Woonservicezones in Brabant Praktijkervaringen met het gebiedsgericht ontwikkelen van wonen-zorg-welzijn
P RV M PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID EN MAATSCHAPPELIJKE ZORG IN NOORD-BRABANT
Woonservicezones in Brabant Praktijkervaringen met het gebiedsgericht ontwikkelen van wonen-zorg-welzijn
‘s-Hertogenbosch, PRVMZ, januari 2007
P RV M PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID EN MAATSCHAPPELIJKE ZORG IN NOORD-BRABANT
Woonservicezones breiden zich geleidelijk en gestaag uit, in concentrische cirkels over wijken en dorpen, vloeiend over heel Brabant.
Colofon Tekst: A.W.L. van den Dungen, S.G. Weekers en M.J.H. Paes, januari 2007 Vormgeving: Studio Jansen Omslagfoto: J. Borton Drukwerk: BibloVanGerwen
2
Inhoud 1. Inleiding
5
1.1 Wonen, zorg en welzijn: niks nieuws onder de zon?
5
1.2 Doelstelling en opzet van het onderzoek
5
1.3 Achtergronden: Wmo en woonzorgzone
6
1.4 Inhoud van dit rapport
8
2. Vergrijzing en extramuralisering. Toekomstperspectief
9
2.1 Veroudering van de bevolking
9
2.2 Beschermd, verzorgd en geschikt wonen
9
2.3 Extramuralisering van zorg
9
2.4 Toename zorgvraag
10
3. Woonservicezones in Brabant. Praktijkperspectief
11
11
3.1 Schriftelijke enquête 3.2 Veel gemeenten zijn of gaan aan de slag
11
3.3 De woonservicezones nader bekeken
13
3.4 Conclusies
14
4. Investeren in wijken. Beleidsperspectief
15
4.1 De corporatie
15
4.2 De zorg- en welzijnsaanbieder
15
4.3 De overheid
16
4.4 Economische en maatschappelijke (meer)waarde
16
5. Realisatie van woonservicezones. Ervaringsperspectief
19
5.1 Verdieping via interviews
19
5.2 Resultaten van woonservicezone-ontwikkeling
20
5.3 Samenwerking, partnerschap en regie
25
5.4 Betrokken bewoners en uitvoerenden
28
5.5 Instrumenten voor ontwikkeling woonservicezones
30
6. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
32
6.1 Samenvatting en conclusies
32
6.2 Aanbevelingen
33
Afkortingen
35
Literatuur
36
Bijlagen I. Woonservicezone-ontwikkeling per gemeente
38
II. Geraadpleegde personen
39
lll. Twee voorbeelden van interdisciplinair werken
40
3
4
1. Inleiding 1.1 Wonen, zorg en welzijn: niks nieuws onder de zon?
gemeenten zijn bovendien gebiedsgericht aan het werk, hetgeen door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) zal worden versterkt. Mede hierdoor bestaan in gemeenten plannen tot het inrichten van woonzorg- of woonservicezones.
De samenhang tussen wonen, zorg en welzijn is geen nieuwe ontwikkeling. Integendeel. In de afgelopen jaren is onder invloed van de extramuralisering van de ouderenzorg, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg steeds meer aandacht gekomen voor de afstemming tussen volkshuisvesting, zorg en welzijn op lokaal niveau. Het initiatief lag vaak bij zorginstellingen die vanuit het perspectief van vermaatschappelijking van zorg het wonen voor ouderen of mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychiatrische beperking deïnstitutionaliseerden en deconcentreerden. Van grootschalige, intramurale voorzieningen werd de ontwikkeling in gang gezet richting moderne woonzorgcomplexen met zorgaan-huis en kleinschalige 24-uursvoorzieningen voor mensen met een intensieve zorg- en begeleidingsbehoefte. Voor de zorginstellingen waren met name de woningcorporaties de partners van het eerste uur. De woonzorgcomplexen en de kleinschalige woonzorgvoorzieningen werden vaak ontwikkeld in nauwe samenwerking met de sociale huursector. De corporaties namen en nemen vaak de exploitatie van het vastgoed op zich. In onze studie ‘Het Tijdperk van de Verknoping’ (PRVMZ, 2002) bleek dat de betrokkenheid van het welzijnswerk bij deze ontwikkelingen destijds nog gering was. De betrokkenheid van gemeenten bij deze ontwikkelingen was eveneens beperkt. De gemeentelijke rol werd in dat rapport vooral benoemd als een voorwaarde voor succes: naast de ‘push’ vanuit de zorg, zou er ook ‘pull’-kracht vanuit de samenleving nodig zijn om vermaatschappelijking en extramuralisering te realiseren. De gemeentelijke betrokkenheid werd als ideaal geformuleerd; rond het jaar 2000 waren nog maar weinig gemeenten actief aan het sturen op wonen-zorg-welzijn. Dat laatste ligt nu anders. De gemeenten halen de regie naar zich toe. Dat wordt door dit onderzoek bevestigd. Zij zijn bij de corporaties en de zorginstellingen op de bok gekropen om richting te geven aan een samenhangend voorzieningennetwerk in wijken en dorpen, bijvoorbeeld in de vorm van woonservicezones. Ook de betrokkenheid van het welzijnswerk lijkt de laatste jaren toegenomen. Ook zijn veel dorps-/wijkraden en ouderenorganisaties op dit terrein actief, gezien hun belangstelling voor dorpsontwikkeling, leefbaarheid en de ouderenproof-projecten.
Vraagstelling Ondanks de opkomst van het woonzorg- of woonservicezone-concept (wij zullen het hierna woonservicezone noemen, omdat dit aansluit bij de voorkeur van een groot aantal gemeenten) is nog veel onhelder rond de feitelijke ontwikkeling van deze zones. • Waar worden deze woonservicezones in NoordBrabant ontwikkeld? De bestaande overzichten zijn verre van compleet. • Veel woonservicezones lijken nog in de initiatiefof ontwerpfase te zitten. Waar worden of zijn woonservicezones feitelijk geïmplementeerd? Wat zijn de ervaringen? • Hoe worden de woonservicezones ontwikkeld? Zijn de aanbieders van wonen, zorg en welzijn de trekkers of neemt de gemeente het voortouw? Wat zijn de ervaringen met het ontwikkelingsproces? • Zijn burgers erbij betrokken? En is er zicht op resultaten: wat betekent het voor burgers om in een ‘woonservicezone’ te wonen? • Hoe is de ontwikkeling van woonservicezones verbonden met lokaal beleid: de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en andere beleidsterreinen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden heeft de PRVMZ een onderzoek opgezet. Deze bestaat uit twee delen, namelijk een korte, schriftelijke enquête onder de Brabantse gemeenten en een verdieping in de vorm van zes case studies. De resultaten hiervan worden respectievelijk in hoofdstuk 3 tot en met 5 toegelicht. Doelstelling en uitvoering Het doel van dit onderzoek is om gemeenten in NoordBrabant – en met hen maatschappelijke instellingen, zorgvragers en provincie – te informeren over deze ontwikkelingen en hen daarmee te ondersteunen bij visie- en beleidsontwikkeling op het terrein van wonen-zorg-welzijn, waarbij het vertalen van de visie in praktische plannen en resultaten belangrijk is en waarbij oog is voor dwarsverbindingen met andere beleidsterreinen. De PRVMZ richt zich hierbij met name op woonservicezones, omdat deze in onze ogen zijn te beschouwen als een van de instrumenten waarlangs gemeenten wonen, zorg en welzijn in de alledaagse praktijk op dorps- en wijkniveau met elkaar kunnen verknopen.
1.2 Doelstelling en opzet van het onderzoek In veel Brabantse gemeenten wordt er door gemeenten, zorg- en welzijnsinstellingen en woningcorporaties concreet gewerkt aan (samenhangende) voorzieningen op het terrein van wonen, zorg en welzijn. Veel
De PRVMZ wil allen die aan dit onderzoek meewerkten hartelijk danken.
5
1.3 Achtergronden: Wmo en woonzorgzone
Ten derde wordt de Wmo gezien als een instrument voor kostenbeheersing, met name vanwege de oplopende kosten als gevolg van de vergrijzing. Dit punt heeft in de discussie een prominente rol gespeeld, evenals het tempo waarmee het Rijk de Wmo wil invoeren. Het is zeer bijzonder dat de gemeenten het lokaal beleid bijkans gereed moeten hebben voordat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is afgerond. De invoering van de Wmo gaat gepaard met een beperking van de AWBZ tot de kosten van langdurige zorg. Met die versmalling van de AWBZ wordt als het ware de langdurige en intensieve zorg voor mensen met ernstige verstandelijke, lichamelijke en psychiatrische beperkingen veilig gesteld.1
Alles wat er op dit moment gebeurt op het terrein van wonen, zorg en welzijn, wordt beïnvloed door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning die per 1 januari 2007 in werking treedt. De Wmo is voor veel organisaties een bedreiging én een kans. De Wmo blijkt een belangrijke drijvende kracht in de woonservice-ontwikkeling, ook al is die gebiedsgerichte ontwikkeling van wonen-zorgwelzijn in veel gemeenten al ingezet voordat er sprake was van de Wmo. In dit hoofdstuk lichten wij eerst kort de Wmo toe alsmede het concept woonzorgzone of woonservicezone. Wet Maatschappelijke Ondersteuning Op het moment dat we dit schrijven, in het najaar van 2006, heerst er maatschappelijke en politieke onrust over de Wmo. Onrust die onder andere verband houdt met de invoering van de Wmo per 2007. Die onzekerheid betreft onder meer het ontbreken van baangaranties voor medewerkers van de thuiszorg, de druk die door de Wmo op zelfwerkzaamheid en de informele zorg wordt gelegd (vrijwilligerswerk, mantelzorg), het gevaar van cumulatie van eigen bijdragen voor cliënten, en de betaalbaarheid voor gemeenten van de Wmovoorzieningen op de middellangetermijn. Deze discussies zullen nog enige tijd aanhouden en daar zullen passende maatregelen voor dienen te worden gevonden door het Rijk (systeemverantwoordelijkheid) en gemeenten (beleids- en uitvoeringsverantwoordelijkheid).
Decentrale besturingsoriëntatie Vermaatschappelijking van zorg is een onomkeerbaar proces. Gemeenten krijgen met de Wmo nu een instrument in handen om de integratie van wonen, zorg en welzijn op lokaal niveau te sturen. Deze sturing kunnen zij samen met bewoners(organisaties) en maatschappelijke instellingen ter hand nemen. Een voorzieningenwet kan nog vanuit een bestuurscentrum worden uitgevoerd; voor de uitvoering van een partici-patiewet die de Wmo beoogt te zijn is samenwerking met bewoners en maatschappelijke instellingen onontbeerlijk. Prof. dr. W. van de Donk, hoogleraar bestuurskunde en voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), onderscheidt twee besturingsoriëntaties, namelijk de centrale en de decentrale oriëntatie (zie figuur 1). Een voorzieningenwet zoals de AWBZ is een voorbeeld van een klassieke, centraal georiënteerde besturing, waarbij de voorzieningen zijn verankerd in een stelsel van wet- en regelgeving en deze landelijke uniform worden toegepast. De Wmo daarentegen biedt kansen voor een decentrale besturingsoriëntatie, waarbij ruimte is voor lokaal maatwerk: situationeel, variëteit en aansluitend bij de leefwereld van mensen. Die variëteit en lokaliteit zijn nodig omdat iedere gemeente en iedere burger anders zijn. In die decentrale bestuursoriëntatie wordt beleid horizontaal vormgeven in interactie met bewonersorganisaties en andere relevante partijen. Een decentrale bestuursoriëntatie is in de ogen van Van de Donk beter in staat om de enorme uitdagingen tegemoet te treden waarvoor de veroudering van de bevolking ons gaat stellen dan de klassieke centrale bestuursoriëntatie.
In deze paragraaf willen we de doelstellingen en het middellangetermijn-perspectief van de Wmo belichten. De Wmo is in de eerste plaats bedoeld als een participatiewet. Het is een wet die burgers, waaronder mensen met (functie)beperkingen, in staat moet stellen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Deelnemen in de buurt, zelfstandig blijven wonen, deelnemen aan sport, betaalde arbeid en vrijwilligerswerk, je eigen sociale netwerk kunnen blijven onderhouden. “Meedoen. Dat is de kortst mogelijke samenvatting van het maatschappelijk doel van de Wmo.” (Memorie van Toelichting, wetsvoorstel Wmo) In de tweede plaats wordt de Wmo gezien als een wet die de eigen verantwoordelijkheid van burgers stimuleert. Mensen moeten zoveel mogelijk in staat worden gesteld om zelf verantwoording te nemen voor zichzelf, hun familie en de buurt of gemeenschap waarin ze leven. Het idee is om mensen daartoe te faciliteren – via informatie en advies, mantelzorgondersteuning et cetera –, om mensen die dat niet kunnen te ondersteunen en mensen die dat niet willen daartoe te stimuleren.
6
1. Echter, door enkele instanties, zoals Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), wordt inmiddels ook al gepleit voor het opheffen van de ‘restant-AWBZ’.
Het oorspronkelijke concept definieert een woonzorgzone als een wijk waarin een samenhangend pakket van wonen, zorg en welzijn(sdiensten) is gerealiseerd: van eenvoudige ondersteuning tot onplanbare 24-uurszorg. Deze laatste vorm is van oudsher alleen in intramurale voorzieningen, zoals verzorgingshuizen beschikbaar. De architecten verenigd in STAGG schetsten in 1995 een toekomstscenario om wonen met zorg en welzijn ruimtelijk te organiseren op een schaal van 10.000 inwoners (STAGG, 2000; Harkes, 2001). De inspiratie hiervoor ontleende zij aan een aantal buitenlandse, met name Scandinavische, voorbeelden. In 1995 beperkten de STAGG-scenario’s zich nog tot ouderen, vanaf 2000 hebben deze ook betrekking op mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychiatrische beperking en cliënten van de maatschappelijke opvang. Een woonzorgzone heeft volgens het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg de volgende kenmerken: 3 • een gewoon woongebied waarin de zorg beslist niet domineert; • integrale zorg- en dienstverlening, georganiseerd in en vanuit multifunctionele wijkcentra; • levensloopbestendige woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau.
Figuur 1: Accentzetting in besturing
Centrale oriëntatie Centraal Stelsel Verticaal Systeemwereld Normstelling Uniformiteit Instructies
Decentrale oriëntatie Lokaal Situatie Horizontaal Leefwereld Vormgeving Variëteit Inspiraties
Bron: Van de Donk (2006)
De Wmo biedt gemeenten de komende jaren kansen om de woonservice-visie in praktische plannen uit te werken en te implementeren. Het instrument van de woonservicezone is dan één van de instrumenten die de gemeente kan inzetten om de leefbaarheid, de samenhang in wijken en de maatschappelijke participatie, zoals de Wmo beoogt, te vergroten. Een aantal gemeenten zijn in aanvulling op de noodzakelijke voorbereidingen voor de invoering van de Wmo per 1 januari 2007 (spoor 1), andere beleidsterreinen in het kader van de Wmo opnieuw tegen het licht aan het houden (spoor 2). De woonservice-gedachte is dan één van de speerpunten uit de herijking beleid. Beleidsvernieuwing vindt onder andere plaats op het terrein van het benutten van de kracht die in de samenleving aanwezig is, de relatie tussen Wmo en arbeids-deelname van groepen met een grote achterstand tot de arbeidsmarkt, de relatie tussen Wmo en armoedebeleid, de versterking van OGGZ en jeugden gezinsbeleid in het licht van de Wmo.
Het zijn in principe wijken met een goed georganiseerd zorg- en dienstverleningsniveau die op alle wijkbewoners zijn gericht. De intramurale zorg – van oudsher onevenwichtig over regio’s verspreid – wordt in dit concept evenrediger over kernen verspreid. 4
Woonzorgzone Een van de belangrijkste instrumenten om in gemeenten de samenhang tussen wonen, zorg en welzijn vorm te geven is de ‘woonzorgzone’. De zoneringsgedachte is een manier om wijk- c.q. dorpskerngericht vorm te geven aan zorg en ondersteuning. 2 De oorspronkelijke, door STAGG geïntroduceerde term woonzorgzone, lijkt steeds meer in onbruik te raken. Een woonzorgzone klinkt te ‘zorgelijk’, zo vinden veel gemeenten, corporaties en projectontwikkelaars. De benaming woonservicezone lijkt sterk in opmars. De term benadrukt dat voor de hele wijk het serviceniveau wordt verhoogd (Singelenberg en Harkes, 2004). Andere benamingen die ook in omloop zijn, zijn bijvoorbeeld woonzorgservicezone (Tilburg), pluswijk (Waalwijk) en zorgvriendelijke wijk.
Figuur 2: De ruimtelijke verbeelding van woonzorgzones (STAGG, 2000)
3. Uitgebreide informatie is te vinden op de website: www.kcwz.nl. 2. Er zijn meer gebiedsgerichte aanpakken, zoals bijvoorbeeld herstructureringen van wijken, wijkgezondheidswerk, en dorpsontwikkelingsplannen. De ontwikkeling van woonservicezones wordt hier vaak mee verbonden (zie hoofdstuk 3 en 5).
7
4. STAGG heeft het aantal voorzieningen daartoe uitgedrukt in te realiseren voorzieningen per wijk van 10.000 inwoners (STAGG, 2000).
De woonzorgzone is een ruimtelijk concept dat letterlijk tot de verbeelding spreekt. De door STAGG gehanteerde termen worden door velen gebezigd, denk aan: zorgkruispunt; haal- en brengfuncties; beschut en cluster wonen; aanpasbaar en levensloopbestendig bouwen. Wijken die als eerste met dit concept aan de slag zijn gegaan zijn bijvoorbeeld IJburg in Amsterdam en DE Wijk in Tilburg. In de huidige praktijk wordt het STAGG-scenario niet op de letter gevolgd. Veel gemeenten, woningcorporaties, zorg- en welzijnsinstellingen en burgergroepen beschouwen het als een inspiratiebron om lokaal een visie en plannen te ontwikkelen. In de volgende hoofdstukken gaan we daar nader op in.
1.4 Inhoud van dit rapport Het rapport is opgebouwd uit vier perspectieven. In hoofdstuk 2 staat het toekomstperspectief centraal: wat betekenen opgaven zoals veroudering van de bevolking en deïnstitutionalisering en vermaatschappelijking van zorg voor de lokale opgaven in wonen, zorg en welzijn? Hoofdstuk 3 zoomt in op de praktijk en geeft de resultaten weer van een enquête onder de 68 Brabantse gemeenten: waar worden woonservicezones ontwikkeld en hoe ver zijn deze ontwikkelingen gevorderd? Hoofdstuk 4 staat in het teken van het beleidsperspectief en dan met name het strategisch beleid van de participanten in de woonservice-ontwikkeling: waarom zouden corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen of gemeenten willen investeren in wijken? Het ervaringsperspectief – de ervaringen in zes gemeenten met het realiseren van woonservicezones – is het onderwerp van hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 vatten wij kort de resultaten samen en formuleren enkele aanbevelingen.
8
2. Vergrijzing en extramuralisering Toekomstperspectief De noodzaak om lokaal werk te maken van een samenhangend pakket van wonen, zorg- en welzijnsdiensten ligt in de veroudering van de bevolking en de extramuralisering van de zorginstellingen. Wellicht ten overvloede in deze paragraaf enkele kerncijfers om de urgentie daarvan nogmaals te onderstrepen.
wonen’ zal in de toekomst steeds dunner worden doordat in steeds meer regio’s zorg op afroep (onge-plande zorg) beschikbaar komt voor een groot gebied. Tot voor kort was deze ongeplande zorg enkel in of in de directe omgeving van het verzorgingshuis (met name bij aanleuncomplexen) beschikbaar.
2.1 Veroudering van de bevolking
Figuur 4: Indicatieve opgaven beschermd, verzorgd en geschikt wonen per regio, 2003-2015, basisvariant (bron: Provincie Noord-Brabant)
Noord-Brabant vergrijst de komende decennia sneller dan Nederland. Met name in de landelijke regio’s van onze provincie neemt het percentage van mensen van 65 jaar en ouder fors toe. In de stedelijke regio’s is het aandeel ouderen gelijk aan het landelijke beeld. Ouderen zullen de grootste groep vragers zijn naar geschikte c.q. aangepaste woningen (zie volgende paragraaf), zorg en diensten. Ook is het een belangrijke groep die actief is in het sociale cement van de samenleving: mantelzorg en vrijwilligerswerk.
60.000
Figuur 3: Percentage 65+ in totale bevolking, Nederland, NoordBrabant en stedelijke en landelijke regio’s in Noord-Brabant, 20052030 (Bron: Provincie Noord-Brabant en CBS)
Voor verzorgd en geschikt wonen zullen in Brabant ten minste 65.000 woningen (basisvariant) beschikbaar moeten komen in de periode tot 2015. Deze zijn te realiseren door een mix van maatregelen: nieuwbouw (naar schatting: 40%), om- en verbouw (ca. 10%), realiseren van zorgsteunpunten (ca. 15%) en labeling en gerichte zorgtoewijzing (ca. 35%). De extra plaatsen beschermd wonen kunnen worden gerealiseerd door uitbreiding van verpleeghuizen, kleinschalige woonzorgvormen en door de ombouw van verzorgingshuizen tot ‘beschermd wonen’ (Provincie Noord-Brabant, 2004).
50.000
Percentage 65+
Provincie Noord-Brabant
19 Stedelijke regio’s (SR)
15
Landelijke regio’s (LR)
13
Verzorgd wonen
20.000
Geschikt wonen
Provincie Stedelijke Landelijke N-Brabant regio’s regio’s
Nederland
17
30.000
0
23 21
Beschermd wonen
10.000
27 25
40.000
2.3 Extramuralisering van zorg
2005 2010 2015 2020 2025 2030
De provincie onderscheidt naast de bovenstaande basisvariant ook een plusvariant (Provincie Noord-Brabant, 2004). In de plusvariant wordt rekening gehouden met een vergaande extramuralisering van verzorgingshuizen en instellingen in de gehandicaptenzorg en GGZ. Ieder intramuraal ‘bed’ dat wordt ge-extramuraliseerd betekent in feite een extra te bouwen woning. In totaal dienen er in de plusvariant bijna 11.000 woningen extra te worden gerealiseerd. De grootste regio, ZuidoostBrabant, heeft zo een indicatieve bouwopgave van meer dan 28.000 aangepaste woningen (zie figuur 5).
2.2 Beschermd, verzorgd en geschikt wonen Door de vergrijzing groeit de vraag naar geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen. De laatste jaren worden diverse vormen van wonenmet-zorg onderscheiden, namelijk beschermd wonen, verzorgd wonen en geschikt wonen. Beschermd wonen is 24-uurs verblijfszorg. Verzorgd wonen is wonen met ‘zorg op afroep’. Geschikt wonen betreft woningen die geschikt of geschikt zijn te maken voor mensen met beperkingen, zoals ouderenwoningen, reeds aangepaste woningen en nultredewoningen. Door de trend van vermaatschappelijking en extramuralisering van zorg zal met name de groei het sterkst plaats vinden in de categorie ‘geschikt wonen’ (zie figuur 4). De scheidslijn tussen ‘verzorgd wonen’ en ‘geschikt
9
Figuur 5: Indicatieve opgaven beschermd, verzorgd en geschikt wonen per zorgregio, 2003-2015, basis- en plusvariant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
In de thuissituatie wordt zorg en ondersteuning door meerdere instanties verstrekt. De samenhang tussen die diensten zal lokaal moeten worden georganiseerd door instellingen, gemeenten en soms burgergroepen (zoals ouderinitiatieven in de gehandicaptenzorg en andere coöperatieve initiatieven).
30.000 25.000 20.000
Extra verzorgd/beschermd wonen in plusvariant
15.000
Geschikt wonen
10.000
Verzorgd wonen Beschermd wonen
5.000 0
NO West Midden ZO Brabant Brabant Brabant* Brabant *Exclusief Bommelerwaard
2.4 Toename zorgvraag Behalve een toename in de vraag naar geschikte huisvesting zal ook de vraag naar zorg en diensten toenemen. In de onderstaande figuur zijn de trendcijfers voor huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging weergegeven (SCP, 2004). Het potentiële gebruik volgt de trend van de bevolkingstoename. Het feitelijk gebruik blijft daarbij achter. Met name bij huishoudelijke hulp zal een grote groep burgers ervoor kiezen geen gebruik te maken van de collectieve voorziening (vanwege bijvoorbeeld de hoge eigen bijdrage voor hogere inkomensgroepen). Zij zullen een beroep doen op andere hulpbronnen, zoals informele zorg en particuliere hulp. Figuur 6: Trends in gebruik en potentiële vraag naar thuiszorg, 2000-2020 (Bron: SCP, 2004)
Indexcijfers (2000 = 100)
30.000 25.000
Bevolkingsomvang
20.000
Huishoudelijke hulp (gebruik)
15.000
Huishoudelijke hulp (potentiële vraag)
10.000 5.000
Persoonlijke verzorging (gebruik)
0
Persoonlijke verzorging (potentieel) 2000
2005
2010
2015
2020
10
3. Woonservicezones in Brabant Praktijkperspectief 3.1 Schriftelijke enquête
Op grond van gemeentelijke bestuurlijke informatie is door de PRVMZ voor de niet-responderende gemeenten de vraag beantwoord of er in de betreffende gemeente sprake is van woonservicezone-ontwikkeling (zie paragraaf 3.2). Bij de nadere beschouwing van de woonservicezones in Brabant ontbreken data over deze gemeenten (zie paragraaf 3.3).
De PRVMZ heeft in april 2006 aan afdelingshoofden welzijn of beleidsmedewerkers wonen-zorg-welzijn / Wmo van de 68 Brabantse gemeenten een korte schriftelijke vragenlijst gestuurd. Deze vragenlijst is door 60 gemeenten geretourneerd (respons: 88%). De resultaten hiervan staan weergegeven in de volgende paragraaf. Een aantal ingevulde vragenlijsten riep vragen op door tegenstrijdige antwoorden. Op grond van aanvullende informatie zijn deze vragenlijsten door de PRVMZ beoordeeld.5 In een aantal gevallen is door de gemeente aangegeven dat er wijkgerichte woon-zorg-welzijnontwikkelingen gaande zijn, terwijl er in onze ogen sprake is van de herontwikkeling van een zorgcentrum aangevuld met extramurale dienstverlening of de herhuisvesting van intramurale voorzieningen op in- of uitbreidingslocaties.6 Dit zijn in onze ogen wél belangwekkende ontwikkelingen. De herontwikkeling van een zorgcentrum met oog voor de vraag vanuit de omliggende wijk, is vaak een startpunt voor woonservicezone-ontwikkeling, maar is in zichzelf nog geen woonservicezone voor een brede groep burgers. Ook de huisvesting van mensen met een intensieve zorgvraag in wijken is vanuit het perspectief van vermaatschappelijking van zorg een ontwikkeling die van grote betekenis is. Maar dit is eveneens in zichzelf nog geen woonservicezone-ontwikkeling voor een brede groep burgers, maar zou wel een startpunt daarvoor kunnen zijn.
3.2 Veel gemeenten zijn of gaan aan de slag In totaal zijn 48 van de 68 Brabantse gemeenten (71%) aan de slag met woonservicezones: variërend van een intentie die is vastgesteld in een convenant of het nieuwe collegeprogramma tot visiedocumenten, pilots en brede implementatie in de gehele gemeente. Dit is in onze ogen – los van het feit hoe ver gemeenten met deze ontwikkeling zijn gevorderd – een verrassend hoog percentage. De gemeenten in Brabant zijn hun regierol op het terrein van wonen-zorg-welzijn aan het oppakken. Veel Brabantse gemeenten noemen deze ontwikkeling ook woonservicezones of woonzorgzones. Een enkele keer komen we een andere naam tegen, zoals de pluswijken in Waalwijk. In de onderstaande tabel staat per COROP-regio (zie bijlage I) het aantal gemeenten aangegeven dat met woonservicezones aan de slag is of gaat. In bijlage I staat per gemeente de woonservicezoneontwikkeling aangegeven.
Tabel 7: Gemeenten met woonservicezones in voorbereiding of operationeel per COROP-regio, 2006
West-Brabant
Midden-Brabant
Noordoost-Brabant
Zuidoost-Brabant
Totaal
Nee
3
2
7
8
21
Ja
10 (77%)
11 (85%)
14 (67%)
13 (62%)
48 (71%)
Totaal
13
13
21
21
68
5. Dit op grond van toegestuurde documentatie of bestuurlijke informatie op gemeentelijke websites. In de bestuurlijke informatie is gezocht naar o.a. beleidsplan wonen-zorg-welzijn, woonvisie/ volkshuisvestingsplan, ouderenbeleid, gezondheidsbeleid, Wmo-beleid of collegeprogramma 2006-2010. 6. De gemeenten Steenbergen, Gilze en Rijen, Haaren, Son en Breugel en Heeze-Leende zijn om die redenen door ons gehercodeerd als zijnde gemeenten waar de woon-zorg-welzijn-ontwikkelingen niet de door ons bedoelde woonservicezone-ontwikkeling betreffen.
11
– het per wijk ontwikkelen van die samenhang is makkelijker dan het stedelijk ontwikkelen – en de bouwopgaven voor geschikte huisvesting waarvoor steden staan (zie paragraaf 2.2). Echter, als we kijken naar de demografische ontwikkeling van de landelijke regio’s (een sterkere vergrijzing dan in de steden; zie paragraaf 2.1) dan is het opmerkelijk dat eenderde van de landelijke gemeenten nog niet aan de slag zijn met dorpsgerichte ontwikkeling van wonen-zorgwelzijn.
Woonservicezone-ontwikkeling naar kenmerken van gemeenten Verschillen gemeenten die wel en die niet met woonservicezones bezig zijn van elkaar? Wij hebben deze data gekoppeld aan statistische data per gemeente: inwonertal, mate van stedelijkheid, grijze druk, sociale huursector en instituutsbewoners (peildatum 1 januari 2005, Centraal Bureau voor de Statistiek/CBS) (zie tabel 8). De belangrijkste uitkomsten zijn: • Stad-platteland Hoe groter of stedelijker de gemeente is, des te actiever is de gemeente met wijk- of dorpsgerichte ontwikkelingen in wonen-zorg-welzijn zoals woonservicezones. Dat blijkt uit drie indicatoren. Ten eerste, grote en middelgrote gemeenten zijn actiever met woonservicezonering bezig dan kleine gemeenten (zie tabel 8). Ten tweede, gemeenten in verstedelijkte gebieden zijn meer met woonservicezones aan de slag dan gemeenten in landelijke gebieden. En ten derde: gemeenten met een hoog percentage huurwoningen – veel in de verstedelijkte gebieden – werken relatief vaker met woonservicezones. Huurwoningen zijn in het bezit van corporaties die vaak een actieve speler blijken te zijn in het ontwikkelen van woonservicezones (zie verder hoofdstuk 4). Het feit dat met name de steden actief zijn met het wijkgericht ontwikkelen van wonen-zorg-welzijn is niet vreemd als we kijken naar de omvang van steden
• Ouderen en instituutsbewoners Opvallend is dat gemeenten met de hoogste grijze druk en een hoog percentage instituutsbewoners (ouderenzorg, GGZ, gehandicaptenzorg) niet met woonservicezone-ontwikkelingen bezig zijn (zie tabel 9). De gemeenten met een hoog percentage instituutsbevolking die niet met deze zonering bezig zijn, zijn vaak wel betrokken bij de herontwikkeling van de intramurale voorzieningen die binnen hun gemeentegrenzen aanwezig zijn. Haaren is bijvoorbeeld betrokken bij de renovatie van het zorgcentrum en herhuisvesting van Haarendael (Cello, gehandicaptenzorg) op een uitbreidingslocatie. Grave bezint zich in regionaal verband op woon-, zorg- en welzijnsbehoeften van bijzondere doelgroepen, zoals de cliënten van Sensis en Dichterbij (beide gehandicaptenzorg).
Tabel 8: Gemeenten met woonservicezones in voorbereiding of operationeel naar kenmerken per gemeente, 2006
Gemeenten naar aantal inwoners % gemeenten met woonservicezone-ontwikkeling
< 20.000 54%
20.000 – 50.000 76%
50.000 – 100.000 80%
Gemeenten naar stedelijkheid * % gemeenten met woonservicezone-ontwikkeling
Landelijk 63%
Matig stedelijk 86%
Stedelijk 100%
Gemeenten naar percentage sociale huursector % gemeenten met woonservicezone-ontwikkeling
< 20% 57%
20-30% 71%
>= 30% 84%
(*) Op basis van omgevingsadressendichtheid/OAD (aantal adressen per vierkante kilometer).
Tabel 9: Gemeenten met woonservicezones in voorbereiding of operationeel naar kenmerken per gemeente, 2006
Gemeenten naar grijze druk * % gemeenten met woonservicezone-ontwikkeling
15-19 33%
20-24 74%
25-29 78%
Gemeenten naar percentage instituutsbewoners % gemeenten met woonservicezone-ontwikkeling
< 1,0% 62%
1,0-2,0% 79%
>= 2,0% 50%
(*) Grijze druk: totaal aantal inwoners van 65 jaar of ouder per 100 inwoners in de leeftijd 20-64 jarigen.
12
>= 30 0%
>= 100.000 100%
3.3 De woonservicezones nader bekeken
Tabel 10: Gestructureerde samenwerking bij woonservicezoneontwikkeling, 2006
In totaal hebben 60 gemeenten de vragenlijst ingevuld en geretourneerd. In de navolgende subparagrafen worden de gegevens over deze gemeenten gepresenteerd.
Aantal
Aantal zones per gemeente Van de 48 gemeenten die woonservicezones ontwikkelen, ontwikkelen 22 gemeenten deze in één of twee wijken. Dit zijn als het ware lokale proeftuinen voor het verbinden van wonen, welzijn/leefbaarheid en zorg aan elkaar. In veel van deze gemeenten zijn deze initiatieven ontstaan doordat er in wijken een zorgcentrum moet worden vernieuwd of doordat hele wijken worden geherstructureerd. Zestien gemeenten willen de woonservicezonering op (bijna) alle wijken en kerkdorpen van hun gemeenten toepassen, met uitzondering van kerkdorpen en buurtschappen die hiervoor te klein zijn. Vijf gemeenten zijn in meerdere wijken actief, maar niet in de gehele gemeente.
Overeenkomst / intentieverklaring / convenant
20
Overlegtafel / stuurgroep / projectgroep / netwerk
35
Concrete samenwerking in de praktijk (multidisciplinaire overleg, integrale teams etc).
10
Anders
2
Gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen zijn in zo goed als alle samenwerkingsverbanden aanwezig. Welzijnsinstellingen zijn in 33 van de 41 samenwerkingsverbanden betrokken. Burger- of wijkgroepen zijn in 24 gemeenten betrokken bij de woonservicezone-ontwikkeling. Dit zijn veelal geïnstitutionaliseerde burger- en wijkgroepen, zoals dorps- en wijkraden, ouderenbonden en zorgvragersplatforms. Opvallend is dat veel gemeenten ook verwijzen naar de Ouderenproof-projecten om de burgers bij deze ontwikkeling te betrekken. In een klein aantal gemeenten zijn ook andere instellingen dan corporaties en zorg- en welzijnsinstellingen betrokken, met name onderwijsinstellingen (brede school-ontwikkeling). Opmerkelijk is dat één gemeente, namelijk Loon op Zand, meldt dat zijzelf niet betrokken is bij de woonservicezone (zie hoofdstuk 5).
Ontwikkelingsfase Ongeveer de helft van de gemeenten is in het beginstadium: zij zitten in de initiatieffase, zijn een gezamenlijke visie aan het uitwerken of hebben de eerste plannen op de tekentafel liggen (ontwerpfase). Achttien gemeenten zijn al concreet aan de slag met de uitvoering van de plannen (concretiseringsfase). Zij bouwen momenteel daadwerkelijk aan steunpunten, zorgkruispunten en virtuele woon-zorg-welzijn-ketens. Zeven gemeenten rapporteren dat zij een operationele woonservicezone hebben. Echter, in de praktijk blijkt dat een operationele woonservicezone in veel gemeenten nog in ontwikkeling is. De ontwikkeling van het wonen (woningen, woonomgeving) en de diensten komt op verschillende plaatsen al van de grond. Een daadwerkelijk samenhangend aanbod van wonen-zorg-welzijn in de wijk blijkend uit concrete samenwerking tussen professionals uit diverse organisaties en tussen professionals en vrijwilligers in de wijken, blijkt nog een slag die geslagen moet worden.
Doelgroepen en functies In 26 gemeenten is de woonservice-ontwikkeling gericht op alle wijkbewoners. Een aantal gemeenten geeft daarnaast aan dat alhoewel alle wijkbewoners tot de doelgroep behoren er wel bijzondere aandacht is voor specifieke groepen. De gemeente Breda heeft zo binnen de zonering speciale aandacht voor mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychiatrische beperking. Van de specifieke groepen zijn ouderen (29 gemeenten), verstandelijk gehandicapten (n=23) en lichamelijk gehandicapten/chronisch zieken (n=18) het meest genoemd. GGZ-cliënten worden in 14 gemeenten als doelgroep genoemd. Jeugd (n=4) mag zich nagenoeg nergens tot de doelgroep rekenen, op een enkele gemeente na waar de ontwikkeling van de woonservicezone en de brede school hand in hand gaan. In vrijwel alle gemeenten hebben de ontwikkelingen betrekking op de volle breedte van functies: wonen (of intramuraal verblijf), welzijn en leefbaarheid en zorg.
Samenwerking en participanten Een samenhangend aanbod van wonen, zorg en welzijn realiseer je met meerdere partijen. In 41 gemeenten (68% van de 60 respondenten) is inmiddels sprake van een gestructureerde vorm van samenwerking. De samenwerkingsvorm (of combinaties ervan) die is gekozen, zijn:
Relatie met overig gemeentelijk beleid De ontwikkeling is – uiteraard – in de meeste gemeenten verbonden met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, al geven veel gemeenten ook aan dat ze al bezig waren met de woon-zorg-welzijn-ontwikkeling voordat sprake was van de Wmo.
13
In 20 gemeenten is de woonservicezone onderdeel van het herstructureren van wijken en in 18 gemeenten van dorpsontwikkelingsplannen. In een aantal gemeenten maakt de woonservicezone deel uit van nieuwbouwplannen, zowel de ontwikkeling van Vinex-locaties (n=2) als andere uitbreidingslocaties. Reeds genoemd is ook de koppeling met brede school-ontwikkeling.
3.4 Conclusies •
60 Brabantse gemeenten retourneerden onze korte vragenlijst over de woonservicezone-ontwikkelingen in hun gemeente (respons: 88%). De non-respons is op grond van gemeentelijke bestuurlijke informatie (deels) gecompleteerd. • 71% van alle Brabantse gemeenten zijn of gaan aan de slag met woonservicezonering. In vergelijking met een eerder PRVMZ-onderzoek ‘Het Tijdperk van de Verknoping’ lijkt sprake van een trendbreuk. Gemeenten zijn hun regisseursrol aan het oppakken. • Hoe groter of stedelijker de gemeente, des te actiever is zij op de wijkgerichte ontwikkeling van wonen-zorg-welzijn. Gemeenten met een sterk vergrijsde bevolking of veel instituutsbewoners binnen hun gemeentegrenzen zijn niet actiever dan de gemiddelde gemeente bezig met woonservicezonering. Integendeel, zo lijkt het. • In het gros van de gemeenten is de ontwikkeling in de ontwerp- en concretiseringsfase. De ontwikkeling richt zich in veel plaatsen in het bijzonder op ouderen en mensen met beperkingen, met uitzondering van een aantal gemeenten waar de woonservice- en brede school-ontwikkeling hand in hand gaan en jeugd ook tot de doelgroep behoort. • De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) is voor gemeenten een belangrijke drijfveer om door te gaan dan wel aan de slag te gaan met woonservicezone-ontwikkeling.
14
4. Investeren in wijken Beleidsperspectief In de ontwikkeling van woonservicezones participeren woningcorporaties, zorg- en welzijnsaanbieders en burgers: zonder hen geen woonservicezone. In dit hoofdstuk staan we stil bij de motieven van corporaties en zorg- en welzijnsaanbieders om te investeren in wijken en woonservicezones. Dit als opmaat naar de praktijkervaringen met de realisatie van de zones in het volgende hoofdstuk.
De productverbreding en -vernieuwing (diversificatie) is ingegeven vanuit diverse motieven: • Productontwikkeling: huurders krijgen toegang tot geïntegreerde pakketten huisvesting en aanvullende dienstverlening; corporaties ontwikkelen deze diensten zelf of integreren diensten van derden in het servicepakket, zoals van zorginstellingen. Voordelen van samenwerking met zorginstellingen zijn de toegang tot specifieke expertise en een goed rendement op zorgwoningen (vanwege de lage mutatiegraad en het betere betalingsgedrag – Breuer, 2005). • Marktontwikkeling: de diensten die voor huurders worden ontwikkeld, worden soms ook aan andere wijkbewoners geleverd (nieuwe markt, schaalvoordelen). • Waardeontwikkeling: investeringen in de woonomgeving (fysiek en sociaal) hebben een positief effect op de verhuurbaarheid/verkoopbaarheid en de waardeontwikkeling van het vastgoed.
Woningcorporaties en zorg- en welzijnsinstellingen zijn maatschappelijke ondernemingen, veelal ontstaan uit het particulier initiatief. In zowel de volkshuisvesting als gezondheidszorg en welzijn is nadrukkelijk sprake van een herbezinning op de doelstellingen en de legitimiteit van organisaties: het maatschappelijk ondernemerschap. De discussie over doelstellingen en legitimiteit zijn uiteraard versterkt door ontwikkelingen zoals de verzelfstandiging van corporaties, marktwerking in de zorg en de vermogenspositie van corporaties en zorginstellingen. Ondernemerschap en winst maken zijn geen doelen op zich, maar moeten leiden tot betere maatschappelijke prestaties. De maatschappelijke ondernemingen dienen zich te verantwoorden voor financiële én maatschappelijke prestaties (transparantie, governance). Tegen deze achtergrond zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op het economisch én maatschappelijk rendement van de realisatie van woonservicezones.
Vanuit deze gedachtegang is de missie van woningcorporaties verschoven van ‘verhuur’ naar ‘wonen’ in brede zin, waaronder aandacht voor de woonomgeving. De ontwikkeling van woonservicezones, met name in wijken waar zij veel woningen in bezit hebben, past in deze strategie. Vanuit het perspectief van corporaties is bij wijkontwikkeling ‘partnership’ het sleutelwoord; partnerschap legt meer dan ‘gemeentelijke regie’ een nadruk op de wederkerigheid tussen en de privaatrechtelijke rollen van gemeenten, corporatie en zorg- en welzijnsinstellingen.
4.1 De corporatie De kernactiviteit van woningcorporaties is van oudsher sociale huisvesting. Inmiddels is het palet aan activiteiten van de corporaties verbreed (diversificatie). Behalve verhuur behoren ook verkoop van sociale huurwoningen, de levering van huisvesting-met-zorg, de levering van diensten aan huurders en wijkbewoners en wijkontwikkeling en wijkbeheer tot de activiteiten van veel woningbouwverenigingen (Futura/Rexgroep, 2006). De levering van huisvesting-met-zorg wordt door corporaties in samenwerking met zorgaanbieders of een groep zorgvragers gerealiseerd (vergelijk ouderinitiatieven in de gehandicaptenzorg). Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) laat toe dat corporaties een intermediaire rol vervullen ten aanzien van zorg, maar staat niet toe dat zorg door hen zelf wordt geleverd. Een enkele corporatie voorziet zelf in eenvoudige zorg/welzijnsdiensten.7 Bij wijkontwikkeling en wijkbeheer betreft het onder meer leefbaarheidsinitiatieven en de herstructurering van wijken. De corporaties spelen met name een rol in wijken waarin hun woningbezit is geconcentreerd.
7. De Eindhovense corporatie Wooninc, onder andere zeer actief op de markt van ouderenhuisvesting, heeft bijvoorbeeld een activiteitenbegeleider in dienst bekostigd uit servicekosten (Wooninc was één van de gesprekspartners – zie verder hoofdstuk 5).
4.2 De zorg- en welzijnsaanbieder De bereidheid van zorg- en welzijnsinstellingen om te investeren in wijken, is afhankelijk van het strategisch beleid van zorg- en welzijnsinstellingen. Grofweg zijn er twee dominante strategieën in de zorgsector: een strategie gericht op kostprijsleiderschap (concurrerende tarieven) of productleiderschap (kwaliteit van zorg- en dienstverlening). In de (aanbestedings-)markt voor huishoudelijke verzorging overheerst de eerste strategie. Een onderdeel van de productleider-strategie kan het innoveren van woonzorgdiensten zijn en het participeren in de ontwikkeling van woonservicezones. De ontwikkeling van woonservicezones is een kans voor zorginstellingen om nieuwe producten en markten te ontwikkelen. Echter, veel zorginstellingen stellen zich terughoudend op in deze ontwikkeling, met uitzondering van instellingen die grond of vastgoed bezitten in die wijk, zoals een zorgcentrum (Breuer, 2005). Die terughoudendheid wordt ingegeven doordat in de woonservicezone de ontwikkeling van het vastgoed vaak veel nadruk
15
krijgt. Breuer pleit voor ondernemerschap onder zorginstellingen. Hij wijst op de kansen die zorginstellingen door woonservicezones kunnen krijgen, bijvoorbeeld om intersectoraal en doelgroepenneutraal woon-zorgwelzijnsarrangementen te ontwikkelen. De ondernemende zorg- en welzijnsinstelling is een strategisch interessante partner voor corporaties, zeker met het oog op een ‘vergrijzende’ markt.
Met betrekking tot de exploitatie van wijkcentra is er een tendens naar multifunctioneel gebruik van wijkvoorzieningen (zowel van de buurthuizen als van scholen). De exploitatie van wijk- en sportvoorzieningen wordt door gemeenten steeds vaker in handen gelegd van de gebruikers of commerciële exploitanten.
Publieke rol Woonservicezones worden vaak als eerste gestart in wijken/dorpen waar de leefbaarheid (ruimtelijk, sociaal, economisch) een impuls verdient. Zowel gemeenten, provincie als Rijk stimuleren de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in wijken en dorpen. Vanuit het Rijk is de afgelopen jaren sterk ingezet op de leefbaarheid in stedelijke achterstandswijken. Het Ministerie van Volkshuisvesting heeft aangekondigd de stedelijke vernieuwing na 2007 te willen continueren, met name om segregatie te voorkomen (Ministerie van VROM, 2006). De vernieuwingsopgave betreft onder andere de woningvoorraad, de leefomgeving en de economische bedrijvigheid in de wijk als op aanpalende bedrijventerreinen.9 Dezelfde mix van ruimtelijke, sociale en economische revitalisering is terug te vinden in inspanningen vanuit gemeenten en provincie gericht op onder andere kleine kernen. Instrumenten die vanuit de provincie kunnen worden ingezet zijn onder andere de reconstructiewet, de ruimte-voor-ruimte-regeling, Europese regelingen of provinciale stimuleringsregelingen, zoals het Combifonds Wonen-Welzijn-Zorg en Sociaal Beleid (Provincie NoordBrabant/Prisma/PON, 2005).
De welzijnsinstellingen hebben de laatste jaren te maken gekregen met een zakelijkere benadering vanuit gemeenten. Gemeenten en welzijnsinstellingen maken afspraken over te bereiken resultaten (beleidsgestuurde contractfinanciering). Binnen deze zakelijker subsidierelatie is meer ruimte voor ondernemerschap van de instellingen; ruimte die welzijnsinstellingen nodig hebben om te overleven op de markt die door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning ontstaat. Binnen woonservicezones ontstaat voor hen ruimte om diensten te ontwikkelen op het snijvlak van zorg en welzijn, informatie en advies en wellicht andere nieuwe producten. In de welzijnsmarkt zit veel ondernemerschap bij groepen burgers. In steden en dorpen floreert het informele circuit van verenigingen en andere burgerinitiatieven, dit ondanks de problemen die veel verenigingen ondervinden met het werven van vrijwillige kaderleden. Gemeenten denken in het kader van de Wmo na op welke wijze zij dit ondernemerschap van burgers kunnen stimuleren en faciliteren. De kunst wordt om deze groepen zodanig te faciliteren zonder dat deze worden geïnstitutionaliseerd, zoals bij wijk- en dorpsraden en inspraakprocedures is gebeurd en waardoor de dynamiek kan verdwijnen (zie ook hoofdstuk 5).
4.4 Economische en maatschappelijke (meer)waarde
4.3 De overheid
Er zijn voldoende redenen voor corporaties en zorg- en welzijnsaanbieders om te ondernemen, om te investeren in wijken en woonservicezones. Deze investeringen hebben een economisch én een maatschappelijke rendement. Beide dienen te worden meegewogen in het strategische beleid van corporaties en zorg- en welzijnsinstellingen. Echter, soms zijn investeringen gewenst, maar komt het rendement – in economische én maatschappelijke termen – ten goede aan anderen. Dat kan een aanleiding zijn voor partijen om die investering niet te plegen. Futura heeft het instrument van gebiedsexploitatie ontwikkeld, waarbij een wijk wordt beschouwd als een business case. ‘Uiteenlopende partijen hebben een groot belang bij de kwaliteit van de woonomgeving. Dat belang voelen ze niet alleen als maatschappelijk belang, maar dat belang voelen zij – op verschillende wijzen – ook in hun portemonnee.’ (Van Leent, 2006, p. 4).
De gemeente heeft een publieke en een privaatrechtelijke rol. Beide rollen zijn zichtbaar in wijkontwikkeling, leefbaarheidsprojecten en woonservicezones.
Private rol Via het grondbedrijf heeft de gemeente een krachtig, privaatrechtelijk instrument om maatschappelijke doelen te verwezenlijken, zoals de herstructurering van wijken, het realiseren van een adequaat voorzieningenniveau of het stimuleren van economische bedrijvigheid. Via een actieve grondpolitiek kan de gemeente samenwerkingspartners bedienen c.q. sturen. De grondprijzen zijn een instrument om nieuwbouwprojecten rendabel te maken; zeker op vastgoed met zorgfuncties zit vaak een onrendabele top.8
8. De gemeente Middelburg bijvoorbeeld, die landelijk als een voorloper wordt gezien met betrekking tot woonservicezoneontwikkelingen, zet de grondpolitiek nadrukkelijk in om woonservicezones te realiseren, met name om in alle wijken voldoende levensbestendige woningen beschikbaar te krijgen (zie: K. Kroon, 2006).
9. Zie bijvoorbeeld KEI Kennniscentrum stedelijke vernieuwing (www.kei-centrum.nl).
16
In gewilde en gezonde wijken worden investeringen terugverdiend door hogere opbrengsten. De auteurs wijzen bijvoorbeeld op de hogere verhuur- en verkoopopbrengst van woningen, een lagere mutatiegraad (met bijkomende kostenbesparingen), de lagere lasten van wijkbeheer en toezicht, minder kosten vanwege vervuiling of vandalisme en minder zorgconsumptie als mensen lekkerder in hun vel zitten. Voor de maatschappelijke (meer)waarde van wijkinvesteringen wijzen Van Leent e.a. onder meer op de grotere betrokkenheid van bewoners bij de wijk, meer inzet voor verenigingen en onderlinge steun, bewoners die elkaar informeren en elkaar aanspreken, veiliger wijken door een grotere sociale controle, minder vervuiling en vernieling en wijkbewoners die ontspannender, gezonder en langer zelfstandig leven.
aanpak in het kader van het grote stedenbeleid (Gruis, 2006). In de stedelijke vernieuwing wordt om de vervalspiraal12 te doorbreken primair ingezet op fysieke herstructurering: sloop en nieuwbouw. Dit zijn kostbare operaties. Gruis wijst erop dat er andere alternatieven denkbaar zijn die ook een leefbaardere omgeving kunnen opleveren, namelijk: investeren in leefbaarheid zonder grootschalige herstructurering (‘het schoon, veilig en heel houden van buurten’), investeren in buurtbinding (ter voorkoming vertrek hogere sociaal-economische groepen), investeren in buurtreputatie (‘buurtmarketing’) of directer sturen op de sociaal-economische samenstelling van wijken. Deze alternatieven typeert Gruis als een ‘zachte’, sociale aanpak. Gruis (2006) bepleit dat beleidsmakers (met name woningcorporaties) bij wijkontwikkeling kijken naar de kosteneffectiviteit van een fysieke en/of sociale aanpak, waarbij soms een sociale aanpak kosteneffectiever kan zijn dan een herstructurering.
Degenen die investeren en degenen die profiteren hoeven niet per sé dezelfde partijen te zijn. Corporaties investeren en zien een deel ervan terug in de verhuuren verkoopopbrengsten. De gemeente investeert en heeft minder kosten in het wijkbeheer en toezicht en – mogelijk – in zorg- en welzijnsdiensten. Ook andere zullen ervan profiteren. In wijken waar een corporatie de grootste woningbezitter is, is dit niet onoverkomelijk. In wijken waar veel particulier bezit is, is het de vraag hoe eigenaar-bewoners, verenigingen van eigenaren en projectontwikkelaars bij deze ontwikkelingen kunnen worden betrokken. Grofweg is 50% van de woningvoorraad particulier bezit; in dorpen is dit percentage hoger. In Noord-Brabant worden eigenaar-bewoners via het programma Blijvend Thuis in Eigen Huis gestimuleerd om maatregelen te treffen om de woning levensloopbestendiger, veiliger en comfortabeler te maken.10 Dit is als een voorloper te beschouwen om particulieren te betrekken bij ontwikkelingen in wonen-zorg-welzijn.
De realisatie van woonservicezones – ook in andere wijken en dorpskernen dan de wijken die vallen onder het grotestedenbeleid – raakt in de ogen van de PRVMZ aan een aantal van deze aspecten uit de sociale aanpak. Door te investeren in de beschikbaarheid van levensloopbestendige woningen en zorg- en welzijnsvoorzieningen, wordt bijgedragen aan een bewonersmix in wijken (jongoud, sociaal-economische mix). Bij woningen kan die bewonersmix worden versterkt door gerichte woningtoewijzing en door woningen in diverse marktsegmenten te bouwen (zowel sociale huursector als duurdere koopsector). Door middel van multifunctionele accommodaties in wijken (buurthuizen, brede scholen, dienstencentra) wordt ontmoeting tussen wijkbewoners gestimuleerd, hetgeen een positief effect kan hebben op buurtbinding.
Sociaal rendement Als maatschappelijke ondernemingen worden aangesproken op hun maatschappelijk rendement, hoe maak je dit dan zichtbaar? Hoe betrek je sociaal rendement in de investeringsbeslissingen van instellingen en hoe betrek je dit in beleidsvorming van overheden? In een aantal studies wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed.11 In de studie ‘Opbrengsten van sociale investeringen’ van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) staat de vraag centraal hoe de maatschappelijke waarde van investeringen in het beleidsproces ingebracht kunnen worden (Doorten en Bouw, 2006). Een van de deelstudies heeft betrekking op de 56-wijken-
Wijken van waarde De RMO bepleit de inzet van multisectorale kosten-batenanalyses in plaats van sectorale analyses, omdat er vaak neveneffecten ontstaan in andere domeinen dan waarin de interventie plaatsvindt (Doorten en Bouw, 2006, p. 218). Investeringen in huisvesting kunnen bijvoorbeeld leiden tot kostenverschuivingen bij wijkbeheer/toezicht en zorg/welzijn. Met een multisectorale analyse kunnen alternatieven tegen elkaar worden afgewogen. De methode ‘wijken van waarde’ (zie hieronder) komt tegemoet aan die oproep tot een multisectoraal wegingskader, in dit geval een wegingskader voor wijkontwikkeling.
10. Voor nadere informatie: BOZ, www.boznet.nl.
12. Gruis betoogt dat de fysieke kwaliteit van de woningen en woonomgeving (leefbaarheid) een verklarende variabele is voor de repu tatie van wijken en voor de sociaal-economische samenstelling van de wijkbevolking. Een achteruitgang van de fysieke kwaliteit leidt tot een slechtere reputatie, het verhuizen van de hogere sociaaleconomische groepen uit de wijk en het verhuizen van sociaaleconomisch zwakke groepen naar die wijk. Dit noemt hij de ‘vervalspiraal’.
11. Deuten en De Kam (2006) hebben bijvoorbeeld in opdracht van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting – in het kader van het programma ‘Vernieuw(d) maatschappelijk ondernemerschap’ – het inzichtelijk maken van maatschappelijk rendement onderstreept. De auteurs brengen in kaart met welke bestaande en nieuwe methoden dit kan.
17
In de Futura-brochure (Van Leent 2006) wordt voorgesteld dat organisaties via de methodiek ‘wijken van waarde’ hun gebiedsgerichte kosten en opbrengsten in kaart brengen. Door deze vervolgens naar elkaar zichtbaar te maken ontstaat een ‘collectieve gebiedsrekening’. Dit vormt een startpunt voor de betrokken partijen om met elkaar over een wijk in gesprek te gaan. Ook ontstaat de mogelijkheid om (extra) kosten van de ene partij te verevenen met (extra) opbrengsten van een andere partij, zodat investeringen die noodzakelijk zijn maar die dreigen te stranden op het eigen belang van de organisatie die de kosten moet dragen, toch doorgang kunnen vinden. Soms wordt het verevenen belemmerd door sectorale regelgeving, maar lokaal krijgen gemeenten met de Wmo wel een integraler sturingsinstrument in handen. ‘Gebiedsexploitatie is een kansrijk concept voor woningcorporaties die met hun belang en investeringskracht de waarde van een heel gebied kunnen beïnvloeden’ (Van Leent, 2006, p. 27). Ook voor andere organisaties, zoals zorg- en welzijnsinstellingen, brede scholen of gemeenten, biedt het instrument de mogelijkheid om investeringsalternatieven en een gebiedsstrategie, zoals de ontwikkeling van een woonservicezone, te toetsen. Bovendien is het een instrument dat partijen met een gedeelde ambitie bij elkaar brengt.
18
5. Realisatie van woonservicezones Ervaringsperspectief 5.1 Verdieping via interviews
Roosendaal
In hoofdstuk 3 staat in grove pennenstreken beschreven hoeveel Brabantse gemeenten met woonserviceontwikkelingen bezig zijn en wat de aard en omvang daarvan is. In dit hoofdstuk willen we inzoomen op de ervaringen die een aantal gemeenten hebben met het proces van zone-ontwikkeling en de resultaten tot dusver. In juli en augustus 2006 zijn daartoe met zes gemeenten en een aantal maatschappelijke partners (corporaties, zorginstellingen, cliëntenplatform, centraal loket) aanvullende interviews gehouden. In bijlage 2 staat een overzicht van geraadpleegde personen. De zes te selecteren gemeenten moesten redelijk gevorderd zijn in de woonservicezone-ontwikkeling, omdat het beschrijven en analyseren van het proces en de resultaten centraal staan. De Wmo-proeftuinen Breda en Waalwijk die ook betrekking hebben op woonservicezones zijn buiten de interviewronde gehouden, omdat deze proeftuinen al grondig worden gedocumenteerd.12 De zes gemeenten die uiteindelijk zijn geselecteerd vormen een doorsnee van stad en platteland en hebben eigen speerpunten in de woonservice-ontwikkeling.
In het gemeentelijke Masterplan Wonen-zorg-welzijn 2004-2015 is vastgelegd dat in iedere wijk of dorpskern een woonservicezone moet komen met uitzondering van Wouwse Plantage en Moerstraten. Deze kerkdorpen blijven voor voorzieningen aangewezen op Heerle, Wouw of Roosendaal. Er wordt gestart met de ontwikkeling van woonservicezones in de wijken Tolberg, Kroeven, Kalsdonk en Kortendijk. De gemeente heeft een extern projectleider aangesteld. Deze heeft een proces uitgezet met een toetsingskader, een quick scan per wijk en een confrontatie van de resultaten met instellingen en wijkbewoners. Uit die confrontatie-stap blijkt dat in alle vier de wijken deels dezelfde zaken spelen. Het positieve is dat veel voorzieningen die in een woonservicezone beschikbaar zouden dienen te komen, al in veel wijken aanwezig zijn. De belangrijkste opgave is om de voorzieningen te optimaliseren: afstemming en samenwerking tussen alle voorzieningen in wijken, de stad of de regio; en soms: ontbrekende voorzieningen – bijvoorbeeld voldoende zorgwoningen – aanvullen. In plaats van het werken aan wijkvoorzieningen is in Roosendaal ervoor gekozen nu eerst stedelijk te werken aan: • Centrale frontoffice (HetPunt); • Wijkdienstverlening en sateliet front offices (afstemming tussen wijk-, stedelijke en regionale dienstverlening); • 24-Uurs (on)planbare zorg; • Realisatie van zorgwoningen. Vanuit drie participerende organisaties (woningcorporatie Aramis, regionale instelling voor maatschappelijk werk en welzijn Traverse en centraal loket HetPunt) zijn projectleiders vrijgemaakt om deze deelprojecten samen met de gemeentelijk projectleider te trekken. Andere zorg- en welzijnsinstellingen die actief betrokken zijn, zijn onder andere Groenhuysen, Thuiszorg WestBrabant, de welzijnsinstelling SIW en MEE.
Overzicht 11: De geselecteerde gemeenten (van west naar oost) Gemeente
Speerpunt
Roosendaal
Invoering in alle wijken, stedelijke thematische aanpak, verstedelijkt gebied
Werkendam
Invoering in alle kernen, landelijk gebied, intergemeentelijke samenwerking
Tilburg
Invoering in alle wijken, lange historie met DE Wijk (Vinex), verstedelijkt gebied
Loon op Zand
Invoering door particulier initiatief, matig verstedelijkt gebied
Eindhoven
Fasegewijze invoering in wijken, betrokkenheid burgergroepen, verstedelijkt gebied
Deurne
Fasegewijze invoering, betrokkenheid van onderwijs/jeugd, landelijk gebied
De gesprekken zijn door ons verwerkt in een algemene beschrijving over de ervaringen met woonservicezonering in deze zes gemeenten. Ter illustratie zijn wel tekstkaders opgenomen met informatie over de betreffende gemeenten. In dit hoofdstuk besteden we eerst uitgebreid aandacht aan de resultaten van de woonservicezone-ontwikkeling. Vervolgens volgen paragrafen over samenwerking en regievoering, het betrekken van wijkbewoners en uitvoerenden en tot slot over instrumenten en methoden die ingezet kunnen worden in de uitvoering.
12. Zie de VWS-website: www.invoeringwmo.nl.
Informatie: www.roosendaal.nl Foto: Buurthuis Kalsdonk
19
5.2 Resultaten van woonservicezoneontwikkeling
Werkendam (Land van Heusden en Altena)
Het ontwikkelingstraject voor woonservicezones is een traject van lange adem. Er gaan vaak jaren overheen voordat alle plannen operationeel zijn. Dat kan afschrikken, maar het levert vooral ook wat op. In deze paragraaf willen we allereerst stilstaan bij die resultaten die worden geboekt. Zeker bij langlopende trajecten is het van belang om dat eindresultaat in beeld te houden en tussentijds bereikte resultaten zichtbaar te maken. In Eindhoven worden bijvoorbeeld de resultaten en de voortgang van de projecten beschreven in nieuwsbrieven, een website en de huis-aan-huis-media. Bij concrete projecten in de woonomgeving, zoals veilige looproutes, komt op een stoeptegel te staan dat het een woonservice-initiatief is. Een opmerkelijk nieuw initiatief om de zichtbaarheid van woonservice-ontwikkelingen te vergroten is dat de projectleiding initiatieven die goed passen in de woonservicezone, maar die in andere wijken dan de pilotwijken door burgers of instellingen worden ontwikkeld, te waarderen met het predikaat: ‘Woonservice is blij met dit initiatief’.
Het Zorgnetwerk Land van Heusden en Altena heeft als doelstelling het tot stand brengen van woonzorgtzones voor vier gebieden van circa 10.000 inwoners. Dat betekent dat in de gemeente Werkendam twee woonzorgzones komen en in Wijk en Aalburg en Woudrichem één zone per gemeente. Voor iedere beoogde woonzorgzone is een draaiboek opgesteld, waarbij het STAGG-scenario is vertaald naar het landelijke gebied. De dorpen zijn onderverdeeld in A-, B- en C-kernen: Een A-kern is een kern waar intramurale zorg geboden wordt en waar in ruime mate voorzieningen zoals winkels aanwezig zijn. Een B-kern heeft geen intramurale voorziening, maar wel een woonzorgcomplex, winkels voor de eerste levensbehoeften en een postagentschap. Een C-kern heeft geen woonzorgcomplex en weinig andere voorzieningen.
Onderstaand een globaal overzicht van resultaten uit de zes gemeenten. Samenhangend aanbod In alle zes de gemeenten zijn de woonservicezones nog in ontwikkeling. Het Gerard de Nijshof in de wijk Pannenhoef (Kaatsheuvel) lijkt van deze zes het verst gevorderd. Daar is sprake van een operationele woonservicezone met als spil wijksteunpunt Pannenhoef. Hier kunnen wijkbewoners terecht voor vragen op acht terreinen, namelijk: hulpverlening, inkomen, werk, opvoeding, vervoer, vrije tijd, wonen en zorg. Dit aanbod wordt geboden door de partners in de Thesaurusgroep in samenwerking met MEE en het algemeen maatschappelijk werk. De wijk beschikt over geschikte huisvesting voor senioren en (verstandelijk) gehandicapten, een brede school met wijkfuncties, een eerstelijnscentrum, een dienstencentrum (met onder andere seniorenactiviteiten, dagverzorging voor ouderen, dagactiviteiten voor gehandicapten, kinderopvang, eetpunt, kookclub, theatergroep etc). en een ‘zotel’ voor kortdurende verpleging en verzorging. Hiermee is in de wijk Pannenhoef de basis gelegd van een toekomstig samenhangend aanbod aan voorzieningen en diensten. De coördinator van het wijkpunt meldt wel dat de professionals uit de diverse instellingen met elkaar moeten leren samenwerken. Samen werken, verbindingen leggen en afstemmen is wat nog nodig is om tot een meer samenhangend, integraal aanbod voor de wijkbewoners te komen (zie verder paragraaf 5.4). Ook de afstemming met het gemeentelijke loket wonen-
Het Zorgnetwerk wordt momenteel omgevormd tot een nieuwe structuur met drie niveaus: een strategisch niveau, een tactisch niveau en een operationeel niveau. De gemeenten zijn de regisseurs in het project, waarbij gemeente Werkendam de aanjager is. In alle beoogde woonzorgzones wordt er reeds actie ondernomen, de eerste voorzieningen die nieuw worden ontwikkeld zijn in 2007/2008 operationeel. Zo wordt er gewerkt aan nieuwe huisvesting voor bijzondere doelgroepen in combinatie met het verzorgen van vrijetijdsbesteding voor deze groepen, aan huisvesting, de woonomgeving en maatschappelijke steunsystemen voor GGZ-cliënten. Het aantal participanten in de projectorganisatie en het zorgnetwerk is groot. Behalve de drie gemeenten en de aanbieders van wonen, zorg en welzijn, zit ook het RPCP in het zorgnetwerk. De contactpersonen vanuit de gemeente en de corporatie – Woonservice Meander – die we gesproken hebben zijn uitermate positief over de samenwerking in het kader van de woonzorgzones.
20
zorg-welzijn is een punt van aandacht en zeker ook de afstemming met de fysieke voorzieningen (zie hieronder).
Tilburg De gemeente Tilburg heeft de wens om te komen tot volwaardige woonzorgservicezones voor iedere wijk of kerkdorp. Dit is een onderdeel van het bereiken van de doelstelling ‘een levensloopbestendige stad’, die Tilburg zich gesteld heeft. De gemeente heeft daarom een concept geschreven voor een nieuwe manier van organiseren en inrichten van de woonomgeving in bestaande en toekomstige woongebieden. DE Wijk, een woonservicezone in ontwikkeling in het nieuwbouwplan te Tilburg-West, wordt hierbij als pilotproject genoemd. Het concept is tot stand gekomen na gesprekken met alle belangrijke partners in Tilburg, zoals woningcorporaties en zorgen welzijnsinstellingen. De realisatie van de 11 beoogde woonzorgservicezones zal niet in alle wijken gelijktijdig plaatsvinden. De gemeente zal – naast het voorzien in (een deel van de) fysieke randvoorwaarden – de regie op zich nemen. Nu volgt de stap van theorie naar praktijk. In het najaar van 2006 zal er een stappenplan geschreven worden dat handvaten biedt aan diegenen die in de woningmarktgebieden aan de slag gaan met woonzorgservicezones. Ook zal de gemeentelijke formatie worden uitgebreid in 2007 om de ontwikkelingen gestalte te geven.
Ook in het Land van Heusden en Altena zijn er ontwikkelingen te noemen die reeds gerealiseerd zijn door de samenwerking. In de kern Nieuwendijk is een woonzorgcomplex gerealiseerd, is de woonomgeving aangepakt en is een logeerhuis ontstaan waar mensen met een verstandelijke beperking verblijven, gekoppeld aan ouderenhuisvesting. In Werkendam wordt gewerkt aan huisvesting van bijzondere doelgroepen (NAH en autisme) en het verzorgen van tijdsbesteding voor deze groepen, zoals werken in een grand café van het verzorgingshuis. Tot slot wordt actief gewerkt aan de totstandkoming van de woonzorgzone in de kern Genderen van gemeente Wijk en Aalburg en is in Woudrichem actief aandacht voor een maatschappelijk steunsysteem rondom GGZ-cliënten. In de tekstkaders per gemeente staat een globaal overzicht wat er in de diverse gemeenten op woonservicezonegebied gaande is. De bovengenoemde voorbeelden zijn wel illustratief van wat er op dit moment te bereiken is aan een samenhangend voorzieningenniveau in een kleine kern of in een middelgrote kern c.q. een stadswijk. In andere gemeenten zijn daarnaast nog specifieke ontwikkelingen op bijvoorbeeld het vlak van informatie of veiligheid of worden specifieke instrumenten ingezet, zoals een woonscan. Deze komen verderop in dit hoofdstuk aan bod. Ten slotte dient te worden opgemerkt dat er ook ontwikkelingen zijn, die hier niet expliciet worden benoemd, maar die raken aan de ontwikkeling van woonservicezones. Te denken is aan de voortgaande extramuralisering in de AWBZ-zorg, het wijkgezondheidswerk, de samenwerking en ondersteuning in de eerstelijnszorg en de realisatie van nultredewoningen. Dit kunnen ingrediënten zijn van woonservice-ontwikkelingen, maar het kunnen ook op zichzelf staande ontwikkelingen zijn. Lokaal loket In alle gemeenten ontstaan loketten voor wonen-zorgwelzijn. Hoe verhouden deze zich tot de wijkgerichte ontwikkeling van wonen-zorg-welzijn? De volgende vraagstukken komen in vrijwel alle zes de gemeenten aan de orde: • Centraal-decentraal Hoe verhoudt een centraal loket zich tot decentrale informatie- en adviespunten in wijken en kleinere kerkdorpen, zoals de ouderenadviseurs, de GGZen Opvoedwinkels, MEE, wijksteunpunten in woonservicezones? En hoe verhouden loketten zich tot huisbezoeken en internetdienstverlening? • Informatie/advies – dienstverlening Op veel plaatsen is de keuze gemaakt om mensen
Concreet is men in DE Wijk in Tilburg-West een voorzieningencentrum aan het realiseren (De Knoop) dat volgens planning eind 2007 gebouwd gaat worden. Ook in andere wijken, met voorop TilburgNoord, is men reeds bezig met het opzetten van de projectorganisatie en vinden er al gesprekken plaats met de bewoners. Daarnaast is ‘Wonen, zorg en service in de wijk’ actief: een leerwerkdienstenbedrijf dat diensten biedt op het gebied van wonen, zorg en welzijn voor mensen die hulp behoeven. Dit is gestart in Tilburg-Noord maar breidt zich nu als een olievlek uit over de rest van Tilburg en kan mogelijk goed gekoppeld worden aan de woonservicezone-ontwikkeling.
Informatie: www.tilburg.nl Foto: Wonen Zorg en Service in de Wijk 21
Loon op Zand
•
De gemeente Loon op Zand heeft in 2002 de nota ‘Visie op zorg’ vastgesteld. In deze nota is men uitgegaan van de STAGG-filosofie. Deze nota is momenteel ook de basis voor de Wmo-ontwikkelingen. De gemeente is voorzitter van het platform welzijn-wonenzorg, dat tweemaal per jaar bij elkaar komt en waarin de vraag- en de aanbodzijde vertegenwoordigd zijn. Voor de realisatie van de doelstellingen van de nota ‘Visie op zorg’ is de gemeente aangewezen op de inzet van verschillende partijen. De gemeente brengt partijen bij elkaar voor de uitvoering van de genoemde nota. Bij de uitvoering van concrete initiatieven nemen de andere partijen de regie over.
•
die naar het loket komen direct van diensten te kunnen voorzien, zoals welzijnsvoorzieningen en woonzaken. De vraag is hoe deze dienstverlening zich verhoudt tot de dienstverlening die regionale zorginstellingen en woningcorporaties ook rechtstreeks aan burgers/huurders/cliënten aanbieden. Financiering Veel loketten voor wonen-zorg-welzijn zijn indertijd door meerdere partijen – vaak corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen en/of gemeenten – opgericht. Nu de gemeenten met de komst van de Wmo een prestatieverplichting voor informatie en advies krijgen, staat de co-financiering ter discussie en kijken partijen met name richting gemeenten om het voortouw te nemen bij de loketfunctie. Nieuwe taken Met de komst van de Wmo is te zien dat gemeenten nieuwe taken bij het lokale loket gaan onderbrengen. Consulenten of ouderenadviseurs kunnen bijvoorbeeld gaan indiceren voor veelgevraagde WVG-voorzieningen. Ook kan vanuit het loket concrete hulp worden geboden om de onderlinge hulp tussen mensen te versterken (mantelzorg, burenhulp, vrijwilligershulp).
Voorzieningen en diensten De woonservicezone is een wijk waarin zorg en diensten goed zijn geregeld en waar voldoende geschikte woningen zijn voor mensen met functiebeperkingen. Onder de paragraaf ‘samenhangend aanbod’ is al opgesomd wat er zoal in zo’n woonservicewijk aanwezig is. In deze paragraaf willen we bij een aantal gemeenschappelijke kansen en leerpunten stilstaan. • Wijksteunpunten In woonservicezones wordt de dienstverlening, de zogenaamde haal- en brengdiensten, vanuit een wijksteunpunt georganiseerd. Deze wijksteunpunten worden soms in nieuw te bouwen panden gevestigd, maar soms is verbouw van een bestaand pand aan de orde. Doordat gemeenten het beheer steeds vaker in handen leggen van gebruikers of deze al eerder in handen van een beheersstichting hadden gelegd, dienen deze bij de wijkontwikkeling te worden betrokken. • Zorg- en welzijnsdiensten In de wijk Sint Jozefparochie in Deurne wordt een woonservicezone gevestigd. Terwijl het stedebouwkundig ontwerp ver is uitgewerkt en in 2007 met de bouw van de zorgwoningen en de school wordt begonnen, zijn de diensten nog niet ontwikkeld. Er is alleen nog maar een globaal idee welke diensten er moeten komen, maar niet hoe die er moeten komen. De dienstenontwikkeling volgt op de vastgoedontwikkeling. In Deurne, maar dat geldt in grote lijnen ook voor veel andere
Er zijn twee van elkaar verschillende initiatieven voor woonservicezones in de gemeente. In april is het Gerard de Nijshof opgeleverd in de wijk Pannenhoef in Kaatsheuvel. In deze wijk is gebouwd en zijn diensten aanwezig voor de wijkbewoners en speciale doelgroepen zoals ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en (tijdelijk) zorgbehoeftigen. Tevens is een verbinding gemaakt tussen zorg en onderwijs en een brede school opgenomen in het complex. Het Gerard de Nijshof is gerealiseerd door de Thesaurusgroep bestaande uit Casade (woningcorporatie), Thebe (thuiszorg), de Thuishoven (ouderenzorg) en Prisma Waalwijk (gehandicaptenzorg). Het aanbod wordt geboden in samenwerking met MEE en het algemeen maatschappelijk werk. De gemeente is op afstand betrokken. Een tweede initiatief speelt rond de nieuwbouw van het verzorgingshuis Nieuwe Venloen. Bij dit zorgcentrum worden extramurale diensten ontwikkeld voor de wijk. Halverwege 2006 is gestart met de bouw.
Informatie: www.pannenhoef.nl
22
•
•
gemeenten, is het beleid dat maatschappelijke instellingen hiervoor verantwoordelijk zijn en dat de gemeente in bijzondere gevallen wil co-financieren. Het is in ieder geval van belang dat de gemeente een helder standpunt over haar regierol inneemt en stimuleert, verbindt en aanzet tot vernieuwing. De gemeente dient ook te stimuleren dat het wijkbelang in ogenschouw wordt genomen (dat kan op de achtergrond raken vanwege de concurrentie die naast samenwerking ook speelt in zorg en welzijn). Ongeplande 24uurszorg De ongeplande zorg wordt traditioneel in de 24uursvoorzieningen, zoals verpleeg- en verzorgingshuizen, geboden, maar komt steeds meer beschikbaar voor alle burgers, zelfs in landelijke gebieden. De ongeplande 24uurszorg is dure zorg. Daarom lopen niet alle zorginstellingen te koop met deze voorziening. Een ander probleem is dat in sommige wijken meerdere nacht- en waakdiensten tegelijkertijd aanwezig zijn. Niet alleen van de thuiszorg of het verzorgingshuis, maar ook van kleinschalige woonzorgprojecten, ouderinitiatieven en particuliere thuiszorgbureaus. Afstemmen en optimaliseren is hier nodig. Eerstelijnszorg Met de vestiging van huisartsen, apotheek, paramedici, tandartsen en thuiszorg (consultatiebureau) is vrijwel in alle plannen rekening gehouden. Vaak wordt aangegeven dat het uiterst moeilijk is om met zelfstandige beroepsbeoefenaren goede afspraken te maken voor de middellange termijn. De visies en belangen van alle eerstelijns beroepsbeoefenaren uit één wijk lopen vaak te veel uiteen. De gemeenten zijn nog onbekend met de nieuwe regionale ondersteuningsstructuren voor de eerste lijn (ROS), die in Brabant deel uitmaken van Robuust.13 Deze ROS’sen kunnen ondersteuning bieden bij samenwerkingstrajecten in de eerstelijns gezondheidszorg.
Eindhoven In de gemeente Eindhoven is in de bestuursperiode 2002-2006 gestart met woonservicezones in drie pilotwijken, namelijk: Woensel-Midden, Oud-Woensel en Gestel Buiten de ring. Namens de gemeente voert de GGD het project uit. De wethouder is voorzitter van de stedelijke regiegroep. In de regiegroep zitten onder andere ZuidZorg, Loket W, De Sterren, woningcorporatie Wooninc (namens de corporaties), De Plaatse, GGzE en cliënten. Bijzonder in Eindhoven is dat de ouderenorganisaties (OVO) en het gehandicaptenplatform (PGE) bij toerbeurt één zetel in de regiegroep bezetten. Zowel in de regiegroep, in de wijkprojectgroepen als in andere stedelijke overleggen werken zij gestructureerd met elkaar samen. Per wijk is een projectgroep actief waarin instellingen (dit zijn de instellingen die in die wijk actief zijn en dus niet per sé de instellingen die in de stedelijke regiegroep zitten) en burgers zitten uit die wijk. De inbreng vanuit de wijkbewoners is kwetsbaar: de afstand tot de woonserviceprojecten is soms groot en de groep vrijwilligers vanuit wijkraden, PGE en OVO is beperkt. In Eindhoven is in samenwerking met BOZ een wijkscan ontwikkeld waarmee op vier leefgebieden – wonen, woonomgeving, welbevinden en zorg – de wijk in kaart wordt gebracht. De wijkscan is de start van het ontwikkelingsproces. Met de resultaten wordt het gesprek met instellingen en bewoners uit die wijk aangegaan. In deze nieuwe bestuursperiode worden er drie of vier nieuwe pilot-wijken opgezet. Hierin worden de leerervaringen van de afgelopen periode meegenomen: • Direct van start met een wijkscan; • Meer resultaatgericht werken; • Resultaten beter zichtbaar maken.
Wonen en woonomgeving De realisatie van (zorg)woningen voor senioren en anderen met functiebeperkingen, groepswoningen voor specifieke doelgroepen en een wijksteunpunt is een centraal onderdeel van de woonservicezone-plannen. • De fysieke pijler is vaak leading Woonservicezones worden vaak als eerste ontwikkeld in aandachtswijken waar ook wordt gewerkt aan leefbaarheid en/of herstructurering óf in wijken waar een zorgcentrum wordt gerenoveerd. In nagenoeg alle woonservicezone-projecten is de ontwikkeling van het vastgoed (zorgwoningen, zorgcentra, nultredewoningen, multifunctionele centra) ‘leading’ op de ontwikkeling van de sociale voorzieningen.14 Om de exploitatie van
De woonservice-ontwikkeling in Eindhoven is ook verbonden met de leefbaarheidsprojecten en de herstructurering van wijken (gemeente/ corporaties), het wijkgezondheidswerk (GGD, eerstelijn) en de invoering van de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling.
Informatie: www.woonserviceeindhoven.nl 13. Robuust: www.rosrobuust.nl 14. Dat is in de door ons bezochte gemeenten niet anders dan in de woonzorgzones die door RIGO (2005) zijn onderzocht: het woningbouwprogramma met aangepaste woningen is overal makkelijker te realiseren dan een gedeconcentreerde zorg- en diensteninfrastructuur.
23
herstructurering sluitend te maken wordt er ook nog wel eens gekozen om meer koopwoningen en minder sociale huurwoningen te bouwen. Door bij de herstructurering vroegtijdiger na te denken over de gewenste mix van woningen (inclusief de zorgwoningen) en de benodigde voorzieningen, is de exploitatie makkelijker rond te krijgen, zo stelt Roosendaal. • Regie/betrokkenheid In de bestaande wijken voeren gemeenten en – indien er veel sociale huur in de wijk aanwezig is – corporaties de regie. In de meeste gemeenten is er een dominante corporatie die als partner voor de gemeente fungeert. In steden zoals Eindhoven en Tilburg zijn er vaak meerdere corporaties actief, waarbij er verschil in mate van betrokkenheid optreedt. Op Vinex-locaties zijn vaak weer projectontwikkelaars aan zet. Projectontwikkelaars zijn over het algemeen genomen uit commerciële overwegingen terughoudend om hun projecten te labelen als zijnde ‘zorgvriendelijk’ (zie ook: ‘voorkom stigma’).15 In wijken met veel particulier woningbezit (of appartementencomplexen met Verenigingen van Eigenaars) is het de vraag hoe zij zijn te betrekken; ook zij zijn direct gebaat bij een goede woonomgeving (wooncomfort én een economisch belang). • Voorkom stigma De woonservicezone is als ideaalbeeld een wijk waarin zorg en diensten prima zijn geregeld, maar het mag geen ‘zorg(elijke) wijk’ worden. Ook moeten de aangepaste woningen in het straatbeeld niet duidelijk afwijken van de overige woningen. Stigmatisering moet worden voorkomen. In bijvoorbeeld Deurne heeft dit uitgangspunt geleid tot bijstelling van de plannen. Omdat er diverse aanvragen voor groepswoningen liggen (voor dementerenden, GGZ, verstandelijk gehandicapten) is een andere project – een ‘werkhotel’ waar jongeren begeleid kunnen wonen – uit de plannen gehaald. Dit zal elders in de gemeente worden gerealiseerd. • Regelgeving zorgsector De starre regelgeving in de zorgsector is al langere tijd een steen des aanstoots. De laatste tijd wordt er wel regelgeving ingevoerd met meer vrijheidsgraden voor zorginstellingen, zoals de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Er werden nog twee knelpunten genoemd. Ten eerste, het College Saneringen Zorg vraagt commerciële prijzen voor grond en vastgoed. Deze boekwaardeproblematiek is een hindernis voor integrale, gebiedsgerichte plannen zoals
Deurne
In april 2006 tekenden de gemeente, Bergopwaarts@BOW, De Zorgboog en Prodas (schoolbestuur) de realisatieovereenkomst voor de woonservicezone St. Jozefparochie. Deze vier kernpartners hebben het plan ontwikkeld. Andere zorg- en welzijnsinstellingen haken in, nu de plannen vorderen. In 2007 wordt gestart met de bouw van woningen en de school. totaal komen er 204 levensloopbestendige woningen; dit is een mix van senioren- en starterswoningen en een mix van huur en koop in diverse marktsegmenten. De bouw van de woningen en de school en de verbouwing van het steunpunt starten in 2007. Ook komen er zes groepswoningen waarvan twee voor respectievelijk mensen met dementie (De Zorgboog) en met verstandelijke beperkingen (ORO). Ook vanuit de GGZ en een ouderinitiatief is belangstelling voor St. Jozefparochie getoond. Het steunpunt wordt gevestigd in het voormalige hoofdkantoor van Bergopwaarts dat midden in deze wijk staat. In het steunpunt komen in ieder geval een informatiepunt, ontmoetingsruimten, De Zorgboog en een huisartsenpraktijk. Met dat laatste krijgt de wijk na jaren weer eigen huisartsen in de wijk. De diensten die in en vanuit het steunpunt worden geboden moeten nog ontwikkeld worden; hier is een inhaalslag nodig. De gedachten gaan onder andere uit naar een eetpunt en dagactiviteiten voor mensen met een handicap. Naast de zorginstellingen en de corporatie is ook Stichting Welzijn Deurne betrokken bij de ontwikkeling van diensten. Voor de kern Liessel zijn dezelfde kernpartners ook een plan aan het voorbereiden. In St. Jozefparochie is geleerd dat bewoners vroeg bij het proces betrokken moeten worden. Dit gebeurt in beide wijken via klankbordgroepen. Door de gesprekspartner Bergopwaarts@BOW wordt aangegeven dat de initiatiefrijke en ambitieuze houding van de gemeente belangrijk is om woonservicezones te ontwikkelen.
Informatie: www.bergopwaarts.nl 24
15. Op de Vinex-locatie in Tilburg (DE Wijk) is een projectontwikkelaar belast met de ontwikkeling van De Knoop-Noord en -Zuid. In ‘De Knoop’ komen onder andere een eerstelijnscentrum, commerciële functies en groepswoningen van Amarant (gehandicaptenzorg). DE Wijk wordt al tien jaar in Nederland als een voorloper in woon zorgzones beschouwd (RIGO, 2005).De vraag is in hoeverre uiteindelijk in dit plan de idealen van de woonservicezone daadwerkelijk kunnen worden waargemaakt.
concrete projecten per wijk en de samenwerking tussen voorzieningen in de praktijk. Soms lopen deze ontwikkelingen noodzakelijkerwijs door elkaar heen. In dit rapport komen beide stappen aan de orde aan de hand van de leerervaringen uit de zes casussen.
woonservicezones. Ten tweede, het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG-Zaio) stelt beperkingen aan het aantal plaatsen kleinschalig wonen-met-zorg per postcodegebied. Dat is een nuttige regel om grote dislocaties te voorkomen, maar het is een hindernis voor het bouwen van meerdere kleinschalige groepswoningen voor uiteenlopende doelgroepen in de directe nabijheid van een dienstencentrum/zorgknooppunt, zoals in een woonservicezone wordt beoogd. • Woonomgeving: betrokkenheid bewoners Burgers hechten veel belang aan een veilige en toegankelijke omgeving. In Eindhoven wordt in de stuur- en projectgroepen hiervoor met name door het platform Gehandicaptenbeleid Eindhoven (PGE) en de ouderenorganisaties (OVO) geijverd. Onder andere het veilig kunnen oversteken van drukke wegen die toegang bieden tot voorzieningen, de toegankelijkheid van voorzieningen (zoals een ziekenhuis) en veiligheid (zoals bij pinautomaten) zijn zaken waar zij zich hard voor maken. Ook in ouderenproof-projecten zoals in bijvoorbeeld Roosendaal worden deze punten genoemd. In Eindhoven zijn al concrete resultaten op dit terrein geboekt – zoals aangepaste verkeersregelinstallaties, pinautomaten in zorgcentra en looproutes –, maar vanuit wijkvrijwilligers mag het nog wat sterker worden neergezet. Via deze lijn kan ook de betrokkenheid van wijkbewoners en de zichtbaarheid naar deze groep worden vergroot.
Samenwerking Een woonservicezone kan alleen maar succesvol worden opgezet als alle betrokken partijen gaan samenwerken. Dat vraagt om partnerschap waarbij alle partijen (vanuit hun eigen belang) samen optrekken en dat vraagt om een partij die vanuit het algemeen belang het ontwikkelingsproces regisseert. De gemeente is zowel de (privaatrechtelijke) partner als de (publiekrechtelijke) regisseur. Bij complexe samenwerkingstrajecten waar verschillende organisaties bij betrokken zijn, wordt vaak een nieuwe structuur opgetuigd, waarbinnen de veranderingsprocessen worden gepland, besproken en uitgevoerd. Hoe houdt je deze structuur eenvoudig en resultaatgericht? Dat is een vraag die veel projectorganisaties zich stellen. • Helderheid: doelen, structuur en verantwoordelijkheden Het is zaak om in het begin heldere doelen te definiëren en duidelijk af te spreken wie er participeren in het project. Men kan kiezen voor een smalle of een brede projectstructuur. Het is verstandig in de stuur- en werkgroepen deelnemers van gelijk bestuurlijk niveau te plaatsen. (Maar zorg er ook voor dat er echte trekkers in de stuurgroep zitten, mensen die inspireren, bruggen kunnen bouwen en de koers uitzetten). Voorts dienen de verantwoordelijkheden van de stuur- en werkgroepen duidelijk te zijn. En houdt het pragmatisch; intentieverklaringen en overeenkomsten hebben geen eeuwigheidswaarde.16 • Projectstructuur: stuur-,werk- en projectgroepen De projectstructuur voor woonservicezones verschilt per project of plaats. In zijn algemeenheid geldt dat er een (gemeentelijke) stuurgroep is ingesteld die bestaat uit vertegenwoordigers (bestuurders) van de kernpartners. Daaronder worden werk- en projectgroepen opgezet per woonservicezone of per project die worden bemenst met medewerkers van de kernorganisaties en andere relevante partijen. In Roosendaal bijvoorbeeld leveren enkele kernpartners de projectleiders – dat is ook goed voor het draagvlak. • Aantal participanten Zowel voor de stuurgroep als de werkgroepen is het van belang het aantal participanten beperkt te houden, zo leert de ervaring. Een kleine kerngroep is vaak daadkrachtiger. In Loon op Zand en Deurne is voor een smalle aanpak gekozen: er is gestart met de organisaties die graag willen; de rest haakt aan (groeimodel). In Eindhoven is ervoor gekozen om
5.3 Samenwerking, partnerschap en regie De ontwikkeling van woonservicezones heeft meerwaarde, zo stellen een groot aantal respondenten, omdat het op het niveau van de wijk of de dorpskern: • het voorzieningenniveau zichtbaar maakt; • de vraag naar wonen, welbevinden en zorg in kaart brengt; • een gezamenlijke toekomstgerichte agenda voor alle betrokkenen (gemeente, instellingen, burgers) formuleert. Om uiteindelijk te komen tot tastbare resultaten zullen de visies die overal worden ontwikkeld in plannen moeten worden vertaald. Daarin zijn twee stappen te nemen: Van visie naar plan: Van plan naar praktijk:
van strategisch naar tactisch niveau van tactisch naar operationeel niveau
Op grond van onze inventarisatie weten we dat in een groot aantal gemeenten de ontwikkeling zich in de initiatief- en de ontwerpfase bevindt (zie hoofdstuk 3), dat wil zeggen: de eerste stap. In de concretiserings- en operationele fase wordt de tweede stap gezet naar
25
16. Voor meer praktische tips voor een succesvolle samenwerking, zie: RIGO Research en Advies BV. Een boekje open over samenwerking. Voorbeelden uit de praktijk van wonen, welzijn en zorg. Utrecht: Aedes, Arcares, LVT en MO Groep, januari 2002.
kingsverbanden. Deze kunnen mogelijk worden omgezet in een woonservicezone-structuur. Aanhaken bij bestaande initiatieven en netwerken is vruchtbaar gebleken (zie het tekstkader over het Land van Heusden en Altena). • In welke wijken start je met woonservicezones? Wijken kun je indelen op geografische of organisatorische (bijvoorbeeld de wijkteams van de gemeente) of op grond van de beleving van bewoners. Deze grenzen vallen niet per se samen en voor betrokkenheid van de bewoners is een keuze die samenvalt met hun beleving van de eigen wijk van belang. De te selecteren wijken dienen verder stedenbouwkundige mogelijkheden of noodzaak te hebben, zoals een herstructurering van een wijk.
vanuit iedere branche of zorgsector een vertegenwoordiger in de stedelijke regiegroep te hebben; dit is smal gezien het grote aantal instellingen in de stad (in de projectgroepen per wijk komen de anderen aan bod). In Roosendaal is juist gekozen voor een bredere aanpak: alle organisaties – groot of klein – zijn betrokken; in de loop van de tijd zal wel blijken wie actief betrokken wil blijven. • Schaalniveau De betrokken partijen werken op verschillende schaalniveaus, namelijk het wijkniveau (burgers/ vrijwilligers), het gemeentelijk niveau (gemeente, centraal loket, veel welzijnsinstellingen) en het regionale niveau (veel zorgaanbieders en corporaties). Dat kan lastig zijn, zeker als regionale organisaties door hun hele werkgebeid graag uniforme dienstverlening willen bieden en niet per gemeente afzonderlijke diensten willen regelen. • Benut bestaande samenwerkingsverbanden Bij het opzetten van een projectorganisatie is het zinnig te kijken naar bestaande lokale samenwer-
In de onderstaande tekstkaders worden ter illustratie twee projectorganisaties beschreven, te weten het Land van Heusden en Altena (de gemeenten Werkendam, Woudrichem en Wijk en Aalburg) en Deurne.
Projectstructuur Land van Heusden en Altena In het Land van Heusden en Altena is sinds jaren een Zorgnetwerk actief, dat zich heeft beziggehouden met de regiovisie Verpleging en Verzorging. Volgend op die visie is het Zorgnetwerk aan de slag gegaan met het concept woonzorgzones. Om deze woonzorgzones te gaan operationaliseren wordt de structuur van het bestaande Zorgnetwerk omgevormd naar een nieuwe structuur, waarbij de gemeente de regisseur is. De structuur is opgebouwd uit een strategisch, tactisch en operationeel niveau (zie figuur). Intergemeentelijk functioneert er een overkoepelend orgaan bestaande uit de portefeuillehouders uit het Land van Heusden en Altena dat zich 1 maal per 2 jaar buigt over het actualiseren van de visie en het draaiboek. Daarnaast is het voormalige Zorgnetwerk omgevormd tot een informeel netwerk dat zich bezig gaat houden met visie / innovatie en strategie en met het monitoren van de activiteiten rondom woonzorgzones. Dit netwerk komt 2 tot 3 maal per jaar bijeen. Binnen de structuur is er bewust voor gekozen om bouw en zorg niet te splitsen, omdat juist die samenwerking zo van belang is. Kartrekker
Betrokken partijen
Niveau
Informeel netwerk
Visie Inovatie Strategie
Zorgkantoor Stratgisch
Visie/draaiboek
Gemeente wethouder
Relevante partijen die actief betrokken zijn in de woon-zorg-zone, op verzoek gemeente
Bestuurders
Tactisch
Woonzorgzones
Gemeente/ gemandateerde vertegenwoordiger per woonzorgzone
Relevante partijen die actief betrokken zijn in de woon-zorgzone, overige partijen op verzoek gemeente
Gemandateerde medewerkers
Per project verschillend
Per project verschillend
Operationeel
Project
26
Monitoren activiteiten woonzorgzone
bij elkaar en schept de voorwaarden. Vervolgens laat de gemeente de uitvoering aan de betrokken partijen over. De gemeente is bereid om in aanvullende zin de ontwikkelingen te faciliteren. - Actief sturend en partner De gemeente investeert intensief in het gehele traject van plannen maken tot het vormgeven van woonservice-ontwikkelingen. Zij stelt hiertoe een (interne of externe) procesmanager/ projectleider aan. De gemeente is een partner bij het uitvoeren van de plannen. Er is overigens een verschil in regie ten aanzien van bouw en ten aanzien van diensten. Bij bouw is de onderlinge taakverdeling vaak helder door jarenlange samenwerking tussen gemeente, woningcorporaties, projectontwikkelaars en instellingen. Ten aanzien van diensten is de regie (nog) niet altijd helder. In Deurne is er bijvoorbeeld wel duidelijkheid over exploitatie van vastgoed en gronden, maar is er nog geen helderheid over de exploitatie van diensten. Dit
Rollen gemeente Bij de vereiste samenwerking rondom nieuwe vormen van wonen-zorg-welzijncombinaties is het afstemmingsproces ingewikkeld. Er zijn vaak vele organisaties betrokken bij de planvorming en uitvoering. In de praktijk blijkt het dan ook lastig te zijn om de partijen bijeen te brengen en de neuzen één kant op te krijgen. In het kader van de samenwerking is regievoering daarom een belangrijk item, zo blijkt ook uit de gesprekken die gevoerd zijn bij de zes casusgemeenten.17
•
Regierol De gemeenten zijn steeds meer de aangewezen partner om de regie van deze ontwikkelingen op zich te nemen, zeker in het licht van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). De invulling van de regierol verschilt per gemeente. We zien in de praktijk twee uitersten: - Kaderstellend en faciliterend De gemeente stelt de kaders, brengt de partijen
Projectstructuur Deurne De samenwerking voor de woonservicezone in Sint Jozefparochie verloopt via een projectorganisatie. Risico’s en besluitbevoegdheden moeten op de juiste manier worden ingebed in een projectorganisatie onder directe aansturing van een centrale procesmanager. Binnen de projectstructuur wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds Bouw en anderzijds Diensten (welzijn, zorg en onderwijs). De stuurgroep bestaat uit bestuurders van de vier contractpartijen, bijgestaan door een procesmanager, een coördinerend medewerker van de gemeente en op uitnodiging adviseurs. De contractpartijen zijn gemeente Deurne, woningcorporatie Bergopwaarts, zorgaanbieder De Zorgboog en Stichting Prodas (onderwijs). Namens de gemeente hebben zowel de wethouder volkshuisvesting, ruimtelijke ordening (projectwethouder) en de wethouder welzijn, zorg en onderwijs zitten in de stuurgroep. De stuurgroep wordt qua inhoud gesplitst als de realisatieovereenkomst is getekend. Deze splitsing is overigens een half jaar na ondertekening nog niet doorgevoerd, omdat de samenhang (nog) zo groot is. De stuurgroepen worden geadviseerd door een klankbordgroep, waarin bewoners, omwonenden, ondernemers en belangenorganisaties vertegenwoordigd zijn. Hieruit ontstaat een visie en een gedegen opdracht waarmee de twee projectgroepen concreet aan de slag kunnen om de uitvoering en realisatie ter hand te nemen.
Stuurgroep Bouw
Stuurgroep Diensten
Klankbordgroep Bouw
Projectgroep Bouw
Werkgroepen
Projectgroep Diensten Werkgroepen
Bron: Organisatie, participatie en communicatie Woonservicezone St. Jozefparochie, d.d. 9 maart 2006.
17. Zie ook: Innovatieprogramma Wonen en Zorg. Regievoering bij samenwerkingsprojecten wonen, welzijn en zorg. Leerpunten voor startende initiatieven. Utrecht: juni 2002.
27
Klankbordgroep Diensten
•
5.4 Betrokken bewoners en uitvoerenden
moet nog uitkristalliseren, waarbij de gemeente in ieder geval een stap terug heeft gedaan ten gunst van de welzijnsinstelling. Afstemming binnen het gemeentelijk apparaat Gemeenten stellen vaak een projectleider aan om de ontwikkelingen rondom woonservicezones te trekken. Deze projectleider is niet alleen nuttig om de samenwerking met maatschappelijke partners te organiseren en te faciliteren, maar ook om de samenwerking binnen het College en het gemeentelijk apparaat te faciliteren. Bij de ontwikkelingen zijn meerdere wethouders en afdelingen betrokken, denk aan: ruimtelijke ordening, welzijn, openbare werken, sociale zaken en gemeentelijke projectorganisaties. Vanuit de interviews wordt gewezen op de noodzaak om tijdig de kloof tussen beleidsen uitvoerende afdelingen te overbruggen.18 Soms – zoals in het Land van Heusden en Altena – is intergemeentelijke afstemming nodig. De interne afstemming en motivering is net zo belangrijk als de externe regie/samenwerking. Het aanstellen van zowel een coördinerend wethouder als een projectleider/ coördinerend ambtenaar kan verstandig zijn.
In de realisatie van woonservicezones zijn verschillende groepen bewoners te onderscheiden, die betrokken zijn vanuit verschillende belangen. Er zijn: • De wijkbewoners die te maken krijgen met herstructurering of herinrichting van hun wijk of met de realisering van een nieuwe voorziening in hun wijk; • De direct omwonenden van een nieuw initiatief of de bewoners die moeten wijken voor een nieuw initiatief; • De nieuwe bewoners; mensen behorend tot bijzondere groepen waarvoor zorgwoningen of specifieke voorzieningen worden gerealiseerd. In de initiatieven lopen de opmerkingen over deze verschillende groepen door elkaar heen en maakt men niet altijd een duidelijk onderscheid in de benadering van deze verschillende groepen. Toch zijn de belangen verschillend. Bewoners/omwonenden/nieuwe doelgroepen • Betrokkenheid krijgen en houden De uitdaging is om wijkbewoners in een vroeg stadium van planvorming rond woonservicezones te betrekken en deze betrokkenheid vast te houden. Er wordt door projectleiders aangegeven dat de betrokkenheid moeilijk vast te houden is vanwege het abstractieniveau van woonservicezone-visies. Ook is het voor blijvende betrokkenheid gewenst om aan bewoners duidelijk te maken wat er met de inspraak gebeurt.
“In Werkendam is er een goede afstemming tussen de afdeling Welzijn en de afdeling Ruimtelijke Ordening. Informatie wordt gedeeld, men houdt elkaar op de hoogte van ontwikkelingen”. •
•
Praktijk haalt beleid in De gemeente kan wel willen regisseren, maar de praktijk van alledag laat zich vaak niet zo makkelijk regisseren. De planvorming wordt vaak ingehaald door de werkelijkheid: ondernemende corporaties, instellingen en burgers realiseren hun eigen plannen. Deze ontwikkelingen bieden echter ook veel kansen voor de gemeente; het vraagt wel om flexibiliteit en gelegenheidscoalities aangaan. Ambitie en commitment Een gemeente met ambitie en daadkracht en in ieder geval commitment is voorwaarde om woonservicezones van de grond te trekken, ook als de regierol beperkt blijft tot het stellen van kaders en het bijeen brengen van de partijen. Wanneer de gemeente aangeeft dat het initiatief komt te liggen bij de partners in het veld, dan geeft dat partners de ruimte. In gemeenten waarin de gemeentelijke organisatie niets wil, gebeurt ook niets. Gewenst is dus een verbindende en constructieve rol van de gemeente.
18. Volgens Breuer (2005) zijn gemeenten organisatorisch onvoldoende toegerust op multidisciplinaire ontwikkelingen. Dit is volgens hem te wijten aan de scheidslijn tussen harde (grondbedrijf, financiën, ruimtelijke ordening) en zachte (welzijn, zorg) diensten. Ook budgetten zijn vaak gescheiden. Volgens Hans Louvet van BOZ is het raadzaam om ook de ‘harde’ afdelingen van de gemeenten te betrekken bij de ideevorming rondom woonservicezones, omdat zij een grote inbreng hebben bij de realisatie daarvan.
“Zorg eerst dat de ouderenproof-plannen gerealiseerd zijn alvorens met woonzorgzones aan de slag te gaan. Geef bewoners niet het idee dat de resultaten voor voorgaande onderzoeken op de plank blijven liggen.” •
•
28
Bewonersparticipatie in stuur- en werkgroepen Gemeenten kiezen voor een beleidsmatige aanpak en stellen stuur- en werkgroepen in, waarin wijkbewoners, omwonenden of belangenorganisaties vertegenwoordigd zijn. Daarnaast wordt soms melding gemaakt van een wijktafel of een klankbordgroep per wijk of dorpskern waar bewoners informatie krijgen en inspraak kunnen leveren. Zorgvragersparticipatie via intermediaire organisaties Zorgvragers die in de nieuwe wijk komen te wonen zijn op verschillende manieren betrokken bij de ontwikkeling van de woonservicezone. In sommige gemeenten is er een zorgvragersoverleg, waarvan een afgevaardigde in de initiatiefgroep of stuurgroep zit. Ook zijn soms het RPCP, het gehandicaptenplatform of de ouderenbonden
•
•
•
•
vertegenwoordigd. In Eindhoven is ervoor gekozen om de georganiseerde vrijwilligers zoals georganiseerd in de Eindhovense ouderenbonden (OVO) of het lokale platform gehandicaptenbeleid (PGE), actief te betrekken. De aanwezigheid van een actief vrijwilligerskader19 speelt in bijvoorbeeld Eindhoven mee in de keuze om in een wijk aan de slag te gaan met plannen voor woonservicezones. De nieuwe doelgroepen worden in de woonserviceprojecten ook vaak vertegenwoordigd via de zorgaanbieders uit de gehandicaptenzorg en de GGZ of via MEE (m.n. voor de ouderinitiatieven). Aansluiten bij bestaande structuren In gemeenten waarin men al een langere traditie kent van bewonersparticipatie kan men hierop voortbouwen. In bijvoorbeeld Roosendaal heeft men gebruik gemaakt van bestaande overlegstructuren en daar het thema woonzorgzones laten agenderen. In wijkoverleg over de woonzorgzones worden specifieke doelgroepen die niet in het wijkoverleg aanwezig zijn zo nodig extra aangezocht/ uitgenodigd, bijvoorbeeld jongeren of allochtonen. In welk stadium? In welk stadium laat je bewoners meepraten? Op welke punten vraag je naar hun mening? In Deurne heeft men naar aanleiding van de ervaringen in de wijk St. Jozefparochie het beleid bijgesteld. In St. Jozefparochie werden – achteraf bezien – bewoners pas vrij laat bij de plannen betrokken, namelijk toen de beeldkwaliteit van het plan aan de orde was. In Liessel, waar een tweede zone, wordt voorbereid, zijn burgers eerder betrokken. Nu zijn zowel in Liessel als St. Jozefparochie bewoners, belangen-groepen van bewoners en zorgvragers, maar ook gemeenteraadsleden via klankbord-groepen veel sterker vertegenwoordigd (zie ook tekstkader Deurne in § 5.3). Inzetten participatie-methodieken Veel gemeenten hebben ouderenproof-projecten lopen, waarmee bewoners bij de beleidsvorming worden betrokken. De resultaten worden ingebracht in de woonservicezone-ontwikkeling. Ook worden er per gemeente verschillende methoden ingezet zoals welzijnsbehoefteonderzoek (Werkendam) of woonscans (Eindhoven) (zie paragraaf 5.4). Direct belanghebbenden Indien de woonservice-plannen gepaard gaan met herstructurering, dan zijn de plannen ineens niet meer abstract, maar zijn bewoners en omwonenden direct belanghebbend. Dit kan met hoogoplopende emoties gepaard gaan. In bijvoorbeeld het Gerard de Nijshof was wel sprake van enige emotie bij de sloop, maar niet zoveel. De meeste mensen konden in de wijk geherhuisvest worden; een klein gedeelte is terug gekomen in de nieuw gebouwde zorgwoningen/voorzieningen.
19. Vanuit georganiseerde vrijwilligers wordt opgemerkt dat de faciliteiten voor vrijwilligersgroepen om in dit soort omvangrijke beleidsprocessen te participeren gering zijn (denk aan: deskundigheidsbevordering, onkostenvergoeding). Omdat het actieve kader vaak smal is, is hierin investeren gewenst.
•
Algemeen en specifiek belang De wijkbewoners, de bewoners van de te slopen/ renoveren woningen en de nieuwe doelgroepen hebben niet dezelfde belangen. Veel wijkbewoners vrezen dat de cultuur en de gemeenschapszin in wijken veranderen. De specifieke doelgroepen – zoals mensen met ernstige handicaps – bekijken de woonservicezones vooral vanuit hun eigen specifieke wensen en belangen. Het is belangrijk oog te hebben voor deze verschillende posities.
Als de woonservice-voorzieningen operationeel worden, zijn er andere vragen met betrekking tot bewoners/ omwonenden, onder andere: • Vraag naar diensten In het Gerard de Nijshof is de ervaring dat mensen nog weinig vragen stellen bij het wijksteunpunt. Op een onlangs gehouden wijkavond zijn de wensen geïnventariseerd vanuit de wijk. Er werd enkel gevraagd om een belcirkel. De bewoners zijn zeer tevreden met de vele nieuwe voorzieningen en diensten. • Naar welk loket? Voor wijkbewoners moet wel duidelijk zijn voor welke zaken zij bij een wijksteunpunt moeten zijn, bij een gemeentelijk loket of bij een andere voorzieningen (zie ook § 5.2 over het lokaal loket). • Samenwerking met andere wijkvoorzieningen Het wijksteunpunt moet geen concurrentie vormen voor andere wijkvoorzieningen, zoals een buurthuis met al zijn actieve vrijwilligers. Dit vraagt om afstemming.
“Met de actieve bewoners rond het buurthuis is het contact verbeterd. Eerst leek er een concurrentieverhouding te ontstaan. Het buurtwerk bestaat binnenkort 25 jaar en dat is een goede gelegenheid om te investeren in de samenwerking met het buurthuis en zal in de toekomst gekeken moeten worden wat waar het beste georganiseerd kan worden.” Uitvoerenden Over de rol van uitvoerenden van zorg- en welzijnsinstellingen wordt weinig gerapporteerd. In Roosendaal is er expliciet aandacht voor uitvoerenden door ze in een vroeg stadium te betrekken. In workshops wordt naar uitvoerenden geluisterd m.b.t. hun ervaringen met klanten: waar lopen klanten die thuis wonen tegenaan in hun huis en in de wijk? Bij de verdere uitwerking van de woonserviceplannen worden de uitvoerenden betrokken in een klankbordgroep die feedback geeft op de voortgang van woonservicezones. De coördinator van het inmiddels operationele Gerard de
29
Nijshof geeft terugkijkend op het voor-bereidingstraject de volgende leerpunten aan: - Wat nodig is voor de uitvoerenden zijn géén grote abstracte visieverhalen, maar praktische aanknopingspunten om werkwijzen te ontwikkelen. (Daar tegenover staat dat doordat de visie erg abstract bleef, de uitvoerenden veel ruimte hadden om zelf die werkwijzen in de wijk samen in te vullen) (zie ook § 5.5). - Vanaf de start dient te worden ingezet op een betere samenwerking met het welzijnswerk en met het bestaande buurthuis. - Er dient aandacht te zijn voor de sterk verschillende werkwijzen en omgang met cliënten tussen de uitvoerenden van de verschillende instellingen. Er is bijvoorbeeld een groot kostenbesef bij medewerkers van de thuiszorg, een gemoedelijke en vertrouwde omgang met cliënten door medewerkers van de gehandicaptenzorg en veel aandacht voor privacy bij maatschappelijk werkers naar cliënten.20 - Er is nog geen ‘zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen’; er moet nog veel gepraat worden over afstemming. Voor de coördinator betekent dit laveren, verbindingen leggen en ruimte geven. Vanuit deze leerpunten zijn in het Gerard de Nijshof een aantal plannen opgesteld, zoals meer oog hebben voor de vele goede dingen die deels al gebeuren, aandacht voor de uitwisseling van werkwijzen en attitudes tussen medewerkers en het motiveren van medewerkers om een omslag te maken van ‘zorgen voor naar zorgen dat’ en om ‘regie over eigen leven’ bij de bewoners te stimuleren.
•
•
5.5 Instrumenten voor ontwikkeling woonservicezones Voor de vertaalslag van de woonserviceplannen naar de uitvoeringspraktijk zijn veel instrumenten beschikbaar. In deze paragraaf lichten wij er drie uit. Twee daarvan zijn al gebruikt en een derde wordt overwogen. Het zijn vooral instrumenten om het gesprek aan te gaan over de leefbaarheid en de voorzieningen in buurten en wijken. Het zijn geen planningsinstrumenten. • Ouderenproof en handicapproof Een aantal gemeenten wijst op het belang van ouderenproof-projecten. In veel gemeenten in Noord-Brabant zijn met ondersteuning van het PON de ouderenproof-projecten uitgevoerd. ‘Is uw gemeente ouderenproof?’ is een methodiek om ouderen zelf mee te laten praten over (de toekomst van) hun woonomgeving en het gemeentelijke ouderenbeleid. De methode – die bestaat uit 10 stappen – levert veel informatie op die bruikbaar is voor de woonservicezone-ontwikkeling, aldus de respondenten. Nadere informatie:
20. In bijvoorbeeld gezondheidscentra is al veel ervaring opgedaan met interdisciplinair werken. Ook in de Wmo-proeftuin in Breda was dat het onderwerp – zie bijlage lll.
•
30
www.ouderenproof.nl, www.ponbrabant.nl Een variant op de ouderenproof-projecten is handicap-proof. Deze variant is ontwikkeld door het POG in samenwerking met het PON. In vier gemeenten lopen handicapproof-pilots. Voor verdere informatie: www.pogbrabant.nl. Wijkscan De wijkscan is een methode die is ontwikkeld om per wijk inzicht te krijgen in de aanwezige en ontbrekende voorzieningen en de sterke en zwakke punten op het terrein van wonen, woonomgeving, welbevinden en zorg. Dit instrument is in de drie Eindhovense pilotgebieden uitgetest (zie tekstkader Eindhoven). De wijkscan wordt door ambtenaren ingevuld (zie bijvoorbeeld: Woonservice e.a., 2005). Deze dienen als startdocument om het gesprek aan te gaan met zowel maatschappelijke instellingen als wijkbewoners. Op basis hiervan worden concrete projecten opgezet. De wijkscan wordt ook gebruikt als sociale kaart. In Eindhoven is één van de leerervaringen om bij de nieuwe pilotwijken direct te starten met de wijkscan. Bij de eerste drie pilotwijken was dit instrument uiteraard nog niet bij de start beschikbaar, maar is het gaandeweg ontwikkeld. De wijkscan, de dialoog met instellingen en bewoners moet in de nieuwe pilots leiden tot meer resultaatgerichte en beter zichtbare projecten. Informatie: www.woonserviceeindhoven.nl; Plantinga (2006). ABCD-methode De uitvoerenden in de Gerard de Nijshof staan voor de vraag hoe ze de samenwerking tussen de professionals en de vrijwilligers kunnen verbeteren. Bovendien willen de uitvoerenden de wijkbewoners meer betrekken bij de activiteiten en diensten in de wijk. Zij overwegen om hiervoor gebruik te maken van de ABCD-methode (Assed-Based Community Development). Dit is een methode van samenlevingsopbouw en gaat uit van de kracht die in een wijk aanwezig is. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat wijkontwikkeling succesvol is daar waar de capaciteiten van bewoners als uitgangspunt worden genomen. In veel als zwak bekend staande wijken, is vaak veel meer capaciteit aanwezig dan wordt aangenomen. Door die op te sporen en mensen in beweging te krijgen worden aanzienlijke resultaten geboekt in de vitalisering van de leefomgeving. Verdere informatie: www.instrumentenwijzer.nl. Andere handige instrumenten - Gebiedsexpoitatie. Dit instrument om te komen tot een ‘collectieve gebiedsrekening’ om investeringen en opbrengsten in wijkontwikkeling zichtbaar en bespreekbaar te maken, kwam al in hoofdstuk 4 ter sprake. Verdere informatie:
-
-
Van Leent (red.) (2006). Buurt in beweging / Dorpswaardering. Bewoners beantwoorden vragen (via software) over de leefbaarheid van een buurt/dorp en hoe zij de buurt/het dorp beleven. Dit kan het startpunt zijn voor een dialoog met de bewoners. Voor verdere informatie: www.prisma-brabant.nl. Vraag-Aanbod-Analyse-Monitor. De VAAM is een instrument dat door NIVEL en NP/CF is ontwikkeld om inzicht te krijgen in de vraag naar eerstelijnszorg in dorpen en wijken. De VAAM is onder andere in Uden uitgetest. Voor verdere informatie: www.nivel.nl/vaam.
Tot slot
In dit hoofdstuk zijn de leerervaringen vanuit zes gemeenten beschreven. In het hoofdstuk kwamen de resultaten aan bod en de wijze waarop die resultaten door samenwerking tussen instellingen, gemeente, bewoners en uitvoerenden tot stand komen. Het hoofdstuk is vooral bedoeld om organisaties die woonservicezones willen gaan operationaliseren op weg te helpen. Laat u vooral inspireren door de voorbeelden en niet afschrikken. En zoek naar kansen en naar samenwerkingsvormen die in uw gemeente, wijken en dorpskernen passen.
31
6. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen Praktijkperspectief: ontwikkelingen in de gemeenten Uit onze enquête (respons 88%) blijkt dat 48 van de 68 Brabantse gemeenten aan de slag zijn met woonservice-zones. Dit is een verrassend hoog percentage. Gemeenten zijn hun regierol aan het oppakken op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Hoe groter of stedelijker de gemeente is, des te actiever is de gemeente met wijk- of dorpsgerichte ontwikkelingen in wonen-zorg-welzijn. Ook in gemeenten met een hoog percentage huurwoningen (en dat zal overlappen met de grotere en verstedelijkte gemeenten) wordt relatief vaak gewerkt aan woonservicezones. De corporaties blijken actieve spelers. Opvallend is dat gemeenten met de grootste grijze druk en een hoog percentage instituutsbewoners minder actief zijn met woonservicezonering (zie hoofdstuk 3). In de meeste gemeenten is de ontwikkeling in de ontwerp- en concretiseringfase en richt de ontwikkeling zich op alle wijkbewoners met in het bijzonder ouderen en mensen met beperkingen. In 41 gemeenten is inmiddels sprake van een gestructureerde vorm van samenwerking, waarbij gemeenten, woningcorporaties en zorginstellingen bijna altijd vertegenwoordigd zijn. De ontwikkeling is in de meeste gemeenten verbonden met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. In 20 gemeenten is de woonservicezones onderdeel van de herstructurering van wijken en in 18 gemeenten van dorpsontwikkelingsplannen.
Deze publicatie geeft een overzicht van de feitelijke ontwikkeling van woonservicezones in de provincie Noord-Brabant. Dit is (mede) gebaseerd op door gemeenten verstrekte informatie. De gebiedsgerichte samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is geen nieuwe ontwikkeling. De manier waarop deze samenhang vorm krijgt is wel aan het veranderen. Gemeenten halen de regie naar zich toe, al dan niet ingegeven door de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Het doel van dit onderzoek is om gemeenten en overige partijen in Noord-Brabant te informeren over deze ontwikkeling en hen daarmee te ondersteunen bij de visieen beleidsontwikkeling op het terrein van wonen-zorgwelzijn; voor het vertalen van deze visie in praktische plannen en resultaten en voor dwarsverbindingen met andere beleidsterreinen. In de verschillende hoofdstukken van deze rapportage komen achtereenvolgens het toekomstperspectief, het praktijkperspectief, het beleidsperspectief en het ervaringsperspectief aan bod. In de onderstaande paragraaf geven we eerst een korte samenvatting van de beschreven perspectieven en de conclusies. In paragraaf 6.2 sluiten af met aanbevelingen voor gemeenten en andere partijen om woonservicezones gestalte te geven.
6.1 Samenvatting en conclusies Toekomstperspectief: vergrijzing en extramuralisering De (versnelde) veroudering van de bevolking in onze provincie en de voortgaande extramuralisering van de zorginstellingen maken het noodzakelijk om voldoende woningen te realiseren die geschikt zijn voor ouderen en mensen met een ernstige beperking en om een samenhangend pakket van zorg en welzijn beschikbaar te krijgen. Woonservicezones zijn een instrument om die samenhang te realiseren. Door de vergrijzing groeit de vraag naar geschikte woningen voor ouderen en voor mensen met beperkingen, zoals beschermd wonen (24-uurs verblijfszorg), verzorgd wonen (wonen met zorg op afroep) en geschikt wonen (woningen die geschikt zijn of geschikt zijn te maken voor mensen met beperkingen). Voor verzorgd en geschikt wonen zullen in Brabant ten minste 65.000 woningen beschikbaar moeten komen tot 2015, met additioneel 11.000 woningen als de extramuralisering in de ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg sterk doorzet (zie hoofdstuk 2). Naast de toenemende vraag naar geschikte huisvesting zal ook de vraag naar zorg en diensten toenemen. De zorg en ondersteuning die mensen thuis krijgen, worden vaak door meerdere instanties verstrekt. De samenhang tussen die diensten zal lokaal moeten worden georganiseerd door instellingen, gemeenten en bewonersgroepen.
Beleidsperspectief: investeren in wijken Gemeenten, woningcorporaties, zorg- en welzijnsinstellingen en bewonersgroepen hebben ieder hun eigen redenen om te investeren in wijken en in gebiedsgerichte samenwerking zoals woonservicezones. De redenen om in wijken te investeren sluiten aan bij het maatschappelijk ondernemerschap en de kernactiviteiten van de organisaties (zie hoofdstuk 4). Bij de investeringen dient zowel oog te zijn voor het economisch als het maatschappelijk rendement. Bij woningcorporaties zijn de kernactiviteiten de laatste jaren verbreed van woningverhuur naar woningverkoop, aanvullende dienstverlening (vaak in samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen) en wijkbeheer/wijkontwikkeling. Investeren in de wijk en de woonomgeving heeft onder andere een positief effect op de opbrengsten uit verhuur en verkoop en op de betrokkenheid van bewoners bij hun eigen woonomgeving. Voor zorg- en welzijnsinstellingen geldt dat zij door ontwikkelingen zoals de vergrijzing (en de koopkrachtige vraag van een deel van deze doelgroep) en de vermaatschappelijking van zorg, nieuwe producten en markten ontwikkelen. Nieuwe wetgeving (zoals de WTZi en Wmo) en een zakelijker subsidiebeleid van gemeenten biedt ondernemende instellingen volop kansen. Voor
32
burgers is het van belang dat zorg en diensten – eventueel in combinatie met huisvesting – blijven aansluiten bij hun vraag. Corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen, bewoners-groepen en overheid (die zowel publieke als privaatrechtelijke rollen vervult) kunnen belangrijke strategische partners voor elkaar zijn bij wijkontwikkeling c.q. de realisatie van woonservicegebieden. Voor het investeren in wijken en woonservicezones geldt dat methoden om het maatschappelijk rendement inzichtelijk te maken en om deze in strategische beleidsbeslissingen te betrekken, nog volop in ontwikkeling zijn. Ook geldt dat kosten en opbrengsten onevenredig over partijen kunnen zijn verdeeld, waardoor noodzakelijke investeringen in vastgoed, omgeving of diensten onvoldoende van de grond komen. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) bepleit daarom de inzet van multisectorale kosten-batenanalyses. Op het terrein van wijkontwikkeling heeft Futura de methodiek ‘wijken van waarde’ beschreven waarbij organisaties hun gebiedsgerichte kosten en opbrengsten in kaart brengen en dat dienst kan doen als een (gezamenlijk) wegingskader voor investeringen.
Hoofdstuk 5 wijst verder op een aantal praktische werkwijzen om woonservicezones te realiseren. In steekwoorden: • Om te komen tot de beoogde resultaten zal de visie op woonservicezones in haalbare plannen en concrete projecten moeten worden vertaald. In de laatste paragraaf van het hoofdstuk staan een aantal handige instrumenten en methodieken genoemd. • Woonservicezones kunnen alleen maar worden opgezet als de betrokken partijen goed samenwerken. Dat vraagt om partnerschap en regie. De samenwerkingsstructuur dient eenvoudig, pragmatisch en resultaatgericht te zijn. Deze dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande structuren. De doelen moeten helder zijn. • Gemeenten pakken de regierol verschillend op. Een deel van de gemeenten is kaderstellend en faciliterend; andere gemeenten sturen actief (bijvoorbeeld door een projectleider aan te stellen) en stellen zich als partner op. Regie is zowel extern (naar maatschappelijke instellingen en bewoners) als intern nodig (naar diverse portefeuillehouders en gemeentelijke afdelingen). De regierol bij ruimtelijke ordening/bouw is voor veel gemeenten helderder dan de regierol bij de ontwikkeling van (samenhang in) zorg en diensten. • Betrek bewoners en uitvoerenden van de betrokken instellingen zo vroeg mogelijk bij de ontwikkeling van plannen en projecten. Maak gebruik van bestaande overlegtafels in wijken en maak duidelijk wat er met de inspraak gebeurt. Heb ook oog voor de verschillen in belangen van wijkbewoners in het algemeen, bewoners in de herstructureringsgebieden en nieuwe doelgroepen die in de wijk komen wonen na realisatie van de woonservicezones .
Ervaringsperspectief: realisatie van woonservicezones In de rapportage zijn de ontwikkelingen in zes gemeenten uitgediept aan de hand van verkregen informatie uit gesprekken met gemeenten en andere maatschappelijke partners. Deze zes gemeenten zijn Roosendaal, Werkendam, Tilburg, Loon op Zand, Eindhoven en Deurne. Zij behoren tot een grotere groep koplopers (andere gemeenten die op dit terrein tot de koplopers behoren zijn onder andere de Wmo-proeftuinen in Breda en Waalwijk). In de zes gemeenten zijn de woonservicezones nog in ontwikkeling, al zijn een aantal wijken of dorpskernen al vergevorderd met de operationalisering. In hoofdstuk 5 staan de ervaringen uit de zes gemeenten beschreven. Het belangrijkst zijn de resultaten van de woonserviceontwikkeling. De resultaten in gemeenten bestaan uit een mix van concrete projecten op het terrein van wonen (van herstructurering van wijken tot nieuwbouw van zorgwoningen en steunpunten), leefbaarheid/sociale veiligheid, informatie en advies (lokale loketten, wijksteunpunten e.d) en zorg en dienstverlening (beschermd wonen, extramurale dienstverlening en andere wijkfuncties). Bovendien wijzen de gesprekspartners nog op andere winstpunten van het ontwikkelingsproces van woonservicezones. Van meerwaarde is bijvoorbeeld het zichtbaar maken van de vraag van burgers in wijken/dorpskernen. Ook het formuleren van een gezamenlijke toekomstagenda voor een wijk door de gemeente, de bewoners, de corporaties en de zorg- en welzijnsinstellingen, wordt als meerwaarde betiteld. Onze gesprekspartners zijn veelal erg enthousiast over de woonservice-ontwikkelingen in hun gemeente.
6.2 Aanbevelingen Op grond van het onderzoek formuleren we acht aanbevelingen voor gemeenten, betrokken instellingen en de provincie.
1 Benut ‘woonservicezonering’ als instrument voor complexe, gebiedsgerichte samenwerking De ontwikkeling van woonservicezones is een waardevol instrument, omdat in de woonservicezones een aantal ontwikkelingen met elkaar in verband worden gebracht. Onder andere: de effecten van veroudering van de bevolking en extramuralisering, leefbaarheids-vraagstukken en burger- en cliëntparticipatie. Het concept ‘woonservicezone’ sluit prima aan bij het gebiedsgericht werken van gemeenten en corporaties en bij het maatschappelijk ondernemerschap van corporaties en zorg- en welzijnsinstel-
33
lingen. De PRVMZ wil nogmaals de noodzaak onderstrepen om lokaal én gezamenlijk (de samenhang in) wonen-welzijn-zorg te versterken. Het instrument woonservicezonering biedt daarvoor goede mogelijkheden.
strategische partner. In die wijken zal naast de samenwerking met zorg- en welzijnsinstellingen en cliëntgroepen, naar stevige verbindingen gezocht moeten worden met wijkbewoners en vastgoedeigenaren (particuliere woningbezitters, verenigingen van eigenaren, particuliere verhuur).
2 Maak gebruik van elders opgebouwde kennis De helft van de Brabantse gemeenten zit in het beginstadium, namelijk de initiatief- of de ontwerpfase. Voor hen liggen er voldoende kansen om gebruik te maken van kennis die elders – bij gemeenten, corporaties, zorg- en welzijnsinstellingen, bewonersgroepen – is opgebouwd. Deze kennis is via meerdere wegen te bereiken: via regionale samenwerking, via instellingen die in meerdere gemeenten actief zijn, via provinciale en landelijke advies- en steunfunctieorganisaties.
6 Onderzoek de effecten voor bewoners In ons onderzoek hebben wij geen aandacht kunnen besteden aan de effecten die woonservicezones voor bewoners hebben. Wat merken zij ervan dat hun wijk een woonservicezones is geworden? Hoe ervaren zij de extra beschikbare diensten, de woningen, de sociale cohesie? Nu de eerste operationele woonservicezones tot stand komen, is effectonderzoek op dit terrein mogelijk. Het is wenselijk om dit onderzoek te gaan verrichten, gezien de omvang van woonservice-ontwikkelingen in de Brabantse gemeenten.
3 Sluit aan bij lopende ontwikkelingen in de wijken Ook zonder een woonservicezone-project zijn er in wijken allerlei ontwikkelingen gaande. De genoemde extramuralisering van zorg is zo’n ontwikkeling die linksom of rechtsom doorgaat; onafhankelijk van gemeentelijk beleid en regie. Ook zijn er bijvoorbeeld ontwikkelingen op het terrein van wonen en woonomgeving (realisatie nultredewoningen, projecten sociale veiligheid e.d.), zorg (wijkgezondheidswerk, samenwerking in de eerstelijnszorg), onderwijs (brede scholen) of economie (stimuleren bedrijvigheid in wijken en dorpen). De kunst van woonservicezone-ontwikkeling is om aan te sluiten bij deze positieve wijkontwikkelingen. Maak gebruik van de kennis en ervaring die in de wijken aanwezig is en creëer synergie.
7 Continueer provinciale ondersteuning De Provincie Noord-Brabant zou de ondersteuning op het terrein van wonen-zorg-welzijn dienen te continueren in de komende bestuursperiode. Die ondersteuning kan blijven lopen langs de vele lijnen die de provincie de afgelopen jaren heeft ontwikkeld: politiek-bestuurlijke ondersteuning, stimuleringsregelingen en kennisontwikkeling en -verspreiding via de provinciale advies- en steunfunctieorganisaties. 8
4 Neem een actieve en sturende regierol in De lokale samenhang in wonen-welzijn-zorg kan alleen in samenwerking tot stand worden gebracht. Daarbij is een actieve, op samenwerking gerichte (regie)rol van de gemeente belangrijk. Het aanstellen van een gemeentelijk projectleider en een coördinerend wethouder is een noodzakelijke voorwaarde om tot de benodigde (externe en interne) samenwerking te komen. Deze actieve rol is noodzakelijk, wellicht met uitzondering van wijken met een hoge concentratie sociale huurwoningen waarbij de dominante corporatie bij afwezigheid van de gemeente een dergelijke regierol kan vervullen. 5
Zoek strategische partners Corporaties zijn een belangrijke steunpilaar om woonservicezones te ontwikkelen, met name in de wijken met veel sociale huurwoningen. Voor de ontwikkeling van woonservicezones in wijken met weinig sociale huurwoningen, ontbreekt zo’n krachtige
34
Investeer in ontwikkeling en implementatie De provincie zou via een aantal wegen kunnen bijdragen aan de verdere lokale ontwikkeling van wonen-zorg-welzijn. Ten eerste, naast de stimulering van multifunctionele en woonzorg-accommodaties via het Combifonds Wonen-Zorg-Welzijn (‘de stenen’) is ook een stimulering nodig van de concrete samenwerking binnen dergelijke nieuwe initiatieven (het ‘cement’) (zie ook PRVMZ, 2005, p. 12). De realisatie van het vastgoed verloopt vlotter dan de realisatie van een samenhangend pakket zorg en diensten en de feitelijke samenwerking. Het nieuwe provinciale Leefbaarheidsfonds kan daarin een rol gaan spelen. Ten tweede kan de provincie onderzoek en ontwikkeling faciliteren, zoals het genoemde effect-onderzoek naar de ervaring van bewoners met woonservicezones en – in het verlengde van het provinciale programma Blijvend Thuis in Eigen Huis – het betrekken van particuliere woningbezitters bij de woonserviceontwikkelingen.
Afkortingen ABCD
Assed-Based Community Development
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BBSH
Besluit Beheer Sociale Huursector
BOZ
Brabants Ondersteuningsinstituut Zorg
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
COROP
Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma (regio-indeling)
CVTM
Subsidieregeling Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg
CVZ
College van Zorgverzekeringen
CTG-Zaio
College Tarieven Gezondheidszorg - Zorgautoriteit in oprichting
GGZ
Geestelijke gezondheidszorg
IWZ
Innovatieprogramma Wonen & Zorg
KCWZ
Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg
KET
Kenniscentrum stedelijke vernieuwing
NAH
Niet-aangeboren hersenletsel
NIVEL
Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg
NP/CF
Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie
POG
Brabants centrum voor gehandicaptenbeleid
PON
Instituut voor onderzoek, advies en ontwikkeling in Noord-Brabant
PRVMZ
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RMO
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling
ROS
Regionale Ondersteuningsstructuur Eerstelijnszorg
RVZ
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
SEV
Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting
SGE
Stichting Gezondheidscentra Eindhoven
SRE
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven
STAGG
Stichting Architektenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg
VAAM
Vraag-aanbod-analyse-monitor
VWS
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WIN
Wet Inburgeringnieuwkomers
Wmo
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
WRR
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
WSW
Wet Sociale Werkvoorziening
WTZi
Wet Toelating Zorginstellingen
WVG
Wet Voorzieningen Gehandicapten
WWB
Wet Werk en Bijstand
WZV
Wet Ziekenhuisvoorzieningen
35
Literatuur Algemene Rekenkamer (2003). Wonen, zorg en welzijn voor ouderen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 951, nrs. 1-2. Brandsen, T., R. Farnell en T. Cardoso Ribeiro (2006). De diversificatie van woningcorporaties in Europa: profielen, portfolio’s en strategieën. Tilburg: Rex groep/Futura. Breuer, G.S. (2005) Vaart maken met woonservicezones. Den Bosch: AAG, www.aag.nl. Breuer, G.S. (2005) Ontwikkeling woonservicezone vraagt om een andere ‘instelling’. Den Bosch: AAG, www.aag.nl. Deuten, J. en G. de Kam (2006). Weten van renderen. Nieuwe wegen om het maatschappelijk rendement van woningcorporaties zichtbaar te maken. Rotterdam: Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting. Divosa, Radar Advies en Q-Consult (2005). De Wmo: voor wie, door wie? Keuzes en kansen voor sociale diensten. Utrecht: Divosa. Donk, Prof. dr. W. van de (2006). Zorgen voor vermaatschappelijking. Tradities, Trends, Twijfels, Toekomst. Inleiding d.d. 8 februari 2006, Den Bosch. Doorten, I. en R. Bouw (red). (2006). Opbrengsten van sociale investeringen. Amsterdam: SWP/Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2006. Erp, S. van, en Ch. D’Havé (2005). Op weg naar sociale verbindingen. De relatie tussen Wmo en WWB nader bekeken. Tilburg/Den Bosch: PON/PSW. Glaser, M., D. Harkes en J. Singelenberg (2001). Woonzorgzones. Utrecht: Innovatieprogramma Wonen & Zorg. Gruis, V. (2006) Herstructurering en buurtbeleid: fysiek of sociaal? In: I. Doorten en R. Bouw (red). Opbrengsten van sociale investeringen. Amsterdam: SWP / Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2006, pp. 157-198. Harkes, D (2001). Het STAGG-model. Utrecht: Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen en Zorg. Hertogh, M. (2006) Oog voor elkaar. Beginmeting proeftuin Wmo in Hoge Vucht en Haagse Beemden. Breda: gemeente Breda, Afdeling Onderzoek en Informatie. Kemper, F. en Y. Thomassen (2006). Proeftuin Wmo. Presentatie op het symposium ‘Hoe sterk is uw netwerk?’, 6 oktober 2006. Kroon. K. Het geheim van Middelburg. Woonzorgzones in de praktijk. In: Zorgvisie 4, april 2006, pp. 40-45. Leent, M. van (red). Wijken van waarde. Zoektocht naar een duurzame gebiedsexploitatie. Tilburg: Futura, 2006. Ministerie van VROM (2006). Toekomstverkenning stedelijke vernieuwing. Ministerie van VWS (2004). Op weg naar een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Brief aan de Tweede Kamer, april 2004. Ministerie van VWS (2005). Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Paes, M. (2002). De wijk kleurt de praktijk. Samenhangende zorg in den Bosch-Oost. ’s-Hertogenbosch: 2002. Paes, M. (2003). Kleine stappen met een grote betekenis. Gezondheidsparticipatie voor kwetsbare groepen. Zwolle, 2003. Plantinga, C.R. (2006). Scan Woonservicezone. Gereedschap voor de ontwikkeling van een woonservicezone. Den Bosch/ Tilburg/Eindhoven: Provincie Noord-Brabant in samenwerking met gemeente Eindhoven, Woonservice Eindhoven en het Brabants Ondersteuningsinstituut Zorg. Provincie Noord-Brabant (2004). Wonen + zorg + welzijn = een hele opgave. Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant, 2003-2015. Den Bosch. Provincie Noord-Brabant (2005). De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant. Actualisering 2005. Den Bosch.
36
Provincie Noord-Brabant / Prisma / PON (2005). Handreiking dorpsontwikkelingsplannen. Op interactieve wijze met bewoners aan de slag. Den Bosch, maart 2005. PRVMZ (2002). Het Tijdperk van de Verknoping. Naar een verdergaande samenwerking van wonen, zorg en welzijn in Noord-Brabant. Den Bosch: Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant. PRVMZ (2004a). Pannenhoef. Stenen, steunen en sturen: naar een duurzame en zorgzame wijk. In: Dwarskijken op zorg. Den Bosch: PRVMZ. PRVMZ (2004b). Woon-zorg-welzijnswijk Breda Noordoost. ‘Vaart houden, voortgang boeken en je zegeningen in de etalage zetten.’ In: Dwarskijken op zorg. Den Bosch: PRVMZ. PRVMZ (2005). Combifonds 2005-2007. Advies. PRVMZ/PON (2001). Vermaatschappelijking. Een zaak van wonen, zorg en welzijn. Den Bosch: Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant. Regiegroep Woonservice Eindhoven (2003). Woonservicezones in Eindhoven. Visie & Plan van aanpak 2003-2006. Eindhoven: GGD Eindhoven. RIGO Research en Advies (2002). Een doekje open over samenwerking. Voorbeelden uit de praktijk van wonen, welzijn en zorg. Utrecht: Aedes, Arcades, LVT en MO Groep, januari 2002. RIGO Research en Advies (2005). Idealen in aanbouw. Woonwijken met diensten en zorg. In opdracht van: Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen en Zorg. Amsterdam, 2005. Savelkoul, M. e.a. Zorg op het platteland (2003). Utrecht: Innovatieprogramma Wonen & Zorg / Provincie Limburg. SCP / A. van den Berg Jeths e.a. (2004). Ouderen nu en in de toekomst. Gezondheid, verpleging en verzorging 20002020. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. SGBO (2005). Implementatie Wmo. Algemene handleiding. Den Haag: SGBO/ Onderzoeks- en adviesbureau van de VNG. Singelenberg, J. (2001). Woonzorgzones voor ouderen en anderen. Inleiding en overzicht. Utrecht: Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen en Zorg. Singelenberg, J. en D. Harkes (2004). Woonzorgzone of servicewijk. Hoe noemen we woongebieden waar zorg en diensten extra goed geregeld zijn? Utrecht: Aedes-Arcares Kenniscentrum wonen en zorg. STAGG (2000). Verblijven of wonen; zorg voor iedereen. Amsterdam: STAGG/BNA, Tweede geheel herziene druk. Weekers, S. (2002) Regievoering bij samenwerkingsprojecten wonen, welzijn en zorg. Leerpunten voor startende initiatieven. Utrecht: Innovatieprogramma Wonen & Zorg. Woonservice Eindhoven, Integrale Wijkvernieuwing en Wijkgezondheidswerk (2005). Lang zal je leven in Gestel?! Resultaten na de wijkscan. Eindhoven: gemeente/GGD Eindhoven.
37
Bijlage I
Woonservicezone-ontwikkeling per gemeente COROP West-Brabant
COROP Noordoost-Brabant
Gemeente
Woonservice- zones in voor- bereiding of operationeel?
In hoeveel wijken woonservicezones?
Gemeente
Woonservice- In hoeveel wijken zones in voor- woonservicezones? bereiding of operationeel?
Bergen op Zoom Breda Drimmelen Etten-Leur Geertruidenberg Halderberge Moerdijk Oosterhout Roosendaal Rucphen Steenbergen Woensdrecht * Zundert *
ja ja ja ja nee ja nee ja ja ja nee ja ja
alle wijken alle wijken 1 of 2 (pilot)wijken alle wijken n.v.t. alle wijken n.v.t. 1 of 2 (pilot)wijken 1 of 2 (pilot)wijken alle wijken n.v.t. . .
Aalburg
ja
alle wijken
Alphen-Chaam
nee
n.v.t.
Baarle-Nassau
ja
alle wijken
Bernheze * Boekel * Boxmeer Boxtel Cuijk Grave Haaren Heusden Landerd Lith Maasdonk Mill en Sint-Hubert * Oss Schijndel ’s-Hertogenbosch Sint-Anthonis Sint-Michielsgestel Sint-Oedenrode Uden Veghel Vught
ja nee nee ja ja nee nee ja nee ja ja nee ja ja ja nee ja ja ja ja ja
. . n.v.t. 1 of 2 (pilot)wijken 1 of 2 (pilot)wijken n.v.t. n.v.t. 1 of 2 (pilot)wijken n.v.t. 1 of 2 (pilot)wijken 1 of 2 (pilot)wijken . 1 of 2 (pilot)wijken anders 1 of 2 (pilot)wijken n.v.t. alle wijken 1 of 2 (pilot)wijken 1 of 2 (pilot)wijken alle wijken 1 of 2 (pilot)wijken
Dongen
ja
alle wijken
Gilze en Rijen
nee
n.v.t.
Goirle
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Hilvarenbeek
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Loon op Zand
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Oisterwijk * Tilburg Waalwijk Werkendam Woudrichem *
ja ja ja ja ja
.
Asten
ja
1 of 2 (pilot)wijken
alle wijken
Bergeijk
nee
n.v.t.
anders
Best
nee
n.v.t.
alle wijken
Bladel
ja
alle wijken
.
Cranendonck
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Deurne
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Eersel
ja
anders
Eindhoven
ja
anders
Geldrop-Mierlo
ja
alle wijken
Gemert-Bakel
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Heeze-Leende
nee
n.v.t.
Helmond
nee
n.v.t.
Laarbeek
nee
n.v.t.
Nuenen, Gerwen en Nederwetten nee
n.v.t.
Oirschot
ja
alle wijken
Reusel-DeMierden
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Someren
ja
anders
Son en Breugel
nee
n.v.t.
Valkenswaard
ja
1 of 2 (pilot)wijken
Veldhoven
ja
alle wijken
Waalre *
nee
.
COROP Midden-Brabant
COROP Zuidoost-Brabant
(*) Non respons
(*) Non respons
38
Bijlage Il
Geraadpleegde personen Roosendaal • G. Fassaert, directeur HetPunt, Voor wonen, welzijn en zorg • Mw. A. Keita, extern projectleider woonservicezones, gemeente Roosendaal Werkendam • Mw. L. van Beekhuizen, projectleider Wmo, gemeente Werkendam • W. Bijl, directeur woningcorporatie Woonservice Meander en voorzitter Zorgnetwerk Land van Heusden en Altena Tilburg • H. te Brummelstoete, projectleider woonservicezone, gemeente Tilburg • Mw. M. Janse, programmamanager WMO, gemeente Tilburg • Mw. P. Trienekens, projectleider Wonen Zorg en Welzijn in de Wijk, Tilburg Loon op Zand • Mw. J. de Bekker, manager zorg /coördinator Gerard de Nijshof • W. Veldkamp, wijkconsulent Kaatsheuvel-West, woningcorporatie Casade • Mw. G. Verduijn, beleidsmedewerker gemeente Loon op Zand Eindhoven • A. Boon, voorzitter Platform Gehandicaptenbeleid Eindhoven • Mw. L. Brabers, beleidsmedewerker gemeente Eindhoven • E. van Dun, projectleider woonservicezones, GGD Eindhoven • Mw. M. Snoeijs, ondersteuner Platform Gehandicaptenbeleid Eindhoven • Mw. I. Vugts, coördinator wonen en zorg, woningcorporatie Wooninc. Deurne • Mw. K. Duimelinks-Jansen, beleidsmedewerker gemeente Deurne • Mw. C. van Vught, coördinator beleidsteam, woningcorporatie Bergopwaarts@BOW Overigen • F. van Amelsvoort, beleidsmedewerker afdeling SCO, provincie Noord-Brabant • P. van Daal, onderzoeker PON/Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant • Mw. D. Harkes, manager Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen en Zorg • J. Kammeyer, directeur Futura wonen • H. Louvet, medewerker wonen en zorg BOZ
39
Bijlage Ill
Twee voorbeelden van interdisciplinair werken Breda: proeftuin Wmo Breda richt zich als proeftuin Wmo op de maatschappelijke participatie van mensen met een beperking. Deze proeftuin, die loopt in de wijken Hoge Vucht en Haagse Beemden, betreft onder andere: het begeleiden van mensen naar contacten en activiteiten in de eigen wijk; een betere afstemming en structurele samenwerking tussen zorg- en dienstverleners uit de wijk; en kijken naar wat bewoners voor elkaar kunnen betekenen (Kemper en Thomassen, 2006). De uitvoerenden in de wijk zouden tot op zekere hoogte elkaars cliëntengroepen moeten kunnen begeleiden (sector- en doelgroepenoverstijgend werken). Voorafgaand aan de start van de proeftuin is een onderzoek gehouden onder uitvoerenden uit zorg en welzijn die in de twee wijken actief zijn (Hertogh, 2006). Het doel van de pilot is om de gesignaleerde knelpunten op te lossen. • Er wordt op ad hoc-basis in de wijk met elkaar samengewerkt. De samenwerking vindt niet plaats volgens vaste afspraken/procedures of vanuit een gemeenschappelijke visie/doelstelling. • De samenwerking vindt plaats binnen een kleine kring van uitvoerenden die in de wijk actief zijn. De samenwerking is regelmatig sectoroverstijgend: volkshuisvesting, zorg, welzijn en leefbaarheid/veiligheid. • De samenwerking is nauwelijks doelgroepoverstijgend; voor iedere specifieke doelgroep is een specifieke zorg of welzijnsinstelling actief. • De randvoorwaarden (menskracht en geld) om te kunnen samenwerken, zijn sterk afhankelijk van de organisatie waarvoor de uitvoerenden werken. • De praktijkwerkers zijn onvoldoende geschoold op sector- en doelgroepoverstijgende samenwerking in de wijk.
Informatie: www.breda.nl; www.invoeringwmo.nl
Den Bosch: wijkzorgnetwerk in Oost In Den Bosch-Oost is in de loop van afgelopen 25 jaar op een organische manier een wijkzorgnetwerk gegroeid rondom de samenwerking van gezondheidscentrum Samen Beter met een duidelijke wijkfunctie, het verzorgingshuis met een Steunpunt voor ouderen in de wijk, de GGZ met vele woningen in de wijk en een steunpunt, de brede basisschool met een wijkfunctie, het welzijnswerk en een tweetal buurthuizen, diverse appartementencomplexen voor ouderen met gemeenschappelijke ruimten etc. In het wijkzorgnetwerk ‘Hulpsector Oost’ werken deze instellingen samen met andere instellingen zoals GGD, thuiszorg en woningcorporaties. Maar in het wijknetwerk zijn tevens vrijwil-ligersorganisaties, patiëntengroepen en mantelzorgers betrokken. Het wijkzorgnetwerk heeft een lichte overlegstructuur dat gecoördineerd wordt door Samen Beter en legt schakels tussen: • Individuele wijkbewoners; • Individuele wijkbewoners en groepen; • Individuele wijkbewoners en professionele voorzieningen; • Informele netwerken en professionele voorzieningen; • Professionele voorzieningen onderling. De samenwerking is door de jaren heen gegroeid rondom praktische initiatieven waarin de professionele voorzieningen samenwerken met wijkbewoners/vrijwilligers en samen activiteiten en nieuwe diensten ontwikkelen. Deze nieuwe diensten ontstaan vanuit een directe signalering van behoeften en wensen vanuit de wijkbewoners. Sleutelwoorden in de aanpak zijn: vertrouwensrelaties, zelfwerkzaamheid, ervaringsdeskundigheid; stimuleren van het willen en niet het moeten.
40
P RV M Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in Noord-Brabant Geert Grootestraat 31, 5216 HV ‘s-Hertogenbosch, tel: 073-6120766, fax: 073-6890380, E-mail:
[email protected] - www.prvmz.nl