1
TWISTER Juni 2010
2
Colofon
Inhoudsopgave
TWister is het tijdschrift van T.W.I.S.T., de studievereniging voor (Vergelijkende IndoEuropese) Taalwetenschap aan de Universiteit Leiden.
Woordje van de voorzitter
3
Buikspreken door Bas Clercx
4
Redactie: Saskia Lensink Nina Ouddeken Olivier van Melle Bas Clercx Peter Alexander Kerkhof Matthias Franken
Delilah
7
De taal van de wetenschap door Matthias Franken
8
Tweekend door Jeroen van der Mark
11
Zon, zee, ztrand en Zjomskie door Emma vanden Wyngaerd
14
Oudnederlands door Peter Alexander Kerkhof
16
Taalwetenschapconferentie door Tim
19
Achterwaartse agenda
20
Agenda
20
Vormgeving: Matthias Franken Jaargang: 8 nr. 2 Oplage: 125 stuks Reacties en kopij:
[email protected] Website: www.studieverenigingtwist.nl
3
Woord van de voorzitter Lieve leden en vrienden, Het weer valt tegen, heel Nederland is bedekt onder een laag van oranje en de laatste loodjes zijn weer zwaar – maar het is nu toch echt zomer. Om ervoor te zorgen dat je je niet hoeft te vervelen tijdens het wachten op een door IJslandse as vertraagd vliegtuig, de lange autorit, een dag zonder tentamens/colleges/deadlines of tijdens de veel te lange pauze die je neemt tijdens het schrijven van je scriptie, is hier weer een gloednieuwe TWISTER. In dit nummer zijn onder andere een verslag te lezen van het TWeekend, hebben we ons gewaagd aan een vertaling van ouderwets Nederlands naar Oud-Nederlands, geeft Delilah een hoop goedbedoelde adviezen aan Schiphol, is er een verslag van een lezing van Chomsky (ja, de Chomsky), een beschouwing over de taal van de wetenschap, en uiteraard een woordje van de voorzitster, het stuk dat je nu aan het lezen bent. TWIST wenst je alvast een hele fijne vakantie toe. Tot op de TWicknick!
4
Buikspreken door Bas Clercx Wat doe je als je net je fonologiewerkstuk hebt afgerond? Juist ja, dan ga je nog een stukje schrijven over fonologie. Je bent natuurlijk ontzettend benieuwd waar die Bas nu weer mee gaat aankomen. Nu, na het tentamen Historische Taalkunde – driewerf hoera voor ''eigenlijk'' – hadden Nina en ik het over het wel of niet stopzetten van de basisbeurs in verband met de aanstaande verkiezingen, die, tegen de tijd dat dit gelezen wordt, allang voorbij zijn. Ach de kennis van hen die in de toekomst zijn. Ben ik er dan nog? Wie weet. Hoe dan ook, we hadden het over de basisbeurs en we vroegen ons af of het afschaffen ervan echt schadelijk zou zijn. Mijn idee was dat een lening wel mee zou vallen als we ze terug mogen betalen uitgesmeerd over 25 à 30 jaar met geen rente of één van 1%. Want ik ging ervan uit dat wij later vast werk zouden kunnen vinden. Nina echter was van dat laatste niet overtuigd. Hoe kun je nou met ATW later een goede baan krijgen? Daarbij sloot ze ook VIET in, denk ik, misschien. Dat zette mij aan het denken. Nina had wel gelijk. Wij hebben met onze studies niet de meest evidente carrièrerichtingen. Waar sommigen met hun studie mafiamaatje, rechten, of gold digger, tandheelkunde, worden, staan wij met lege handen. Met wat voor een job kun je je zakken vullen als je, laten we eens zeggen, gespecialiseerd bent op het gebied van de ablaut in de hystero-dynamische... Juist ja, dan haken de meeste werkgevers af. Ook als particulier deze waren verkopen is niet zeer winstgevend. Natuurlijk kun je het onderzoek in, maar in deze artikelenreeks ga ik op zoek naar alternatieve jobs voor taalkundigen. En ik begin met buikspreken, ofwel ventriloquisme. Jawel, buikspreken is de toekomst! Bij buikspreken moet je niet denken aan een nieuw soort luchtstroommechanisme, dat vanuit je maag komt. Als je buikspreekt, is het zaak je mond niet te bewegen. Je moet dus een aantal kunstjes uit de kast halen. Hier komt de beloofde fonologie van pas. De eerste oefening die op vele sites genoemd wordt, is het uitspreken van de klinkers zonder je mond in beweging te laten komen. Het is dus zaak je lippen volledig te ontspannen en alle geronde klinkers te ontronden. Waarschijnlijk merk je dat dit heel gemakkelijk gaat. Oefen dit een aantal keer en probeer je lippen niet te spannen. Dit ziet er namelijk heel onnatuurlijk uit, dus laat alles lekker hangen. Vervolgens krijg je een nieuw probleem: de labialen. Hier komt echte fonologie bij kijken, omdat het onmogelijk is een labiaal te maken zonder je lippen te bewegen, zelfs niet als je ‘‘alles laat hangen’’. Daarom moet je de fonen van de fonemen /w/, /kw/, /m/, /p/, /b/, /f/ en /v/ vervangen met andere, die min of meer erop lijken. De fricatieven gaan het makkelijkste in het Nederlands. Deze geef je in plaats van [f] en [v] de fonen [ ] en [ ] en het liefst niet interdentaal, omdat je dan je tanden
5 van elkaar moet halen. Alle beweging die je niet hoeft te maken is mooi meegenomen. De bedoeling is dat je zo natuurlijk mogelijk praat, zodat je luisteraars automatisch de vreemde klanken vervangen met de juiste. Dat is vet wordt dus dat is et.. Van de /w/ wordt gezegd dat je die met een [u] zou kunnen vervangen, maar zelf vind ik het niet helemaal lekker klinken, vooral omdat de klinker /u/ al vervormd moet worden. Misschien is een approximantische [ɣ] of een [ʕ] wel beter. Probeer maar eens uit welke je het beste vindt klinken. De /kw/ klinkt als [ku] wel prima, maar hier geldt hetzelfde probleem, dus probeer uit wat je overtuigend vindt. De /m/ is niet zo’n probleem als een dentale [n]. De /p/ en de /b/ zijn lastiger, omdat ze heel moeilijk te vangen zijn in een andere klank. Voor de /b/ heb je vaak aan [g] genoeg, maar de /p/ klinkt als [k] niet echt lekker. Toch zijn die klanken voldoende en dat brengt mij op een ander punt. Ook al heb je perfect je buikspreekfonologie aangenomen, dan toch zullen mensen vreemde zaken horen in je verhalen. Daarom is het belangrijk je publiek zoveel mogelijk af te leiden. Ten eerste moet je een leuke pop vinden. Een pop die de aandacht op zich kan vestigen. De pop moet niet statisch zijn. Hij moet om zich heen kijken, naar jou kijken en naar het publiek. Zorg ook dat hij natuurlijk beweegt. Laat hem bijvoorbeeld één ‘hap’ per lettergreep nemen. Dus bij een zin als hallo ik ben Bas, moet hij vijf keer zijn mond openen. Geef je pop ook een accent en een stemgeluid dat tegenovergesteld is aan dat van jou. Dus als je lage stem hebt, geef je pop een hoge. Zo maak je het contrast tussen de pop en jou extra groot, waardoor het publiek minder moeite heeft om over te schakelen tussen jullie twee. Vermeng de emoties van de pop en jou niet. Als hij boos wordt, ga dan zelf ook niet boos kijken, maar liever verrast of blij. Zoek bij het maken van je tekst met name woorden die niet al te veel problemen geven. Vermijd dus woorden als bavoemba, wat niet bestaat, maar het maakt mijn punt zo wel duidelijk. Je zou ook jezelf op de hak kunnen nemen en je pop af en toe kunnen verbeteren. Nina Conti doet dit als ze een labiaal te duidelijk als een andere klank heeft uitgesproken. Ze lacht d’r aap -Monkey- uit en ze verbetert hem. ‘’You said the gag, didn’t you mean the bag?’’ waarop Monkey antwoordt: ‘’Stop pretending it’s not your fault!’’. Ten slotte moet je ervoor zorgen dat je heel erg grappig bent. Als je eenmaal zover bent dan zullen mensen niet meer naar je mond kijken of de vreemde klanken horen, omdat ze simpelweg krom liggen van het lachen. Afleiding is dus bij buikspreken het sleutelwoord. Je zult nooit zonder labialen kunnen praten -alhoewel, als je ProtoBaskisch spreekt, heb je al geen last van de /m/-, dus je moet de aandacht afleiden. Bij oefenen heb je natuurlijk ook voorbeelden nodig en er zijn meer dan genoeg te vinden. De eerder genoemde Nina Conti is een Britse die ik ontzettend grappig vind. Haar Monkey is een chagrijnige aap die continu kankert op Nina. Het leuke van Nina Conti is dat zij met name zichzelf op de hak neemt en dat ze geen grappen maakt over mensen die zich op dat moment niet kunnen verdedigen. Bovendien blijft zij in haar eigen personage als Monkey praat. Veel buiksprekers vertrekken helemaal als ze
6 moeten buikspreken, terwijl Nina Conti door blijft lachen. Een andere die ook de moeite waard is om te bekijken is de Brit Paul Zerdin. Hij heeft een aantal poppen, waaronder een baby en een brutaal Brits jongetje. Wat hem zo aardig maakt is dat hij op een bijzondere manier omgaat met het buikspreken. Zo heeft hij een kapje dat hij om het hoofd doet van iemand uit het publiek. Op dat kapje zit een mond die hij kan laten bewegen en zo gebruikt hij levende mensen als buikspreekpop. Je zou nog kunnen kijken naar Jeff Dunham van ‘’Silence, I kill you’’, maar hem vind ik eerlijk gezegd minder leuk, omdat bij hem nog te zien is dat hij praat. Dat zou niet hoeven uitmaken als hij nog echt leuk was geweest, maar naar mijn idee laat hij zijn pop dingen zeggen die hij zelf niet zou durven. Zo laat hij zijn Dead Terrorist grappen maken over joden en katholieken, zonder dat hij hem zijn woorden laat terug nemen of dat hij de verantwoordelijkheid op zich neemt. Hij gebruikt zijn pop niet als verrijking, maar als een manier om goedkope en lompe grappen te (durven) vertellen. Maar zo pessimistisch wil ik dit artikel niet eindigen en daarom geef ik hier wat filmpjes die de moeite waard zijn om op te zoeken op Youtube. Voor Nina Conti zou ik eerst kijken naar Nina Conti Comedy Factory, hier krijg je de ongecensureerde versie -Monkey is nogal grof in de mond- met Nederlandse ondertiteling en tegelijk het basisoptreden. Verder zijn Monk with Nina Conti en Nina Conti Comedy Festival Gala 2009 zeer de moeite waard. Van Paul Zerdin zou ik bij Youtube zoeken naar Paul Zerdin Rayman is laat of Paul Zerdin Jerry Springer. De volgende site heb ik overigens gebruikt voor de techniek: http://www.handpopshop.nl/customer_portal_techniques.asp
7
Delilah Ook Delilah is helemaal in de vakantiestemming en heeft aan het begin van deze zomer besloten om wijze woorden te spreken over Schiphol. Na wat goedbedoeld advies aan de luchthaven was ze niet meer te stoppen en wist een hoop interessante dingen te vertellen. Hieronder haar verhaal. Verbeter Schiphol. Laat Schiphol verven. Laat Schiphol verbreden. Verlaag Schiphol. Verdiep Schiphol. Train Schiphol. Laat Schiphol faseren. Schiphol wou winkelen. Winkelt Schiphol. Schiphol moet huilen. Laat Schiphol meer tillen daar dan. Schiphol beseft van aantrekkelijke organisatie te horen. Wens Schiphol. Schiphol bidt om die investering. Laat Schiphol helpen door voortvarende mededelingen te lachen. Had Schiphol behoren te drentelen. Schiphol heeft er aan geschonken dienen te hebben verschild. Hoort Schiphol waarom de landbouwsectorretjes concurreerden. Bleek Schiphol te begrijpen of niet alle sportinstructricetjes zwaaien. Schiphol hoorde van sommige mededelingetjes te raden. Schiphol terrast. Schiphol voelden geen door economische tot stand gebrachten verruimden. Vergat Schiphol te terrassen. Schiphol zwom. Wenste Schiphol te bereiken lange vergrijzing dat werkte.
8
De taal van de wetenschap door Matthias Franken Het rommelt aan onze universiteit. De rector magnificus wil vanaf volgend academiejaar alle bachelor- en masterbullen niet meer in het Latijn, maar enkel in het Nederlands en het Engels opstellen. Lang niet iedereen is daar blij mee. Beschouwingen over Latijn, Nederlands en Engels. Over de taal van de wetenschap. Na de Belgische Opstand van 1830 heeft het nog een eeuw geduurd voor de Gentse universiteit volledig vernederlandst werd. Het was ook meteen de eerste universiteit in België waar de officiële voertaal het Nederlands was. Leuven volgde Gent pas na hevige studentenrellen in 1968. Wat sindsdien aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen lang ondenkbaar is geweest, is hier in Nederland dagelijkse kost. Hoewel ook in de Leidse bachelors de voertaal officieel het Nederlands is, gebeurt het niet zelden dat een college in het Engels gedoceerd wordt. Om nog maar te zwijgen van de mastercolleges, waar het Engels duidelijk de dominante taal is. Is het Nederlandse hoger onderwijs daarin progressief en vooruitstrevend? Of onthoofdt het net het Nederlands als volwaardige taal, waarin over alle domeinen van het maatschappelijk leven zou moeten kunnen gepraat worden (en dus ook over wetenschap) ? In beginsel gaat het argument dat de taal van de wetenschap nu eenmaal het Engels is. De universiteit wil bijgevolg haar studenten voldoende voorbereiden op een eventuele toekomst in de wetenschap; een toekomst die zekerder lijkt als (onder andere) de vakterminologie in het Engels gekend is. Of studenten er problemen mee hebben om colleges in het Engels en niet in het Nederlands te volgen, lijkt niet meteen het geval. Getuige daarvan bijvoorbeeld een college dat aanvankelijk in het Nederlands werd gedoceerd, maar waar door de studenten zelf (allen Nederlandstalig) om Engels werd gevraagd ‘omdat het handboek toch al in het Engels is en ze de terminologie niet in het Nederlands kenden’. Blijkbaar wordt het Engels als voertaal in het onderwijs niet als een bedreiging voor het Nederlands gezien. Anderzijds kan je je afvragen waarom niet. Een kloof lijkt te ontstaan tussen het Nederlands en het wetenschappelijk onderzoek. Er zijn misschien wel meerderen onder ons die het gevoel herkennen dat je bepaalde (Engelstalige) vakterminologie gewoonweg niet in het Nederlands kan vertalen (hoewel er waarschijnlijk (voorlopig?) nog wel een Nederlandse term bestaat). E. Haugen (1966) heeft het over vier stadia in het standaardiseringsproces van een taal: (a) selectie van bestaande variant(en), (b) codificatie van grammatica, uitspraak, woordenschat, (c) uitbreiding naar alle maatschappelijke doeleinden en (d) verspreiding en acceptatie van de verkregen standaardtaal. Deze vier stadia herkennen we ook in de externe taalgeschiedenis van het Nederlands in Nederland en Vlaanderen. Ik wil vooral de aandacht vestigen op de derde fase, taalbouw of taaluitbreiding.
9 Hierbij wordt de gekozen standaardvariant dus uitgebouwd, zodat het mogelijk wordt om de taal te gebruiken voor alle maatschappelijke doeleinden, onder andere ook voor de wetenschap. Zo zien we dat vele Nederlandse termen die vandaag nog gebruikt worden in de wiskunde oorspronkelijk bedacht werden door Simon Stevin in de 16e eeuw: termen als wiskunde, middellijn, loodlijn, driehoek, optellen, aftrekken,… Ook termen als grammaticaal geslacht, verbuiging en naamval zijn uit die tijd afkomstig. Ze komen uit de Twe-Spraack van de Nederduitsche Letterkunst van H. L. Spiegel. Natuurlijk werden niet alle termen overgenomen (bijvoorbeeld vernufteling (ingenieur), voordeelgeld (pensioen), seul (cilinder), voorspraak (advocaat)). Het is op z’n minst de moeite waard om hier even bij stil te staan. Lange tijd is het Latijn in Europa de taal van de wetenschap geweest. Vanaf de Renaissance gaat steeds meer aandacht naar de volkstalen, en lijkt het Latijn steeds meer aan belang te moeten inboeten. Getuige daarvan zijn de standaardiseringsprocessen in de Europese talen, met o.a. taalbouw zoals hierboven beschreven zodat voortaan wetenschap bedreven kon worden in de verschillende volkstalen. Nu zien we echter eerder het omgekeerde proces: langzaamaan lijkt men terug af te stappen van de ‘volkstalen’ in de wetenschap, ten voordele van een nieuwe eenheidstaal, het Engels. In een wereld die zo geglobaliseerd is als de onze, en waar wetenschappelijke vooruitgang steeds sneller lijkt te gaan, is dat misschien niet zo verwonderlijk. Wetenschappelijke publicaties zijn natuurlijk onmiddellijk veel toegankelijker voor een groot publiek als iedereen dezelfde taal spreekt. Bovendien zorgt de snelheid van de wetenschappelijke vooruitgang en de democratisering van de wetenschap (met als gevolg een explosie aan wetenschappelijke publicaties) ervoor dat vertalen bijna onbegonnen werk is. In die zin is het ook gewoon veel ‘handiger’ om wetenschap in het Engels te bedrijven. De vraag is dan natuurlijk waar je de grens legt. Als wetenschappelijke publicaties in het Engels verschijnen, moet het wetenschappelijk onderwijs dan ook niet in het Engels? Anderzijds gaan lang niet alle academische studenten de wetenschap in. Waar leg je de grens? Nederland doet dat in de eerste plaats tussen de bachelor en de master in, Vlaanderen houdt ook nog het overgrote merendeel van de masters Nederlandstalig. Een verwante discussie gaat over de taal op het diploma. Toen ik vorig jaar een propedeusebul kreeg, schrok ik me een hoedje. Die was namelijk deels in het Latijn opgesteld: dat had ik helemaal niet verwacht. Vanuit mijn Vlaams perspectief geeft dit heel goed de spreidstand van de Nederlandse universiteit weer: enerzijds lijkt het dagelijks gebeuren aan de universiteit veel losser, progressiever te verlopen in vergelijking met mijn ervaringen aan de universiteit van Leuven. Mondigere studenten en persoonlijkere, directere docent-student relaties zijn daar voorbeelden van. Aan de andere kant lijkt de Nederlandse universiteit dan weer veel conservatiever en traditioneler. Zo had een Vlaamse kennis na het bijwonen van een Nederlandse promotie het over een ‘toneeltje’ dat opgevoerd werd. Een ander voorbeeld is het Latijn dat op mijn bul staat. Door vast te houden aan zulke tradities lijken de universiteiten in Nederland dus in een soort spreidstand te staan.
10 Nu wil het universiteitsbestuur dat Latijn van die bul af. In het licht van de voorgaande discussie lijkt dat misschien niet eens heel vreemd. Toch komt daar heel wat protest tegen. ‘Quidquid latine dictum sit, altum videtur’ lijkt het devies van de tegenstanders. Het Latijn lijkt inderdaad nog steeds een zekere charme te hebben die geen enkele andere taal geniet. Ik verbaas me wel over de sterke reacties die op zo’n beslissing volgen. Ik had niet verwacht dat nog zo vele studenten gehecht zijn aan dat Latijn op die bul. Latijn is immers sinds de Renaissance uit steeds meer domeinen van ons maatschappelijk bestel verdwenen. De discussie die onlangs in Nederland in de media kwam omtrent de vakken Latijn en Grieks op de gymnasia is daar ook een voorbeeld van. In het algemeen lijkt het Latijn steeds minder populair te worden, hoewel velen het blijkbaar nog wel op hun bul willen hebben. In Groningen gaat de universiteit zelfs beginnen met bullen in het Latijn. Ik vraag me af hoeveel universiteiten binnen pakweg twintig jaar nog Latijn op hun bullen zullen zetten. Uit de voorgaande alinea’s blijkt dat het Nederlandse hoger onderwijs steeds sterker inzet op het gebruik van het Engels. Bij deze taalkeuze moeten we misschien ook even stilstaan. Hoewel het merendeel van acdemische publicaties in het Engels verschijnt, moeten we erkennen dat dat niet bij alle disciplines in dezelfde mate het geval is. Zo is de voertaal binnen de Indo-Germanistiek bijvoorbeeld veeleer het Duits. Verder is het zo dat landen als Frankrijk veel minder geneigd zijn om het Engels als academische taal boven het Frans te stellen (hoewel dat zelfs daar af en toe gebeurt). Het feit dat het Nederlands hoger onderwijs in de eerste plaats naar het Engels grijpt – en daarbij weinig onderscheid maakt tussen verschillende disciplines – is in de eerste plaats natuurlijk te wijten aan de culturele en politieke hegemonie die de Angelsaksichse wereld sinds het midden van de 20e eeuw geniet. Ik wil graag eindigen met een verwijzing naar het boek ‘Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur.’ van Joop van der Horst (hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Katholieke Universiteit van Leuven). Diegenen die het boek reeds gelezen hebben kunnen de voorgaande beschouwingen hier ongetwijfeld mee in verband brengen. De kern van het boek stelt dat de renaissancistische visie op taal stilaan ten einde loopt. Die visie op taal is volgens van der Horst het idee dat taal - dat wezenlijk een continuüm is - opgedeeld kan worden in verschillende eenheden, verschillende talen. Dit heeft dan geleid naar bijvoorbeeld de aandacht voor de verschillende volkstalen, ten nadele van het Latijn als Europese lingua franca. Van der Horst stelt dat die renaissancevisie op taal ten einde loopt. ‘Zonder overdrijving mogen we zeggen dat het Latijn een der paradepaardjes van de renaissance was. In de laatste decennia van de twintigste eeuw wordt het definitief op stal gezet.’ Daarmee concludeert van der Horst zijn beschouwingen over het Latijn.
11
TWeekend door Jeroen van der Mark Het begon allemaal op een mooie, regenvrije vrijdag in april. Fijn uitgeslapen (althans, dat neem ik aan om kwart over drie ’s middags) verzamelden we op station CS. We waren vrij snel compleet; eigenlijk is er helemaal niets echt fout gegaan, logistiek gezien. Toen trein, bla, saai, doorspoelen, Tilburg. Again, geen logistieke problemen. We hadden zelfs vrij snel de goede bus gevonden, die ons zou brengen naar Berkel-Enschot, en de lieftallige boerin Jo. Maar daar later meer over. De bus bracht ons fijn naar onze uitstaphalte in THE MIDDLE OF FREAKIN’ NOWHERE. Daar stond ik dan, met mijn 6 tassen. Ik was blijkbaar de enige die ongelofeloos veel spullen in aparte tassen had gepropt, want toen we eindelijk op onze bestemming aankwamen was ik de enige die kermend van de pijn in het gras viel. Boerin Jo kwam ons heel gastvrij de boerderij/slaapdinges showen, en wij propten onze spullen op willekeurige plekken in said slaapdinges. Daarna even ontspannen, onder andere met “pesten på Svenska” (voor uitleg praat met Alain). Na dat spannende spel meerdere keren gespeeld te hebben kregen we toch eigenlijk wel een beetje honger, en ging men eten maken (er deden zelfs mannen mee, die bang waren voor de toorn van Hilde). De tafel werd gedekt en we hebben gezellig samen gegeten, gedronken, gekletst, etc. Dat is toch wel iets toffer dan met een bord op schoot voor de tv (die we daar uiteraard niet hadden, kom op, het is BerkelEnschot)! Daarna gingen de spelletjes door tot diep in de nacht, maar niet té diep, want we moesten wel weer vroeg op.
De volgende dag stonden we zowaar vroeg op, en gingen we rustig aan eens ons haar wassen; tenminste, dat dachten we. Om warm te douchen moest je eerst 50 eurocent in een machinedinges (jaja, wat een technische kennis) doen; ik
12 denk dat dat wel een bekend fenomeen is (campings, festivals). De nare verrassing kwam toen na 2 minuten het water gewoon weer ijskoud werd! Daar stond men dan, de haren nog doordrenkt met shampoo, met een hele chagrijnige blik. Ik besloot me niet te wagen aan de douches (dat, en ik had geen 50 cent-muntjes) en waste m’n haren als een echte kerel (hihi) onder de kraan. Toen de rest, die de douches wel aandurfden, gedoucht terugkwamen met een evenzo chagrijnige blik, wist ik dat ik de juiste keuze had gemaakt. Maar goed: het ontbijt. De tafel was inmiddels al gedekt met broodjes, jus, melk, etc. Na een stevige maaltijd besloten we richting Tilburg te gaan, voor het uitstapje. Maar waarheen? Dat werd ons eindelijk verteld: we zouden naar een drankmuseum gaan. Met dat vooruitzicht snelden we naar de bushalte. We waren gewoon alwéér op tijd! Eenmaal bij Tilburg CS aangekomen gingen we eerst maar eens een ijsje halen. Man, wat was dat goddelijk, ik zou bijna teruggaan naar Tilburg om weer zo’n ijsje te halen! Daarna was het zoeken naar de juiste bus, die ons naar het drankmuseum zou brengen. Helaas bleek deze bus een beetje spoorloos, en toen het 3 uur was (het museum zou om 4 uur sluiten als ik me niet vergis) zijn we in plaats van naar het drankmuseum naar het Scription gegaan. Het Scription is het museum voor schriftelijke communicatie: past dus aardig bij onze studie, en het bijkomende voordeel was dat het ongeveer 3 keer omvallen van station Tilburg vandaan was. Wat epische foto’s voor een episch verslag:
In het museum hebben we doldwaze spelletjes gedaan die eigenlijk voor kleuters bedoeld waren, over de geschiedenis van de computer/typemachine geleerd en zelf al dan niet vunzige teksten geschreven op een typemachine. Het was heel tof, maar na een tijdje op een smartboard geklooid te hebben hadden we toch echt wel alles gezien, en gingen we weer weg. Een deel van het groepje moest even naar de apotheek, een ander deel besloot om Tilburg verder te verkennen. Ik zat in het laatste deel, en het bleek een heel goed idee om eens door Tilburg te slenteren: terrasjes zat, en volop zon, hoe tof wil je het hebben? We hebben een biertje/colaatje/wijntje gedronken en er werd wat bittergarnituur besteld. Ondertussen werd er natuurlijk uitbundig gekletst, en leerden we o.a. dat Japanners hun duim omhoog doen op een foto als ze een vriend hebben en hun pink als ze een vriendin hebben. Resultaat:
13 Later kwam het andere deel van het groepje er ook gezellig bij zitten, en niet veel later moesten we alweer terug naar onze grote vriendin, boerin Jo. ’s Avonds gingen we pannenkoeken eten! Supertof. We hadden zelfs een surprise guest: Jurgen kwam tussen het tentamen leren toch even langs om pannenkoeken te snaaien. Na het feestmaal kwamen de spelletjes: we gingen met z’n allen eerst TWister doen, en daarna weerwolven (nouja, ik probeerde eerst om toch nog te doen alsof ik iets aan huiswerk deed, maar ik faalde). Toen we Jurgen uitgezwaaid hadden, gingen we nog even kletsen/spelletjes doen, maar we waren verstandig en gingen redelijk op tijd slapen, om de volgende ochtend fris en vrolijk weer wakker te worden. Het was echt súperlekker weer, dus we haastten ons niet, gingen rustig ontbijten en daarna eens opruimen. Nare verrassing Twee: onder 50 euro schoonmaakkosten verstond onze lieve Jo blijkbaar niet schoonmaken, maar alleen de tafels afnemen. Seriously. 50 euro voor de tafels afnemen. Wat een WERK. Toen men daar achter kwam waren 3 mensen al weg (sorrysorrysorry), dus moest de rest het huis maar gaan schoonmaken (bedankt Jo). Iedereen is uiteindelijk goed thuisgekomen, ik heb zelfs nog door Leiden gelopen (met vet haar en 6 tassen; ik kreeg geld van mensen voor het slaaphuis). En, mensen, wat hebben we hiervan geleerd? Altijd inschrijven voor het TWeekend, want het is supertof en gezellig. Tot volgend jaar :)
14
Zon, zee, ztrand en Zjomskie door Emma vanden Wyngaerd Op 31 mei was het zover, een dagje Parijs met op het programma één ding. Een lezing van dé Noam Chomsky in de Académie de France. De lezing begon om 17u, maar aangezien het ging om “accès libre, dans la limite des places disponible ” leek het wel een wijs idee om op tijd te gaan. En inderdaad, om 14u30 stond er al een rij van ongeveer dertig personen. Een uurtje later was die rij verdrievoudigd en om 15u45 gingen de deuren open. In het auditorium dat voor de gelegenheid gereserveerd konden 600 mensen en om 16u20 sloten de deuren. Iedereen die daarna opdaagde, werd geweigerd. Maar: let's cut to the chase. Understanding and Interpreting :Language and Beyond Voor het merendeel van zijn leven is Chomsky gefascineerd geworden door drie thema's die hij Plato's probleem, Orwells probleem en Descartes' probleem noemt. Deze problemen definieerde hij als volgt: Plato's problem: How comes it, that human beings - who's contacts with the world are brief, personal and limited – are nevertheless able to know as much as they do. Orwells problem: How comes it, that human beings – with ample and reliable information at hand – know and understand so little. Descartes' problem: the creative use of language, the infinite use of finite means Deze laatste komt iedereen die Inleiding Taalwetenschap heeft gevolgd waarschijnlijk bekend voor. Het gaat om twee van de 'nine design features of language', namelijk discreteness en productivity. Plato's probleem Voor de 17e eeuw werd over het universum gedacht als een machine. Met Newton kwam verandering in dit beeld. Hij besefte dat het als mens onmogelijk is om te begrijpen waarom het universum werkt zoals het werkt. We kunnen enkel (beschrijvende) theorieën opstellen, die onze ervaringen met de natuurwetten benaderen. Een voorbeeldje om te verduidelijken. Voor Newton werd gedacht dat een steen naar de aarde viel en stoom naar de hemel rees, omdat dit de natuurlijke plaats van deze dingen was. Newton ontdekte dat het echter met heel andere dingen te maken had. Dat de aarde aantrekkingskracht uitoefent op alles er rond is nu een algemeen gegeven, maar was vroeger -en als je er goed over nadenkt nu nog altijd – erg tegen-intiutief. Newton vond dus dat de wetenschap zijn doelen moest 'verlagen'. Wij kunnen de wereld niet begrijpen en moeten ons blijven verbazen over de dingen die we vaststellen. Enkel dan kunnen we spreken over moderne wetenschap.
15
Nu is het zo dat het minder voor de hand liggend is om je te verbazen over dingen die de psychologie aangaan. Dit zijn immers dingen die zo behoren tot onze “common sense” dat het moeilijk is om te bedenken dat het eigenlijk niet zo makkelijk is. Taal is hier een goed voorbeeld van. Tot de jaren '50 van de 20e eeuw was er totaal geen nieuwgierigheid naar de werking van taal. Natuurlijk leert een kind taal, natuurlijk kan iedereen die dezelfde taal spreekt mij verstaan, ... Pas begin 1950 is het onderzoek hierna gestart. Maar vele aspecten van de werking van taal blijven ons een raadsel. Misschien zijn we wel niet intelligent genoeg om de werking van de geest de begrijpen. Descartes probleem Voor het probleem van Descartes is niet echt een oplossing. We kunnen zoeken naar de finiete middelen, maar hoe we precies aan die infiniete combinaties hiervan komen, blijft een raadsel. Dat het iets te maken heeft met Universal Grammar (UG) staat haast vast. Aan het bestaan hiervan kan ook niet getwijfeld worden. Anders zou het onmogelijk te verklaren zijn waarom kinderen wel taal leren en puppy's bijvoorbeeld niet. Orwells probleem Orwells probleem is eerder een politiek probleem. Het hangt samen met propaganda en hoe (westerse) kranten vaak slechts een zijde van de zaak belichten. Hij haalde een voorbeeld aan uit de recente acualiteit. Een paar maanden geleden bombardeerde de NATO Servië. Een onderzoek werd uitgevoerd en er werd geconcludeerd dat het bombardement illegaal maar legitiem was. Illegaal omdat het tegen de regels was, maar legitiem omdat het de enige manier was om het moorden en de verschrikking in Servië te stoppen. Maar deze moorden en verschrikkingen waar in het rapport sprake van was, waren een voorspeld gevolg van het bombardement. Toch is de eerste versie algemeen aanvaard in het westen. Hoewel de oplossing van Orwells probleem voor de hand ligt, is de oplossing ook de reden waarom het blijft bestaan. Het is beter de massa te controleren door de mening en houding van de massa te beïnvloeden dan door brute kracht. Dit was het einde van de lezing. Hierop volgde een vragenronde van een klein uurtje die heel interessant was, en waaruit bleek dat Chomsky niet zo'n droogstoppel was als ik had verwacht. Ik zal niet elke vraag beschrijven, maar toch een paar interessante ideeën toelichten. • •
Gevoel voor ritme en muziek en (basis) wiskunde worden net zoals taal, door iedereen aangeleerd. Hebben deze vaardigheden ook hun basis in de Language Faculty? Concepten worden vaak uitgevonden door wetenschappers. Maar altijd in de hoop dat ze verwijzen naar échte dingen. Fonemen,
16
•
atomen, enz... allemaal uitgevonden door de wetenschap, maar hopelijk toch parallel met echt bestaande dingen. Water is H2O. Bekend probleem uit de moderne filosofie. In welke taal is dit? Niet in het Engels/Nederlands, want daar bestaat H2O niet. Ook niet in de taal van de chemie, want daar bestaat water niet.
En om af te sluiten nog enkele mooie citaten van die dag: • • • • • •
Only when people are puzzeled by things, modern science begins We might not have intelligence enough to understand the workings of mind. The study of language is fused with irrationality. Nature created the natural numbers, humans created the rest. Language is sound with meaning (Aristotle) Language is meaning with sound (Comsky)
voor wie meer wil weten, de lezing is online te vinden op: http://www.college-defrance.fr/default/EN/all/phi_lan/Conference_du_31_mai_2010_N__1.jsp Ik kan het zeer aanraden. De lezing + vragensessie duurde twee uur.
Oudnederlands door Peter Alexander Kerkhof Wetenschappers, die zich bezighouden met de oudste bekende fase van wat de directe voorouder van het Nederlands mag heten, hebben daarvoor drie vroegmiddeleeuwse bronnen tot hun beschikking: de Wachtendonckse psalmen, de Egmondse Williram en de Middelfrankische rijmbijbel. Van geen van dezen kan men zeggen dat het om louter Oudnederlandse teksten gaat. Vaak heeft een vermoedelijk Oudnederlands sprekende kopiist de Oudhoogduitse klankvorm van de tekst aangepast aan zijn eigen dialect. Dat is geen verrassing wanneer we bedenken dat de schrijfcentra in die tijd vaak in het oosten van het land gelegen waren. Alleen het klooster Egmond had in het westen van het land een scriptorium, maar dat werd pas vanaf de twaalfde eeuw echt actief. We vermoeden dat een adaptatie van een in het Oudhoogduits geschreven commentaar op het Hooglied dáár zijn Oudnederlandse trekken heeft opgedaan, vooraleer het manuscript in de Leidse universiteitsbibliotheek terecht kwam. De aanpassingen die de kopiist aanbracht waren dan ook nog eens niet volledig en niet consistent. Een ware nachtmerrie voor de taalwetenschapper die de bronnen wil
17 gebruiken voor het reconstrueren van de tiende-eeuwse Oudnederlandse klankstand. Daarom willen veel linguïsten niet van het Oudnederlands spreken, maar gebruiken liever de neutralere term Oudnederfrankisch, die aangeeft waar het dialect zich in het Frankische dialectcontinuüm bevindt. Men moet zich echter realiseren dat ook termen als het Oudsaksisch, het Oudengels en het Oudhoogduits theoretische constructen zijn die soms weinig met de taalkundige realiteit te maken hebben. Zeker wanneer men naar de Wachtendonckse psalmen kijkt, ziet men toch een dialect dat in veel opzichten als de voorloper van het Middelnederlands beschouwd kan worden. De Oudhoogduitse klankverschuiving is in het dialect niet opgetreden, er zijn drie verschillende pluralis-uitgangen in de tegenwoordige tijd van het werkwoord, de wrijfklank /x/
is voor een /l/ reeds verdwenen, Auslautverhärtung is in het dialect de norm en de klank die correspondeert met de Oudsaksische /ō/ is in het Oudnederlands een /uo/ geworden. Wel degelijk waardevolle gegevens voor de Oudgermanist. Toch blijft het bestaan van het Oudnederlands voor veel Neerlandici en leken beperkt tot het zinnetje ‘hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hi anda thu’ en zijn de Wachtendonckse psalmen en de Egmondse Williram voor veel Neerlandici exotisch ogende schriftmonumenten. Dat de Neerlandici zich nauwelijks bekommeren om het Oudnederlandse schriftdom zij hen vergeven. Ook als taalkundige is het erg moeilijk om van letterlijke boven de Latijnse tekst staande vertalingen van de psalmen en onduidelijke exegetische uitwerkingen van het Hooglied opgewonden te worden. Dat het letterlijke bijbelvertalingen zijn, is op zich niet eens zo erg, maar dat er weinig interessante stukken uit de bijbel van Oudnederlandse glossen zijn voorzien, is dan wel weer jammer. Alleen een enkele Hooglied-passage kan als lichtelijk amusant gezien worden: wanda bezerre sint thine spune themo wine “want beter zijn jouw borsten dan de wijn’. Het blijft jammer dat de Oudnederlandse kopiist niet het boek Genesis of de Openbaring van Johannis van Oudnederlandse glossen had voorzien. Daarom heb ik de vrijheid genomen om het enigmatische begin van genesis 6 (1-4) met de vroegmoderne syntaxis van de Staatenvertaling van 1618 van het vroegmodern Nederlands in het Oudnederlands te vertalen. Ik heb voor een vertaling vanuit het vroegmodern Nederlands gekozen in plaats van een vertaling van de Latijnse tekst uit de Vulgaat van sint Hiëronymus, omdat het resultaat gewoon stukken leuker is. Ik heb juist voor deze passage gekozen omdat zij voor de vroege middeleeuwers erg belangrijk was. Het gaf hun namelijk een mogelijkheid hun oude niet-christelijke wereldvoorstellingen in de bijbels ante-diluviale (d.w.z. van voor de zondvloed) chronologie te plaatsen. De Oudgermaanse wereld kenden namelijk ook goden en reuzen en de kerk kon door naar deze passage te verwijzen, verklaren waarom die Oudgermaanse goden en reuzen ook volgens de bijbel nu niet meer zouden bestaan; ze waren namelijk tijdens de zondvloed verdronken. Bij de vertaling heb ik de woorden die alleen in Oudhoogduitse vorm overgeleverd zijn, omgezet naar de vermoedelijke
18 Oudnederlandse klankstand. Zo heb ik bijvoorbeeld omgezet naar < ōk>. Genesis 6 1-4 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren. In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. *In is gedān thuo thie man an erthon begunnon te gemanagfaldon in im giboran uuerthen dohtera that Godes sunon dohtera mannero scauuodon that sia scona uuaron in sie namon im uuiuon ut allon the sie gecoren haddon. Thuo quath druftin: min gēst ne scal in euuon fehtan bit manne bithiu hē ist ōk flēsc thoch sīn daga sculon uueson hundrod in tuuintig iara. An then dagon uuaron wrisila an erthon in ōk aftir also Godis sunon te dohteron mannero ingangon uuaron in im kind giuuunon haddon; thesa sint thie giuueldigon the fan eldi geuueson uuaron, man bit name. Bronnen: A Quak & J.M. van der Horst, Inleiding Oudnederlands (Leuven 2002). Arend Quak, Die altmittel- und altniederfränkischen Psalmen und Glossen; nach den handschriften und Erstdrucken neu herausgegeben (Amsterdam 1981) Arend Quak, “Hintergründe eines altniederländischen Textes”, in: Amsterdammer Beiträge zur älteren Germanistik 66 vol 1 (Amsterdam 2010) 63-74. Bijbel, dat is de gansche heilige schrift bevattende alle de canonieke boeken des Ouden en nNieuwen testaments (Amsterdam 1917) Robert L. Kyes, Dictionary of the Old Low and Central Franconian Psalms and Glosses (Tübingen 1983).
19
Conferentie door Tim Momenteel ben ik derdejaars Scandinavistiek aan de UvA, hoofdtaal Noors. Tijdens die studie ben ik geïnteresseerd geraakt in de taalkunde, en dan met name de historische taalkunde. Tijdens mijn verblijf in Oslo heb ik bovendien een vak gevolgd dat onder andere de fonologische ontwikkelingen van het Oernoords naar het Oudnoords behandelde. Sindsdien ben ik op zoek naar verdere verdieping in de historische taalkunde, en heb daarom besloten mijn geluk te beproeven bij de opleiding VIET in Leiden vanaf komend jaar en mij proberen te bekwamen in wederom een zeer klein vakgebied. Ik kwam daarom een keer langs om een kijkje te nemen, en ontmoette daar enkele VIET-studenten die mij uitnodigden voor de conferentie op 7 mei. Ik reisde daarom af naar Leiden en woonde alle vier de historisch taalkundige lezingen bij. De dag was vrij strak en netjes georganiseerd, inclusief een royale lunch en een bakje koffie later op de dag. Wat me opviel was dat er aardig wat mensen aanwezig waren bij de lezingen, iets wat ik niet had verwacht voor dit – in mijn ogen – toch vrij kleine vakgebied. Veel lezingen bij Scandinavistiek trekken heel wat minder bezoekers. De lezingen zelf waren verder allen bijzonder interessant en divers. De eerste lezing over het –th suffix in het Engels was boeiend en duidelijk gepresenteerd. De tweede ging over Germaanse leenwoorden in het Fins. Ik had tijdens mijn studie al eerder gehoord over de schat aan informatie over het Germaans die het Fins te bieden heeft, en dat interesseerde me al een tijdje. Ik was daarom blij verrast dat hier meer onderzoek naar gedaan werd. Ik moet eerlijk toegeven dat ik de lezing enigszins moeilijk te volgen vond, maar daar waren m.i. meerdere zaken debet aan. Ik heb nog weinig ervaring in de historische taalkunde, het onderwerp an sich is ingewikkeld, en bovendien moet een maandenlang onderzoek even in drie kwartier samengevat worden. Daarom vond ik niet dat Simon Mulder hier iets te verwijten viel, ik vind het al knap dat hij het nog zo duidelijk kon brengen in die spanne tijds. De derde lezing was nogal onverwacht, aangezien het hier geen Indo-Europese taal betrof. Desondanks was het een vrij duidelijke en goede presentatie die rekening hield met de op zijn zachtst gezegd beperkte kennis die het publiek had van het Zénaga Berber. De vierde en laatste lezing ging tot mijn vreugde over een Scandinavisch onderwerp waar ik ook wel bekend mee ben, en niet het minst ingewikkelde ook: tonemen. Dat is een onderwerp waar menig wetenschapper niet over uitgepraat raakt, en hetzelfde gold voor Lewis Casey. Ook hij had eigenlijk wel wat meer tijd kunnen gebruiken, niettemin maakte hij de hoofdlijnen van zijn onderzoek duidelijk. Al met al was het een leerzame dag, maar het stemde me ook tevreden de sprekers en een aantal VIET-studenten goed te hebben kunnen spreken in de pauzes. Tevens werd ik gewezen op de runologieconferentie in Oslo waar velen uit Leiden heen gaan, waar ik me naderhand ook voor heb ingeschreven met een paar medestudenten Scandinavistiek, we zouden het niet willen missen – bovendien een goed excuus om weer naar Noorwegen te gaan.
20
Achterwaarste agenda 7 april
Borrel en uit eten
9 april
Dies
16 t/m 18 april 5 mei
TWeekend
7 mei
Conferentie
12 mei
Borrel en uit eten
2 juni
Borrel en uit eten
9 juni
Spelletjesavond
Borrel en uit eten
Agenda 28 juni
TWicknick
Juli t/m augustus 16 t/m 20 augustus
Vakantie EL CID