Woordenschatonderwijs Beter luisteren, lezen, spreken en schrijven
Paul Filipiak
15 JSW
Het hierna geboden model voor woordenschatonderwijs staat in dienst van het beter luisteren, lezen, spreken en schrijven. In dit ‘LLSS-lesmodel’ kan gebruik gemaakt worden van het bekende 4takt-model of het VSCC-model. (Voorbewerken of Verankeren, Semantiseren, Consolideren, Controleren). Het LLSS-model volgt een opbouw waarin woorden eerst vooral worden begrepen en daarna worden gebruikt, aan de hand van dezelfde tekst.
2006
BETER LUISTEREN LEZEN, SPREKEN EN SCHRIJVEN
APRIL
E
r is niet één goede woordenschatdidactiek. In woordenschatonderwijs zijn verschillende aanpakken mogelijk en nodig. De aard van de woordenschatdidactiek hangt namelijk van veel factoren af, zoals de leeftijd van de kinderen, de hoeveelheid woorden die ze beheersen, of het gaat om mondeling of om schriftelijk taalgebruik, of om concrete of juist abstracte woorden; te veel om hier toe te lichten.
90,
Marcel Minnée Fotografie
JAARGANG
Is er een beter doel voor het woordenschatonderwijs dan dat kinderen betere luisteraars, praters, lezers en schrijvers worden? En wordt dat op uw school, bijvoorbeeld vanaf groep 6, ook nagestreefd? In dit artikel bespreken we een woordenschataanpak die bij dit doel past. We geven voorbeelden uit nieuwe taalmethoden en tips.
De Nieuwe Taaljournaal
De Nieuwe Taalactief
Taaljournaal is een geïntegreerde nt1/nt2-taalmethode. De aangeleerde woorden worden toegepast binnen taalactiviteiten. Woordenschatonderwijs wordt binnen Taaljournaal dan ook nadrukkelijk geïntegreerd met het beter luisteren, spreken, lezen en schrijven.
Voor omschrijvingen van woorden en contextzinnen hebben we veelvuldig gebruik gemaakt van Van Dale juniorwoordenboek Nederlands, dat kernachtige en begrijpelijke omschrijvingen en contextzinnen geeft.
VOORBEREIDING
Selecteer een aantal losse sleutelbegrippen én woordcombinaties uit de gekozen tekst, bijvoorbeeld een tekst uit een methode, die samen de kern van de tekst verduidelijken en bedenk een korte omschrijving van de woorden.
manier van lopen; het woord spreken met twee antoniemen als fluisteren en schreeuwen; het woord snurken, dat slapen impliceert, en dergelijke.
JSW
JAARGANG
90,
APRIL
2006
LUISTEREN
16
De keuze van belangrijke woorden uit de tekst ‘Waar hoor ik thuis’ ergens thuis horen vertrouwde klanken de heimwee iets van plan zijn alles was al beslist een vreemde eend in de bijt logeren
Korte, begrijpelijke definitie daar waar je graag wilt zijn bekende klanken een gevoel om ergens naar terug te gaan denken over wat je later gaat doen je bent niet de baas je hoort er niet thuis ergens zijn en er ook ’s nachts slapen
De woorden dienen aan de volgende criteria te voldoen: - Ze verduidelijken samen de kern van de tekst en maken het begrijpen van de kern van de tekst makkelijker. - Ze zijn relatief onbekend, laagfrequent en nuttig voor de kinderen in uw klas, ook buiten het verband van de tekst. De hoogfrequente woorden zijn bekend bij de meeste leerlingen. - Het zijn niet alleen losse woorden, maar ook woorden in een zinsen tekstverband. Ze worden in de tekst onderstreept en kunnen eventueel worden opgenomen bij de tekst of in de kantlijn van de tekst, ter hoogte van de moeilijke woorden. Kabil zit met opgetrokken knieën op zijn bed. Hij leunt met zijn hoofd tegen de muur en luistert naar de vertrouwde klanken van de Westertoren. Hij voelt zich hier thuis en tegelijk ver van huis. ‘Hier’ is Amsterdam, maar ‘zijn huis’ staat in Casablanca in Marokko; in één van de vele rommelige buitenwijken van die te snel groeiende stad. Zijn ouders en ook zijn broer en zusters wonen daar. Zij zijn teruggegaan. Het werken met woorden in tekstverband bevordert het leggen van betekenisrelaties op het niveau van zinnen en van de tekst. Hierdoor kunnen vooral laagfrequente woorden beter gesemantiseerd worden en wordt de tekst beter begrepen. Tips - Woorden komen vaak in frequente combinaties voor, in collocaties en gezegdes zoals vertrouwde klanken, wat opzij leggen, wat hij van plan was, een klusje doen, aandacht trekken, ze pikken je zo op, het niet zo nauw nemen, vast wel, in de put zitten, een benauwd gevoel, een vreemde eend in de bijt. Besteed hier veel aandacht aan. - Jonge kinderen en beginnende woordleerders moeten, mede met het oog op het dagelijks taalgebruik, eerst de betekenisrelaties van woorden en woordcombinaties in zinsverband leren. Bijvoorbeeld de betekenisrelatie tussen vertrekken-afscheid nemen in een zin. - Pas daarna kunnen ze geleidelijk ook de diverse rubrieksrelaties buiten zinsverband tussen verschillende woorden leren. Bijvoorbeeld de synonieme betekenisrelatie van vertrekken – weggaan; de deel-geheel-relatie: huis-keuken; slenteren als een bepaalde
De vooraf gekozen belangrijke sleutelwoorden, worden voor het voorlezen bij de kinderen ‘voorbewerkt’ met enkele korte begrijpelijke omschrijvingen van de woorden. U geeft vóór het voorlezen de hiervoor aangegeven korte definities of voorbeelden van het gebruik van deze woorden. Laat dit niet langer dan ongeveer 30 seconden per woord duren. Het is nog maar het begin van de semantisering van deze woorden en het legt een betekenisbasis voor andere moeilijke woorden in de tekst. Bij deze eerste oppervlakkige woordkennis gaat het dus om het associëren van een woord met een specifieke definitie, of met een afbeelding en met de context van het woord bij voorkeur ontleend aan de tekst. Deze voorbewerking heeft betrekking op een oppervlakkig associatieniveau en een bescheiden hoeveelheid instructie is voldoende. Tips - Belangrijk bij het voorlezen is het aanbrengen van woordgrenzen, woordaccent en toonhoogte in de klankdelen van de woorden. Woordgrenzen worden duidelijker als kinderen al kunnen meelezen in het tempo waarin de leerkracht voorleest. - Een sterk accent wijst vaak op het begin van een nieuw inhoudswoord en een zwak accent op een functiewoord (je, mijn, toen). - De doelwoorden moeten zowel apart als in de woordenstroom van woordgroepen en zinnen worden voorgelezen; geïsoleerde woorden klinken namelijk anders dan woorden in een zin. - Let op: woordkennis draagt bij aan het volgen van kleine fragmenten in de tekst; het aanbrengen van voorkennis, draagt vooral bij aan het begrijpen van de hele tekst. LEZEN
Als de kinderen de tekst technisch kunnen lezen op het niveau van de klas, gaan ze na het luisteren de tekst lezen. Ze komen de bij het luisteren gedefinieerde woorden tegen en die worden daardoor verder gesemantiseerd in de context van de leestekst. Het semantiseringsproces van enkele woorden, dat bij het luisteren naar deze tekst is gestart, wordt daarmee tijdens het lezen van dezelfde tekst voortgezet. Ook komen de kinderen in de leestekst nieuwe moeilijke woorden tegen die de leerkracht (of de maker van de methode) al heeft onderstreept en
waarvan ze de betekenis moeten zien te ontIn de luister- en leesteksten worden de doelwoorden aangebodekken, via den en besproken (les 1 tot en met 3) en in les 4 worden ze woordleerstrageoefend. De doelwoorden zijn dus geïntegreerd in de receptegieën. Voor, tieve hoofdvaardigheden (luisteren en lezen). Daarnaast zullen tijdens en na het lezen kunde leerlingen bij het stellen en spreken de verworven doelnen kinderen woorden kunnen gebruiken, omdat het onderwerp van de stelop de betekenis les vaak samenhangt met de context van de doelwoorden. van deze woorden reflecteren op een manier die bij het luisteren naar de tekst minder goed mogelijk is. Dit kan klassikaal gebeuren in de interactie leerkracht-leerling, maar ook in de interactie leerling-leerling (pratend lezen of hardopdenkend lezen). De onderstreepte woorden komen voor in de context van tekstfragmenten en kinderen leren om de betekenis van die woorden in de tekst te zoeken.
Taalverhaal
DIEPE WOORDKENNIS
Diepe woordkennis is het (zelfstandig) gebruik van het woord in nieuwe situaties en zinnen, het begrijpen van de verschillende betekenissen van het woord of woordcombinaties en de afbakening met andere woordbetekenissen. Hoe dieper de beoogde woordkennis, des te meer contexten en voorkennis de kinderen nodig hebben en hoe langer er bij woorden, woordcombinaties, woordregister en woordfamilies stilgestaan moet worden. Dit is natuurlijk mede afhankelijk van de beschikbare onderwijstijd en of het bijvoorbeeld gaat om concrete of abstracte woorden. Hier kunnen ook de bekende drie uitjes een rol spelen. In deze fase zouden bord-woordschema’s gebruikt kunnen worden die relaties tussen woorden visueel aangeven, zodat voor de wat oudere kinderen en voor de kinderen met een grotere woordenschat, niet alleen gewerkt wordt aan de zinsbetekenis van woorden, maar ook aan hun diepere rubrieksbetekenis.
Yvonne de Blaauw
2006
In de schrijffase is de computer het meest geschikt om in het oefenen en toetsen van de vele woorden te voorzien.
APRIL
Vervolgens vormt de beluisterde en gelezen tekst de basis om verder over het onderwerp van de tekst te praten. Daarbij komen de te leren woorden op een functionele wijze aan de orde. Dit lukt nu beter vanwege de voorkennis die bij het luisteren en lezen is opgebouwd en vanwege de al enigszins bekende betekenis van de bij het luisteren en lezen voorbewerkte woorden. Het praten naar aanleiding van de tekst is een soort van consolideringfase, waarbij de woorden en woord-
90,
SPREKEN
JAARGANG
Tips - Het is geen gek idee om bij het leren van woorden, in de consolidatiefase, ook de woordfamilies aan te leren bij gevorderd woordleerders. Bijvoorbeeld bij het woord bezoeken, ook woorden als bezoeker, bezoekster, het bezoek, bezocht. Daarbij is de ontwikkeling van de woordvorming bij kinderen belangrijk, zoals enkelvoud en meervoud, voor- en ach-
17 JSW
Tips - Pas op met betrekking tot het leren van woorden bij het zelf lezen van teksten door leerlingen: het woord wordt door de leerling min of meer goed geraden en is dus gedeeltelijk bekend. Dit gebeurt slechts voor 5 tot 10 % van de onbekende woorden. Het woord wordt goed geraden, maar vervolgens toch niet geleerd en onthouden. Dit gebeurt met veel woorden. Het woord wordt verkeerd geraden en er wordt verder geen aandacht aan besteed. Het onbekende woord wordt overgeslagen. Dit doen kinderen vaak. - Let op: uit onderzoek blijkt dat kinderen het meeste van de woordbetekenis vergeten aan het begin van het leerproces! - Op een gegeven moment kan het begrijpend lezen natuurlijk ook vooraf gaan aan het begrijpend luisteren, omdat lezers wel de leessnelheid aan hun niveau kunnen aanpassen, maar niet hun luistersnelheid. Tevens vormen woorden bij het luisteren een aaneengesloten klankstroom, terwijl de woordgrenzen bij het lezen duidelijk zijn. Een variant is natuurlijk het meelezen van de tekst tijdens het luisteren. - De vele niet-frequente woorden moeten dus via zinvol taalaanbod en taalgebruik worden aangeleerd, bijvoorbeeld via het herhaald en interactief voorlezen, het aanleren van woordleerstrategieën (via Directe Instructie) en, op basis daarvan, via veel meelezen en zelf lezen. Hierbij is het incidentele woordleren dominant, maar dat kan worden aangevuld met directe instructie en expliciete activiteiten van woordleren. Bekend zijn de drie uitjes (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden).
combinaties in enkele andere contexten interactief worden herhaald en toegepast. Waarmee de betekenis van de woorden en woordcombinaties dus worden verdiept en ook bijvoorbeeld de woordfamilie (bezoeken, bezoek, bezoeker) of het woordregister (lachen, grinniken, glimlachen) bij de woorden aangeboden kunnen worden. Ook de rubrieksbetekenissen van woorden kunnen hier aan de orde komen (bijvoorbeeld tegenstellingen: warm-koud). Dit kan slechts gedoseerd gebeuren.
JSW
JAARGANG
18
Marcel Minnée Fotografie
90,
APRIL
2006
Belangrijk bij het voorlezen is het aanbrengen van woordgrenzen.
tervoegsels, en dergelijke. Kinderen met een woordenschatachterstand blijken ook achter te zijn in hun kennis van woordfamilies en woordregisters en de aandacht hiervoor verlaagt uiteindelijk hun leerlast. - Een andere ‘woordfamilie’ voor gevorderde gebruik en verdieping is het register van een woord. In de woorden lachen, grinniken, giechelen, schateren heeft het woord lachen de minste registerlading, omdat het woord in verschillende contexten gebruikt kan worden. Wanneer gebruik je de andere varianten van lachen? Welke voertuigen kun je afvlaggen: een raceauto, een bus, een taxi? Wanneer wel en wanneer niet? In welk geval gebruik je de woorden besturen en rijden op? SCHRIJVEN
Wat de kinderen en de leerkracht gezegd hebben naar aanleiding van de tekst en over de gebruikte woorden, of over de woordcombinaties, of over de woordfamilies, of het woordregister, of over de rubrieksbetekenissen van woorden, kan de basis vormen voor een schrijftaak. Rijke oefening- met het omschrijven van de woorden, het gebruik van woorden in nieuwe zinnen, het rubriceren van woorden volgens hun onderlinge betekenisrelaties, leidt tot een diepere woordkennis. In deze fase wordt de betekenis van de woorden geconsolideerd door nog steeds de context van het verhaal te gebruiken. De voorbeelden hierna zijn dus ontleend aan de beluisterde, gelezen en besproken tekst. Het productief toepassen van woorden in een steltaak verdiept ook het onthouden van woorden. Stelproducten van kinderen moeten met andere woorden een toenemende rijkdom aan woordenschat vertonen, maar dit kan eigenlijk alleen goed
Taal op Maat Veel aandacht krijgt de woordenschat, vanaf groep 1 tot en met 8. Vanaf groep 4 berust de aanpak op ‘gestructureerde associatie’. De kinderen leren afzonderlijke woorden stevig te verankeren in een ‘woordweb’. Het woordweb biedt verbreding en verdieping. De auteurs geven het advies om het woordweb op het bord c.q. de flap te laten staan.
via een computer geanalyseerd en geadministreerd worden, op basis van door kinderen gemaakte teksten op de computer. VOORBEELDEN VAN SCHRIJFOEFENINGEN (EN TOETSEN)
Naast woordkennis moet ook het oefenen en toetsen van woordgebruik aan de orde komen. We geven enkele voorbeelden. Somber fietste Kabil ’s avonds naar meneer Joosten. 0 Kabil fietste vrolijk naar meneer Joosten 0 Kabil fietste snel naar meneer Joosten 0 Kabil fietste in het donker naar meneer Joosten 0 Kabil fietste naar meneer Joosten en was niet blij. Oefening 1 De kinderen moeten de goede betekenis van het woord in een zin kiezen (woordkennis)
last De vader van Kabil maakt het kapotte hek. Hij …….het hek. Oefening 2 : Reproductieve woordenschatoefening, met gebruik van de context van het verhaal
trots boeiend Hoe voel je je als je je rapport hebt?
Portret
Oefening 3 : nadenken over het juiste gebruik van doelwoorden, met gebruik van de context van het verhaal.
Je kunt op twee manieren luisteren. De ene keer let je goed op. De andere keer ben je bang dat er wat ergs gebeurt (aandachtig luisteren/gespannen luisteren). Oefening 4: nadenken over het juiste gebruik van doelwoorden, met gebruik van de context van het verhaal.
Kabil zat in de put. Om hem te…….., zei meneer Joosten dat Kabil altijd bij hem kon komen wonen. Oefening 5: gatenzinnen uit het verhaal voor een (re)productieve oefening van de woorden, met gebruik van de context van het verhaal. CONSOLIDEREN EN CONTROLEREN MET DE COMPUTER
- Schmitt, N, Vocabulary In Language Teaching, Cambridge, 2000. - Beck, I.S, McKeown, M.G., Kucan, L., Bringing Words To life, Guilford Press, 2002.
Tekst en illustratie: Nils Smit. Nils Smit is werkzaam op basisschool ’t Prisma in Purmerend
2006
LITERATUUR
APRIL
De auteur is werkzaam bij Fontys-DOBA-onderwijsadviseurs in Eindhoven.
90,
- Richt het woordenschatonderwijs in de school op het beter luisteren, lezen, spreken en schrijven door de leerlingen. - Werk daarbij dus met teksten waarin op de eerste plaats de zinsbetekenis, de betekenis van woorden in zinnen, de aandacht krijgt. Want dat is het echte woordgebruik dat leerlingen dagelijks nodig hebben. Geef aandacht aan woordcombinaties, dus combinaties van woorden die in je gevoel vaak bij elkaar voorkomen. - Werk pas bij de consolidering aan de verdieping door bijvoorbeeld allerlei relaties tussen woorden te oefenen. Denk aan de woordfamilie en het woordregister en aan visuele schema’s die de relaties tussen woorden aangeven. Doe dat echter niet te snel bij jonge kinderen en bij kinderen met weinig woordenschat. - Consolideer en controleer de woordenschatkennis en de beheersing van het woordgebruik niet alleen op papier, maar laat kinderen oefeningen en woordtoetsen vooral op de computer doen.
gaat nooit op vakantie. Zeven jaar geleden overleed haar broer en sindsdien kan Marlènes moeder de stad niet meer verlaten. Het dagelijks bezoeken en verzorgen van het graf is een ritueel geworden waar ze niet van af kan wijken. Haar oudste dochter komt soms wel eens in opstand maar haar jongste niet. Marlène is namelijk een rustig meisje. In de groep voelt ze zich het prettigst als er niet op haar wordt gelet. Ze werkt dan rustig aan haar taak, leest in haar boek of droomt weg. Soms probeer ik een gezellig gesprek met haar op te zetten. Ze geeft dan keurig antwoord op mijn vragen terwijl ze, wat schichtig, mijn blik probeert te ontwijken. Als ik voorlees is het anders. Ze droomt dan mee met het verhaal terwijl haar donkerbruine ogen glanzen en strak op mij gericht zijn. Ronja de roversdochter of Kruistocht in spijkerbroek, avonturen in onbekende landen. Ook in de kring, na een vakantie, kan Marlène ingespannen luisteren naar de reisverhalen van haar klasgenoten. Vlak voor de voorjaarsvakantie gebeurde er iets opmerkelijks. We liepen terug van de gymzaal toen Marlène ineens naast me kwam lopen. ‘Ga je nog wat leuks doen in de vakantie, Marlène?’, vroeg ik bijna plichtmatig. ‘We gaan op wintersport, meester!’, was haar onverwachte antwoord. ‘Wat!? Maar je moeder…’ ‘Ja, maar mijn zus bleef deze keer maar doorzeuren en opeens zei mijn moeder: Goed, we gaan. We zijn op internet gaan kijken en we hebben een hotel geboekt!’ ‘Fantastisch! Jij hebt een topmoeder!’ ‘En een topzus!’, voegde Marlène er met glanzende ogen aan toe.
19
JAARGANG
AANBEVELINGEN
Marlène
JSW
In de schrijffase van het LLSS-model kan ook de controle plaats vinden. Het gaat bij het controleren echter niet alleen om het toetsen. Controleren kan ook betrekking hebben op het goed gebruiken van de woorden, bijvoorbeeld bij het stellen. De computer is, indien het allemaal werkt, het meest geschikt om in het oefenen en toetsen van de vele woorden te voorzien. Bij de nieuwe Taal actief en Taaljournaal zijn goede computerprogramma’s voor het oefenen en controleren van woordenschat beschikbaar.