hoe bedrijven slapend geld wakker kunnen maken. De Tijd , p. 6. 54
Cornwall, J. R., Vang D. O., Hartman, J.M., Schuler, W., (2005), financieel ondernemingsmanagement: een praktische benadering, Pearson education benelux, H10, p 190-192, p195-201 Dang Vu, T. (2013). de nieuwe richtlijn betalingsachterstand handelstransacties en haar omzetting in het Belgisch recht: een mogelijkheid tot vooruitgang inzake (betalings)achterstand. Rechtskundig weekblad , 722-738. De Muynck, H. (2007). Kredietwezen in België. Gent: Academia Press. Dekkers, R. en E. Dirix, (2005), Handboek Burgerlijk Recht deel II, Antwerpen: Intersentia, p 363. Delporte, F. (2004). onbetaalde facturen, hoe ze te vermijden. meerbeek-kortenberg: verbeke. Demirguc‐Kunt A. & Maksimovic V., 2001, Firms as Financial Intermediaries: Evidence from trade credit data, policy research working paper, The World Bank nr. 2696. Elliehausen, G. E., & Wolken, J. (1993). the demand for trade credit: an inverstigation of motives for trade credit use by small businessess. board of governors of the federal reserve system. Empel, C. V. (2007). Wanbetaling: zijn er voldoende adequate juridische mogelijkheden om geringe geldvorderingen te effectueren. Open universiteit nederland. Europese Commissie. (2011). Europese Commissie helpt ondernemingen z'n 600 miljoen euro exra aan grenscoerschrijdende schuldvorderingen te innen. Brussel: Europese Commissie. EU Federation. (2011). Factoring turnover in EU. Opgeroepen op maart 16, 2013, van http://www.euf.eu.com: http://www.euf.eu.com/factoring-turnover/facts-andfigures/factoring-turnover-in-eu/menu-id-18.html Fedustria, (2013), Kredietverzekering – belangrijkste resultaten van de enquête, Fedustria news, nr 17 p. 1-2 Ferris, S. (1981). a transactions theory of trade credit use. The Quarterly Journal of Economics, , vol 96, 243-270. Garcia-Teruel, P., & Martinez-Solano. (2009). a dynamic perspective on the determinants of accounts payable. Springer Science Business. Gehuchte, d. V. (1996). zaken doen ja...maar betaald worden: praktische handleiding inzake debiteurenbeheer. Zellik: Roularta. Geurts, T. (2012). markt van buitengerechtelijk incasoo. wetenshappelijk onderzoek en documentatiecentrum. Gitman, L. J. (2004). principes van financieel management. Amsterdam: Pearson education benelux. Graydon Belgium. (2014). Faillissementen stagneren op hoog niveau tijdens eerste trimester 2014. Brussel: Graydon. Graydon Belgium, (2014), Het KMO-rapport: de financieel-economische gezondheid van de Vlaamse
55
Graydon Belgium. (2014). hoe uw bedrijf slim financieren. België: Graydon Belgium. Hoornaert, L., & Van de Bossche, A.-M. (2011). Economische groei in Europa: eerst de crisis, dan het recht. Antwerpen: Intersentia. Intrum Justitia. (2014). European Payment Index. Klapper, L. (2006). the role of factring for financing small and medium enterprises. Journal of banking and finance , 3111-3130. Knack. (2012, Juli 24). Opgeroepen op juni 14, 2014, van http://www.knack.be/nieuws/belgie/incassobureaus-hebben-een-derde-meer-werk/article-normal61926.html Kramer, X. (2007). Eenvormige Europese procedures voor de inning van vorderingen: de europese betalingsbevelprocedure en de Europese procedure voor geringe vorderingen. Deventer: Kluwer. Krugman, P. (2009). De crisiseconomie: hoe een herhaling van de Grote Depressie kan worden voorkomen. Amsterdam: Balans. Krugman, P. (2012). End this depression now! United States: W. W. Norton & Company. Laveren, E., Engelen, P.-j., Limère, A., & Vandemaele, S. (2002). Handboek financieel beheer. Antwerpen: Intersentia. Long, S. Michael, Ileen B. Malitz en S. Abraham Ravid, 1993, Trade credit, quality guarantees, and product marketability, Financial Management, Vol.22, No. 4, pp. 117-127. Michielsen, S., & Sephiha, M. (2009). Bankroet: hoe fortis al zijn krediet verspeelde. Tielt: Lannoo. Miechielsen, M. (1997). debiteurenbeheer. Antwerpen: De Standaard. morgen, d. (2010, maart 1). Opgeroepen op Juni 28, 2014, van de ondernemende psychotherapeut, Dirk Bouman, Nationale Bank van België. (2013). voornaamste recente ontwikkelingen. (p. 17). Brussel: departement Studiën aan het observatorium voor krediet aan vennootschappen. Nerum, G. V. (2011, Mei 31). Europese Comissie. Opgeroepen op April 16, 2013, van http://ec.europa.eu/: http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/shadow/individualothers/bbf_nl.pdf Ng, C., J. Smith, and R. Smith. 1999. Evidence on the Determinants of Credit Terms Used in Interfirm Trade. Journal of Finance 54:1109–29. Ooghe, H., & Van Wymeersch, C. (2008). Handboek Financiële analyse van de onderneming. Antwerpen: Intersentia. Ooghe, H., Deloof, M., & Manigart, S. (2003). Handboek bedrijfsfinanciering: theorie en praktijk. Antwerpen: Intersentia. 56
Ooghe, H., Vander Bauwhede, H., & Van Wymeersch, C. (2012). financiële analyse van de onderneming: theorie en toepassing op de jaarrekening inclusief de sociale balans. Intersentia. Ooghe, H., Waeyaert, N., (2003) Oorzaken van faling en falingspaden:literatuuroverzicht en conceptueel verklaringsmodel, working paper steunpunt OOI, p1-50 P.Vlas, Strikwerda, R., & Zilinsky, M. (2011). Internationale incasoo van geldvorderingen. Maklu Uitgever. Petersen M.A. & Rajan R.G. , 1997, Trade credit: Theories and evidence, The Review of Financial Studies, jg. 10, nr. 3, 661‐691. Redactie. (2012, Juli 25). 322.000 Belgen zijn wanbetaler. Het Laatste Nieuws . Saegaert, V. (2002). de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties: een verwittigd wanbetaler is er twee waard. Rechtskundig weekblad , 321-334. Saunders, T., Lewis, P., & Thornhill, A. (2008). Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Shane, S. (2003). A general theory of entrepreneurship: the individual-opportunity nexus. Northampton: Edward elgar publishing limited. Smets, V. (2010). financieel inzicht in de bedrijfswereld. Roeselare: Roularta. Statistics Belgium. (2014, 15 Juli). Aantal faillissementen voor België en gewesten. Opgeroepen op 15 Juli, 2014, van Economie Statistics Belgium: http://statbel.fgov.be/ Strik, E. (2009, februari 8). Scholen schakelen incassobureau in. De Standaard , p. 1. Unizo. (2010, augustus 5). Opgeroepen op april 19, 2014, van Unizo: http://www.unizo.be/kopenenverkopen/ondernemersnieuws/wanbetalers_ondermijnen_hele_econ omie.html Unizo. (2014, April 7). www.unizo.be. Opgeroepen op Juni 15, 2014, van http://www.unizo.be/geldenbelastingen/kennisnet/faq/maximale_betaaltermijn_van_30_dagen.ht ml Vaassen, E., R.H.G., M., & A., B. (2007). Hoofdlijnen bestuurlijke informatieverzorging. Groningen: Wolters-Nordhoff. Van Cauter, L. (2013-2014). Financieel recht en governance. Gent: Vakgroep Handelswetenschappen en Bestuurskunde UGent. Van Daele, G. (2013). Principles op Risk Management and Insurance. Gent: Universiteit Gent. Van de Gehuchte, D., & Van Neck, F. (1996). zaken doen ja..maar betaald worden: praktische handeleiding inzake debiteurenbeheer. Zellik: Roularta. Van der Geest, L., & Scgunselaar, G. (2004). sneller betalen - dat loont. Breukelen: NYFER. 57
van Horen, N. (2007). customer market power and the provision of trade credit. the world bank. Velthoven, B. v. (2008). Rechtseconomie tussen instrumentaliteit en normativiteit. Eleven Journals , 29-48. Verhofstadt, E. (2013, 1 Oktober). Onderzoeksmethoden: Kwantitatieve Analyses. Gent, Belgiê: UGent.
58
59
Bijlage Bijlage 1: enquête
Gegevens bedrijf
In welke sector is de onderneming actief? - Energie - Financial - Transport - ICT - Bouw - Automobielsector - Telecommunicatie - Gezondheidszorg - Distributie - Reclame, Media & Entertainment - Chemie - Toerisme - Voeding - Landbouw - Andere
Met hoeveel werknemers werkt u in uw onderneming? - 0-50 - 50-100 - 100-500 - >500
Wat is de gemiddelde jaaromzet van de onderneming (exclusief btw) - 0-7 300 000 euro - 7 300 000 euro en meer
Wat is het balanstotaal van de onderneming? - 0 – 3 650 000 euro - 3 650 000 euro en meer
Het aantal facturen dat slechts gedeeltelijk of onbetaald zijn is gegroeid sinds de financiële crisis? - Ja - Nee 60
Hoeveel procent van de facturen wordt NOOIT betaald? - 0% - 0-1% - 1-2% - 2-5% - >5%
Is dat percentage sinds de financiële crisis toegenomen? - Ja - Nee
Hoeveel procent van de facturen wordt na de VERVALDAG betaald? - 0-20% - 20-40% - 40-60% - 60-80% - 80-100%
Is dat percentage sinds de financiële crisis toegenomen? - Ja - Nee
Worden vorderingen binnen het bedrijf anders aangepakt sinds de financiële crisis? - Ja - Nee
Betalingsgedrag
is het betalingsgedrag van klanten veranderd door de financiële crisis? - Ja - Nee
Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel verstrekt aan klanten? - Tussen 1 en 10 dagen - Tussen de 10 en 20 dagen - Tussen 20 en 30 dagen - meer dan een maand
Is de betalingstermijn sinds de financiële crisis langer geworden? - Ja - Nee
61
Verkoopt u producten via ‘verkoop op afbetaling’ (maandelijkse aflossingen)? - Ja - Nee
Sinds wanneer hanteert u het principe van ‘verkoop op afbetaling’? - Vóór de financiële crisis - Tijdens de financiële crisis - Na de financiële crisis
Lening
Heeft u gemerkt dat banken een strenger kredietbeleid voeren sinds de economische crisis? - Ja - Nee
Is u sinds de financiële crisis extra waarborgen gevraagd bij het afsluiten van een lening? - Ja - Nee
Is u sinds de financiële crisis een extra hoge interestkost gevraagd bij het afsluiten van een lening? - Ja - Nee
Kredietverzekering
Hoe groot is uw kennis betreffende kredietverzekeringen? o Geen kennis o Weinig kennis o Middelmatige kennis o Goede kennis o Perfecte kennis
Wat is het belangrijkste voordeel van kredietverzekering? - Bescherming tegen dubieuze vorderingen - Manier om veilig zaken te doen zowel in eigen land als bij export - Het beveiligt de groei van uw onderneming - Geeft u een betere rating bij uw bankier. - Het stabiliseert uw cashflow doordat uw verzekeraar u vergoedt en het incasso voor u regelt.
62
-
Het beoordeelt de kredietwaardigheid van uw klanten. Door dit onafhankelijk kredietadvies zal er minder worden gediscussieerd over het al of niet leveren van een klant. Andere
Wordt kredietverzekering genoeg onder de aandacht gebracht? -
Ja
-
Nee
Maakt u gebruik van een kredietverzekering? - Ja - nee
Indien Ja o
o
Hoe lang maakt u al gebruik van kredietverzekering?
1 jaar
1-5 jaar
5-10 jaar
Langer
Is uw vertrouwen in kredietverzekeringen toegenomen sinds de financiële crisis?
o
Ja
nee
Heeft het gebruik van kredietverzekering geholpen tijdens de financiële crisis?
o
o
Ja, doorslaggevend Ja, in combinatie met andere financieringsinstrumenten Ja, in beperkte mate. Nee Nee, we maakten toen nog geen gebruik van een kredietverzekering Wat vind u van de kost? Te hoog Aanvaardbaar Te laag Via welk kanaal bent u er mee in contact gekomen?
Leverancier
Verzekeraar
Bank
Adviseur 63
Kennis
Andere
Indien Nee -
-
Wat was de doorslaggevende reden ? o
Te duur
o
Geen nood aan
o
We hebben gekozen voor een ander alternatief
Overweegt u om in de toekomst gebruik te maken van kredietverzekering? o
Ja
o
Nee
Factoring
Welk beeld heeft u over factoring? -
Positief
-
Negatief
Heeft de financiële crisis dit beeld verandert? -
Ja
-
nee
Hoe groot is uw kennis betreffende factoring? - Geen kennis - Weinig kennis - Middelmatige kennis - Goede kennis - Perfecte kennis
Wat is het belangrijkste voordeel van factoring voor de onderneming?
-
Vroegtijdig innen van vorderingen
-
Indekken tegen wanbetalingen
-
Beide
Wordt factoring genoeg onder de aandacht gebracht? -
Ja
64
Nee
Maakt u gebruik van factoring? - Ja - nee
Indien Ja o
o
o
o
o
Hoe lang maakt u al gebruik van factoring?
1 jaar
1-5 jaar
5-10 jaar
Langer
Is uw vertrouwen in factoring toegenomen sinds de financiële crisis?
Ja
nee
Heeft het gebruik van factoring geholpen tijdens de financiële crisis? Ja, doorslaggevend Ja, in combinatie met andere financieringsinstrumenten Ja, in beperkte mate. Nee Nee, we maakten toen nog geen gebruik van factoring Wat vind u van de kost? Te hoog Aanvaardbaar Te laag Via welk kanaal bent u er mee in contact gekomen?
Leverancier
Bank
Adviseur
Kennis
Andere
Indien Nee -
Wat was de doorslaggevende reden? o
Te duur
o
Geen nood aan
o
We hebben gekozen voor een ander alternatief 65
-
Overweegt u om in de toekomst gebruik te maken van factoring? o
Ja
o
Nee
Incassobureau
Heeft u al via een incassobureau gewerkt bij een laattijdige betaling? - Ja - Nee
Maakt u sinds de financiële crisis meer gebruik van een incassobureau? - Ja - Nee
Gerechtelijke stappen (advocaat)
heeft u al gerechtelijke stappen ondernomen bij een laattijdige betaling? - Ja - Nee
Maakt u sinds de financiële crisis meer gebruik van het gerecht? - Ja - Nee
Algemeen
Plaats volgens voorkeur o Factoring o Kredietverzekering o Incassobureau o Een lening o Het gerecht
66
Bijlage 2: Hypothese 1: frequentie & chi-kwadraattoets Welk beeld heeft u over factoring? * Heeft de financiële crisis dit beeld veranderd? Crosstabulation Heeft de financiële crisis dit beeld veranderd? Ja Welk beeld heeft u over
Positief
Count
factoring?
61
80
12,3
67,7
80,0
23,8%
76,3%
100,0%
9
93
102
15,7
86,3
102,0
8,8%
91,2%
100,0%
28
154
182
28,0
154,0
182,0
15,4%
84,6%
100,0%
Asymp. Sig. (2-
Exact Sig. (2-
Exact Sig. (1-
sided)
sided)
sided)
% within Welk beeld heeft u over factoring? Count Expected Count % within Welk beeld heeft u over factoring? Total
Total
19
Expected Count
Negatief
Nee
Count Expected Count % within Welk beeld heeft u over factoring?
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction
a
1
,006
6,570
1
,010
7,684
1
,006
7,674 b
Likelihood Ratio
df
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
,007 7,631
1
,005
,006
182
a. 0 cells (0,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 12,31. b. Computed only for a 2x2 table
67
1.
Welk beeld heeft u over factoring? Cumulative Frequency
Valid
Missing Total
Percent
Valid Percent
Percent
Positief
81
38,9
44,3
44,3
Negatief
102
49,0
55,7
100,0
Total
183
88,0
100,0
25
12,0
208
100,0
System
68
Bijlage 3: hypothese 2: Spearman test Correlations Welk beeld
Spearman's rho
Welk beeld heeft u over
Correlation Coefficient
factoring?
Sig. (2-tailed)
heeft u over
Maakt u gebruik
factoring?
van factoring? *
1,000
,182
.
,014
183
183
N Maakt u gebruik van
Correlation Coefficient
,182
*
1,000
factoring?
Sig. (2-tailed)
,014
.
N
183
190
*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).
Bijlage 4: Hypothese 3: chi-kwadraattoets Chi-Square Tests Asymp. Sig. (2Value
df
sided)
a
4
,983
Likelihood Ratio
,397
4
,983
Linear-by-Linear Association
,165
1
,685
N of Valid Cases
181
Pearson Chi-Square
,399
a. 1 cells (10,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 4,80.
Bijlage 5: hypothese 4: Spearman testen Correlations Hoe groot is uw
Spearman's rho
Hoe groot is uw kennis
Correlation Coefficient
betreffende
Sig. (2-tailed)
kredietverzekering?
N
Maakt u gebruik van een
Correlation Coefficient
kredietverzekering?
Sig. (2-tailed)
kennis
Maakt u gebruik
betreffende
van een
kredietverzekeri
kredietverzekeri
ng?
ng? 1,000
-,397
**
.
,000
189
187
**
1,000
,000
.
-,397
69
N
187
188
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). Correlations Hoe groot is uw kennis
Spearman's rho
Hoe groot is uw kennis
Correlation Coefficient
betreffende factoring?
Sig. (2-tailed)
betreffende
Maakt u gebruik
factoring?
van factoring?
1,000
N
-,249
**
.
,001
189
189
**
1,000
Maakt u gebruik van
Correlation Coefficient
-,249
factoring?
Sig. (2-tailed)
,001
.
N
189
190
Bijlage 6: hypothese 5: Chi-kwadraattoets Maakt u gebruik van factoring? * Hoe lang maakt u al gebruik van factoring? Crosstabulation Hoe lang maakt u al gebruik van factoring? 1 jaar Maakt u gebruik van
Ja
Count
factoring?
% within Maakt u gebruik van factoring?
Total
Count % within Maakt u gebruik van factoring?
1-5 jaar
5-10 jaar
Langer
Total
4
5
2
2
13
30,8%
38,5%
15,4%
15,4%
100,0%
4
5
2
2
13
30,8%
38,5%
15,4%
15,4%
100,0%
Chi-Square Tests Value Pearson Chi-Square N of Valid Cases
.
a
13
a. No statistics are computed because Maakt u gebruik van factoring? is a constant.
70
Bijlage 7: Hypothese 5: frequentie Via welk kanaal bent u ermee in contact gekomen Cumulative Frequency Valid
Verzekeraar
Valid Percent
Percent
13
6,3
35,1
35,1
Bank
8
3,8
21,6
56,8
Adviseur
7
3,4
18,9
75,7
Kennis
3
1,4
8,1
83,8
Andere
6
2,9
16,2
100,0
37
17,8
100,0
171
82,2
208
100,0
Total Missing
Percent
System
Total
Bijlage 8: hypothese 7: Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel verstrekt aan klanten? * Maakt u gebruik van factoring? Crosstabulation Maakt u gebruik van factoring? Ja Hoeveel dagen
Tussen de 1 en 10
Count
klantenkrediet wordt
dagen
% within Hoeveel
er contractueel
dagen klantenkrediet
verstrekt aan
wordt er contractueel
klanten?
verstrekt aan
Nee 2
12,5%
Total 14
16
87,5% 100,0%
klanten? Tussen de 10 en 20
Count
dagen
% within Hoeveel
1
16
17
dagen klantenkrediet wordt er contractueel
5,9%
94,1% 100,0%
verstrekt aan klanten? Tussen de 20 en 30
Count
1
73
74
71
dagen
% within Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel
1,4%
98,6% 100,0%
verstrekt aan klanten? Meer dan een maand Count
9
74
83
% within Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel
10,8%
89,2% 100,0%
verstrekt aan klanten? Total
Count
13
177
190
% within Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel
6,8%
93,2% 100,0%
verstrekt aan klanten?
Chi-Square Tests Asymp. Sig. (2Value
df
sided)
a
3
,093
7,590
3
,055
Linear-by-Linear Association
,277
1
,599
N of Valid Cases
190
Pearson Chi-Square Likelihood Ratio
6,413
a. 2 cells (25,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 1,09.
72
Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel verstrekt aan klanten? * Maakt u gebruik van een kredietverzekering? Crosstabulation Maakt u gebruik van een kredietverzekering? Ja Hoeveel dagen
Tussen de 1 en 10
Count
klantenkrediet wordt dagen
% within Hoeveel
er contractueel
dagen
verstrekt aan
klantenkrediet wordt
klanten?
er contractueel
Nee
Total
1
14
6,7%
93,3%
2
16
11,1%
88,9%
10
62
13,9%
86,1%
24
58
29,3%
70,7%
37
150
19,8%
80,2%
15
100,0 %
verstrekt aan klanten? Tussen de 10 en 20 Count dagen
18
% within Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel
100,0 %
verstrekt aan klanten? Tussen de 20 en 30 Count dagen
72
% within Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel
100,0 %
verstrekt aan klanten? Meer dan een
Count
maand
% within Hoeveel
82
dagen klantenkrediet wordt er contractueel
100,0 %
verstrekt aan klanten? Total
Count
187
% within Hoeveel dagen klantenkrediet wordt er contractueel
100,0 %
verstrekt aan klanten?
73
Chi-Square Tests Asymp. Sig. (2Value
df
sided)
a
3
,034
Likelihood Ratio
8,963
3
,030
Linear-by-Linear Association
7,178
1
,007
Pearson Chi-Square
N of Valid Cases
8,703
187
a. 2 cells (25,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 2,97.
74
Bijlage 9 ; hypothese 11 hoeveel procent van de facturen wordt na VERVALDAG betaald? * is dat percentage sinds de financiële crisis toegenomen? Crosstabulation is dat percentage sinds de financiële crisis toegenomen? ja hoeveel procent van de
0-20%
Count
facturen wordt na
Expected Count
VERVALDAG betaald?
% within hoeveel procent van de facturen wordt na
nee
Total
25
37
62
38,1
23,9
62,0
40,3%
59,7%
100,0%
42
19
61
37,5
23,5
61,0
68,9%
31,1%
100,0%
28
11
39
24,0
15,0
39,0
71,8%
28,2%
100,0%
17
4
21
12,9
8,1
21,0
81,0%
19,0%
100,0%
3
1
4
2,5
1,5
4,0
75,0%
25,0%
100,0%
115
72
187
115,0
72,0
187,0
61,5%
38,5%
100,0%
VERVALDAG betaald? 20-40%
Count Expected Count % within hoeveel procent van de facturen wordt na VERVALDAG betaald?
40-60%
Count Expected Count % within hoeveel procent van de facturen wordt na VERVALDAG betaald?
60-80%
Count Expected Count % within hoeveel procent van de facturen wordt na VERVALDAG betaald?
80-100%
Count Expected Count % within hoeveel procent van de facturen wordt na VERVALDAG betaald?
Total
Count Expected Count % within hoeveel procent van de facturen wordt na VERVALDAG betaald?
75
Chi-Square Tests Asymp. Sig. (2Value
df
sided)
a
4
,001
Likelihood Ratio
18,624
4
,001
Linear-by-Linear Association
14,119
1
,000
Pearson Chi-Square
18,545
N of Valid Cases
187
a. 2 cells (20,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 1,54.
Bijlage 10: hypothese 12 Heeft u gemerkt dat banken een strenger kredietbeleid voeren sinds de economische crisis? * Is u sinds de financiële crisis extra waarborgen gevraagd bij het afsluiten van een lening? Crosstabulation Is u sinds de financiële crisis extra waarborgen gevraagd bij het afsluiten van een lening? Ja Heeft u gemerkt dat banken
Ja
Count
een strenger kredietbeleid
Expected Count
voeren sinds de
% within Heeft u gemerkt dat
economische crisis?
banken een strenger kredietbeleid voeren sinds
Nee
Total
80
51
131
56,2
74,8
131,0
61,1%
38,9%
100,0%
2
58
60
25,8
34,2
60,0
3,3%
96,7%
100,0%
82
109
191
82,0
109,0
191,0
42,9%
57,1%
100,0%
de economische crisis? Nee
Count Expected Count % within Heeft u gemerkt dat banken een strenger kredietbeleid voeren sinds de economische crisis?
Total
Count Expected Count % within Heeft u gemerkt dat banken een strenger kredietbeleid voeren sinds de economische crisis?
76
Chi-Square Tests
Value Pearson Chi-Square Continuity Correction Likelihood Ratio
Exact Sig. (2-
Exact Sig. (1-
sided)
sided)
sided)
a
1
,000
53,657
1
,000
68,284
1
,000
55,989 b
df
Asymp. Sig. (2-
Fisher's Exact Test Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
,000 55,695
1
,000
,000
191
a. 0 cells (0,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 25,76. b. Computed only for a 2x2 table
77