Woorden en daden. Mannelijkheid in de Lage Landen, 1800-2000 Aula Koninklijke Bibliotheek Den Haag Vrijdag 6 november 2009 Grote en minder grote mannen bepaalden lange tijd als held, staatsman of denker het beeld van het verleden. De recente roep om meer aandacht voor de nationale geschiedenis bezorgde hen zelfs een opmerkelijke come-back. Toch zijn mannen en mannelijkheid als zodanig tot nu toe verrassend weinig door historici geanalyseerd, zeker in de Lage Landen. Het waren in de afgelopen vijftien jaar vooral Angelsaksische historici die, voortbouwend op vrouwen- en gendergeschiedenis, de historische diversiteit en veranderlijkheid van noties van mannelijkheid hebben geëxploreerd. Nu dit onderwerp sinds kort ook een plaats verwerft op de onderzoeksagenda’s van Nederlandse en Vlaamse historici wil het KNHG voor een breder publiek een overzicht geven van de stand van zaken: zowel van de historiografie als van het recente nieuwe onderzoek over ‘mannelijkheid’. Het gaat daarbij om verschijningsvormen van mannelijkheid zoals die in woord en daad gestalte hebben gekregen in de moderne geschiedenis van de Lage Landen. De sprekers besteden aandacht aan de concrete betekenis van mannelijkheid in politieke en sociale strijd, in definities van religieuze identiteit, in de opkomst van de moderne beeldcultuur en in de levens van individuele mannen. Dagvoorzitter is Henk te Velde (Universiteit Leiden). Programma 09.30-10.00
Ontvangst met koffie/thee
10.00-10.45 Stefan Dudink (Radboud Universiteit Nijmegen), De benen van Willem I en andere mo(nu)menten uit een vaderlandse geschiedenis van mannelijkheid 10.45-11.30 Matthijs Lok en Natalie Scholz (UvA), Betwiste mannelijkheid in de politieke crisis van 1813-1815 (Nederland/Frankrijk) 11.30-12.15 Thomas Buerman (Universiteit Gent), Verwijfdheid versus androgynie. Vormen van rooms-katholieke mannelijkheid in België, 1800-1940 12.15-12.45
Jaarvergadering KNHG
12.45-13.30
Lunch
13.30-14.15 Henk de Smaele (Universiteit Antwerpen), Brando en Dean in België. Over de betekenis van sexy mannelijkheid in de jaren vijftig en vroege jaren zestig 14.15-15.00 Gemma Blok (UvA), Drank in de man, wijsheid in de kan? Het debat over alcohol, drugs en ‘mannelijkheid’ rond 1900 15.00-15.30
koffie/thee pauze
15.30-16.15 Jolande Withuis (NIOD), ‘Weest manlijk, zijt sterk’. De betekenissen van manlijkheid in het leven van Pim Boellaard (1903-2001) 16.15-17.00
Discussie
17.00-18.00
Borrel
Kosten en aanmelding Kosten voor deelname (inclusief koffie/thee, lunch en borrel) bedragen €25,- (KNHGleden €20,-, studenten en AIO’s €10,-). Het bedrag kunt u overmaken naar rekeningnummer 6934391 ten name van Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap te Den Haag. Aanmelden graag vóór 1 november per email:
[email protected] of per telefoon 070-3140363. Samenvattingen van de lezingen Stefan Dudink (Radboud Universiteit Nijmegen) De benen van Willem I en andere mo(nu)menten uit een vaderlandse geschiedenis van mannelijkheid. De benen van Willem I op het schilderij van Joseph Paelinck (1819) vormen in deze lezing het uitgangspunt voor een rondgang langs uiteenlopende benaderingen van de geschiedenis van mannelijkheid. De tocht voert langs de wortels van de geschiedenis van mannelijkheid in vrouwen- en gendergeschiedenis, en langs meer en minder recente concepten (‘the masculine stereotype’ van G. Mosse) en theorieën (‘hegemonic masculinity’ van R.W. Connell). Een weging van de merites en mogelijke tekortkomingen van deze benaderingen mondt uit in een pleidooi voor een geschiedschrijving die mannelijkheid zo veel mogelijk loskoppelt van ‘reëel bestaande mannen’. In plaats van zich automatisch in de richting van ‘mannen’ te bewegen, zou deze geschiedschrijving moeten onderzoeken hoe mannelijkheid zich historisch tot andere fenomenen dan mannen heeft verhouden. Het ‘andere fenomeen’ dat in deze lezing ter sprake komt is de natie. Centraal staat de verhouding van mannelijkheid tot opvattingen van de natie in de Nederlandse geschiedenis van de late achttiende en negentiende eeuw: mannelijkheid en de Lage Landen. Welke noties van mannelijkheid speelden een rol in de vorming van de verbeelde gemeenschap Nederland en – omgekeerd – hoe kleurden opvattingen over de natie de betekenissen van mannelijkheid in deze jaren? Deze vraag brengt ons bij andere vaderlandse benen (die van Rutger Jan Schimmelpenninck en Jan van Speyk) en bij de betekenis van de geschiedschrijving van mannelijkheid voor de geschiedschrijving ‘in het algemeen’. Matthijs Lok en Natalie Scholz (Universiteit van Amsterdam) Betwiste mannelijkheid. De politieke crisis van 1813-1815 en de strijd om het gezag in Nederland en Frankrijk. Het herstel van politieke legitimiteit en autoriteit behoorde zowel in Frankrijk als in Nederland in de politieke transitie van 1813/14-1815 tot de meest urgente problemen van
het nieuwe bewind. Speelde gender en met name mannelijkheid een rol in dit proces? Onze stelling is dat in de crisis van 1813-1815 verschillende concepten van mannelijkheid met elkaar streden en ingezet werden om de eigen legitimiteit te onderbouwen en die van de politieke vijand in twijfel te trekken. Uitgangspunt is telkens een kritische analyse van de Napoleontische opvatting van mannelijkheid, waartegen zich de nieuwe politieke leiders afzetten door op een creatieve manier terug te grijpen op andere reeds bestaande concepten en deze naar behoefte te herdefiniëren en aan te passen aan de politieke situatie. In de populaire verbeelding van de vroege Restauratie monarchie speelde men sterk in op de légende noir van Napoléon. Het tijdens het Keizerrijk heersende beeld van mannelijke daadkracht en heroïsme keerde zich tegen Napoleon op het moment dat zijn militaire successen afnamen. Hem werd verweten hardvochtig soldaten voor zijn persoonlijke ambities op te offeren en zich op het slagveld op onmannelijke wijze laf te gedragen. Tegenover dit negatieve beeld van Napoleon werd de sensibele kant van de deugdzame koning Lodewijk XVIII en van Willem I als liefdevolle ‘vader’ benadrukt. Daarnaast speelde de definitie van mannelijkheid een rol in de publieke discussie over de ‘windvanen’, de ambtsdragers die tijdens de Revolutie en het Empire hoge ambten hadden bekleed en na 1814 ook deel uitmaakten van de bestuurselite. De windvanen werd door hun critici een gebrek aan mannelijke standvastigheid verweten. Zij stelden dat zij juist echte mannen waren omdat zij bedaard waren (Nederland) en hun eer hooghielden (Frankrijk). De overmatige (revolutionaire en Napoleontische) passie wordt hier verbonden met het vrouwelijke onvermogen om passies te beheersen. De strijd om de politieke legitimiteit is in 1813-1815, kortom, nauw verbonden met de strijdende definities van ideale mannelijkheid. Tegen deze achtergrond willen we ervoor pleiten om gender systematischer te integreren in de geschiedenis van politieke transities. Thomas Buerman (Universiteit Gent) Verwijfdheid versus androgynie. Vormen van rooms-katholieke mannelijkheid in België, 1800-1940. Onderzoek naar de wisselwerking tussen religie en mannelijkheid is niet nieuw. Wel bestaat er een gebrek aan evenwicht in dit onderzoeksveld. Terwijl algemeen erkend wordt dat er geen homogene mannelijkheid bestaat maar er verschillende mannelijkheden of masculinities zijn, heeft men zelden oog voor de verschillen per denominatie. Angelsaksische studies naar de WASP masculinities hebben ervoor gezorgd dat vooral de religieuze masculiniteit van protestantse mannen is onderzocht. Daardoor werden er conclusies getrokken over moderne mannelijkheid die niet van toepassing zijn op de negentiende-eeuwse rooms-katholieke mannelijkheid. Aan de hand van studies naar protestantse mannelijkheid zou men gemakkelijk kunnen concluderen dat de katholieke mannelijkheid een gefeminiseerde mannelijkheid was. Pejoratief uitgedrukt en meegaand in de negentiende-eeuwse anti-katholieke retoriek die in verschillende landen aanwezig was: de negentiende-eeuwse katholieke man was een ‘wijf’. Het ligt echter voor de hand dat het belang dat katholieken in tegenstelling tot protestanten hechtten aan zowel Maria als aan het celibaat invloed had op het katholieke manbeeld. Dat dit manbeeld uit zowel mannelijke als vrouwelijke karaktereigenschappen bestond, ervaarden rooms-katholieken, in tegenstelling tot hun medechristenen, niet als problematisch.
Henk de Smaele (Universiteit Antwerpen) Brando en Dean in België. Over de betekenis van sexy mannelijkheid in de jaren vijftig en vroege jaren zestig. In de jaren vijftig doet een nieuwe generatie ‘jonge goden’ hun intrede in Hollywood (Marlon Brando, James Dean en Paul Newman). Zij vallen niet alleen op door hun manier van acteren (‘the Method’), maar ook door de manier waarop hun ‘perfecte’, getrainde lichamen in beeld worden gebracht. Vaak zijn hun ‘good looks’ en seksuele ‘onweerstaanbaarheid’ ook centrale elementen in het verhaal en de enscenering. Deze jonge goden beantwoorden perfect aan het ‘moderne mannelijke stereotype’ zoals dat door de bekende historicus George L. Mosse in The Image of Man is gedefinieerd. Volgens Mosse (en veel historici van mannelijkheid) is dit stereotype een symbool van de burgerlijke orde, met haar hang naar vooruitgang én orde. Het werd dan ook voortdurend geplaatst tegenover de ‘tegentypes’, vooral joden en homoseksuelen, die werden voorgesteld als verzwakt, verwijfd en afstotelijk. Toch kan dit eenduidige schema niet zomaar worden toegepast op de naoorlogse Hollywoodfilm. ‘Machtige’ mannen dragen er maatpakken en zijn corpulent, grijs en saai. De mooie mannen (in spannende t-shirts) belichamen juist het verzet tegen de hegemonische mannelijkheid. Bovendien roepen ze onmiddellijk gevaarlijke associaties op met homoseksualiteit. Ze lijken dus ‘stereotype’ en ‘tegentype’ tegelijkertijd. Passend binnen het politieke repressieve klimaat van het naoorlogse Amerika (met angst voor communisme en seksuele perversie), draait het plot in de laatste minuten ook uit op een ‘Hollywood catharsis’ waarbij de sexy mannen inzien dat ook zij onvermijdelijk ‘the man in the grey flannel suit’ zullen worden (naar de klassieker van Sloan Wilson uit 1955, eveneens verfilmd met Gregory Peck in de hoofdrol). Mannen kunnen, zo lijkt het, niet én mooi én machtig zijn. In deze lezing wordt nagegaan wat dit ‘script’ betekent voor de geschiedenis van de (naoorlogse) mannelijkheid in het ‘Westen’. Vervolgens wordt nagegaan of de analyse ook aanknopingspunten vindt in de receptie van deze films in België. Merkten ook de Belgische recensenten dit script op? Hoe reageerden zij op de opvallende intrede van het geërotiseerde mannenlichaam op het witte doek? Merkten zij iets op van de homoerotische spanning in de films, en werd daarbij een verband gelegd met de Belgische samenleving? Waren Brando en Dean ‘vreemde’ producten van de Amerikaanse commerciële filmindustrie, of waren zij realistische vertolkers van een algemeen onbehagen in de cultuur? Waren zij ‘stereotype’ of ‘tegentype’? En waren zij ook inzet van strijd in het Belgische verdeelde ideologische landschap? Gemma Blok (Universiteit van Amsterdam) Drank in de man, wijsheid in de kan? Het debat over alcohol, drugs en ‘mannelijkheid’ rond 1900. In de negentiende eeuw was er in de westerse wereld sprake van een ‘psychoactieve revolutie’: een stijgende consumptie van bewustzijnsveranderende stoffen als sterke drank, opium, morfine en cocaïne. Inzet van deze lezing is om te analyseren hoe opvattingen over gender en mannelijkheid een rol speelden in de Nederlandse discussie over de omgang met dit toenemende gebruik van roesmiddelen.
Deels was de reactie in ons land op de psychoactieve revolutie conservatief. Het traditionele beeld van de vrolijke drinkebroer raakte overschaduwd door het stereotype van de ‘ellendedrinker’: de arbeider die zijn loon verdronk in de kroeg, ten koste van zijn gezin. De overheid koos met de Drankwet van 1880 voor een justitiële aanpak van alcoholisten, die als ‘habituele dronkaards’ in Rijkswerkinrichtingen belandden. Ondertussen raakten schilders en schrijvers gefascineerd door wellustige ‘morfinistes’: vrouwen die zich niet wilden schikken in hun rol als kuise huismoeder en een uitweg zochten in de roes en seksuele uitspattingen. De ellendedrinker en de morfiniste waren exacte spiegelbeelden van de heersende (middenklasse) idealen van mannelijkheid en vrouwelijkheid, die werden ingezet om deze dominante idealen juist te benadrukken. Maar het debat over genotmiddelen bood ook kansen aan hervormingsgezinde groeperingen. Zo betoogden (veelal christelijke) geheelonthouders dat de ideale man zich het lot aantrok van zijn drankverslaafde broeder. Geheelonthouders speelden een cruciale rol in de geboorte van de verslavingszorg rond 1900, waar men alcoholisten probeerde te redden uit hun noodlottige gevangenschap door Koning Alcohol. Daarentegen vonden bohemiens dat het gebruik van genotmiddelen kunstzinnige inspiratie opleverde, zelfinzicht en onafhankelijkheid van geest. Een echte man zocht de roes op, als onderdeel van zijn zelfontplooiing en antiburgerlijke levenshouding. Het debat over genotmiddelen toonde dus conservatisme, maar was ook een kweekvijver voor visies op een ander soort samenleving. Het concept ‘mannelijkheid’ vormde een wapen in de strijd om behoud dan wel verandering van maatschappelijke verhoudingen. Jolande Withuis (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) ‘Weest manlijk, zijt sterk’. De betekenissen van manlijkheid in het leven van Pim Boellaard. In 1943 zat verzetsman Pim Boellaard in de gevangenis van Haaren, in afwachting van zijn doodvonnis – althans van die slechte afloop ging hij uit en dat was niet zonder reden. Hij was de leider van de Utrechtse OD (een ‘rechtse’ verzetsgroep) en bij het eerste ODproces waren bijna negentig van zijn medestrijders ter dood veroordeeld. Hijzelf was toen aan arrestatie ontsnapt maar na acht maanden onderduik alsnog gepakt. In Haaren zat Boellaard in Einzelhaft; hij kreeg geen bezoek, mocht geen contact hebben met medegevangenen, bewakers mochten geen woord tegen hem zeggen en communiceren met de vier die hem het dierbaarst waren: zijn vrouw, zoon en ouders, kon hij alleen via illegale wegen. Kort voor het proces wist Boellaard een sigarenkoker de gevangenis uit te smokkelen, waarin hij een afscheidsboodschap had gekerfd voor zijn vader en zijn zoontje, de twee mannen die hem het naast stonden. Die afscheidsboodschap hield een opdracht in: ‘Weest manlijk, zijt sterk’. Ik ben die leuze bij mijn onderzoek naar Boellaards levensgeschiedenis nadien nog tweemaal tegengekomen, beide keren in verband met de oorlog. De vraag die ik in mijn lezing wil trachten te beantwoorden is wat Boellaard met die woorden ‘Weest manlijk, zijt sterk’ wilde zeggen. Welke boodschap wilde hij deze twee gelieven nalaten? Maar Boellaards leven, dat bijna de gehele twintigste eeuw beslaat, hield meer in dan de oorlog alleen. Hij was bijvoorbeeld ook een succesvol ondernemer. En hij had een gezin. Ik zal proberen de betekenissen te reconstrueren van ‘manlijk’ in het leven van Boellaard. Niet in discursieve zin (alleen al omdat hij zich daar nooit over heeft uitgelaten), maar vooral in zijn concrete relaties tot anderen en in zijn visie op zichzelf. In de eeuw van
Pim Boellaard deden zich grote veranderingen voor in de verhoudingen binnen families en tussen de seksen. Hoe reageerde hij daarop? Hoe ging hij daarmee om? En wat betekende voor hem zijn intensieve omgang – gedwongen door de bezetting – met louter mannen tijdens de mobilisatie en zijn langdurige verblijf in de concentratiekampen Natzweiler en Dachau?