Wmo- en awbz-voorzieningen 2009-2012 Een nulmeting
Ab van der Torre Lisa Putman
Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, september 2015
Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973. Het Bureau heeft tot taak: a wetenschappelijke verkenningen te verrichten met het doel te komen tot een samenhangende beschrijving van de situatie van het sociaal en cultureel welzijn hier te lande en van de op dit gebied te verwachten ontwikkelingen; b bij te dragen tot een verantwoorde keuze van beleidsdoelen, benevens het aangeven van voor- en nadelen van de verschillende wegen om deze doeleinden te bereiken; c informatie te verwerven met betrekking tot de uitvoering van interdepartementaal beleid op het gebied van sociaal en cultureel welzijn, teneinde de evaluatie van deze uitvoering mogelijk te maken. Het scp verricht deze taken in het bijzonder bij problemen die het beleid van meer dan één departement raken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het scp te voeren beleid. Over de hoofdzaken hiervan heeft hij/zij overleg met de minister van Algemene Zaken; van Veiligheid en Justitie; van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; van Financiën; van Infrastructuur en Milieu; van Economische Zaken; en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
© Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2015 scp-publicatie 2015-19 Zet- en binnenwerk: Textcetera, Den Haag Figuren: Mantext, Moerkapelle Vertaling samenvatting: Julian Ross, Carlisle, Engeland Omslagontwerp: bureau Stijlzorg, Utrecht Foto omslag: Frank Muller / Hollandse Hoogte isbn 978 90 377 0539 3 nur 740 Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.repro-recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Sociaal en Cultureel Planbureau Rijnstraat 50 2515 xp Den Haag (070) 340 70 00 www.scp.nl
[email protected] De auteurs van scp-publicaties zijn per e-mail te benaderen via de website. Daar kunt u zich ook kosteloos abonneren op elektronische attendering bij het verschijnen van nieuwe uitgaven.
Inhoud De webversie van deze publicatie wijkt in opmaak iets af van de gedrukte, papieren versie. Bij verwijzingen naar pagina’s van deze editie daarom vermelden dat naar de webversie is verwezen. Voorwoord
5
Samenvatting
6
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Aanleiding Vraagstelling Data
10 10 10 12
2 2.1 2.2 2.3
Hulp en zorg voor mensen met beperkingen Wet maatschappelijke ondersteuning Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Veranderingen in 2015 in de hulp, ondersteuning en zorg voor mensen met beperkingen
14 14 15 16
3 3.1
Totaal Wmo en awbz Conclusies
18 25
4 4.1 4.2 4.3
Wmo-voorzieningen Nieuwe cliënten Wmo Totaal cliënten Wmo Conclusies
26 26 28 35
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Extramurale awbz-voorzieningen Cliëntgroepen extramurale awbz Functiecombinatiegroepen extramurale awbz Urengroep extramurale awbz Conclusies
37 37 43 55 69
6 6.1 6.2 6.3
Intramurale awbz-voorzieningen Nieuwe cliënten intramurale awbz Totaal cliënten intramurale awbz Conclusies intramurale awbz-voorzieningen
73 73 76 81
3
inhoud
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten Totaal Wmo en awbz Wmo Extramurale awbz Intramurale awbz Conclusies
8 8.1 8.2 8.3
Samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg Verzorging en verpleging voor mensen vanaf 65 jaar De andere sectoren Samenvatting
97 97 101 102
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8
Relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken Leeftijdssamenstelling van de gemeentelijke bevolking Opleidingsniveau van de gemeentelijke bevolking Inkomensniveau van de gemeentelijke bevolking Huishoudsamenstelling van de gemeentelijke bevolking Samenstelling van de gemeentelijke bevolking qua herkomst Aandoeningen en beperkingen van de gemeentelijke bevolking Omgevingskenmerken van de gemeente Samenvatting
104 105 106 107 108 109 111 113 114
Summary
82 83 86 89 93 95
116
Bijlagen (te vinden via www.scp.nl bij het desbetreffende rapport) Bijlage A Gebruikte data Bijlage B Zorgzwaartepakketten Bijlage C Aanvullende resultaten awbz-voorzieningen Bijlage D Beschrijvende statistiek bij hoofdstuk 9 Literatuur
120
Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau
122
4
inhoud
Voorwoord De op 1 januari 2015 tot stand gebrachte overheveling van zorgtaken van het rijk naar gemeenten en zorgverzekeraars heeft naar verwachting ingrijpende gevolgen voor zowel de totale omvang van de langdurige zorg als voor de relatieve aandelen van zorgvoorzieningen daarbinnen. Om de toekomstige ontwikkelingen te kunnen duiden, is eerst een nulmeting van de periode voorafgaande aan de hervormingen in de langdurige zorg noodzakelijk. Dit rapport biedt deze nulmeting, die uitgebracht wordt op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, directie Maatschappelijke Ondersteuning. Het rapport schetst een beeld van de ontwikkelingen in het gebruik van de langdurige zorg in de periode 2009-2012. In deze periode werd de zorg verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (awbz). Verder brengt dit rapport de verdeling over gemeenten van de zorgintensiteiten – aantal cliënten per hoofd van de gemeentelijke bevolking – van verschillende Wmo- en awbzvoorzieningen in kaart, evenals de samenhangen van die zorgintensiteiten met elkaar en met relevante gemeentekenmerken. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) is met name veel dank verschuldigd aan de leveranciers van data, het Centraal Administratie Kantoor (cak), het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz), het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs), Vektis, de Bureaus Jeugdzorg, Jeugdzorg Nederland, de aan enquêtes deelgenomen Nederlandse gemeenten en het onderzoeks- en adviesbureau i&o Research. Prof. dr. Kim Putters Directeur scp
5
voorwoord
Samenvatting Wmo- en AWBZ-voorzieningen 2009-2012 Een nulmeting Dit rapport schetst een beeld van de ontwikkelingen in het gebruik van de langdurige zorg in de periode 2009-2012. In deze periode werd de zorg verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (awbz). Daarnaast brengt dit rapport de verdeling van de verschillende vormen van langdurige zorg over gemeenten in kaart, evenals de gemeentekenmerken waarmee die verdeling samenhangt en de onderlinge samenhang tussen verschillende zorgtypen in gemeenten. Een overzicht hiervan is van belang vanwege de overheveling van een deel van de langdurige zorg per 1 januari 2015 naar de gemeenten. Omdat deze Wmo- en awbz-monitor de periode 2009-2012 bestrijkt, zijn de uitkomsten nog niet beïnvloed door de ingrijpende veranderingen in de langdurige zorg die op 1 januari 2015 van kracht werden. Dit rapport is daarom te beschouwen als een nulmeting. Het rapport bevat een systematisch en compleet overzicht van de over vele administratieve databestanden en eigen scp-enquêtes verbrokkelde informatie over de verschillende vormen van langdurige zorg. Het gaat daarbij om informatie over vier of vijf jaren, die betrokken is van het Centraal Administratie Kantoor (cak), het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz), het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs), Vektis, de Bureaus Jeugdzorg, Jeugdzorg Nederland, Nederlandse gemeenten en het onderzoeks- en adviesbureau i&o Research. Het vergde zeer intensieve en tijdrovende bewerkingen om deze gegevens te koppelen, te controleren, en geschikt te maken voor analyse en publicatie. Cijfers kunnen door definitieverschillen enigszins afwijken van elders gepubliceerde cijfers, zoals die van de monitor Langdurige Zorg van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs). Uitgebreide samenvattingen van de bevindingen uit de verschillende hoofdstukken staan aan het einde daarvan. We geven in deze algemene samenvatting uitsluitend de hoofdpunten weer. Het aantal nieuwe cliënten nam af en het totale aantal cliënten nam toe Een belangrijke bevinding van het rapport is dat het aantal mensen dat voor het eerst een beroep op zorg deed, is afgenomen. Het maakt hierbij niet uit of dat een beroep op de Wmo-voorziening huishoudelijke hulp betreft of op de extramurale of intramurale awbzzorg. Over de gehele linie nam het aantal cliënten dat in de periode 2009-2012 een beroep op zorg deed af. Met name het aantal nieuwe cliënten huishoudelijke hulp laat een sterke daling zien: over de gehele periode nam dit met een vijfde af. Tegenover de afname van het aantal nieuwe cliënten staat een toename van het totale beroep op zorg in de periode 2009-2012. Ook daarvoor geldt dat dit over de gehele linie zo was, dus zowel het totale aantal cliënten dat een beroep deed op de Wmo-voorziening huishoudelijke hulp als het
6
samenvatting
totale aantal cliënten dat in aanmerking kwam voor de extramurale en intramurale awbzvoorzieningen is toegenomen. De tegengestelde ontwikkeling in het aantal nieuwe cliënten en het totale aantal cliënten duidt erop dat mensen langer gebruik bleven maken van zorg. Aan de daling van het aantal nieuwe cliënten in de zorg lagen waarschijnlijk beleidswijzigingen ten grondslag die in de periode 2009-2012 of daarvoor zijn ingegaan. Ook vóór 2015 zijn pogingen gedaan om de kosten voor de zorg in de hand te houden en om meer nadruk te leggen op ‘eigen regie’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’. Het beleid gericht op extramurale voorzieningen, het streven om mensen die zorg nodig hebben zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten blijven wonen, is daar een voorbeeld van. Dergelijk beleid zou ertoe geleid kunnen hebben, dat mensen minder makkelijk in zorg instroomden en dat alle personen die aanspraak maakten op zorg ook echt langdurig zorg nodig hadden. Gemeenten kenden duidelijke verschillen in aanspraak op zorg Een andere belangrijke bevinding van het rapport is dat het aandeel van de gemeentelijke bevolking dat gebruikmaakte van een voorziening, de zogenoemde zorgintensiteit, per gemeente aanzienlijk verschilde. Met name als het ging om het nieuwe gebruik van de Wmo-voorzieningen zijn grote verschillen waar te nemen. De zorgintensiteiten van nieuwe cliënten van Wmo-voorzieningen (gemiddeld 0,7%) konden per gemeente een factor tien verschillen, terwijl die van awbz-voorzieningen (gemiddeld 2,1%) maximaal slechts een factor drie verschilden. Binnen de Wmo-voorzieningen is de variatie het laagst bij de huishoudelijke hulp die in natura werd verstrekt. De andere voorzieningen, hulpmiddelen en voorzieningen, en alfahulpen en persoonsgebonden budgetten (pgb’s) voor huishoudelijke hulp kenden een grotere spreiding. Verder zien we binnen de awbz-voorzieningen een relatief grote variatie in zorgintensiteit bij cliënten die een pgb voor extramurale awbz hebben aangevraagd en bij cliënten die een beroep deden op extramurale jeugd-ggz. Enkele andere bevindingen op een rij Bij de huishoudelijke hulp (hh) die viel onder hh1 – bij de meeste gemeenten betrof dit eenvoudige hulp –, is de stijging van het totale gebruik duidelijk hoger dan bij de huishoudelijke hulp die viel onder hh2 – meestal de organisatie van het huishouden. Gemiddeld nam per jaar het totale aantal cliënten van hh1 met 8% toe, terwijl het totale aantal cliënten van hh2 per jaar afnam met gemiddeld 12%. Deze ontwikkelingen reflecteren de verschuiving van hh2 naar hh1, die sinds de invoering van de Wmo in 2007 zichtbaar is. Ook in het aantal uren zorg is deze verschuiving te zien. Daarnaast stegen de prijzen voor hh1 veel sterker dan die voor hh2. De gemiddelde uurprijs voor huishoudelijk hulp steeg van € 19,10 in 2009 naar € 21,40 in 2012. Tussen het beroep op zorg in natura en zorg via een pgb traden een aantal opvallende verschillen op. Het beroep op de zorg in natura volgde het algemene beeld: het aantal nieuwe cliënten nam af en het totale aantal cliënten nam toe. Voor de zorg via het pgb 7
samenvatting
daarentegen geldt dat bij de intramurale zorg zowel het aantal nieuwe als het totale aantal cliënten met een pgb toenam. Bij de extramurale zorg zien we juist dat beide groepen cliënten afnamen. De afwijkende ontwikkeling van de pgb’s is het gevolg van de in 2012 ingevoerde pgb-maatregelen waardoor het moeilijker is geworden een pgb voor extramurale zorg te krijgen. Bestudering van de reden waarom mensen een beroep op zorg doen – ook wel de grondslag van zorg genoemd – leert ons dat voor bijna alle grondslagen van zorg geldt dat het aantal nieuwe cliënten het algemene beeld volgt, en dus dat het aantal nieuwe cliënten in de periode 2009-2102 afnam. Enige uitzondering hierop vormen de extramurale awbzvoorzieningen waar 65-plussers met een somatische grondslag een beroep op deden. Hiervoor geldt dat het aantal nieuwe cliënten in de onderzochte periode toenam. Waarschijnlijk speelt de vergrijzing van de bevolking hierbij een rol. Mensen die langdurige zorg nodig hadden, konden gebruikmaken van verschillende soorten extramurale zorg. De in deze monitor onderscheiden vijf belangrijkste awbz-functies zijn: persoonlijke verzorging, verpleging, individuele begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf. Deze vijf functies komen in uiteenlopende combinaties voor. Analyses van de ontwikkeling van de combinaties van soorten zorg maken duidelijk dat in 2009-2012, maar vooral in 2012, het aantal nieuwe cliënten dat (een combinatie met) begeleiding ontving, sterker afnam dan het totaal aantal cliënten. Voor het totaal aantal cliënten geldt dat degenen met (een combinatie met) begeleiding in aantal minder sterk steeg dan het totaal van alle combinaties. De pgb-maatregelen spelen hierbij een sterke rol omdat juist veel begeleiding werd genoten via een pgb. Voor de extramurale awbz-voorzieningen is een onderscheid te maken tussen intensieve en extensieve zorggebruikers of zorgvragers; de grens ligt bij tien uur zorg per week. Uit de Wmo- en awbz-monitor blijkt dat er meer extensieve dan intensieve zorgvragers waren. De laatste groep kwam vaker voor bij functiecombinaties met begeleiding. Dit geldt zowel voor nieuwe vragers als voor het totaal, ook bij de jeugd-ggz. De afname van het aantal nieuwe vragers bij de intramurale zorg was doorgaans geconcentreerd bij de lichtere zorgzwaartepakketten. Dat geldt niet voor de verstandelijk beperkten. Voor het totaal aantal vragers kon dit niet worden nagegaan omdat de codes voor de zorgzwaartepakketten soms ontbraken. Gemeenten waar verhoudingsgewijs veel mensen aanspraak maakten op een lichtere zorgvorm, kenden vaak een relatief groot aandeel cliënten dat voor het eerst een beroep op een zwaardere zorgvorm deed. Een verklaring voor deze samenhang kunnen wij in deze monitor helaas nog niet bieden. Ons vermoeden is dat hierachter gemeentelijke kenmerken schuilgaan, die met de aanspraak op beide typen zorg samenhangen. Zo laat deze monitor zien dat een hoog aandeel ouderen in de gemeente samengaat met een hoog beroep op zorg en blijkt tevens dat een gemeentelijke bevolking die relatief veel beperkingen kent ook een hoog beroep op zorg doet. Om te achterhalen of deze factoren daadwerkelijk een verklaring bieden voor de samenhang tussen een hoge aanspraak op een lichte 8
samenvatting
zorgvorm en de instroom in een zwaardere zorgvorm, is het schatten van een model vereist. Op die manier kan worden nagegaan hoe het beroep op de verschillende zorgvoorzieningen op elkaar inwerkt, onder correctie van de invloed van andere factoren die het beroep op zorg beïnvloeden. Een dergelijke modellering is niet het doel van dit rapport, maar zou in toekomstige monitoring van deze typen langdurige zorg een nuttige aanvulling kunnen zijn. De hervormingen in de langdurige zorg zullen op termijn worden geëvalueerd. Om dat te kunnen doen biedt deze Wmo- en awbz-monitor het onontbeerlijke startpunt: een nulmeting, die inzicht geeft in de stand van zaken voorafgaand aan de hervormingen. Om te beoordelen of de hervormingen verwezenlijken wat zij beogen – zoals mensen met beperkingen langer thuis laten blijven wonen dan voorheen, maar ook het minder vaak een beroep doen op zware/dure zorg en juist vaker een beroep op lichte/goedkope zorg dan voorheen – is een herhaling van de Wmo- en awbz-monitor van groot belang. Zo’n herhaling, zeker als deze gecombineerd wordt met een verklaringsmodel, maakt het mogelijk de ontwikkelingen in het gebruik van de langdurige zorg voorzieningen te achterhalen en te duiden.
9
samenvatting
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007 is vastgelegd dat gemeenten een verantwoordelijkheid hebben voor het regelen van ondersteuning voor mensen met een beperking. Ouderen, gehandicapten of mensen met psychische problemen kunnen voor hulp aankloppen bij de gemeente waarin ze wonen. Het kan dan gaan om hulp in het huishouden, zoals opruimen en schoonmaken, maar ook om aanpassingen in de woning, bijvoorbeeld een traplift of verhoogd toilet, of het regelen van vervoer als zelfstandig reizen (met het openbaar vervoer) niet meer gaat. Gemeenten kunnen in hoge mate zelf bepalen hoe ze de wet uitvoeren. De Wmo heeft delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (awbz) overgenomen alsook de taken uit de Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten (wvg), die beide per 2007 kwamen te vervallen. Op 1 januari 2015 zijn als gevolg van hervormingen in de langdurige zorg opnieuw delen van de awbz naar de Wmo overgeheveld. Onder het motto ‘decentraal wat kan en centraal wat moet’ worden steeds meer voorzieningen onder regie van de gemeenten gebracht. Om te kunnen beoordelen of de hervormingen bereiken wat zij beogen (overigens niet het doel van deze publicatie), is op gemeenteniveau inzicht nodig in het beroep dat is gedaan op de voorzieningen die tot 2015 tot de Wmo en awbz behoorden, dus voordat de veranderingen in werking zijn getreden. Deze Wmo- en awbz-monitor biedt die nulmeting. Wat betreft de Wmo ligt de nadruk op de voorzieningen die zijn gerelateerd aan langdurige zorg. Dit betreft de prestaties die gemeenten dienen te leveren voor prestatieveld 6, het verlenen van voorzieningen. Die activiteiten sluiten het best aan bij de inzichten die deze monitor wil bieden. 1.2
Vraagstelling
Een van de doelen die we hier nastreven, is het schetsen van een zo compleet mogelijk beeld op nationaal niveau van de ontwikkeling van de voorzieningen die in 2015 tot de Wmo of daarmee samenhangende voorzieningen behoren. Om dat te kunnen doen, zullen we de volgende vragen beantwoorden: 1a Wat is de ontwikkeling in het gebruik van de Wmo- en awbz-voorzieningen, en welke ontwikkeling hebben de prijzen voor huishoudelijke hulp doorgemaakt? 1b Welke verschillen bestaan er tussen gemeenten in 2012 ten aanzien van het gebruik van de Wmo- en awbz-voorzieningen, en in hoeverre verschillen gemeenten in de prijzen voor huishoudelijke hulp?
10
inleiding
De gegevens zullen voor zover mogelijk en relevant worden uitgesplitst naar leeftijdsgroep, soort voorziening en financieringsvorm (zorg in natura/persoonsgebonden budget). Zo geldt voor het gebruik van veel Wmo- en awbz-voorzieningen dat deze zijn geconcentreerd bij bepaalde leeftijdsgroepen. Verpleeghulp op geriatrische grondslag komt vooral bij ouderen voor, en begeleiding op psychische grondslag vooral bij jeugdigen. Bij de soort voorziening is onderscheid gemaakt naar hulpmiddelen en voorzieningen (Wmo), huishoudelijke hulp (Wmo), begeleiding (awbz), extramurale persoonlijke verzorging (awbz), extramurale verpleging (awbz) en intramurale zorg (awbz). Het onderscheid tussen zorg in natura (zin) en een persoonsgebonden budget (pgb) is doorgevoerd omdat het niveau en de ontwikkeling van het gebruik bij deze wijzen van financieren sterk kunnen verschillen en vanwege de in 2012 ingevoerde pgb-maatregelen die beoogden de pgb’s voor extramurale zorg sterk te beperken. In veel gevallen hebben de voorzieningen betrekking op zorg en ondersteuning van een specifiek persoon. In dat geval is er sprake van een individuele voorziening. Zodra Wmovoorzieningen bedoeld zijn voor categorale groepen, zoals leeftijdsgroepen, is er sprake van een collectieve voorziening.1 Een voorbeeld van zo’n collectieve voorziening is het jeugdhonk of wijkcentrum. Deze monitor zal alleen individuele voorzieningen behandelen. Voor een eerste inzicht in het gebruik van de verschillende hulp-, ondersteunings- en zorgvoorzieningen is het eveneens van belang de mogelijke samenhang tussen de huidige Wmo- en awbz-voorzieningen in beeld te brengen. Dat is relevant omdat beide wetten tot op zekere hoogte dezelfde doelgroep bedienen. Het hebben van een beperking kan het gebruik van meer dan één voorziening tot gevolg hebben (zie o.a. Goedhuys et al. 2013). Ouderen met lichamelijke klachten kunnen bijvoorbeeld gebruikmaken van vervoersvoorzieningen (Wmo-voorziening), huishoudelijke hulp (Wmo-voorziening) en persoonlijke verzorging (awbz-voorziening). Het is echter ook mogelijk dat het beroep op de ene voorziening tot een afname leidt van het beroep op een andere voorziening. Zo kan goede Wmo-hulp of extramurale awbz-zorg de instroom in (zwaardere) awbz-voorzieningen voorkomen: meer begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging voorkomt soms opname in een intramuraal verzorgingshuis. Daarom is een ander doel van deze monitor meer inzicht verkrijgen in de samenhang tussen de Wmo- en awbz-voorzieningen op gemeentelijk en nationaal niveau. De tweede onderzoeksvraag richt is derhalve: 2
Welke samenhang bestaat er tussen het gebruik van de Wmo- en awbz-voorzieningen?
De monitor beoogt tevens duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke samenhang tussen gemeentelijke (achtergrond)kenmerken en het gebruik van de Wmo- en awbzvoorzieningen. Dat levert de derde onderzoeksvraag:
1
11
Hierbij wordt aangesloten bij de terminologie van de Wmo. De aanduiding ‘collectieve voorziening’ heeft ook een economische betekenis, namelijk als tegenhanger van een marktvoorziening.
inleiding
3
Welke samenhang bestaat er tussen het gebruik van de Wmo- en awbz-voorzieningen enerzijds en gemeentelijke kenmerken anderzijds?
In deze nulmeting worden voorgaande vragen beantwoord voor het totaal van de Nederlandse gemeenten. Afzonderlijke gemeenten zullen niet worden genoemd. 1.3
Data
Om de vragen in de voorgaande paragraaf te kunnen beantwoorden is informatie uit een groot aantal databestanden nodig. In deze monitor staat het gebruik van de voorzieningen centraal. Wij bestuderen in eerste instantie het aantal nieuwe gebruikers, omdat een achterliggend langetermijndoel van deze monitor is, inzicht verkrijgen in de veranderingen die de decentralisatie van de awbz teweeg heeft gebracht in het gebruik van de zorgvoorzieningen. Het nieuwe gebruik zegt meer over het nieuwe beleid dan het totale gebruik – veranderingen in beleid werken immers over het algemeen pas op termijn door in het totale gebruik. Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het beroep op de Wmo-voorzieningen maken we gebruik van de gegevens van het Centraal Administratie Kantoor (cak). Ook voor de awbz-voorzieningen bestuderen we in eerste instantie het gebruik aan de hand van data van het cak en waar nodig en mogelijk zijn deze aangevuld met gegevens van Vektis, het centrum voor informatie en standaardisatie voor zorgverzekeraars. De informatie over de awbz-voorzieningen van het cak en Vektis samen is niet zo rijk als de informatie van het cak over de Wmo-voorzieningen. Zo kunnen wij op basis van de gegevens van het cak en Vektis geen onderverdeling maken in het gebruik van awbz-voorzieningen naar leveringsvorm, zorg in natura of zorg via een persoonsgebonden budget. Ook een onderverdeling naar de grondslag voor zorg is met gegevens van het cak en Vektis voor de awbz-voorzieningen niet mogelijk. Bovendien ontbreken bij het cak gegevens over de geestelijke gezondheidzorg voor jongeren tot 18 jaar. Om toch gedetailleerdere overzichten van de ontwikkeling van het beroep op de awbz-voorzieningen te kunnen maken, hebben we gebruikgemaakt van andere bronnen. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz) geeft indicaties af. Dat zijn besluiten waarin gemeld wordt welke aandoening(en) en/of beperking(en) iemand met een zorgvraag heeft en voor welke zorg deze persoon in aanmerking komt. Zonder een indicatiebesluit kan men geen aanspraak maken op zorg. Niet alleen het ciz geeft indicatiebesluiten af ook Bureau Jeugdzorg doet dat, namelijk voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen onder de 18 jaar (jeugd-ggz). Hoewel de gegevens over de vraag naar zorg geen zicht bieden op het zorggebruik, geven zij daar wel een aanwijzing voor, want om aanspraak te maken op zorg is een indicatie nodig. Waarschijnlijk worden echter niet alle indicatiebesluiten verzilverd en is de vraag naar zorg hoger dan het uiteindelijke gebruik van zorg. Om de ontwikkeling in prijzen voor huishoudelijk hulp in kaart te brengen, is gebruikgemaakt van informatie die verzameld is voor een eerdere scp-publicatie (Van der Torre et al. 12
inleiding
2011). Daarin is ten behoeve van een advies voor het macrobudget huishoudelijke hulp in 2012 aan de hand van de enquête Gemeentelijke pgb-uitgaven en tarieven huishoudelijke hulp (egh’09/’10) geïnventariseerd wat de gemeentelijke pgb-uitgaven zijn en welke tarieven voor huishoudelijke hulp werden gehanteerd in 2009-2010. Voor deze monitor is die enquête opnieuw uitgevoerd, maar nu voor de periode 2011-2013 (egh’11/’13). Tot slot maken wij in deze monitor gebruik van gegevens die het Centraal Bureau voor de Statistiek via StatLine over de gemeentelijke achtergrondkenmerken beschikbaar stelt. De onderzochte periode is 2009-2012. De gegevens van het ciz over de vraag in een jaar zijn standcijfers. Zij hebben betrekking op de jaarovergangen 2008/2009 tot en met 2012/2013 (met als peildatum 1 januari) zodat inclusief het begin en het eind van de onderzochte periode vijf cijfers resulteren, die we om consistent te blijven met peildata uit andere bronnen aanduiden met 2008 tot en met 2012. We spreken dan voor het gemak telkens over cijfers op 31 december.
13
inleiding
2
Hulp en zorg voor mensen met beperkingen
Het huis opruimen, boodschappen doen, of de fiets, auto of het openbaar vervoer nemen om bij iemand op visite te gaan. Het zijn activiteiten die niet iedereen zonder hulp of ondersteuning kan doen. Dat geldt ook voor vanzelfsprekende bezigheden als douchen of aankleden. Als mensen vanwege hun beperkingen hulp en zorg nodig hebben om hun dagelijks leven te kunnen leiden, konden zij tot 1 januari 2015 een beroep doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (awbz). Vanaf 1 januari 2015 kan nog altijd een beroep op de Wmo worden gedaan, de awbz is verdwenen. De bijbehorende voorzieningen zijn verdeeld over vier wetten: de Wmo 2015, de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet. Aangezien onze rapportage betrekking heeft op de periode 2009-2012 bespreken wij in dit hoofdstuk vooral de situatie zoals die voor 1 januari 2015 bestond. We zullen slechts summier ingaan op de veranderingen in de langdurige zorg die vanaf 2015 zijn ingetreden. 2.1
Wet maatschappelijke ondersteuning
De Wmo vormt sinds 2007 het wettelijke kader voor het maatschappelijke ondersteuningsbeleid van gemeenten. Via de Wmo kunnen mensen met fysieke, psychische, verstandelijke of psychosociale beperkingen of problemen hulp ontvangen, zodat zij zich thuis en buitenshuis kunnen redden en mee kunnen doen in de maatschappij. Tot de hulp en ondersteuning die de Wmo kan bieden, horen bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, voorzieningen zoals een scootmobiel of een maaltijdservice, en maatschappelijk werk of sociale activiteiten in een buurthuis. Per 1 januari 2015 zijn daar voorzieningen vanuit de awbz bijgekomen. In de Wmo zoals die gold tot 1 januari 2015, was opgenomen dat gemeenten een compensatieplicht hadden. Anders dan een zorgplicht – mensen hebben onder bepaalde voorwaarden recht op een voorziening – hield de compensatieplicht in dat gemeenten mensen die minder zelfredzaam zijn dienden te ‘compenseren’ voor hun beperkingen. Hoe ze dat deden mochten de gemeenten zelf bepalen. De Wmo verplichtte gemeenten dus niet om mensen met beperkingen individuele voorzieningen te bieden, maar wel om voor ondersteuning te zorgen. Gemeenten konden algemene welzijnsvoorzieningen inzetten of mensen verwijzen naar een vrijwilliger. Hoewel het begrip compensatieplicht in de Wmo 2015 niet meer voorkomt, is dit uitgangspunt nog steeds van kracht. Gemeenten hebben veelal een zogenoemd Wmo-loket in het leven geroepen, waar mensen met een ondersteuningsbehoefte zich kunnen melden. Als hun hulp en ondersteuning vergoed wordt kunnen ondersteuningsbehoeftigen kiezen of zij deze in natura wensen te ontvangen of, onder voorwaarden, via een persoonsgebonden budget (pgb). Nadat mensen zich met een hulpvraag hebben gemeld of een aanvraag hebben gedaan, vindt 14
hulp en zorg voor mensen met beperkingen
doorgaans een ‘keukentafelgesprek’ plaats. Daarin gaat de gemeente (of een zorg- of welzijnsorganisatie namens de gemeente) na wat de behoefte van de burger is en hoe daarin voorzien kan worden. Steeds meer gemeenten zijn daarbij tussen 2007 en 2012 ‘gekanteld’ gaan werken (Kromhout et al. 2014). Dit houdt onder meer in dat men eerst kijkt wat de hulpvrager zelf nog kan en wat het eigen netwerk zou kunnen doen. Pas daarna komen algemene en individuele voorzieningen van de gemeente in beeld. Deze gekantelde manier van werken vraagt een nieuwe benadering van gemeenten én burgers. Het houdt onder meer in dat meer tijd wordt genomen voor het eerste gesprek met de burger en dat men is afgestapt van de standaard voorzieningenlijst. De regie over het eigen leven en zelfredzaamheid staan voorop (Den Draak et al. 2013; TransitieBureau Wmo 2014). 2.2
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Via de awbz werd de zorg bekostigd die mensen met bijvoorbeeld lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperkingen, of met een psychische stoornis langdurig nodig hadden om hun dagelijks leven te kunnen leiden. Om zorg vergoed te krijgen via de awbz was een indicatiebesluit nodig. Deze werd afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz).2 Het onderzocht of de mensen die zorg aanvroegen deze daadwerkelijk nodig hadden, en zo ja, hoeveel en hoelang zij die zorg nodig zouden hebben. De zorgbehoevenden met een indicatiebesluit konden de zorg op twee manieren ontvangen. Een eerste mogelijkheid was via zorg in natura (zin). Deze werd geleverd door zorgaanbieders die een toelating hadden waarmee zij de awbz-zorg die zij leverden vergoed kregen. Zij bepaalden tot op grote hoogte hoe de zorg uit het indicatiebesluit werd ingevuld. De andere optie die een zorgaanvrager met een indicatiebesluit had, was het ontvangen van zorg via een persoonsgebonden budget (pgb). Met dit budget konden de zorgaanvragers zelf de benodigde zorg regelen. In het onderzoek naar aanleiding van de aanvragen voor zorg moest (awbz-zorg) of moet (Wlz-zorg) het ciz een aandoening of beperking vaststellen; om een indicatiebesluit te kunnen afgeven, moet een grondslag voor zorg aanwezig zijn. Het ciz onderscheidt zes grondslagen (ciz 2012a). Iemand die een beroep op langdurige zorg doet, kan een langdurige lichamelijke ziekte of aandoening hebben. Dit wordt ook wel de somatische grondslag voor zorg genoemd. Wanneer langdurige zorg nodig is vanwege een ziekte, niet-aangeboren aandoening of functiestoornis in of van de hersenen wordt deze zorg verstrekt op basis van een psychogeriatrische grondslag. Ziekten en aandoeningen waarvoor langdurige zorg nodig is en die hun oorsprong in de psyche vinden, krijgen het label psychiatrische grondslag. Iemand die als gevolg van een lager dan gemiddelde score op een intelligentietest langdurig zorg nodig heeft, krijgt deze zorg op grond van een verstandelijke beperking. Om de zorg volgens deze grondslag vergoed te krijgen, moet de verstandelijke beperking voor het achttiende levensjaar zijn opgetreden en moet de score op een intelligentietest (volgens internationale standaarden) lager dan 70 zijn.3 Wanneer in het dagelijks functioneren
2
15
Voor jeugdigen met een psychiatrisch probleem stellen de Bureaus Jeugdzorg de indicatie vast.
hulp en zorg voor mensen met beperkingen
blijvende beperkingen optreden die het gevolg zijn van stoornissen van het zenuwstelsel en/of het bewegingsapparaat kan langdurige zorg verstrekt worden op basis van lichamelijke beperking. Tot slot kan iemand voor langdurige zorg in aanmerking komen als er ernstige blijvende beperkingen zijn als gevolg van een beperkt gezichtsvermogen, gehoor of spraakvermogen. In deze gevallen is er een grondslag voor zorg aanwezig op basis van een zintuigelijke beperking. Om mensen met bovengenoemde beperkingen te ondersteunen bood de awbz de volgende soorten zorg (Rijksoverheid 2014a): 1 persoonlijke verzorging (bv. hulp bij douchen en/of aankleden); 2 verpleging (zoals het verzorgen van wonden en het geven van injecties); 3 begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (bv. eten, drinken, innemen van medicijnen, in en uit bed komen, maar ook ontspannen en het uitoefenen van een hobby of sport);4 4 behandeling (om een aandoening, stoornis of beperking te verminderen of verergering te voorkomen, evenals revalidatie); 5 verblijf (onder meer langdurig verblijf in een zorginstelling, zoals een verpleeghuis). Na de vaststelling van de stoornissen en/of beperkingen, wordt bekeken of de benodigde zorg en ondersteuning ook op een andere manier geboden kan worden dan via de awbz, namelijk op manieren die vooraf gaan aan de awbz, zoals de gebruikelijke zorg. Dat laatste is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. 2.3
Veranderingen in 2015 in de hulp, ondersteuning en zorg voor mensen met beperkingen
Sinds 1 januari 2015 bestaat de awbz niet meer, maar zijn de Wmo 2015, de Wlz, de uitgebreide Zvw en de Jeugdwet van kracht. Met de Wlz wordt zorg geleverd en vergoed voor mensen die langdurig 24 uur per dag hulp nodig hebben. Met andere woorden, het betreft zorg die het sociale netwerk, de gemeente of de zorgverzekeraar niet kan leveren. Deze hulpbehoevenden houden in de Wlz recht op zorg. Zij kunnen in 2015 bovendien nog steeds kiezen of zij deze zorg in een instelling willen ontvangen of aan huis. Dat laatste zal overigens alleen kunnen als de zorg thuis verantwoord is en de kosten niet hoger zijn dan opname in een instelling (Rijksoverheid 2014b). De hervormingen in de langdurige zorg houden voor de gemeenten in dat zij nieuwe zorgtaken erbij krijgen. In 2015 is de Wmo 3
4
16
In Nederland komen overigens ook mensen met een intelligentietestscore tussen 70 en 85 voor awbz zorg in aanmerking als zij daarnaast ook leer- en/of gedragsproblemen ervaren of beperkingen in sociale redzaamheid. Mensen die hierbij hulp nodig hebben komen in aanmerking voor begeleiding op individueel niveau of in groepsverband (= dagbesteding). Dan kan het gaan om een paar uur in de week of om een of meerdere dagdelen in de week. De begeleiding van mensen met beperkingen is erop gericht de gevolgen hiervan voor de zelfredzaamheid te compenseren.
hulp en zorg voor mensen met beperkingen
uitgebreid met begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen en een klein deel van de persoonlijke verzorging die tot 2015 vanuit de awbz werden vergoed. Concreet betekent de uitbreiding van taken dat gemeenten vanaf 2015 naast de al bestaande zorgtaken de volgende voorzieningen zullen uitvoeren: begeleiding, dagbesteding voor mensen met beperkingen en dagopvang voor thuiswonende ouderen en bijbehorend vervoer, beschermd wonen voor mensen met een psychische stoornis, een laagdrempelige inloopfunctie voor geestelijke gezondheidszorg en persoonlijke verzorging voor zover die in het verlengde ligt van begeleiding en kortdurend verblijf. Bij de voorzieningen die vanaf 2015 vanuit de awbz naar de Wmo zijn overgeheveld, zijn aanspraken en rechten komen te vervallen. Net als voor de voorzieningen die al voor 2015 onder de Wmo vielen, geldt dat vooraf niet duidelijk is welke ondersteuning mensen met beperkingen zullen krijgen. Als besloten wordt dat mensen voor huishoudelijke hulp in aanmerking komen, kunnen gemeenten besluiten dat deze zorg onder voorwaarden ook via een pgb aangeboden wordt, zodat de zorgaanvrager zelf hulp in huis kan regelen. Kwetsbare ouderen en mensen met beperkingen die verpleging, verzorging en behandeling nodig hebben, maar voor wie verblijf in een instelling niet noodzakelijk is, krijgen deze vanaf 2015 vergoed via het basispakket in de Zvw. Mensen voor wie een opname in een psychiatrisch ziekenhuis nodig is, krijgen het verblijf in deze instelling de eerste drie jaar van de opname vergoed via de Zvw. Als daarna opname nog steeds nodig is, komen de kosten hiervan ten laste van de Wlz. In de Jeugdwet is vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor bijna alle zorg en ondersteuning voor kinderen en jongeren.
17
hulp en zorg voor mensen met beperkingen
3
Totaal Wmo en awbz
In dit hoofdstuk wordt voor Nederland als geheel de volgende vraag beantwoord: Wat is de ontwikkeling van het aantal (nieuwe) gebruikers van de aggregaten van Wmoen awbz-voorzieningen? We maken als dat mogelijk is een onderscheid tussen zorg in natura (zin) en zorg via een persoonsgebonden budget (pgb). In tabel 3.1 is een totaaloverzicht voor 2012 gepresenteerd. Tabel 3.1 Gebruikers Wmo en awbz, 2012a (in aantallen x 1000)
voorzieningengroep Wmo: huishoudelijke hulp: zin Wmo: huishoudelijke hulp: alfahulp en pgb Wmo: hulpmiddelen en voorzieningen Wmo: totaal, exclusief overlap awbz: extramuraal zin awbz: intramuraal zin a
nieuwe gebruikers
totaal gebruikers (jaarcijfers)
– – – 95 168 107
444 77 138 570 541 370
Exclusief vraag jeugdzorg voor jeugd-ggz.
Bron: cak, scp-bewerking
In 2012 zijn er ongeveer 95.000 nieuwe Wmo-gebruikers. Aan de hand van de gegevens die wij tot onze beschikking hebben, kunnen wij helaas niet achterhalen op welke Wmovoorzieningen deze nieuwe cliënten een beroep doen. In totaal maken in dat jaar 570.000 mensen gebruik van Wmo-voorzieningen: 444.000 keer van huishoudelijk hulp via zorg in natura, 77.000 keer van huishoudelijke hulp via een alfahulp of een pgb, en 138.000 keer van hulpmiddelen en voorzieningen. Deze drie categorieën tellen niet op tot het totale Wmo-gebruik. Mensen die gebruik maken van meer dan één categorie individuele Wmohulp, bijvoorbeeld huishoudelijke hulp in natura en een hulpmiddel voor vervoer, worden meer dan één maal meegeteld. Ook komt iemand met twee hulpmiddelen en/of voorzieningen (h&v-voorzieningen), bijvoorbeeld een scootmobiel en een woningaanpassing, twee maal voor. In het totaal worden al deze mensen slechts eenmaal meegeteld. Er zijn gedurende een jaar meer gebruikers met extramurale zorg in natura (541.000) dan met intramurale zorg in natura (370.000). Belangrijk is hier te beseffen dat de gehanteerde gebruikerscijfers jaarcijfers zijn, dat wil zeggen dat gebruikers die bijvoorbeeld slechts twee maanden zorg ontvangen volledig meetellen. Inzicht in het awbz-gebruik hebben we alleen voor de zorg in natura. Voor de zorg die wordt verleend en vergoed via een pgb weten we niet wat het gebruik is geweest. Om daar 18
totaal wmo en awbz
een idee van te krijgen, moeten we ons beroepen op vraaggegevens (indicatiegegevens). In de indicatiebesluiten die via het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz) worden afgegeven kunnen cliënten namelijk hun voorkeuren voor de leveringsvorm aangeven. Het blijkt dat er in 2012 weinig nieuwe pgb-vragers meer zijn (4000 in 2012 voor extramurale zorg), zeker als we dat vergelijken met het veel grotere totale aantal pgb-vragers (84.000 in 2012 voor extramurale zorg). Dat komt door de pgb-maatregelen die begin 2012 ingingen;5 cliënten gaven vanaf dat moment zelden een voorkeur voor een pgb aan, omdat zij daar toch geen recht meer op hadden. Bij intramurale awbz-zorg, waarop de pgb-maatregelen niet gericht waren, liggen de verhoudingen anders. In 2012 vroegen 5000 cliënten een pgb aan op een totale vraag in 2012 van 15.000. Het is overigens van belang te melden dat de door het Centraal Administratie Kantoor (cak) en het ciz gehanteerde definities van nieuwe intramurale zorg verschillen. Bij het ciz kan een beperkt aantal mensen dat kort gebruikmaakt van zorg buiten beeld blijven. Verder is het goed te realiseren dat standcijfers – gegevens op een bepaalde datum –, zoals de informatie van het ciz voor het totale aantal (pgb) vragers, veelal lager zijn dan gebruikscijfers omdat dan alleen het aantal meetelt dat op het meetmoment vrager is. De figuren 3.1 tot en met 3.4 tonen voor de groepen uit tabel 3.1 de ontwikkelingen voor de jaren 2009-2012. Figuur 3.1 laat het aantal nieuwe Wmo- en awbz-gebruikers van zorg in natura zien in indices voor de periode 2009-2012 (2009 = 100). Het Wmo-gebruik van hulpmiddelen en voorzieningen nemen we niet mee omdat deze gegevens voor de eerste twee jaren niet volledig zijn.6 Bij het extramuraal awbz-gebruik (zin) hebben we om dezelfde reden de begeleiding buiten de ontwikkeling over 2009-2011 gehouden.
5
6
19
Dat zijn de per 1 januari 2012 ingevoerde maatregelen die inhielden dat de toegang tot het pgb werd beperkt tot personen met een intramurale verblijfsindicatie. Tegelijkertijd is een vergoedingsregeling persoonlijke zorg (vpz) ingevoerd voor personen met een nieuwe extramurale indicatie voor 10 uur of meer zorg per week als zorgaanbieders geen adequate zorg konden leveren (tk 2010/2011b). Voor het gemak duiden we beide maatregelen aan met ‘de pgb-maatregelen’. De cijfers voor nieuwe gebruikers van extramurale zorg in natura nemen in 2010 zeer sterk in aantal toe. Dat is een registratie-effect. Halverwege 2010 is namelijk begeleiding bijdrageplichtig geworden, d.w.z. dat gebruikers van begeleiding een eigen bijdrage moesten gaan betalen. Gebruikers van begeleiding zaten tot en met 2009 niet in het bestand van het cak. Volgens de gehanteerde definitie van nieuwe cliënten werden veel bestaande gebruikers van begeleiding in 2010 plotseling als nieuw beschouwd (zie kader 3.1). Daarom wordt in figuur 3.1 gedurende de periode 2009-2011 voor de ontwikkeling van de nieuwe gebruikers van extramurale zorg in natura, de ontwikkeling van de awbzzorg exclusief die met alleen begeleiding weergegeven.
totaal wmo en awbz
Figuur 3.1 Nieuwe Wmo- en awbz-gebruikers zin, 2009-2012 (in indices; 2009 = 100)a, b 110 105 100 95 90 85 80 2009 Wmo hh zin
2010 AWBZ extramuraal zin
2011
2012
AWBZ intramuraal zin
a Exclusief gebruikers jeugd-ggz. b Ontwikkeling 2009-2011 voor extramurale zin, exclusief zorg met alleen begeleiding. hh = huishoudelijke hulp; zin = zorg in natura. Bron: cak, scp-bewerking
Het aantal nieuwe gebruikers van Wmo huishoudelijke hulp stijgt licht in 2010, maar neemt daarna af tot ongeveer 80% van het niveau van 2009. Gemiddeld is de afname 7% per jaar. We zien verder dat de extramurale awbz-zorg na een lichte stijging in 2010 daalt in 2011 (5%). Per saldo is in 2012 een daling van 1% op jaarbasis bereikt. Intramurale zin laat in 2012 een stijging van ongeveer 8% zien na gedurende de twee jaar ervoor min of meer stabiel te zijn geweest. Uiteindelijk is de toename 3% op jaarbasis. Om te achterhalen welke ontwikkelingen zin en pgb hebben doorgemaakt, kijken we weer naar de vraaggegevens van het ciz. In figuur 3.2 onderscheiden we vier groepen: 1) personen met een nieuwe indicatie voor extramurale awbz-zorg en een voorkeur voor zin; 2) personen met een nieuwe indicatie voor extramurale awbz-zorg en een voorkeur voor een pgb; 3) personen met een nieuwe indicatie voor intramurale awbz-zorg en een voorkeur voor zin; 4) personen met een nieuwe indicatie voor intramurale awbz-zorg en een voorkeur voor een pgb (voor de definitie van een nieuwe cliënt volgens de definitie van het ciz, zie kader 3.2).
20
totaal wmo en awbz
Kader 3.1
Definitie 'nieuwe cliënten' volgens cak
Wmo en extramuraal ‘Een klant wordt als “nieuw” beschouwd als hij of zij ten minste zes aaneengesloten zorgperiodes geen zorg heeft afgenomen en daar niet voor is gefactureerd door het cak. Het maakt hierbij niet uit welk type zorg de klant heeft afgenomen. De klant wordt als instromer beschouwd als hij in die zes aaneengesloten zorgperiodes zowel geen Wmo als geen extramurale awbz-zorg heeft afgenomen.’ Intramuraal ‘Een klant wordt als “nieuw” beschouwd als bij het cak een nieuw aanvang zorg is aangeleverd en de klant ten minste 6 aaneengesloten maanden daarvoor niet in een instelling verbleef.’ Een cliënt die van extramuraal overgaat naar intramuraal is dus altijd nieuw.
Figuur 3.2 Nieuwe awbz-vragers naar voorkeur zin of pgb, 2009-2012 (in indices; 2009 = 100)a 150 125 100 75 50 25 0 2009
2010
AWBZ extramuraal zin
AWBZ extramuraal pgb
2011 AWBZ intramuraal zin
2012 AWBZ intramuraal pgb
a Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz. zin = zorg in natura. Bron: ciz, scp-bewerking
Het aantal nieuwe vragers voor extramurale zorg met een voorkeur voor zin blijft nagenoeg gelijk over de hele periode 2009-2012. Daarentegen daalt het aantal nieuwe vragers voor intramurale zorg met een voorkeur voor zin. Dat dit aantal bij de gebruikers stijgt (figuur 3.1) komt waarschijnlijk door definitieverschillen tussen nieuwe gebruikers en nieuwe vragers of door het vaker verzilveren van indicaties voor intramurale zorg. 21
totaal wmo en awbz
Bij voorkeuren voor een pgb is het beeld heel anders. Daar dalen de aantallen extramurale vragers (vooral in 2012) en stijgen de intramurale vragers (in 2011 en 2012). Dat beeld kwam ook naar voren in de pgb-monitor (Van der Torre et al. 2013). De daling van de nieuwe pgb’s voor extramurale zorg heeft te maken met de pgb-maatregelen die in 2012 ingingen. De stijging van de nieuwe pgb’s voor intramurale zorg laat zich moeilijker verklaren. Kennelijk vinden steeds meer mensen het aantrekkelijk om ook bij indicaties voor intramurale zorg de regie in eigen handen te nemen.
Kader 3.2
Definitie 'nieuwe cliënten' volgens ciz en Bureaus Jeugdzorg
ciz Een vrager (geïndiceerde) wordt als ‘nieuw’ beschouwd als hij tussen twee kwartalen is ingestroomd. Personen die bijvoorbeeld op peildatum 1 april van jaar t een ciz-indicatie hadden en niet op 1 januari van jaar t, zijn ingestroomd in het eerste kwartaal. Deze berekening wordt voor elk kwartaal van jaar t uitgevoerd. De som van de instroom van de vier kwartalen vormt het aantal nieuwe vragers in jaar t. De instroom wordt telkens toegekend aan de functie, de grondslag en de zzp-code (bij een intramurale indicatie) van de indicatie die op de peildatum aan het eind van het kwartaal van toepassing is (dus niet aan het eind van het kalenderjaar). Doorstroom van de ene indicatie naar de andere, bijvoorbeeld van persoonlijke verzorging naar verpleging, wordt niet gezien als instroom, dus niet als nieuw geïndiceerd. Een kleine overlap is mogelijk omdat iemand kan instromen, vervolgens uitstromen en daarna weer opnieuw kan instromen. Omdat een definitie als die bij het cak voor het ciz te bewerkelijk en dus te tijdrovend is, heeft men noodgedwongen voor deze definitie gekozen. Bureaus Jeugdzorg De definitie van een nieuwe door een Bureau Jeugdzorg geïndiceerde persoon is analoog aan die van een nieuwe gebruiker bij het cak. Het verschil is dat iemand bij het cak na 24 weken (zes zorgperiodes) en bij de Bureaus Jeugdzorg na zes weken weer als nieuw wordt beschouwd. Ook hier is in een jaar een kleine overlap mogelijk.
In figuur 3.3 brengen we de ontwikkelingen van de totale aantallen Wmo- en awbz-gebruikers in beeld via jaarcijfers. Bij de Wmo kijken we alleen naar huishoudelijke hulp in natura. De gegevens voor pgb’s voor huishoudelijke hulp en voor hulpmiddelen en voorzieningen nemen we niet mee omdat deze gegevens voor de eerste twee jaren niet volledig zijn. Bij de awbz wordt alleen een onderscheid gemaakt tussen extramurale zorg in natura en intramurale zorg in natura. Over gegevens van extra- en intramurale awbz-zorg in de vorm van een pgb beschikt het cak niet. Het is mogelijk dat cliënten gebruikmaken van zowel huishoudelijke hulp als extramurale awbz-zorg. Zij worden dan in de figuur twee keer meegeteld.
22
totaal wmo en awbz
Figuur 3.3 Wmo- en awbz-gebruikers zin, 2009-2012 (totalen in indices; 2009 = 100)a, b 108
106
104
102
100
98
2009 Wmo hh zin
2010 AWBZ extramuraal zin
2011
2012
AWBZ intramuraal zin
a Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz. b Ontwikkeling 2009-2010 voor extramurale zin gebaseerd op de zorg exclusief die met alleen begeleiding. hh = huishoudelijke hulp; zin = zorg in natura. Bron: cak, scp-bewerking
Huishoudelijke hulp in natura en extramurale en intramurale awbz-zorg stijgen in de waarnemingsperiode alle drie slechts licht. De ontwikkeling van de cijfers voor extramurale zorg hebben voor de periode 2009-2010 betrekking op de zorg exclusief begeleiding. De oorspronkelijke cijfers voor deze zorg nemen namelijk sterk toe in 2010 als gevolg van een registratiekwestie. Hetzelfde geldt voor het totale gebruik van hulpmiddelen en voorzieningen die niet zijn meegenomen in het Wmo-gebruik in figuur 3.3. In hoofdstuk 4, dat geheel aan de Wmo is gewijd, gaan we hier nader op in. Tot slot presenteren wij in figuur 3.4 apart de ontwikkelingen van het beroep op zin en pgb voor awbz-zorg. De gegevens over de totale vraag tonen telkens standcijfers voor 31 december van het betreffende jaar.7
7
23
2008 heeft dus betrekking op de jaarovergang van 2008 op 2009, het beginmoment van de periode 2009-2012 in jaarcijfers.
totaal wmo en awbz
Figuur 3.4 awbz-vragers naar voorkeur zin of pgb, 2008-2012 (totalen in indices, standcijfers op 31 december; 2008 = 100)a 350 325 300 275 250 225 200 175 150 125 100 75 2008 AWBZ extramuraal zin
2009 AWBZ extramuraal pgb
2010
2011 AWBZ intramuraal zin
2012 AWBZ intramuraal pgb
a Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz. Bron: ciz, scp-bewerking
Wat opvalt, is het grote verschil in toename tussen de onderscheiden groepen vragers. Vragers van extramurale of intramurale zorg met een voorkeur voor zin laten een betrekkelijk gematigde stijging zien, 3% tot 5% groei op jaarbasis over 2008-2012. Extramurale zorgvragers met een pgb-voorkeur laten in 2009-2011 een stijging zien, daarna een daling. Deze daling kan worden toegeschreven aan de pgb-maatregelen die in 2012 ingingen en die zware voorwaarden oplegden aan nieuwe pgb’s voor extramurale zorg. Pgb-vragers van intramurale zorg laten echter een explosieve stijging zien: 35% op jaarbasis over 2008-2012. Dat laatste komt neer op meer dan een verdriedubbeling in vier jaar. Die stijging betekent dat kennelijk steeds meer mensen het aantrekkelijker vinden om ook bij indicaties voor intramurale zorg de regie in eigen handen te nemen. Deze stijging is verder groter dan bij de nieuwe pgb-vragers, hetgeen erop duidt dat mensen langer van deze voorziening gebruik blijven maken (weinig uitstroom). Het is wel van belang op te merken dat het aantal vragers naar intramurale zorg met een pgb-voorkeur slechts een zeer klein deel is van het totaal aantal vragers naar intramurale zorg: 1,6% in 2008 en 4,5% in 2012. De totale ontwikkelingen sporen globaal met die bij de gebruikers.
24
totaal wmo en awbz
3.1
Conclusies
Situatie 2012 In 2012 waren er in Nederland ongeveer 95.000 unieke nieuwe gebruikers (pgb of zin) van een of meer individuele Wmo-voorzieningen, tegenover 570.000 unieke gebruikers in totaal (pgb of zin). In de awbz (alleen zin) stroomden 275.000 personen nieuw in, waarvan 168.000 in de extramurale en 107.000 in de intramurale awbz. Hier stonden respectievelijk 541.000 en 370.000 extramurale en intramurale gebruikers voor de totale populatie tegenover. Van de nieuwe awbz-vragers had in 2012 slechts een klein percentage een pgb-voorkeur: 2% bij extramuraal en 5% bij intramuraal. Voor de totale aantallen awbz-vragers waren deze cijfers: 19% bij extramuraal en 4% bij intramuraal. De pgb-maatregelen van 2012 hadden duidelijk het effect dat er veel minder extramurale indicaties met een pgb-voorkeur werden afgegeven en iets meer intramurale indicaties met deze voorkeur. Nieuwe cliënten In de periode 2009-2012 stijgt per saldo het aantal nieuwe intramurale awbz-gebruikers met zin en daalt het aantal nieuwe extramurale awbz-gebruikers met zin licht. Het aantal nieuwe Wmo-gebruikers voor huishoudelijke hulp laat per saldo een sterke daling zien: het totale nieuwe gebruik is over de gehele periode met 20% afgenomen. Cijfers van vragers bieden de mogelijkheid voor awbz-cliënten onderscheid te maken tussen voorkeuren voor zin en pgb. Het aantal nieuwe vragers voor extramurale zorg met een voorkeur voor zin blijft nagenoeg gelijk over de hele periode 2009-2012. Daarentegen daalt het aantal nieuwe vragers naar intramurale zorg met een voorkeur voor zin. Bij een voorkeur voor een pgb is het beeld heel anders. Daar dalen de aantallen extramurale vragers (vooral in 2012) en stijgen de intramurale vragers (in 2011 en 2012). Dat eerste heeft te maken met de pgbmaatregelen die in 2012 ingingen, dat laatste vermoedelijk met een toenemende voorkeur voor eigen regie bij indicaties voor intramurale zorg. Totaal aantal cliënten Het totale gebruik van zowel Wmo huishoudelijke hulp in natura als van awbz-zorg in natura stijgt per saldo in de periode 2009-2012. Het gaat om een lichte stijging. Bij de Wmo huishoudelijke hulp in natura is de toename 1% op jaarbasis. Bij de awbz-zorg in natura, zowel intra- als extramuraal, is deze 2% en dus twee keer zo hoog. Het aantal intramurale pgb-vragers laat een explosieve stijging zien: meer dan een verdriedubbeling in vier jaar (2008-2012). Deze stijging is groter dan bij de nieuwe pgb-vragers, hetgeen erop duidt dat mensen langer van deze voorziening gebruik blijven maken.
25
totaal wmo en awbz
4
Wmo-voorzieningen
In dit hoofdstuk wordt voor Nederland als geheel de volgende vraag beantwoord: Wat is de ontwikkeling van het aantal (nieuwe) gebruikers van de Wmo-voorzieningen en welke ontwikkeling hebben de prijzen voor huishoudelijke hulp doorgemaakt? 4.1
Nieuwe cliënten Wmo
Voor nieuwe gebruikers van (individuele) Wmo-voorzieningen presenteren we in tabel 4.1 voor de periode 2009-2012 de nieuwe gebruikers van de twee grootste individuele voorzieningen: huishoudelijke hulp, en hulpmiddelen en voorzieningen. Een hulpmiddel of een voorziening kan bestaan uit een vervoersvoorziening, een woonvoorziening, een verhuiskostenvergoeding, een eigen aandeel8 en een overig hulpmiddel of voorziening. Het aantal nieuwe gebruikers van huishoudelijke hulp (exclusief pgb) neemt over de periode 2009-2012 per saldo af. De afname concentreert zich in 2012 (15%) en is gemiddeld 7% per jaar. Het gebruik van hulpmiddelen en voorzieningen lijkt op het eerste gezicht sterk te zijn toegenomen. Het cak meldt echter dat steeds meer gemeenten een eigen bijdrage gaan heffen voor hulpmiddelen en voorzieningen. De waarnemingen voor 2009 en 2010 zijn daarom onvolledig. De stijging bij hulpmiddelen en voorzieningen kan dus geheel of gedeeltelijk een registratie-effect zijn. Daarom staan deze cijfers en de totaalcijfers voor 2009 en 2010 tussen haakjes. Ondanks dat effect daalt het totale nieuwe gebruik. In de totaalcijfers zit overlap doordat mensen die van meerdere voorzieningen gebruik maken dubbel worden geteld. In 2012 maakt huishoudelijke hulp in natura wat nieuwe gebruikers betreft ongeveer twee derde deel uit van het totale beroep op de Wmo van de twee beschreven Wmo-voorzieningen.
8
26
Een eigen aandeel is een door het college van Burgemeester en Wethouders op te leggen en vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarvoor soortgelijke regels gelden als voor de eigen bijdrage.
wmo-voorzieningen
Tabel 4.1 Nieuwe gebruikers individuele Wmo-voorzieningen naar soort voorziening, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b
Wmo-voorziening huishoudelijke hulp in natura hulpmiddelen en voorzieningen, inclusief bruto pgb huishoudelijke hulpc totaald Wmo zonder overlap a b c d e
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2011-2012 (in %)
81.300
83.900
76.200
65.000
66
–15e
(21.200)
(21.600)
31.800
33.100
34
4
(102.600)
(105.500)
108.000
98.100
100
–9
(100.900)
(104.200)
105.300
94.800
–10
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Cijfers 2009 en 2010 zijn onvolledig en staan daarom tussen haakjes. Het cak maakt bij hulpmiddelen en voorzieningen geen onderscheid tussen zin en pgb en rekent het bruto pgb huishoudelijke hulp tot hulpmiddelen en voorzieningen. In dit totaal kunnen cliënten meer dan één keer voorkomen. Groei 2009-2012: –7%.
Bron: cak
Een indeling naar leeftijdsgroep van de nieuwe gebruikers van de twee belangrijkste individuele Wmo-voorzieningen bieden we in tabel 4.2. Vanwege het eerdergenoemde registratie-effect geven we alleen groeipercentages voor 2012 weer en staan de waarnemingen voor 2009 en 2010 tussen haakjes.
27
wmo-voorzieningen
Tabel 4.2 Nieuwe gebruikers individuele Wmo-voorzieningen naar leeftijdsgroep, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b, c
leeftijdsgroep 18-64 jaar 65-69 jaar 70-74 jaar 75-79 jaar 80-84 jaar ≥ 85 jaar totaal a b c
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
(34.0000) (10.300) (15.000) (18.500) (914.800) (98.400) (100.900)
(35.500) (10.900) (15.400) (19.100) (14.700) (8.400) (104.200)
35.100 11.300 15.700 19.000 15.100 9.200 105.300
31.800 10.600 13.700 16.800 13.600 8.400 94.800
34 11 14 18 14 9 100
gem. groei 2011-2012 (in %) –10 –6 –13 –11 –10 –8 –9
De groep jonger dan 18 jaar hoeft geen eigen bijdrage te betalen en is daarom niet opgenomen in de cak-registratie. De cijfers 2009 en 2010 zijn onvolledig (betreffen niet alle gebruikers) en staan daarom tussen haakjes. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen.
Bron: cak
In 2012 daalt bij elke leeftijdsgroep het aantal nieuwe gebruikers. De daling varieert tussen 6% en 13% en is gemiddeld 9%. De leeftijdsgroep 18-64 jaar heeft het grootste aandeel nieuwe gebruikers: ruim een derde. Een andere grote groep gebruikers zijn de 75-79-jarigen. Hun aandeel in het totaal bedraagt bijna 20%. Tussen de 65 en 80 jaar neemt het aandeel van de leeftijdsgroepen toe met de leeftijd, daarna af. 4.2
Totaal cliënten Wmo
Voor gebruikers van (individuele) Wmo-voorzieningen zijn vrij gedetailleerde gegevens van het cak beschikbaar. In huishoudelijke hulp (hh) is een onderscheid te maken tussen hh1, hh2, hh3 en hh met een hogere code. Onder hh1 wordt door de meeste gemeenten eenvoudige hulp verstaan, hh2 betreft meestal schoonmaak en organisatie van het huishouden en hh3 is meestal hulp bij een ontregeld huishouden. We spreken hier van ‘meestal’, omdat gemeenten van deze indeling mogen afwijken, maar dat meestal niet doen. Huishoudelijke hulp met een hogere code dan 3 kan betrekking hebben op diverse soorten van hulp. Hh4 en hoger komt echter weinig voor en rekenen we in tabel 4.3 tot hh3.
28
wmo-voorzieningen
Tabel 4.3 Gebruikers huishoudelijke hulp in natura, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
206.800 129.400 12.300 348.500
220.300 121.900 14.200 356.400
248.100 105.100 13.300 366.500
263.500 89.100 15.500 368.200
72 24 4 100
Wmo-voorziening hh1 zin hh2 zin hh3 zinb totaal hh zin a
b
gem. groei 2009-2012 (in %) 8 –12 8 2
Bij deze cijfers gaat het om het aantal cliënten in de laatste periode van de dertien periodes van vier weken waarin het cak een jaar opdeelt. hh1 = huishoudelijke hulp in natura in zwaartecategorie 1, hh2 = huishoudelijke hulp in natura in zwaartecategorie 2, hh3 = huishoudelijke hulp in natura in zwaartecategorie 3. Omvat hh3 en hoger.
zin = zorg in natura. Bron: cak, scp-bewerking
In tabel 4.3 worden standcijfers voor het eind van het jaar voor huishoudelijke hulp in natura weergegeven. Alleen voor standcijfers is een onderverdeling naar zorgzwaartetype van huishoudelijke hulp beschikbaar. Het aantal gebruikers van huishoudelijke hulp in natura aan het eind van het jaar voor alle zorgzwaartetypes samen stijgt gemiddeld met 2% per jaar. Niet voor elke zwaarte van huishoudelijke hulp is het aantal gebruikers in de waarnemingsperiode toegenomen. Voor hh1 en hh3 geldt dat wel. Beide typen hulp stijgen met 8% per jaar. Bij hh2 daarentegen daalt het gebruik met gemiddeld 12% per jaar. Dat laatste reflecteert de verschuiving van hh2 naar hh1 die sinds de invoering van de Wmo in 2007 zichtbaar is (zie ook Van der Torre et al. 2011). Was de verhouding tussen hh1 en hh2 bij de invoering van de Wmo nog 1 op 1 (niet in de tabel). In 2012 was die verhouding 3 op 1. Jaarcijfers geven inzicht in het totaal aantal cliënten dat gedurende een jaar voor enige tijd hulp ontvangt. Deze cijfers (tabel 4.4) maken het bovendien mogelijk om bij huishoudelijke hulp onderscheid te maken naar zorg in natura (zin) en persoonsgebonden budget (pgb) (beide voor alle zorgzwaartetypes samen) en bij hulpmiddelen en voorzieningen (h&v) naar categorie (geen onderscheid zin en pgb). De cijfers hebben echter alleen betrekking op gebruikers die een eigen bijdrage betalen. Dat is van belang bij hulpmiddelen en voorzieningen omdat niet alle gemeenten daarvoor een eigen bijdrage in rekening brengen. Het aantal gemeenten dat dit wel doet, is in de waarnemingsperiode 2009-2012 sterk gestegen, in 2012 bijna 100%. Het wil echter niet zeggen dat gemeenten voor elke h&vvoorziening een eigen bijdrage in rekening brengen. De oorzaak moet vermoedelijk gezocht worden in de grotere budgettaire spanningen bij gemeenten. Bij huishoudelijke hulp wordt de eigen bijdrage al sinds de invoering van de Wmo in 2007 door alle gemeenten geheven.
29
wmo-voorzieningen
Het totaal aantal mensen dat in een jaar gebruikmaakt van huishoudelijke hulp in natura (jaarcijfer) ligt hoger dan het standcijfer (443.600 tegen 368.200 in 2012). Dat komt doordat sommige mensen voor slechts een korte periode gebruikmaken van deze hulp. Het totaal aantal mensen dat gedurende een jaar gebruikmaakt van huishoudelijke hulp groeit gemiddeld met 1% per jaar. Huishoudelijk hulp wordt ook verstrekt via een pgb. Dat kan een regulier pgb zijn of een pgb voor alfahulp. Een alfahulp is een kleine zelfstandige die huishoudelijk hulp verleent. Via een regulier pgb is de cliënt vrij in de keuze van de huishoudelijke hulp: hulp van een thuiszorginstelling, alfahulp of particuliere hulp, zoals een familielid. Een pgb kan bovendien zowel bruto als netto worden verstrekt. Het niet zo vaak voorkomende netto pgb is een pgb waarvan de gemeente zelf al een eigen bijdrage heeft afgetrokken. Hierover is echter geen uitgebreide administratie met persoonlijke gegevens van de cliënt beschikbaar. Tabel 4.4 Gebruikers met een eigen bijdrage per individuele Wmo-voorziening, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b, c
Wmo-voorziening
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2010-2012 (in %)
huishoudelijke hulp in de vorm van: zorg in natura
434.200
432.700
444.700
443.600
67
1
bruto pgb alfahulp bruto pgb regulier bruto pgb totaal
(43) (25.500) (25.500)
8.500 65.700 74.200
9.800 66.500 76.400
11.200 63.400 74.600
2 10 11
15 –2 0
netto pgb alfahulp netto pgb regulier netto pgb totaal
(0) (560) (560)
230 3.400 3.700
320 3.600 3.900
320 2.500 2.800
0 0 0
18 –15 –12
26.100
77.900
80.200
77.400
12
–0
(460.300)
510.500
525.000
520.900
79
1
(16.400) (18.200) (210) (1.000) (75) (37.200) (73.100)
45.300 28.700 380 1.200 1.300 22.400 99.300
71.400 42.300 700 1.900 4.200 17.400 137.800
11 6 0 0 1 3 21
– – – – – – –
pgb totaal hh
hulpmiddelen en voorzieningend brutovervoer brutowonen brutoverhuiskosten bruto eigen aandeel bruto overig onbekend totaal bruto
30
(7.600) (9.100) (85) (770) (55) (86.000) (103.600)
wmo-voorzieningen
Tabel 4.4 (Vervolg) Wmo-voorziening
netto eigen aandeel totaal netto totaal h&v
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2010-2012 (in %)
(170) (170)
(300) (300)
260 260
200 200
0 0
– –
(103.800)
(73.400)
99.600
138.000
21
39e
624.600
658.900
100
6e
huishoudelijke hulp en hulpmiddelen en voorzieningen totaal hh + h&v a b
c d e
(564.100)
(583.900)
Bruto = netto + eigen bijdrage. Cijfers betreffen alleen geregistreerde gebruikers; in 2009 en 2010 is een deel van de gebruikers niet geregistreerd. Onvolledige cijfers staan tussen haakjes; aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Overlap in totalen is mogelijk, omdat cliënten meer dan één vorm van gebruik kunnen hebben. Het cak maakt bij h&v geen onderscheid tussen zin en pgb. Betreft gemiddelde jaarlijkse groei 2011-2012.
Bron: cak, scp-bewerking
Het geregistreerde gebruik van de alfahulp stijgt na 1 januari 2010 sterk. Naar alle waarschijnlijkheid komt dat door een wetswijziging die per die datum van kracht is geworden. Deze wetswijziging had tot doel het oneigenlijke gebruik van de alfahulp en onduidelijkheid bij cliënten – die ongevraagd, ongewild en vaak onwetend werkgever waren geworden, met de daarbij behorende plichten – te bestrijden. Voor 2010 viel een alfahulp meestal onder de administratie van een zorgaanbieder en werd deze geregistreerd als huishoudelijke hulp in natura. Na 1 januari 2010 kan een alfahulp alleen betaald worden uit een gemeentelijke financiële vergoeding voor de alfahulp, een pgb-alfahulp. Omdat ex-cliënten van alfahulpen ook gekozen kunnen hebben voor een regulier pgb, is het waarschijnlijk dat de sterke toename van het aantal pgb’s in 2010, zowel netto als bruto, mede verklaard kan worden door de veranderde regelgeving voor de alfahulp. Wat verder bij het gebruik van huishoudelijk hulp via een pgb een rol speelt, is dat de registratie hiervan pas is ingevoerd in 2009. Het is waarschijnlijk dat de registratie in de beginjaren van de waarnemingsperiode nog niet volledig was. Een deel van de registratie van pgb’s valt in 2009 onder ‘onbekend’, maar die categorie laat in 2010 een opmerkelijke daling zien. Om die reden geven wij voor pgb’s alleen gemiddelde groeicijfers weer voor de laatste twee jaren. De bruto pgb’s blijven over de periode 2011-2012 vrijwel gelijk. De netto pgb’s dalen met 900 absoluut gezien licht, maar door het kleine aantal relatief veel. Alle pgb’s samen (bruto en netto) dalen zeer licht. Het totaal aantal gebruikers van huishoudelijke hulp (in natura en via een pgb samen) stijgt over de korte periode van 2010-2012 met 1%.
31
wmo-voorzieningen
Gebruik van hulpmiddelen en voorzieningen is onder te verdelen in vervoers-, woon- en overige voorzieningen. De ontwikkeling van het totaal aantal gebruikers dat een eigen bijdrage betaald voor hulpmiddelen en voorzieningen is alleen voor de laatste twee jaren betrouwbaar. Dat komt door de al genoemde daling in 2010 vanwege de overheveling van een deel van de categorie ‘onbekend’ naar de categorie ‘pgb hh’. Daarnaast wordt een steeds groter aandeel van de categorie ‘onbekend’ toegekend aan specifieke soorten hulpmiddelen en voorzieningen. Om deze twee redenen rapporteren wij bij hulpmiddelen en voorzieningen de gemiddelde jaarlijkse groei alleen over de beperkte periode 2011-2012 en alleen voor het totaal. Daarnaast moet de hiervoor genoemde beperking tot personen die een eigen bijdrage betalen in acht worden genomen. Dan is de groei van het aantal gebruikers met een eigen bijdrage bij het totaal van hulpmiddelen en voorzieningen in 2012 fors: 39%. De groei van het totaal aantal gebruikers met een eigen bijdrage van huishoudelijke hulp in natura, pgb huishoudelijke hulp en hulpmiddelen en voorzieningen bedraagt in 2012 ongeveer 6%. Voor de jaarcijfers geeft tabel 4.4 niet alleen groeicijfers, maar ook de aandelen van verschillende categorieën gebruikers in het totaal van alle gebruikers met een eigen bijdrage. Van de gebruikers van individuele Wmo-hulp in 2012 krijgt 67% huishoudelijke hulp in natura, 12% een pgb voor huishoudelijke hulp, waarvan de meeste bruto, en 21% (een vergoeding voor) een hulpmiddel of voorziening. Binnen de groep van de pgb-houders huishoudelijke hulp krijgt een op de zes een pgb voor een alfahulp. Bij hulpmiddelen en voorzieningen krijgt meer dan de helft van de gebruikers een hulpmiddel of een voorziening voor vervoer en bestaat bijna een derde uit ontvangers van een woonvoorziening. De overige categorieën hulpmiddelen en voorzieningen zijn heel klein of onbekend. Om een idee te krijgen van de overlap in de gebruikerscijfers voor individuele Wmovoorzieningen en extramurale awbz-voorzieningen en een indeling naar categorie van voorziening te maken, heeft het cak op verzoek van het scp voor deze voorzieningen een indeling gemaakt naar functiecombinaties van brutovoorzieningen (voor een uitgebreide beschrijving hiervan zie hoofdstuk 5, § 5.2). Deze indeling maakt het mogelijk om gebruikers van alleen huishoudelijke hulp in natura, van alleen hulpmiddelen en voorzieningen (incl. bruto pgb hh) en van de combinatie van beide, apart in beeld te brengen. In tabel 4.5 zijn totaalcijfers uit tabel 4.4 vergeleken met deze drie functiecombinaties en percentages voor de overlap in het gebruik gepresenteerd.
32
wmo-voorzieningen
Tabel 4.5 Meervoudig gebruik van Wmo-voorzieningen, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
Wmo-voorziening
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
434.200 25.500 (103.600) (563.400)
432.700 74.200 (73.100) (580.000)
444.700 76.400 99.300 620.400
443.600 74.600 137.800 655.900
68 11 21 100
414.700 (69.300) 19.400 (503.400)
408.400 (86.600) 24.200 (519.200)
409.000 106.700 35.600 551.400
393.500 124.100 49.900 567.500
69 22 9 100
0 46 12
0 33 12
0 23 13
0 22 16
indeling op basis van totalen per Wmo-voorziening totaal hh via zin totaal hh via bruto pgb totaal h&v bruto totaal hh + h&v, bruto indeling op basis van unieke functiecombinatiesb alleen hh via zin alleen h&v (inclusief bruto pgb hh) beide voorzieningen totaal functiecombinaties Wmo percentage overlap in tabel 4.4 hh zin h&v ( inclusief bruto pgb hh) hh + h&v a b
Cijfers 2009 en 2010 betreffen soms niet alle gebruikers en staan dan tussen haakjes; aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Netto pgb hh is een andere financieringsstroom en is niet opgenomen in de functiecombinaties (bruto pgb hh wel). Bruto pgb hh wordt in de cak-administratie tot h&v gerekend en is geen aparte functie bij de functiecombinaties.
hh = huishoudelijke hulp; h&v = hulpmiddelen en voorzieningen; zin = zorg in natura. Bron: cak, scp-bewerking
De indeling op basis van totalen van Wmo-voorzieningen in tabel 4.5 komt uit tabel 4.4. De totalen uit de indeling op basis van functiecombinaties zijn aanzienlijk lager dan die op basis van totalen per Wmo-voorziening, zoals tabel 4.5 laat zien. Groei vindt alleen plaats bij hulpmiddelen en voorzieningen (incl. bruto pgb hh) en bij de combinatie van huishoudelijke hulp en hulpmiddelen en voorzieningen. Van de gebruikers van een individuele Wmo-voorziening heeft 69% alleen huishoudelijke hulp in natura en 22% alleen hulpmiddelen en voorzieningen (inclusief bruto pgb hh). Slechts 9% heeft beide. Bij alleen huishoudelijke hulp in natura is er geen overlap. Bij hulpmiddelen en voorzieningen is het aantal personen dat gebruik maakt van meer dan één voorziening talrijk, maar wel dalend: van
33
wmo-voorzieningen
46% in 2009 naar 22% in 2012. Voor alle voorzieningen samen zijn de percentages lager. Deze stijgen van 12% in 2009 naar 16% in 2012. Op de Wmo-voorziening huishoudelijk hulp gaan wij nog wat dieper in door hiervoor ook het percentage pgb-gebruikers te rapporteren en de uitgaven in kaart te brengen. Uit de cijfers van tabel 4.4 kan worden afgeleid dat het percentage cliënten huishoudelijke hulp met een pgb in de periode 2010-2012 rond de 15% ligt (15,3% in 2010 en 2011, en 14,9% in 2012). Vanwege onvolledigheid van het cijfermateriaal voor pgb’s in 2009 vermelden we geen cijfers voor dat jaar. In tabel 4.6 is de ontwikkeling van de uitgaven voor huishoudelijke hulp ontleed in volume- en prijseffecten. Tabel 4.6 Uitgaven huishoudelijke hulp, 2009-2012 (in uren en in euro’s)a
uren (mln.) hulp in natura basis (hh1) basis + organisatie (hh2)c totaal hulp in natura pgbd totaal prijzen per uur (€)e hulp in natura basis (hh1) basis + organisatie (hh2)c totaal hulp in natura pgb (85% prijs zin) totaal uitgaven (p x q) (mln. €)f hulp in natura basis (hh1) basis + organisatie (hh2)c totaal hulp in natura
34
2009
2010
2011b
2012
30,7 25,0 55,8
31,8 24,6 56,4
37,1 21,8 58,9
39,0 19,1 58,1
13,1
13,8
18,5
13,1
68,9
70,2
77,4
71,1
17,48 22,34 19,66
20,83 23,08 21,81
20,84 22,91 21,59
21,38 23,38 22,04
16,71
18,54
18,35
18,73
19,10
21,17
20,82
21,43
537 559 1096
663 568 1231
773 498 1271
834 446 1279
wmo-voorzieningen
Tabel 4.6 (Vervolg) 2009
2010
2011b
2012
pgb
219
256
339
245
totaal
1315
1487
1610
1524
a b c d e f
Steekproefomvang prijzen 2011: 69%, 2012: 71% van de gemeenten. Omdat de cijfers voor 2011 en die vanaf 2011 uit twee verschillende enquêtes komen, kan er sprake zijn van een lichte trendbreuk doordat de gemeenten in de twee steekproeven verschillen. hh2 is inclusief hh3 en hoger. Deze aantallen zijn fictief, want berekend door de pgb-uitgaven te delen door 85% van gemiddelde prijs van hh zin. Prijzen 2009 en 2010 zijn jaargemiddelden, prijzen 2011 en 2012 zijn eindejaarsprijzen (31 december). Uitgaven zijn berekend door uren en prijzen uit de tabel met elkaar te vermenigvuldigen.
hh = huishoudelijke hulp; zin = zorg in natura. Bron: scp (egh’09/’10) en i&o Research (egh’11-’13) scp-bewerking; scp (Wmo-evaluatie); bmc/sgbo (benchmark)
Wat in tabel 4.6 allereerst opvalt, is dat bij de ontwikkeling van het aantal uren het totaal aantal uren per saldo licht stijgt, maar dat het aantal uren hh1 sterk stijgt en het aantal uren hh2 sterk daalt. Er wordt dus steeds meer huishoudelijk hulp verstrekt in de vorm van de meest eenvoudige hulp. Dat substitutieproces doet zich al voor sinds de invoering van de Wmo in 2007. De verhouding tussen uren hh1 en uren hh2 was in 2005 nog 1 op 4 (Van der Torre et al. 2011) en is nu 2 op 1. Het (fictieve) aantal uren pgb neemt in 2011 sterk toe en daalt ongeveer even sterk in 2012. De prijzen laten over 2009-2012 een stijgende ontwikkeling zien. De prijzen van hh1 stijgen iets meer dan die van hh2. Van 2010 op 2011 blijven de prijzen min of meer stabiel. De stijging is in 2012 kleiner dan in 2010. Ook liggen de prijzen van hh1 en hh2 elk jaar dichter bij elkaar. De uitgaven voor het totaal aan huishoudelijke hulp in natura is met name tot 2011 gestegen. Vanaf 2011 zijn de uitgaven nog maar licht toegenomen. De pgb-uitgaven stijgen in 2011 zeer sterk (van 256 mln. naar 339 mln.), maar dalen vervolgens in 2012 tot onder het niveau van 2010. Mogelijk hebben de pgbmaatregelen voor de extramurale awbz-voorzieningen onbedoeld een beperkende invloed op de vraag naar het pgb hh gehad. 4.3
Conclusies
Nieuwe cliënten Het aantal nieuwe gebruikers van huishoudelijke hulp bedraagt in 2012 65.000, dat voor hulpmiddelen en voorzieningen ongeveer de helft hiervan. Er komen met name minder nieuwe gebruikers van huishoudelijke hulp in natura bij. De afname is gemiddeld 7% per jaar, maar versnelt elk jaar. Het totale nieuwe gebruik van individuele Wmo-voorzieningen (huishoudelijke hulp en hulpmiddelen en voorzieningen) exclusief overlap, daalt over de 35
wmo-voorzieningen
periode in 2012 met 10%. Huishoudelijke hulp maakt, wat nieuwe gebruikers betreft, ongeveer twee derde uit van het totale beroep op individuele Wmo-voorzieningen. In 2012 daalt bij elke leeftijdsgroep het aantal nieuwe Wmo-gebruikers. De daling varieert tussen 6% en 13% en is gemiddeld 9%. Ondanks het feit dat individuele Wmo-voorzieningen vooral op ouderen zijn gericht, omvat in 2012 de leeftijdsgroep 18-64 jaar toch nog ruim een derde van het totale gebruik. Tussen de 65 en 80 jaar neemt het aandeel van de leeftijdsgroepen toe met de leeftijd, daarna af. Totaal aantal cliënten Het aantal personen dat in 2012 gedurende het jaar huishoudelijk hulp heeft ontvangen, bedraagt 444.000. Voor ontvangers van hulpmiddelen en voorzieningen is dat aantal 174.000. Van deze aantallen maken 50.000 personen gebruik van beide voorzieningen. Over de periode 2009-2012 stijgt het aantal gebruikers van huishoudelijke hulp in natura gemiddeld met 2% per jaar. Bij hh1, bij de meeste gemeenten eenvoudige hulp, is die stijging veel hoger (gemiddeld +8% per jaar) dan bij hh2, meestal schoonmaak en organisatie van het huishouden (gemiddelde –12% per jaar). Dit reflecteert de verschuiving van hh2 naar hh1 die sinds de invoering van de Wmo in 2007 zichtbaar is en die ook zichtbaar wordt als we kijken naar uren in plaats van naar personen. Is de verhouding tussen uren hh1 en uren hh2 in 2009 nog 6 op 5 (bij de invoering van de Wmo zelfs 6 op 24). In 2012 is die verhouding 6 op 3. Over de periode 2010-2012 blijft het aantal pgb’s, inclusief die voor een alfahulp, per saldo ongeveer gelijk. Het aantal gebruikers van huishoudelijke hulp (in natura en via een pgb samen) stijgt over de korte periode van 2010-2012 met 1%. In elk van de jaren 2010-2012 ligt het percentage cliënten huishoudelijke hulp met een pgb rond de 15. Dit percentage daalt zeer licht. We zien verder dat het aantal gebruikers van hulpmiddelen en voorzieningen dat een eigen bijdrage betaalt, in 2012 stijgt met 39%. Op basis van het aantal personen dat een eigen bijdrage betaalt, stijgt de som van het aantal gebruikers voor huishoudelijke hulp in natura, pgb huishoudelijke hulp en hulpmiddelen en voorzieningen in 2012 met ongeveer 6%. Van de gebruikers van individuele Wmo-hulp in 2012 krijgt 67% huishoudelijke hulp in natura, 12% een pgb voor huishoudelijke hulp, waarvan de meeste bruto, en 21% (een vergoeding voor) een hulpmiddel of voorziening. Bij die laatste groep krijgt meer dan de helft van de gebruikers een hulpmiddel of een voorziening voor vervoer en bijna een derde een woonvoorziening.
36
wmo-voorzieningen
5
Extramurale awbz-voorzieningen
In dit hoofdstuk wordt voor Nederland als geheel de volgende vraag beantwoord: Wat is de ontwikkeling van het aantal (nieuwe) gebruikers van extramurale awbz-voorzieningen? In drie opeenvolgende paragrafen beschrijven we het nieuwe en het totale aantal cliënten in de extramurale awbz onderverdeeld naar: 1) cliëntgroep; 2) functiecombinatie; 3) urengroep. Als basis dienen de gebruiksgegevens van het Centraal Administratie Kantoor (cak). Hierin wordt echter alleen onderscheid naar leeftijdsgroep en niet naar grondslag gemaakt, waardoor een indeling naar cliëntgroepen (combinatie van grondslag en leeftijd) niet mogelijk is. Daarom zullen we daarvoor tevens gebruikmaken van de vraaggegevens van het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz). De onderverdeling in functiecombinaties is wel te maken met de cak-data, maar het cak heeft niet over alle mogelijke functiecombinaties gegevens. Ook hierbij vormen de vraaggegevens van het ciz een goede aanvulling. Voor het onderscheid in gebruik in urengroepen geldt hetzelfde als voor de functiecombinaties: de gebruiksgegevens van het cak zullen waar mogelijk aangevuld worden met de vraaggegevens van het ciz. 5.1
Cliëntgroepen extramurale awbz
In deze paragraaf beschrijven we de (nieuwe) cliënten van extramurale awbz-zorg per cliëntgroep. Een cliëntgroep is een groep met een bepaalde grondslag tot zorg in een bepaalde leeftijdscategorie, bijvoorbeeld 65-plussers met een indicatie op somatische grondslag. Een onderscheid in cliëntgroepen is van belang, omdat afhankelijk van de grondslag tot zorg en de leeftijd het zorggebruik zal verschillen. Zo zal een dementerende oudere (psychogeriatrische grondslag) een andere verzorging krijgen dan een jongere met een verstandelijke beperking (grondslag verstandelijke beperking). 5.1.1 Cliëntgroepen nieuwe cliënten Voordat we een overzicht naar cliëntgroepen geven, bespreken we eerst hoeveel cliënten een beroep op zorg doen naar leeftijdscategorie. Hiervoor hebben we beschikking over informatie over het daadwerkelijke zorggebruik. In tabel 5.1, waarin een overzicht van de nieuwe gebruikers per leeftijdsgroep is gegeven, hebben we echter alleen gegevens over 2011 en 2012 opgenomen. De reden is dat pas halverwege 2010 het grootste deel van de extramurale awbz-voorziening begeleiding bijdrageplichtig werd.
37
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.1 Nieuwe gebruikers extramurale awbz (zin), naar leeftijdsgroep, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
leeftijdsgroep
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
groei 2011-2012 (in %)
18-64 jaar 65-69 jaar 70-74 jaar 75-79 jaar 80-84 jaar ≥ 85 jaar leeftijd onbekend
59.800 15.500 20.900 26.600 25.500 19.900 5.400
56.600 16.600 21.200 27.000 26.100 20.400 5.700
33 10 12 16 15 12 3
–5 8 1 2 2 2 5
173.600
173.700
100
0
totaal ≥ 18 jaarb a b
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. De groep ‘< 18 jaar’ hoeft geen eigen bijdrage te betalen en is daarom niet opgenomen in het cak-bestand.
zin = zorg in natura. Bron: cak, scp-bewerking
Uit tabel 5.1 volgt dat de groep van 18-64-jarigen elk jaar de meeste nieuwe gebruikers kent. Hun aantal bedraagt in 2012 56.600. Dat komt neer op 33% van het totale gebruik van extramurale awbz-zorg. Als we het zorggebruik van 65-plussers bestuderen, zien we dat hun aandeel in het totale gebruik van extramurale awbz-zorg veelal toeneemt met de leeftijd. Na de 18-64-jarigen nemen we bij de 75-79-jarigen het hoogste aantal nieuwe zorggebruikers waar. Waarschijnlijk heeft dit hoge gebruik van zorg te maken met de toenemende hulpbehoevendheid door het ouder worden.9 Alle leeftijdsklassen vanaf 65 jaar en ouder kennen in 2012 een groei. Deze groei varieert van een kleine 1% bij de groep 70-74-jarigen tot 8% bij de groep 65-69-jarigen. Dat laatste hoge percentage kan verklaard worden door het bereiken van de leeftijd van 65 jaar van de oudsten uit de geboortegolf vlak na de Tweede Wereldoorlog. Opvallend is dat in 2012 de stijging van alle extramurale zorg samen per saldo 0% bedroeg, terwijl de vergrijzing zich langzaam manifesteerde. Als we naast de leeftijd ook de grondslag voor zorg bekijken, zien we dat ruim driekwart van de nieuwe zorgvragers in 2012 een grondslag somatisch heeft (zie tabel 5.2). De gegevens in tabel 5.2 betreffen vraaggegevens en maken geen onderscheid in leveringsvorm, te weten zorg in natura (zin) of een persoonsgebonden budget (pgb).10
9
38
Voor het verband tussen vraag naar awbz-zorg en hulpbehoevendheid verwijzen we naar hoofdstuk 9 waarin samenhangen tussen zorgvragers en achtergrondkenmerken, zoals demografische kenmerken in beeld worden gebracht.
extramurale awbz-voorzieningen
Van de zorgvragers met een grondslag somatisch is vier op de vijf 65 jaar of ouder. Nieuwe vragers met een psychische grondslag tot zorg van 18 jaar of ouder vormen met 8% de derde cliëntgroep in grootte. De aandelen van de andere groepen zorgvragers in 2012 lopen van 2% bij verstandelijke gehandicapten van 18 jaar of ouder en de lichamelijk gehandicapten tot 5% bij de jongeren (< 18 jaar) met een psychische grondslag. Voor deze laatste categorie hebben wij gegevens gebruikt van de Bureaus Jeugdzorg, die voor deze cliëntgroep de indicaties verstrekken. De berekening hiervan verschilt licht van die van het ciz, waarvoor we verwijzen naar kader 3.2. Ongeveer een derde van het aantal nieuwe vragers is jonger dan 18 jaar. Dat betekent dat buiten de somatisch geïndiceerden het merendeel van de nieuwe vragers jonger dan 65 jaar is. De groei van het aantal nieuwe vragers is gemiddeld negatief: –3% per jaar. Bij bijna alle grondslagen daalt het aantal vragers. Dat geldt alleen niet voor de cliëntgroepen ‘somatisch ≥65’. Deze groepen kennen een positieve gemiddelde jaarlijkse groei. Dat is hoogstwaarschijnlijk een gevolg van de vergrijzing. De sterke daling van het aantal nieuwe zorgvragers met een zintuiglijke handicap heeft een beleidstechnische oorzaak. Sinds 1 april 2011 is behandeling voor hen namelijk indicatievrij (ciz 2012a en 2012b). Tegenover de nulgroei bij het aantal extramurale zin-vragers staat echter een sterke daling van het aantal extramurale pgb-vragers, zoals de laatste regels in tabel 5.2 laten zien. Deze daling in het aantal nieuwe zorgvragers met een pgb-voorkeur nemen we over alle cliëntgroepen waar (zie tabel C.1.1 in de bijlage, te vinden via www.scp.nl bij het desbetreffende rapport). Het percentage nieuwe zorgvragers met een pgb-voorkeur daalt van 10% in 2009 naar 2% in 2012. De sterke daling in 2012 is het gevolg van de ingevoerde pgb-maatregelen. De mogelijkheid tot pgb-financiering leidde niet alleen tot substitutie met zorg in natura, maar had ook een autonome stijging van de vraag naar zorg via een pgb tot gevolg (Sadiraj et al. 2011; Van der Torre et al. 2013). Als reactie daarop heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) in 2011 de zogeheten ‘pgb-maatregelen’ genomen (tk 2010/2011a en tk 2010/2011c). Deze maatregelen, die op 1 januari 2012 zijn ingegaan, beoogden het pgb-gebruik in de awbz sterk te reduceren. Uit de cijfers blijkt dat bereikt is wat was beoogd. In 2012 nam het aantal indicaties met een pgb-voorkeur onmiddellijk af zonder te leiden tot een afname van de totale vraag.
10
Geïndiceerde personen kunnen een voorkeur opgeven voor zin of een pgb. Als geen voorkeur wordt opgegeven, registreert het ciz de voorkeur zin. Een opgegeven voorkeur geeft geen garantie dat die voorkeur wordt gehonoreerd door het zorgkantoor.
39
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.2 Nieuwe vragers extramurale awbz (zin en pgb), naar cliëntgroep, standcijfers 31 december 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
cliëntgroep
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
so < 65 jaar so ≥ 65 jaar pg totaal ps < 18 jaar ps ≥ 18 jaar vg < 18 jaar vg ≥ 18 jaar lg totaal zg totaal
33.000 107.600 6.400
33.700 112.900 6.600
21.200 7.400 5.800 3.600 11.500
23.500 8.400 6.500 4.100 7.300
33.200 113.600 6.500 11.100 20.700 6.400 5.300 3.600 2.700
28.800 114.600 6.400 8.800 15.600 5.200 4.400 3.100 420
15 61 3 5 8 3 2 2 0
–4 2 0 – –10 –11 –9 –5 –67
79.600
63.700
34
–
totaal < 65 jaar, incl. ps < 18 jaar totaal ≥ 65 jaar
gem. groei 2009-2012 (in %)
120.400
124.400
123.500
123.500
66
1
totaal, excl. ps < 18 jaar totaal, incl. ps < 18 jaar
196.400
203.000
191.900
178.400
95
–3
203.100
187.200
100
–
totaal, excl. ps < 18 jaar en alleen voorkeur voor zin
176.900
183.600
175.000
175.100
100
0
percentage pgb voor totaal excl. ps < 18 jaar
10
10
9
2
a
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen.
lg = lichamelijke handicap; so = somatische ziekte/aandoening; pg = psychogeriatrische ziekte/aandoening; ps = psychiatrische ziekte/aandoening; vg = verstandelijke handicap; zg = zintuiglijke handicap. Bron: ciz en bjz’s, scp-bewerking
5.1.2 Cliëntgroepen totaal cliënten Naar analogie van de vorige paragraaf presenteren wij eerst de gebruiksaantallen van extramurale zorg naar leeftijdsgroepen. We kunnen dat alleen doen voor de gebruikers van zin.
40
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.3 Gebruikers extramurale awbz (zin), naar leeftijdsgroep, 2010-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b, c gem. groei 2010-2012 (in %)
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
18-64 jaar 65-69 jaar 70-74 jaar 75-79 jaar 80-84 jaar ≥ 85 jaar leeftijd onbekend
141.700 32.000 46.500 73.000 88.200 101.600 21.600
154.600 32.700 47.700 73.500 91.700 107.900 14.800
156.300 35.800 48.500 74.300 94.000 113.500 19.000
29 7 9 14 17 21 4
5 6 2 1 3 6 –6
totaal ≥ 18 jaar
504.700
522.800
541.300
100
4
leeftijdsgroep
a b c
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Exclusief vragers met psychische grondslag van jonger dan achttien jaar. Vanwege een registratie-effect zijn de cijfers voor 2009 niet volledig en daarom weggelaten. In 2010 zijn alleen gebruikers die voor 1 juli 2010 stopten met begeleiding buiten de registratie gebleven.
Bron: cak, scp-bewerking
Tabel 5.3 laat zien dat het aantal zin-gebruikers in de periode 2010-2012 met 4% stijgt. De grootste stijging onder gebruikers van extramurale awbz-zorg vindt plaats bij de groep 65-69-jarigen. De grootste groep gebruikers in 2012 zijn de 18-64-jarigen. Hun aandeel in het totaal bedraagt 29%. Vanaf 65 jaar neemt het aandeel van de vijfjaarsgroepen toe. De cak-cijfers uit tabel 5.4 voor leeftijdsgroepen van gebruikers van 18 jaar en ouder hebben alleen betrekking op zin. Vektis beschikt ook over aantallen pgb-gebruikers, echter alleen voor 2011 en 2012 en voor extramuraal en intramuraal samen. We zullen hiervan geen tabel presenteren. 10% van de gebruikers van intra- of extramurale zorg heeft een pgb. Onder die pgb-gebruikers bevinden zich relatief weinig ouderen (≥ 65). Hun aandeel is onder pgb-gebruikers 28%, terwijl dat bij zin-gebruikers 69% is. Na het in hoofdstuk 3 al genoemde stijgende gebruik van pgb’s tot 2012, is de groei van het totaal aantal pgb-houders in 2012 negatief: –12%. Dat was het gevolg van de pgbmaatregelen voor extramurale zorg. De daling was voorts groter bij jonger dan 65 jaar, dan bij 65 jaar of ouder.
41
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.4 Vragers extramurale awbz (zin), naar cliëntgroep, standcijfers 31 december 2008–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b
cliëntgroep
2008
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
so < 65 jaar so ≥ 65 jaar pg totaal ps < 18 jaar ps ≥ 18 jaar vg < 18 jaar vg ≥ 18 jaar lg totaal zg totaal c
41.000 182.700 15.200
36.400 178.900 16.100
67.100 28.900 32.500 16.000 14.100
58.400 28.400 31.600 20.900 17.200
36.800 184.200 17.200 34.100 68.700 29.800 36.300 26.100 11.600
37.300 191.900 17.800 36.100 76.100 30.100 39.500 29.300 6.900
35.800 201.300 18.600 34.900 79.800 29.300 41.300 31.900 5.200
7 42 4 7 17 6 9 7 1
–3 2 5 – 4 0 6 19 –22
223.100
232.600
232.800
49
–
totaal < 65 jaar, incl. ps < 18 jaar totaal ≥ 65 jaar, incl. ps < 18 jaar totaal, excl. ps < 18 jaar totaal, incl. ps < 18 jaar percentage pgb in totaal, excl. ps < 18 jaar a b
gem. groei 2008-2012 (in %)
211.900
213.600
221.800
232.400
245.300
51
4
397.400
388.000
410.800
428.900
443.100
-
3
397.400
388.000
444.800
465.000
478.100
100
–
19
20
21
22
19
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Voor de grondslag zintuiglijk gehandicapt wordt nauwelijks meer geïndiceerd.
lg = lichamelijke handicap; so = somatische ziekte/aandoening; pg = psychogeriatrische ziekte/aandoening; ps = psychiatrische ziekte/aandoening; vg = verstandelijke handicap; zg = zintuiglijke handicap. Bron: ciz en bjz’s, scp-bewerking
Voor een inzicht in het totale beroep op extramurale awbz-zorg naar grondslag en leeftijd, zoals opgenomen in tabel 5.4, maken wij gebruik van vraaggegevens, waarbij de indicaties met een psychische grondslag voor jongeren tot 18 jaar van de Bureaus Jeugdzorg afkomstig zijn. De cijfers in tabel 5.4 leren ons dat de groep van somatisch geïndiceerde vragers van 65 jaar en ouder het grootst is (201.300 in 2012). Het aandeel van deze groep in het totaal aantal extramurale vragers is in 2012 42%. De qua omvang volgende groep wordt gevormd door de vragers met een psychische grondslag van 18 jaar en ouder: 17%. De kleinste cliëntgroep bestaat uit de zintuiglijk gehandicapten. Deze maakten in 2012 slechts 1% van het totaal uit. Bijna de helft van het aantal vragers is jonger dan 65 jaar. 42
extramurale awbz-voorzieningen
Dat betekent dat buiten de somatisch geïndiceerden het merendeel van de vragers jonger dan 65 jaar is. De stijging van het totaal van alle cliëntgroepen bedroeg over de gehele periode 2008-2012 per jaar gemiddeld 3%. Somatisch gehandicapten van 65 jaar en ouder lagen met een stijging van ruim 2% dicht in de buurt. De cliëntgroep lichamelijk gehandicapten steeg het sterkst. Deze groep verdubbelde in de waargenomen periode. Vragers met een somatische grondslag en jonger dan 65 jaar namen in omvang af. De sterke daling bij de zintuiglijk gehandicapten heeft te maken met het niet of nauwelijks meer indiceren voor deze grondslag. Binnen de groep van vragers had tot 2011 een steeds groter deel een voorkeur voor een pgb. Dat pgb werd in de meeste gevallen ook aan hen toegekend. De invloed van de pgbmaatregelen zien we terug in de pgb-percentages in tabel 5.4 en in tabel C.1.3 van bijlage C1. Over alle cliëntgroepen samen nam het percentage met een pgb-voorkeur eerst toe van 19% in 2009 naar 22% in 2011 om in 2012 weer te dalen naar 19%. Bij alle cliëntgroepen deed zich die laatste daling voor. 5.2
Functiecombinatiegroepen extramurale awbz
In deze paragraaf worden aantallen cliënten gepresenteerd per functiecombinatie. Daartoe worden vier of vijf awbz-functies onderscheiden, namelijk persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding individueel, begeleiding groep en soms (bij indicaties) kortdurend verblijf. Alle combinaties van functies worden apart onderscheiden, zoals enkel begeleiding individueel en de combinatie van begeleiding individueel en persoonlijke verzorging. Er zijn 15 combinaties gevormd. Al deze functiecombinaties zijn inclusief combinaties met andere awbz-functies zoals kortdurend verblijf en behandeling. Een relatief klein aantal cliënten, zoals gebruikers met alleen kortdurend verblijf of alleen behandeling, blijft in deze paragraaf buiten beschouwing. Functies vormen een belangrijk instrument bij het indelen in zorgsoorten. Verpleging is bijvoorbeeld heel anders dan begeleiding. De ontwikkelingen van het gebruik van de functies en de functiecombinaties verlopen zeer verschillend. Ook bij decentralisaties spelen functies een grote rol. Verpleging en persoonlijke verzorging gaan naar de Zorgverzekeringswet (Zvw), begeleiding naar gemeenten en verblijf met eventueel behandeling naar de Wet langdurige zorg (Wlz). 5.2.1 Functiecombinaties nieuwe cliënten Tabel 5.5 geeft een overzicht van het aantal nieuwe gebruikers per functiecombinatie voor de jaren 2009-2012. Begeleiding is pas in 2010 bijdrageplichtig geworden. Daarom zijn voor 2009 geen gegevens beschikbaar voor begeleiding.
43
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.5 Nieuwe gebruikers extramurale awbz (zin), naar functiecombinatiegroep, 2009-2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b
functiecombinatiegroep pv vp pv + vp bgi bgi + pv bgi + vp bgi + pv + vp bgg bgg + pv bgg + vp bgg + pv + vp bgi + bgg bgi + bgg + pv bgi + bgg + vp bgi + bgg + pv + vp totaal samenvoegingen tot groepen 2009 alleen begeleiding (bgi en/of bgg) pv met evt. begeleiding vp met evt. begeleiding pv + vp met evt. begeleiding totaal excl. ‘alleen begeleiding’ totaal functietotalen alle combinaties met bgi alle combinaties met bgg alle combinaties met pv alle combinaties met vp
44
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
– – – – – – – – – – – – – – – –
56.900 29.300 38.600 – 3.400 610 8.700 – 3.400 300 1.300 – 1.100 63 600 –
56.600 28.100 31.700 19.000 2.900 460 12.400 10.200 2.600 170 950 1.900 720 20 500 168.200
57.900 28.700 32.000 17.800 2.700 440 12.800 9.100 2.700 140 880 1.800 780 28 400 168.000
34 17 19 11 2 0 8 5 2 0 1 1 0 0 0 100
1 –1 –9 –6c –11 –16 21 –11c –12 –31 –18 –7c –16 –33 –19 –0c
–
–
31.100
28.600
17
–8c
59.400 33.200 49.300
64.800 30.200 49.200
62.800 28.800 45.500
64.100 29.300 46.000
38 17 27
3 –4 –2
142.000
144.300
137.200
139.400
83
–1
–
–
168.200
168.000
100
–0c
– – 108.800 82.500
– – 114.000 79.400
37.900 17.000 108.400 74.300
36.700 15.800 110.100 75.300
15 7 46 32
–3c –7c 0d –3d
2009
gem. groei 2010-2012 (in %)
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.5 (Vervolg) functiecombinatiegroep totaal inclusief overlap a b c d
2009
2010 –
–
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
237.700
237.800
100
gem. groei 2010-2012 (in %) 0d
Exclusief de vragers naar jeugd-ggz (ps < 18), geïndiceerd door de Bureaus Jeugdzorg. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Kunstmatig grote getallen door het bijdrageplichtig worden van begeleiding zijn in 2010 weggelaten. Betreft gemiddelde jaarlijkse groei 2011–2012. Betreft gemiddelde jaarlijkse groei 2009–2012.
bgg = begeleiding groep; bgi = begeleiding individueel; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. Bron: cak, scp–bewerking
Hoe moeten de aanduidingen in de eerste kolom van tabel 5.6 geïnterpreteerd worden? Als voorbeeld nemen we bgi + bgg + pv. Deze aanduiding heeft betrekking op de functiecombinatiegroep die zowel een indicatie heeft voor de functie begeleiding individueel, als voor de functie begeleiding groep, en voor de functie persoonlijke verzorging. De ‘combinaties’ met enkel persoonlijke verzorging of enkel verpleging zijn vrij stabiel (de eerste stijgt licht, de tweede daalt licht). Het aantal nieuwe gebruikers bij de functiecombinatie van persoonlijke verzorging en verpleging samen daalt echter over de laatste twee jaren met 9%. Bij functiecombinaties met begeleiding (combinaties van pv en/of vp samen met begeleiding) zien we geregeld een flinke daling van het aantal nieuwe gebruikers over de periode 2010–2012, die vooral optreedt in 2011. Functiecombinaties met alleen begeleiding – alleen voor de periode 2011–2012 is een groeicijfer beschikbaar – dalen ook in 2012. De enige uitzondering hierop vormt de combinatie van de drie functies begeleiding individueel, persoonlijke verzorging en verpleging waar de nieuwe gebruikers in aantal toenemen met gemiddeld 21% op jaarbasis. De daling bij de combinaties met begeleiding kan oplopen tot soms wel enkele tientallen procenten. Wel is de omvang van de groepen waarbij een grote daling plaatsvindt, telkens erg klein, wat het belang van die dalingen relativeert. Nieuwe gebruikers met enkel persoonlijke verzorging vormen in 2012 met een omvang van ruim een derde de grootste groep, die met een combinatie van persoonlijke verzorging en verpleging en die met enkel verpleging vormen in omvang de tweede en derde groep met minder dan 20%. Functiecombinaties met begeleiding zijn alle kleiner. Daarbinnen heeft de combinatie met alleen begeleiding individueel een aandeel van ruim 10%. Samen vormen zij echter wel bijna 30%. Om de cijfers die beschikbaar zijn voor 2009 vergelijkbaar te maken met die voor latere jaren voegen we functiecombinaties samen tot de groepen die wel beschikbaar zijn voor 2009: pv, vp, en pv + vp. Deze drie groepen zijn in 2009 inclusief combinaties met niet waargenomen vormen van begeleiding (bgi en/of bgg). Nu vallen de hoge aantallen in 2010 45
extramurale awbz-voorzieningen
nog meer op bij de functiecombinaties met alleen een vorm van begeleiding. Over de gehele periode 2009–2012 wijzigen de aantallen nieuwe gebruikers bij de functiecombinaties met persoonlijke verzorging en/of verpleging (incl. samen met begeleiding) met gemiddeld slechts –1% per jaar. Dit percentage varieert van –4% bij verpleging tot +3% bij persoonlijke verzorging. De aandelen van nieuwe gebruikers in 2012 met de functiecombinaties pv, vp en pv + vp zijn uiteraard iets groter dan in het eerste overzicht omdat nu combinaties met begeleiding worden meegenomen. Combinaties met enkel een of twee vormen van begeleiding kennen een aandeel nieuwe gebruikers van 17%. Een derde manier om functiecombinaties te benaderen is door alle combinaties waarin een bepaalde functie vertegenwoordigd is, op te tellen. We krijgen dan het aantal nieuwe gebruikers per functie en nieuwe gebruikers kunnen meer dan een keer worden meegeteld (overlap). Het laatste gedeelte van tabel 5.5 geeft dit aantal nieuwe gebruikers per functie. Het aantal nieuwe gebruikers met de functie persoonlijke verzorging verandert nauwelijks over de periode 2009–2012, het aantal met de functie verpleging daalt met gemiddeld 3% per jaar. Over de periode 2011–2012 verandert het totaal aantal nieuwe gebruikers van alle functies samen (incl. overlap) niet. In 2012 vormt de groep nieuwe gebruikers met de functie persoonlijke verzorging de grootste groep met een aandeel van bijna de helft (46%). Nieuwe gebruikers met verpleging maken ongeveer een derde van de totale groep uit. Nieuwe gebruikers met begeleiding sluiten de rij met 15% voor begeleiding individueel en 7% voor begeleiding groep. Omdat er voor de jaren 2009 en 2010 wel betrouwbare indicatiegegevens bestaan en omdat het bij vragers mogelijk is om gegevens te presenteren over de door de Bureaus Jeugdzorg (bjz’s) geïndiceerde jeugdigen, zij het alleen voor 2011 en 2012, kiezen we ervoor om ook in deze paragraaf tabellen voor vragers op te nemen. De door het ciz en de bjz’s gemaakte indelingen in functiecombinatiegroepen is echter meer ingedikt dan bij de gebruikers van het cak. Aan de andere kant is bij het ciz en bij de bjz’s soms expliciet rekening gehouden met behandeling en kortdurend verblijf. In aanvulling op tabel 5.5 voor functiecombinaties van nieuwe gebruikers presenteren we twee ingedikte tabellen voor nieuwe vragers: tabel 5.6 waarin we vooral inzoomen op de in tabel 5.5 voor 2010 ontbrekende functiecombinaties met alleen begeleiding, en tabel 5.7 voor nieuwe vragers die door de bjz’s zijn geïndiceerd. De jongeren die door de bjz’s worden geïndiceerd ontbreken namelijk ook in de gebruikersoverzichten van het cak omdat deze jongeren geen eigen bijdrage betalen.
46
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.6 Nieuwe vragers extramurale awbz (zin en pgb) met indicatie van ciz, naar functiecombinatiegroep, standcijfers 31 december 2009–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b
functiecombinatiegroep (1) persoonlijke verzorging en/of verpleging totaal (2) begeleiding bgi bgg bgi + bgg totaal (3) combinaties van (1) en (2) totaal begeleiding in combinaties (excl. combinaties met kvb) (4) kortdurend verblijf, evt. in combinatie totaal kvb, evt. met pv/vp/bgi/bgg/bh) totaal totaal (met indicatie ciz) pgb in totaal (in %) a b
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2009–2012 (in %)
144.300
148.000
145.700
141.500
79
–1
22.200 9.900 3.300 35.400
24.700 9.600 3.200 37.500
21.900 8.200 2.900 33.100
17.100 7.100 2.000 26.200
10 4 1 15
–8 –11 –15 –10
13.800
14.900
12.700
10.500
6
–9
2.900
2.600
440
300
0
–53
196.400
203.000
192.000
178.400
100
–3
10
10
9
2
Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen.
bgg = begeleiding groep; bgi = begeleiding Individueel; bh = behandeling; kvb = kortdurend verblijf; pv = persoonlijke verzorging; pv/vp/bgi/bgg/bh = pv en/of vp en/of bgi en/of bgg en/of bh; vp = verpleging. Bron: ciz en bjz’s, scp-bewerking
Tabel 5.6 maakt een onderverdeling in vier hoofdgroepen functiecombinaties: 1) persoonlijke verzorging en verpleging met alleen combinaties van persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling; 2) begeleiding met alleen combinaties van begeleiding; 3) ‘combi’ met combinaties uit de eerste twee hoofdgroepen (combinaties met enerzijds pv/vp/bh en anderzijds een vorm van begeleiding); 4) kortdurend verblijf met alle combinaties met kortdurend verblijf.
47
extramurale awbz-voorzieningen
Net als bij de nieuwe gebruikers is bij de nieuwe vragers het aandeel van de functiecombinatiegroep persoonlijke verzorging het grootst. De gehele hoofdgroep persoonlijke verzorging en verpleging vormt zelfs bijna 80% van het totaal aantal nieuwe extramurale vragers in 2012. De hoofdgroep begeleiding is de tweede in omvang met 15%, waarvan twee derde voor begeleiding individueel. De derde hoofdgroep met combinaties van de eerste twee hoofdgroepen heeft een totale omvang van 6%. Voor combinaties met kortdurend verblijf wordt bijna niet meer geïndiceerd in 2012. Het totaal aantal nieuwe vragers naar de hoofdgroep 1, persoonlijke verzorging en/of verpleging, is redelijk stabiel en neemt gemiddeld met 1% per jaar af. Hoofdgroep 2 en 3 met begeleiding nemen beide over de gehele periode 2009–2012 in omvang af. De afname is het sterks bij de functiecombinatie met begeleiding individueel plus begeleiding groep (15% per jaar). Het is overigens opvallend dat in 2010, het jaar waarin de eigen bijdrage voor begeleiding werd ingevoerd, juist geen daling van de vraag optreedt bij de hoofdgroepen met begeleiding. De ontwikkeling van de pgb-percentages voor het totaal van de extramurale zorg hebben we al besproken in paragraaf 5.1 bij de indeling naar cliëntgroepen. Percentages verdeeld naar functiecombinatiegroepen staan in bijlage C.2.1. De indeling in hoofdgroepen die de bjz’s hanteert, wijkt licht af van die van het ciz. De indikking gaat verder en zij kennen ook de functie langdurend verblijf. Uit tabel 5.7 blijkt dat er slechts vier belangrijke functiecombinatiegroepen zijn, namelijk persoonlijk verzorging en/of verpleging als geheel (aandeel 12% in 2012), begeleiding individueel en/of groep (aandeel 66%) en de combinatie van een vorm van begeleiding met kortdurend verblijf (aandeel 12%) en langdurend verblijf (aandeel 9%). Verreweg de meeste nieuwe vragers naar jeugd-ggz doen een beroep op begeleiding. De toe- en afnames in 2012 (dus na het ingaan van de pgb-maatregelen) verschillen sterk. Bij persoonlijke verzorging en/of verpleging en bij langdurend verblijf is er sprake van groeipercentages van respectievelijk 42% en 6%. De twee andere functiecombinatiegroepen, die ten minste een vorm van begeleiding bevatten, laten flinke dalingen van het aantal nieuwe jonge vragers zien. Voor de volledigheid noemen we de totale aantallen nieuwe vragers in 2011 en 2012, dus de som van alle door het ciz en door de bjz’s geïndiceerde nieuwe vragers naar extramurale awbz-zorg. Deze totalen bedroegen in 2011 en 2012 respectievelijk 203.000 en 187.000. De afname was daarmee 8%.
48
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.7 Nieuwe geïndiceerde vragers extramurale awbz (zin en pgb) met indicatie van bjz, naar functiecombinatiegroep, standcijfers 31 december 2011–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
functiecombinatiegroep (1) persoonlijke verzorging en verpleging totaal pv/vp (2) begeleiding totaal bgi/bgg (3) combinaties van begeleiding met persoonlijke verzorging en/of met verpleging totaal bgi/bgg + pv/vp (4) combinaties met kortdurend verblijf kvb kvb + pv/vp kvb + bgi/bgg kvb + bgi/bgg + pv/vp totaal kvb, evt. met pv/vp/bgi/bgg (5) langdurend verblijf totaal lvb totaal totaal (met indicatie bjz’s) a
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2012 (in %)
750
1.100
12
42
7.600
5.800
66
–24
33
24
0
–27
58 1 1.900 30 0
34 0 1.100 24 0
0 0 12 0 0
–41 – –44 –20 –
760
800
9
6
11.100
8.800
100
–21
2011
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen.
bgg = begeleiding groep; bgi = begeleiding individueel; bh = behandeling; kvb = kortdurend verblijf; lvb = langdurend verblijf; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. Bron: ciz en bjz’s, scp-bewerking
5.2.2 Functiecombinaties totaal cliënten In aanvulling op paragraaf 5.2.1 waar nieuwe gebruikers van en vragers naar extramurale awbz-voorzieningen werden besproken op basis van een indeling naar functiecombinatie, kijken we in deze paragraaf naar totale aantallen gebruikers en vragers volgens dezelfde indeling. De ontwikkelingen over de periode 2009–2012 van de gebruikers en vragers staat vermeld in de tabellen 5.9 en 5.10. De opbouw van de tabellen herhalen we hier niet en kan worden geraadpleegd in paragraaf 5.2.1.
49
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.8 Gebruikers extramurale awbz (zin), naar functiecombinatie, 2009–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
functiecombinatie pv vp pv + vp bgi bgi + pv bgi + vp bgi + pv + vp bgg bgg + pv bgg + vp bgg + pv + vp bgi + bgg bgi + bgg + pv bgi + bgg + vp bgi + bgg + pv + vp totaal samenvoegingen tot groepen 2009 alleen begeleiding (bgi en/of bgg) pv met evt. begeleiding vp met evt. begeleiding pv + vp met evt. begeleiding totaal excl. ‘alleen begeleiding’ totaal incl. ‘alleen begeleiding’ functietotalen alle combinaties met bgi alle combinaties met bgg alle combinaties met pv alle combinaties met vp
50
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
– – – – – – – – – – – – – – – –
166.100 42.900 108.100 54.600 11.700 1.200 23.200 30.200 15.700 700 8.800 9.700 5.300 200 4.800 483.100
170.500 41.200 88.500 63.900 15.400 1.300 34.600 34.300 20.700 800 9.700 12.600 8.000 300 6.400 508.100
179.900 42.100 89.100 66.400 15.500 1.300 34.200 33.800 22.600 700 9.600 13.000 8.300 300 5.600 522.400
34 8 17 13 3 0 7 6 4 0 2 2 2 0 1 100
4 –1 –9 10 15 7 21 6 20 2 5 16 25 11 8 4
–
94.500
110.800
113.200
22
9
177.000 52.100 155.500
198.800 45.000 144.900
214.600 43.500 139.200
226.100 44.500 138.600
43 9 27
9b –5b –4b
384.700
388.600
397.300
409.200
78
2b
–
483.100
508.100
522.400
– – 332.600 207.700
110.700 75.400 343.700 189.900
142.500 92.800 353.800 182.700
144.600 93.900 364.700 183.000
18 12 46 23
14 12 3b –4b
2009
gem. groei 2010–2012 (in %)
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.8 (Vervolg) functiecombinatie totaal inclusief overlap a b
2009 –
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
719.600
771.700
786.200
100
gem. groei 2010–2012 (in %) 5
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Vanwege het pas in 2010 bijdrageplichtig worden van begeleiding ontbreken veel cijfers voor 2009. Betreft gemiddelde jaarlijkse groei 2009–2012.
bgg = begeleiding groep; bgi = begeleiding Individueel; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. Bron: cak, scp-bewerking
In tegenstelling tot tabel 5.5 voor nieuwe gebruikers bevat tabel 5.8 in 2010 niet opvallend hoge aantallen gebruikers bij functiecombinaties met alleen begeleiding. Dat illustreert dat de in paragraaf 5.2.1 gevonden hoge waarden kunstmatig zijn en een puur registratieeffect aangeven. De combinaties die bestaan uit enkel persoonlijke verzorging en enkel verpleging zijn vrij stabiel. De combinatie met persoonlijke verzorging en verpleging samen laat een opmerkelijke daling van het aantal gebruikers zien in 2011. Opvallend is dat bij alle combinaties met een of twee vormen van begeleiding het aantal gebruikers stijgt en dat de grootste stijging plaatsvindt in 2011. Hier lopen de stijgingen op jaarbasis soms op tot meer dan 20%, namelijk bij de combinaties bgi + pv + vp, bgg + pv en bgi + bgg + pv. Voor het totaal van alle functiecombinaties nemen we voor 2010–2012 een gemiddelde jaarlijkse groei waar van 4%. De aandelen gebruikers per functiecombinatie in het totaal aantal gebruikers in 2012 vertonen grote gelijkenis met die van nieuwe gebruikers (meestal zijn de aandelen bij gebruikers iets groter). Een opvallende uitzondering vormt de combinatie die uit enkel verpleging bestaat. Daar is het aandeel gebruikers slechts 8%, terwijl het aandeel nieuwe gebruikers 17% bedraagt (tabel 5.5). Dat kan betekenen dat er een einde gaat komen aan de daling die nu nog waar te nemen valt bij gebruikers van enkel verpleging. Ook in tabel 5.8 voegen we functiecombinaties samen tot groepen waarvoor wel cijfers beschikbaar zijn voor 2009, zodat over een langere periode een vergelijking kan worden gemaakt. Het betreft drie groepen inclusief combinaties met niet waargenomen vormen van begeleiding (bgi en/of bgg). Over de gehele periode 2009–2012 stijgt het aantal gebruikers bij de functiecombinaties met persoonlijke verzorging en eventueel begeleiding met gemiddeld 9% per jaar. Daar staan dalingen tegenover bij verpleging en bij de combinatie van persoonlijke verzorging en verpleging (elk inclusief combinaties met begeleiding) van respectievelijk 5% en 4%. Exclusief functiecombinaties met alleen begeleiding, neemt het aantal gebruikers over de gehele periode toe met gemiddeld 2% per jaar.
51
extramurale awbz-voorzieningen
Bij functiecombinaties met enkel een of twee vormen van begeleiding is het aandeel daarvan in 2012 22%. De combinaties met persoonlijke verzorging plus eventueel begeleiding kennen het grootste aantal gebruikers (43%), combinaties met verpleging plus eventueel begeleiding het kleinste (9%). We presenteren ook weer een indeling naar functies. Gebruikers met persoonlijke verzorging vormen in 2012 de grootste groep en stijgen licht: met gemiddeld 3% per jaar over de gehele periode 2009–2012. Het aantal functies verpleging kent een jaarlijkse daling van 4% en vormt in 2012 met 23% bijna een kwart van het totaal aantal functies. Bij de functies begeleiding is echter sprake van een zeer sterke groei: 13% op jaarbasis in de periode 2010– 2012 (14% voor begeleiding individueel en 12% voor begeleiding groep). Hun aandeel vormt samen 30%. Om een vergelijking met paragraaf 5.2.1 mogelijk te maken en ontbrekende informatie voor gebruikers aan te vullen, kiezen we ervoor om ook in deze paragraaf twee tabellen voor vragers naar ingedikte functiecombinaties op te nemen: tabel 5.9 voor vragers met een ciz-indicatie en tabel 5.10 voor vragers die door een bjz zijn geïndiceerd. Tabel 5.9 Vragers extramurale awbz met indicatie van ciz (zin en pgb), naar functiecombinatiegroep, standcijfers 31 december 2008–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b
2008
2009
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
(1) persoonlijke verzorging en/of verpleging totaal pv/vp
175.800
200.900
207.300
216.800
228.700
52
7
(2) begeleiding bgi bgg bgi + bgg totaal bgi/bgg
77.400 27.200 23.500 128.100
62.800 23.600 16.900 103.300
71.100 24.700 19.000 114.900
78.200 26.300 22.000 126.500
81.700 27.100 23.000 131.700
18 6 5 30
1 –0 –0 1
67.600
59.600
64.800
67.900
68.900
16
0
functiecombinatiegroep
(3) combinaties van (1) en (2) totaal begeleiding in combinaties (excl. combinaties met kvb)
52
gem. groei 2008–2012 (in %)
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.9 (Vervolg) functiecombinatiegroep (4) kortdurend verblijf, evt. in combinatie totaal kvb, eventueel met andere functies onbekend functiecombinatie onbekend totaal totaal (met indicatie van ciz)
gem. groei 2008–2012 (in %)
2008
2009
2010
2011
2012
26.000
24.300
23.900
17.700
13.800
3
–15
2.700
960
540
540
430
0
–37
400.100
388.900
411.300
429.400
443.600
100
3
19
20
21
22
19
pgb in totaal (in %) a b
aandeel 2012 (in %)
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz.
bgg = begeleiding groep; bgi = begeleiding Individueel; kvb = kortdurend verblijf; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. Bron: ciz en bjz’s, scp-bewerking
Het totaal aantal nieuwe vragers in de hoofdgroep persoonlijke verzorging en/of verpleging stijgt gestaag met gemiddeld 7% per jaar. Bij de hoofdgroep begeleiding treedt er door de pakketmaatregelen 2009 die het beroep op begeleiding beperkten wel een flinke daling op in 2009. Deze daling wordt gevolgd door jaarlijkse stijgingen die in 2012 enigszins afvlakt (pgb-maatregelen). De eventuele invloed van de invoering van de eigen bijdrage voor begeleiding in 2010 is kennelijk minder sterk dan andere invloeden. Hoofdgroep 3, de combinatiehoofdgroep, laat hetzelfde patroon zien. Voor kortdurend verblijf wordt steeds minder geïndiceerd (daling van 15% per jaar). Vragers van wie de functiecombinatie onbekend is, komen steeds minder voor. Ruim de helft van de extramurale vragers heeft in 2012 een indicatie voor persoonlijke verzorging of verpleging. 30% van de indicaties betreft begeleiding. Een combinatie van de laatste twee hoofdgroepen wordt toegekend aan 16% van de vragers. Voor kortdurend verblijf blijft 3% over. Voor een bespreking van de ontwikkeling van de pgb-percentages verwijzen we naar bijlage C.1. Een uitgebreid overzicht van pgb-percentages van vragers kan gevonden worden in tabel C.2.3 van bijlage C.2.
53
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.10 Vragers extramurale awbz met indicatie van een bjz (zin en pgb), naar functiecombinatie, standcijfers 31 december 2010–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a
functiecombinatiegroep (1) persoonlijke verzorging en verpleging totaal pv/vp (2) begeleiding totaal bgi/bgg (3) combinaties van begeleiding met persoonlijke verzorging en/of met verpleging totaal bgi/bgg + pv/vp (4) combinaties met kortdurend verblijf kvb kvb + pv/vp kvb + bgi/bgg kvb + bgi/bgg + pv/vp totaal kvb, evt. met pv/vp/bgi/bgg (5) langdurend verblijf totaal lvb totaal totaal (met indicatie van een bjz) totaal totaal (met indicatie van ciz of een bjz) a
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2010–2012 (in %)
840
2.300
2.800
8
83
15.200
22.600
23.900
68
25
140
180
150
0
2
150 3 16.300 300 16.700
140 0 9.200 190 9.600
78 1 6.300 130 6.500
0 0 18 0 19
–27 – –38 –34 –38
1.100
1.400
1.600
5
20
34.100
36.100
34.900
100
1
445.400
465.500
478.500
4
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen.
bgg = begeleiding groep; bgi = begeleiding individueel; bh = behandeling; kvb = kortdurend verblijf; lvb = langdurend verblijf; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. Bron: ciz en bjz’s, scp-bewerking
Er worden in tabel 5.10 weer vijf belangrijke functiecombinatiegroepen onderscheiden, waarvan er vier substantieel zijn, namelijk persoonlijk verzorging en/of verpleging als geheel (8% in 2012), begeleiding individueel en/of groep (68%), de combinatie van een vorm van begeleiding met kortdurend verblijf (19%) en langdurend verblijf (5%). Bij drie van deze vier groepen is de jaarlijkse groei positief: bij persoonlijke verzorging en/of verpleging, bij begeleiding en bij langdurend verblijf. De scherpe afname bij de combinatie 54
extramurale awbz-voorzieningen
van een vorm van begeleiding met kortdurend verblijf is in omvang vergelijkbaar met de stijgingen elders en kan vermoedelijk worden toegeschreven aan een verschuiving in de indicatiestelling. Het totaal aantal vragers stijgt dan ook nauwelijks. De toe- en afnames in 2012 (dus na het ingaan van de pgb-maatregelen) verschillen sterk. Bij persoonlijke verzorging en/of verpleging en bij langdurend verblijf is er sprake van positieve groei in 2012. De twee andere functiecombinatiegroepen, die ten minste een vorm van begeleiding bevatten, laten flinke dalingen van het aantal nieuwe jonge vragers zien. 5.3
Urengroep extramurale awbz
Dat bij de pgb-maatregelen het aantal uren geïndiceerde zorg een belangrijk criterium was om wel of niet in aanmerking te komen voor een pgb, is een van de redenen om in deze paragraaf functiecombinaties onder te verdelen in personen die minder dan tien uur en personen die tien of meer uur zorg gebruiken of vragen. De eerste groep noemen we extensieve gebruikers of kleingebruikers, de tweede groep intensieve gebruikers of grootgebruikers. Een tweede reden is dat deze indeling het mogelijk maakt om te ontdekken bij welke functiecombinaties de zwaarste zorg wordt gebruikt. 5.3.1 Urengroepen nieuwe cliënten Tabel 5.11 geeft voor de periode 2011–2012 de ontwikkeling van het aantal nieuwe gebruikers van extramurale awbz weer naar leeftijd en aantal uren zorg per week. Tabel 5.11 Nieuwe gebruikers extramurale awbz (zin), naar leeftijd en aantal uren zorg per week, 2009–2012 (in totaal aantal uren en in procenten)a, b
uren bg
uren pv/vp
leeftijd < 65 jaar <10 <10 <10 <10 <10 ≥10 ≥10 <10 ≥10 ≥10 subtotaal uren bekend uren onbekend gehele subgroep leeftijd ≥ 65 jaar <10 <10 <10 <10 <10 ≥10
55
uren bg + pv/vp
gem. groei 2009– 2012 (in %)
2009
2010
2011
2012
aandeel in 2012 (in %)
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
36.000 0 1.100 0 0 37.100 3.500 40.700
99.700 670 820 2.800 400 104.300 7.800 112.100
55.500 690 570 1.000 670 58.500 3.600 62.100
52.700 730 590 930 670 55.700 3.100 58.800
30 0 0 1 0 32 2 34
–5 5 3 –7 0 –5 –13 –5
<10 ≥10 ≥10
97.000 0 3.000
110.100 2.000 2.100
100.200 2.300 1.900
103.000 2.400 1.800
59 1 1
3 5 0
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.11 (Vervolg)
2009
2010
2011
2012
aandeel in 2012 (in %)
≥10 <10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10 subtotaal uren bekend uren onbekend gehele subgroep
0 0 100.000 5.100 105.100
1.300 950 116.400 5.900 122.300
1.400 1.500 107.300 4.300 111.600
1.500 1.600 110.400 4.500 114.900
1 1 64 3 66
6 8 3 6 3
alle leeftijden <10 <10 <10 <10 <10 ≥10 ≥10 <10 ≥10 ≥10 subtotaal uren bekend uren onbekend alle gebruikers
133.000 0 4.100 0 0 137.100 8.600 145.800
209.800 2.600 3.000 4.100 1.400 220.800 13.600 234.400
155.700 3.000 2.400 2.400 2.100 165.800 7.900 173.600
155.700 3.200 2.400 2.500 2.300 166.000 7.600 173.700
90 2 1 1 1 96 4 100
0 5 1 1 6 0 –3 0
uren bg
a b
uren pv/vp
uren bg + pv/vp
gem. groei 2009– 2012 (in %)
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op 10-tallen, aantallen groter dan 1000 op 100-tallen. Vanwege het pas in 2010 bijdrageplichtig worden van begeleiding ontbreken cijfers voor 2009 en 2010. Inclusief combinaties met kortdurend verblijf en/of behandeling.
bg = begeleiding (Individueel en/of groep); pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging Bron: cak, scp-bewerking
De drie blokken in tabel 5.11 presenteren voor de leeftijdscategorieën jonger dan 65 jaar, 65 jaar of ouder, en alle leeftijden aantallen nieuwe gebruikers per urencombinaties. De urencombinaties onderscheiden zich in aantal uren voor begeleiding (bg), persoonlijke verzorging en/of verpleging (pv/vp), en de som van de laatste twee (bg + pv/vp). Zowel het aantal uren bg als het aantal uren pv/vp kan groter en kleiner zijn dan 10 uur. Als beide kleiner zijn dan 10 uur, kan de som ook zowel kleiner als groter zijn dan 10. We nemen als voorbeeld de tweede regel van de tabel. Hier staat dat het aantal mensen jonger dan 65 jaar dat zowel minder dan 10 uur begeleiding, als minder dan 10 uur persoonlijke verzorging en/of verpleging en minder dan 10 uur van beide heeft, in 2012 52.700 is. Zowel voor de jongere als de oudere leeftijdsgroep geldt dat het aantal nieuwe gebruikers dat in totaal minder dan 10 uur zorg per week ontvangt, overheerst. De verhouding tussen de nieuwe grootgebruikers (≥ 10 uur) en de nieuwe kleingebruikers (< 10 uur) is voor alle leeftijden samen 1 staat tot 15 (in de tabel 6 staat tot 90). Wel daalt het aantal nieuwe grootgebruikers in 2012 minder (< 65 jaar) of stijgt het meer (≥ 65 jaar) dan het aantal nieuwe kleingebruikers. Binnen de groep van de nieuwe grootgebruikers zijn de verschillen in gebruik tussen de urencombinaties noch in 2011, noch in 2012 extreem groot. Het meest 56
extramurale awbz-voorzieningen
opvallende is dat bij de urencombinatiegroep die per week 10 uur zorg of meer begeleiding en minder dan 10 uur persoonlijke verzorging en/of verpleging ontvangt, de leeftijdsgroep jonger dan 65 jaar in 2012 een groei kent van –7%, terwijl de leeftijdsgroep van 65 jaar of ouder in hetzelfde jaar een groei kent van +6%. Voor nieuwe vragers kunnen we ook urencombinaties maken per functiecombinatiegroep. Zowel de indicatiegegevens van het ciz als die van de bjz’s bieden die mogelijkheid, hoewel die laatste in iets beperktere mate (zie tabellen 5.13 en 5.14). Bij functiecombinatie 1 met alleen persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of behandeling is de verhouding tussen kleingebruikers en grootgebruikers11 vergelijkbaar met wat we voor de totalen (alle leeftijden) van de nieuwe gebruikers hebben gevonden: 1 staat tot 16. Dat is echter niet zo bij de overige drie functiecombinaties: combinatie 2 met alleen begeleiding, combinatie 3 met zowel persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of behandeling als begeleiding en combinatie 4 die bestaat uit alle combinaties met kortdurend verblijf. Deze drie functiecombinaties hebben gemeen dat zij alle een vorm van begeleiding bevatten. Heeft combinatie 2 nog minder grootgebruikers dan kleingebruikers (verhouding 1 op 2,3), de combinaties 3 en 4 kennen meer grootgebruikers dan kleingebruikers met verhoudingen van respectievelijk bijna 4 op 1 en 5 op 4. Bij het totaal aantal nieuwe vragers is de verhouding ongeveer 1 staat tot 6. Het aantal nieuwe vragers is bij de functiecombinaties 2, 3 en 4 samen overigens veel kleiner dan bij alleen combinatie 1. Slechts 21% van de nieuwe vragers hoort tot de combinaties 2, 3 of 4. Opvallend is voorts dat over de gehele periode bij bijna alle functiecombinaties en urencombinaties de gemiddelde jaarlijkse groei negatief is, soms zelfs sterk negatief, zoals bij urencombinaties van functiecombinaties met kortdurend verblijf. De enige uitzonderingen op de negatieve groei doen zich voor bij functiecombinatie 1 met urencombinatie pv/vp 10 uur of meer, en bg minder dan 10 uur (eigenlijk bg = 0) en bij functiecombinatie 3 met urencombinatie pv/vp 10 uur of meer, en bg minder dan 10 uur. Dat juist bij functiecombinaties met begeleiding in het pakket de groei negatief is, is niet verbazend als men bedenkt dat veel begeleiding wordt verstrekt in de vorm van een pgb en de pgb-maatregelen in 2012 een sterk beperkend effect hadden op het pgb-gebruik en daarmee ook op indicaties met een pgb–voorkeur. De ontwikkeling van de pgb-percentages voor het totaal van de extramurale zorg hebben we al besproken in paragraaf 5.1.1 bij de indeling naar cliëntgroepen. Het daar gevonden patroon (stijging tot en met 2011 en daling in 2012) vinden we ook terug bij de onderscheiden functiecombinaties. Opvallend zijn de hoge pgb-percentages bij de functiecombinatie begeleiding en de zeer hoge percentages bij combinaties met kortdurend verblijf. Percentages verdeeld naar urencombinatiegroepen staan in tabel C.3.1 van bijlage C.3.
11
57
We hanteren dezelfde terminologie als bij gebruikers om geïndiceerden met veel en met weinig geïndiceerde uren aan te duiden.
extramurale awbz-voorzieningen
58
extramurale awbz-voorzieningen
<10 <10 ≥10 <10 ≥10
(4) alle combinaties met kortdurend verblijf
<10 <10 <10 ≥10 ≥10
<10 <10 <10 <10 ≥10 <10 <10 ≥10 ≥10 ≥10 totaal pgb-percentage
n.v.t. <10 n.v.t. ≥10 totaal pgb-percentage
(3) combinaties van (1) en (2)
(2) begeleiding individueel en/of begeleiding groep
n.v.t. n.v.t.
<10 ≥10 totaal
(1) persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of behandeling
pgb-percentage
uren bg
uren pv/vp
functiecombinatiegroep
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
uren pv/vp + bg
1.600 90 83 1.100 95
3.000 740 840 4.800 4.300 13.800 21
24.600 10.800 35.400 25
4
137.400 7.000 144.300
2009
1.400 130 71 860 61
3.700 750 940 4.700 4.800 14.900 21
27.000 10.500 37.500 23
4
139.600 8.400 148.000
2010
190 28 13 190 18
3.500 560 850 3.000 4.800 12.700 21
23.700 9.400 33.100 25
4
136.900 8.800 145.700
2011
130 11 5 140 9
2.300 350 600 2.500 4.700 10.500 4
18.300 7.900 26.200 8
0
133.300 8.200 141.500
2012
0 0 0 0 0
1 0 0 1 3 6
10 4 15
75 5 79
aandeel 2012 (in %)
–56 –50 –61 –49 –54
–8 –23 –11 –20 3 –9
–9 –10 –10
–1 5 –1
gem. groei 2009–2012 (in %)
Tabel 5.12 Nieuwe vragers extramurale awbz met indicatie van ciz (zin en pgb), naar functiecombinatie en uren zorg per week, standcijfers 2009–2012 (in totaal aantal uren en in procenten)a, b
59
extramurale awbz-voorzieningen
uren bg
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
uren pv/vp + bg
166.500 830 7.900 16.700 4.400 196.400 10
2.900 66
2009
171.800 870 9.400 16.000 4.900 203.000 10
2.600 67
2010
Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen.
<10 <10 <10 <10 ≥10 <10 <10 ≥10 ≥10 ≥10 totaal pgb-percentage
totaal pgb-percentage
uren pv/vp
Bron: ciz, scp-bewerking
bg = begeleiding (individueel en/of groep);.pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging.
a b
totaal alle functiecombinatiegroepen
functiecombinatiegroep
Tabel 5.12 (Vervolg)
164.300 590 9.600 12.600 4.900 192.000 9
440 70
2011
154.000 360 8.800 10.500 4.700 178.400 2
300 51
2012
86 0 5 6 3 100
0
aandeel 2012 (in %)
–3 –25 3 –14 2 –3
–53
gem. groei 2009–2012 (in %)
60
extramurale awbz-voorzieningen
n.v.t. <10 n.v.t. ≥10 uren onbekend / correctie totaal
>0 >0 totaal
uren niet van toepassing
≥0 ≥0 totaal
uren niet van toepassing
≥0 ≥0
(6) begeleiding individueel en/of begeleiding groep
(7) combinaties van (5) en (6)
(8) kortdurend verblijf
(9) combinaties met kortdurend verblijfc
(10) langdurend verblijf
totaal alle functiecombinatiegroepen
≥0 ≥0
≥0 ≥0
>0 >0
<10 n.v.t. ≥10 n.v.t. uren onbekend / correctie totaal
(5) persoonlijke verzorging en/of verpleging
uren bg
uren pv/vp
functiecombinatiegroep
<10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
uren bg + pv/vp
8.000 2.300
760
1.200 760 1.900
58
14 19 33
6.100 1.500 0 7.600
750 0 0 750
2011
5.900 1.800
800
630 460 1.100
34
11 13 24
4.400 1.400 –17 5.800
790 0 269 1.100
2012
67 21
9
7 5 12
0
0 0 0
51 15 0 66
9 0 3 12
aandeel 2012 (in %)
–27 –21
6
–46 –40 –44
–41
–21 –32 –27
–27 –12 – –24
6 – – 42
gem. groei 2011–2012 (in %)
Tabel 5.13 Nieuwe vragers extramurale jeugd-ggz met indicatie van een bjz (zin en pgb), naar functiecombinatie en uren zorg per week, standcijfers 2011–2012 (in totaal aantal uren en in procenten)a, b
61
extramurale awbz-voorzieningen
uren bg
uren bg + pv/vp 817 11.100
2011
Betreft grondslag psychisch jonger dan 18 jaar. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Bestaat voor 98% uit combinaties van begeleiding met kortdurend verblijf.
uren onbekend of n.v.t. totaal
uren pv/vp
Bron: bjz’s, scp-bewerking
bg = begeleiding; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging.
a b c
functiecombinatiegroep
Tabel 5.13 (Vervolg)
1.087 8.800
2012 12 100
aandeel 2012 (in %)
33 –21
gem. groei 2011–2012 (in %)
Voor de nieuwe vragers naar jeugd-ggz via de bjz’s geven we in tabel 5.13 een vergelijkbaar overzicht als in tabel 5.12, alleen met minder urencombinaties en minder jaren. We zien dat alle functiecombinatiegroepen een groter aantal nieuwe vragers hebben voor minder dan 10 uur zorg, dan voor 10 uur zorg of meer. Functiecombinatiegroep 5 met alleen persoonlijke verzorging en/of verpleging kent zelfs helemaal geen grootgebruikers. Als we kijken naar alle functiecombinatiegroepen samen zien we dat vergeleken met de nieuwe vragers met een ciz-indicatie er naar verhouding meer grootgebruikers zijn. Vermoedelijk komt dat door het relatief grote aantal nieuwe vragers met begeleiding bij de bjz’s. Verreweg de grootste functiecombinatiegroep is combinatie 6 met alleen begeleiding. Deze neemt twee derde van het totaal voor zijn rekening. Combinatie 5 met alleen persoonlijke verzorging en/of verpleging en combinatie 9 met kortdurend verblijf nemen beide 12% voor hun rekening, combinatie 10 met langdurend verblijf 9%. De rest is verwaarloosbaar. Groeipercentages zijn in 2012 overwegend sterk negatief, behalve bij persoonlijke verzorging en/of verpleging met minder dan tien uur zorg per week. Dat de groei negatief is in 2012 heeft alles te maken met de pgb-maatregelen die op 1 januari 2012 zijn ingegaan, aangezien de meeste indicaties bij de bjz’s een pgb-voorkeur kennen. 5.3.2 Urengroepen totaal cliënten In deze paragraaf vullen we de tabellen uit paragraaf 5.3.1 voor nieuwe cliënten aan met die voor het totaal aantal cliënten. Tabel 5.14 bevat een overzicht van gebruikers van extramurale awbz-zorg onderverdeeld naar leeftijdscategorie en urencombinatie van zorg. Een indeling naar functiecombinatiegroepen is met deze gegevens niet mogelijk. Hoe tabel 5.14 gelezen moet worden, staat uitgelegd bij tabel 5.11. Bij de (totale aantallen) gebruikers zien we dat binnen zowel de jongere als de oudere leeftijdsgroep het aantal kleingebruikers (< 10 uur zorg per week) het aantal grootgebruikers sterk overtreft. Bij alle leeftijden samen is de verhouding tussen grootgebruikers en kleingebruikers ongeveer 1 op 9 (niet expliciet in de tabel). Ook hier stijgt het aantal grootgebruikers meer dan het aantal kleingebruikers. Verder is bij de grootgebruikers van beide leeftijdsgroepen de variatie tussen de urencombinaties groot, zowel wat betreft de relatieve omvang in 2012 als de gemiddelde groeivoet over 2010–2012. Voor vragers is het mogelijk om urencombinaties per functiecombinatiegroep te maken. Hiervoor zijn zowel de indicatiegegevens van het ciz als die van de bjz’s bruikbaar (zie hiervoor de tabellen 5.16 en 5.17, waarin dezelfde indeling en nummering van functiecombinatiegroepen is aangehouden als in de tabellen 5.13 en 5.14). De door de bjz’s geïndiceerde vragers naar jeugd-ggz zijn opgenomen in tabel 5.16, die vergelijkbaar is met tabel 5.15.
62
extramurale awbz-voorzieningen
Tabel 5.14 Gebruikers extramurale awbz (zin), naar leeftijdsgroep en aantal uren zorg per week, 2009–2012 (in totaal aantal uren en in procenten)a, b
2010
2011
2012
aandeel 2012 (in %)
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
129.300 2.000 2.800 4.400 710 139.200
141.900 2.500 2.500 4.700 1.200 152.800
144.100 2.600 2.600 4.300 1.200 154.900
28 1 0 1 0 30
6 16 –4 –1 33 6
<10 <10 ≥10 <10 ≥10
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
304.400 11.500 18.000 3.200 2.400 339.600
309.300 16.200 17.800 4.400 4.300 352.000
318.800 17.500 19.300 4.500 4.700 364.800
61 3 4 1 1 70
2 24 4 18 40 4
<10 <10 ≥10 <10 ≥10
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
433.600 13.400 20.800 7.700 3.100 478.700
451.200 18.700 20.300 9.100 5.500 504.700
462.900 20.200 21.900 8.900 5.900 519.700
89 4 4 2 1 100
3 22 3 7 38 4
uren pv/vp
uren pv/vp + bg
leeftijd < 65 jaar <10 <10 <10 ≥10 ≥10 totaal subgroep
<10 <10 ≥10 <10 ≥10
leeftijd ≥ 65 jaar <10 <10 <10 ≥10 ≥10 totaal subgroep alle leeftijden <10 <10 <10 ≥10 ≥10 totaal
uren bg
a b
gem. groei 2010–2012 (in %)
Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op 10–tallen, aantallen groter dan 1000 op 100–tallen. Inclusief combinaties met kortdurend verblijf en/of behandeling.
bg = begeleiding (individueel en/of groep); pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. Bron: cak, scp-bewerking
63
extramurale awbz-voorzieningen
64
extramurale awbz-voorzieningen
<10 <10 ≥10 <10 ≥10 totaal subgroep pgb-percentage
<10 <10 ≥10
(3) combinaties van (1) en (2)
(4) alle combinaties
<10 <10 <10
<10 <10 <10 ≥10 ≥10
<10 ≥10 ≥10
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
n.v.t. n.v.t. totaal subgroep pgb-percentage
(2) begeleiding individueel en/of begeleiding groep
uren pv/vp + bg <10 ≥10
uren bg
<10 n.v.t. ≥10 n.v.t. totaal subgroep pgb-percentage
uren pv/vp
(1) persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of behandeling
functiecombinatiegroep
8.000 990 990
17.200 6.300 6.500 27.800 9.800 67.600 22
84.400 43.700 128.100 21
158.000 17.800 175.800 9
2008
7.800 1.100 1.100
13.000 4.600 5.300 27.300 9.400 59.600 29
68.900 34.400 103.300 24
181.200 19.600 200.900 10
2009
7.200 1.200 1.200
14.600 4.800 6.100 28.700 10.600 64.800 31
77.900 37.000 114.900 24
185.700 21.600 207.300 10
2010
4.700 1.000 1.100
16.200 5.200 7.000 28.000 11.500 67.900 34
85.400 41.100 126.500 26
193.300 23.600 216.800 11
2011
3.300 870 1.000
16.100 5.000 7.100 28.300 12.400 68.900 32
88.600 43.100 131.700 23
203.500 25.300 228.700 9
2012
1 0 0
4 1 2 6 3 16
20 10 30
46 6 52
aandeel 2012 (in %)
–25 –8 –3
7 3 10 1 10 5
9 8 8
4 9 4
gem. groei 2009–2012 (in %)
Tabel 5.15 Vragers extramurale awbz met indicatie van ciz (zin en pgb), naar functiecombinatie en uren zorg per week, standcijfers 31 december 2008–2012 (in totaal aantal uren en in procenten)a, b, c
65
extramurale awbz-voorzieningen
<10 ≥10 totaal subgroep pgb-percentage
uren pv/vp
<10 <10 <10 ≥10 ≥10
<10 ≥10 ≥10 ≥10 ≥10
≥10 ≥10
uren pv/vp + bg
267.500 7.300 25.300 84.500 12.800 2.700 400.200 19
2.700
13.000 3.000 26.000 67
2008
270.900 5.700 26.100 73.000 12.300 960 388.900 20
960
11.300 2.900 24.300 70
2009
285.400 6.000 28.900 76.800 13.600 540 411.300 21
540
11.100 3.100 23.900 72
2010
Exclusief indicaties jeugdzorg voor jeugd-ggz. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Vragers met minder dan 10 uur zijn inclusief 0 uur.
<10 <10 ≥10 <10 ≥10 onbekend totaal pgb-percentage
≥10 ≥10
uren bg
Bron: cak, scp-bewerking
bg = begeleiding (individueel en/of groep); pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging.
a b c
totaal alle functiecombinaties
functiecombinatie onbekend
met kortdurend verblijf
Tabel 5.15 (Vervolg) functiecombinatiegroep
299.600 6.200 31.700 77.400 14.100 540 429.400 22
540
8.300 2.600 17.700 76
2011
311.400 5.900 33.400 77.900 14.600 430 443.600 19
430
6.400 2.200 13.800 78
2012
70 1 8 18 3 0 100
0
1 0 3
aandeel 2012 (in %)
5 1 9 2 6 – 4
–23
–17 –9 –17
gem. groei 2009–2012 (in %)
Aandelen van grootgebruikers zijn in 2012 bij vragers groter dan bij gebruikers. Dat komt mogelijk doordat geïndiceerde uren niet altijd verzilverd worden, waardoor de groep gebruikers met meer dan tien uren zorg kleiner wordt dan je op grond van de indicaties zou verwachten. Gemiddeld kennen de kleingebruikers een iets grotere groei over 2009–2012 dan de grootgebruikers. De groeivoet wisselt wel sterk: van –25% bij functiecombinatie 1 met urencombinatie pv/vp minder dan 10 uur en bg minder dan 10 uur, tot +10% bij functiecombinatie 3 met urencombinatie pv/vp 10 uur of meer en bg minder dan 10 uur en urencombinatie pv/vp 10 uur of meer en bg 10 uur of meer. Functiecombinatie 1 met persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of behandeling omvat meer dan de helft van de indicaties, functiecombinatie 2 met alleen begeleiding bijna een derde. Personen die functies uit 1 en 2 combineren maken bijna een zesde van het aantal vragers uit. Slechts enkele procenten blijven over voor combinatie 4 bestaande uit alle combinaties met kortdurend verblijf. In paragraaf 5.2.2, bij de indeling naar cliëntgroepen, hebben we al de ontwikkeling van de pgb-percentages voor het totaal van de extramurale zorg besproken. Wat bij de pgbpercentages bij de onderscheiden functiecombinaties weer opvalt, zijn de hoge pgbpercentages bij al de functiecombinaties met begeleiding in het pakket en vooral bij de combinaties met kortdurend verblijf. Het pgb-percentage bij die laatste is in 2012 zelfs meer dan een driekwart. Percentages verdeeld naar urencombinatiegroepen worden weergegeven in tabel C.3.2 van bijlage C.3.
66
extramurale awbz-voorzieningen
67
extramurale awbz-voorzieningen
n.v.t. n.v.t. totaal
>0 >0 totaal
uren niet van toepassing
≥0 ≥0 totaal
uren niet van toepassing
(6) begeleiding individueel en/of groep
(7) combinaties van (5) en (6)
(8) kortdurend verblijf
(9) combinaties met kortdurend verblijfc
(10) langdurend verblijf
≥0 ≥0
>0 >0
<10 ≥10
<10 n.v.t. ≥10 n.v.t. uren onbekend / correctie totaal
(5) persoonlijke verzorging en/of verpleging
bg
pv/vp
functiecombinatiegroep
<10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
<10 ≥10
bg+pv/vp
1.100
9.500 7.100 16.600
150
46 98 140
12.500 2.700 15.200
770 130 –65 840
2010
1.400
4.900 4.600 9.400
140
68 110 180
15.900 6.600 22.600
1.400 0 950 2.300
2011
1.600
3.000 3.400 6.400
78
51 99 150
15.700 8.200 23.900
1.600 1 1.200 2.800
2012
5
9 10 18
0
0 0 0
45 23 68
5 0 3 8
aandeel 2012 (in %)
20
–44 –31 –38
–27
5 1 2
12 73 25
45 – – 83
gem. groei 2009–2012 (in %)
Tabel 5.16 Vragers extramurale awbz met indicatie van een bjz (zin en pgb), naar functiecombinatie en uren zorg per week, standcijfers 31 december 2010–2012 (in totaal aantal uren en in procenten)a, b
68
extramurale awbz-voorzieningen
Betreft grondslag psychisch jonger dan 18 jaar. Vragers met minder dan 10 uur zijn inclusief 0 uur. Bestaat voor 98% uit combinaties van begeleiding met kortdurend verblijf.
Bron: bjz’s, scp-bewerking
bg = begeleiding; pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging.
a b c
≥0 ≥0 <10 ≥0 ≥0 ≥10 uren onbekend of niet van toepassing totaal
bg+pv/vp
totaal alle functiecombinaties
bg
pv/vp
functiecombinatiegroep
Tabel 5.16 (Vervolg)
22.800 10.000 1.200 34.100
2010 22.300 11.300 2.500 36.100
2011 20.400 11.700 2.900 34.900
2012 58 33 8 100
aandeel 2012 (in %) –5 8 – 1
gem. groei 2009–2012 (in %)
Was bij de door het ciz geïndiceerde vragers de verhouding tussen kleingebruikers en grootgebruikers voor alle functiecombinaties samen 7 op 3, bij de door de bjz’s geïndiceerde vragers is dat 5 op 3. Jeugdigen hebben dus een grotere zorgbehoefte. De verhouding wordt sterk bepaald door functiecombinatie 6, begeleiding, die een aandeel heeft van meer dan twee derde in het totaal aantal vragers naar jeugd-ggz. De kleine groep van vragers naar persoonlijke verzorging en/of verpleging (aandeel 8%) kent geen grootgebruikers. Juist meer grootgebruikers dan kleingebruikers vinden we bij de middelgrote groep van vragers naar combinaties met kortdurend verblijf. In tegenstelling tot de situatie bij de door het ciz-geïndiceerde vragers groeien bij de jeugd-ggz de grootgebruikers sneller dan de kleingebruikers. 5.4
Conclusies
Dit hoofdstuk presenteert gegevens van (nieuwe) gebruikers en (nieuwe) vragers van extramurale awbz volgens een indeling naar cliëntgroepen, functiecombinatiegroepen en urengroepen. Cliëntgroepen Cliëntgroepen zijn groepen met een specifieke zorggrondslag voor een bepaalde leeftijdscategorie. We onderscheiden de grondslagen somatisch, psychogeriatrisch, psychisch, verstandelijk gehandicapt, lichamelijk gehandicapt en zintuiglijk gehandicapt. Voor (nieuwe) gebruikers is echter alleen een indeling inleeftijdscategorieën mogelijk. Nieuwe cliënten De groep van 18–64 jaar kent elk jaar de meeste nieuwe gebruikers (33% in 2012). Alle groepen gebruikers van 65 jaar en ouder kennen in 2012 een groei. Deze groei varieert van een kleine 1% bij de groep van 70–74 jaar tot 8% bij de groep van 65–69 jaar. Dat laatste spoort met het bereiken van de leeftijd van 65 jaar van de oudsten uit de geboortegolf van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Opvallend is dat in 2012 de stijging van alle nieuwe extramurale zorg samen per saldo 0% bedroeg, terwijl de vergrijzing zich langzaam manifesteerde. Van de nieuwe vragers in 2012 heeft driekwart de grondslag somatisch en van hen is vier op de vijf 65 jaar of ouder is. De groei van het aantal nieuwe vragers is gemiddeld negatief: –3% per jaar. Alleen de cliëntgroep ‘somatisch ≥65’. kent een positieve gemiddelde jaarlijkse groei, wat ongetwijfeld veroorzaakt wordt door de vergrijzing. De grootste daling deed zich voor bij de cliëntgroep ‘verstandelijk gehandicapt <18’, namelijk –11% per jaar. De nulgroei bij de nieuwe vragers met een zin-voorkeur staat in contrast met de zeer sterke daling bij de groep met een pgb-voorkeur die zich voordoet bij alle cliëntgroepen. Deze daling vindt hoofdzakelijk plaats in 2012 en wordt veroorzaakt door de pgb-maatregelen. Totaal aantal cliënten Het totaal aantal gebruikers exclusief ‘psychisch <18’ met zorg in natura stijgt over de periode 2010–2012 met 4%. De sterkste groei doet zich, net als bij de nieuwe gebruikers, 69
extramurale awbz-voorzieningen
voor bij de leeftijdsgroep 65–69 jaar. In 2012 is van de onderscheiden leeftijdsgroepen (18–64 jaar, vier vijfjaarsgroepen van 65 tot 85 jaar en ≥85 jaar) het aandeel van de leeftijdsgroep 18–64 jaar het grootst met 29%. Vanaf 65 jaar nemen de aandelen alsmaar toe (bij nieuwe gebruikers daalde het aandeel echter vanaf 80 jaar). Het pgb-gebruik in de extra- en intramurale zorg samen (aparte cijfers zijn niet beschikbaar) bedraagt in 2012 10%. De groep ‘jonge‘ (<65) pgb-gebruikers is veel groter dan de groep ‘oude’ (≥65), terwijl dat bij zin-gebruikers net andersom is. Net als bij de nieuwe vragers is de groep vragers met een somatisch grondslag van 65 jaar of ouder het grootst: aandeel 42%. De stijging bij alle cliëntgroepen samen bedroeg 3% per jaar (–3% bij de nieuwe vragers). De cliëntgroep lichamelijk gehandicapten steeg het sterkst en verdubbelde in de periode 2008–2012. Het aantal vragers met een somatische grondslag en jonger dan 65 jaar nam af. Functiecombinatiegroepen De vijf awbz-functies persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding individueel, begeleiding groep en kortdurend verblijf kunnen in diverse combinatie voorkomen. Voor gebruikers onderscheiden we vijftien verschillende functiecombinaties. Nieuwe cliënten Het nieuwe gebruik (zin) van alleen persoonlijke verzorging of alleen verpleging is over 2010–2012 vrij stabiel, dat van de combinatie van persoonlijke verzorging en verpleging daalt in 2011 fors en blijft in 2012 ook stabiel. Combinaties met begeleiding laten geregeld een flinke daling van het aantal nieuwe gebruikers zien. Combinaties zonder begeleiding vormen ongeveer 70% van het totaal aantal nieuwe gebruikers, combinaties met begeleiding 30%. Bij nieuwe vragers, inclusief pgb’s, is de verhouding tussen combinaties zonder en met begeleiding ongeveer 80 om 20. Een andere manier om naar de cijfers te kijken is door gelijke functies bij elkaar op te tellen (gebruikers kunnen wel meerdere keren worden meegeteld). We zien dan dat in 2012 zowel de nieuwe gebruikers met de functie persoonlijke verzorging als die met de functie verpleging in aantal licht stijgen, terwijl die met een functie begeleiding dalen (begeleiding groep met –7%). Het totaal aantal functies verandert in 2012 niet. Bij de jeugd-ggz (alleen cijfers voor vragers en alleen voor 2011 en 2012) verschillen de toeen afnames in 2012 (dus vlak na het ingaan van de pgb-maatregelen) sterk. Bij persoonlijke verzorging en/of verpleging en bij langdurend verblijf is er sprake van groeipercentages van respectievelijk 42% en 6%. De functiecombinaties met begeleiding en/of kortdurend verblijf, laten flinke dalingen van het aantal nieuwe jonge vragers zien. Omgekeerd aan de situatie bij nieuwe ciz-geïndiceerden is bij de jeugd-ggz de verhouding tussen nieuwe vragers voor combinaties zonder begeleiding en die voor combinaties met begeleiding 20 staat tot 80.
70
extramurale awbz-voorzieningen
Totaal aantal cliënten De ontwikkelingen bij gebruikers (alleen zin) met functiecombinaties met persoonlijke verzorging, verpleging of beide vertonen grote gelijkenis met die bij nieuwe gebruikers. Bij functiecombinaties met ten minste een vorm van begeleiding vertonen de aantallen gebruikers in de periode 2010–2012 bijna altijd een gematigde tot forse groei, terwijl de aantallen nieuwe gebruikers juist afnemen. De uitstroom is bij combinaties met begeleiding kennelijk erg gering. Alle gebruikers samen groeien over 2010–2012 in aantal met gemiddelde 4% per jaar. De aandelen van de functiecombinaties in het totaal van de gebruikers in 2012 lijken sterk op die van nieuwe gebruikers: meestal iets groter, maar bij de combinatie met alleen verpleging kleiner. Als we weer alleen functies beschouwen, blijkt dat over de periode 2009–2012 gebruikers met persoonlijke verzorging, de grootste groep, in aantal licht stijgen (3% per jaar) en die met verpleging licht dalen (4% per jaar). Gebruikers met begeleiding groeien over 2010–2012 sterk: 13% per jaar. Het totaal aantal vragers in de hoofdgroep persoonlijke verzorging en/of verpleging stijgt over 2008–2012 gestaag met gemiddeld 7% per jaar. De hoofdgroepen begeleiding en de hoofdgroep van persoonlijke verzorging en/of verpleging plus begeleiding dalen flink in 2009, het jaar van de pakketmaatregelen begeleiding, en stijgen in de jaren daarna weer tot boven het niveau van 2008. Die laatste ontwikkeling overstemt klaarblijkelijk de eventuele invloed van de invoering van de eigen bijdrage voor begeleiding in 2010. Combinaties met kortdurend verblijf worden steeds minder geïndiceerd (daling 15% per jaar). Ruim de helft van de vragers naar extramurale zorg heeft in 2012 een indicatie voor persoonlijke verzorging of verpleging, 46% van de indicaties betreft een combinatie met begeleiding. Wat verder opvalt zijn de hoge pgb-percentages bij combinaties met begeleiding en/of kortdurend verblijf in het pakket. Bij de jeugd-ggz (zin en pgb) daalt alleen de vraag bij combinaties met kortdurend verblijf (meestal samen met een vorm van begeleiding): 38% per jaar. Het totaal aantal vragers stijgt slechts licht. Combinaties met een vorm van begeleiding vormen 87% van de vragers bij de jeugd-ggz. Urengroepen In het onderscheid naar urengroepen maken we een onderverdeling naar cliënten die minder dan 10 uur zorg per week (minder dan 40 uur zorg per vier weken) ontvangen en cliënten met 10 of meer uren zorg per week (40 of meer uren zorg per vier weken). De eerste groep noemen we extensieve gebruikers/vragers of kleingebruikers. De tweede hebben wij het label intensieve gebruikers/vragers of grootgebruikers toegekend. De drie belangrijkste onderscheiden functiecombinaties zijn begeleiding (bg), persoonlijke verzorging en/of verpleging (pv/vp) en de combinatie van de laatste twee (bg + pv/vp). Zowel het aantal uren bg als het aantal uren pv/vp kan groter of kleiner zijn dan 10. Als beide kleiner zijn, dan kan de som zowel kleiner als groter zijn dan 10. Zo zijn diverse urencombinaties mogelijk.
71
extramurale awbz-voorzieningen
Nieuwe cliënten We zien dat voor de leeftijdsgroep jonger dan 65 jaar en de leeftijdsgroep 65 jaar of ouder allebei geldt dat de nieuwe gebruikers (alleen zin) die totaal (bg + pv/vp) minder dan 10 uur zorg ontvangen overheersen. Voor alle leeftijden samen is de verhouding tussen de nieuwe grootgebruikers en de nieuwe kleingebruikers 1 staat tot 15. Voor nieuwe vragers (zin en pgb samen) onderscheiden we geen leeftijdsgroepen, maar functiecombinaties. Bij de functiecombinatie pv/vp is de verhouding tussen intensieve en extensieve vragers 1 op 16. Bij de overige functiecombinaties, die gemeen hebben dat zij alle een vorm van begeleiding bevatten, is die verhouding minder scheef. Nieuwe intensieve vragers komen relatief vaker voor dan nieuwe intensieve gebruikers, wat verklaard kan worden door het niet volledig verzilveren van alle geïndiceerde zorg (vooral bij begeleiding). Bij de jeugd-ggz zijn er naar verhouding meer nieuwe intensieve vragers dan bij de overige awbz-indicaties, behalve bij pv/vp. Totaal cliënten Ook bij de gebruikers zien we dat zowel bij de jongere als bij de oudere leeftijdsgroep het aantal kleingebruikers het aantal grootgebruikers sterk overtreft. Bij alle leeftijden samen is de verhouding tussen grootgebruikers en kleingebruikers ongeveer 1 op 9. Voorts groeit over de periode 2010–2012 het aantal grootgebruikers hier meer dan het aantal kleingebruikers. De variatie in groei tussen de verschillende urengroepen is groot. Het aandeel van de intensieve vragers is in 2012 met 30% groter dan bij de intensieve gebruikers (11%), wat mogelijk weer veroorzaakt wordt door het niet verzilveren van geïndiceerde uren zorg. Over 2009–2012 groeit de extensieve vraag een fractie sneller dan de intensieve. Dat is tegengesteld aan de situatie bij gebruikers en bij de vragers naar jeugd-ggz en geldt ook als we de waarnemingsperiode afstemmen op die bij de gebruikers (2010–2012). Was bij de door het ciz geïndiceerde vragers de verhouding tussen kleingebruikers en grootgebruikers voor alle functiecombinaties samen 7 op 3, bij de door de bjz’s geïndiceerde vragers is dat 5 op 3. De bjz’s kennen dus gemiddeld een zwaardere indicatie toe. Meer intensieve dan extensieve vragers vinden we bij de combinaties met kortdurend verblijf.
72
extramurale awbz-voorzieningen
6
Intramurale awbz-voorzieningen
In dit hoofdstuk wordt voor Nederland als geheel de volgende vraag beantwoord: Wat is de ontwikkeling van het aantal (nieuwe) gebruikers van intramurale awbzvoorzieningen? De intramurale voorzieningen onderscheiden we naar grondslag en zzp-code. Zzp’s zijn zorgzwaartepakketten met in principe tien zwaartecategorieën. De zzp-code is hoger naarmate de zorg zwaarder is. In bijlage B (te vinden via www.scp.nl bij het desbetreffende rapport) staat een beschrijving van alle zzp-codes. Om het aantal onderscheiden categorieën niet al te groot te laten worden, zijn in overleg met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) per zzp-code groepen gevormd. Dat zijn verzamelingen van zzp’s met grondslagen die, wat zorgvorm betreft, enigszins bij elkaar horen. De grondslagen somatisch en psychogeriatrisch zijn samengevoegd tot verpleging en verzorging (v&v), wat ook de aanduiding is van de sector voor cliënten met een somatische of psychogeriatrische grondslag.12 Als onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over gebruikers van awbz-voorzieningen hebben we toevlucht genomen tot gegevens over vragers (geïndiceerden). 6.1
Nieuwe cliënten intramurale awbz
Omdat voor nieuwe gebruikers van intramurale zorg voor de gevormde zzp-sets geen data van het Centraal Administratie Kantoor (cak) beschikbaar zijn, presenteren we in tabel 6.1 het aantal nieuwe vragers naar intramurale awbz-zorg per grondslag en zzp-codegroep voor de periode 2009–2012 op basis van data van het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz).
12
Een voorbeeld van een zzp-codegroep is de codegroep ‘v&v1-3’ die bestaat uit de inmiddels niet meer geïndiceerde lichte vormen van zorg bij verpleging en verzorging met codes zzp1, zzp2 en zzp3.
73
intramurale awbz-voorzieningen
Tabel 6.1 Nieuwe vragers intramurale awbz (zin en pgb), naar zzp-codegroep, standcijfers 31 december 2009–2012 (in jaarcijfers en procenten)a, b
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2009– 2012 (in %)
zzp-codegroep
2009
2010
2011
2012
verpleging en verzorging (v&v) v&v1–3 v&v4 v&v5–6 v&v7–8 v&v9–10 totaal v&v
14.400 2.900 6.000 930 22.700 47.000
12.200 2.900 4.900 650 24.100 44.700
11.900 3.000 3.600 450 25.300 44.300
11.900 3.100 3.700 480 20.500 39.700
24 6 8 1 42 81
–6 2 –15 –20 –3 –5
1.500 1.400 2.900 4.400 400 4.800 7.700
960 760 1.700 4.300 410 4.700 6.400
550 580 1.100 3.900 470 4.400 5.500
340 550 890 3.900 520 4.500 5.400
1 1 2 8 1 9 11
–39 –27 –33 –4 9 –2 –11
2.000
1.700
1.100
980
2
–21
1.800 3.800 6.100 1.600 15.300
1.100 510 720 1.600 5.600
850 130 500 1.500 4.100
950 94 500 1.200 3.800
2 0 1 2 8
–19 –71 –57 –9 –37
900 900
780 780
340 340
290 290
1 1
–31 –31
1.000 1.000
190 190
65 65
93 93
0 0
–55 –55
71.900
57.700
54.400
49.200
100
–12
geestelijk-gehandicaptenzorg (ggz) ggz–b1–4 ggz–b5–7 ggz–b totaal ggz–c1–4 ggz–c5–6 ggz–c totaal totaal ggz (sterk gedragsgestoord) (licht) verstandelijk gehandicapten (vg, lvg, sglvg) vg1–2 + lg1 + lg3 + zgaud1 + zgvis1c vg3 vg4–5 vg6–8 lvg, incl. sglvg totaal vg, incl. lg1, lg3, zgaud1 en zgvis1c lichamelijk gehandicapten (lg) lg2 +lg4–7d totaal lg, excl. lg1 en lg3c zintuiglijk gehandicapten (zg) zgaud2–4 + zgvis2–5c totaal zg, excl. zgaud1 en zgvis1c totaal
74
intramurale awbz-voorzieningen
Tabel 6.1 (Vervolg)
zzp-codegroep pgb-percentage voor totaal doorstroom van extra- naar intramuraal a b c
2009 1,2 51.700
2010 1,4 51.400
2011 1,9 54.500
2012
aandeel 2012 (in %)
gem. groei 2009– 2012 (in %)
2,8 53.100
Personen jonger dan 18 jaar zijn niet meegenomen bij de ggz zzp’s. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Visueel en auditief zintuiglijk gehandicapten (zg) met code zzp01, evenals lichamelijk gehandicapten (lg) met codes zzp01 en zzp03 zijn op verzoek van vws overgeheveld naar verstandelijk gehandicapten (vg) zzp12.
ggzb = geestelijke gezondheidszorg met klinische behandeling; ggzc = geestelijke gezondheidszorg met intensieve begeleiding, zonder behandeling; lg = lichamelijk gehandicapt; lvg = licht verstandelijk gehandicapt. sglvg = sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt; vg = verstandelijk gehandicapt; v&v = verpleging en verzorging; zg aud = zintuiglijk gehandicapten auditief; zg vis = zintuiglijk gehandicapten visueel; zzp = zorgzwaartepakket (de cijfers in de benaming geven de zwaarte van de zzp’s aan). Bron: ciz, scp-bewerking
In de periode 2009–2012 neemt het aantal nieuwe intramuraal geïndiceerde vragers naar verzorging en verpleging met gemiddeld 5% per jaar af (zie tabel 6.1). De zzp-code v&v5–6 en de relatief weinig voorkomende zzp-codegroep v&v7–8 dalen relatief het sterkst. In absolute zin kent de groep v&v1–3 de sterkste daling van het aantal nieuwe vragers (2500). De enige zzp-codegroep die een jaarlijks toename van nieuwe vragers laat zien, is v&v4 (2%). De sector verpleging en verzorging laat wel de laagste gemiddelde daling van nieuwe vragers zien. Bij andere grondslagen is de daling veel groter. Zo is de daling bij de ggz als geheel 11% per jaar, en die bij ggz met klinische behandeling het sterkst (33%). Het aantal vragers in de geestelijke gezondheidszorg met intensieve begeleiding en zonder behandeling, ggz–c, neemt gemiddeld slechts licht af en het aantal bij ggzc5–6 zelfs toe (+9%). Bij verstandelijk gehandicapten is de instroom van nieuwe vragers flink dalend (37% op jaarbasis) en sterk variërend: van –71% bij vg4–5 tot –9% bij lvg (inclusief sglvg) gemiddeld per jaar. Ook de kleine groepen nieuwe vragers bij lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten dalen fors in aantal: jaarlijks respectievelijk 31% en 55%. Voor de gehele intramurale sector is er sprake van een jaarlijkse afname van 12% van het aantal nieuw vragers, waarbij de grootste daling plaatsvindt in 2010. De sector v&v kent in 2012 met een aandeel van ruim 80% de grootste instroom, waarvan v&v9–10 meer dan de helft vormt. De bijna niet meer nieuw geïndiceerde zzp-codegroep v&v1–3 is in 2012 met een aandeel van bijna een kwart op dat moment nog fors. De 75
intramurale awbz-voorzieningen
geestelijk-gehandicaptenzorg neemt met een aandeel van 11% een relatief bescheiden plaats in. De meeste instromers krijgen hier een indicatie voor ggz met intensieve begeleiding, zonder behandeling (ggz–c). De verstandelijk gehandicapten, lichamelijk gehandicapten en zintuiglijk gehandicapten vormen met aandelen van respectievelijk 8,1% en 0,2% de hekkensluiters. Dat de aantallen nieuwe vragers bij verpleging en verzorging en bij de geestelijke gezondheidszorg relatief hoog zijn ten opzichte van het totaal aantal vragers (§ 6.2) komt omdat de vragers bij deze groepen sneller doorstromen. Het percentage met een pgb-voorkeur neemt bij de nieuwe vragers voor intramurale zorg niet alleen tot en met 2011 toe, maar ook in 2012. Dat is tegengesteld aan de ontwikkeling bij extramurale zorg, waar het percentage nieuwe pgb-vragers in 2012 sterk afneemt en heeft te maken met de aard van de in 2012 ingevoerde pgb-maatregelen, die alleen de extramurale pgb’s beperkten. 6.2
Totaal cliënten intramurale awbz
In deze paragraaf presenteren en bespreken we gebruikers van (tabel 6.2) en vragers naar (tabel 6.3) intramurale awbz-voorzieningen. Gegevens over gebruikers van intramurale zorg ingedeeld volgens de in paragraaf 6.1 gevormde zzp-codegroepen zijn niet beschikbaar. Er zijn wel gebruikersgegevens per leeftijdsgroep beschikbaar (tabel 6.2). Tabel 6.2 Gebruikers intramurale awbz (zin), naar leeftijdsgroep, 2009–2012 (in procenten en in aantallen)a, b, c
leeftijdsgroep aandeel (in %) 18–64 jaar 65–69 jaar 70–74 jaar 75–79 jaar 80–84 jaar ≥ 85 jaar aantallen totaal a b c
2009
2010
2011
2012
28 4 6 12 18 33
28 4 6 11 17 33
29 4 6 11 17 33
30 4 6 10 17 33
349.300
352.200
358.600
369.700
gem. groei 2009–2012 (in %)
2
Leeftijd op 1 januari. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Totalen wijken licht af van aan scp geleverde cak-gegevens.
Bron: cak (voor aantallen totalen) en cbs-maattabel op basis van cak–gegevens Monitor Langdurige Zorg (voor leeftijdsverdeling), scp-bewerking
76
intramurale awbz-voorzieningen
De grootste groep gebruikers in 2012 zijn die van 85 jaar en ouder. De groep van 18–64 jaar gebruikt niet veel minder intramurale zorg. De relatieve omvang van die laatste groep stijgt wel licht over 2009–2012. Zoals eerder opgemerkt neemt het totale gebruik licht toe. Bij een groot aantal vragers is in 2009 wel de grondslag, maar niet de zzp-code bekend omdat de zorgzwaarte toen nog aangegeven werd met het oude functiesysteem. Gedurende de periode 2009–2012 zijn verreweg de meesten van hen opnieuw geïndiceerd en werd hun een zzp-code toegekend. Dat betekent dat aan gemiddelde jaarlijkse groeicijfers weinig waarde kan worden gehecht. Daarom presenteren wij alleen groeicijfers voor totalen van grondslagen. De sector verpleging en verzorging lijkt de enige waar het aantal indicaties voor intramurale zorg niet groeit over de periode 2009–2012. Echter, de daling bij de zzp-codegroep v&v9–10 wordt veroorzaakt door overheveling van een deel van v&v9, revalidatiezorg, naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Vragers met de code v&v9 werden op 1 januari 2013 (bij ons vermeld als 31 december 2012) door het ciz buiten hun tellingen gehouden, zodat v&v9–10 op die datum alleen v&v10 bevat. Zonder dit statistische verschijnsel is de groei van de v&v sector ook positief over de periode 2009–2012. Omdat bij de sector v&v het aantal vragers waarvan de zorgzwaarte onbekend is, afneemt van ruim 65.000 tot bijna nul, kan aan de waargenomen toename bij de lagere zzp-codegroepen niet al te veel waarde worden gehecht. De stijging kan daar in werkelijkheid veel minder zijn dan in tabel 6.3 wordt vermeld. Het aantal vragers bij de geestelijk-gehandicaptenzorg laat een gemiddelde jaarlijkse groei zien van 11%. De verdeling van die groei over de verschillende zwaarteklassen is weer niet duidelijk. We weten wel zeker dat het aantal vragers bij ggz–c1–4 sterk is toegenomen.13 Bij de overige drie grondslagen (vg, lg en zg) neemt het waargenomen aantal vragers met een zzp-code sterk toe. Omdat alleen voor deze grondslagen samen het aantal vragers zonder zzp-code bekend is, weten we hier ook niet zeker hoe de groei over de drie grondslagen verdeeld is. Daarom staan in tabel 6.3 de groeicijfers bij deze grondslagen tussen haakjes. De waargenomen groei bij verstandelijk gehandicapten is echter zo fors, dat we zeker weten dat daar sprake is van een flinke groei. Omdat er in 2012 nog maar relatief weinig vragers zijn zonder zzp-code hebben we voor dat jaar wel een betrouwbaar beeld van de aandelen van de verschillende zzpcodegroepen in het totaal van de intramurale zorgvraag. De ggz heeft een aandeel van 13%, waarvan de meesten behoren tot ggz–c1–4 (aandeel: 9%), de groep met de lichtste vormen van zorg met begeleiding zonder behandeling. Ook bij pgb-vragers naar intramurale zorg neemt het percentage niet alleen tot en met 2011, maar ook in 2012 toe. De stijging van het pgb–percentage in 2012 is tegengesteld aan de ontwikkeling bij extramurale zorg. Dat laatste is in lijn met de aard van de in 2012 ingevoerde pgb-maatregelen.
13
77
De stijging bij ggz_c1-4 is groter dan de daling bij ggz-geïndiceerden zonder zzp-code.
intramurale awbz-voorzieningen
78
intramurale awbz-voorzieningen
2.700 2.000 4.800 12.700 1.300 14.000 12.000 30.800
8.600 8.900 14.100
(sterk gedragsgestoord) (licht) verstandelijk gehandicapten (vg, lvg, sglvg) vg1–2 + lg1 + lg3 + zgaud1 + zgvis1c vg3 vg4–5
44.000 16.700 38.500 4.700 14.300 65.600 183.700
2008
geestelijk-gehandicaptenzorg (ggz) ggz–b1–4 ggz–b5–7 ggz–b totaal ggz–c1–4 ggz–c5–6 ggz–c totaal ggz zonder zzp-code totaal ggz
verpleging en verzorging (v&v) v&v1–3 v&v4 v&v5–6 v&v7–8 v&v9–10 v&v zonder zzp-code totaal v&v
zzp-codegroep
12.400 12.900 20.300
4.000 4.000 8.000 19.200 2.100 21.300 6.600 35.900
55.300 23.700 54.700 7.800 14.600 34.100 190.300
2009
14.800 15.900 22.900
3.900 5.400 9.400 23.900 3.100 27.100 3.200 39.700
57.100 27.200 64.700 10.400 16.600 14.400 190.600
2010
14.200 18.300 23.600
3.400 6.300 9.700 28.100 4.000 32.100 800 42.500
56.100 31.100 74.100 13.200 20.800 3.000 198.300
2011
13.200 20.100 23.700
2.900 7.000 9.900 30.600 5.600 36.200 21 46.100
50.800 33.700 81.200 16.300 (2.800)d 120 (185.000)
2012
Tabel 6.3 Vragers intramurale awbz (zin en pgb), naar zzp-codegroep, standcijfers 31 december 2008–2012 (in jaarcijfers en in procenten)a, b
4 6 7
1 2 3 9 2 11 0 13
15 10 24 5 (1) 0 54
aandeel 2012 (in %)
– – –
– – – – – – – 11
– – – – – – (0)
gem. groei 2008–2012 (in %)
79
intramurale awbz-voorzieningen
totaal
intramuraal zonder zzp en zonder grondslag 283.800
380
19.500
700
zintuiglijk gehandicapten (zg) zgaud2–4 + zgvis2–5c
gehandicapten (vg / lg / zg) zonder zzp
3.600
7.800 5.700 45.100
2008
lichamelijk gehandicapten (lg) lg2 +lg4–7c
vg6–8 lvg, incl. sglvg totaal vg, incl. lg1, lg3, zgaud1 en zgvis1c
zzp-codegroep
Tabel 6.3 (Vervolg)
316.700
54
11.600
2.100
7.500
16.600 7.100 69.300
2009
333.000
21
5.800
2.500
12.800
20.200 7.800 81.600
2010
348.600
1
1.600
2.700
14.100
25.100 8.200 89.400
2011
343.900
0
53
2.900
14.500
30.000 8.400 95.400
2012
100
0
0
1
4
9 2 28
aandeel 2012 (in %)
5
–
–
(43)
(42)
– – (21)
gem. groei 2008–2012 (in %)
80
intramurale awbz-voorzieningen
2,1
2009 2,5
2010 3,2
2011
2012 4,5
gem. groei 2008–2012 (in %)
Personen jonger dan 18 jaar zijn niet meegenomen bij de ggz zzp’s. Aantallen groter dan 100 zijn afgerond op tientallen, aantallen groter dan 1000 op honderdtallen. Visueel en auditief zintuiglijk gehandicapten (zg) met code zzp01, evenals lichamelijk gehandicapten (lg) met codes zzp01 en zzp03 zijn op verzoek van vws overgeheveld naar verstandelijk gehandicapten (vg) zzp12. Laag door overheveling van deel van v&v9 naar de Zvw per 1 januari 2013. Deze datum is in deze monitor aangegeven met 31 december 2012. In 2012 bevat v&v9–10 alleen v&v10.
1,6
2008
aandeel 2012 (in %)
Bron: ciz, scp-bewerking
ggzb = geestelijke gezondheidszorg met klinische behandeling; ggzc = geestelijke gezondheidszorg met intensieve begeleiding, zonder behandeling; lg = lichamelijk gehandicapt; lvg = licht verstandelijk gehandicapt; sglvg = sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt; vg = verstandelijk gehandicapt; v&v = verpleging en verzorging; zg aud = zintuiglijk gehandicapten auditief; zg vis = zintuiglijk gehandicapten visueel; zzp = zorgzwaartepakket (de cijfers in de benaming geven de zwaarte van de zzp’s aan).
d
a b c
pgb–percentage
zzp-codegroep
Tabel 6.3 (Vervolg)
6.3
Conclusies intramurale awbz-voorzieningen
Bij de intramurale voorzieningen maken we onderscheid naar grondslag en zorgzwaartepakket (zzp).Zzp-codegroepen vormen combinaties van grondslagen en zzp’s .De grondslagen somatisch en psychogeriatrisch zijn samengevoegd tot ‘verpleging en verzorging’ (v&v). Nieuwe cliënten De gehele intramurale sector kent in de periode 2009–2012 een jaarlijkse afname van 12% van het aantal nieuwe vragers, waarbij de grootste daling plaatsvindt in 2010. In deze periode neemt het aantal nieuwe intramuraal geïndiceerde vragers naar verzorging en verpleging met gemiddeld 5 % per jaar af. Bij alle andere grondslagen is de daling van het aantal vragers gemiddeld groter dan bij verpleging en verzorging. Een van de weinige zzp-codegroepen die een jaarlijks toename van nieuwe vragers kent, is v&v4 (2%). De sector verpleging en verzorging kent in 2012 met een aandeel van ruim 80% de grootste instroom, waarvan v&v9–10 meer dan de helft vormt. De inmiddels niet meer nieuw geïndiceerde zzp-codegroep v&v1–3 is in 2012 nog groot met een aandeel nieuwe vragers van bijna een kwart. De geestelijk-gehandicaptenzorg neemt met een aandeel van 11% een relatief bescheiden plaats in, wat nog meer geldt voor de verstandelijk-, lichamelijk- en zintuigelijk-gehandicaptenzorg. Het percentage met een pgb-voorkeur neemt bij nieuwe vragers naar intramurale zorg niet alleen tot en met 2011 toe, maar ook in 2012. Dat is tegengesteld aan de ontwikkeling bij extramurale zorg, waar dit percentage in 2012 sterk afneemt. Dat laatste heeft te maken met de aard van de in 2012 ingevoerde pgb-maatregelen. Totaal aantal cliënten Het totaal aantal gebruikers stijgt met ongeveer 2% per jaar. De aandelen van de leeftijdsgroepen 18–69, 70–84 en 85 jaar en ouder zijn in 2012 ongeveer even groot. In de intramurale sector als geheel neemt in de periode 2009–2012 zowel het aantal gebruikers als het aantal vragers met gemiddeld 2 tot 3% per jaar toe. De aandelen gebruikers in de leeftijdsgroepen 18–69 jaar, 70–84 jaar en 85 jaar en ouder zijn in 2012 ongeveer even groot. De sector verpleging en verzorging is de enige intramurale sector waar het aantal vragers (voor gebruikers zijn geen meerjarige cijfers beschikbaar) niet groeit over de periode 2009–2012. Het aantal vragers bij de ggz laat een gemiddelde jaarlijkse groei zien van 11%, waarvan een groot deel veroorzaakt bij ggz–c1–4. De groei bij verstandelijk gehandicapten is 21%. Dat het aantal vragers naar intramurale zorg toeneemt, terwijl de nieuwe vragers (de instroom) afnemen, betekent dat de uitstroom ook moet zijn afgenomen en dat mensen langer een intramurale indicatie hebben.
81
intramurale awbz-voorzieningen
7
Gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
In dit hoofdstuk beantwoorden wij de volgende vraag: Welke verschillen bestaan er tussen gemeenten in 2012 ten aanzien van het gebruik en de prijzen (alleen Wmo huishoudelijke hulp) van de Wmo- en awbz-voorzieningen? Nu wij aan de hand van de voorgaande hoofdstukken een beeld hebben gekregen van het gebruik dat wordt gemaakt van de voorzieningen die behoren tot de Wmo en de extramurale en intramurale awbz en hoe de ontwikkeling van dit gebruik is geweest, schetsen wij in dit hoofdstuk hoe het nieuwe en totale gebruik (en indien nodig de nieuwe en totale vraag) over de gemeenten is verdeeld. Omdat het nieuwe gebruik (instroom) en het totale gebruik van elkaar kunnen verschillen en voor het beleid van verschillende betekenis kunnen zijn (beleidswijzigingen worden meestal alleen of in eerste instantie toegepast op nieuw gebruik) worden telkens beide in beeld gebracht. Het jaar waarvoor gemeentelijke verschillen in kaart worden gebracht is 2012. Om gemeenten onderling te kunnen vergelijken, presenteren wij in dit hoofdstuk het aandeel van de gebruikers of vragers in de gemeentelijke bevolking van 18 jaar of ouder. De spreiding van het gebruik over gemeenten brengen we in beeld via tabellen met enkele kengetallen en via frequentiediagrammen die frequentieverdelingen aangeven. De mate van detaillering uit de vorige hoofdstukken wordt in dit hoofdstuk niet voortgezet. We beperken ons tot enkele hoofdcategorieën van Wmo- en awbz-gebruik, namelijk totalen voor Wmo en awbz en daarbinnen een beperkt aantal categorieën. We geven in dit hoofdstuk een beschrijving van de verschillen in gebruik over de verschillende Nederlandse gemeenten en doen geen pogingen om verschillen te verklaren. Samenhangen komen in de hoofdstukken 8 en 9 aan de orde. De gegevens over intramurale zorg op gemeenteniveau moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Gebruikers en vragers zijn vaak gehuisvest in een gemeente waar zij niet oorspronkelijk vandaan komen; wij hebben dit het probleem van het woonplaatsbeginsel genoemd. Gebruikers- en indicatiecijfers zijn gebaseerd op de woonplaats waar iemand woont op het moment dat hij/zij gebruikmaakt van intramurale zorg of een indicatie krijgt. De gegevens van gebruikers van en vragers bieden daarom weinig informatie over de vraag hoeveel ‘oorspronkelijke’ inwoners uit een gemeente in een intramurale awbz-voorziening verblijven. Vooral kleine gemeenten, waar meestal weinig of geen intramurale voorzieningen zijn, zullen sterk ondervertegenwoordigd zijn in intramurale awbz-overzichten op gemeenteniveau. Het probleem van het woonplaatsbeginsel is minder sterk bij de nieuwe vragers naar intramurale zorg. Van hen is vaker de oorspronkelijke woonplaats bekend.
82
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
7.1
Totaal Wmo en awbz
Aan de hand van enkele kengetallen laat tabel 7.1 zien hoe (nieuwe) zorgcliënten verdeeld zijn over gemeenten en wel voor Wmo en awbz totaal. Naast de spreiding over gemeenten wordt voor de volledigheid ook het landelijke totaal gemeld, dat al in de voorgaande hoofdstukken is gepresenteerd. Als spreidingsmaatstaf is gekozen voor de variatiecoëfficiënt.14 Tabel 7.1 Zorgcliënten Wmo en awbz op gemeenteniveau 2012 (in absolute aantallen en in procenten van de bevolking van 18 jaar en ouder)a, b
sector totaal Wmo, excl. netto pgb nieuwe gebruikers gebruikersc totaal awbz zin, excl. jeugd-ggz nieuwe gebruikers gebruikers totaal awbz zin en pgb nieuwe vragers vragers a b c
landelijk aantal
gemiddelde (in %)
minimum (in %)
maximum (in %)
lengte spreidingsgebied
variatiecoëfficiënt
94.800
0,70
0,21
2,06
1,85
0,34
567.500
4,24
1,82
7,80
5,98
0,24
274.700
2,12
1,19
3,98
2,79
0,19
892.100
7,09
3,40
12,90
9,50
0,22
312.700 822.200
2,39 5,85
1,30 3,04
4,00 10,82
2,70 7,79
0,18 0,23
Jaarcijfers voor gebruikers, standcijfers voor vragers. Aantallen groter dan 1000 zijn afgerond op honderdtallen. Zonder overlap.
zin = zorg in natura. Bron: cak, ciz en bjz’s, scp-bewerking
Gemiddeld is 0,7% van de gemeentelijke bevolking een nieuwe gebruiker van een Wmovoorziening en 4,2% een gebruiker, nieuw of bestaand (tabel 7.1). De gebruikspercentages, ofwel gebruiksintensiteiten,15 lopen voor nieuwe gebruikers uiteen van 0,21% tot 2,06%.
14 15
De quotiënt van standaarddeviatie en gemiddelde. Onder de gebruiksintensiteit verstaan we het aantal gebruikers als percentage van de bevolking van 18 jaar of ouder.
83
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Dat betekent dat de gebruikspercentages een factor tien kunnen verschillen tussen gemeenten. Bij gebruikers (nieuwe en bestaande samen) lopen de percentages uiteen van 1,8% tot 7,8%. De relatieve verschillen zijn bij nieuwe gebruikers dus groter dan bij gebruikers. Dat blijkt ook uit de grotere variatiecoëfficiënt bij de nieuwe gebruikers. Het percentage in gemeenten dat nieuw gebruikmaakt van een awbz-voorziening (alleen zin) ligt gemiddeld op ruim 2,1%. Dit percentage beweegt tussen 1,2% en 4,0%. De verhouding tussen de gemeente met de grootste en de kleinste intensiteit is dus aanzienlijk kleiner dan bij de nieuwe Wmo-gebruikers, namelijk een factor van ruim drie (tegen bijna tien voor de nieuwe Wmo-gebruikers). De variatiecoëfficiënt is voor nieuwe awbz-gebruikers ook veel kleiner dan voor de nieuwe Wmo-gebruikers. Het patroon voor het totaal van de awbz-gebruikers (alleen zin) lijkt op dat voor de nieuwe awbz-gebruikers. Uiteraard liggen wel alle percentages hoger. De variatiecoëfficiënt is voor het totaal van de awbz-gebruikers 0,22 tegen 0,19 voor de nieuwe awbz-gebruikers. Om ook een beeld te krijgen van de gemeentelijke verschillen als we ook pgb-cliënten en de jeugd-ggz in het overzicht betrekken, maken we gebruik van gegevens over vragers van het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz) en van de Bureaus Jeugdzorg (bjz’s). Het blijkt echter dat noch bij nieuwe vragers noch bij het totaal van de vragers het verdelingspatroon veel verschilt van dat bij de gebruikers op basis van de kengetallen uit figuur 7.1: de variatiecoëfficiënten zijn vergelijkbaar en, uiteraard, de niveaus van de percentages hoger. Omdat de kengetallen niet alles zeggen over de verdeling van gebruikspercentages (gebruiksintensiteiten) over gemeenten, presenteren we ook frequentiediagrammen. Die vertellen meer over de verdeling van de gebruikspercentages. De verticale staven in de frequentiediagrammen vertegenwoordigen het aantal gemeenten (de frequenties) waarin zorg wordt gebruikt of gevraagd van de zorgintensiteit die wordt aangegeven op de x–as. Figuur 7.1 doet dit voor totalen van Wmo- en awbz-cliënten.
84
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Figuur 7.1 Intensiteiten gebruikers totaal Wmo en totaal awbz, 2012 (in aantallen)a a) nieuwe Wmo-gebruikers (zin en bruto pgb)
50 45
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
c) nieuwe AWBZ-gebruikers (zin)
60
8,0
7,6
7,2
6,8
6,4
6,0
5,6
5,2
4,8
4,4
4,0
3,6
3,2
2,8
2,0
1,5
1,3 1,4
1,2
1,0 1,1
0,8 0,9
0 0,7
0 0,5 0,6
5 0,3 0,4
5 0,2
10
0,0 0,1
10
2,4
15
15
d) totaal AWBZ-gebruikers (zin)
50 45
50
40 35
40
30
30
25 20
20
15 10
10
5
0
e) nieuwe AWBZ-vragers (zin+ pgb), incl. jeugd-ggz
45
40
12,0
11,4
10,8
10,2
9,6
9,0
8,4
7,8
7,2
6,6
6,0
5,4
4,8
4,2
3,6
3,0
4,0
3,8
3,6
3,4
3,2
3,0
2,8
2,6
2,4
2,2
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2
0 1,0
f) totaal AWBZ-vragers (zin+ pgb), incl. jeugd-ggz
35
40
30
35 30
25
25
20
20
15
15
10,0
9,5
9,0
8,5
8,0
7,5
7,0
6,5
6,0
5,0
5,5
4,5
4,0
4,0
3,8
3,6
3,4
3,2
3,0
2,8
2,6
2,4
2,2
2,0
1,8
1,6
0 1,4
0 1,0
5 1,2
5
3,5
10
10
3,0
50
b) totaal Wmo-gebruikers (zin en bruto pgb)
45
a Ter bevordering van de leesbaarheid zijn zo nodig rechterstaarten weggelaten. zin = zorg in natura. Bron: cak, ciz, bjz’s en cbs, scp-bewerking
85
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
In figuur 7.1 liggen de meeste gebruikspercentages rond het gemiddelde. Er zijn vaak uitschieters aan de rechterkant voor gemeenten die relatief veel zorg leveren. Alle verdelingen lijken min of meer op een normale verdeling. Bij nieuwe gebruikers en nieuwe vragers komen, vergeleken met een normale verdeling, gemeenten met een relatief laag zorgpercentage iets vaker voor. Bij totalen van gebruikers en vragers is dat beeld net andersom. Wat opvalt is dat verschillen in relatief gebruik tussen gemeenten bij de Wmo groter zijn dan bij de awbz en bij de Wmo-instroom groter dan bij de Wmo-gebruikers (instroom en bestaand samen). Dat doet vermoeden dat gemeentelijke vrijheid (Wmo) leidt tot grotere verschillen dan landelijke beleid (awbz). Of dat echt zo is, kan pas worden vastgesteld als de verschillen gecorrigeerd zijn voor verschillen in gemeentelijke achtergrondkenmerken, zoals demografische kenmerken van een gemeente. In deze monitor beperken wij ons tot het constateren van verschillen in ‘spanbreedtes’ bij nieuw gebruik tussen Wmo en awbz. Wat verder opvalt is dat gemeenten met de relatief grootste aantallen gebruikers of vragers vooral voorkomen in het Noorden (Groningen, Friesland, noorden van NoordHolland), in het Oosten (Twente, Achterhoek) en het Zuiden (Zeeland, Goeree-Overflakkee, Oosten van Brabant en Limburg) van Nederland. Dit geldt zowel voor Wmo- als awbzvoorzieningen. Bij awbz-voorzieningen scoren ook gemeenten met veel intramurale instellingen hoog. 7.2
Wmo
De gebruikers van Wmo-voorzieningen delen we in drie grote groepen in: 1) gebruikers van huishoudelijke hulp in natura (hh zin); 2) gebruikers van huishoudelijke hulp via een alfahulpconstructie of een pgb; 3) gebruikers van hulpmiddelen en voorzieningen. De som van deze drie groepen is ongelijk aan het totaal aantal Wmo-gebruikers omdat bij die laatste overlap (personen met bv. zowel huishoudelijk hulp in natura als een hulpmiddel) is weggelaten.We beginnen de paragraaf weer met kengetallen op gemeenteniveau voor aantallen (nieuwe) gebruikers als percentage van de volwassen bevolking (tabel 7.2).
86
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Tabel 7.2 Wmo-gebruikers op gemeenteniveau 2012 (in absolute aantallen en in procenten van de bevolking van 18 jaar en ouder)a, b
sector nieuwe gebruikers totaal Wmo, excl. netto pgb gebruikers hh zin hh alfahulp of pgb hulpmiddelen en voorzieningen totaal Wmo, excl. netto pgbc a b c
landelijk aantal
gemiddelde (in %)
minimum (in %)
maximum (in %)
lengte spreidingsgebied
variatiecoëfficiënt
94.800
0,70
0,21
2,06
1,85
0,34
443.500 77.400
3,35 0,55
1,43 0,00
6,94 3,46
5,51 3,46
0,25 0,84
138.000
1,00
0,00
5,39
5,39
0,82
567.500
4,24
1,82
7,80
5,98
0,24
Op basis van jaarcijfers. Aantallen groter dan 1000 zijn afgerond op honderdtallen. Zonder overlap.
hh = huishoudelijke hulp; zin = zorg in natura. Bron: cak en ciz, scp-bewerking
De kengetallen voor alle individuele Wmo-voorzieningen samen (nieuw en totaal gebruik) zijn al besproken in paragraaf 7.1. Elke gemeente kent huishoudelijke hulp (tabel 7.2) Gemiddeld maakt 3,4% van de gemeentelijke bevolking gebruik van Wmo-huishoudelijke hulp in natura. Het hoogst voorkomende percentage is 6,9%, wat bijna vijf keer zoveel is als bij de gemeente met de laagste zorgintensiteit. De variatie is niet heel groot (variatiecoëfficiënt 0,25). Niet elke gemeente levert een Wmo-voorziening voor een alfahulp of een pgb voor huishoudelijke hulp. Het gebruik kan echter oplopen tot 3,5% van de bevolking. Gemiddeld is de zorgintensiteit 0,5%. De variatie is veel groter dan bij hh zorg in natura (variatiecoëfficiënt 0,84). De zorgintensiteit bij hulpmiddelen en voorzieningen in het kader van de Wmo loopt van 0,0% tot 5,4% en is gemiddeld 1,0%. De variatie is ook hier groot en vergelijkbaar met die bij een alfahulp of een pgb voor huishoudelijke hulp. Frequentieverdelingen geven we weer in figuur 7.2.
87
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Figuur 7.2 Intensiteiten gebruikers Wmo voorzieningen, 2012 (in aantallen)a a) gebruikers huishoudelijke hulp in natura
60
90
b) gebruikers met alfahulp of pgb huishoudelijke hulp
80
50
70
40
60 50
30
40
20
30 20
10
10
c) gebruikers hulpmiddelen en voorzieningen
70
3,0
2,8
2,6
2,4
2,2
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2
1,0
0,8
0,6
0,4
0,2
0,0
7,0
6,6
6,2
5,8
5,4
5,0
4,6
4,2
3,8
3,4
3,0
2,6
2,2
1,8
1,4
0 1,0
0
d) prijzen huishoudelijke hulp
80 70
60
60
50
50
40
40 30
30
20
27
26
25
24
23
22
21
20
19
18
17
16
15
14
3,0
2,8
2,6
2,4
2,2
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2
1,0
0,8
0,6
0 0,4
0 0,2
10
0,0
10
13
20
a Ter bevordering van de leesbaarheid zijn zo nodig rechterstaarten weggelaten. Bron: cak, ciz, bjz’s, cbs, scp (egh’09/’10 en egh’11–’13); scp (Wmo-evaluatie) en bmc/sgbo (benchmark) scp-bewerking
In figuur 7.2 lijkt alleen de frequentieverdeling voor gebruikers van huishoudelijk hulp in natura enigszins op die van een normale verdeling. Er zijn echter veel uitschieters bij gemeenten met een hoge zorgintensiteit. Bij gebruikers met een alfahulp of met een pgb voor huishoudelijke hulp is de frequentieverdeling scheef. Er zijn 14 gemeenten die niet (1) of nauwelijks (13) een alfahulp of een pgb voor huishoudelijke hulp kennen. De meest voorkomende zorgintensiteiten liggen tussen 0,2% en 0,4% (160 van de 415), terwijl de gemiddelde zorgintensiteit 0,55% is. Een klein deel van de gemeenten heeft een zeer hoog gebruik van alfahulp of pgb voor huishoudelijke hulp. Deze laatste gemeenten trekken het gemiddelde omhoog. Ook de verdeling bij hulpmiddelen en voorzieningen is scheef: negen gemeenten leveren deze voorziening niet, 15% van de gemeenten (61) zit in de laagste categorie met een 88
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
zorgintensiteit van minder dan 0,1%. Tussen 0,1% en 2,1% verschillen de frequenties niet sterk. Daarna nemen ze af. Er is bij hulpmiddelen en voorzieningen dus veel variatie in zorgintensiteit tussen gemeenten. Een groot aantal gemeenten kent deze zorgvorm echter niet of nauwelijks en relatief veel gemeenten kennen een vrij hoge zorgintensiteit. De frequentieverdeling voor de gemiddelde prijzen voor huishoudelijke hulp laat een bijzonder patroon zien. Er zijn veel uitschieters met lage prijzen van 13,5 euro tot en met 19,5 euro. Die zijn niet geconcentreerd in bepaalde delen van het land. Er is ook een grote middengroep met prijzen tussen 20 en 24 euro. Een kleine groep kent prijzen boven de 24 euro. Deze komen vooral voor in Oost-Brabant en Limburg. 7.3
Extramurale awbz
Voor de extramurale awbz maken we onderscheid in (nieuwe) gebruikers zorg in natura (zin), (nieuwe) vragers met een pgb-voorkeur en (nieuwe) vragers jeugd-ggz (zin en pgb). De beschikbaarheid van de data noopt ons om bij pgb-houders en bij de jeugd-ggz de toevlucht te nemen tot gegevens over vragers in plaats van gebruikers. Vragers naar jeugd-ggz onderscheiden wij apart omdat die een ander indicatietraject doorlopen en omdat de jeugd-ggz in 2015 wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Onderscheid naar zin en pgb is bij deze categorie niet mogelijk. In tabel 7.3 zijn voor de onderscheiden groepen cliënten extramurale zorg de kengetallen voor de aantallen (nieuwe) cliënten als percentage van de volwassen bevolking (zie tabel 7.2) weergegeven. Voor extramurale awbz-zorg in gemeenten varieert het aandeel nieuwe gebruikers met zin van 0,8% tot 2,3%. Het gemiddelde bedraagt 1,3% (tabel 7.3). Dat betekent dat de verschillen tussen gemeenten niet erg groot zijn. Het gemiddelde aantal gebruikers met zin per 100 inwoners is 4,1%. Dit aantal varieert van 2,0% tot 8,1%. Zowel bij het aantal nieuwe als bij het totaal aantal gebruikers is de variatiecoëfficiënt relatief laag (rond 0,2%). Bij nieuwe vragers naar extramurale awbz-zin is het beeld vergelijkbaar. De zorgintensiteit loopt hier van 0,7% tot 2,9%; het gemiddelde bedraagt 1,5%. Zorgintensiteiten van extramurale vragers met een zin-voorkeur lopen van 1,2% tot 5,3% met 2,7% als gemiddelde. Het is niet ongewoon dat het gemiddelde bij nieuwe vragers iets hoger ligt dan bij nieuwe gebruikers omdat vragers om diverse redenen hun zorg niet altijd verzilveren. De cijfers komen bij vragers juist weer lager uit dan bij gebruikers omdat die bij vragers gebaseerd zijn op standcijfers en die bij gebruikers op jaarcijfers. De variatie over gemeenten is bij (nieuwe) vragers vergelijkbaar met die bij (nieuwe) gebruikers. Bij (nieuwe) vragers ligt de variatiecoëfficiënt slechts een fractie hoger.
89
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Tabel 7.3 Extramurale awbz-cliënten op gemeenteniveau 2012 (in absolute aantallen en in procenten van de bevolking van 18 jaar en ouder)a, b
landelijk aantal
gemiddelde (in %)
minimum (in %)
maximum (in %)
lengte spreidingsgebied
variatiecoëfficiënt
168.000
1,35
0,76
2,30
1,53
0,20
522.400
4,12
2,02
8,12
6,10
0,22
totaal awbz extramuraal zin (excl. jeugd-ggz) nieuwe vragers vragers
197.200 359.500
1,54 2,69
0,74 1,18
2,92 5,33
2,18 4,15
0,22 0,24
totaal awbz extramuraal pgb (excl. jeugd-ggz) nieuwe vragers vragers
4.400 83.900
0,03 0,60
0,00 0,11
0,10 1,82
0,10 1,71
0,59 0,42
jeugd-ggz (zin + pgb) nieuwe vragers vragers
8.800 34.900
0,07 0,30
0,00 0,00
0,22 1,00
0,22 1,00
0,55 0,52
sector totaal awbz extramuraal zin nieuwe gebruikers gebruikers
a b
Jaarcijfers voor gebruikers, standcijfers voor vragers. Aantallen groter dan 1000 zijn afgerond op honderdtallen.
zin = zorg in natura. Bron: cak, ciz en bjz’s, scp-bewerking
De zorgintensiteiten van de nieuwe pgb-vragers (exclusief jeugd-ggz) lopen in 2012 van 0% tot 0,1%. Gemiddeld is de zorgintensiteit 0,03%. Zeventien gemeenten kennen in 2012 helemaal geen nieuwe indicaties voor extramurale awbz-zorg. De zorgintensiteiten zijn in 2012 voor nieuwe extramurale vragers erg laag. De oorzaak daarvoor ligt in de introductie per 1 januari 2012 van de aanspraak beperkende pgb-maatregelen die juist betrekking hadden op de extramurale awbz-zorg. Bij het totaal aan pgb-vragers (exclusief jeugd-ggz) lopen de zorgintensiteiten van 0,1% tot 1,8% (0,6% gemiddeld). Er zijn dus geen gemeenten zonder vragers naar een pgb. De variatie is bij (nieuwe) pgb-vragers aanzienlijk hoger dan bij (nieuwe) zin-vragers. Bij de eerste is de variatiecoëfficiënt meer dan twee keer zo hoog. 90
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Een vraag is of het beeld anders is bij de jeugd-ggz, waar de indicaties niet worden uitgevoerd door het ciz, maar door de bjz’s. Hoewel een onderverdeling naar leveringsvoorkeur (zin of pgb) bij deze groep niet beschikbaar is, weten we dat de meeste vragers een pgbvoorkeur hebben (Van der Torre et al. 2013). Bij de jeugd-ggz (zin en pgb samen) bewegen de zorgintensiteiten van nieuwe vragers zich tussen de 0,0% en 0,2% (0,1% gemiddeld) en die van het totaal van de vragers tussen 0,0% en 1,0% (0,3% gemiddeld). Twaalf gemeenten kennen geen nieuwe vragers voor de jeugd-ggz. Bij de jeugd-ggz is de variatie tussen gemeenten zowel bij nieuwe als bij het totaal van de vragers groot. De variatie is enigszins vergelijkbaar met die bij pgb-vragers in de extramurale awbz exclusief jeugd-ggz. Omdat vragers naar jeugd-ggz voor het overgrote deel een voorkeur voor een pgb hebben, concluderen we dat bij de extramurale awbz als geheel, er een relatief grote variatie is in zorgintensiteit tussen gemeenten wanneer het gaat om pgb-vragers. Bij de nieuwe gebruikers en bij de gebruikers extramurale awbz-zorg (zin) lijkt de verdeling, op enkele onregelmatigheden na, enigszins op normale verdelingen. De meeste frequenties liggen dicht bij het gemiddelde. Bij de gebruikers is de verdeling iets platter, hetgeen gepaard gaat met een licht grotere variatie (tabel 7.3). Aangezien het patroon van de frequentieverdeling bij nieuwe zin-vragers nagenoeg gelijk is aan die bij nieuwe zingebruikers, presenteren wij voor de nieuwe vragers geen frequentieverdelingen. Hetzelfde geldt voor het totaal van de zin-vragers. Die verdelingen presenteren we wel voor de (nieuwe) pgb-vragers. Bij hen komen gemeenten met een relatief laag zorgpercentage iets vaker voor. Bij pgb-vragers worden de frequenties buiten het middengebied plotseling erg laag. De uitschieters in de rechterstaart zijn vrij groot, maar beperkt in aantal. Om te ontdekken of de indicatieorganen ciz en bjz’s verschillende frequentieverdelingen te zien geven, presenteren we een aparte frequentieverdeling voor de jeugd-ggz. Het blijkt dat die voor de nieuwe vragers naar jeugd-ggz vrij sterk overeenkomt met die voor de extramurale pgb-vragers (exclusief jeugd-ggz). Hetzelfde geldt voor de totalen van (pgb-)vragers.
91
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Figuur 7.3 Intensiteiten gebruikers extramurale awbz-voorzieningen (zin), 2012 (in aantallen)a a) nieuwe gebruikers zin
40
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
c) nieuwe vragers pgb
1,2 1,5 1,8 2,1 2,4 2,7 3,0 3,3 3,6 3,9 4,2 4,5 4,8 5,1 5,4 5,7 6,0 6,3 6,6 6,9
35
0,7 0,8 0,9 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 1,9 2,0 2,1 2,2 2,3 2,4 2,5
35
35
d) vragers pgb
45 40
30
35
25
30
20
25
15
20 15
10
10
5
5 0,090
0,084
0,078
0,072
0,066
0,060
0,054
0,048
0,042
0,036
0,030
0,024
0,012
0
0,006
0,018
e) nieuwe vragers jeugd-ggz (zin + pgb)
0,0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 1,9
0
0
30
b) gebruikers zin
40
40
f) vragers jeugd-ggz (zin + pgb)
35
25
30 20
25
15
20 15
10
10 5
5 0 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 0,30 0,35 0,40 0,45 0,50 0,55 0,60 0,65 0,70 0,75 0,80 0,85 0,90
0
0 0,01 0,02 0,03 0,04 0,05 0,06 0,07 0,08 0,09 0,10 0,11 0,12 0,13 0,14 0,15 0,16 0,17 0,18
0
a Ter bevordering van de leesbaarheid zijn zo nodig rechterstaarten weggelaten. zin = zorg in natura. Bron: cak, ciz, bjz’s en cbs, scp-bewerking
92
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
7.4
Intramurale awbz
Voor de intramurale awbz-zorg onderscheiden we zin gebruikers en pgb-vragers en zowel nieuwe als alle cliënten. We presenteren weer kengetallen op gemeenteniveau voor aantallen (nieuwe) cliënten als percentage van de volwassen bevolking (tabel 7.4).
sector totaal awbz intramuraal zin nieuwe gebruikers gebruikers totaal awbz intramuraal pgb nieuwe vragers vragers a b
landelijk aantal
gemiddelde (in %)
minimum (in %)
maximum (in %)
lengte spreidingsgebied
variatiecoëfficiënt
106.700
0,78
0,17
2,30
2,13
0,28
369.700
2,76
0,17
8,32
8,15
0,37
4.500 15.400
0,04 0,13
0,00 0,00
0,17 0,73
0,17 0,73
0,68 0,61
Jaarcijfers voor gebruikers, standcijfers voor vragers. Aantallen groter dan 1000 zijn afgerond op honderdtallen.
zin = zorg in natura. Bron: cak en ciz, scp-bewerking
Het aantal nieuwe gebruikers intramurale awbz-zorg in natura per 100 inwoners bedraagt gemiddeld 0,8% en varieert van 0,2% (uitschieter) tot 2,3% (figuur 7.4). De zorgintensiteit bij gebruikers van intramurale awbz-zin loopt van 0,2% (uitschieter) tot 8,3% per 100 inwoners. Het gemiddelde is 2,8%. Bij zin-gebruikers is de variatie groter dan bij nieuwe zingebruikers. De nieuwe intramurale pgb-vragers komen in 2012 in negentien gemeenten niet voor. Het hoogste aandeel nieuwe pgb-vragers in een gemeente bedraagt 0,17%. Het gemiddelde is 0,04%. Vergeleken met de nieuwe intramurale zin-gebruikers is de variatie in zorgintensiteit bij de nieuwe intramurale pgb-vragers groot. De zorgintensiteit voor pgb–vragers loopt uiteen van 0,0% tot 0,7%; het gemiddelde komt uit op 0,13%. De variatiecoëfficiënt is een fractie lager dan bij de nieuwe pgb-vragers. De frequentieverdeling van de zorgintensiteiten bij intramurale awbz-zorg beschrijven we voor de vier onderscheiden groepen in figuur 7.4.
93
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
Figuur 7.4 Intensiteiten gebruikers intramurale awbz-zorg, 2012 (in aantallen)a a) nieuwe gebruikers zin
50 45
b) gebruikers zin
60 50
40 35
40
30 25
30
20
20
15 10
10
5
0,24 0,26 0,28 0,30 0,32 0,34
0,08 0,10 0,12 0,14 0,16 0,18 0,20 0,22
0 0,120
0 0,112
5
0,104
5
0,096
10
0,088
10
0,080
15
0,072
15
0,064
20
0,056
20
0,048
25
0,040
25
0,032
30
0,024
30
0,016
35
0
35
0,008
d) vragers pgb
40
0 0,02 0,04 0,06
c) nieuwe vragers pgb
40
0,0 0,4 0,8 1,2 1,6 2,0 2,4 2,8 3,2 3,6 4,0 4,4 4,8 5,2 5,6 6,0 6,4 6,8
1,6
1,5
1,4
1,3
1,2
1,1
1,0
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0 0,0
0
a Ter bevordering van de leesbaarheid zijn zo nodig rechterstaarten weggelaten. zin = zorg in natura. Bron: cak, ciz, bjz’s en cbs, scp–bewerking
Drie van de vier frequentieverdelingen voor intramurale zorg lijken enigszins op een normale verdeling. Een uitzondering wordt gevormd door nieuwe pgb-vragers. Vooral bij de totalen voor zin-gebruikers en pgb-vragers komen uitschieters voor in de rechterstaart van de verdeling, dus bij gemeenten met hoge zorgintensiteiten. Dit blijken gemeenten te zijn waar zich veel intramurale instellingen bevinden. Zoals al in de inleiding is gemeld, speelt hierbij het probleem van het woonplaatsbeginsel: de huidige woonplaats van de cliënt voor intramurale zorg hoeft niet te corresponderen met de oorspronkelijke woonplaats van deze cliënt. Bij nieuwe intramurale pgb-vragers treden de hoogste frequenties op bij lage zorgintensiteiten (scheve verdeling). Daarbuiten zijn de frequenties relatief laag. 94
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
7.5
Conclusies
In dit hoofdstuk beantwoorden wij de vraag, welke verschillen er bestaan tussen gemeenten in 2012 ten aanzien van het gebruik en de prijzen (alleen Wmo huishoudelijke hulp) van Wmo- en awbz-voorzieningen. Analoog aan de hoofdstukken 3 tot en met 6 onderscheiden we Wmo en awbz totaal, Wmo in detail, extramurale awbz-voorzieningen en intramurale awbz-voorzieningen. Om gemeenten te kunnen vergelijken relateren we gebruikers en vragers aan de gemeentelijke bevolking van 18 jaar en ouder. Het resultaat noemen we zorgintensiteit (of gebruiksintensiteit). Totaal Wmo en awbz Gemiddeld is 0,7% van een gemeentelijke bevolking een nieuwe gebruiker van een Wmovoorziening en 4,2% een gebruiker. De zorgintensiteiten, lopen voor nieuwe gebruikers uiteen van 0,2% tot 2,16%. Daar zit een factor tien tussen. De relatieve verschillen zijn bij gebruikers meer dan de helft kleiner. De variatie is bij nieuwe Wmo-gebruikers dus groter dan bij het totaal van de Wmo-gebruikers. Het percentage in gemeenten dat nieuw gebruikmaakt van een awbz-voorziening (alleen zin) ligt gemiddeld op ruim 2,1%. De verhouding tussen de gemeente met de grootste en die met de kleinste intensiteit is hier aanzienlijk kleiner dan bij nieuwe Wmo-gebruikers. De variatiecoëfficiënt is voor nieuwe awbz-gebruikers eveneens veel kleiner dan voor nieuwe Wmo-gebruikers. De variatie is bij het totaal van de awbz-gebruikers iets hoger dan bij de nieuwe awbz-gebruikers. Om ook een beeld te krijgen van de gemeentelijke verschillen als we pgb-cliënten en de jeugd-ggz in het overzicht betrekken, hebben we verdelingsverschillen bij vragers onderzocht. Die blijken niet veel af te wijken van de verschillen bij de zin-gebruikers. Bij nieuwe gebruikers en nieuwe vragers komen, vergeleken met een normale verdeling, gemeenten met een relatief laag zorgpercentage iets vaker voor. Bij totalen van gebruikers en vragers is dat beeld net andersom. Wat het meest opvalt. is dat verschillen in relatief gebruik tussen gemeenten bij de Wmo groter zijn dan bij de awbz en bij de Wmo-instroom groter dan bij de Wmo-gebruikers (instroom en bestaand samen). Gemeenten met de relatief grootste aantallen zorggebruikers of zorgvragers komen vooral voor in het noorden, oosten en het zuiden van Nederland. Dit geldt voor zowel Wmo- als awbz-voorzieningen. Bij awbz-voorzieningen scoren gemeenten met veel intramurale instellingen eveneens hoog. Wmo Gemiddeld maakt bijna 3,5% van een gemeentelijke bevolking gebruik van huishoudelijke hulp in natura. Dat aandeel varieert niet heel erg per gemeente. In elke Nederlandse gemeente wordt van huishoudelijke hulp in natura gebruikgemaakt. Dat geldt niet voor de alfahulp of een pgb voor huishoudelijke hulp. Gemiddeld maakt slechts 0,5% van een gemeentelijke bevolking gebruik van deze Wmo-voorzieningen. Het aandeel gebruikers 95
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
kan overigens wel grote verschillen per gemeente tonen. Enkele kennen een zeer hoge zorgintensiteit; in een daarvan loopt het gebruik van alfahulp of een pgb voor huishoudelijke hulp op tot 3,5% van de bevolking. Voor de hulpmiddelen en voorzieningen geldt ook dat de gemiddelde zorgintensiteit laag is, 1%, maar dat dit per gemeente sterk kan variëren. Niet in elke gemeente wordt van hulpmiddelen en voorzieningen gebruikgemaakt. Daar staat tegenover dat enkele andere gemeenten een vrij hoge zorgintensiteit kennen. Extramurale awbz Voor extramurale awbz-zorg in gemeenten is de zorgintensiteit 1,3% bij nieuwe zingebruikers en 4,1% bij het totaal van alle zin-gebruikers. Voor beide groepen is de variatie vrij klein. De zorgintensiteiten van de nieuwe pgb-vragers (exclusief jeugd-ggz) is gemiddeld 0,03%. Zeventien gemeenten kennen in 2012 helemaal geen nieuwe indicaties voor extramurale awbz-zorg, andere gemeenten slechts weinig. De oorzaak van de lage zorgintensiteiten ligt bij de in 2012 ingevoerde aanspraak beperkende pgb-maatregelen. Bij het totaal aan pgbvragers (exclusief jeugd-ggz) is de zorgintensiteit gemiddeld 0,6%. Er zijn geen gemeenten zonder vragers naar een pgb. De variatie is bij (nieuwe) pgb-vragers aanzienlijk hoger dan bij (nieuwe) zin-vragers. Dat geldt ook voor de jeugd-ggz, waar verreweg de meeste vragers een pgb-voorkeur hebben. Daarom concluderen we dat er bij de extramurale awbz als geheel een relatief grote variatie is in zorgintensiteit tussen gemeenten wanneer het gaat om pgb-vragers. Intramurale awbz De zorgintensiteit voor nieuwe gebruikers intramurale awbz-zorg in natura is gemiddeld 0,8%, die voor gebruikers 2,8%. Bij zin-gebruikers is de variatie groter dan bij nieuwe zingebruikers. De nieuwe intramurale pgb-vragers komen in 2012 in negentien gemeenten niet voor. Het gemiddelde aandeel nieuwe pgb-vragers in een gemeente is 0,04%. Vergeleken met de nieuwe intramurale zin-gebruikers is de variatie in zorgintensiteit bij de nieuwe intramurale pgb-vragers groot. De zorgintensiteit voor pgb-vragers is 0,13%. De variatiecoëfficiënt is daar een fractie lager dan bij de nieuwe pgb-vragers.
96
gebruik van voorzieningen verdeeld over gemeenten
8
Samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
De veranderingen die sinds 1 januari 2015 in de langdurige zorg zijn ingevoerd, beogen mensen met een zorg-, hulp- of ondersteuningsbehoefte zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving te laten wonen. Door thuis hulp te geven kan deze persoon niet alleen langer op zichzelf blijven wonen, maar worden mogelijk ook problemen waarvoor zwaardere zorg nodig is voorkomen. Het is nog te vroeg om te kunnen beoordelen of de tijdige inzet van lichtere zorgvormen daadwerkelijk het beroep op de zwaardere zorgvormen vermindert of zelfs voorkomt. Dat zal pas in de loop van 2015 duidelijk worden. Wat we wel kunnen zien is welke verbanden er tussen de voorzieningen bestaan voordat de hervormingen zijn ingevoerd. In dit hoofdstuk kijken we daarnaar voor de periode 2009-2012 en aan de hand van correlaties. 8.1
Verzorging en verpleging voor mensen vanaf 65 jaar
De verwachting is dat door de hervormingen in de langdurige zorg, vooral de voorzieningen die vallen onder verzorging en verpleging van mensen van 65 jaar of ouder zullen voorkomen dat mensen een beroep doen op zwaardere zorgvormen. Op basis van Eggink et al. (2009) delen wij de zorgvormen naar zwaarte als volgt in. Als de zorgbehoefte in de tijd langzamerhand toeneemt en als de hulp en ondersteuning die via de Wmo geboden kan worden niet meer toereikend is, stapt men over op extramurale awbz-voorziening persoonlijke verzorging (pv). Wanneer deze zorg niet meer volstaat kan verpleging (vp) worden ingezet. Als ook die niet meer toereikend is, kan begeleiding (bg) worden gegeven.16 Het is mogelijk dat bij al deze zorgvormen een periode van kortdurend verblijf (kvb) nodig is om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Wanneer het ondanks deze voorzieningen niet langer verantwoord is om in de eigen huiselijke omgeving te blijven, kan tot een opname in een zorginstelling worden overgegaan, de intramurale zorg. In deze paragraaf relateren we het beroep dat door 65-plussers in een gemeente op verzorging en verpleging wordt gedaan aan het totale aantal mensen van 65 jaar en ouder in de gemeentelijke bevolking. We bestuderen het gemiddelde beroep over de periode 2009-2012. Voor de extramurale en intramurale awbz-voorzieningen gaan wij uit van indicaties – de gegevens van het Centrum Indicatiestelling Zorg (ciz) – en niet van het daadwerkelijke zorggebruik – data van het Centraal Administratie Kantoor (cak). Deze laatste instelling beschikt helaas niet over de grondslag voor het zorggebruik, waardoor er met deze gegevens geen onderscheid te maken is naar sector.
16
Soms wordt begeleiding al in een eerder stadium ingezet. Wij gaan daar in onze analyses niet van uit en volgen de systematiek van Eggink et al. (2009).
97
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
In de eerste regel van tabel 8.1 hebben we het beroep op Wmo-voorzieningen gerelateerd aan de instroom in de afzonderlijke awbz-functies. Dat wil zeggen dat wij naar instroom hebben gekeken van mensen die alleen op de betreffende functie aanspraak kunnen maken. Om een voorbeeld te geven: bij persoonlijke verzorging gaat het om het aandeel mensen van 65 jaar en ouder met alleen een indicatie voor persoonlijke verzorging binnen de sector verzorging en verpleging. Het aandeel mensen met een nieuwe indicatie voor persoonlijke verzorging en mogelijke andere awbz-functies, zoals begeleiding of kortdurend verblijf, wordt hierin dus niet meegenomen. Datzelfde principe passen we toe op de aandelen mensen met een nieuwe indicatie voor verpleging, begeleiding of intramurale awbz-voorzieningen; het zijn de aandelen nieuwe vragers voor alleen die specifieke functie. Voor kortdurend verblijf is het niet mogelijk alleen de instroom in deze voorziening te analyseren. Kortdurend verblijf wordt immers vrijwel uitsluitend toegekend in combinatie met andere voorzieningen. Uit de eerste regel van tabel 8.1 blijkt dat er sprake is van een positieve samenhang tussen het beroep op de Wmo-voorzieningen en de instroom in persoonlijke verzorging: gemeenten waarin het beroep op de Wmo-voorzieningen hoog is, kennen ook een hoog aantal nieuwe vragers van persoonlijke verzorging. Een hoger beroep op een lichte zorgvorm lijkt niet samen te gaan met een afname in de instroom in een zwaardere zorgvorm, zoals we aan het begin van het hoofdstuk veronderstelden. Waar het positieve verband waarschijnlijk op wijst, is dat gemeenten waar een toename in Wmo-voorzieningen samengaat met een toename in de nieuwe vragers naar persoonlijke verzorging een oudere bevolking hebben of een bevolking met veel beperkingen. Om te achterhalen of deze factoren daadwerkelijk een verklaring voor het positieve verband bieden, is het schatten van een model nodig. Dit valt buiten de opzet van deze Wmo- en awbz-monitor. Mogelijk dient voor het schatten van een model ook gebruikgemaakt te worden van andere data. Analyses met data op individueel niveau geven vaak beter inzicht in de invloed van achterliggende factoren. De eerste regel van tabel 8.1 laat tevens zien dat de samenhang tussen het beroep op de Wmo-voorzieningen en de instroom in de andere onderscheiden awbz-voorzieningen zwak is. Zo zwak dat we kunnen concluderen dat er geen sprake is van een verband. Onze verwachting was dat met name in de sector verzorging en verpleging voor 65-plussers sprake zou zijn van een duidelijk verband. Dat is dus maar zeer beperkt het geval. Voor de andere sectoren zullen wij daarom het beroep op de Wmo-voorzieningen en de afzonderlijke awbz-functies niet nader bestuderen.
98
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
Tabel 8.1 Samenhang tussen bestaande cliënten en nieuwe cliënten voor voorzieningen met verschillende zorgzwaarte grondslag v&v, bevolking 65 jaar of ouder, gemiddelde over 2009-2012
pv aandeel bestaande cliënten in gemeente Wmo (hh, h&v of beide)a
aandeel bestaande cliënten in gemeente Wmo (hh, h&v of beide)a extramuraal pv vp bg kvb a b c
aandeel nieuwe cliënten in gemeente kvbb vp bg
intramuraal
+
○
○
○
○
pvc
vpc
bgc
kvbd
intramuraal
+
++ ○ ○ ○
De gegevens hebben betrekking op gebruik en betreffen niet alleen het beroep dat door 65-plussers wordt gedaan, maar het beroep van de totale gemeentelijke bevolking. De informatie over een beroep op kortdurend verblijf betreft altijd indicaties waarin het beroep op zorg een combinatie met kortdurend verblijf is. In tegenstelling tot de bevindingen die in de eerste regel van de tabel zijn gepresenteerd hebben de kolommen niet meer betrekking op indicaties voor alleen de betreffende voorziening, maar gaat het om combinaties van steeds zwaardere zorg. Bij pv gaat het om een indicatie voor persoonlijke verzorging (we weten helaas niet of deze zorg in combinatie met gebruik van Wmo-voorzieningen is). Bij vp gaat het om indicaties waarin naast verpleging ook een beroep op andere lichtere zorg kan worden gedaan; in dit geval is dat persoonlijke verzorging. Bij bg gaat het om indicaties waarin niet alleen een beroep op begeleiding kan worden gedaan maar ook op verpleging of persoonlijke verzorging of op beide.
hh = huishoudelijke hulp; h&v = hulpmiddelen en voorzieningen. pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging; bg = begeleiding; kvb = kortdurend verblijf. + = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ++ = positief verband ≥ 0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak en ciz, scp bewerking
99
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
Tabel 8.1 presenteert verder de relatie tussen het aandeel van het beroep op een lichte zorgvorm en het aandeel van de instroom in een zwaardere zorgvorm op gemeenteniveau waarbij de instroom in de zwaardere zorgvorm niet alleen een beroep op die specifieke awbz-functie betreft, maar het ook kan gaan om een combinatie van die zwaardere functie met lichtere zorgvormen. Het aandeel cliënten met een indicatie voor persoonlijke verzorging blijkt positief samen te hangen met het aandeel mensen dat instroomt in de extramurale awbz-zorgvoorziening verpleging. Voor de andere zorgvormen binnen verzorging en verpleging voor 65-plussers geldt dat tussen het aandeel cliënten in een lichtere zorgvorm en het aandeel cliënten in de instroom van een zwaardere zorgvorm geen verband bestaat. Tabel 8.2 Samenhang tussen bestaande cliënten en nieuwe cliënten extramurale en intramurale awbz-voorzieningen grondslag v&v, bevolking 18-64 jaar, gemiddelde over 2009-2012
pvb aandeel bestaande cliënten in gemeente Wmo (hh, h&v of beide)a extramuraal pv vp bg kvb a b
c
vpb
nieuwe cliënten bgb kvbc
intramuraal
++
++ ○ ○ ○
De gegevens hebben betrekking op gebruik en betreffen niet alleen het beroep dat door 18-64-jarigen wordt gedaan, maar het beroep van de totale gemeentelijke bevolking. De kolommen hebben betrekking op meer dan alleen de indicatie voor de betreffende voorziening. Bij pv gaat het alleen om een indicatie voor persoonlijke verzorging (we weten helaas niet of dit in combinatie met Wmo is). Bij vp gaat het om indicaties waarin naast verpleging ook een beroep op andere lichtere zorg gedaan kan worden; in dit geval is dat persoonlijke verzorging. Bij bg gaat het om indicaties waarin niet alleen een beroep op begeleiding kan worden gedaan maar ook op verpleging of persoonlijke verzorging of op beide. De informatie over een beroep op kortdurend verblijf gaat altijd om indicaties waarin het beroep op zorg een combinatie met kortdurend verblijf is.
hh = huishoudelijke hulp; h&v = hulpmiddelen en voorzieningen. pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging; bg = begeleiding; kvb = kortdurend verblijf. ++ = positief verband ≥ 0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak en ciz, scp bewerking
100
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
De positieve verbanden voor de gemeentelijke bevolking van 65 jaar en ouder met een indicatie voor verzorging en verpleging vinden we ook voor de gemeentelijke bevolking in de leeftijd 18-64 jaar met die indicatie (zie tabel 8.2). Het aandeel cliënten in de leeftijd van 18-64 jaar dat enige vorm van hulp of ondersteuning via de Wmo ontvangt, hangt positief samen met het aandeel mensen in diezelfde leeftijdsklasse dat voor het eerst een indicatie voor de extramurale awbz-functie persoonlijke verzorging heeft gekregen. Ook het aandeel mensen dat een indicatie voor persoonlijke verzorging heeft, hangt positief samen met het aandeel mensen dat voor het eerst een indicatie voor de extramurale awbz-functie verpleging heeft. Voor de andere functies binnen verzorging en verpleging voor mensen van 18-64 jaar oud geldt dat het aandeel dat een indicatie voor een lichtere zorgvorm heeft, geen verband kent met het aandeel in de instroom van een zwaardere zorgvorm. 8.2
De andere sectoren
Voor de andere sectoren, de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de gehandicaptenzorg (gz), hebben we eveneens de verbanden tussen de zorgvoorzieningen bekeken. Voor de ggz geldt dat er geen samenhang tussen de zorgvoorzieningen bestaat. Voor deze sector is daarom ook geen tabel met bevindingen gepresenteerd. Binnen de gz is wel sprake van verbanden tussen de zorgvoorzieningen. Het aandeel cliënten met Wmo-voorzieningen hangt samen met het aandeel in de instroom voor de extramurale awbz-functie persoonlijke verzorging en wel zo dat als het aandeel cliënten dat een beroep op Wmo-voorzieningen doet hoog is dat gepaard gaat met een hoger aandeel nieuwe cliënten persoonlijke verzorging. Verder is er een positief verband tussen het aandeel cliënten met een indicatie voor persoonlijke verzorging én verpleging en het aandeel nieuwe cliënten dat een beroep op begeleiding doet en het aandeel cliënten met persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding en het aandeel nieuwe cliënten dat in aanmerking komt voor kortdurend verblijf (zie tabel 8.3).
101
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
Tabel 8.3 Samenhang tussen bestaande cliënten en nieuwe cliënten extramurale en intramurale awbz-voorzieningen grondslag gz, totale bevolking gemiddelde over 2009-2012
pvb aandeel bestaande cliënten in gemeente Wmo (hh, h&v of beide)a extramuraal pv vp bg kvb a b
c
vpb
nieuwe cliënten bgb kvbc
intramuraal
+
○ + + ○
De gegevens hebben betrekking op gebruik. De kolommen hebben betrekking op meer dan alleen de indicatie voor de betreffende voorziening. Bij pv gaat het alleen om een indicatie voor persoonlijke verzorging (we weten helaas niet of dit in combinatie met Wmo is). Bij vp gaat het om indicaties waarin naast verpleging ook een beroep op andere lichtere zorg gedaan kan worden; in dit geval is dat persoonlijke verzorging. Bij bg gaat het om indicaties waarin niet alleen een beroep op begeleiding kan worden gedaan maar ook op verpleging of persoonlijke verzorging of op beide. De informatie over een beroep op kortdurend verblijf gaat altijd om indicaties waarin het beroep op zorg een combinatie met kortdurend verblijf is.
hh = huishoudelijke hulp; h&v = hulpmiddelen en voorzieningen. pv = persoonlijke verzorging; vp = verpleging. bg = begeleiding; kvb = kortdurend verblijf. + = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak en ciz, scp bewerking
8.3
Samenvatting
Onze analyses wijzen erop dat gemeenten die een groot aandeel cliënten met aanspraak op een lichtere zorgvorm hebben, vaak ook een hoger aandeel cliënten kennen die voor het eerst een beroep op een zwaardere zorgvorm doen. Dit positieve verband tussen de zorgvormen lijkt samen te hangen met factoren in een gemeente die zowel het beroep op lichtere zorgvormen als de instroom in zwaardere zorgvormen beïnvloeden. Zo zal een oudere gemeentelijke bevolking of een hoog aandeel mensen met lichamelijke beperkingen op zowel lichte zorgvormen als de instroom in zwaardere zorgvormen een positief effect hebben. Mogelijk brengen de hervormingen in de langdurige zorg verandering in de sterkte van het positieve verband, doordat gemeenten vaker over zullen gaan op de inzet van lichtere zorgvormen waarmee substitutie optreedt. Om dit te kunnen meten is het noodzakelijk een verklarend model te schatten. Met een model is het mogelijk om voor een keten van voorzieningen te bekijken hoe het beroep hierop inwerkt op elkaar en tegelijkertijd te corrigeren voor factoren die het beroep op zorg beïnvloeden. In een volgende 102
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
Wmo- en awbz-monitor zou een dergelijk model geschat kunnen worden. Daarvoor is het nu nog te vroeg omdat de hervormingen in de langdurige zorg pas recentelijk in uitvoering zijn gebracht.
103
samenhang tussen de verschillende voorzieningen in de langdurige zorg
9
Relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
In zijn invloedrijke theoretische model stelt de medisch socioloog Ronald Andersen dat het zorggebruik wordt bepaald door zowel individuele kenmerken als kenmerken uit de omgeving (Andersen en Newman 1973; Andersen 1995; Andersen en Davidson 2011). Tot de individuele kenmerken rekent Andersen demografische factoren, zoals iemands geslacht en leeftijd, maar ook de sociaaleconomische kenmerken, zoals iemands opleidingsniveau en de hoogte van het inkomen. Verder behoren daartoe de ziektegeschiedenis en daarmee eventuele beperkingen en aandoeningen. Onder kenmerken uit de omgeving valt het zorgbeleid – van welke voorzieningen mensen met een zorgbehoefte gebruik maken, hangt af van de beschikbaarheid van voorzieningen –, maar ook de technologische mogelijkheden en de opvattingen in de samenleving over ziekte en zorg. In dit hoofdstuk bekijken we welke factoren uit het model van Andersen van invloed kunnen zijn op het gebruik van langdurige hulp, ondersteuning en zorg op gemeenteniveau. De vraag die centraal staat, is: Welke samenhang bestaat er tussen het gebruik van de Wmo- en awbz-voorzieningen enerzijds en gemeentelijke kenmerken anderzijds? De individuele kenmerken uit het model van Andersen die we op gemeentelijk niveau zullen bestuderen, zijn: leeftijd, opleidingsniveau, inkomensniveau, samenstelling van het huishouden, herkomst en beperkingen. Voor het verband tussen de verschillende zorgvoorzieningen en de omgevingsfactoren beperken we ons tot het gemeentelijke maatschappelijke ondersteuningsbeleid. We bestuderen voor genoemde factoren de relatie met het beroep op de Wmo-voorzieningen en de extramurale voorzieningen binnen de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptenzorg en de zorg voor mensen met een indicatie voor verzorging en verpleging. De samenhang tussen de zorgvoorzieningen en de gemeentelijke kenmerken brengen we in kaart aan de hand van correlaties. Dat betekent dat wij alleen een indicatie van het verband tussen de gemeentelijke kenmerken en het gebruik van zorgvoorzieningen kunnen geven. Om te verklaren welke factoren van belang zijn voor het beroep op zorg is het schatten van een model noodzakelijk. Hiermee is het mogelijk te corrigeren voor de invloed van gemeentekenmerken die met elkaar samenhangen. Bij voorkeur schatten we een model met gegevens op individueel niveau, omdat met dergelijk data doorgaans de verbanden het scherpst in beeld kunnen worden gebracht. Over deze gegevens beschikken wij nog niet. Niettemin kunnen we met de huidige gegevens op gemeenteniveau wel een eerste inschatting van de samenhang tussen gemeentelijke kenmerken en het beroep op zorgvoorzieningen geven. De informatie over de zorgvoorzieningen betreft voor de Wmo het gebruik en voor de extramurale awbz-voorzieningen indicatiebesluiten. De samenhang met de gemeentelijke 104
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
kenmerken is bekeken voor het gebruik of de vraag in een specifiek jaar, te weten 2012. Voor de intramurale zorgvoorzieningen is geen samenhang met de gemeentelijke kenmerken in kaart gebracht. Bij deze voorzieningen doet zich, zoals in hoofdstuk 7 is gemeld, het probleem van het woonplaatsbeginsel voor: het beeld is vertekend doordat de gemeente waarin de instelling voor intramurale zorg gevestigd is, als woonplaats van de zorgbehoevende wordt gezien. 9.1
Leeftijdssamenstelling van de gemeentelijke bevolking
Ouderdom komt met gebreken. Naarmate we ouder worden, laat ons geheugen ons steeds meer in de steek en dat geldt eveneens voor onze fysieke krachten. Aan deze zogenoemde primaire veroudering (primary aging) ontkomen we niet (zie o.a. Holloszy 2000; Oliveira 2007). Met het klimmen der jaren neemt de behoefte aan hulp, ondersteuning en zorg toe. Voordat we de samenhang tussen leeftijdsopbouw en het beroep op zorgvoorzieningen laten zien, schetsen we welk aandeel de leeftijdsgroepen gemiddeld in de gemeentelijke bevolking innemen. We hebben de bevolking in vijf leeftijdsklassen ingedeeld: 0-17 jaar, 18-64 jaar, 65-74 jaar, 75-84 jaar en 85 jaar en ouder. Uit tabel D.1 in bijlage D (te vinden via www.scp.nl onder het desbetreffende rapport) blijkt dat het aandeel jongeren in de gemeente gemiddeld ongeveer 20% bedraagt, de werkzame beroepsbevolking van 18-64 jaar rond 60% en de mensen van 65 jaar en ouder nemen samen ongeveer 20% van de gemeentelijke bevolking voor hun rekening. Uit tabel 9.1 blijkt dat met het klimmen der jaren de behoefte aan hulp, ondersteuning en zorg toeneemt. We zien dat het duidelijkst bij de Wmo-voorzieningen en de extramurale awbz-voorzieningen van de sector verzorging en verpleging. In gemeenten die een relatief hoog aandeel 0-17 jarigen kennen, is het beroep op Wmo-voorzieningen minder hoog dan in gemeenten waar dat aandeel geringer is. Zodra het aandeel mensen dat de 65 jaar gepasseerd is in de gemeente toeneemt, wordt ook het gebruik van Wmo-voorzieningen hoger. Een min of meer zelfde beeld zien we bij de extramurale awbz-voorzieningen in de sector verzorging en verpleging. Voor de extramurale awbz-voorzieningen binnen de gz geldt dat er geen verband is met de leeftijdssamenstelling van de gemeentelijke bevolking. Voor de ggz vinden we die verbanden wel. Gemeenten met relatief veel jongeren in de bevolking doen een minder groot beroep op ggz-voorzieningen dan gemeenten met een relatief klein aandeel jongeren in de bevolking. Gemeenten met een relatief groot aandeel mensen in de leeftijd van de werkzame beroepsbevolking maken vaker aanspraak op ggz-voorzieningen dan gemeenten met een kleiner aandeel mensen in deze leeftijdscategorie.
105
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Tabel 9.1 Samenhang tussen zorgvoorzieningen en leeftijdssamenstelling van de gemeentelijke bevolking,a 2012
aandeel in de gemeentelijke bevolking 0-17 jaarb 18-64 jaarb 65-74 jaarb 75-84 jaarb ≥ 85 jaarb a
b
Wmo
extramurale awbz-voorzieningen v&v ggz gz
-○ + + +
– ○ + ++ +
– + ○ ○ ○
○ ○ ○ ○ ○
Bij de Wmo-voorzieningen hebben de gegevens betrekking op daadwerkelijk gebruik. Bij de extramurale awbz-voorzieningen gaat het om de vraag naar zorg; de gegevens betreffen indicatiebesluiten. Jaargemiddelde.
+ = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ++ = positief verband ≥ 0,5; – = negatief verband tussen –0,3 en –0,5; -- = negatief verband ≤-0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak, ciz en cbs, scp-bewerking
9.2
Opleidingsniveau van de gemeentelijke bevolking
Volgens Andersen speelt iemands sociaaleconomische status een rol in het beroep dat op zorg wordt gedaan (Andersen en Newman 1973; Andersen 1995). Deze status wordt bepaald door iemands opleidingsniveau en iemands inkomenspositie. De gedachte is dat mensen met een hoog opleidingsniveau over het algemeen over andere talenten en wensen beschikken dan mensen met een laag opleidingsniveau. Mensen met een hoog opleidingsniveau zouden mondiger zijn waardoor zij in het zorgstelsel beter hun weg weten te vinden en een hoger beroep op zorg doen dan degenen met een lager opleidingsniveau. Daar staat tegenover dat mensen met een hoog opleidingsniveau graag de regie over hun leven houden en als het niet hoeft, geen beroep op collectieve zorgvoorzieningen zullen doen, maar zelf de benodigde zorg zullen regelen. Zij kunnen dat over het algemeen, omdat mensen met een hoog opleidingsniveau vaak een relatief hoog inkomensniveau hebben (Plaisier en De Klerk 2015). Gemiddeld heeft bijna 40% van de gemeentelijke bevolking een laag opleidingsniveau (zie tabel D.1 in bijlage D). Dat wil zeggen geen opleiding, basisonderwijs of een vmboopleiding. Gemiddeld heeft ruim 35% van de gemeentelijke bevolking een middelbaar opleidingsniveau, dat wil zeggen dat het hoogst behaalde diploma een mbo-, havo- of vwo-diploma is. Tot slot heeft gemiddeld een kwart van de gemeentelijke bevolking maximaal een hbo- of universitaire opleiding genoten. Voor de Wmo-voorzieningen zijn geen verbanden met het opleidingsniveau van de gemeentelijke bevolking gevonden (zie tabel 9.2). Voor de ggz-voorzieningen geldt hetzelfde. Het opleidingsniveau is niet van invloed op de vraag naar deze specifieke vorm van 106
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
zorg. Voor de extramurale awbz-voorzieningen in de sector verzorging en verpleging geldt dat gemeenten met een relatief hoog opgeleide bevolking minder vaak een beroep doen op de voorzieningen dan gemeenten met een minder hoog opgeleide bevolking. Daar staat tegenover dat gemeenten met een bevolking die relatief laag is opgeleid vaker een beroep doen op extramurale awbz-voorzieningen van de sector verzorging en verpleging voor 18-64-jarigen. Tabel 9.2 Samenhang tussen zorgvoorzieningen en opleidingsniveau van de gemeentelijke bevolking,a 2012
aandeel in de gemeentelijke bevolking laagb middenb hoogb a
b
Wmo ○ ○ ○
extramurale awbz-voorzieningen v&v ggz 18-64 ≥ 65 <18 ≥18 jaar jaar jaar jaar + ○ –
○ ○ –
○ ○ ○
gz
+ ○ –
○ ○ ○
Bij de Wmo-voorzieningen hebben de gegevens betrekking op daadwerkelijk gebruik. Bij de extramurale awbz-voorzieningen gaat het om de vraag naar zorg; de gegevens betreffen indicatiebesluiten. Gemiddelde over 2006, 2009 en 2012.
+ = positief verband tussen 0,3 en 0,5; – = negatief verband tussen –0,3 en –0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak, ciz en woon, scp-bewerking
9.3
Inkomensniveau van de gemeentelijke bevolking
Voor de langdurige hulp, ondersteuning en zorg die via de Wmo en awbz wordt verleend, zijn zorgontvangers een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van de hoogte van het inkomen. Voor mensen met een hoog inkomen kan dat betekenen dat zij de volledige kosten voor huishoudelijke hulp via de Wmo betalen. Daarom zouden zij, omdat zij over genoeg financiële middelen beschikken, kunnen besluiten een particuliere hulp in te huren en geen beroep op de Wmo te doen. Als indicator voor de hoogte van het inkomen van de gemeentelijke bevolking kijken we onder meer naar de gemiddelde woningwaarde in de gemeente. In Nederland bedraagt die 252.000 euro (zie tabel D.1 in bijlage D). Voor huizen met een hoge woningwaarde is veelal een hoge hypotheek nodig, waarvoor meestal weer een constante stroom met hoge maandelijkse inkomsten vereist is. Verder bestuderen we als indicator voor de hoogte van het inkomen het aandeel van de gemeentelijke bevolking dat een laag inkomen heeft. Gemiddeld heeft ongeveer 5% van de gemeentelijke bevolking een inkomen tot 101% van het sociaal minimum.
107
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Tabel 9.3 Samenhang tussen zorgvoorzieningen en inkomensniveau van de gemeentelijke bevolking,a 2012 extramurale awbz-voorzieningen v&v ggz 18-64 jaar ≥ 65 jaar ≥18 jaar
gz
aandeel in de gemeentelijke bevolking
Wmo
gemiddelde woningwaardeb (x € 1000)
–
--
–
--
--
aandeel in de gemeentelijke bevolking laag inkomensniveau: 101% sociaal minimumc
++
+
○
++
+
a
b
c
Bij de Wmo-voorzieningen hebben de gegevens betrekking op daadwerkelijk gebruik. Bij de extramurale awbz-voorzieningen gaat het om de vraag naar zorg; de gegevens betreffen indicatiebesluiten. Op basis van de Wet Waardering Onroerende Zaken (woz) verzamelt het cbs gegevens over de waarde op 1 januari van alle onroerende zaken (woz-objecten). Voor alle Nederlandse gemeenten berekent het cbs een gemiddelde woningwaarde. Het gaat om voorlopige cijfers. De gegevens hebben betrekking op het aantal personen in particuliere huishoudens die ten minste 1 jaar een laag inkomen hebben. Als maat voor het lage inkomen zijn we uitgegaan van het 101% sociale minimum zoals het cbs dat berekend. Het cbs neemt als richtlijn het wettelijk bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld. Het cbs stelt aan de hand van een norm voor het betreffende huishouden vast hoe het inkomen van dit huishouden zich verhoudt tot het minimum. De gegevens hebben betrekking op 2011.
+ = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ++ = positief verband ≥ 0,5; – = negatief verband tussen –0,3 en –0,5; -- = negatief verband ≤-0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak, ciz en cbs, scp-bewerking
De resultaten in tabel 9.3 lijken er inderdaad op te wijzen dat mensen met een hoog inkomen een minder groot beroep op langdurige zorg doen. Gemeenten die een relatief hoge gemiddelde woningwaarde kennen, kennen een lager beroep op Wmo- en awbzvoorzieningen, dan gemeenten die een lagere gemiddelde woningwaarde hebben. Ook als we naar de andere onderscheiden indicator voor inkomen kijken, het aandeel mensen in de gemeentelijke bevolking met een inkomen tot 101% van het sociaal minimum, vinden we een eerste bevestiging van onze verwachtingen. Gemeenten die verhoudingsgewijs veel inwoners met een laag inkomen hebben, kennen een groter beroep op de meeste zorgvoorzieningen dan gemeenten waarin het aandeel van de bevolking met een laag inkomen lager is. 9.4
Huishoudsamenstelling van de gemeentelijke bevolking
Als iemand niet meer in staat is zelfstandig het huishouden draaiende te houden, wil dat niet altijd zeggen dat deze persoon een beroep op zorg zal doen; als er nog een huisgenoot aanwezig is, kan deze huisgenoot een aantal taken overnemen. In de gemeenten waar relatief weinig alleenstaanden woonachtig zijn, zou het beroep op zorg geringer kunnen 108
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
zijn dan in gemeenten die verhoudingsgewijs veel alleenstaanden kennen. Gemiddeld genomen leeft ruim 80% van de gemeentelijke bevolking in een meerpersoonshuishouden (hierbij zijn de eenoudergezinnen niet meegeteld; zie tabel D.1 in bijlage D). Uit onze gegevens volgt dat gemeenten met een hoger aandeel eenpersoonshuishoudens een hoger beroep op de Wmo-voorzieningen kennen. Voor de extramurale ggz-voorzieningen voor 18-plussers is in gemeenten met relatief veel eenpersoonshuishoudens ook sprake van een grotere vraag naar deze voorzieningen. Op het beroep op de andere zorgvoorzieningen heeft de huishoudenssamenstelling geen invloed. Tabel 9.4 Samenhang tussen zorgvoorzieningen en huishoudenssamenstelling van de gemeentelijke bevolking,a 2012
aandeel in de gemeentelijke bevolking eenpersoonshuishoudenb a
b
Wmo +
extramurale awbz-voorzieningen v&v ggz 18-64 ≥ 65 <18 ≥18 jaar jaar jaar jaar ○
○
○
++
gz
○
Bij de Wmo-voorzieningen hebben de gegevens betrekking op daadwerkelijk gebruik. Bij de extramurale awbz-voorzieningen gaat het om de vraag naar zorg; de gegevens betreffen indicatiebesluiten. De gegevens hebben betrekking op particuliere huishoudens. Dat betekent dat deze personen in de betreffende huishoudens een woonruimte bewonen en zichzelf voorzien in de dagelijkse levensbehoeften. Bij het cbs bestaan meerpersoonshuishoudens uit huishoudens met twee of meer personen. Daaronder kan dus ook een eenoudergezin vallen. In de tabel zijn deze eenoudergezinnen niet bij de meerpersoonshuishoudens meegenomen. De gegevens hebben betrekking op de situatie op 1 januari 2012.
+ = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ++ = positief verband ≥ 0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak, ciz en cbs, scp-bewerking
9.5
Samenstelling van de gemeentelijke bevolking qua herkomst
Uit verschillende studies volgt dat niet-westerse migranten minder gebruikmaken van zorgvoorzieningen dan autochtone Nederlanders (Schellingerhout 2009). Dat lijkt niet te komen doordat mensen uit het niet-westerse deel van de wereld een betere gezondheid hebben. Voor de oudere Turken en Marokkanen in Nederland bijvoorbeeld, geldt juist dat zij een slechtere gezondheid hebben dan de autochtone Nederlanders (Schellingerhout 2009). Er zijn verschillende redenen voor het minder gebruikmaken van zorgvoorzieningen (De Graaff en Francke 2002; De Graaff et al. 2005; De Jong et al. 2004; Schellingerhout 2009; Yerden 2000). Als niet-westerse migranten hulp, ondersteuning of zorg nodig hebben bij het functioneren in hun dagelijks leven, doen zij veelal een beroep op hun sociale netwerk. Dat zijn vaak hun kinderen. Verder zorgt onbekendheid met, maar ook het 109
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
negatieve imago van zorg- en welzijnsvoorzieningen voor een gering gebruik onder nietwesterse migranten. Ook andere normen en waarden dragen daartoe bij. Zo wordt het uithanden geven van zorg door niet-westerse migranten gezien als het niet kunnen of willen zorgen. Gevoelens van trots belemmeren eveneens het inschakelen van professionele hulp. Daar komt een andere religie met andere gebruiken, zoals aangepast eten, maar ook een andere wijze van schoonmaken nog bij. Tot slot kan de taal een barrière vormen. Dit alles speelt niet alleen als het gaat om de eigen gezondheidsproblemen, maar ook als het gaat om hulp voor een inwonend gehandicapt familielid. Uit gegevens van het cbs over de samenstelling van de gemeentelijke bevolking blijkt dat gemiddeld ruim 85% van de gemeentelijke bevolking een autochtone Nederlander is (zie tabel D.1 in bijlage D). Van de overige ongeveer 15% van de gemeentelijke bevolking is gemiddeld rond 8% een westerse migrant en 6% een niet-westerse migrant. Per gemeente kan het aandeel migranten sterk variëren; er zijn gemeenten waarin 40% van de gemeentelijke bevolking een migrant is. In zeer stedelijke gebieden is het aandeel migranten in de gemeentelijke bevolking doorgaans aanmerkelijk hoger: gemiddeld ongeveer 20% tegen ongeveer 12% een westerse migrant. Tabel 9.5 Samenhang tussen zorgvoorzieningen en samenstelling van de gemeentelijke bevolking naar herkomst,a 2012
aandeel in de gemeentelijke bevolking autochtoonb westerse migrantb niet-westerse migrantb a
b
Wmo ○ + ○
extramurale awbz-voorzieningen v&v ggz 18-64 ≥ 65 <18 ≥18 jaar jaar jaar jaar ○ ○ ○
○ ○ ○
○ ○ ○
○ ○ +
gz
○ ○ ○
Bij de Wmo-voorzieningen hebben de gegevens betrekking op daadwerkelijk gebruik. Bij de extramurale awbz-voorzieningen gaat het om de vraag naar zorg; de gegevens betreffen indicatiebesluiten. Voor de autochtonen geldt dat beide ouders in Nederland zijn geboren. Voor migranten geldt dat ten minste één van beide ouders in het buitenland is geboren. Tot de westerse landen worden gerekend: de landen in de werelddelen Europa (met uitzondering van Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië en Japan. Tot de niet-westerse landen worden gerekend: Turkije of een van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (met uitzondering van Indonesië en Japan). De gegevens voor herkomst, dus niet in combinatie met de inkomenspositie, betreffen jaargemiddelden.
+ = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak, ciz en cbs, scp-bewerking
110
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Tabel 9.5 laat zien dat etniciteit nauwelijks een samenhang vertoont met het beroep dat op de zorgvoorzieningen wordt gedaan. Het aandeel niet-westerse migranten in de gemeentelijke bevolking blijkt alleen verband te houden met de vraag naar extramurale ggzvoorzieningen voor mensen van 18 jaar en ouder: hoe groter het aandeel niet-westerse migranten in de gemeentelijke bevolking hoe hogere vraag naar extramurale ggz. Tot de niet-westerse migranten worden niet alleen Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse herkomst gerekend, maar ook Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders en mensen die vanuit andere niet-westerse landen naar Nederland zijn gekomen. Bij die laatste groep zou het kunnen gaan om migranten die als gevolg van traumatische ervaringen in hun land van herkomst of tijdens hun vlucht, vanwege onzekerheid over hun situatie of onbekendheid met de gebruiken in het land van aankomst psychische problemen ervaren waardoor extramurale zorg nodig is. 9.6
Aandoeningen en beperkingen van de gemeentelijke bevolking
Hoe ouder de gemeentelijke bevolking, hoe groter het beroep dat zij op zorg doen. Dat liet paragraaf 9.1 ons zien. Ook mensen die de leeftijd waarop de primaire veroudering begint nog niet hebben bereikt, kunnen echter met beperkingen kampen. Zij zullen eveneens een beroep op zorg doen. Onze verwachting is: hoe hoger het aandeel van de gemeentelijke bevolking met een of meerdere aandoeningen of beperkingen, hoe hoger het beroep op zorgvoorzieningen.
111
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Tabel 9.6 Samenhang tussen zorgvoorzieningen en beperkingen van de gemeentelijke bevolking,a 2012
aandeel in de gemeentelijke bevolking
Wmo
extramurale awbz-voorzieningen v&v ggz < 18 18-64 ≥ 65 ≥18 jaar jaar jaarc jaar
gz
een of meer langdurige aandoening(en)b
+
+
○
○
○
een of meer lichamelijke beperking(en)d beperking in horene beperking in ziene beperking in bewegene
++ + + ++
+ + + +
○ + ○ ○
+ ○ ○ +
+ + ○ +
ervaart de gezondheid als niet goedf
++
++
○
+
+
a
b
c d
e f
Bij de Wmo-voorzieningen hebben de gegevens betrekking op daadwerkelijk gebruik. Bij de extramurale awbz-voorzieningen gaat het om de vraag naar zorg; de gegevens betreffen indicatiebesluiten. De data komen uit de Gezondheidsmonitor. In deze monitor is informatie opgenomen over de gezondheid en de leefstijl van de Nederlandse bevolking van 19 jaar en ouder die woonachtig is in particuliere huishoudens. Bij langdurige aandoeningen wordt voor achttien aandoeningen en een restcategorie 'overige aandoeningen' gevraagd of mensen deze in de afgelopen twaalf maanden hebben gehad. Van drie van die aandoeningen wordt ook gevraagd of men die ooit heeft gehad. Daarnaast wordt gevraagd naar suikerziekte. Voor de sector ggz voor jongeren tot 18 jaar zijn geen bevindingen opgenomen omdat de gegevens in de Gezondheidsmonitor betrekking hebben op de bevolking van 19 jaar en ouder. De data komen uit de Gezondheidsmonitor. In deze monitor is informatie opgenomen over de gezondheid en de leefstijl van de Nederlandse bevolking van 19 jaar en ouder die woonachtig is in particuliere huishoudens. Bij lichamelijk beperkingen gaat het om beperkingen zoals die met de oesoindicator worden waargenomen. De oeso-indicator is gebaseerd op zeven vragen over vaardigheden, die betrekking hebben op het gehoor, zicht, fysieke kracht (tillen, bukken, 400 meter lopen zonder stilstaan en hulpmiddelen). Iemand heeft een beperking als hij of zij op minstens één van de zeven vragen 'kan niet' of 'met grote moeite' antwoordt. Deze vragen zijn gesteld aan personen van 12 jaar of ouder. Op minstens een van de vragen (van de oeso-indicator) naar de betreffende beperking moet geantwoord worden met ‘kan niet’ of ‘met grote moeite’. Op de vraag: ‘hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand?’, kan geantwoord worden ‘zeer goed’, ‘goed’ en ‘niet goed’. In de tabel zijn ‘niet goed’ antwoorden opgenomen.
+ = positief verband tussen 0,3 en 0,5; ++ = positief verband ≥ 0,5; ○ = een heel zwak verband (tussen –0,3 en 0,3). Bron: cak, ciz en cbs, scp-bewerking
112
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Uit de cijfers van de cbs-Gezondheidsmonitor, die gebaseerd is op een gezamenlijke enquête met de ggd’s en het rivm, volgt dat gemiddeld ruim 60% van de gemeentelijke bevolking kampt met een of meer langdurige aandoeningen (zie tabel D.1 in Bijlage D). Voor achttien aandoeningen is bekeken of de gemeentelijke bevolking hiermee te maken heeft. Tot deze aandoeningen behoren onder meer een hoge bloeddruk, rugklachten, vernauwing van de bloedvaten, hartklachten, suikerziekte, astma of een beroerte. Gemiddeld genomen wordt ruim 45% voor deze klachten behandeld door een arts. Als we meer in het bijzonder kijken naar lichamelijke beperkingen, dan heeft gemiddeld 14% van de Nederlandse bevolking daar last van; bij het merendeel gaat het om problemen met bewegen. Tot de lichamelijke beperkingen worden overigens tevens problemen met horen en zien gerekend. Ondanks het feit dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking kampt met langdurige aandoeningen of beperkingen, ervaart slechts ongeveer een vijfde van de Nederlandse bevolking de gezondheid als niet goed. Tabel 9.6 laat zien dat een hoger aandeel van de gemeentelijke bevolking met een of meerdere aandoeningen of beperkingen gepaard gaat met een hoger beroep op Wmovoorzieningen, ongeacht de duur of het soort aandoening of beperking. Niet alleen de daadwerkelijke beperkingen ook de ervaren gezondheid door de gemeentelijke bevolking vertoont samenhang met het gebruik van de Wmo-voorzieningen. Hoe hoger het aandeel van de gemeentelijke bevolking dat de gezondheid als slecht ervaart hoe hoger het beroep dat op zorg wordt gedaan. Het beeld voor de Wmo-voorzieningen vinden we ook terug bij de extramurale awbz-voorzieningen in de sector verzorging en verpleging voor 18-64-jarigen. De duur en soort beperkingen of aandoeningen van de gemeentelijke bevolking vertoont in mindere mate een samenhang met de andere extramurale awbz-voorzieningen. Als er sprake is van een verband is dat overigens wel een positief verband: gemeenten waarin relatief veel mensen een beperking hebben of de gezondheid als slecht ervaren, maken meer gebruik van zorgvoorzieningen. 9.7
Omgevingskenmerken van de gemeente
Naast individuele kenmerken hebben volgens Ronald Andersen kenmerken uit ‘de omgeving’ invloed op het beroep op zorg. Tot de omgeving rekent Andersen onder meer het gevoerde zorgbeleid. Dat betreft niet alleen de maatregelen die op landelijk niveau worden genomen, maar ook de maatregelen die op een lager niveau, zoals dat van gemeenten, worden uitgedacht en uitgevoerd. Met de invoering van de Wmo in 2007 hebben gemeenten meer vrijheid gekregen om het maatschappelijke ondersteuningsbeleid vorm te geven. Het is daarom mogelijk dat deze verschillen in beleid tot verschillen in het beroep op zorg hebben geleid. Voor de scp-publicatie Gemeentelijk Wmo-beleid 2010, Een beschrijving vanuit het perspectief van gemeenten is informatie verzameld over het gemeentelijk ondersteuningsbeleid. Daarvoor is een groot aantal gemeenten een uitgebreide vragenlijst voorgelegd. Hieruit hebben wij 113
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
een selectie gemaakt van beleidskenmerken die voor onze publicatie relevant zijn. De lijst met geselecteerde kenmerken is terug te vinden in tabel D.2 in bijlage D. Hoewel er wel sprake is van enige variatie in het gemeentelijke ondersteuningsbeleid heeft dat nog niet geleid tot duidelijke verbanden met het gebruik van Wmo-voorzieningen. Onze analyses laten slechts lage correlaties zien. Daarmee kunnen we constateren dat er geen sprake is van verbanden tussen het gebruik van de Wmo-voorzieningen en het gemeentelijke ondersteuningsbeleid. We hebben onze bevindingen daarom niet in een tabel gepresenteerd. Het enige omgevingskenmerk waarvoor wij een verband waarnemen is de gemeentegrootte: hoe groter de gemeente hoe meer per hoofd van de bevolking gebruik wordt gemaakt van Wmo-voorzieningen. 9.8
Samenvatting
Onze analyses laten zien dat het zorggebruik op gemeenteniveau samenhangt met een aantal gemeentelijke kenmerken. Zo is er een positieve samenhang tussen leeftijd en zorggebruik. Gemeenten met een relatief hoog aandeel ouderen in de bevolking kennen een groter beroep op zorgvoorzieningen dan gemeenten waarin dit aandeel lager ligt. Dat geldt voor zowel de Wmo- als de extramurale awbz-voorzieningen in de sector verzorging en verpleging voor 18-64-jarigen. Verder vinden we een verband voor het beroep op Wmovoorzieningen en de huishoudenssamenstelling: gemeenten met een hoger aandeel eenpersoonshuishoudens kennen een hoger beroep op deze voorzieningen dan gemeenten waarin dit aandeel lager is. De analyses laten zien dat het opleidingsniveau van de gemeentelijke bevolking geen verband vertoont met het Wmo-gebruik. Wel is het zo dat voor een aantal extramurale awbz-voorzieningen geldt dat gemeenten met een hoger aandeel hogeropgeleiden in de bevolking minder vaak een beroep op zorg doen dan gemeenten met een lager aandeel hogeropgeleiden. Voor het inkomensniveau van de gemeentelijke bevolking vinden we duidelijkere verbanden. Gemeenten met een hoger aandeel inwoners met een laag inkomen kennen een hoger beroep op zorg (dat geldt voor zowel de Wmo- als de extramurale awbzvoorzieningen) dan gemeenten waarin het aandeel inwoners met een laag inkomen lager ligt. Voor gemeenten met relatief veel mensen met beperkingen geldt dat deze gemeenten een hogere aanspraak op zorg (vooral de Wmo- en extramurale awbz-voorzieningen van de sector verzorging en verpleging voor 18-64-jarigen) hebben dan gemeenten waarin het aandeel van de bevolking met beperkingen geringer is. Een verband tussen het aandeel (niet-)westerse migranten in de gemeentelijke bevolking en het beroep op zorgvoorzieningen vinden wij zo goed als niet.
114
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Tot slot hebben we om te achterhalen welk verband bestaat tussen het gemeentelijk ondersteuningsbeleid en het aantal gebruikers in gemeenten voor deze nulmeting een beperkt aantal relevante aspecten van dit beleid geselecteerd. Voor deze beperkte set vinden wij geen duidelijke verbanden met het gemeentelijk zorggebruik.
115
relatie tussen het gebruik van voorzieningen en gemeentelijke kenmerken
Summary Monitor of long-term care use 2009-2012 A baseline measurement This report monitors developments in the use of long-term care in the Netherlands in the period 2009-2012. During that period, long-term care was provided on the basis of the Social Support Act (Wmo) and the Exceptional Medical Expenses Act (awbz). The report also describes how the different forms of long-term care are distributed across Dutch municipalities, as well as municipal characteristics linked to that distribution and the relationship between different care types within municipalities. This overview is important in the light of the transfer of some of the responsibility for providing long-term care to local authorities from 1 January 2015. As this report covers the period 2009-2012, the outcomes presented here are not influenced by the radical changes to long-term care that came into effect on that date. Consequently, this report can be seen as a baseline or reference measurement. The report provides a systematic overview of all the information available on the various forms of long-term care in the Netherlands. That information, dispersed across many administrative databases and our own scp surveys, covers a period of four or five years and was drawn from the Central Administrative Office (cak), the Care Needs Assessment Centre (ciz), Statistics Netherlands (cbs), the health care statistics agency Vektis, Youth Care Offices (Bureaus Jeugdzorg), National Youth Welfare Agency (Jeugdzorg Nederland), Dutch municipalities and the research agency and consultancy i&o Research. It required very intensive and time-consuming processing to link and verify these data and render them suitable for analysis and publication. Differences of definition mean that figures may differ in some respects from figures published elsewhere, such as the Long-term Care Monitor (Monitor Langdurige Zorg) published by Statistics Netherlands (cbs). This general summary sets out the main findings described in the report. Number of new clients declined while total number of clients increased One of the key findings of the report is that the number of people getting care for the first time declined over the period studied. It makes no difference whether they sought domestic help funded through the Social Support Act (Wmo) or community-based or institutional care provided through the Exceptional Medical Expenses Act (awbz). The number of clients applying for care declined across the board in the period 2009-2012, and especially the number of new clients for domestic help, which fell by a fifth over the period as a whole. The decline in the number of new clients contrasted with an increase in the total demand for care in the period 2009-2012. Once again, this applied across the board, with an increase in both the total number of clients applying for Wmo-funded domestic help and
116
summary
the total number of clients eligible for community-based and institutional care funded through the awbz. The opposing trend in the number of new clients and the total number of clients suggests that people continued using care for longer once they started receiving it. The decline in the number of new care clients is probably due to policy changes which came into force in or before the period 2009-2012. Attempts were also made prior to 2015 to control the costs of care and place more emphasis on ‘own control’ and ‘own responsibility’. The policy on community-based care, aimed at ensuring that people continue living independently at home for as long as possible, is an example of this. Policies such as this may have meant that people were less inclined to enter the care system and that all those who did apply for care needed that care on a long-term basis. Clear differences between municipalities in demand for care Another important finding of the report is that the share of the local population using a provision – the ‘care intensity’ – varied considerably from municipality to municipality. The differences were particularly marked when it came to new applications for Wmo-funded provisions: the care intensity for new clients (on average 0.7%) could vary by a factor of 10 from one municipality to another. For awbz-funded care, the care intensity (on average 2.1%) varied by a factor of (at most) three. The variation in use of Wmo-funded provisions was lowest for domestic help in kind. There was a wider spread in use of the other provisions, mobility and medical aids, help with housework (alfahulp) and personal budgets to buy domestic help. There was also relatively wide variation in the care intensity of clients applying for a personal budget for community-based care funded through the awbz and clients who applied for communitybased youth care services. A few other findings The increase in the total use of ‘category 1’ domestic help – which in most municipalities constitutes simple help – was substantially greater than the increase in ‘category 2’ help, which generally involves help with the organisation of the household. The total number of clients receiving category 1 help rose by 8% per year on average, while the total number receiving category 2 care declined by an average of 12%. These developments reflect the shift from category 2 to category 1 care which has been observed since the introduction of the Wmo in 2007. That shift is also reflected in the number of hours of care received. In addition, the prices of category 1 care rose much more sharply than for category 2 care. The average hourly price of domestic care rose from €19.10 in 2009 to €21.40 in 2012. A number of striking differences can be observed between demand for care in kind and care provided via a personal budget. Demand for care in kind followed the general trend, with the number of new clients declining and the total number of clients increasing. By contrast, both the number of new clients and the total number of clients purchasing institutional care with a personal budget increased, while among clients for community-based 117
summary
care both groups contracted. This divergent development with respect to personal budgets is a result of the measures introduced in 2012 making it more difficult to obtain community-based care using a personal budget. Studying the reason why people apply for care shows that the number of new clients for virtually all types of care followed the general trend, and therefore declined in the period 2009-2012. The only exception was awbz-funded community-based care requested by people aged over 65 with a somatic reason for needing care; the number of new clients in this group increased in the period studied. Population ageing is likely to have played a role here. People needing long-term care had access to various types of community-based care. The five main awbz-funded provisions covered in this report are personal care, nursing care, individual support, group support and short-term residential care. These five provisions occur in differing combinations. Analysis of the trend in care combinations shows clearly that in the period 2009-2012, but especially in 2012, the number of new clients receiving (a care combination with) support declined more sharply than the total number of clients. The total number of clients receiving (a care combination with) support grew less steeply than the total number of all combinations. The measures taken in relation to the personal budget play a major role here, because these budgets are widely used to purchase support. As regards awbz-funded community-based care, a distinction can be drawn between intensive and extensive care users or applicants; the threshold dividing intensive from extensive is set at ten hours of care per week. This report shows that there were more applicants for extensive than intensive care during the period studied. The latter were more commonly receiving care combinations with support. This applies both for new applicants and for the total, including youth health care clients. The decline in the number of new applicants for residential care was mostly concentrated among those requiring less intensive care packages. This does not apply for applicants with intellectual disabilities. It was not possible to investigate this for the total number of applicants because the codes for care intensity packages were not always available. Municipalities where a relatively high proportion of clients applied for less intensive forms of care often also contained a relatively high proportion of first-time applicants for a more intensive form of care. Unfortunately, we are not able to offer an explanation for this relationship in this report. We suspect that it may be due to a relationship between specific characteristics of a municipality and the demand of the two types of care. This report does for example show that the presence of a high proportion of older people in a municipality is associated with high demand for care, and the same applies where a relatively high proportion of the municipal population have disabilities. To determine whether these factors really do offer an explanation for the association between high demand for less intensive care and increased demand for more intensive forms of care, it would be necessary to estimate a model. It would then be possible to examine how levels of demand for different care provisions interact with each other after correcting for the influence of other factors 118
summary
that can affect demand for care. Such a modelling exercise is not the purpose of this report, but could be a useful addition to future monitoring of these types of long-term care. The reforms to long-term care in the Netherlands will be evaluated over time. This report is of great value in monitoring this process. It provides a baseline measurement, which provides an insight into the situation prior to the reforms. Repeating this monitor is of great importance in assessing whether the reforms are achieving their intended goals, such as enabling people with disabilities to continue living at home for longer than in the past, but also reducing the demand for intensive/expensive care and increasing the demand for less intensive/cheaper care. Such a repetition, especially if it is combined with an explanatory model, would make it possible to identify and interpret developments in the use of longterm care provisions.
119
summary
Literatuur Andersen, R.M. (1995). Revisiting the Behavioral Model and Access to Medical Care: Does it Matter? In: Journal of Health and Social Behavior, jg. 36, nr. 1, p. 1-10. Andersen, R.M. en P.L. Davidson (2011). Improving Access to Care in America: Individual and Contextual Indicators. In: R.M. Andersen, T.H. Rice en G.H. Kominski (red.), Chapter 1: Changing the U.S. Health Care System: Key Issues in Health Services Policy and Management (p. 3-30). San Francisco: Wiley & Sons, Inc. Andersen, R.M. en J.F. Newman (1973). Societal and Individual Determinants of Medical Care Utilization in the United States. In: Health and Society, jg. 51, nr. 1, p. 95-124. ciz (2012a). ciz Indicatiewijzer versie 5.0. Toelichting op de Beleidsregels Indicatiestelling awbz 2012 zoals vastgesteld door het ministerie van vws. Driebergen: Centrum Indicatiestelling Zorg. ciz (2012b). Jaardocument 2011. Den Haag: Centrum Indicatiestelling Zorg. Draak, M. den, W. Mensink, M. van den Wijngaart en M. Kromhout (2013). De weg naar maatschappelijke ondersteuning. Een onderzoek naar de kanteling in tien gemeenten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Eggink, E., J.J. Jonker, K. Sadiraj en I. Woittiez (2009). VeVeRa-iii, Ramingen verpleging en verzorging 2005-2030 modelbeschrijving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Eggink, Evelien, Debbie Oudijk en Klarita Sadiraj (2012). VeVeRa-iv. Actualisatie en aanpassing ramingsmodel verpleging en verzorging 2009-2030. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Goedhuys, Mariëtte, Lotte Oostrom, Thomas Slager en Nicol Sluiter (2013). Samenloop van regelingen en voorzieningen binnen huishoudens in 2011. Landelijke cijfers. Den Haag: cbs/Centrum voor Beleidsstatistiek. Graaff, F.M. de, en A.L. Francke (2002). Zorg voor Turkse en Marokkaanse ouderen in Nederland. Een literatuurstudie naar zorgbehoeften en zorggebruik. In: Verpleegkunde, jg. 17, nr. 2, p. 131-139. Graaff, F.M. de, T.J. van Hasselt en A.L. Francke (2005). Thuiszorg voor terminale Turkse en Marokkaanse patiënten. Ervaringen en opvattingen van naasten en professionals. Eindrapport. Utrecht: nivel. Holloszy, J.O. (2000). The Biology of Aging. In: Mayo Clin Proc, jg. 75, Supplement January, p. S3-S9. Jong, Y. de, W. van Lier en M. Morée (2004). Zorg in kleuren. ondersteuning van zorg in allochtone families. Utrecht: nizw/Expertisecentrum Mantelzorg (eiz). Klerk, Mirjam de, Rob Gilsing en Joost Timmermans (red.) (2010). Op weg met de Wmo. Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007-2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kromhout, Mariska, Peteke Feijten, Frieke Vonk, Mirjam de Klerk, Anna Maria Marangos, Wouter Mensink, Maaike den Draak en Alice de Boer (2014). De Wmo in beweging. Evaluatie Wet maatschappelijke ondersteuning 2010-2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Oliveira, J. (2007). Aging, Physical Activity and Physical Fitness. In: P. Montiel Gámez, A. Merino Mandly, A. Sánchez Vinuesa en A. Heredia Diaz (red.), ii Congreso Internacional de Actividad Físico Deportiva para Mayores (p. 216-220). Malaga: Consejería de Turismo, Comercio y Deporte / Instituto Andaluz del Deporte. Plaisier, I. en M. de Klerk (2015). Zicht op zorggebruik. Ontwikkelingen in het gebruik van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging tussen 2004 en 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Rijksoverheid (2012). Naar beter betaalbare zorg. Rapport Taskforce Beheersing Zorguitgaven. Den Haag: Rijksoverheid (Bijlage bij Kamerstuk 29689 nr. 395). Rijksoverheid (2014a). http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-wet-bijzondere-ziektekostenawbz/awbz-zorg. Geraadpleegd op 13 november 2014. Rijksoverheid (2014b). Veranderingen zorg en ondersteuning 2015. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/hervorming-langdurige-zorg. Geraadpleegd op 13 november 2014. Sadiraj, Klarita, Debbie Oudijk, Hetty van Kempen en John Stevens (2011). De opmars van het pgb. De ontwikkeling van het persoonsgebonden budget in nationaal en internationaal perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
120
literatuur
Schellingerhout, R. (2009). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. sgbo (2010). Benchmark Wmo 2010. Resultaten over het jaar 2009. Den Haag: sgbo. tk (2007/2008). Pakketmaatregelen awbz 2009. Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 juni 2008. Tweede kamer, vergaderjaar 2007/2008, 30597, nr. 15. tk (2010/2011a). Toekomst awbz. Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 juni 2011 (programmabrief langdurige zorg). Tweede kamer, vergaderjaar 2010/2011, 30597, nr. 186. tk (2010/2011b). Toekomst awbz, Persoonsgebonden Budgetten. Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 juni 2011. Tweede kamer, vergaderjaar 2010/2011, 30597 en 25657, nr. 196. tk (2010/2011c). Persoonsgebonden Budgetten; Toekomst awbz. Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 september 2011. Tweede kamer, vergaderjaar 2010/2011, 25657 en 30597, nr. 84. Torre, A.G.J. van der (2012). Prikkel voor optimaal gebruik van Wmo- en awbz-voorzieningen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (notitie 24 januari 2012). Torre, Ab van der, Saskia Jansen en Evert Pommer (2011). Advies over het Wmo-budget huishoudelijke hulp voor 2012. Van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Uitgebracht aan het bestuurlijk overleg financiële Verhoudingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Torre, Ab van der, Ingrid Ooms en Mirjam de Klerk (2013). Het persoonsgebonden budget in de awbz. Monitor 2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. TransitieBureau Wmo (2014). De Kanteling van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Geraadpleegd op 13 november 2014 via http://www.invoeringwmo.nl/content/de-kanteling-van-de-vereniging-nederlandsegemeenten-1. Vonk, F., M. Kromhout, P. Feijten en A.M. Marangos (2013). Gemeentelijk Wmo-beleid 2010. Een beschrijving vanuit het perspectief van gemeenten. Tweede Wmo-evaluatie, deelrapport gemeentelijk beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Yerden, I. (2000). Zorgen over zorg. Traditie, verwantschapsrelaties, migratie en verzorging van Turkse ouderen in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Geraadpleegde Websites Achmea (28-10-2014) {www.achmeazorgkantoor.nl/consumenten/awbzvanatotz/zorgzwaartepakketten/verzorgingverpleging/Pages/vvkennemerland-ZorgBalans.aspx} Zorgkantoor Zorg en Zekerheid (28-10-2014) {http://www.zorgkantoor-zorgenzekerheid.nl/ik_wil_zorg}
121
literatuur
Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau Werkprogramma Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt twee keer per jaar zijn Werkprogramma vast. De tekst van het lopende programma is te vinden op de website van het scp: www.scp.nl. scp-publicaties Onderstaande lijst bevat een selectie van publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze publicaties zijn in gedrukte vorm verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel en zijn als pdf gratis te downloaden via www.scp.nl. Een complete lijst is te vinden op www.scp.nl/publicaties. Sociaal en Cultureel Rapporten Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport 2008. isbn 978 90 377 0368-9 Wisseling van de wacht: generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010. Andries van den Broek, Ria Bronneman-Helmers en Vic Veldheer (red.). isbn 978 90 377 0505 8 Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Sociaal en Cultureel Rapport 2012. Vic Veldheer, Jedid-Jah Jonker, Lonneke van Noije, Cok Vrooman (red.). isbn 978 90 377 0623 9 Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2014. Cok Vrooman, Mérove Gijsberts, Jeroen Boelhouwer (red). isbn 978 90 377 0724 3 scp-publicaties 2014 2014-1 Kansen voor vakmanschap in het mbo. Een verkenning (2014). Monique Turkenburg m.m.v. Lenie van den Bulk (ced-groep) en Ria Vogels (scp). isbn 978 90 377 0637 6 2014-2 Jaarrapport integratie 2013. Participatie van migranten op de arbeidsmarkt (2014). Willem Huijnk, Mérove Gijsberts, Jaco Dagevos. isbn 978 90 377 0697 0 2014-3 Ervaren discriminatie in Nederland (2013). Iris Andriessen, Henk Fernee en Karin Wittebrood. isbn 978 90 377 0672 7 (elektronische publicatie) 2014-4 Samenvatting en conclusies van Sterke steden, gemengde wijken (2014). Jeanet Kullberg, Matthieu Permentier, m.m.v. Emily Miltenburg. isbn 978 90 377 0696 3 (elektronische publicatie) 2014-5 Perceived discrimination in the Netherlands (2014). Iris Andriessen, Henk Fernee en Karin Wittebrood. isbn 978 90 377 0699 4 (elektronische publicatie) 2014-6 De Wmo-uitgaven van gemeenten in 2010 (2014). Barbara Wapstra, Lieke Salomé en Nelleke Koppelman. isbn 978 90 377 0698 7 (elektronische publicatie) 2014-7 Burgermacht op eigen kracht? Een brede verkenning van ontwikkelingen in burgerparticipatie (2014). Pepijn van Houwelingen, Anita Boele, Paul Dekker. isbn 978 90 377 0635 2
122
publicaties van het sociaal en cultureel planbureau
2014-8 Uitstappers en doorzetters. De persoonlijke en sociale context van sportdeelname en tijdsbesteding aan sport (2014). Annet Tiessen-Raaphorst (red.), Remko van den Dool en Ria Vogels. isbn 978 90 377 0700 7 2014-9 Who cares in Europe. A comparison of long-term care for the over-50s in sixteen European countries (2014). Debbie Verbeek-Oudijk, Isolde Woittiez, Evelien Eggink en Lisa Putman. isbn 978 90 3770 681 9 (elektronische publicatie) 2014-10 Geloven binnen en buiten verband. Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland (2014). Joep de Hart. isbn 978 90 377 0636 9 2014-11 Replicatie van het meetinstrument voor sociale uitsluiting (2014). Stella Hoff. isbn 978 90 377 0674 1 (elektronische publicatie) 2014-12 Vraag naar arbeid 2013 (2014). Patricia van Echtelt, Jan Dirk Vlasblom, Marian de Voogd-Hamelink. isbn 978 90 377 0707 6 2014-13 De Wmo in beweging; Evaluatie Wet maatschappelijke ondersteuning 2010-2012 (2014). Mariska Kromhout, Peteke Feijten, Frieke Vonk, Mirjam de Klerk, Anna Maria Marangos, Wouter Mensink, Maaike den Draak, Alice de Boer, m.m.v. Jurjen Iedema. isbn 978 90 377 0706 9 2014-14 Anders in de klas. Evaluatie van de pilot Sociale veiligheid lhbt-jongeren op school (2014). Freek Bucx en Femke van der Sman. isbn 978 90 377 0703 8 2014-15 Leven met intersekse/dsd. Een verkennend onderzoek naar de leefsituatie van personen met intersekse/dsd (2014). Jantine van Lisdonk. isbn 978 90 377 0705 2 (elektronische publicatie) 2014-16 Leergeld. Veranderingen in de financiële positie van het voortgezet onderwijs en verschillen tussen besturen (2014). Lex Herweijer, Evelien Eggink, Evert Pommer, Jedid-Jah Jonker, m.m.v. Ingrid Ooms en Saskia Jansen. isbn 978 90 377 0708 3 2014-17 Verdelen op niveaus. Een multiniveaumodel voor de verdeling van het inkomensdeel van de Participatiewet over gemeenten (2014). Arjan Soede en Maroesjka Versantvoort isbn 978 90 377 0711 3 (elektronische publicatie) 2014-18 De Wmo in beweging. Beknopte samenvatting. Evaluatie Wet maatschappelijke ondersteuning 2010-2012 (2014). Mariska Kromhout, Peteke Feijten, Frieke Vonk, Mirjam de Klerk, Anna Maria Marangos, Wouter Mensink, Maaike den Draak, Alice de Boer, m.m.v. Jurjen Iedema. isbn 978 90 377 0712 0 2014-19 Anders in de klas. Journalistieke samenvatting. Evaluatie van de pilot Sociale veiligheid LHBTjongeren op school (2014). Karolien Bais, Freek Bucx, Femke van der Sman, m.m.v. Charlotte Jalvingh. isbn 978 90 377 0713 7 (elektronische publicatie) 2014-20 Rijk geschakeeerd. Op weg naar de participatiesamenleving (2014). Kim Putters. isbn 978 90 377 0715 1 2014-21 Ouderenmishandeling. Advies over onderzoek naar aard en omvang van misbruik en geweld tegen ouderen in afhankelijkheidsrelaties (2014). Inger Plaisier en Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0716 8 (elektronische publicatie) 2014-22 Huwelijksmigratie in Nederland. Achtergronden en leefsituatie van huwelijksmigranten (2014). Leen Sterckx, Jaco Dagevos, Willem Huijnk, Jantine van Lisdonk. isbn 978 90 377 0702 1 123
publicaties van het sociaal en cultureel planbureau
2014-23 Living with intersexe/dsd. An exploratory study of the social situation of persons with intersex/dsd (2014). Jantine van Lisdonk. isbn 978 90 377 0717 5. 2014-24 Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland. Een verkenning van hun leefsituatie (2014). Ria Vogels, Mérove Gijsberts en Maaike den Draak. isbn 978 90 377 0719 9 (elektronische publicatie) 2014-25 Krimp in de kinderopvang. Ouders over kinderopvang en werk (2014). Wil Portegijs, Mariëlle Cloïn en Ans Merens. isbn 978 90 377 0718 2. 2014-26 Op zoek naar bewijs II. Evaluatieontwerpen onderwijs- en cultuurmaatregelen (2014). Monique Turkenburg, Lex Herweijer, Andries van den Broek, Iris Andriessen. isbn 978 90 377 0720 5 (elektronische publicatie) 2014-27 Hulp geboden. Een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp (2014). Mirjam de Klerk, Alice de Boer, Sjoerd Kooiker, Inger Plaisier, Peggy Schyns. isbn 978 90 377 0721 2 2014-28 Dichtbij huis. Lokale binding en inzet van dorpsbewoners (2015). Lotte Vermeij, m.m.v. Anja Steenbekkers. isbn 978 90 377 0722 9 2014-29 Burn-out : verbanden tussen emotionele uitputting, arbeidsmarktpositie en Het Nieuwe Werken (2014). Patricia van Echtelt (red.). isbn 978 90 377 0723 6 (elektronische publicatie) 2014-30 Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp’ers. (2014). Edith Josten, Jan Dirk Vlasblom, Cok Vrooman. isbn 978 90 377 0710 6 (elektronische publicatie) 2014-31 Natuur en Cultuur. Een vergelijkende verkenning van betrokkenheid en beleid (2014). Anja Steenbekkers en Andries van den Broek. isbn 978 90 377 0726 7 (elektronische publicatie) 2014-32 De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland (2014). Willem Huijnk. isbn 978 90 377 0704 5 2014-33 Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2014 (2014). Cok Vrooman, Mérove Gijsberts, Jeroen Boelhouwer (red.). isbn 978 90 377 0724 3 2014-34 Verenigd in verandering. Grote maatschappelijke organisaties en ontwikkelingen in de Nederlandse civil society (2014). Hanneke Posthumus, Josje den Ridder en Joep de Hart. isbn 978 90 377 0725 0 2014-35 Jongeren en seksuele oriëntatie. Ervaringen van en opvattingen over lesbische, homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele jongeren (2015). Lisette Kuyper. isbn 978 90 377 0727 4 2014-36 Zorg beter begrepen. Verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (2014). Isolde Woittiez, Lisa Putman, Evelien Eggink en Michiel Ras. isbn 978 90 377 0729 8 2014-37 Emancipatiemonitor 2014 (2014). Ans Merens (scp), Marion van den Brakel (cbs) (red.). isbn 978 90 377 0728 1 2014-38 Aan het werk vanuit een bijstands- of werkloosheidsuitkering (2014). Karin Wittebrood en Iris Andriessen. isbn 978 90 377 0733 5 (elektronische publicatie) 2014-39 Armoedesignalement 2014 (2014). isbn 978 90 377 0730 4
124
publicaties van het sociaal en cultureel planbureau
2014-40 Kostenverschillen in de jeugdzorg. Een verklaring van verschillen in kosten tussen gemeenten (2014). Michiel Ras, Evert Pommer, Klarita Sadiraj. isbn 978 90 377 0554 6 (elektronische publicatie) 2014-41 De hoofdzaken van het Sociaal en Cultureel Rapport 2014 (2014). Cok Vrooman, Mérove Gijsberts en Jeroen Boelhouwer. Journalistieke samenvatting door Karolien Bais. isbn 978 90 377 0692 5 2014-43 Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun (Het culturele draagvlak, deel 13) (2014). Andries van den Broek. isbn 978 90 377 0736 6 (elektronische publicatie) scp-publicaties 2015 2015-1 Rapportage sport 2014 (2015). Annet Tiessen-Raaphorst. isbn 978 90 377 0731 1 2015-2 Media:Tijd in beeld. Dagelijkse tijdsbesteding aan media en communicatie (Het culturele draagvlak, deel 14) (2015). Nathalie Sonck, Jos de Haan. isbn 978 90 377 0732 8 2015-3 Aanbod van arbeid 2014. Arbeidsdeelname, flexibilisering en duurzame inzetbaarheid. (2015). Jan Dirk Vlasblom, Patricia van Echtelt, Marian de Voogd-Hamelink. isbn 978 90 377 0595 9 2015-4 Zicht op zorggebruik. Ontwikkelingen in het gebruik van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en verpleging tussen 2004 en 2011 (2015). Inger Plaisier, Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0641 3 2015-5 Surveying ethnic minorities. The impact of survey design on data quality (2015). Joost Kappelhof. isbn 978 90 377 0545 4 2015-6 Maten voor gemeenten. Prestaties en uitgaven van de lokale overheid in de periode 2007-2012 (2015). Evert Pommer, Ingrid Ooms, Saskia Jansen. isbn 978 90 377 0738 0 2015-7 Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk (2015). Edith Josten, Alice de Boer. isbn 978 90 377 0550 8 2015-8 Langer in Nederland. Ontwikkelingen in de leefsituatie van migranten uit Polen en Bulgarije in de eerste jaren na migratie (2015). Mérove Gijsberts (scp), Marcel Lubbers (Radboud Universiteit). isbn 978 90 377 0571 3 2015-9 Gisteren vandaag. Erfgoedbelangstelling en erfgoedbeoefening (Het culturele draagvlak, deel 15) (2015). Andries van den Broek, Pepijn van Houwelingen. isbn 978 90 377 0665 9 2015-10 Vrouwen, mannen en de hulp aan (schoon)ouders (2015). Alice de Boer, Mirjam de Klerk, Ans Merens. isbn 978 90 377 0745 8 (elektronische publicatie) 2015-11 Jeugdzorg: verschil tussen budget en contract. Een voorbeeld uit de regio (2015). Evert Pommer, Klarita Sadiraj. isbn 978 90 377 0737 3 (elektronische publicatie) 2015-12 Wel trouwen, niet zoenen. De houding van de Nederlandse bevolking tegenover lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen 2015 (2015). Lisette Kuyper. isbn 978 90 377 0742 7 2015-13 Migranten uit Midden- en Oost-Europese landen in Nederland door de tijd gevolgd. Een vergelijking tussen twee panelonderzoeken (2015). Mérove Gijsberts (scp), Marcel Lubbers 125
publicaties van het sociaal en cultureel planbureau
2015-14
2015-15
2015-16
2015-17
2015-18 2015-19 2015-20 2015-25
(ru), Jaco Dagevos (scp/eur), Joost Jansen (eur), Godfried Engbersen (eur), Erik Snel (eur). isbn 978 90 377 0744 1 (elektronische publicatie) Ouderenmishandeling in Nederland. Inzicht in kennis over omvang en achtergrond van ouderen die slachtoffer zijn van ouderenmishandeling (2015). Inger Plaisier, Mirjam de Klerk (red.) isbn 978 90 377 0748 9 De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025 (2015). Marloes de Graaf-Zijl, Edith Josten, Stefan Boeters, Evelien Eggink, Jonneke Bolhaar, Ingrid Ooms, Adri den Ouden, Isolde Woittiez. isbn 978 90 377 0742 7 (elektronische publicatie) Op afkomst afgewezen. Onderzoek naar discriminatie op de Haagse arbeidsmarkt (2015). Iris Andriessen, Barbara van der Ent, Manu van der Linden, Guido Dekker. isbn 978 90 377 0746 5 Co-wonen in context. Samenwonende generaties, mantelzorg en de kostendelersnorm in de aow (2015). Cok Vrooman, Alice de Boer, Jean Marie Wildeboer Schut, Isolde Woittiez, Mirjam de Klerk. isbn 978 90 377 0750 2 (elektronische publicatie) Niet van de straat. De lokale samenleving in globaliserende, groeiende steden (2015). Lotte Vermeij, Jeanet Kullberg. isbn 978 90 377 0753 3 (elektronische publicatie) Wmo- en AWBZ-voorzieningen 2009-2012; Een nulmeting (2015). Ab van der Torre, Lisa Putman. isbn 978 90 377 0539 3 Vraag naar arbeid 2015 (2015). Patricia van Echtelt, Roelof Schellingerhout, Marian de Voogd-Hamelink. isbn 978 90 377 0754 0 Pensioenen: solidariteit en keuzevrijheid. Opvattingen van werkenden over aanvullende pensioenen (2015). Stella Hoff. isbn 978 90 377 0758 8
Overige publicaties Burgerperspectieven 2014 | 1 (2014). Paul Dekker en Josje den Ridder. isbn 978 90 377 0701 4 Burgerperspectieven 2014 | 2 (2014). Lonneke van Noije, Josje den Ridder, Hanneke Posthumus. isbn 978 90 377 0714 4 Burgerperspectieven 2014 | 3 (2014). Paul Dekker en Josje den Ridder, m.m.v. René Gude. isbn 978 90 377 0653 6 Burgerperspectieven 2014 | 4 (2014). Josje den Ridder, Maaike den Draak, Pepijn van Houwelingen en Paul Dekker. isbn 978 90 377 0735 9 Burgerperspectieven 2015 | 1 (2015). Paul Dekker, Josje den Ridder. isbn 978 90 377 0740 3 Burgerperspectieven 2015 | 2 (2015). Josje den Ridder, Paul Dekker, Pepijn van Houwelingen. isbn 978 90 377 0751 9 Gescheiden werelden? (2014). Mark Bovens, Paul Dekker en Will Tiemeijer (red.). isbn 978 90 377 0734 2. Gezamenlijke uitgave van het scp en de wrr.
126
publicaties van het sociaal en cultureel planbureau