Woordenschat thema 8: Lekker schoon Woordcluster A Schoonmaken: het vuil van iets afhalen Schrobben: het met water en een borstel of bezem schoonvegen. Bijvoorbeeld een stoep. Boenen: Je gaat ergens met een doek of een borstel stevig overheen. Je boent iets om het schoon te maken of te laten glimmen. Het stoffer en blik: Een stoffer is een borstel met zachte haren. Bij een stoffer hoort een blik. Met een stoffer veeg je stof en vuil op het blik. De dweil: Een dweil is een dikke lap stof om een vloer mee schoon te maken. Je maakt een dweil dat eerst nat. Het schoonmaakmiddel: een schoonmaakmiddel is een vloeibare zeep die je gebruikt om bijvoorbeeld het toilet mee schoon te maken. Woordcluster B Schuren: het gladmaken of schoonmaken. Ik heb die ruwe plank met schuurpapier glad gemaakt. Het schuursponsje: Een schuursponsje is een sponsje met een ruwe kant waarmee je vuil weg kunt schuren. Poetsen: het schoonmaken met een doek. Je wrijft erover, zodat het gaat glimmen. Zemen: Ramen zemen is: ramen met water en zeep schoonmaken. Daarna maak je ze met een zeem droog. Woordcluster C Onverzorgd: Als je er onverzorgd uitziet, zie je er slordig en ongewassen uit. Dan zorg je niet goed voor jezelf. Smerig: vies of vuil De veeg: Een veeg is een vlek of streep die door een vegende beweging is ontstaan. Warrig: iets is warrig als het in de war zit. Het is een beetje slordig. Keurig: Keurig is: erg netjes en mooi Woordcluster D Het wasvoorschrift: In een wasvoorschrift staat hoe je je kleren moet wassen. Vaak staat een wasvoorschrift op een kaartje van stof dat in een kledingstuk is genaaid. De temperatuur: De temparatuur van iets geeft aan hoe warm of koud het is. De temparatuur kun je meten met een thermometer. De thermometer: Met een thermometer meet je hoe warm of koud het ergens is. Of hoeveel koorts iemand heeft. Een thermometer is meestal een dun buisje met een vloeistof erin. De vloeistof gaat omhoog als het warm wordt en nar beneden als het koud wordt. Lauw: Lauwe vloeistof is een beetje warm, maar niet heet. De stomerij: Een stomerij is een bedrijf waar kleren met stoom en schoonmaakmiddelen worden schoongemaakt. Dat gebeurt met kleren die niet in de wasmachine kunnen, of met grote gordijnen. Woordcluster E
Afwassen: Afwassen is het met water en zeep schoonmaken van de vaat. De vaat: De vaat, dat zijn alle spullen die na het eten moeten worden afgewassen, zoals borden, bekers en bestek. Het afdruiprek: Een afdruiprek is een rek waarop je de gewassen vaat laat drogen. De afwasmachine: Een afwasmachine is een machine die de afwas voor je doet. Een machine werkt op stroom.
Schoon maken
Schrobben
Boenen
Het vuil van iets afhalen.
Iets met water en een borstel of bezem schoonvegen.
Je gaat ergens met een doek of een borstel stevig overheen. Je doet dit om iets schoon te maken of te laten glimmen.
Stoffer en blik
Een borstel met zachte haren met een soort schepbak om het vuil op te vegen.
Een dweil
Een dikke lap stof om een vloer mee schoon te maken. Je maakt hem dan eerst nat.
Het schoonmaakmiddel
Een vloeibare zeep die je gebruikt om bijvoorbeeld het toilet mee schoon te maken.
Schuren
Het gladmaken of schoonmaken. Ik heb die ruwe plank met schuurpapier glad gemaakt.
Het schuursponsje
Een sponsje met een ruwe kant waarmee je vuil weg kunt schuren.
Poetsen
Schoonmaken met een doek. Je wrijft erover, zodat het gaat glimmen.
Zemen
Ramen met water en zeep schoonmaken. Daarna maak je ze met een zeem droog.
Onverzorgd
Je ziet er slordig en ongewassen uit. Dan zorg je niet goed voor jezelf.
Smerig
Vies of vuil.
De veeg
Warrig
Keurig
Een vlek of streep die door een vegende beweging is ontstaan.
Het zit in de war. Het is een beetje slordig.
Erg mooi en netjes.
Het wasvoorschrift De temperatuur De thermometer
Hierin staat hoe je je kleren moet wassen. Vaak staat het op een kaartje van stof dat in een kledingstuk is genaaid.
Hoe warm of hoe koud iets is. Je kunt het meten met een thermometer.
Je meet hiermee hoe warm of koud het ergens is. Het is meestal een dun buisje met een vloeistof erin. De vloeistof gaat omhoog als het warm wordt en naar beneden als het koud wordt.
Lauw
Een beetje warm, maar niet heet.
Afwassen
Het met water en zeep schoonmaken van de vaat.
De vaat
Alle spullen die na het eten moeten worden afgewassen, zoals borden, bekers en bestek.
Het afdruiprek De afwasmachine
Een rek waarop je de gewassen vaat laat drogen.
Een machine die de afwas voor je doet. Een machine werkt op stroom.