Lutheranen in de Lage Landen
Lutheranen in de Lage Landen Geschiedenis van een godsdienstige minderheid (ca. 1520-2004)
Onder redactie van K.G. van Manen
Uitgeverij Boekencentrum Zoetermeer
Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij financiële steun van: Stichting Luthers Diakonessenhuis Fonds Stichting ds. Pieter Grootefonds Dit boek is uitgegeven in samenwerking met de Stichting Lutherse Uitgeverij & Boekhandel (SLUB).
www.uitgeverijboekencentrum.nl Boekverzorging: Studio Anton Sinke Illustratie omslag: schilderij van de Ronde Lutherse Kerk te Amsterdam van Chr. Dommelshuizen, 1897. Privébezit. Foto: O.H.Th. Martens. De uitgeverij heeft getracht de rechten voor de opgenomen afbeeldingen zo veel mogelijk te regelen. Mocht u desondanks menen rechten te kunnen doen gelden, neemt u dan contact op met de uitgeverij. ISBN 978 90 239 2618 4 NUR 704 © 2011 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
9 Woord vooraf 11 Ten geleide 15 Hoofdstuk 1 – K.G. van Manen Nederlands lutheranisme in de geschiedschrijving: een historiografische schets 16 - Schrale arbeid 18 - Geschiedschrijving uit lutherse kring: Johannes Hermanus Manné en Andries Paauw 22 - Twee predikanten-geschiedschrijvers als pioniers 30 - Twee predikanten-geschiedschrijvers in de twintigste eeuw op zoek naar overzicht en synthese 38 - Nieuwe geschiedschrijving binnen lutherse kring 42 - De continuïteit verzekerd: andere geschiedschrijvers en andersoortig onderzoek 47 Hoofdstuk 2 – K.G. van Manen Luthers weerklank in de Nederlanden: van Antwerpen tot Amsterdam, circa 1520-1605 47 - De Nederlanden in beweging tijdens de zestiende eeuw: politieke, economische en religieuze constellaties tot 1566 53 - Luthers weerklank in de Nederlanden 66 - De lutherse gemeente te Antwerpen als bakermat, 1566-1567 91 - Lutherse gemeenten in de Nederlanden, 1567-1605 110 - De gemeente te Amsterdam 118 - Predikanten 123 Hoofdstuk 3 – K.G. van Manen Kerkordening en gemeentevorming in getemperde vrijheid, 1605-1651 123 - De synode van 1605 te Amsterdam: begin van een ‘kerkgenootschap’ 127 - De synode van 1614: totstandkoming van een ‘Fraterniteit’ 131 - Het Algemeen Consistorie in de praktijk; conflicten binnen de gemeenten 136 - Gemeenten en kringen 147 - De gemeente te Amsterdam 157 - Positie van lutheranen in de Republiek
167 - Lutheranen en remonstranten 173 - Liturgie en sacramenten 184 - Predikanten 191 Hoofdstuk 4 – K.G. van Manen Gedoogd in de samenleving, verdeeld in eigen kring, 1651-1698 191 - Positie van lutheranen in de Republiek 197 - De Fraterniteit in functie: synoden van 1676 tot en met 1691 208 - Breuken in de Fraterniteit en ontstaan van de ‘Christ-Broederlijke’ of ‘Haagsche Unie’ 216 - Gereformeerden en lutheranen: ‘Samen op Weg’ avant la lettre? 222 - Gemeenten en kringen 252 - De gemeente te Amsterdam 263 - Liturgie en sacramenten 269 - Predikanten 281 Hoofdstuk 5 – K.G. van Manen Bloei, aanwas en verdeeldheid, 1698-1795/98 281 - Positie van lutheranen in de Republiek 294 - De ‘Christ-Broederlijke’ of ‘Haagsche Unie’ 302 - De Fraterniteit 309 - Leidinggevende gemeente te Amsterdam 320 - Gemeenten en kringen 349 - Diaconie en onderwijs 364 - Liturgie en sacramenten 378 - Ontstaan van de Hersteld Evangelisch-Lutherse Gemeente 400 - Predikanten 411 Hoofdstuk 6 – J.C. Riemens Een periode van emancipatie; twee erkende lutherse kerkgenootschappen komen tot stand, 1798-1848 411 - Lutheranen en de scheiding van kerk en staat 417 - Vorming van de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden 421 - Vorming van het Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap 435 - Gemeenten; een rondblik in de tijd 456 - Diaconie 460 - Liturgie en sacramenten 464 - Predikanten 475 - Weer ‘Samen op Weg?’ 481 Hoofstuk 7 – Th.A. Fafié Van het revolutiejaar tot het begin van de Eerste Wereldoorlog, 1848-1914 481 - Lutheranen in de Nederlandse samenleving
496 509 518 524 540 547 557
-
Organisatie van beide lutherse kerkgenootschappen Gemeenten Liturgie en sacramenten Geestelijk leven Diaconie Predikanten Ferdinand Domela Nieuwenhuis
567 Hoofstuk 8 – C.J. de Kruijter Een bewogen tijdvak, 1914-1952 567 - Lutheranen op weg van emancipatie naar integratie 588 - Twee lutherse kerkgenootschappen 605 - Gemeenten 616 - Liturgie en sacramenten 620 - Diaconie, zending en oecumene 630 - Predikanten 637 - Hereniging van beide lutherse kerkgenootschappen 651 Hoofstuk 9 – K. van der Horst Van hereniging naar vereniging, 1952-2004 651 - Kerk naar de marge van de samenleving 655 - Een kerk met elan: de jaren vijftig en zestig 671 - ‘Hier staan wij… hoe gaan wij?’: de jaren zeventig en tachtig 683 - ‘Samen op Weg’ naar de vereniging, 1985–2004 700 - Zending, diaconaat en ontwikkelingssamenwerking 706 - Liturgie en sacramenten 714 - Gemeenten 727 - Predikanten 743 Zusammenfassung 753 Summary 762 Lijst van veelgebruikte afkortingen en verkorte titels 763 Geraadpleegde bronnen en literatuur 789 Verantwoording van de illustraties 796 Index persoonsnamen 811 Personalia leden van de werkgroep
Woord vooraf 9
In 2004 verenigden de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden zich in de Protestantse Kerk in Nederland. Daarmee kwamen na ruim vier eeuwen de calvinistische en de lutherse traditie samen in één kerkgenootschap. Dat betekende niet dat hiermee een einde kwam aan beide geloofstradities. Immers in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland heet het dat ‘het belijden van de kerk geschiedt in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht’ en vervolgens worden zowel de belijdenisgeschriften uit de gereformeerde als die uit de lutherse traditie uitdrukkelijk genoemd (art. I, 4,5). Tevens voorziet de kerkorde in het blijven bestaan van een (verkleinde) lutherse synode die ‘leiding geeft aan het leven en werken van de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen en zorg draagt voor het bewaren en aan de hele kerk dienstbaar maken van de lutherse traditie’ (art. VI, 4). De lutherse synode verheugt zich dan ook in de uitgave van Lutheranen in de Lage Landen (ca. 1520-2004) Geschiedenis van een godsdienstige minderheid. Zij hoopt dat mede door dit werk de lutherse traditie meer aandacht en bekendheid zal krijgen, niet om verschillen tussen gereformeerde en lutherse traditie scherp te markeren, maar juist omdat een beter begrip voor elkaars gedachtengoed zeker kan bijdragen tot wederzijdse verrijking.
Namens de Evangelisch-Lutherse Synode Drs. S. Freytag, presidente
Ten geleide 11
Gedurende de afgelopen decennia is de geschiedenis van de lutherse kerken in Nederland opnieuw in de belangstelling komen te staan. Het besluit van de lutherse synode op 2 november 1985 om te gaan participeren in het proces dat onder de noemer Samen op Weg (SoW) gestalte kreeg, en het besluit van de Evangelisch-Lutherse Kerk in 2004 om deel te gaan uitmaken van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) hebben zonder twijfel ook de geschiedschrijving met betrekking tot de eigen lutherse kerken gestimuleerd. Het lutheranisme heeft zich vanuit Duitsland in de Nederlanden kunnen vestigen. Het proces van ontstaan, verspreiding en groei van lutherse gemeenten hier te lande gedurende het Ancien Régime kon zich goeddeels voltrekken door immigratie uit Duitse en – in mindere mate – Scandinavische landen. Binnen de Noord-Nederlandse samenleving is gedurende de periode van de zestiende tot en met de achttiende eeuw de houding van overheden en ingezetenen geleidelijk verschoven: van het verbieden van lutherse diensten naar het gedogen ervan. In de loop van de negentiende eeuw, met de scheiding van kerk en staat en erkenning van beide lutherse kerkgenootschappen, zijn de lutheranen gaan emanciperen, om uiteindelijk in de twintigste eeuw – met name in de tweede helft – te integreren in de Nederlandse samenleving. Het was omstreeks 2004 dat dr. K. Zwanepol, toenmalig hoogleraar lutherana, het initiatief nam om met een groep auteurs een nieuw handboek voor de geschiedenis van het lutheranisme in Nederland samen te stellen. Tientallen jaren lang had als gezaghebbend naslagwerk de Geschiedenis der Luthersche Kerk in de Nederlanden (’s-Gravenhage 1921) van mr. Jacob Loosjes (1874-1935) gefunctioneerd, maar dit werk bleek hoe langer hoe meer door allerlei inmiddels verschenen detailstudies te zijn achterhaald. Op initiatief van prof. Zwanepol kwam de werkgroep ‘Lutheranen in de Lage Landen’ tot stand. Deze werkgroep zocht en vond auteurs die bereid waren ten behoeve van afzonderlijke hoofdstukken hun specifieke deskundigheid ten dienste van het project te stellen. Daartoe werden in onderling overleg temporele en territoriale kaders uitgezet en afgebakend, werden richtlijnen vastgesteld en criteria geformuleerd, die de totstandkoming van het beoogde overzichtswerk mogelijk moesten maken. Daarop kon de hand aan de ploeg worden geslagen.
12
Helaas kende de voortgang van de werkzaamheden ook tegenslag en oponthoud. In september 2006 overleed dr. mr. P. Estié, beoogd auteur van het hoofdstuk over de eerste helft van de negentiende eeuw. Voorts zag prof. Zwanepol zich genoopt zijn werkzaamheden in de werkgroep te beëindigen, evenals drs. R.F.H. Praamsma. Vervolgens nam dr. K.G. van Manen de leiding van de werkgroep over. Een collectief van vijf auteurs: de kerkhistoricus drs. Th.A. Fafié, de voormalig president van de lutherse synode drs. K. van der Horst, de oud-archivaris van de Gereformeerde Kerken in Nederland C.J. de Kruijter, de historicus dr. K.G. van Manen en de voormalig archivaris van het stadsarchief Zutphen J.C. Riemens, ging voor in totaal negen afzonderlijke hoofdstukken onverdroten voort op de eenmaal ingeslagen weg. De inhoudsopgave laat ieders aandeel in de samenstelling en totstandkoming van dit boek zien. In de onderscheiden hoofdstukken komen verschillende thematieken aan bod. Hoofdstuk I biedt een historiografische schets van de ontwikkeling van de geschiedschrijving over het lutheranisme in Nederland en de verschillende interpretaties daarvan in de loop van de tijd; de periode van ‘verbieden en gedogen’ komt aan bod in de hoofdstukken II tot en met V; de tijd van ‘emancipatie’ wordt behandeld in de hoofdstukken VI en VII en ten slotte is er ruime aandacht voor de periode van ‘integratie’ in de hoofdstukken VIII en IX. Tegelijk is in de hoofdstukken II tot en met IX ook steeds getracht de geschiedenis van lutheranen en lutherse gemeenten te plaatsen in de context van de in de loop der tijden veranderende religieuze, politieke en economische constellaties. Naast specifieke gebeurtenissen en ontwikkelingen zijn in al die hoofdstukken de terugkerende thema’s: belangrijke gebeurtenissen in de gemeenten, liturgie en sacramenten, diaconale werkzaamheden, alsook opleiding, functioneren en maatschappelijke positie van predikanten en voorgangers. Bij de voorbereiding en totstandkoming van dit boek wisten de auteurs zich gesteund door niet-aflatende hulpvaardigheid van andere deskundigen. Als theologisch adviseur, raadgever, aanreiker van allerlei ideeën en als bron van inspiratie – vooral betreffende de lutherse kerken tijdens de twintigste eeuw – bood prof. dr. J.P. Boendermaker grote en onafgebroken steun. In een later stadium van de werkzaamheden bleken drs. M.L. van Wijngaarden, predikant en kerkhistoricus, en dhr. G.R. Procee, bekend met inrichting van (lutherse) kerkgebouwen en hun orgels, bereid de gelederen van de werkgroep te versterken en zorg te dragen voor de talrijke illustraties van het boek en voor alles wat daarmee samenhangt. W. Littel, voormalig vice-voorzitter van de Synodale Commissie van de Evangelisch-Lutherse Synode, was bereid de laatste jaren de financiële zorg voor het project op zich te nemen. Het kaartmateriaal werd ontworpen en gerealiseerd door C. van Rixoort (Ede). De historicus dr. A.E.M. Janssen (Nijmegen) liet desgevraagd een kritische blik gaan over de concept-hoofdstukken betreffende het Ancien Régime en als belangstellend ‘buitenstaander’ was hij bereid mee te denken over opzet en vormgeving van het boek. M. ten Ham (Voorthuizen) bleek met betrekking tot allerlei computer-gerelateerde problemen een grote steun voor de redacteur. Voor een vertaling van de samenvatting in het Engels en het Duits zorgden respectievelijk de historica mevr. drs. L.C. ten Ham (Cambridge) en de germanist drs. L.A. Korporaal (Barneveld).
Omdat een handboek of overzichtswerk nu eenmaal vaker wordt geraadpleegd dan dat het integraal (van kaft tot kaft) wordt gelezen, biedt een index op persoonsnamen de gebruiker de mogelijkheid gericht te zoeken. Een notenapparaat en een lijst van geraadpleegde archivalia en literatuur leggen verantwoording af van het beschrevene en bieden de lezer vindplaatsen en verwijzingen om nader kennis te nemen van bepaalde gebeurtenissen en aspecten betreffende de geschiedenis van het Nederlands lutheranisme. Moge dit boek een zinvol baken vormen voor al degenen die zich heden ten dage actief betrokken weten bij verleden en toekomst van het Nederlandse lutheranisme. 13 Renswoude, najaar 2010 namens de werkgroep ‘Lutheranen in de Lage Landen’, K.G. van Manen
HOOFDSTUK 1 15
Nederlands lutheranisme in de geschiedschrijving: een historiografische schets K.G. van Manen
Toen mr. Jacob Loosjes (1874-1935) in 1921 zijn Geschiedenis der Luthersche Kerk in de Nederlanden (’s-Gravenhage 1921) in het licht gaf, had hij al een hele loopbaan achter zich. Geboren als zoon van een doopsgezind predikant, ging hij in 1892 letteren studeren aan de universiteit van Amsterdam. Na het kandidaatsexamen koos hij alsnog voor de rechtenstudie. Deze studie rondde hij in 1901 af met een proefschrift over de algemene waterschapsreglementen.1 Vervolgens trad hij als adjunct-commies in dienst bij het departement van Waterstaat. Maar deze werkkring schonk hem nauwelijks voldoening en in 1904 ging hij op dertigjarige leeftijd alsnog theologie studeren te Amsterdam. Na ook deze studie met goed gevolg te hebben afgerond werd hij in juni 1908 als proponent aanvaard bij de Doopsgezinde Broederschap. In de jaren 1909-1914 diende hij de Doopsgezinde gemeente te Hollum op Ameland. In 1914 ging hij over tot de Evangelisch-Lutherse Kerk, omdat de Doopsgezinde Broe-
1
Mr. J. Loosjes.
J. Loosjes, De algemeene waterschapsreglementen onderling vergeleken (Haarlem 1901).
16
derschap hem te weinig ruimte bood voor zijn rechtzinnige beginselen. Hij was vervolgens evangelisch-luthers predikant te Tiel (1914-1918) en Naarden-Bussum (1918-1925). In 1925 werd hij benoemd tot hoogleraar aan het Evangelisch-Luthers Seminarium en hij bleef deze functie uitoefenen tot 1935.2 In het voorwoord van zijn Geschiedenis der Luthersche Kerk merkt Loosjes op dat hij dit werk heeft samengesteld ‘uit talrijke, meest gedrukte, maar overal verspreide gegevens’. Hij is zich er dan terdege van bewust dat de kerkelijke archieven ongetwijfeld ‘nog tal van onbekende bijzonderheden’ bevatten, maar toch acht hij het moment gekomen een overzichtswerk uit te brengen, indachtig een gezaghebbend woord van Henri Pirenne, de bekende Belgische historicus en auteur van de Histoire de Belgique des origines à nos jours (1907). In het voorwoord van dit monumentale werk heeft Pirenne onder meer genoteerd dat een historicus naar zijn mening niet hoeft te wachten met het schrijven van een synthese totdat alle details van zijn onderwerp vanuit de bronnen zijn opgehelderd; hoe onvolledig een synthese ook zou uitvallen, zij zou er steeds toe dienen de weergegeven gebeurtenissen te verklaren en met elkaar in verband te brengen en vervolgens zou de kritische aandacht worden opgewekt, naar aanleiding waarvan een aantal interessante kwesties aan de orde gesteld zou kunnen worden, zo niet kunnen worden opgelost.3 Loosjes tekent hier nog bij aan dat zijn werk niet alleen bestemd is voor studenten theologie, die het tentamen in de lutherse kerkgeschiedenis moeten afleggen, maar ook voor lutheranen die belangstelling hebben voor de geschiedenis van hun kerk. Thans, zo’n negentig jaar later, is het nog steeds de moeite waard, zelfs na de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), aan de hand van een historiografische schets terug te blikken op de geschiedenis van het Nederlandse lutheranisme.
Schrale arbeid In 1886 stelde de emeritus predikant Christiaan Sepp (1820-1890) in zijn Bibliotheek van de Nederlandsche Kerkgeschiedenis vast dat de beoefening van de kerkgeschiedenis in het vaderland nog maar van ‘jonge dagtekening’ was. Wel was er over de vaderlandse kerkgeschiedenis reeds eeuwenlang door individuele ‘beoefenaars en liefhebbers’ allerlei werk geschreven, maar een kerkelijke geschiedschrijving op grond van een wetenschappelijke methode had zich pas in de loop van de negentiende eeuw kunnen ontwikkelen.4 Deze constatering geldt onverkort voor de geschiedschrijving met betrekking tot de lutherse kerken in de Nederlanden. Bovendien is hier gedurende de zestiende en zeventiende eeuw vanuit lutherse kring nauwelijks eigen geschiedschrijving gepleegd over de ‘faits et gestes’, de eigen confessionele ontwikkelingen en praktijken, vandaar dat Sepp nog in 2
3 4
Zie voor gegevens over leven en werk van Jacob Loosjes: Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme I –VI [BLGNP] (Kampen 1983-2006) I, 142; J. Loosjes, Naamlijst van predikanten, hoogleeraren en proponenten der Luthersche Kerk in Nederland (’s-Gravenhage 1925) 176-177. H. Pirenne in de ‘Avant-propos’ van zijn Histoire de Belgique des origines à nos jours, II (Bruxelles 1907). Christiaan Sepp, Bibliotheek van de Nederlandsche kerkgeschiedschrijvers. Opgave van hetgeen Nederlanders over de geschiedenis der Christelijke Kerk geschreven hebben (Leiden 1886) 2-3.
1886 de vroege geschiedschrijving van de ‘Lutherschen’ in den lande moest typeren als ‘schrale arbeid’.5 Kerkelijke geschiedschrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw hebben natuurlijk zekere aandacht besteed aan het optreden van luthersen in de Nederlanden. Zo kunnen genoemd worden de twee contraremonstrantse auteurs Willem Baudartius (1565-1640) en Jacobus Trigland (1583-1654). In hun werk figureren lutheranen slechts sporadisch. Maar uit het werk van twee remonstrantse geschiedschrijvers, Johannes Uytenbogaert (1577-1644) en Geeraert Brandt (1626-1685)6 spreekt meer begrip, zelfs empathie voor luthersen. Brandt, een bewonderaar van Erasmus, verdient hier in dit opzicht een eervolle vermelding. Hij beschrijft Melanchthon als een geestverwant van Erasmus, die met betrekking tot de predestinatieleer en de leer omtrent de vrije wil soepeler opvattingen uitdroeg dan Luther. Voor de luthersen in de Nederlandse gewesten heeft Brandt welwillende aandacht. De positie van de lutherse gemeente te Antwerpen in 1566-1567 heeft hij nauwkeurig uiteengezet. Voorts verhaalt hij hoe de lutherse voorganger te Woerden zich in 1581 vanaf de kansel verzette tegen de zogeheten Akte van Verlatinge, waarbij de Staten-Generaal formeel de gehoorzaamheid jegens de wettige landsheer Filips II opzegden.7 Voor lutheranen was die gebeurtenis even actueel als problematisch; in die tijd was het voor hen immers duidelijk dat gelovige onderdanen zich niet dienden te verzetten tegen de wettige, in casu rooms-katholieke, door God ingestelde overheid. Brandt vermeldt voorts dat omstreeks 1601 en 1602 het aantal Martinisten, Ubiquitisten en Flaccianen duidelijk toenam in de Nederlanden. Hij noemt welgeteld achttien steden in de Nederlanden met een lutherse gemeente en vermeldt een aantal bijzonderheden over het plaatselijk handelen van lutheranen.8 Aan het einde van de achttiende en begin van de negentiende eeuw liet Annaeus Ypey (1760-1837), hoogleraar te Harderwijk en vervolgens te Groningen, zijn Geschiedenis van de kristelijke kerk in de achttiende eeuw, in 12 delen (Utrecht 1797-1815) het licht zien.9 In dit werk worden lutheranen en lutheranisme nadrukkelijk aan de orde gesteld, maar dan bij voorkeur in Europees perspectief. Het hele vierde deel van de reeks is gewijd aan het lutheranisme in Europa: kerkelijke plechtigheden, veranderingen in preekwijze en liturgie, bestuur in de verschillende kerken en kerkelijke twisten. Bij die laatste passeren ook enkele geschillen in de lutherse kerken in Nederland de revue (deel IV, 379-429): het conflict van de Leeuwardense predikant Statius Muller en een deel van zijn gemeente met het consistorie te Amsterdam en de kerkscheuring in 1791 te Amsterdam. Bij de beschrijving van beide conflicten wordt duidelijk dat de auteur de rationalistische richting is toegedaan.
5 6
7
8 9
Sepp, Bibliotheek Nederlandsche kerkgeschiedschrijvers, 382. Zie voor leven en werk van resp. Baudartius, Trigland, Uytenbogaert en Brandt: E.O.G. Haitsma Mulier en G.A.C. van der Lem, Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland (Den Haag 1990) 35, 471, 474, 81. G. Brandt, Historie der Reformatie en andre kerkelyke geschiedenissen in en ontrent de Nederlanden, I (Amsterdam 1671) 310-311 en 662-663. Brandt, Historie der Reformatie II (Amsterdam 1674) 23-24. Zie over A. Ypey: BLGNP II, 468-471.
17
18
Samen met I.J. Dermout (1777-1867)10 heeft Ypey nog een Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk (4 delen, Breda 1819-1827) gepubliceerd. Isaäc Johannes Dermout was onder meer in Den Haag buitengewoon hofprediker, totdat hij in 1848 met emeritaat ging. Volgens Ypey en Dermout waren in de Nederlanden in eerste instantie, tot omstreeks 1562/1563, de ‘onroomschen’ allen luthersgezind. Lutheranen waren gezagsgetrouw en veroorzaakten door hun bezadigdheid de overheden geen last. Toen de lutheranen dan ook in 1585 uit Antwerpen moesten wijken, ontvingen zij van de stadsregering een ‘loffelijke getuigenis van hunnen zedigheid en vredesgezindheid’. Deze lutheranen waren ‘Melanchthonsgezind’.11 Met deze constatering schenken Ypey en Dermout aan het lutheranisme in de Nederlanden nauwelijks nog aandacht. Bijna twee decennia later verscheen het driedelige overzichtswerk Geschiedenis der christelijke kerk en godsdienst in Nederland (Amsterdam 1842-1845) van de hervormde predikant Barend Glasius (1805-1886). Glasius, vooral bekend als initiatiefnemer en redacteur van het biografisch woordenboek van Nederlandse godgeleerden, besteedt in zijn Geschiedenis weliswaar een aparte paragraaf aan de lutheranen, maar zijn bevindingen blijken vrijwel uitsluitend gebaseerd op gegevens uit de genoemde werken van Brandt, Ypey en Dermout.12
Geschiedschrijving uit lutherse kring: Johannes Hermanus Manné en Andries Paauw Met uitzondering van het Historisch verhaal, van den beklaaglyken opstand…13 uit 1690, dat de kiesrechtstrijd binnen de Amsterdamse lutherse gemeente beschrijft, is er vanuit lutherse kring nauwelijks iets verschenen over de geschiedenis van de eigen kerken. Pas in de achttiende eeuw traden enkele verdienstelijke lutherse auteurs naar voren die gepoogd hebben de geschiedenis van het Nederlandse lutheranisme voor het voetlicht te brengen. Met name de geschriften van de lutherse predikant Johannes Hermanus Manné (16791732)14 en de schrijver-koopman Andries Paauw (1726-1771)15 mogen hier worden genoemd. Zij tonen de resultaten van een eerste, meer willekeurig dan systematisch ondernomen inventarisatie van lutherse gemeenten in den lande. Zowel Manné als Paauw ging ervan uit dat termen als ‘luthers’, ‘lutherije’ en ‘lutheren’ in de zestiende 10 11 12
13
14
15
Zie over I.J. Dermout: BLGNP IV, 114-116. A. Ypey en I.J. Dermout Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk I (Breda 1817) 320. Zie Paul Estié, ‘Het tijdschrift “Bijdragen tot de geschiedenis der Evang.-Lutherse Kerk 1839-1845”’, in: dezelfde, Lutheranen in Nederland, fragmenten uit hun geschiedenis (Utrecht 2002) 87-105, aldaar 88. Dit artikel verscheen eerder in: Documentatieblad voor de Nederlandse kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw, no. 27 (september 1987) 48-66. Historisch verhaal, van den beklaaglyken opstand, ’t sedert eenige jaren in de gemeente, toegedaan de onveranderde Confessie van Augsburgh, binnen deser stede, ontstaan […] ter neder gestelt, door de vreedelievende leedematen der selver gemeente. t’Amsterdam, by E. Webber, boekverkoper op de singel, Ao. 1690. Zie over Manné: Loosjes, Naamlijst, 181-183; K.G. van Manen, Verboden en getolereerd. Een onderzoek naar lutheranen, lutheranisme en lutherse gemeentevorming in Gelderland ten tijde van de Republiek (Hilversum 2001) 378, 418, 421-422. Zie over Andries Paauw: Van der Lem, Repertorium geschiedschrijvers, 321 (nr. 370).
eeuw bij voorkeur letterlijk dienden te worden opgevat: zij zouden duiden op lutherse gemeentevorming; een opvatting die nog tot het einde van de negentiende eeuw in lutherse kring gangbaar zou blijven. Toen Manné zijn Nauwkeurige zo theologise als historise aanmerkingen over het werk der Reformatie en over eenige op desselfs tweede eeuw-feest verhandelde jubel-texten… (Haarlem 1719) het licht deed zien, was hij over doel en vormgeving van zijn werk in de ‘Voor-Rede tot de Leezers’ duidelijk: om de weetgierige lezer behulpzaam te zijn bij de beantwoording van de vraag ‘hoe het met het werk van de Reformatie is toegegaan’ en om hun ‘het Merg, het Pit en de Kern’ mee te delen van al hetgeen hij bij verscheidene auteurs had aangetroffen ‘aangaande den Opkomst en Staat der Lutherse Kerken in de Nederlanden’, deelt Titelpagina van het werk van J.H. Manné. Manné de opgedane bevindingen en inzichten ‘by wyze van saamenspraak tussen een weetgierig lidmaat en een onderwyzend Leeraar in Vraagen en Antwoorden’ mee. Zo wordt op een vraag van het weetgierig lidmaat: Zijn er dan overal in de Nederlanden in alle Steden/ Plaatsen en Dorpen/ byzonderlyk die onder de zeven Provincien behooren/ Lutherse Kerken?
door de onderwijzend leraar aldus geantwoord: Neen/ daar zyn in meest alle steden en Dorpen wel eenige Lutherse Ledemaaten; maar daar zyn overal geen Kercken nog Leeraars; niet/ dat het hun niet vry staat een Gemeente op te rigten/ een kerk te bouwen en een Predikant te beroepen; waar toe zy/ zo ze anders in staat waaren/ ligt zouden konnen geraken; maar het ontbreekt de ledemaaten/ om het voornoemde te bekostigen… weshalven de Ledemaaten in zulke Steden of Dorpen woonende/ zig des Zondags met voorleezen en zingen moeten behelpen/ en als ze willen Communiceeren moeten ze na zulke Steden en Plaatsen reizen/ daar een Lutherse Kerk en Predikant is/ om zig aldaar met het H. Avondmaal te laaten bedienen/ daar moeten zy ook hunnen Kinderkens ten Doop brengen/ zo zy ze in de gereformeerde Kerk niet willen laaten Doopen (p. 317-318).
Dat Manné zich in dit werk sterk anti-Amsterdam toont, mag niet verbazen; gedurende de jaren 1709-1724 had hij zich, na als predikant te Haarlem op wens van het machtige Amsterdamse consistorie te zijn afgezet, losgemaakt en aldaar een eigen gemeente opgericht. Van de 145 pagina’s tekst over de lutherse kerken in de Nederlanden handelen er dan ook 37 over zijn persoonlijke strijd te Haarlem. Voorts besteedt hij nog eens 270
19
20
pagina’s aan de geschiedenis van de Reformatie en de strijdpunten tussen lutheranen en Rome. Hoewel hij niets wil zeggen over de ontwikkeling van het lutheranisme in de Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw – hij acht deze geschiedenis te schandelijk om te beschrijven, omdat met de ‘opkomst van de paussen de Roomse kerk bedorven is dat ook also de Lutherse kerken in de Nederlanden in leere en zeden verdorven zijn sedert dat die van Amsterdam (hoewel niet zonder murmuratie en tegenspraak van veele vroomen in ’t midden van hen) zich een heersende magt over alle andere Lutherse kerken in de Nederlanden hebben aangematigt’ – wordt het de lezer duidelijk dat er voor deze auteur slechts één Reformatie gold en wel die van Luther. De werkwijze van Manné was niet uniek. Gelijk gereformeerden al in de zeventiende eeuw gepoogd hadden te komen tot een geschiedschrijving op basis van gegevens van de afzonderlijke gemeenten,16 zo schreef ook Manné de plaatselijke predikanten aan en vroeg hun in de acta te willen nagaan wanneer de lutherse gemeente aldaar was gesticht, welke predikanten en ouderlingen er gediend hadden en hoeveel het traktement van de predikant bedroeg. Soms kreeg hij geen bericht, hetgeen hij prompt weet aan angst voor het Amsterdamse consistorie bij de pastor loci, omdat hij, Manné, afgezet was. Een reactie op het werk van Manné kwam ruim vijf jaar later, omstreeks 1725, in de vorm van een manuscript van de onbekend gebleven Huybert Costerus te Woerden. In dit manuscript met de pretentieuze hoofdtitel Histories Verhael van de opkomst en voortgang der Kerke Jesu Christi toegedaan. De onveranderde Augsburgsche Geloofs Belijdenis tot Woerden van ’t begin der Reformatie tot heden toe, met het getal harer Leeraars, en al ’t merkwaardige daar in voorgevallen (Woerden ca. 1725), verwijt Costerus Manné een onnauwkeurige berichtgeving over de gemeente te Woerden. Na een breedsprakige inleiding, met een uiteenzetting over de geschiedenis van de apostelen, het christendom in het Romeinse Rijk en de Middeleeuwen, laat hij de geschiedenis van de lutherse gemeente te Woerden beginnen met haar eerste predikant Jan de Bakker, ‘grondlegger deser gemeente’, die in 1525 te Den Haag op de brandstapel het leven liet. Vervolgens geeft Costerus een vrijwel woordelijk verslag van de rechtszaak tegen Jan de Bakker (pp. 10-105). Maar helaas meldt de auteur nauwelijks substantieel nieuws omtrent de gemeente te Woerden. Wel beschrijft hij allerlei gebeurtenissen uit de Nederlandse Opstand, die hij dan becommentarieert vanuit de Schrift. Al met al een curieus geschrift, maar historisch van weinig waarde.17 Goed tien jaar later, in 1735, gaf Jan Mulder (1704-1776), predikant te Kampen, een vertaling uit van een preek van de in Duitsland zeer bekende kanselredenaar J.L. Mosheim (1693-1755),18 getiteld: Eigenschappen der waere belijders van het evangeli (’s-Gravenhage 1735). Deze vertaling liet hij voorafgaan door een ‘Aenspraek aen de evangelische gemeenten, die in deze vereenigde Nederlanden nogh op heden bloeien en Godts alleen zaligmakend woordt met hart en monde bekennen, en daarop geboude Onveranderde Augsburgsche 16
17 18
Zie J.G.R. Acquoy, ‘Mislukte pogingen der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, om hare geschiedenis te doen beschrijven’, in: Geschiedkundige opstellen aangeboden aan Robert Fruin bij zijn aftreden als hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden (’s-Gravenhage 1894) 229-257. Het manuscript van Huybert Costerus berust in het stadsarchief van Woerden. Zie voor J.L. Mosheim: Deutsche biographische Enzyklopädie, Band 7 (München 1998) 230; Neue Deutsche Biographie, achtzehnter Band (Berlijn, z.j.) 210-211.