WMO Beleidsplan 2012-2015 Sittard-Geleen
Kantelen doe je samen
2
Beleidsplan Wmo 2012-2015
3
Sittard-Geleen Kantelen doe je samen Beleidsplan Wmo 2012 - 2015 Vast te stellen door College B&W op 01-11-2011 en Raad op 14/15-12-2011
4
Beleidsplan Wmo 2012-2015
INHOUDSOPGAVE
5
Leeswijzer Samenvatting Vaststellen van de kaders: de beslispunten Inleiding 1. Landelijke ontwikkelingen Inleiding 1.1 Welzijn Nieuwe Stijl 1.2 De Kanteling 1.3 Wet werken naar vermogen 1.4 De overheveling van de begeleiding 1.5 Decentralisatie van de jeugdzorg 2. Plaatselijke ontwikkelingen
7 9 11 15 19 19 19 20 21 21 22 25
Inleiding 2.1 Demografische ontwikkelingen: krimp 2.2 Het coalitieprogramma: volwaardig deelnemen 2.3 De ombuigingsvisie: fundamentele heroriëntatie 3. De Kanteling Inleiding 3.1 De aanleiding om te kantelen 3.2 Achtergronden bij De Kanteling 3.3 Kernfuncties van kantelen 3.4 De rol van de partnerorganisaties 4. De Kanteling in Sittard-Geleen Inleiding 4.1 De Kanteling in de praktijk 4.2 Financieel kader van De Kanteling 4.3 De verordening individuele voorzieningen: compensatieplicht 5. De beleidsvoornemens per prestatieveld Inleiding 5.1 Sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten 5.2 Preventieve opvoedingsondersteuning van jeugdigen 5.3 Het Wmo-loket en de Kanteling 5.4 Ondersteuning van mantelzorgers en zorgvrijwilligers 5.5 Algemene en collectieve voorzieningen in de Wmo 5.6 Individuele voorzieningen in de Wmo 5.7 Dak- en thuislozen, zorgwekkende zorgmijders en verslaafden Bijlage 1. De taken van de gemeente in de Wmo Bijlage 2. Terugblik op de periode 2008 –2011 Bijlage 3. Gerealiseerde ombuigingen op de Wmo 2008-2011 Bijlage 4. Nota Basiskwaliteit Leefbaarheid Wat gaan we hiervoor doen? De aanpak gericht op actief burgerschap
25 25 27 27 31 31 32 32 33 34 37 37 37 39 40 45 45 45 46 46 48 52 53 53 57 61 67 69 79 80
6
Beleidsplan Wmo 2012-2015
LEESWIJZER Voor wie zich een globaal beeld wil vormen van het Wmo-beleid van de gemeente SittardGeleen in de planperiode 2012-2015 kan volstaan met het lezen van de samenvatting en de beslispunten. Voor wie op de hoogte wil geraken van de landelijke ontwikkelingen op het gebied van welzijn en zorg (Welzijn Nieuwe Stijl, De Kanteling en de decentralisatieoperaties van de landelijke overheid op het gebied van jeugdzorg, AWBZ en sociale zekerheid) is hoofdstuk 1 van groot belang, omdat deze ontwikkelingen van grote invloed zijn op de in het beleidsplan gemaakte keuzes. Voor wie op de hoogte wil komen van de plaatselijke ontwikkelingen (de bevolkingskrimp, het coalitieprogramma en de gemeentelijke ombuigingen) moet hoofdstuk 2 lezen. De plaatselijke ontwikkelingen vormen het fundament voor de keuzes in het beleidsplan. Voor wie kennis wil nemen van het VNG-project De Kanteling is hoofdstuk 3 bestemd. SittardGeleen maakt keuzes, gebaseerd op de ervaringen met De Kanteling. In hoofdstuk 4 wordt invulling gegeven aan De Kanteling in Sittard-Geleen. Het beschrijft de plannen in onze gemeente hoe het concept De Kanteling in te voeren en het daarbij horende financiële kader: verplichte kost voor de serieus geïnteresseerde lezer.
Hoofdstuk 5 is van belang voor wie de concrete plannen wil weten. In dit hoofdstuk wordt het beleid per prestatieveld beschreven, m.u.v. prestatieveld 1. Aan de uitvoering van deze plannen wordt in de planperiode 2012-2015 gewerkt.
Bijlage 1 is van belang voor wie zich op de hoogte wil stellen van de opdrachten die de wet-
gever in het kader van de Wmo aan de gemeenten geeft, aan welke wettelijke verplichtingen de gemeenten in het kader van de Wmo moeten voldoen en hoe de gemeente Sittard-Geleen deze opdrachten waarmaakt. Er worden conclusies getrokken over de wijze waarop de gemeente in de planperiode haar wettelijke taken wil uitvoeren.
Bijlage 2 is interessant voor wie de afgelopen planperiode wil evalueren. Er wordt teruggeblikt op de afgelopen vier jaar. O.a. aan de hand van de benchmarkresultaten, het cliënttevredenheidsonderzoek en de prestatievelden van de Wmo wordt de balans opgemaakt.
Bijlage 3 is van belang voor wie zijn inzicht in de financiële aspecten van de Wmo wil vergroten. Ze geeft inzicht in de financiële taakstelling en de gerealiseerde ombuigingen in de afgelopen planperiode, inclusief de ombuiging in 2011.
Bijlage 4 gaat over prestatieveld 1 en bestaat uit de nota Basiskwaliteit Leefbaarheid. Zij is
van belang voor wie interesse heeft in de sociale samenhang en leefbaarheid van wijken en buurten.
7
8
Beleidsplan Wmo 2012-2015
SAMENVATTING Conform de Wmo moet de gemeenteraad vóór 1 januari 2012 een nieuw beleidsplan hebben vastgesteld. In december 2011 zal de gemeenteraad bovendien een nieuwe verordening individuele voorzieningen vaststellen, gebaseerd op het voorliggende beleidsplan. Gemeenten hebben de taak om burgers met beperkingen te ondersteunen bij hun deelname aan de samenleving. Bij afnemende rijksmiddelen en een terugtredende overheid, en dat is de praktijk, is het van belang een nieuwe weg in te slaan; van claimgericht naar oplossingsgericht denken. Dit gaat met De Kanteling. Deze gaat verder dan het anders inrichten van de Wmo-dienstverlening binnen de gemeentelijke organisatie. Het gaat nadrukkelijk ook over een nieuwe relatie met burgers en partnerorganisaties. Met De Kanteling willen wij twee doelen bereiken: 1) een betere dienstverlening aan de burger met beperkingen en 2) het beheersen van de kosten van de individuele voorzieningen in de Wmo. De uiteindelijke doelstelling is dat burgers beter en langer kunnen blijven meedoen in de samenleving. De burger met beperkingen brengt samen met de gemeente in beeld wat zijn mogelijkheden en belemmeringen zijn en met welke oplossingen hij kan worden ondersteund. De Kanteling is ook richtinggevend voor de relatie tussen de burger en de overheid, bijvoorbeeld op het vlak van leefbaarheid. Ten slotte is de Kanteling ook van invloed op de relatie met partnerorganisaties, die het collectieve deel van de Wmo-arrangementen uitvoeren. Bij De Kanteling van individueel zorgarrangement naar collectieve voorziening (= een collectief welzijnsarrangement) is het belangrijk dat maatwerk wordt geleverd; daarbij hoort een deskundig en goed geëquipeerd Wmo-loket dat informatie, advies en cliëntondersteuning kan bieden en een op maat gesneden arrangement kan samenstellen. In het gesprek met de cliënt brengt de Wmo-consulent de ondersteuningsbehoefte van de burger in beeld. Het pakket aan oplossingen dat in het gesprek is afgesproken, noemen we het arrangement. Het gaat om een onderling samenhangend pakket van informele ondersteuning (door mantelzorgers en vrijwilligers) en algemene, collectieve en individuele voorzieningen. Doordat arrangementen breed samengesteld kunnen zijn, zullen vaak meerdere aanbieders en partners betrokken zijn bij de uitvoering. Onderdeel van het arrangement kan een individuele voorziening zijn. Deze wordt met een beschikking toe- of afgewezen op basis van de Wmo-verordening. De voorzieningen (m.n. de collectieve) worden conform de afspraken in het coalitieprogramma zo dicht mogelijk bij de burger georganiseerd, op buurt- wijk- of stadsdeelniveau. De gemeenschapsaccommodaties (de wijksteunpunten) krijgen een nadrukkelijke functie hierbij. Door de inzet van de Wmo-consulenten voor de extra gesprekken en het samenstellen van arrangementen zullen er meer uitvoeringskosten worden gemaakt. Naast de financiële inzet voor consulenten bestaat de inzet uit de middelen voor de realisatie van het arrangement: de ondersteuning van mantelzorgers en zorgvrijwilligers en de subsidiëring of inkoop van algemene en collectieve voorzieningen. Bovendien worden bestaande welzijnsvoorzieningen specifieker ingezet, zoals het sociaal-cultureel werk, het ouderenwerk, de ouderenadviseur of het buurt- en opbouwwerk van PIW, indien nodig met een aangepaste opdracht aan de partnerorganisaties. Deze kosten moeten terugverdiend worden doordat de kosten voor individuele voorzieningen teruglopen. Met invoering van De Kanteling is het nodig een nieuwe verordening vast te stellen. Met het concept De Kanteling kom je niet uit de voeten met de bestaande, op claims gebaseerde verordening. In wezen is sprake van twee aan elkaar gekoppelde besluitvormingsprocessen: vaststellen van het beleidsplan en in het kielzog daarvan vaststellen van de nieuwe verordening. Het een kan niet zonder het ander.
9
10
Het beleid voor prestatieveld 1 (leefbaarheid in wijken en buurten) wordt vormgegeven middels dit beleidsplan. Verdere uitwerking van dit prestatieveld vindt echter plaats via de stadsdeelplannen en –programma’s. Bij het proces om te komen tot een arrangement is het Wmo-loket het centrale punt en de consulenten spelen daarbij de hoofdrol. De dienstverlening van het loket wordt uitgebreid, waarbij het loket, onder regie van de gemeente, meer dan tot nu toe de toegang tot mantelzorgondersteuning, zorgvrijwilligersorganisaties en overige welzijnsvoorzieningen vormt. Bij De Kanteling zal een toenemend beroep op mantelzorgers worden gedaan, waarmee ondersteuning van mantelzorgers van nog groter belang wordt. De gemeente zal hier de komende periode extra aandacht aan besteden. Voor een succesvolle Kanteling is het van groot belang dat er voldoende zorgvrijwilligers beschikbaar zijn. De gemeente zal de samenwerkende organisaties voor zorgvrijwilligers structureel ondersteunen. Ook wordt aandacht besteed aan de samenwerking tussen mantelzorgondersteuning, zorgvrijwilligersorganisaties en het Wmoloket. De Kanteling vraagt om de ontwikkeling van algemene en collectieve (welzijns)-voorzieningen die maatwerkoplossingen bieden om de burger met beperkingen te compenseren. Dit gebeurt samen met partnerorganisaties, met name in de wijken. De ontwikkeling van de wijksteunpunten wordt dan ook nauw bij De Kanteling betrokken. Bij het proces om te komen tot een samenhangend arrangement is de eigen kracht van de burger het startpunt. Vervolgens worden mantelzorgers, zorgvrijwilligers en collectieve voorzieningen ingezet. Tenslotte worden aanvullend individuele voorzieningen toegewezen. Bij de zorg voor dak- en thuislozen zullen wij ons de komende planperiode focussen op het voorkómen dat burgers op straat komen te staan. Verder zal de komende planperiode meer nadruk komen te liggen op de doorstroom binnen de verblijfsvoorzieningen. Bij de verslaafdenzorg komt de nadruk te liggen op het beperken van het alcoholgebruik bij jongeren onder de 16 jaar. Tenslotte zal de pilot “Aanpak loverboys Westelijke Mijnstreek” een structureel karakter krijgen.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
VASTSTELLEN VAN DE KADERS: DE BESLISPUNTEN Bij hoofdstuk 1: Landelijke ontwikkelingen Beslispunt 1: Bij de opdrachtverstrekking aan welzijnsinstellingen zal het college van B & W opnemen dat welzijnsinstellingen volgens het concept Welzijn Nieuwe Stijl werken. Met name volgens de acht bakens, zoals aangeduid door de VNG en overeenkomstig artikel 4 van de Wmo, waarmee richting wordt gegeven aan de kwaliteitsontwikkeling van de welzijnssector. De resultaten worden stelselmatig gemonitoord via de jaarverslagen. Beslispunt 2: De gemeenteraad beschouwt De Kanteling als leidend principe voor de gemeente in de komende planperiode en geeft opdracht aan het college van B&W om De Kanteling uit te werken voor de gemeente Sittard-Geleen. Beslispunt 3: Het college van B&W zal de verworvenheden van De Kanteling in de Wmo monitoren en zo mogelijk inzetten bij de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding naar de gemeente met inbegrip van de nieuwe doelgroepen: • zorg in samenhang met andere voorzieningen organiseren; • een groter beroep doen op sociale netwerken en de eigen kracht van de burgers; • zo nodig werken met gespecialiseerde zorgaanbieders.
Bij hoofdstuk 2: Plaatselijke ontwikkelingen Beslispunt 4: Het college van B&W zal tengevolge van de te verwachten vergrijzing, ontgroening en krimp in de gemeente waar nodig wijkvoorzieningen bundelen en versterken en indien mogelijk gebruik maken van het potentieel aan mantelzorgers en zorgvrijwilligers. Weliswaar rekening houdend met de afstanden tussen dorpen en wijken gaat kwaliteit dan voor nabijheid. Het Plan van aanpak intensivering en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers 2008-2011 wordt daartoe in 2012 geëvalueerd. Beslispunt 5: Het college zal het coalitieprogramma als richtinggevend kader nemen bij het beleidsplan Wmo. Met name de volgende begrippen geven richting: bevorderen van zelfredzaamheid, compenseren van beperkingen, ondersteunen van mantelzorgers en zorgvrijwilligers, basisvoorzieningen zo dicht mogelijk bij de burgers.
Bij hoofdstuk 3: De Kanteling Beslispunt 6: Het college neemt De Kanteling als centraal thema voor de beleidsperiode 2012-2015. Daarvoor worden de prestatievelden 3 t/m 6 van de Wmo in onderlinge samenhang gebracht. In dit verband worden samenhangende stelsels van diensten (arrangementen) voor mensen met beperkingen gerealiseerd, zoveel mogelijk met de inzet van mantelzorgers en zorgvrijwilligers, algemene, collectieve en individuele voorzieningen. Beslispunt 7: Het college van B&W neemt de kernfuncties van De Kanteling (het eerste contact, het gesprek, het arrangement, toewijzing van individuele voorzieningen) als uitgangspunt voor het compenseren van de ondersteuningsbehoefte van burgers met beperkingen. Het gesprek wordt gevoerd door gekwalificeerde Wmo-consulenten in dienst van de gemeente overeenkomstig de richtlijnen van de Kanteling en artikel 4 van de Wmo. Beslispunt 8: Partnerorganisaties maken deel uit van een integraal aanbod aan (welzijns)diensten (het arrangement) in de gemeente. Het college van B&W relateert subsidie (of inkoop van diensten) van partnerorganisaties aan de bijdrage die zij leveren aan de uitvoering van arrangementen. Het college van B&W zal overlap tegengaan en de uitvoering van de arrangementen stelselmatig toetsen aan de opdracht.
11
12
Bij hoofdstuk 4: De Kanteling in Sittard-Geleen Beslispunt 9: Het college zal De Kanteling met ingang van 2012 invoeren en daarbij een invoeringsperiode van drie jaar nemen. Het college zal de uitvoering van De Kanteling gedurende de invoeringsperiode monitoren waardoor ongewenste ontwikkelingen, financieel of qua dienstverlening, binnen korte tijd zichtbaar worden en bijsturing op korte termijn mogelijk is. Beslispunt 10: Het college realiseert een tijdelijke uitbreiding gedurende drie jaar van het team Zorg & Ondersteuning. Om een substantieel deel van de aanvragen voor individuele voorzieningen op de gekantelde manier af te handelen stelt het college het daarvoor benodigde bedrag ter beschikking uit de opbrengst van het aanscherpen van het indicatieprotocol. Besluitvorming over het indicatieprotocol heeft in het voorjaar 2011 plaatsgevonden via het raadsdebat over de ombuigingen op de gemeentebegroting. Beslispunt 11: Voor de realisatie van het collectieve deel van het arrangement zal het college bestaande welzijnsvoorzieningen van het programma Zorg (productnummer 6357) en Collectieve preventie (productnummer 6358) richten op De Kanteling, zo nodig met een aan De Kanteling aangepaste opdracht.
Bij hoofdstuk 5: Beleidsvoornemens per prestatieveld Beslispunt 12: De gemeenteraad stelt de geactualiseerde uitgangspunten Basiskwaliteit Leefbaarheid in relatie tot de begrippen ‘actief burgerschap’, ‘schoon’, ‘heel’, ‘veilig’, ‘prettig’ en ‘contact’ als richtinggevend kader vast via het voorliggende beleidsplan. Verdere uitwerking van de uitgangspunten vindt vervolgens plaats via de stadsdeelplannen en -programma ‘s. Beslispunt 13: Het college van B&W zal de in bijlage 4 genoemde projecten uitvoeren: • Levensloopbestendige buurten; • Herinrichting oude Ziekenhuislocatie; • Ambassadeurs activerend burgerschap; • Invulling vrijkomende locaties en/of gebouwen. Beslispunt 14: Bij De Kanteling ligt de regie bij de gemeente i.c. het college. Het Wmo-loket is de plek waar cliënten, mantelzorgers en potentiële zorgvrijwilligers fysiek, telefonisch en digitaal terechtkunnen voor informatie, advies, ondersteuning, individuele voorzieningen en doorverwijzing naar andere voorzieningen dan de individuele voorzieningen in de Wmo. Gespecialiseerde Wmo-consulenten voeren het gesprek met de cliënt en verzorgen het arrangement. Beslispunt 15: Het college draagt zorg voor bijscholing van de Wmo-consulenten zodat zij in staat zijn de taken die horen bij De Kanteling uit te voeren. Het gaat daarbij om het concept De Kanteling, gespreksvoering, kennis van de sociale kaart, samenstellen van arrangementen en verslaglegging. Dekking van de kosten van het scholingstraject wordt gevonden in de opbrengst van het aanscherpen van het indicatieprotocol. Beslispunt 16: Het college van B & W laat onderzoeken of de huidige ondersteuning van mantelzorgers aansluit bij de vraag naar ondersteuning. Hierbij wordt de intensivering (vanaf 2008) van de ondersteuning van mantelzorgers betrokken.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
13
Beslispunt 17: De gemeente i.c. het college zal samen met partnerorganisaties algemene en collectieve voorzieningen ontwikkelen. Uitgangspunten daarbij zijn de arrangementen en de mogelijkheden om algemene en collectieve voorzieningen in te zetten in plaats van individuele voorzieningen. Beslispunt 18: Maatschappelijke opvang. Het college geeft opdracht om: • Een verbeterplan uit te voeren voor de ketenaanpak ernstige meervoudige problematiek binnen het Veiligheidshuis/OGGZ met de volgende inhoud: o casemanagers binnen de eigen organisatie beter faciliteren; o het procesmanagement versterken; o de communicatie tussen ketenpartners en binnen de eigen instelling verbeteren; o de slagvaardigheid en effectiviteit van de bestuurlijke structuur verbeteren. • De pilot: “Voorkomen huisuitzettingen als gevolg van huurachterstanden en overlast” vanaf 2012 structureel in te voeren en te verbreden over de hele stad. • De pilot: “Verbetering van de samenhang, afstemming en samenwerking binnen de eerste lijn” te realiseren zodat in een vroeg stadium signalering en aanpak van ernstige meervoudige problematiek plaats kan vinden. • De doorstroom binnen de opvangvoorzieningen te verbeteren. • De centrale toegang tot en de eigen bijdrage bij de maatschappelijke opvang opnemen in de Wmo-verordening 2012-2015, met dien verstande dat onderzocht wordt of ter voorkoming van zorgmijding een eigen bijdrage wenselijk is. • In overleg met het Zorgkantoor en MOV, delen van de bekostiging van de MO over te hevelen naar de AWBZ. • De pilot: “Aanpak loverboys” een structureel karakter te geven en het gemeentelijk deel van de kosten op zich te nemen. Beslispunt 19: Verslavingszorg. Het college geeft opdracht om in aanvulling op het bestaande beleid een integrale aanpak op Zuid Limburgs niveau te realiseren met het doel het alcoholgebruik bij jongeren onder de 16 jaar te beperken.
14
Beleidsplan Wmo 2012-2015
INLEIDING In december 2011 zal de gemeenteraad een nieuwe verordening individuele voorzieningen vaststellen. Deze zal gebaseerd zijn op het voorliggende beleidsplan. Het besluitvormingsproces voor de verordening loopt gelijk met dat van het beleidsplan en vindt in samenhang plaats. De ombuigingen in de gemeente zijn van invloed op de Wmo en daarmee op dit beleidsplan. De ambities uit het beleidsplan zijn afgestemd op het financiële kader en ingepast in de meerjarenbegroting. De uitvoering van de Wmo is op orde, ook in financiële zin. Onze gemeente scoort volgens de Benchmark Wmo 2010 op alle acht thema’s (prestatievelden) van de Wmo beter dan de gemeenten in dezelfde grootteklasse. De afgelopen planperiode ging het met name om het oplossen van de financiële problemen, ontstaan door de budgetverlaging bij de hulp bij het huishouden. Echter, ook het realiseren van een systeemwijziging in de Wmo wordt in het beleidsplan 2008-2011 genoemd. Het doel om de financiële problemen op te lossen is behaald. De omslag van claim- en aanbodgericht werken naar vraag- en resultaatgericht werken en het inzetten van collectieve voorzieningen in plaats van individuele voorzieningen is de ambitie in dit beleidsplan. In het voorliggende beleidsplan wordt aangegeven hoe deze kanteling gestalte gaat krijgen. De Wmo kent negen prestatievelden. Het beleid voor prestatieveld 1, het kader voor “Basiskwaliteit leefbaarheid” wordt in dit traject vastgesteld en verder uitgewerkt via de stadsdeelplannen en –programma’s. Het beleid voor prestatieveld 2 is in september 2011 vormgegeven via het besluitvormingstraject Jeugdbeleid en de daarbij behorende kadernota. In het beleidsplan Wmo wordt het beleid compact weergegeven en wordt vervolgens verwezen naar deze nota. De prestatievelden 3, 4, 5 en 6 worden in het voorliggende beleidsplan in hun onderlinge verband beschreven, waarbij een samenhangend pakket aan dienstverlening voor mensen met beperkingen wordt voorgestaan. Ook de prestatievelden 7, 8 en 9 worden in onderling verband beschreven. Het gaat om dak- en thuislozen, verslaafden en de doelgroep die gebruik maakt van de openbare geestelijke gezondheidszorg.
Communicatie De Wmo-raad is hét adviesorgaan voor de gemeente voor de Wmo. Het beleidsplan is op interactieve wijze en in goed overleg met de Wmo-raad tot stand gekomen. In een vroeg stadium zijn de concepten besproken. Ook heeft de Wmo-raad adviezen uitgebracht over de afzonderlijke prestatievelden van de Wmo, voorzien van aanbevelingen. Deze zijn zoveel mogelijk in het voorliggende plan verwerkt. De overige adviesraden en platforms zijn tijdig ervan op de hoogte gesteld dat de Wmo-raad het adviesorgaan voor de gemeente voor dit plan is, zodat zij in de gelegenheid waren met deze raad in overleg te treden.
15
16
Afgezien van het overleg met de Wmo-raad over de verschillende concepten is extern bekendheid gegeven aan het plan en de mogelijkheden om mee te denken. Op 22 juni heeft een Wmo-conferentie plaatsgevonden waarin het conceptplan is besproken met welzijns- en zorgorganisaties, met als doel de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het beleid te vergroten door het benutten van kennis uit het veld, het draagvlak voor het beleid te vergroten en de samenwerking tussen gemeente en maatschappelijke organisaties te bevorderen. Nadat het plan is vastgesteld door het college van B&W heeft een formele advies- en inspraakronde plaatsgehad. De Wmo-raad gaf schriftelijk advies en de welzijns- en zorgorganisaties en de burgers gaven hun zienswijze. Ook zijn interne partijen geïnformeerd over het beleidsplan: de consulenten van het team Zorg &Ondersteuning, de beleidsmedewerkers van het team Onderwijs, Cultuur, Welzijn en Sport, de beleidsmedewerkers van de afdeling Werk & Inkomen en de medewerkers van het team Stadsdeelmanagement & Beleid. Met name de consulenten van het team Z&O zullen een scholingstraject volgen; zij zullen de Wmo op gekantelde wijze moeten kunnen uitvoeren. Met de partnerorganisaties is en wordt nadrukkelijk overleg gevoerd over de gevolgen van De Kanteling. Ook zij zullen zich de nieuwe werkwijze eigen moeten maken. Ook voor zorgvragers en hun mantelzorgers zijn de veranderingen groot: de wijziging van claimgericht naar oplossingsgericht denken zal goed gecommuniceerd worden. Hiervoor zullen de komende maanden acties worden ondernomen. Tenslotte heeft De Kanteling gevolgen voor alle inwoners; van hen wordt veel meer dan voorheen verwacht dat zij een actieve rol vervullen en participeren in de samenleving. Tenslotte: De Kanteling is niet uitgedacht binnen de gemeente Sittard-Geleen, maar komt voort uit een project van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In dit beleidsplan wordt dan ook veelvuldig geciteerd uit diverse publicaties van de VNG die in het kader van het project De Kanteling zijn verschenen. Omdat een eigen invulling aan De Kanteling is gegeven, is het ondoenlijk onderscheid te maken tussen eigen tekst en citaat.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
17
18
Beleidsplan Wmo 2012-2015
1. LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN Inleiding De kosten gemoeid met de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn de afgelopen jaren enorm gegroeid. Bij ongewijzigd beleid zou deze zorg een steeds groter deel van het rijksbudget opslokken en tenslotte onbetaalbaar worden. Het Rijk besloot tot een omvangrijk decentralisatietraject. In 2007 is de functie huishoudelijke verzorging van de AWBZ naar de gemeenten gegaan. In 2009 is de begeleiding op psychosociale grondslag en in 2010 de begeleiding voor mensen met lichte beperkingen uit de AWBZ gehaald. In 2013 wordt de functie begeleiding volledig naar de gemeenten overgeheveld en komt de zorg voor deze cliënten bij de gemeenten terecht. Tegelijkertijd is er bij De Kanteling sprake van een systeemwijziging: van het claimen van verzekerde rechten naar het compenseren van beperkingen. Het als vanzelfsprekend aanspraak maken op voorzieningen wordt vervangen door het in goed overleg realiseren van arrangementen die de burgers in staat stellen te participeren in de samenleving. Deze systeemwijziging wordt beschreven in paragraaf 1.2. en geconcretiseerd in de hoofdstukken 3 en 4. Het Rijk heeft drie majeure decentralisatietrajecten gepland: de invoering van één regeling voor de onderkant van de samenleving (uit te voeren door de gemeenten, zie par. 1.3), de overheveling van de functie begeleiding (par. 1.4) en de decentralisatie van de jeugdzorg (par. 1.5). Deze trajecten komen via aparte beleidsnotities aan de orde en worden in dit hoofdstuk van het beleidsplan kort beschreven. Twee daarvan, de overheveling van de functie begeleiding uit de AWBZ naar de gemeenten en de decentralisatie van de jeugdzorg, hebben alles te maken met de Wmo. De derde, de Wet werken naar vermogen, heeft raakvlakken met de Wmo, maar staat er iets verder van af. De gemeenten worden, als de drie majeure decentralisatietrajecten zijn voltooid, de belangrijkste spelers als het gaat om welzijn en ondersteuning in de meest brede zin: van jeugdgezondheidszorg, via jeugdzorg, leerplicht en het behalen van een startkwalificatie naar werk, naar inkomensondersteuning voor alle mogelijke kwetsbare doelgroepen. Welzijn en ondersteuning in alle facetten, financieel, qua voorzieningen, hulp bij het huishouden en begeleiding van iedereen met beperkingen, zolang iemand niet in een intramurale voorziening verblijft. Bij deze taakuitbreiding hoort een passende positie van de gemeente: namelijk centraal, als beleidsmaker, regievoerder, financier, opdrachtgever, uitvoerder en als de spin in het web. De gemeente gaat straks over zo ongeveer alle facetten van het sociale domein. Deze positie brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee, maar biedt een tot nu toe ongekend perspectief op de verwezenlijking van een integrale aanpak.
1.1 Welzijn Nieuwe Stijl Veel gemeenten hebben zich bij de invoering van de Wmo in eerste instantie gericht op het op orde krijgen van de nieuwe taken (hulp bij het huishouden, informatie en advies, mantelzorgondersteuning, etc.). Begin 2011 zijn de meeste gemeenten nog niet toegekomen aan het in de volle breedte benutten van de ruimte die de Wmo biedt. De Minister wil de doorontwikkeling van en in de Wmo met kracht stimuleren. Voorwaarden voor succes zijn onder andere dat de (sturings)relatie tussen gemeenten en welzijnsorganisaties en de kwaliteit en professionaliteit van het welzijnswerk op orde zijn. Om op deze twee punten een verbeterslag te kunnen maken heeft het ministerie van VWS het landelijke programma ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ gelanceerd. Welzijn nieuwe stijl richt zich met name op de welzijnsinstellingen.
19
20
Welzijn Nieuwe Stijl kent een drietal hoofddoelstellingen, namelijk de Wmo gemeenschappelijker, professioneler/effectiever en efficiënter uit te voeren. Welzijn Nieuwe Stijl kent acht bakens. Deze leveren een bijdrage aan de kwaliteitsontwikkeling van de welzijnssector en zijn daarmee ook voor gemeenten in de rol als opdrachtgever relevant. Deze bakens zijn bedoeld om richting te geven aan het denken, maken van afspraken en het handelen, zowel voor de welzijnsorganisaties als voor de gemeenten. Voor de gemeente fungeren zij als ijkpunten waaraan opdrachten en de uitvoering na het verlenen van de opdracht kunnen worden getoetst. De bakens: 1. Gericht op de vraag achter de vraag: richt je samen met de cliënt op de werkelijke vraag in plaats van dat het aanbod de vraag stuurt. 2. Gebaseerd op de eigen kracht van de burger: ga eerst na wat de burger zelf kan (met hulp van de directe omgeving) en bepaal daarna of verdere ondersteuning nodig is. 3. Direct er op af: benader ook mensen die niet om ondersteuning kunnen, durven of willen vragen. 4. Formeel en informeel in optimale verhouding: zoek naar de ideale verhouding voor de toekomst tussen formele hulp (en afhankelijkheid daarvan) en ondersteuning vanuit het sociale netwerk van de burger. 5. Doordachte balans van collectief en individueel: ga uit van het stepped-care principe: doe collectief wat collectief kan, en bied individuele hulp als dit nodig is. 6. Integraal werken: werk samen met de keten (en netwerk) partners om tot een samenhangend en volledig pakket van ondersteuning te komen, waarin de regie duidelijk is geregeld. 7. Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht: definieer duidelijke doelen voor de korte en lange termijn en ga na hoe die te halen. 8. Gebaseerd op ruimte voor de professional: creëer ruimte voor de goed opgeleide professional om te werken en te handelen volgens zijn of haar kennis, ervaring en vaardigheden. Het stimuleringsprogramma Welzijn Nieuwe Stijl richt zich primair op gemeenten en welzijnsorganisaties. Omdat naast gemeenten en welzijnsorganisaties ook andere organisaties een belangrijke bijdrage leveren aan Welzijn Nieuwe Stijl behoren zorgaanbieders, woningbouwcorporaties, cliëntenorganisaties, sportinstellingen en verenigingen, politie, etc. tot de secundaire doelgroep.
Beslispunt 1: Bij de opdrachtverstrekking aan welzijnsinstellingen zal het college van B & W opnemen dat welzijnsinstellingen volgens het concept Welzijn Nieuwe Stijl werken. Met name volgens de acht bakens, zoals aangeduid door de VNG en overeenkomstig artikel 4 van de Wmo, waarmee richting wordt gegeven aan de kwaliteitsontwikkeling van de welzijnssector. De resultaten worden stelselmatig gemonitoord via de jaarverslagen.
1.2 De Kanteling Het VNG-project ‘De Kanteling’ werkt aan de omslag van ‘afhandelen van een aanvraag’ naar ‘luisteren naar een vraag’ van de burger. Daarbij wordt niet gedacht in beperkingen en in beschikbare voorzieningen, maar in termen van het samen met burgers oplossingen bedenken. Het is een omslag van ‘aanspraak op’ naar ‘oplossen van’. Gemeenten in het project De Kanteling zijn aan de slag om de compensatieplicht uit de wet vorm te geven. Het ‘eerste gesprek’ met de burger is een belangrijk spoor van het project De Kanteling.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
21
Bij het opstellen van gemeentelijke verordeningen maken gemeenten bijna altijd gebruik van modelverordeningen die door de VNG opgesteld worden. Een onderdeel van het project De Kanteling is dan ook het maken van een nieuwe (gekantelde) modelverordening waardoor ook in juridische termen de nieuwe werkwijze geborgd is. Burgers moeten de ‘zekerheid’ van het vertrouwde rechtenstelsel loslaten. Burgers zijn gewend te denken en handelen in termen van rechten. De beoogde omslag is daarom een forse opgave die vooral in de dagelijkse uitvoering gestalte moet krijgen. Gemeenten moeten zich inspannen voor maatwerk en samen met burgers bezien welk arrangement ertoe bijdraagt dat zij meer en beter kunnen participeren. De Kanteling gaat niet alleen over anders omgaan met vragen van burgers. Het moet ook leiden tot nieuwe oplossingsarrangementen, nieuwe vormen van hulp en ondersteuning. Ook hier kan vanuit welzijnsdenken de noodzakelijke vernieuwing van het voormalige “zorgdenken” plaatsvinden. De Kanteling wordt uitgewerkt in hoofdstuk 5 van dit beleidsplan.
Beslispunt 2: De gemeenteraad beschouwt De Kanteling als leidend principe voor de gemeente in de komende planperiode en geeft opdracht aan het college van B&W om De Kanteling uit te werken voor de gemeente Sittard-Geleen.
1.3 Wet werken naar vermogen Het kabinet heeft besloten tot de invoering van één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt (WWB, WIJ, WAJONG en WSW) die erop gericht is zoveel mogelijk mensen te laten werken naar vermogen. De Wajong wordt gedecentraliseerd wat betreft de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsgehandicapten. Het kabinet wil met minder geld meer mensen aan het werk helpen. In dat kader kondigt het kabinet bezuinigingen aan op de WSW, Wajong en op re-integratiemiddelen. Gemeenten worden in staat gesteld om meer mensen te laten werken door het ontschotten van de budgetten en de inzet van het instrument loondispensatie (tijdelijk werken onder het minimumloon). Welke gevolgen deze wet heeft voor de Wmo, bijvoorbeeld voor de inzet van uitkeringsgerechtigden in de zorg, moet blijken nadat meer bekend is over de inhoud van de wet.
1.4 De overheveling van de begeleiding In het regeerakkoord is opgenomen dat de functie begeleiding van de AWBZ overgeheveld wordt naar de gemeenten. Begeleiding valt uiteen in individuele begeleiding en groepsgewijze begeleiding (begeleiding in dagdelen, dagbesteding). De AWBZ-functie begeleiding was de afgelopen jaren volop in beweging, met als doel om de AWBZ terug te brengen tot de kern. Kenmerken van begeleiding Ongeveer 176.000 Nederlanders maakten op 1 januari 2010 gebruik van begeleiding uit de AWBZ. Zij moeten daar een indicatie voor aanvragen bij Bureau Jeugdzorg (18-) of het CIZ. BJZ en CIZ kennen indicaties voor begeleiding toe op grond van matige of ernstige beperkingen in de sociale redzaamheid, de mogelijkheid zich te bewegen of te verplaatsen, het psychisch functioneren, geheugen- en oriëntatiestoornissen of probleemgedrag. Cliënten die gebruik maken van begeleiding of dat tot voor kort deden, vormen een zeer gedifferentieerde groep. De grootste cliëntengroepen zijn cliënten met een psychiatrische aandoening, een verstandelijke handicap of een somatische beperking.
22
De opdracht aan gemeenten De cliënten die momenteel begeleiding ontvangen zijn burgers met serieuze beperkingen; cliënten met lichte beperkingen hebben sinds de invoering van de Pakketmaatregel immers al hun aanspraak op zorg verloren. De overheveling geeft gemeenten de opdracht om zorg en ondersteuning aan deze cliënten te bieden. Vanwege een opgelegde doelmatigheidskorting van 5 % is het van belang dat gemeenten daarbij vernieuwende oplossingen ontwikkelen. De grootste besparings- en verbetermogelijkheden zijn (aldus de VNG) te bereiken door de zorg meer in samenhang te organiseren met andere gemeentelijke voorzieningen en een groter beroep te doen op collectieve oplossingen, sociale netwerken en de eigen kracht van burgers. Dergelijke oplossingen moeten deels door zorgaanbieders worden ontwikkeld, maar ook moet samenwerking worden gezocht met wel-zijnsinstellingen en woningcorporaties. Een invoeringsplan zal t.z.t. geschreven worden.
Beslispunt 3: Het college van B&W zal de verworvenheden van De Kanteling in de Wmo monitoren en zo mogelijk inzetten bij de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding naar de gemeente met inbegrip van de nieuwe doelgroepen: • zorg in samenhang met andere voorzieningen organiseren; • een groter beroep doen op sociale netwerken en de eigen kracht van de burgers; • zo nodig werken met gespecialiseerde zorgaanbieders.
1.5 Decentralisatie van de jeugdzorg De provinciale jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering, jeugd-ggz (Zorgverzekeringswet) en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugd (AWBZ) worden overgeheveld naar gemeenten. Samen met de tijdelijke regeling Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) komt er één financiering en een nieuw wettelijk kader voor al deze vormen van ondersteuning en hulp aan kinderen en hun opvoeders. Het kabinet beoogt hiermee het volgende: • Realiseren van inhoudelijke en organisatorische veranderingen in het geheel van de jeugdzorg. • Terugdringen van de stijgende vraag naar gespecialiseerde zorg door de ‘hulp dichtbij’ eerder en sneller in te zetten. • Een structurele bezuiniging van € 300 miljoen. De eerste bezuiniging van 80 miljoen euro staat ingeboekt voor 2015. Gemeenten moeten een robuust aanbod van ambulante, toegankelijke en laagdrempelige hulp opzetten. Ook moeten zij de jeugdbescherming (voogdijmaatregelen en jeugdreclassering) op regionale schaal organiseren en financieren. De VNG is voorstander van decentralisatie van de jeugdzorg, maar alleen als gemeenten daarbij voldoende middelen, beleidsvrijheid en uitvoeringsruimte wordt geboden. Over financiële aspecten van de decentralisatie is momenteel niet meer bekend dan de informatie uit het regeerakkoord. De decentralisatie van taken moet het rijk in 2016 structureel € 300 miljoen aan bezuinigingen opleveren. Daarnaast wordt er een eigen bijdrage in de jeugdzorg ingevoerd
Beleidsplan Wmo 2012-2015
23
24
Beleidsplan Wmo 2012-2015
2. PLAATSELIJKE ONTWIKKELINGEN Inleiding Afgezien van de landelijke ontwikkelingen, zoals geschetst is hoofdstuk 1, zijn er ook SittardGeleense ontwikkelingen. Met name de volgende drie zaken zijn relevant voor de Wmo: 1) de demografische ontwikkelingen; 2) het sociale beleid van het bestuur, zoals beschreven in het coalitieprogramma; 3) de ombuigingstaakstelling van de gemeente als gevolg van de financiële crisis.
2.1 Demografische ontwikkelingen: krimp De demografische ontwikkeling is recent beschreven in het “Actieplan demografische ontwikkeling” en vastgesteld door het college van B&W. Hieronder samengevat de gevolgen van krimp, waarbij wordt ingezoomd op de noodzaak om voorzieningen te bundelen en de zorgstructuur toekomstbestendig te maken. De stad heeft de komende tijd steeds minder inwoners, vooral jongeren, en relatief meer ouderen. Het voorzieningenniveau komt daardoor onder druk te staan. Het gaat daarbij om woonvoorzieningen en voorzieningen zoals winkels e.d. Ook publieke voorzieningen voor onderwijs, welzijn, cultuur en sport hebben hiermee te maken. Met name in de dorpen leidt dit tot verlaging van het voorzieningenniveau. Het zal een steeds grotere uitdaging worden om het niveau van wijkgebonden welzijnsvoorzieningen in stand te houden, zeker in relatie tot mogelijke ombuigingen. Het in stand houden van een basisniveau aan gemeenschapsvoorzieningen, goed gespreid en bereikbaar, maar ook burenhulp, vervoersvoorzieningen en mantelzorg, wordt van nog groter belang. De demografische ontwikkeling in stad en regio heeft een naam: “krimp”. In de beleidsvelden wonen, voorzieningen en arbeidsmarkt wordt nu al gereageerd op de demografische ontwikkeling. Andere beleidsvelden, bijvoorbeeld zorg, volgen. Doel is de demografische ontwikkeling op een positieve wijze te gebruiken om een ruimtelijke en sociaaleconomisch duurzame kwaliteit van de samenleving te realiseren: van meer naar beter. Deze transitie zal de komende jaren veel creativiteit en vasthoudendheid vragen. Van groot belang daarbij is het ontwikkelen van een lange termijn perspectief. Afname van de bevolking door vergrijzing, ontgroening en migratie is onontkoom-baar. Door het creëren van werkgelegenheid en door te zorgen voor een passend woon- en leefklimaat kunnen de effecten van krimp enigszins beperkt worden. Maar ook door jongeren langer aan de stad te binden, met bijzondere aandacht voor studenten. Desondanks zal de krimp leiden tot een andere bevolkingssamenstelling, een andere balans: minder jonge mensen en gezinnen, meer ouderen. Het beleid zal vanuit dat perspectief heroverwogen worden. Geleidelijk aan zullen de veranderingen vorm en inhoud krijgen. Het betreft: • Transformatie van de woningvoorraad (qua samenstelling en plaats); • Bundelen van voorzieningen in de dorpen en de wijken: kwaliteit gaat vóór nabijheid; • Toekomstbestendig maken van de zorgstructuur; • Aantrekken van nieuwe werkgelegenheid en nieuwe werknemers; • Jongeren binden aan de stad door middel van onderwijs, sport, cultuur en banen.
Bundelen van voorzieningen
Voorzieningen (gemeenschapsaccommodaties, basisonderwijs en sport) worden samengevoegd. In principe worden bestaande voorzieningen versterkt, maar ook is het mogelijk dat er nieuwe (geclusterde) multifunctionele voorzieningen worden gerealiseerd.
25
26
Er is bijzondere aandacht voor de aanpak in herstructureringsgebieden en kleine kernen. Voor het toekomstbestendiger maken van voorzieningen worden plannen en initiatieven uitgevoerd, gericht op opschaling alsook versterking van sport- en onderwijsvoorzieningen. De ontwikkeling van wijksteunpunten past hierbin-nen.
Toekomstbestendig maken van de zorgstructuur
Bij ontgroening en vergrijzing groeit de behoefte aan zorg voor ouderen in de vorm van mantelzorg, vrijwillige zorg en professionele zorg. De zorg voor ouderen krijgt primair gestalte vanuit het principe “op eigen kracht waar mogelijk en ondersteuning indien nodig”. Het zo lang mogelijk zelfstandig wonen is een belangrijk doel daarbij. Ook dat vraagt om een accentverlegging van zorg, uitgevoerd door professionals in intramurale voorzieningen, naar zorg in de eigen omgeving met een gecombineerde inzet van mantelzorgers, vrijwilligers en professionals in de zorg. Ook het aantal 65-plussers neemt toe. Deze zijn langer dan ooit actief in de samenleving en vormen vanwege hun beschikbare tijd, kennis en middelen steeds meer een kans. Sittard-Geleen ontgroent. Er worden minder kinderen geboren en jongeren verlaten de stad voor studie en werk. Het is een uitdaging om deze jongeren, samen met het maatschappelijk middenveld, te boeien en binden aan de stad.
ontwikkeling samenstelling bevolking 100% 80% 80+ 60-79 40-59 20-39 0-19
60% 40% 20% 0% 2000
2020
2040
Beslispunt 4: Het college van B&W zal tengevolge van de te verwachten vergrijzing, ontgroening en krimp in de gemeente waar nodig wijkvoorzieningen bundelen en versterken en indien mogelijk gebruik maken van het potentieel aan mantelzorgers en zorgvrijwilligers. Weliswaar rekening houdend met de afstanden tussen dorpen en wijken gaat kwaliteit dan voor nabijheid. Het Plan van aanpak intensivering en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers 2008-2011 wordt daartoe in 2012 geëvalueerd.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
27
2.2 Het coalitieprogramma: volwaardig deelnemen Iedereen doet mee in Sittard-Geleen, dat is het streven. De gemeente ondersteunt burgers die hulp nodig hebben, met als doel hen sterker te maken en kansen te creëren. Uitgangspunt is dat burgers zolang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam zijn en dat waar dit niet (volledig) mogelijk is zodanige compensatie plaatsvindt dat zij volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Daartoe wordt een beroep gedaan op eigen inzet en inzet van de directe omgeving (mantelzorgers). Ons huidige Wmo-stelsel wordt opnieuw tegen het licht gehouden om dit stelsel houdbaar te maken. Het aantal mensen dat een beroep op de Wmo doet, neemt immers toe. Bovendien brengt het Rijk steeds meer taken uit de AWBZ onder de Wmo, al dan niet gepaard gaand met bezuinigingen. Er wordt een krachtige impuls aan mantelzorg en vrijwillige ondersteuning binnen de buurt gegeven. Voor zorgbehoevenden is bereikbaarheid en toegankelijkheid van een compleet aanbod van basisvoorzieningen van belang. Preventie is van groot belang. De toenemende vitaliteit en hogere levensverwachting maken dat de groep ouderen in de komende 20 jaar toeneemt en dat ouderen langer actief in de samenleving blijven en voor deze samenleving vanwege hun beschikbare tijd, kennis en middelen steeds meer een kans worden. Gecombineerd met de krimp waarbij de verhouding tussen ouderen en jongeren verandert, leidt dit ertoe dat zowel van ouderen, m.n. de ouderen tot 75 jaar, meer gevraagd wordt als dat er meer in hun zorg, m.n. de ouderen boven 75 jaar, wordt geïnvesteerd De zorg voor ouderen wordt primair gestalte gegeven vanuit het principe “op eigen kracht waar mogelijk, ondersteuning indien nodig”. Daarbij stuurt de gemeente op een gecombineerde inzet van mantelzorgers, vrijwilligers en professionals in welzijn en zorg. De inspanning is erop gericht om nieuwe groepen vrijwilligers te mobiliseren om door samenwerking van professionals en vrijwilligers een optimale balans te bereiken in ondersteuning van zorgbehoevenden. De gemeente bevordert het aanbod van programma’s om de vitaliteit van ouderen te optimaliseren. De gemeente geeft mantelzorgers en vrijwilligers een sterke positie naast de professionals in het bestrijden van eenzaamheid en het verzorgen van mensen. Uiteraard kunnen burgers in een zorginstelling een plek krijgen, maar we zien dat als het eindpunt van de ontwikkeling, waarbij ouderen zolang mogelijk, omgeven door mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en toegankelijke en laagdrempelige voorzieningen in hun vertrouwde buurt blijven wonen. Het Wmo-instrumentarium dient hiertoe faciliterend te zijn. Daarbij hoort ook het bevorderen van levensloopbestendig bouwen.
Beslispunt 5: Het college zal het coalitieprogramma als richtinggevend kader nemen bij het beleidsplan Wmo. Met name de volgende begrippen geven richting: bevorderen van zelfredzaamheid, compenseren van beperkingen, ondersteunen van mantelzorgers en zorgvrijwilligers, basisvoorzieningen zo dicht mogelijk bij de burgers.
2.3 De ombuigingsvisie: fundamentele heroriëntatie Vanwege de internationale economische crisis en het rijksbeleid moet de gemeente fors bezuinigen. Aan de orde is een fundamentele heroriëntatie, gericht op de relatie tussen de gemeente en zijn burgers, op het gemeentelijk takenpakket en op de ambtelijke organisatie. Daarnaast wordt de crisis ook benut als katalysator voor innovatie, hervorming en verandering vanuit een beeld van de toekomstige rol van de lokale overheid en met een duidelijke focus op maatschappelijke effecten. Ombuigen met visie, zo luidt het motto.
28
De financiële opgave maakt duidelijk dat een aantal van de ambities van de gemeente niet uitgevoerd kan worden en dat taken zullen moeten worden afgestoten. Er zullen keuzes moeten worden gemaakt. Centrale vraag daarbij is: wat zijn de belangrijkste onderwerpen voor de stad om zo sterk mogelijk de crisis te doorstaan? In willekeurige volgorde: • Economische structuur en werkgelegenheid; • Sociale vitaliteit d.m.v. wijkontwikkeling, communicatie en participatie; • Stedelijke functies. Sittard-Geleen moet een sociaalvitale stad blijven. Iedereen doet mee, dat blijft het streven. Maar niet iedereen kan dit zonder ondersteuning. Het adagium ‘minder overheid, meer samenleving’ doet weliswaar een groot beroep op zelfwerkzaamheid en zelfredzaamheid van de samenleving, maar een sociaal vangnet blijft nodig. De schaal van de directe leefomgeving is die van de lokale gemeenschap in dorpen en wijken. De gemeente versterkt de maatschappelijke participatie en organiseert de taken rondom de directe woon- en leefomgeving. Uitdaging is om betekenisvolle vervolgstappen te zetten, in het belang van het sociale gezicht van de stad, het behoud van vitale dorpen en wijken, van het behoud van de leefbaarheid en het behouden van een kwalitatief voorzieningenniveau. Om dit te bereiken dient het huidig wijkgericht werken doorontwikkeld te worden. Niet zozeer ‘meer van hetzelfde’, maar in toenemende mate ‘anders doen’. Verder zal de dialoog worden gevoerd over herijking en wellicht zelfs reductie van voorzieningen (accommodaties) vanwege overcapaciteit en de behoefte aan kwaliteitsbehoud tegen de achtergrond van de noodzaak tot bezuinigen. De ombuigingsoperatie heeft ook gevolgen voor de Wmo. In het voorjaarsdebat met de Raad heeft het college van B&W ombuigingsvoorstellen bij het programma Sociale stad gedaan. De gemeenteraad heeft een integrale afweging gemaakt en in het kader van het Voorjaarsdebat besluiten hierover genomen. Zie ook hoofdstuk 4, paragraaf 2.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
29
30
Beleidsplan Wmo 2012-2015
3. DE KANTELING1 Inleiding In de loop der jaren zijn de verwachtingen van de burger naar de overheid steeds toegenomen. Tegelijkertijd heeft de overheid mensen onbedoeld afhankelijker van zich gemaakt. De zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de burger zijn eerder af dan toegenomen. Bij afnemende rijksmiddelen en een terugtredende overheid, en dat is de praktijk, is het van belang een nieuwe weg in te slaan, van claimgericht naar oplossingsgericht denken. De Kanteling gaat verder dan het anders inrichten van de Wmo-dienstverlening binnen de gemeentelijke organisatie. Het gaat nadrukkelijk ook over een nieuwe relatie met burgers en partnerorganisaties. De uiteindelijke doelstelling is dat burgers beter en langer kunnen blijven meedoen in de samenleving. De Wmo gaat in eerste instantie uit van zijn eigen kracht en verantwoordelijkheid. De burger brengt samen met de gemeente in beeld wat zijn mogelijkheden en belemmeringen zijn en met welke oplossingen hij zo nodig kan worden ondersteund. Ten slotte is de Kanteling ook van invloed op de relatie met partnerorganisaties, die vaak een groot deel van de Wmo-arrangementen uitvoeren. Bovendien kunnen partnerorganisaties een belangrijke rol krijgen in de vraagverheldering (“het gesprek”). Wij onderscheiden vier doelgroepen in de Wmo: 1. Alle inwoners van de gemeente: prestatieveld 1. 2. Jeugdigen en hun ouders met opvoedingsproblemen: prestatieveld 2. 3. Mensen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, hun mantelzorgers en hun zorgvrijwilligers (mantelzorgers en zorgvrijwilli-gers zijn mensen zonder beperking die zich inzetten voor mensen mét beperkingen. Zorgvrijwilligers doen dit omdat zij iets willen betekenen voor de ander.): prestatievelden 3, 4, 5 en 6. 4. De meest kwetsbare burgers. Dak- en thuislozen, slachtoffers van huiselijk geweld, zorgwekkende zorgmijders (de OGGZ-doelgroep), verslaafden aan alcohol en drugs: prestatievelden 7, 8 en 9. Voor de doelgroep Mensen met beperkingen zullen de prestatievelden 3 t/m 6 nog meer in onderlinge samenhang worden gebracht. Dit gebeurt met behulp van de Kanteling, meer in het bijzonder door het aanbieden van arrangementen, opgebouwd uit meerdere prestatievelden. Een arrangement wordt vooraf gegaan door het geven van informatie en advies en het zo nodig realiseren van cliëntondersteuning (prestatieveld 3). Een arrangement bestaat vervolgens uit een samenhangend stelsel van diensten voor mensen met beperkingen, gericht op het zelfstandig functioneren, zoveel als mogelijk met de inzet van mantelzorgers en zorgvrijwilligers (prestatieveld 4), algemene en collectieve welzijnsvoorzieningen (prestatieveld 5) en individuele voorzieningen (prestatieveld 6).
Beslispunt 6: Het college neemt De Kanteling als centraal thema voor de beleidsperiode 20122015. Daarvoor worden de prestatievelden 3 t/m 6 van de Wmo in onderlinge samenhang gebracht. In dit verband worden samenhangende stelsels van diensten (arrangementen) voor mensen met beperkingen gerealiseerd, zoveel mogelijk met de inzet van mantelzorgers en zorgvrijwilligers, algemene, collectieve en individuele voorzieningen.
Voor de uitwerking van De Kanteling is uitvoerig gebruik gemaakt van diverse publicaties van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in het kader van het project De Kanteling. 1
31
32
3.1 De aanleiding om te kantelen Gemeenten hebben de taak om burgers met beperkingen te ondersteunen bij hun deelname aan de samenleving. Hoe gemeenten die verantwoordelijkheid invullen schrijft de wet niet voor. De Kanteling is een wijze van invullen van de compensatieplicht. In plaats van het verzilveren van wettelijke rechten (zoals in de AWBZ) gaat de burger idealiter samen met de gemeente op zoek naar oplossingen om beperkingen te compenseren. Het claimen van voorzieningen is niet aan de orde. Bij De Kanteling van individueel zorgarrangement naar collectieve voorziening (een collectief welzijnsarrangement) is sprake van maatwerk; daarbij hoort een deskundig en goed geëquipeerd Wmo-loket dat informatie, advies en cliëntondersteuning kan bieden en een op maat gesneden arrangement kan samenstellen. De gemeente zal de komende periode moeten ombuigen; waarschijnlijk ook op maatschappelijke ondersteuning. De komende jaren zal blijken of De Kanteling oplossingen biedt voor geldgebrek in de Wmo. Naar verwachting biedt kantelen mogelijkheden bij het terugdringen van de kosten van individuele voorzieningen. De wijze van uitvoeren is daarbij van groot belang: de regie moet daarom bij de gemeente liggen, zodat tijdig bijgestuurd kan worden.
3.2 Achtergronden bij De Kanteling Compensatieplicht Een belangrijke vernieuwing in de Wmo is de introductie van de compensatieplicht. In tegenstelling tot de WVG, één van de voorgangers van de Wmo, zijn gemeenten niet meer gebonden aan het verstrekken van een aantal omschreven voorzieningen. Zij hebben de vrijheid om zelf keuzes te maken over de manier waarop zij (individuele) burgers ondersteunen bij hun deelname aan de samenleving. Artikel 4 van de Wmo verplicht het college van burgermeester en wethouders om burgers met een beperking te compenseren op de volgende vier domeinen: 1. Een huishouden kunnen voeren. 2. Zich kunnen verplaatsen in en om het huis. 3. Zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel. 4. Medemensen kunnen ontmoeten en op basis hiervan sociale verbanden kunnen aangaan. In de wet staat niet hoe de ondersteuning er uit moet zien. Wat telt is het resultaat. Samen met de landelijke koepel van chronisch zieken en gehandicapten en de koepel van ouderenorganisaties heeft de VNG artikel 4 van de wet geconcretiseerd in acht resultaten: 1. Wonen in een schoon en leefbaar huis. 2. Wonen in een voor hem/haar geschikt huis. 3. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. 4. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. 5. Thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. 6. Zich verplaatsen in, om en nabij het huis. 7. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. 8. De mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. De resultaten worden niet alleen behaald door het bieden van individuele voorzieningen. Een arrangement kan voor een groot deel bestaan uit algemene en collectieve voorzieningen. Bovendien biedt het denken in resultaten ruimte aan de ontwikkeling en innovatie van nieuwe vormen van hulp en ondersteuning.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
33
3.3 Kernfuncties van kantelen In opzet en uitvoering van De Kanteling draait het om een aantal stappen die iedere burger met een ondersteuningsbehoefte gemiddeld genomen doorloopt.
1. Het eerste contact
Als mensen een vraag of probleem hebben, moeten zij zich op een plek kunnen melden, waar hun vraag opgepakt wordt. Dit kan iemand uit hun informele netwerk zijn, een partnerorganisatie of het Wmo-loket. Voor burgers die zelf geen initiatief nemen om hun vraag te stellen (zorgmijders) komt het eerste contact tot stand via signalen uit hun omgeving. Het resultaat van het eerste contact is dat de burger weet waar hij naartoe kan met zijn vraag.
2. Het gesprek
In het gesprek wordt de ondersteuningsbehoefte van de burger in beeld gebracht. Het gesprek is onder te verdelen in 2a) vraag verhelderen & resultaat vaststellen en 2b) oplossingen afspreken. De vraagverheldering sluit aan bij de eigen kracht van de burger. Wat kan iemand wél, en welke ondersteuning is daar bij nodig? Welk resultaat moet bereikt worden? Pas als de ondersteuningsbehoefte in beeld is gebracht, wordt naar oplossingen gezocht. Dat kan in hetzelfde gesprek zijn, maar het kan ook meerdere gesprekken vragen. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt, dat zo nodig ter inzage is van de cliënt. Belangrijk is dat de vraagverheldering en de beoordeling van aanvragen voor individuele voorzieningen van elkaar losgekoppeld zijn. Niet alle vragen van burgers leiden tot een gesprek. Eenvoudige vragen worden snel en laagdrempelig opgelost.
3. Het arrangement
Het pakket aan oplossingen dat in het gesprek is afgesproken, noemen we het arrangement. Het gaat om een onderling samenhangend pakket van informele ondersteuning (door mantelzorgers en vrijwilligers), algemene, collectieve en individuele voorzieningen. Doordat arrangementen breed samengesteld kunnen zijn, zullen vaak meerdere aanbieders en partners betrokken zijn bij de uitvoering.
4. Toewijzing van individuele voorzieningen
Onderdeel van het arrangement kan een individuele voorziening zijn. Deze wordt met een beschikking toe- of afgewezen op basis van de Wmo verordening.
Beslispunt 7: Het college van B&W neemt de kernfuncties van De Kanteling (het eerste contact, het gesprek, het arrangement, toewijzing van individuele voorzieningen) als uitgangspunt voor het compenseren van de ondersteuningsbehoefte van burgers met beperkingen. Het gesprek wordt gevoerd door gekwalificeerde Wmo-consulenten in dienst van de gemeente overeenkomstig de richtlijnen van de Kanteling en artikel 4 van de Wmo.
34
3.4 De rol van de partnerorganisaties Partnerorganisaties zijn die partijen die in samenwerking met de gemeente een actieve rol spelen bij het leveren van diensten voor mensen met beperkingen. Het gaat daarbij o.a. om organisaties die informatie, advies en cliëntondersteuning bieden; organisaties voor mantelzorgondersteuning; zorgvrijwilligersorganisaties; welzijnsinstellingen die collectieve diensten bieden voor de doelgroep mensen met beperkingen; zorgaanbieders die naarst individuele ook collectieve voorzieningen aanbieden of bereid zijn deze te gaan aanbieden; leveranciers van hulpmiddelen; ondernemers die commerciële diensten bieden die zinvol zijn voor mensen met beperkingen (bezorgdiensten, ramenwassers, wasserijen); aanbieders van individuele voorzieningen, met name hulpmiddelen. De Kanteling houdt in dat deze organisaties zich (nog meer dan voorheen) richten op de Wmodoelgroep. Partnerorganisaties zullen meegenomen worden in de nieuwe visie op de Wmo, zoals verwoord in dit beleidsplan. Er zullen gesprekken gevoerd gaan worden met de organisaties om de gedragsverandering bij de burger, maar ook bij het welzijnswerk en de zorg, teweeg te brengen. Wij willen vermijden dat meerdere partnerorganisaties zich richten op dezelfde doelgroep en dezelfde activiteiten aanbieden (overlap). Om dit in goede banen te leiden maken wij bij de subsidievaststelling gebruik van het adviesrapport: “Inventarisatie Collectieve Voorzieningen Sittard-Geleen”.2
Beslispunt 8: Partnerorganisaties maken deel uit van een integraal aanbod aan (welzijns)diensten (het arrangement) in de gemeente. Het college van B&W relateert subsidie (of inkoop van diensten) van partnerorganisaties aan de bijdrage die zij leveren aan de uitvoering van arrangementen. Het college van B&W zal overlap te-gengaan en de uitvoering van de arrangementen stelselmatig toetsen aan de opdracht.
2
Maastricht, februari 2009, PC Kwadraat.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
35
2
Maastricht, februari 2009, PC Kwadraat.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
4. DE KANTELING IN SITTARD-GELEEN Inleiding De Kanteling is het aangewezen instrument om de ambities, zoals onder meer verwoord in het coalitieprogramma, te verwezenlijken. Met De Kanteling willen wij twee doelen bereiken: 1) een betere dienstverlening aan de burger met beperkingen en 2) het beheersen van de kosten van de individuele voorzieningen in de Wmo. Betere dienstverlening wordt met De Kanteling gerealiseerd omdat expliciet geluisterd wordt naar de behoeften van de burger en samen met de burger een traject wordt uitgestippeld, gericht op het compenseren van de beperkingen. Daarbij is niet richtinggevend welke producten de gemeente te bieden heeft (het aanbod), maar de vraag van de burger. De Wmo wordt vraaggestuurd i.p.v. aanbodgestuurd. De ervaringen in het land met De Kanteling als het gaat over kostenbeheersing zijn divers. Er zijn voorbeelden dat aan de ene kant de dienstverlening verbetert omdat volop gebruik gemaakt wordt van algemene en collectieve voorzieningen en de kosten van algemene voorzieningen de pan uit rijzen, maar aan de andere kant de verwachte kostenreductie op de individuele voorzieningen niet wordt gerealiseerd. Dat is in Sittard-Geleen niet de bedoeling. In dit hoofdstuk geven wij aan hoe wij deze situatie zullen vermijden. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe De Kanteling idealiter verloopt. De praktijk zal weerbarstiger zijn. Wij denken zeker drie jaar nodig te hebben eer de eigen organisatie de gekantelde werkwijze onder de knie heeft. Daarbij gaan wij ervan uit dat we in die drie jaar naar aanleiding van de monitoring de koers regelmatig moeten bijstellen. In die periode zullen de consulenten zich de gekantelde werkwijze eigen moeten maken. Een opleidingstraject hoort daarbij. Nog weerbarstiger zal het zijn om het gekantelde denken in de hoofden van de cliënten, professionals, bestuurders en politici te krijgen. De omslag van claimgericht denken naar oplossingsgericht denken zal niet vanzelf verlopen. De invoering vereist zowel binnen de gemeente als bij de cliënt een mentaliteitsverandering. De verwachtingen van de burger naar de overheid zijn de afgelopen decennia steeds toegenomen, terwijl binnen De Kanteling minder overheid, meer samenhang en een actieve opstelling van de burger wordt verwacht. Wij moeten er rekening mee houden dat De Kanteling ook betekent dat verzekerde rechten op individuele voorzieningen niet meer vanzelfsprekend zijn. De Kanteling kan ook als het afnemen van rechten ervaren worden. Over De Kanteling zal uitvoerig en zorgvuldig gecommuniceerd worden met de burger. 4.1 De Kanteling in de praktijk Het eerste contact met de zorgvrager vindt in beginsel plaats door de Wmo-consulent in het Wmo-loket. Dit is de plek waar informatie, advies en cliëntondersteuning georganiseerd (maar niet noodzakelijkerwijs uitgevoerd) worden. Afhankelijk van de vraagstelling bepaalt de consulent in samenspraak met de cliënt de volgende stap: bij een eenvoudige vraag start hij een aanvraagprocedure voor een individuele voorziening, ofwel maakt hij een vervolgafspraak voor een gesprek. Het gesprek (aan de keukentafel) wordt uitgevoerd door de consulent of door een gespecialiseerde consulent in dienst van de gemeente. In beginsel is dit gesprek bij de aanvrager thuis. Op verzoek van de cliënt kan bij dit gesprek een mantelzorger aanwezig zijn. Het is gericht op vraagverheldering en de realisatie van een ondersteuningsarrangement. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar mogelijkheden om mantelzorgers, zorgvrijwilligers, algemene en collectieve voorzieningen onderdeel van het arrangement te laten zijn. Bij voorkeur (voor een deel) in plaats van de inzet van individuele voorzieningen.
37
38
Het arrangement wordt in beginsel in samenspraak met de cliënt samengesteld en bestaat uit een uitgekiend pakket van diensten, te leveren door mantelzorgers, zorgvrijwilligers, partnerorganisaties (op collectieve basis) en individuele voorzieningen. Het kan echter zo zijn dat er, binnen het uitgangspunt van compensatie, keuzes gemaakt worden die niet (geheel) overeenkomen met de wensen van de klant, bijvoorbeeld omdat bij de omvang van de hulp rekening wordt gehouden met de inzet van kinderen. Ook worden de mogelijkheden om marktpartijen in te schakelen optimaal benut: winkels die aan huis bezorgen, boodschappendiensten, cateraars, was- en strijkservice, ramenwassers enzovoorts. De consulent legt de hoofdlijnen vast in een verslag. Het zwaartepunt ligt bij het te bereiken resultaat en het daarbij behorende arrangement. De cliënt tekent dit verslag voor gezien. Toewijzen van individuele voorzieningen. Op basis van eigen onderzoek, zo nodig het advies van een externe deskundige en met gebruikmaking van het verslag wijst de Wmo-consulent een individuele voorziening toe (of af). Bij het besluit worden de mogelijkheden van het arrangement betrokken. Bij twijfel over de mogelijkheden die het arrangement biedt, kan de consulent een voorziening voor een relatief korte tijd toewijzen. In het Sittard-Geleense model wordt het samenstellen van het arrangement vóór het aanvragen en toewijzen van individuele voorzieningen geplaatst. Dit om te benadrukken dat eerst gezocht wordt naar collectieve oplossingen en dat daar waar deze niet voorhanden zijn, in laatste instantie gecompenseerd wordt met een individuele voorziening. De voorzieningen (m.n. de collectieve) worden conform de afspraken in het coalitieprogramma zo dicht mogelijk bij de burger georganiseerd, op buurt- wijk- of stadsdeelniveau. De gemeenschapsaccommodaties (de wijksteunpunten) krijgen een nadrukkelijke functie hierbij. Het gaat daarbij niet om het creëren van meer dan de reeds geplande steunpunten maar wel om het beter toerusten van het wijksteunpunt voor mensen met beperkingen en zorgen voor een collectief aanbod voor de doelgroep. Ook en vooral wordt de dienstverlening toegespitst op de doelgroepen en in onderlinge samenhang aangeboden. Doel is ervoor te zorgen dat mensen met beperkingen zo lang als mogelijk in hun huis of in een zorgwoning in de wijk kunnen blijven wonen.
Een algemene voorziening is bedoeld voor alle inwoners, zoals wijkvoorzieningen voor ontmoeting en recreatie. Iedereen kan er aan deelnemen. Algemene voorzieningen worden doorgaans uitgevoerd door het welzijnswerk. Ook commerciële voorzieningen zijn meestal algemeen; zoals de winkel die aan huis bezorgt of de wasserij. Een collectieve voorziening is bedoeld voor de doelgroepen van de Wmo, kortweg mensen met een beperking. Alleen zij kunnen er gebruik van maken. Een indicatie is echter niet nodig. Een individuele voorziening is strikt gebonden aan de beperking van één persoon. Je hebt er een indicatie voor nodig. In de praktijk is het onderscheid tussen algemene en collectieve voorziening niet zo strikt. Denk aan het collectief vraagafhankelijk vervoer, waar tegen een hoger tarief ook mensen zonder beperkingen gebruik van kunnen maken.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
39
4.2 Financieel kader van De Kanteling De rijksoverheid heeft vanaf 2011 een korting op het rijksbudget voor de Wmo toegepast omdat zij ervan uitgaat dat gemeenten De Kanteling zullen invoeren en dat deze leidt tot minder kosten voor individuele voorzieningen. De Kanteling moet leiden tot doelmatigheidswinst bij gemeenten3. Of De Kanteling daadwerkelijk leidt tot kostenreductie is echter afhankelijk van de invulling die de gemeente aan De Kanteling geeft. In de Sittard-Geleense variant is om die reden ervoor gekozen om het samenstellen van arrangementen en het toekennen van individuele voorzieningen in één hand te houden, onder regie en verantwoordelijkheid van de gemeente. De Kanteling moet financieel resultaat opleveren omdat er minder gebruik wordt gemaakt van individuele voorzieningen zoals hulp bij het huishouden (na aftrek van de kosten voor het meergebruik van collectieve voorzieningen). De ervaring met De Kanteling is beperkt en daarom is voorzichtigheid geboden, de praktijk moet uitwijzen of De Kanteling uiteindelijk rendabel is. Uitbreiding van De Kanteling (meer Wmo-consulenten en meer arrangementen) is mogelijk onder de voorwaarde dat kostenreductie bij de individuele voorzieningen (met beperkte toename van de kosten voor collectieve voorzieningen) wordt gerealiseerd. De Kanteling moet binnen drie jaar tot financiële resultaten leiden: de totale kosten zijn gedaald. Na drie jaar, waarin naar de optimale Kanteling wordt gezocht, wordt in 2015 de balans opgemaakt. Na intern onderzoek is gebleken dat het mogelijk is via het aanscherpen van het indicatieprotocol een substantiële ombuiging op de individuele voorzieningen Wmo te bereiken. De gemeenteraad heeft in het voorjaar 2011 dan ook hiertoe besloten. De cliënten zijn opnieuw zorgvuldig geïndiceerd volgens het nieuwe protocol. Mede vanwege het gelijkheidsbeginsel is dit binnen een kort tijdsbestek gerealiseerd. Dit betekent dat er éénmalige herindicatiekosten zijn gemaakt. Dekking is gevonden uit de bestemmingsreserve Wmo. Terwijl enerzijds door het aangescherpte indicatieprotocol de aanspraken op individuele voorzieningen per 1-1-2012 worden verminderd, leiden de gesprekken ná De Kanteling en de daaruit voortvloeiende arrangementen anderzijds tot een beter afgestemde dienstverlening, waarmee de cliënt gecompenseerd wordt voor het wegvallen van individuele voorzieningen. Met het inzetten van extra Wmo-consulenten zijn extra kosten gemoeid, vooralsnog voor de duur van drie jaar. Dekking is gevonden uit de middelen die vrijkomen vanwege het aanscherpen van het indicatieprotocol. Verder zijn er middelen nodig voor de realisatie van het collectieve deel van het arrangement: voor de subsidiëring of inkoop van algemene en collectieve voorzienin-gen. De bestaande welzijnsvoorzieningen worden hiervoor ingezet, zoals het steunpunt mantelzorg, thuishulpcentrale De Brug, ondersteuning van vrijwilligerswerk, het sociaalcultureel werk (inclusief de wijksteunpunten), de activiteiten uit het uitvoeringsprogramma Senioren onze zorg, middelen voor leefbaarheid van kleine kernen en de ouderenadviseurs, indien nodig met een aan De Kanteling aangepaste opdracht. Deze voorzieningen worden gericht op of zo nodig herbestemd voor De Kanteling. Het betreft de begrotingsposten 6357 (Zorg) en 6358 (Collectieve Preventie) van de gemeentebegroting.
Junicirculaire 2010 gemeentefonds pag. 18.
3
40
Beslispunt 9: Het college zal De Kanteling met ingang van 2012 invoeren en daarbij een invoeringsperiode van drie jaar nemen. Het college zal de uitvoering van De Kanteling gedurende de invoeringsperiode monitoren waardoor ongewenste ontwikkelingen, financieel of qua dienstverlening, binnen korte tijd zichtbaar worden en bijsturing op korte termijn mogelijk is. Beslispunt 10: Het college realiseert een tijdelijke uitbreiding gedurende drie jaar van het team Zorg & Ondersteuning. Om een substantieel deel van de aanvragen voor individuele voorzieningen op de gekantelde manier af te handelen stelt het college het daarvoor benodigde bedrag ter beschikking uit de opbrengst van het aanscherpen van het indicatieprotocol. Besluitvorming over het indicatieprotocol heeft in het voorjaar 2011 plaatsgevonden via het raadsdebat over de ombuigingen op de gemeentebegroting. Beslispunt 11: Voor de realisatie van het collectieve deel van het arrangement zal het college bestaande welzijnsvoorzieningen van het programma Zorg (productnummer 6357) en Collectieve preventie (productnummer 6358) richten op De Kanteling, zo nodig met een aan De Kanteling aangepaste opdracht. 4.3 De verordening individuele voorzieningen: compensatieplicht Met invoering van De Kanteling is het nodig een nieuwe verordening vast te stellen. Met het concept De Kanteling kom je niet uit de voeten met de bestaande, op claims gebaseerde verordening. Omdat ook de VNG dit onderkent, heeft zij een modelverordening gemaakt, gebaseerd op dit proces. In wezen is sprake van twee aan elkaar gekoppelde besluitvormingsprocessen: vaststellen van het beleidsplan en in het kielzog daarvan vaststellen van de nieuwe verordening. Het een kan niet zonder het ander. Nadat de verordening door de raad is vastgesteld, stelt het college van B&W, nadat de Wmo-raad hierover heeft geadviseerd, de beleidsregels vast. Ook dit traject is daarmee gekoppeld aan het vaststellen van het beleidsplan. Denken in resultaten In paragraaf 3.2 is de compensatieplicht in de Wmo al aan de orde gekomen. De gemeente moet burgers compenseren op vier domeinen, geconcretiseerd in acht resultaten. Compensatie kan via individuele voorzieningen. Bij De Kanteling gaat het er echter om de burger zoveel mogelijk te compenseren met gebruikmaking van algemene en collectieve voorzieningen, in combinatie met individuele voorzieningen, in een maatwerk arrangement zonder dat de kwaliteit wordt aangetast. Het eerste domein: het voeren van een huishouden. Compensatie op het eerste domein is bedoeld als ondersteuning bij het voeren van een huishouden. Ook aanpassing van woningen hoort hiertoe. Dit eerste domein leidt tot de eerste vijf resultaten.
1) Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis Als het gaat om het voeren van een huishouden moet het resultaat zijn dat een ieder kan wonen in een huis dat schoon is volgens historisch gegroeide normen. Ook de huidige normen voor het aantal ruimten in huis/vierkante meters van het huis die schoon moeten zijn blijven van toepassing.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
41
Zo moet iedereen gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, een schoon slaapvertrek, een schone keuken en een schone douche/toilet. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Ondersteuning bij het schoonhouden hoeft niet altijd geboden te worden met een aantal uren huishoudelijke hulp per week. Ook een glazenwasser of schoonmaakbedrijf kan een deel van het werk doen. Als het te behalen resultaat ‘een schoon huis’ maar gerealiseerd wordt. De persoonlijke situatie van een burger is steeds leidend bij het bedenken van een oplossing.
2) Iedere burger kan wonen in een voor hem/haar of het gezin geschikte woning Dit resultaat gaat over noodzakelijke aanpassingen aan een woning. Het verwerven van een op zich geschikte woning, koop of huur, blijft uiteraard altijd een eigen verantwoordelijkheid. Ook als het gaat om een gewenste extra grote woning, of een tweede woning op het erf om mantelzorgtaken op zich te nemen is de burger zelf aan zet. Met een goed inclusief beleid zorgt de gemeente voor voldoende toegankelijke en aangepaste woningen. Dus drempelvrij indien een rollator noodzakelijk is bij het lopen. Brede deuren, een elektrische deuropener en vrij van drempels ook bij de voordeur, indien verplaatsen gebeurt met een rolstoel. Zo nodig voorzien van een traplift. Dus van een burger mag een verantwoorde keuze voor een woning verwacht worden. Ook moet hij tijdig anticiperen op het ouder worden. Alleen als daaraan voldaan is, kan de gemeente gehouden worden aanpassingen aan de woning te realiseren.
3) Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften Met dit resultaat verplichten gemeenten zich om burgers zodanig te compenseren dat zij voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel. Ook toiletartikelen en schoonmaakartikelen moeten aanwezig zijn. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Ook hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van een burger een grote rol. Het eigen netwerk kan soms een oplossing bieden. Als het eigen netwerk zoals familie, vrienden en buren niet of onvoldoende kan helpen, kan een ondersteuningsvraag aan de orde zijn. Gebruik maken van een boodschappenservice of een winkel met bezorgservice kan dan een goede oplossing zijn. Onder primaire levensbehoeften verstaan we ook de maaltijden. Ondersteuning betekent niet per definitie hulp bij het zelf bereiden van de maaltijden, ondersteuning betekent wel dat de burger de dagelijkse maaltijden kan genieten. Burger en gemeente komen gezamenlijk tot een redelijke oplossing, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een vorm van maaltijdservice in combinatie met de mogelijkheid van gezamenlijke maaltijden. Voor hulp bij het zelf bereiden van maaltijden kan gezocht worden naar mogelijkheden van het vrijwilligerswerk.
4) Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Gemeenten ondersteunen burgers die beperkingen ondervinden bij het op orde houden van kleding (wassen en strijken). Dit kan als onderdeel van hulp bij het huishouden, maar de gemeente kan ook een specifiek aanbod zoals een was- en strijkservice bieden.
42
5) Iedere burger kan thuis zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren Ouders die beperkingen ondervinden bij het voeren van een huishouden en daardoor niet kunnen zorgen voor hun gezonde kinderen, kunnen ondersteuning aanvragen. Compensatie is bedoeld als ondersteuning bij het voeren van het huishouden, waaronder de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor gezonde kinderen. Uitgangspunt is steeds dat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de zorg voor kinderen. Ondersteuning via de Wmo is alleen afdwingbaar als beide ouders hun mogelijkheden volledig gebruiken en optimaal gebruik gemaakt wordt van voorliggende voorzieningen zoals vormen van kinderopvang. Het tweede domein: zich verplaatsen in, om en nabij de woning. Gemeenten compenseren hun burgers zodanig dat zij normaal gebruik kunnen maken van hun woning. We beschrijven dit in het zesde resultaat.
6) Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij het huis Met zich verplaatsen in huis bedoelen we dat de burger in staat is de woonkamer, het slaapvertrek, het toilet, de douche en de keuken te bereiken en zich daar zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is. Bij dit resultaat wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Voorbeelden zijn een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte of van de ene naar de andere ruimte of naar buiten. Ook een tillift is een voorbeeld, deze maakt verplaatsingen van en naar bed en toilet mogelijk. De rol van de mantelzorger wordt daarbij in het oog gehouden. Het helpen bij verplaatsen, dus een professional die de tillift bedient, valt niet onder de reikwijdte van de Wmo. Dat valt onder de functie persoonlijke verzorging uit de AWBZ. De verordening en beleidsregels zijn wat dit onderwerp betreft niet bedoeld om een uitbreiding te geven aan de gegroeide praktijk en jurisprudentie. Wel zal meer rekening moeten worden gehouden met de specifieke situatie van de burger. En met het doel dat bereikt moet worden: zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Voor het verplaatsen in, om en nabij de woning zijn hulpmiddelen beschikbaar. Voor de compensatieplicht maakt het daarbij niet uit of het om hergebruikte of om nieuwe materialen gaat. Het gaat om het resultaat. En bij dit resultaat zal vaak sprake zijn van het eerst geformuleerde doel: de zelfredzaamheid. Het derde domein: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. De compensatie heeft tot doel dat de mobiliteit in de woonplaats geregeld is. Het te behalen resultaat beschrijven we als volgt.
7) Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Lag bij het vorige resultaat het accent op de woning en de naaste woonomgeving, hier gaat het om de eigen woonplaats. Iedere burger moet met een of ander vervoermiddel lokaal van a naar b kunnen gaan. Als de gebruikelijke eigen mogelijkheden zoals fiets, al dan niet elektrisch, scooter, brommer, auto, regulier openbaar vervoer niet te gebruiken zijn, komt de gemeente in beeld.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
43
Zorgvuldige afweging
Met de komst van het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv) was de praktijk gegroeid dat een aanvraag voor een eigen vervoermiddel of tegemoetkoming in de kosten daarvan werd afgewezen als er geen medische belemmeringen waren om van het cvv gebruik te maken. Dat kon zelfs een cvv van deur tot deur zijn en/of met begeleiding. In de toekomstige situatie moet meer gekeken worden naar de behoeften van de burger die een vervoerprobleem heeft. Waar wil betrokkene heen, en wat moet misschien meegenomen worden. Het vierde domein: medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan. De Wmo onderscheidt zich van voorgaande wetten doordat nadrukkelijk is geformuleerd dat gemeenten ook een vorm van compensatie bieden aan burgers die beperkingen ondervinden bij hun participatie op het sociale vlak.
8) Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten Iedereen moet de kans krijgen aan activiteiten van zijn keuze deel te nemen. In principe gaat het hierbij om activiteiten in de eigen gemeente. Het voert echter te ver om dit beleidsterrein zover op te rekken dat mensen een beroep kunnen doen op een individuele voorziening (los van het vervoer). Daarom kan hier ook geen sprake zijn van een afdwingbaar persoonsgebonden budget. Voor het bereiken van resultaten is het maatschappelijk middenveld nodig met al zijn uiteenlopende activiteiten voor de totale bevolking. Die moeten in principe openstaan voor iedereen. Dat noemen we inclusief beleid. Om deelname aan activiteiten mogelijk te maken moet aan een aantal voorwaarden, zoals vervoer en hulpmiddelen bij het voortbewegen, voldaan worden. Daarmee zijn de eerste drie domeinen in feite voorwaardenscheppend voor het vierde domein.
44
Beleidsplan Wmo 2012-2015
5. BELEIDSVOORNEMENS PER PRESTATIEVELD Inleiding De Wmo kent negen prestatievelden, waarvoor de gemeente beleid moet vaststellen. Deze zijn: 1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; 3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers; 5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; 7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd; 8. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 9. het bevorderen van verslavingsbeleid; Deze prestatievelden komen successievelijk en in onderlinge samenhang in dit hoofdstuk aan de orde, waarbij steeds de beleidsvoornemens per prestatieveld worden geformuleerd. 5.1 Sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten Anders dan bij de overige prestatievelden is de doelgroep bij dit prestatieveld: “alle inwoners van Sittard-Geleen”. Het beleid voor prestatieveld 1 wordt vormgegeven via de nota: “Meer door en minder voor bewoners, de kracht van verbinden”, die in bijla-ge 4 van dit beleidsplan integraal is opgenomen. Deze nota bestaat uit een actualisa-tie van de uitgangspunten gericht op Basiskwaliteit Leefbaarheid. Het college van B & W heeft deze nota in juni 2011 voorlopig vastgesteld. Door het opnemen van de nota in het Beleidsplan Wmo wordt ze voor advies door de Wmo-raad en inspraak door de burgers vrijgegeven, waarna zij door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Het richtinggevend kader voor “Basiskwaliteit leefbaarheid” wordt via het voorliggende beleidsplan vastgesteld. Verdere uitwerking vindt plaats via de stadsdeelplannen en –programma’s.
Beslispunt 12: De gemeenteraad stelt de geactualiseerde uitgangspunten Basiskwaliteit Leefbaarheid in relatie tot de begrippen ‘actief burgerschap’, ‘schoon’, ‘heel’, ‘veilig’, ‘prettig’ en ‘contact’ als richtinggevend kader vast via het voorliggende beleidsplan. Verdere uitwerking van de uitgangspunten vindt vervolgens plaats via de stadsdeelplannen en -programma ‘s.
45
46
Beslispunt 13: Het college van B&W zal de in bijlage 4 genoemde projecten uitvoeren: • Levensloopbestendige buurten; • Herinrichting oude Ziekenhuislocatie; • Ambassadeurs activerend burgerschap; • Invulling vrijkomende locaties en/of gebouwen. 5.2 Preventieve opvoedingsondersteuning van jeugdigen Zoals in de inleiding aangegeven wordt het beleid voor prestatieveld 2 vormgegeven via het besluitvormingstraject Jeugdbeleid en is geformuleerd in meerdere beleidsplannen, o.a.: “Positief jeugdbeleid, kansen grijpen en talentontwikkeling stimuleren”. De landelijke ontwikkeling, de overheveling van de jeugdzorg, is kort beschreven in paragraaf 1.5. De gemeente Sittard-Geleen werkt intensief samen met de werkgroep Jeugdzorg van de G32 (de 32 grote steden in Nederland) waarin inhoudelijk de transitie van de jeugdzorg wordt ontwikkeld. De daar ontwikkelde visie is leidend voor het overleg met het Ministerie en de VNG. De belangrijkste uitgangspunten zijn: • Jongeren moeten naar vermogen kunnen participeren in de maatschappij. • Er is de plicht voor ouders om goed op te voeden, voor professionals om die opvoeding te ondersteunen, voor gemeenten om de benodigde zorg te leveren en voor het rijk om kaders te stellen met ruimte. • Er is een sterke opvoedcontext nodig waarbinnen jeugdigen en gezinnen worden geholpen waar dat kan. • Er zijn goed toegeruste professionals nodig met voldoende handelingsruimte. • Er is vindplaats- en contextgerichte inzet van hulp en ondersteuning. • Een samenhangend aanbod van hulp uit alle domeinen is nodig. • Voldoende en lokaal snel beschikbare opvang in crisissituaties is van belang. • Verantwoordelijkheden en budgetten worden zo lokaal mogelijk belegd. Naar verwachting zal in 2014 de transitie naar de gemeenten feitelijk plaatsvinden. Op Zuid Limburgse schaal werken Heerlen, Maastricht en Sittard-Geleen intensief samen om beleid en uitvoering te ontwikkelen. 5.3 Het Wmo-loket en de Kanteling Bij de invulling van De Kanteling kiezen wij voor een vorm waarbij de gemeentelijke organisatie centraal in de dienstverlening staat en gebruik wordt gemaakt van het netwerk van partnerorganisaties. De bestaande uitvoering van de Wmo is de basis voor de ontwikkeling naar een gekantelde werkwijze. Er wordt gewerkt met één centraal Wmo loket op twee locaties. Het gesprek zoals bedoeld bij De kanteling wordt gevoerd door consulenten. De partnerorganisaties zijn vooral actief in het eerste contact met burgers met een ondersteuningsbehoefte en bij het bieden en innoveren van oplossingen en arrangementen. Het team van Wmo-consulenten wordt uitgebreid met consulenten die zijn gespecialiseerd in het houden van de gesprekken en het verzorgen van arrangementen. Hierdoor ontstaat functiedifferentiatie: consulenten die de aanvraag afhandelen; consulenten die de gesprekken voeren en arrangementen verzorgen. Ook kunnen beide taken in één functie worden verenigd.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
47
Het gemeentelijk Wmo loket wordt nadrukkelijk gepositioneerd als dé plek om ondersteuning te krijgen bij de deelname aan de samenleving. De gemeente zorgt voor een zichtbaar en toegankelijk loket. Zichtbaar betekent in dit verband naast de voor de hand liggende fysieke zichtbaarheid ook zichtbaarheid in lokale media, folders en op andere plaatsen waar de burger zich mogelijk meldt. De burger zal weten dat het Wmo loket de plek is waar hij hulp kan krijgen bij het versterken van zijn zelfredzaamheid en participatie. Er zullen zo min mogelijk drempels zijn voor de burger om contact te zoeken met het loket. Het loket zal niet alleen zichtbaar en toegankelijk zijn voor de burgers zelf, maar ook voor de partnerorganisaties. Ondanks de strategie om de burger zoveel mogelijk direct naar het Wmoloket te laten komen zullen veel vragen en problemen in eerste instantie op andere plaatsen gemeld of gesignaleerd worden. Vaak is een eerste contact met de eigen huisarts, een ouderenadviseur of een medewerker van een zorgaanbieder met wie al contact is; vertrouwde mensen die makkelijk bereikbaar zijn. En last but not least kan het ook een gemeenteambtenaar zijn, bijvoorbeeld iemand die belast is met de uitvoering van de Wwb. Voorop staat dat degene die om een gesprek vraagt, dat doet na overleg met en instemming van degene om wie het gaat. Dit vraagt dus om zichtbaarheid en laagdrempelige toegang voor partnerorganisaties. Goede onderlinge contacten tussen medewerkers op uitvoeringsniveau zijn hierbij van groot belang. Het gaat erom elkaar te kennen en de contacten te onderhouden. Door regelmatig bijeenkomsten te organiseren waar verschillende maatschappelijke organisaties zich presenteren en waarbij de medewerkers onderling kunnen kennismaken blijft het netwerk in ontwikkeling. Ook zal extra aandacht worden besteed aan kennis verwerven van de sociale kaart van de gemeente en de regio. Samen met de partnerorganisaties wordt gezorgd voor de informatievoorziening. In de komende planperiode wordt verder gewerkt aan de uitbreiding van de dienstverlening van het Wmo-loket. Mantelzorgers worden in het loket geïnformeerd over de mogelijkheid om ondersteuning te ontvangen en zo nodig vindt er een warme overdracht plaats naar het Steunpunt mantelzorg. De samenwerking met het Steunpunt wordt daarvoor geïntensiveerd. Zowel potentiële zorgvrijwilligers als burgers die een beroep op zorgvrijwilligers willen doen, kunnen in het loket terecht voor informatie. Indien aan de orde vindt er een warme overdracht plaats, hetzij naar het samenwerkingsverband Streekzorg, hetzij naar een van de zorgvrijwilligersorganisaties. Zorgvrijwilligers verrichten vrijwilligerswerk voor mensen met beperkingen. In de komende planperiode wordt ook verder gewerkt aan de verdieping van het loket. Bij het loket kan men terecht voor informatie, advies en doorverwijzing naar andere voorzieningen dan de individuele voorzieningen in de Wmo, bijvoorbeeld voor schuldhulpverlening of om te reintegreren op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld na een periode van mantelzorg). De daadwerkelijke ondersteuning of het doen van een aanvraag voor een voorziening vindt echter elders plaats, dat is de taak van de verschillende (partner)organisaties op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Naast een fysiek loket kent de gemeente een digitaal loket. Hier kunnen cliënten maar nadrukkelijk ook partnerorganisaties terecht voor informatie over de Wmo in het algemeen en de voorzieningen waarvoor cliënten bij de gemeenten terechtkunnen in het bijzonder. In alle gevallen kunnen onderlinge digitale verbindingen helpen om de informatie van het Wmo-loket en de partnerorganisaties aan elkaar te koppelen. Ook moet het mogelijk worden om vanuit de wijksteunpunten digitaal naar het loket te gaan.
48
Het Wmo-loket is bedoeld voor mensen met beperkingen en hun mantelzorgers en zorgvrijwilligers. De meest kwetsbare groepen die passen bij de prestatievelden 7, 8 en 9 kennen een eigen toegang tot de voorzieningen. Het Wmo-loket heeft hier een verwijsfunctie.
Beslispunt 14: Bij De Kanteling ligt de regie bij de gemeente i.c. het college. Het Wmo-loket is de plek waar cliënten, mantelzorgers en potentiële zorgvrijwilligers fysiek, telefonisch en digitaal terechtkunnen voor informatie, advies, ondersteuning, individuele voorzieningen en doorverwijzing naar andere voorzieningen dan de individuele voorzieningen in de Wmo. Gespecialiseerde Wmo-consulenten voeren het gesprek met de cliënt en verzorgen het arrangement. Beslispunt 15: Het college draagt zorg voor bijscholing van de Wmo-consulenten zodat zij in staat zijn de taken die horen bij De Kanteling uit te voeren. Het gaat daarbij om het concept De Kanteling, gespreksvoering, kennis van de sociale kaart, samenstellen van arrangementen en verslaglegging. Dekking van de kosten van het scholingstraject wordt gevonden in de opbrengst van het aanscherpen van het indicatieprotocol. 5.4 Ondersteuning van mantelzorgers en zorgvrijwilligers De begrippen ‘mantelzorger’ en ‘vrijwilliger’ worden vaak in één adem genoemd. Het geven van mantelzorg komt voort uit de persoonlijke band die iemand heeft met bijvoorbeeld de partner, kinderen, familie of vrienden. Mantelzorg is vaak geen keuze. Het is iets wat op je pad komt, een morele verplichting. Vrijwilligerswerk is werk dat onverplicht en onbetaald wordt uitgevoerd. Een vrijwilliger kiest bewust voor het verlenen van zorg en heeft hier ook bewust tijd voor vrij gemaakt. Beide beleidsterreinen hebben dan ook eigen beleid nodig met eigen specifieke aandachtspunten. Er zijn veel verschillende situaties waar mantelzorgers actief kunnen zijn: mantelzorgers die zorgen voor een kind met een psychische of een verstandelijke beperking, een dementerende partner, iemand met een chronische ziekte, vanwege tekort aan personeel voor iemand die in een instelling is opgenomen of jonge mantelzorgers die voor een zieke ouder, broer of zus zorgen. Mantelzorgers Mantelzorg gaat over alledaagse en dagelijks terugkerende problemen die eigenlijk niet passen in professionele hulp; aandacht voor de persoon en het detail. Het luisterend oor, het kopje koffie en een praatje, het helpen bij wassen en aankleden, het ondersteunen bij lichte dementie, het ‘maatje zijn’ voor iemand met een psychische beperking, toezicht houden op de dagindeling van iemand met een verstandelijke beperking, financiële en administratieve zaken of het aanvragen van voorzieningen. Vaak is een vertrouwensband nodig, met name bij mensen met een verstandelijke of psychische beperking en licht dementerenden. De ondersteuning van mantelzorgers is een taak van de gemeente. Doelstelling is het voorkomen van uitval van mantelzorgers en het bieden van ondersteuning en respijtzorg zodat mantelzorgers kunnen blijven participeren in de samenleving. Het Steunpunt mantelzorg vervult daarbij een cruciale rol. Hoewel er de afgelopen planperiode meer mantelzorgers dan voorheen bereikt zijn, is niet duidelijk of de ondersteuning die wordt aangeboden, aansluit bij de ondersteuningsvraag. De komende periode zal dit onderzocht worden.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
49
Het Plan van aanpak intensivering ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers 2008-2011 wordt in 2012 geëvalueerd. De resterende middelen (de van het Rijk ontvangen en gereserveerde middelen voor de impuls mantelzorgondersteuning) worden ook in de komende vier jaar ingezet. De inzet van de middelen zal geïntegreerd worden in de reguliere mantelzorgondersteuning en het reguliere zorgvrijwilligerswerk. Als gevolg van De Kanteling, maar ook de vergrijzing, ontgroening en krimp, en de overheveling van de functie begeleiding naar de gemeente, zal een toenemend beroep op mantelzorgers gedaan worden. Dit onderstreept het belang van een goede mantelzorgondersteuning: voorkomen moet worden dat mantelzorgers worden overbelast. De samenwerking tussen het Steunpunt mantelzorg, het Wmo-loket en Streekzorg, samenwerkingsverband van zorgvrijwilligers, zal worden bevorderd. Via het Wmo-loket wordt het Steunpunt onder de aandacht gebracht van burgers met beperkingen en hun mantelzorgers. Zorgvrijwilligers bieden respijtzorg zodat mantelzorgers even op adem kunnen komen. Het Steunpunt besteedt aandacht aan lotgenotencontact en organiseert deze. Het Steunpunt Mantelzorg zal een outreachende, werkbare aanpak opstellen.
Beslispunt 16: Het college laat onderzoeken of de huidige ondersteuning van mantelzorgers aansluit bij de vraag naar ondersteuning. Hierbij wordt de intensivering (vanaf 2008) van de ondersteuning van mantelzorgers betrokken. Zorgvrijwilligers De intensieve zorgvrijwilliger vervult een belangrijke rol in de samenleving. In de vorm van vrijwillige thuishulp, vriendendiensten en buddyzorg wordt voorzien in een maatschappelijke behoefte die voor specifieke kwetsbare groepen burgers een belangrijke (en soms de enige) schakel vormt om ‘mee te kunnen doen’. Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen die psychische of psychiatrische problemen hebben, mensen die ernstig of chronisch ziek zijn, mantelzorgers met een dementerende partner, etc. Bij deze groepen kwetsbare burgers leeft een sterke behoefte aan praktische, sociale en emotionele ondersteuning. Onderstaande organisaties voor intensieve zorgvrijwilligers zetten vrijwilligers in bij mensen in kwetsbare posities, waarbij ‘meedoen’ aan de samenleving centraal staat.
50
Vrijwillige Thuishulp Mensen met een chronische ziekte of beperking kunnen een beroep doen op een vaste vrijwilliger. De vrijwilligers van de Vrijwillige Thuishulp zijn meestal actief naast familie, vrienden en professionele hulpverleners. Een vrijwilliger van de VTH steunt mensen die: • behoefte hebben aan praktische hulp of steun, bijvoorbeeld omdat zij niet alleen thuis kunnen blijven; • hulp nodig hebben om een hobby te kunnen uitoefenen ; • meer contact willen leggen met andere mensen, maar niet zo mobiel zijn; • gezelschap thuis of een logeeradres nodig hebben, zodat hun partner of een an-dere verzorger er even tussenuit kan. Een vrijwilliger kan op allerlei manieren helpen: • oppassen bij en spelen met een kind met een chronische ziekte of beperking; • fietsen op de tandem met een volwassene die blind is, zwemmen met een kind dat epilepsie heeft, winkelen met iemand die in een rolstoel zit; • op bezoek gaan bij iemand met dementie zodat de partner even tijd voor zichzelf heeft; • iets leuks doen met iemand die slecht ter been is; • sociaal-emotionele steun geven door te luisteren. Vriendendienst Mensen die psychische of psychiatrische problemen hebben (of hebben gehad) en behoefte hebben aan vriendschappelijk contact, kunnen bij Vriendendienst aangeven dat zij een ‘maatje’ willen. Vaak helpen gezellige, sportieve, culturele of recreatieve activiteiten om iemand na bijvoorbeeld een psychiatrische opname weer op gang te helpen in de maatschappij, bijvoorbeeld doordat de vrijwilliger meehelpt een nieuw sociaal netwerk te vormen. Een vrijwilliger van de Vriendendienst noemen we ‘maatje’. Maatjes zijn actief naast familie, vrienden en professionele hulpverleners, maar vaak ook als familie of vrienden ontbreken. Een maatje steunt mensen die: • zich minder eenzaam willen voelen; • er op uit willen, maar het moeilijk vinden om dat alleen te doen; • moeite hebben om zelf initiatief te nemen. Een maatje kan op allerlei manieren sociale en emotionele steun bieden: • samen op stap gaan om afleiding te zoeken of om mensen te ontmoeten: samen sporten, naar de bioscoop of naar het café; • Bezoek thuis: koffie drinken en praten, spelletje doen Buddyzorg Mensen met een ernstige, chronische en/of levensbedreigende ziekte, zoals kanker, MS, nietaangeboren hersenletsel, hiv of aids, krijgen te maken met verlies van lichamelijke, psychische of sociale mogelijkheden. Hun ziekte heeft grote invloed op hun leven. Zij kunnen een beroep doen op een vaste buddy, die steun biedt bij het verwerken van het verlies aan mogelijkheden. Buddy’s zijn vaak actief naast familie, vrienden en professionele hulpverleners. Maar ook in situaties waar mensen geen beroep op anderen kunnen doen. Een buddy steunt mensen die: • willen leren omgaan met een ziekte, waardoor zij sommige dingen niet meer kunnen; • hun zelfstandigheid willen vergroten; • hun leefwereld willen vergroten.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
51
Een buddy kan op allerlei manieren sociale en emotionele steun bieden: • luisteren en praten over de emoties die het ziek zijn oproept; • steun geven bij het omgaan met de ziekte in het dagelijks leven • samen bouwen aan een sociaal netwerk; • samen erop uit gaan; • steun geven bij de contacten met artsen en hulpverleners. Georganiseerde Burenhulp Mensen die door ouderdom, ziekte of handicap hulp nodig hebben bij praktische klusjes of behoefte hebben aan een praatje, kunnen een beroep doen op een vrijwilliger in de buurt. De organisaties voor Georganiseerde Burenhulp zijn verspreid over heel Nederland. Een vrijwilliger van Georganiseerde Burenhulp helpt mensen die: • eenmalig of af en toe iemand nodig hebben om praktische klusjes te doen in en om het huis; • regelmatig behoefte hebben aan persoonlijk contact of gezelschap. Een vrijwilliger kan op allerlei manieren helpen: • eenvoudige klusjes doen zoals boodschappen, sjouw- of andere karweitjes, hond uitlaten, afwasje doen; • vervoer aanbieden of meegaan naar het ziekenhuis; • gezellig een praatje komen maken, een spelletje doen, voorlezen of samen wandelen; • ondersteunen bij de administratie; • dagelijks contact zoeken via telefooncirkel of bezoekje, om te weten of iemand zich nog redt; • meegaan met een uitje, zwemmen, naar theater of museum, samen of met een groep. De vrijwilligers van de Georganiseerde Burenhulp helpen als familie en vrienden ontbreken, maar zijn soms ook actief naast familie, vrienden en professionele hulpverleners. (Het bovenstaande is ontleend aan www.mezzo.nl/ Wmo-themadossier). Voor een succesvolle Kanteling is het van groot belang dat er voldoende zorgvrijwilligers beschikbaar zijn. Niet alle ondersteuning hoeft immers met professionals te gebeuren. In onze gemeente zijn vrijwilligers voorhanden die zich belangeloos inzetten voor burgers met beperkingen, of deze nu lichamelijk, verstandelijk of psychisch van aard zijn. Inmiddels hebben acht vrijwilligersorganisaties zich verenigd in samenwerkingsverband Streekzorg: Buddyzorg Limburg (o.a. aidspatiënten); MEElange (verstandelijk gehandicapten); Nationale vereniging De Zonnebloem, Nederlandse Rode Kruis, Partners In Welzijn (vrijwilligerscentrale), stichting Horizon (psychiatrische patiënten), thuishulpcentrale De Brug en Telehulp Limburg. Streekzorg heeft in 2010 en 2011 incidentele subsidies ontvangen waarmee de samenwerking tot stand is gebracht en waarmee een publiciteitscampagne is gefinancierd. Streekzorg draagt eraan bij dat een goede match tot stand komt tussen zorgvrager en zorgvrijwilliger.
52
5.5 Algemene en collectieve voorzieningen in de Wmo De Kanteling vraagt iets van het aanbod. Het heeft geen zin om een uitgebreid gesprek te voeren en gedetailleerd de situatie in kaart te brengen als er alleen een aantal standaardoplossingen voorhanden zijn. Om tot maatwerkoplossingen te komen is het niet genoeg om gedetailleerd de situatie van de burger in kaart te brengen, maar het betekent ook dat er een gevarieerd repertoire van voorzieningen moet zijn en dat de partnerorganisaties in staat gesteld moeten worden om maatwerk te leveren. Laagdrempelige en algemeen toegankelijke voorzieningen bieden veel perspectief om op een betaalbare manier invulling te geven aan de compensatieplicht; de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname te stimuleren. De Kanteling vraagt dus om de ontwikkeling van het in de gemeente beschikbare aanbod aan collectieve voorzieningen. De ontwikkeling en vernieuwing van maatwerkoplossingen en arrangementen wordt door de gemeente samen met partnerorganisaties getrokken. Nieuwe vormen van voorzieningen worden door de gemeente en de partnerorganisaties bedacht en via bestaande of nieuwe financiële relaties door aanbieders uitgevoerd. De arrangementen, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zullen voor een deel sturing geven aan de ontwikkeling van algemene en collectieve voorzieningen. De compensatie van burgers met beperkingen, tot nu toe veelal gerealiseerd met individuele voorzieningen, zal zoveel als mogelijk via collectieve voorzieningen plaats gaan vinden. Voorbeelden van collectieve voorzieningen die op deze manier tot stand kunnen komen zijn een rolstoelpool, klussendienst of boodschappenservice. Deze worden vaak door een welzijnsorganisatie uitgevoerd, maar ook een ziektekostenverzekeraar of supermarkt kan deze dienst bieden. Afspraken met partnerorganisaties komen via beleidsgestuurde contractfinanciering tot stand en worden in de subsidiebeschikking vastgelegd. Uitgangspunt in deze benadering is sturing via de arrangementen en regie vanuit de gemeente met gebruikmaking van de innovatiekracht die bij de partnerorganisaties aanwezig is. Naarmate de gemeente samen met partnerorganisaties erin slaagt voldoende gevarieerde en vraaggestuurde algemene en collectieve voorzieningen te realiseren, zal de cliënt meer buiten de deur komen, en met name gebruik maken van voorzieningen binnen de wijk. Het is daarom belangrijk om goed algemeen en collectief vervoer, op tijd, toegankelijk en op de goede locatie te realiseren. Ook moeten voldoende parkeervoorzieningen, ook voor mensen met een beperking, aanwezig zijn. Mede gezien de vergrijzing is levensloopbestendig en aanpasbaar bouwen en het stimuleren van gemengde (sociale) woningbouw in de wijken van belang. De gemeente zal initiatieven van en voor de doelgroep ondersteunen. Daaronder valt het scheppen van mogelijkheden voor groepswoningen voor mensen met een beperking. Ook zal de gemeente (vrijwilligers)projecten ten behoeve van de integratie van GGZ-cliënten stimuleren. De bestaande voorzieningen voor wonen en welzijn worden optimaal gericht op het stimuleren van participatie en zelfredzaamheid van de burgers. Hierbij moet men in elk geval denken aan woonvoorzieningen zoals nultredenwoningen en welzijnsvoorzieningen zoals de ouderenadviseurs en het sociaal-cultureel werk. De wijksteunpunten zullen een essentiële rol spelen hierbij en de ontwikkelin-gen m.b.t. de wijksteunpunten worden dan ook nauw hierbij betrokken.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
53
Onderzoeksbureau PC Kwadraat heeft het voorzieningenniveau in onze gemeente onderzocht4. Hieruit is gebleken dat voldoende voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg aanwezig zijn. De burger maar ook de zorg- en welzijnsaanbieders hebben hier echter maar beperkt weet van. Uit hetzelfde onderzoek is gebleken dat het wenselijk is dat de voorzieningen zo veel mogelijk op wijk- of dorpsniveau worden aangeboden. Het college van B&W heeft daarom besloten om in de gemeente negentien wijksteunpunten in te richten. In deze wijksteunpunten zijn tenminste de functies ontmoeting en informatie & advies aanwezig. Deze functies zullen, daar waar mogelijk, worden uitgebreid met beweegactiviteiten, een sociaal restaurant, cursussen enz. Het wijksteunpunt zal voor wat betreft de informatie- en adviesfunctie het verlengde zijn van het Wmo-loket. In dit loket en in alle wijksteunpunten kan iedere burger en aanbieder informatie krijgen over de voorzieningen die in Sittard-Geleen e.o. voor handen zijn. De wijksteunpunten zullen een essentiële rol spelen bij het bevorderen van de participatie en de zelfredzaamheid van de burger.
Beslispunt 17: De gemeente i.c. het college zal samen met partnerorganisaties algemene en collectieve voorzieningen ontwikkelen. Uitgangspunten daarbij zijn de arrangementen en de mogelijkheden om algemene en collectieve voorzieningen in te zetten in plaats van individuele voorzieningen. 5.6 Individuele voorzieningen in de Wmo Als in het gesprek afgesproken wordt dat een individuele voorziening onderdeel van het ondersteuningsarrangement is, dan wordt er een aanvraag ingediend. De beoordeling van deze aanvraag wordt gedaan door de gemeente. Het gaat daarbij om het toetsen van criteria die in de verordening en de beleidsregels (het indicatieprotocol) zijn neergelegd. Tot zover verandert er weinig in het aanvraagproces. Idealiter geeft het gespreksverslag voldoende informatie om de aanvraag te beoordelen, zodat er door de Wmo-consulent (de beoordelaar) geen aanvullend gesprek met de cliënt nodig is. Toch is een aanvullend gesprek voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening soms noodzakelijk, bijvoorbeeld om specifieke medische gegevens te verzamelen. Sluitstuk van het proces dat een burger met een ondersteuningsbehoefte doorloopt is een samenhangend en op zijn vraag afgestemd arrangement van oplossingen. Zoals hierboven beschreven bestaat dit arrangement doorgaans uit meerdere vormen van ondersteuning. Hierbij is de eigen kracht van de burger het startpunt, en worden aanvullend individuele voorzieningen toegewezen als algemene voorzieningen en de sociale omgeving van de burger niet voldoende ondersteuning kunnen bieden. 5.7 Dak- en thuislozen, zorgwekkende zorgmijders en verslaafden De prestatievelden 7, 8 en 9 worden in onderling verband beschreven. Het gaat om dak- en thuislozen, verslaafden en de doelgroep die gebruik maakt van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Speciale aandacht verdient de groep mensen met een lichte beperking, die vanwege de Pakketmaatregel AWBZ, het recht op begeleiding hebben verloren. Deze groep loopt immers gevaar om af te glijden omdat zij onvoldoende in staat zijn zonder hulp zelfstandig te wonen.
4
Adviesrapport Inventarisatie Collectieve Voorzieningen Sittard-Geleen, Maastricht, februari 2009.
54
De meeste mensen met beperkingen zijn in staat om de in dit plan beschreven Kanteling te maken. Er is echter ook een groep burgers die zoveel problemen heeft, dat Kanteling niet altijd vanzelf spreekt: de meest kwetsbare burgers. Wij hebben het dan over dak- en thuislozen, verslaafden en de doelgroep van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Voor deze groep houdt de gemeente het gecreëerde vangnet in stand, met inzet van professionele ondersteuning vanuit de eerste lijns zorg. Ook in vergelijking met andere gemeenten (zie de benchmarkgegevens) zijn de voorzieningen goed en dat moeten wij vooral zo houden. Het bestaande beleid wordt dan ook onverminderd voortgezet. Dat neemt niet weg dat de bestaande voorzieningen te verbeteren zijn. In deze paragraaf worden de hoofdlijnen daarvan beschreven. Het eerste contact met de Wmo is voor deze groep niet zozeer de plek waar zij hun probleem aandragen als wel de plek waar hun probleem gesignaleerd wordt. Een woningcorporatie kan zo’n signalerende functie hebben, maar bijvoorbeeld ook de buurvrouw. Bij het eerste contact gaat het er dus ook om het hebben van herkenbare plekken voor het melden van signalen over burgers. Met andere woorden, het resultaat van het eerste contact moet zijn dat de meest kwetsbare burger weet waar hij naartoe kan met zijn vraag. Soms moet de cliënt vertrouwen krijgen in de hulpverlener en gemotiveerd worden om zorg te accepteren. Een volgend doel kan zijn dat de cliënt via een persoonsgerichte aanpak in de keten een zelfredzame en zelfstandig functionerende burger wordt. Voor vele meest kwetsbaren zal dit te hoog gegrepen zijn. Het hoogst haalbare in bepaalde situaties is het voorkomen of beperken van verloedering en overlast. De algemene doelen voor de komende periode: • Verbetering van de samenwerking, afstemming en samenhang van de maat-schappelijke opvang, vrouwenopvang, verslavingszorg en de openbare geestelijke gezondheidszorg waardoor geen kwetsbare burgers tussen wal en schip geraken en minder burgers hun huis worden uitgezet. • Het bieden van maatschappelijke opvang aan personen die ten gevolge van psychosociale en/of maatschappelijke problemen in een crisis (situatie zijn geraakt en geen andere reguliere opvang mogelijk is. • Het bieden van psychiatrische zorg aan mensen met psychische- en/of verslavingsproblemen en aan hun naasten. De zorg bestaat uit het behandelen, rehabiliteren en verzorgen van patiënten. • Voorkomen dat mensen en met name jongeren in de problemen komen door alcohol en andere drugs te gaan gebruiken. • Verdere verbetering van de afstemming, samenhang en samenwerking binnen het kader van het convenant Veiligheidshuis/OGGZ. • Signaleren, opsporen, melden, toeleiden en bewegen zorg te accepteren van zorgwekkende zorgmijders Speerpunten 1. Maatschappelijke opvang In het beleidsplan Wmo 2008-2011 werd de nadruk gelegd op het voorkomen dat burgers daken thuisloos worden en het realiseren van een sluitende zorgketen. In bijlage 2 (terugblik op de periode 2008-2011) zijn de concrete resultaten over de afgelopen periode aangegeven.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
55
De samenwerking in de keten verloopt naar tevredenheid. Punt van aandacht voor de komende periode is dat de eigen organisatie de medewerkers voldoende faciliteert om de sluitende zorgketen waar te maken. Met name gaat het dan om de invulling van het casemanagement en het versterken van het procesmanagement. Een ander aandachtspunt is de verbetering van de communicatie tussen de ketenpartners en binnen hun eigen organisatie. Ook wordt gezocht naar een bestuurlijke structuur die de sluitende zorgketen bevordert. Wij zullen onze inspanningen op dit terrein voortzetten en ons voor de komende planperiode focussen op het voorkómen dat burgers op straat komen te staan, door in een zo vroeg mogelijk stadium acties te ondernemen. De nadruk komt daarmee te liggen op preventie, waarmee we de druk op de maatschappelijke opvang voorzieningen verminderen. De capaciteit van de opvangvoorzieningen is voldoende. Er zal de komende planperiode meer nadruk komen te liggen op de doorstroom binnen de voorzieningen met het uiteindelijke doel dat cliënten weer zelfstandig kunnen wonen. Voor een aantal cliënten is huisvesting in een verblijfsvoorziening het hoogst haalbare. Cliënten in de maatschappelijke opvang gaan een formeel besluit (een beschikking) krijgen waarmee zij toegelaten worden tot de maatschappelijke opvang en waarmee een besluit wordt genomen over een eigen bijdrage. De toegang tot deze voorziening wordt centraal geregeld. Hiervoor zal de verordening aangepast worden. Daarnaast onderzoekt de gemeente samen met het Zorgkantoor welke kosten ten laste gebracht kunnen worden van de AWBZ, waarmee de druk op de kosten voor de maatschappelijke opvang wordt verminderd. 2. Verslavingszorg Bij de verslaafdenzorg komt de komende planperiode, als aanvulling van het bestaande beleid, de nadruk te liggen op het beperken van het alcoholgebruik bij jongeren onder de 16 jaar. Gebruik van alcohol brengt ernstige schade toe aan de gezondheid van deze groep. Om dit doel te bereiken zal er een integrale aanpak van de problematiek plaats vinden. Inmiddels zijn de gemeenten in Zuid Limburg onder leiding van de GGD gestart met de opzet van een integraal plan. In de verkennende sfeer vindt regionaal onderzoek plaats naar gokverslaving, verhoogd drugsgebruik, belspelletjes en koopverslaving via de telefoon en internet, o.a. onder de doelgroepen GGZ, en (licht) verstandelijk gehandicapten. 3. Huiselijk geweld Voorkómen en bestrijden van huiselijk geweld, waaronder de uitvoering van de Wet Tijdelijk Huisverbod, is ondergebracht bij het Veiligheidhuis/OGGZ vanwege de integrale persoonsgerichte aanpak van zowel slachtoffers als daders en vanwege de verbinding tussen justitie en zorgketen. De aanpak, het aantal meldingen en de resultaten zijn terug te vinden in de jaarrapportages van het Veiligheidshuis/ OGGZ. Dit beleid wordt ook de komende planperiode voortgezet.
56
4. Aanpak Loverboys In januari 2010 is de pilot “Aanpak loverboys Westelijke Mijnstreek” van start gegaan. Deze loopt tot 1 januari 2012. “Loverboys zijn mensenhandelaren die vrouwen en/of mannen doelbewust emotioneel afhankelijk maken door (de belofte van) het aangaan ven een liefdesrelatie en hen vervolgens - via dwang (dreiging met) geweld of andere feitelijkheid, afpersing, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie van deze vrouwen of mannen - uitbuiten, veelal in de prostitutie” Het project heeft als doel inzicht te krijgen in de omvang van de problematiek, op welke wijze integrale hulpverlening kan worden geboden aan de slachtoffers en op welke wijze de daders kunnen worden aangepakt. De bedoeling is dat de ontwikkelde methodiek eind 2011 in de hele provincie gebruikt gaat worden. Vanwege het aantal jeugdige slachtoffers heeft er inmiddels afstemming plaats gevonden tussen Veiligheidshuis/OGGZ en het CJG. De pilot wordt uitgevoerd onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van het Bestuurlijk overleg Veiligheidshuis/ OGGZ waarin alle betrokken ketenpartners vertegenwoordigd zijn. De pilot is mogelijk gemaakt met subsidie van de provincie en eigen inbreng van de ketenpartners. Uit de tussentijdse evaluatie blijkt dat de pilot aan de in de pilot genoemde verwachtingen voldoet. Na 1-1-2012 zal deze opzet een structureel karakter krijgen. Het grootste gedeelte van de kosten worden door de ketenpartners gedragen en dit zal ook na 2012 zo zijn. Dit geldt niet voor de screening en beoordeling van de meldingen en consultatie. In de pilot werden deze kosten apart gefinancierd door provincie en gemeente omdat de kennis niet bij de ketenpartners aanwezig was.
Beslispunt 18: Maatschappelijke opvang. Het college geeft opdracht om: • Een verbeterplan uit te voeren voor de ketenaanpak ernstige meervoudige problematiek binnen het Veiligheidshuis/OGGZ met de volgende inhoud: o casemanagers binnen de eigen organisatie beter faciliteren; o het procesmanagement versterken; o de communicatie tussen ketenpartners en binnen de eigen instelling verbete-ren; o de slagvaardigheid en effectiviteit van de bestuurlijke structuur verbeteren. • De pilot: “Voorkomen huisuitzettingen als gevolg van huurachterstanden en overlast” vanaf 2012 structureel in te voeren en te verbreden over de hele stad. • De pilot: “Verbetering van de samenhang, afstemming en samenwerking binnen de eerste lijn” te realiseren zodat in een vroeg stadium signalering en aanpak van ernstige meervoudige problematiek plaats kan vinden. • De doorstroom binnen de opvangvoorzieningen te verbeteren. • De centrale toegang tot en de eigen bijdrage bij de maatschappelijke opvang opnemen in de Wmo-verordening 2012-2015, met dien verstande dat onderzocht wordt of ter voorkoming van zorgmijding een eigen bijdrage wenselijk is. • In overleg met het Zorgkantoor en MOV, delen van de bekostiging van de MO over te hevelen naar de AWBZ. • De pilot: “Aanpak loverboys” een structureel karakter te geven en het gemeentelijk deel van de kosten op zich te nemen. Beslispunt 19: Verslavingszorg. Het college geeft opdracht om in aanvulling op het bestaande beleid een integrale aanpak op Zuid Limburgs niveau te realiseren met het doel het alcoholgebruik bij jongeren onder de 16 jaar te beperken.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
BIJLAGE 1. DE TAKEN VAN DE GEMEENTE IN DE WMO 1. Inhoudelijke opdrachten De Wmo schrijft niet gedetailleerd voor hoe de gemeente de wet dient uit te voeren maar geeft inhoudelijke opdrachten: de gemeente is verplicht een beleidsplan vast te stellen met een looptijd van maximaal vier jaar. In het beleidsplan moet worden aangegeven wat de gemeentelijke doelstellingen op de prestatievelden zijn, hoe de gemeente het beleid samenhangend uitvoert en welke resultaten de gemeente wenst te behalen. Deze opdrachten komen nadrukkelijk aan bod in het voorliggende plan. Naast de boven genoemde heeft de gemeente de volgende drie inhoudelijke opdrachten: 1) Hoe wordt de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning bewaakt De kwaliteit van woningaanpassingen, individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt door de cliënt en de Wmo-consulent beoordeeld en bewaakt. De gemeente ziet als opdrachtgever toe op de kwaliteit en heeft als grote afnemer voldoende mogelijkheden om kwaliteit af te dwingen. Bij de aanbesteding van hulp bij het huishouden selecteert de gemeente de zorgaanbieders op prijs en kwaliteit. Onderzoeksbureau SGBO voert jaarlijks een cliënttevredenheidsonderzoek (cto) uit en de resultaten worden gebruikt om de kwaliteit te verbeteren. Op de hulp bij het huishouden is bovendien de Kwaliteitswet Zorg van toepassing. Algemene en collectieve voorzieningen worden gerealiseerd met het verstrekken van subsidies via Beleidsgestuurde contractfinanciering. De gemeente formuleert een opdracht waarop de instelling reageert met een plan waarin zij beschrijft hoe ze de opdracht wil uitvoeren. Na uitvoering van de opdracht wordt de kwaliteit getoetst. Daarnaast wordt van zorginstellingen zoals de Maatschappelijke Opvang Voorziening en Mondriaan geëist dat zij HKZ-gecertificeerd zijn, een kwaliteitsnorm voor de zorg. 2) Hoe zorgt de gemeente ervoor dat gebruikers van individuele voorzieningen keuzevrijheid hebben Gebruikers van de individuele voorziening hulp bij het huishouden konden tot 2010 kiezen uit drie zorgaanbieders. In 2010 heeft de gemeente de hulp bij het huishouden opnieuw aanbesteed en zes zorgaanbieders gecontracteerd; de drie oude en drie nieuwe. De keuzemogelijkheid is daarmee verruimd. Het inzetten van alfahulpen werd aan strikte regels gebonden maar bleef bestaan. Bovendien blijft de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget gehandhaafd. 3) Op welke wijze houdt de gemeente rekening met de behoeften van kleine doelgroepen Kleine doelgroepen en de participatie bij het beleid De Wmo-raad bestaat uit vertegenwoordigers van de verschillende doelgroepen; mensen met een lichamelijke en een verstandelijke beperking, een chronische ziekte, een psychische of zintuiglijke handicap, ouderen, jongeren en hun ouders, dak- en thuislozen, verslaafden, gebruikers van vrouwenopvang, vrijwilligers en mantelzorgers en cliëntenraden. De Wmo-raad kent zes clusters waarin vertegenwoordigende organisaties zijn gegroepeerd. Daarmee is ook de beleidsmatige inbreng van kleine doelgroepen geborgd.
57
58
Kleine doelgroepen en individuele voorzieningen Bij de hulp bij het huishouden is het mogelijk om maximaal 5% van het volume anders dan via een aanbesteding in te kopen en hulp bij het huishouden in te zetten voor kleine doelgroepen die om met name levensbeschouwelijke motieven (religie bijvoorbeeld) geen gebruik willen maken van de gecontracteerde aanbieders. Ook kunnen cliënten gebruik maken van een persoonsgebonden budget. Kleine doelgroepen en algemene en collectieve voorzieningen Sittard-Geleen kent een breed pallet aan welzijnsvoorzieningen, waarbij ook kleine doelgroepen worden bediend. Bovendien wordt in de Westelijke Mijnstreek en op Zuid Limburgs niveau samengewerkt om voorzieningen voor kleine doelgroepen in stand te houden. Omdat alle gemeenten moeten ombuigen, maar elke gemeente daarbij haar eigen afwegingen maakt, staat het overeind houden van (boven)regionale voorzieningen onder druk. Dat neemt niet weg dat o.a. vanwege de Pakketmaatregel AWBZ, nieuwe doelgroepen ontstaan als cliënt voor het welzijnswerk.
Conclusies • De gemeente neemt ook de komende planperiode deel aan cliënttevredenheidsonderzoeken maar zal afwisselend inschrijven voor het cto hulp bij het huishouden en andere cto’s, met name het tevredenheidsonderzoek onder bezoekers van het Wmo-loket. Nadere invulling vindt plaats in nauw overleg met de Wmo-raad. • Ook de komende beleidsperiode zal aan professionele welzijnsinstellingen via Beleidsgestuurde contractfinanciering subsidie verstrekt en de uitvoering bewaakt worden. • De volgende aanbesteding hulp bij het huishouden wordt zo ingericht dat een ruime keuzemogelijkheid aan zorgaanbieders blijft bestaan. • Als over subsidiëring van (boven)regionaal werkende instellingen geen overeen-stemming wordt bereikt met de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek en de gemeente van mening is dat een bepaalde voorziening van wezenlijk belang is voor haar inwoners, deze instellingen rechtstreeks te subsidiëren onder de voorwaarde dat de subsidie aantoonbaar ten goede komt aan de inwoners van Sittard-Geleen. 2. Procesverplichtingen Naast de genoemde inhoudelijke opdrachten kent de Wmo de volgende procesverplichtingen:
De vierjaarlijkse beleidsnota
De vorige beleidsnota is vanaf 1 januari 2008 van kracht en expireert per 1 januari 2012. De voorliggende beleidsnota gaat op 1 januari 2012 in (onder voorbehoud van vaststelling door de raad) en heeft een looptijd van vier jaar. Hiermee voldoet de gemeente aan deze verplichting.
Participatie van de burger bij de totstandkoming van het beleid
Bij verordening is vastgelegd dat de Wmo-raad gevraagd en ongevraagd het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad kan adviseren over het beleid. De Wmo-raad is vanaf het begin betrokken bij het concipiëren van het voorliggende plan en heeft meegedacht over de concepten die achtereenvolgens zijn aangeboden. Ook heeft er een conferentie plaatsgevonden waar burgers en maatschappelijke organisaties nadrukkelijk is gevraagd hun mening te geven over het conceptplan.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
59
Formeel adviesrecht over het conceptplan
Nadat het conceptplan door het college voorlopig is vastgesteld, heeft het gedurende zes weken ter inzage gelegen en waren alle burgers in de gelegenheid gebruik te maken van hun recht op inspraak. Ook is de Wmo-raad formeel uitgenodigd om over het plan te adviseren. Inspraakreacties en adviezen zijn gebundeld en aan het college aangeboden. Hierop heeft het college het plan, de inspraakreacties en de adviezen definitief vastgesteld en ze aangeboden aan de gemeenteraad.
Het opstellen van een Wmo-verordening
De Wmo-verordening is de formele weerslag van het beleid. Burgers kunnen rechten ontlenen aan de verordening. Het college heeft het proces van opstellen van de verordening gekoppeld aan het proces van het opstellen van het beleidsplan. In één tijdpad worden conceptplan en conceptverordening ter advisering en inspraak aangeboden. Plan en verordening komen samen in de gemeenteraad en worden gelijktijdig behandeld.
De horizontale verantwoordingsverplichting (aan de gemeenteraad in plaats van aan het Rijk)
Sittard-Geleen neemt ieder jaar deel aan de Benchmark Wmo. De benchmarkresultaten worden aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders, aangevuld met aanbevelingen om de kwaliteit te verbeteren. Vervolgens worden de benchmarkresultaten ter informatie aangeboden aan de gemeenteraad en de Wmo-raad. Via de gebruikelijke bladen wordt de burger over de benchmark geïnformeerd. De benchmarkgegevens worden op de website van de gemeente geplaatst.
Conclusie: Ook in de komende planperiode neemt de gemeente deel aan de benchmark, waarmee het bestuur zich verantwoordt over de resultaten in de Wmo. De frequentie wordt echter teruggebracht tot een maal per twee jaar. E.e.a. laat onverlet dat de gemeente jaarlijks de verplichte gegevens rapporteert aan het Rijk. Ook de monitoring van de resultaten van De Kanteling lijdt niet onder bovengenoemde afname van de benchmarkfrequentie.
Jaarlijkse rapportage omtrent de klanttevredenheid
De gemeente neemt deel aan het cliënttevredenheidsonderzoek onder cliënten hulp bij het huishouden, georganiseerd door de SGBO. Circa 1.000 cliënten uit Sittard-Geleen die hulp bij het huishouden hebben aangevraagd, ontvangen daartoe een enquêteformulier. De resultaten van het cto worden vergeleken met de overige deelnemende gemeenten en aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.
Conclusie: Ook in de komende planperiode neemt de gemeente deel aan de cto’s, echter het ene jaar aan het cto hulp bij het huishouden en het andere jaar aan andere cto’s, met name het cto onder bezoekers van het Wmo-loket. De verplichting informatie aan te leveren aan het Rijk
De Wmo verplicht de gemeente om gegevens aan te leveren aan het rijk: de Prestatiegegevens. De prestatiegegevens maken deel uit van de benchmark. SGBO zorgt ervoor dat de wettelijk benodigde informatie aangeleverd wordt aan het ministerie van VWS. Mede om die reden wordt hierboven voorgesteld om de komende planperiode deelname aan de benchmark voort te zetten. In de jaren waarin de gemeente niet deelneemt aan de benchmark, worden alleen de wettelijk verplichte gegevens aangeleverd.
60
Beleidsplan Wmo 2012-2015
BIJLAGE 2. TERUGBLIK OP DE PERIODE 2008 –2011 Inleiding Bij het schrijven van een beleidsplan is het zinvol terug te kijken op het vorige plan: wat is gerealiseerd, wat nog niet, welke speerpunten blijven van belang en nemen wij nogmaals op in het nieuwe plan. Een terugblijk is een bestandsopname en geeft richting aan het nieuwe plan. Het vorige beleidsplan staat vol met ambities, doelen en speerpunten. Sommige zijn vrij concreet, andere zijn niet minder waardevol, maar abstract en moeilijk te toetsen. Sommige doelen zijn door de tijd ingehaald en niet meer relevant en worden daarom niet meer genoemd. In dit hoofdstuk wordt teruggeblikt op de hoofdlijnen van het vorige plan. Nadrukkelijk wordt aangegeven welke doelen nog onvoldoende zijn gerealiseerd en ook de komende jaren van belang zijn. De laatste krijgen in dit plan alle aandacht. Sittard-Geleen neemt jaarlijks deel aan de benchmark en het tevredenheidsonderzoek Wmo. De prestaties worden vergeleken met andere gemeenten. De belangrijkste bevindingen en conclusies uit de benchmark 2010, over 2009, staan hieronder, (paragraaf 1). In deze bijlage (zie paragraaf 2) worden de behaalde resultaten per prestatieveld op hoofdlijnen aangegeven. In het vorige plan werd een nieuwe kijk op maatschappelijke ondersteuning geïntroduceerd: van verzekerde rechten in de AWBZ naar compensatie van beperkingen in de Wmo. Het compenseren van een beperking met een individuele voorziening is daarbij niet meer vanzelfsprekend. In deze bijlage wordt in paragraaf 3 de stand van zaken van dit proces beschreven. 1. De basisbenchmark en het cliënttevredenheidsonderzoek Wmo De gemeente Sittard-Geleen heeft in 2009 samen met 168 andere gemeenten deelgenomen aan de basisbenchmark Wmo. In de benchmark is op systematische wijze informatie verzameld over de negen prestatievelden van de Wmo. Het rapport is in 2010 aangeboden aan de gemeenteraad. Hieronder de belangrijkste bevindingen. Conclusies • Onze gemeente scoort op alle acht thema’s (prestatievelden) van de Wmo hoger dan de gemeenten in dezelfde grootteklasse. Het voorzieningenniveau c.q. het aanbod aan activiteiten is kennelijk hoger/beter dan het benchmarkgemiddelde. • De goede score van Sittard-Geleen is geheel in lijn met de ambities en doelen die zijn opgenomen in het door onze Gemeenteraad vastgestelde Beleidsplan Wmo 2008-2011 • Onze gemeente heft de maximale inkomensafhankelijke eigen bijdrage op de belangrijkste individuele voorzieningen. • Onze gemeente past op Wmo-voorzieningen alle door het Rijk genoemde kwaliteitscriteria toe.
61
62
In onze gemeente is een onderzoek gehouden naar de tevredenheid van cliënten en aanvragers van individuele voorzieningen. De concrete doelgroep van dit onderzoek zijn alle cliënten die in 2008 of 2009 een aanvraag hebben gedaan voor hulp bij het huishouden en/of (een) andere individuele voorziening(en). Het rapport is in 2010 aangeboden aan de gemeenteraad. Hieronder de belangrijkste bevindingen. • Cliënten uit onze gemeente geven gemiddeld een rapportcijfer 7.9 voor de hulp bij het huishouden. Dit is ongeveer even hoog als het gemiddelde in de referentiegroep (7.8) (ter vergelijking: in 2008 scoorde onze gemeente een 7.5). • Over de keuzemogelijkheden tussen aanbieders van hulp bij het huishouden is 95% tevreden. • Wat betreft aspecten rond hulp bij het huishouden is men het meest tevreden over telefonische bereikbaarheid (85%). • Minder tevreden is men over wisselingen van medewerkers (72%). In de referentiegroep is dat 84%. • De meeste cliënten (99%) zijn (zeer) tevreden over behandeling met respect; dit is 98% in de referentiegroep. • De cliënten zijn het minst tevreden over de kwaliteit van het schoonmaakwerk (93%); voor de referentiegroep is dit 94%. • Over de inzet van medewerkers zijn cliënten met een pgb meer tevreden dan de cliënten zonder een pgb. Over de kwaliteit van het schoonmaakwerk zijn de clienten met een pgb ongeveer even tevreden als de cliënten zonder een pgb. • In onze gemeente geeft 99% van de respondenten aan dat de hulp aan de verwachtingen voldoet en 98% dat de hulp in de behoefte voorziet. Conclusie n.a.v. het onderzoek • In 2009 zijn onze cliënten minder tevreden over wisselingen van medewerkers. Dit was in 2008 ook het geval. Bij de nieuwe aanbesteding per 1 januari 2010 is gegund aan zes aanbieders; de drie oude en drie nieuwe. Hiermee is de keuzemogelijkheid vergroot. Uit de praktijk van het jaar 2010 blijkt dat het geregeld voorkomt dat ontevreden cliënten van aanbieder veranderen. • Cliënten geven aan dat zij het minst tevreden zijn met de kwaliteit van het schoonmaakwerk. Toch is nog altijd 93% van de cliënten tevreden. Deze score kan goed genoemd worden. 2. Terugblik per prestatieveld De Wmo kent negen prestatievelden waar de gemeente beleid voor moet maken. Hieronder de speerpunten uit het beleidsplan 2008-2011 per prestatieveld en de behaalde resultaten. Prestatieveld 1. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten krijgt handen en voeten bij het beheer en onderhoud van de openbare ruimte, veiligheid, maatschappelijke voorzieningen, wonen en wijkwinkelvoorzieningen. Speerpunt is het realiseren van basiskwaliteit leefbaarheid in dorpen en kernen. Binnen deze speerpunt wordt aandacht besteed aan accommodatiebeleid, woningbouw, sociale veiligheid en winkelvoorzieningen in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder de demografische ontwikkeling.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
63
Met behulp van het concept Basiskwaliteit Leefbaarheid is in 2008 de vraag beantwoord hoe een duurzame en toekomstbestendige sociale en fysieke infrastructuur eruit ziet. Aan de hand daarvan is bepaald waar het in een buurt aan ontbreekt of wat aangepakt moet worden. In een interactief en dynamisch proces met partnerorganisaties en burgers zijn de uitgangspunten vertaald in concrete projecten en activiteiten die onderdeel uitmaken van stadsdeelprogramma’s en stadsdeelplannen. De concrete invulling verschilt uiteraard per buurt of wijk en is mede afhankelijk van de initiatieven van partnerorganisaties en burgers. De gevolgen van de in 2008 genoemde maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, ontgroening en bevolkingskrimp zijn gaandeweg zichtbaar geworden. Gemeenten en maatschappelijke organisaties hebben hun beleid hieraan aangepast. Prestatieveld 2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Het beleid voor dit prestatieveld vindt plaats binnen de beleidsontwikkeling op het gebied van het jeugdbeleid. Het gaat om de trajecten: impuls opvoed- en gezinsondersteuning; ondersteu-ningstraject van het preventief jeugdbeleid van de VNG en de Operatie Jong. Beleidsvoornemens: het realiseren van laagdrempelige centra waar iedereen met vragen over opvoeden en opgroeien terecht kan; het realiseren van een sluitende signaleringsketen en afstemming van zorg en het verbeteren van de algemene gezond-heidssituatie bij kinderen en jongeren. Een van de thema’s van de kadernota “Jong zijn in 046” is “het versterken van opvoeden en opgroeien van onze jeugd”. Op basis hiervan zijn in de regio WM zes Centra voor jeugd en gezin gerealiseerd. Hierin werken de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg en MEE (ondersteuningsinstelling voor mensen met beperkingen) samen. Vanuit de Centra voor jeugd en gezin zijn verbindingen gelegd met de Zorg Advies Teams van het onderwijs en het Veiligheidshuis. Het CJG is de beoogde frontofficie voor de jeugdzorg die in 2015 wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten. Prestatieveld 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning. De beleidsvoornemens 2008-2011 zijn het verder ontwikkelen van het Wmo-loket, het integreren van de ondersteuning aan mantelzorgers in het Wmo-loket en het ontwikkelen van een probleemgerichte aanpak. De verbetering van de informatie, advies en cliëntondersteuning heeft via het Wmo-loket gestalte gekregen. In 2007 is het digitale loket gerealiseerd. Cliënten kunnen daarbij digitaal informatie vergaren, zelf beoordelen of zij in aanmerking komen voor een voorziening en digitaal een voorziening aanvragen. Met gebruikmaking van Di-giD kunnen online aanvragen worden gedaan, vanaf 2010 voor het leerlingenvervoer en de vervoersvoorzieningen in de Wmo, medio 2011 is het online aanvragen van de overige individuele voorzieningen mogelijk geworden. De cliënt is daarbij onafhankelijk van anderen. Het wordt niet voor hem geregeld, hij regelt het zelf. Prestatieveld 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Speerpunten zijn het doorontwikkelen van het ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers en het ondersteunen van vrijwilligersorganisaties. Van 2007 t/m 2011 werd subsidie verleend aan het Steunpunt Mantelzorg. Thuishulpcentrale De Brug ontving subsidie voor hulp door vrijwilligers. De Stichting Alzheimer WM ontving middelen voor het Alzheimer café en het Prins Claus Centrum (nu Orbis GGZ) voor de ondersteuning van de Stichting Alzheimer. Stichting de Horizon wordt gesubsidieerd voor het maatjesproject voor voormalige psychiatrische patiënten.
64
De afgelopen periode is extra aandacht besteed aan preventieve ondersteuning van mantelzorgers die dreigen overbelast te raken en aan jonge mantelzorgers die de zorg voor (doorgaans) hun ouders op zich nemen. Steeds meer volwassenen werken en de combinatie werk en mantelzorg is zwaar. Aan deze groep is extra aandacht besteed. Er is aandacht besteed aan het signaleren van, bemiddelen, motiveren tot het gebruik maken van respijtzorg. Wanneer mantelzorgers tijdelijk uitvielen, werden ofwel zorgvrijwilligers ingeschakeld, ofwel professionele hulp in het huishouden geleverd via het Wmo-loket, zo nodig op korte termijn. Vanwege de overheveling van de AWBZ-begeleiding van mensen met een lichte beperking naar de gemeenten, hebben acht zorgvrijwilligersorganisaties het samenwerkingverband Streekzorg opgericht, met als doelen om meer zorgvrijwilligers te werven, de organisaties onder de aandacht te brengen en het aanmeldingsproces van zorgvragers te stroomlijnen. Prestatieveld 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. De boven genoemde systeemwijziging in de Wmo houdt ook in dat algemene (welzijns)voorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met beperkingen. Voorzieningen moeten fysiek toegankelijk zijn, maar er moet ook een aanbod zijn voor mensen met beperkingen. Met het programma Senioren onze zorg, is aandacht besteed aan welzijn voor ouderen, die vaak als gevolg van lichamelijke beperkingen in een isolement dreigen te komen. Het aanbod aan algemene en collectieve voorzieningen is in opdracht van de gemeente geïnventariseerd, in het licht van de ambitie om de kwaliteit van leven voor mensen met beperkingen te verhogen, terwijl tegelijkertijd het beroep op individuele voorzieningen wordt teruggedrongen. Een van de conclusies was dat er voldoende voorzieningen voorhanden zijn, maar dat de bekendheid van de burger met de voorzieningen te wensen overlaat. Op basis van het advies is overgegaan tot vermindering of zelfs het stopzetten van subsidies die geen bijdrage leveren aan de doelen enerzijds, en uitbreiding van subsidies anderzijds. Hierbij is het Wmobeleidsplan leidend geweest. Vervolgens is de spreiding en kwaliteit van de wijkaccommodaties geïnventariseerd. Hier is het plan uit voortgekomen om een netwerk van 19 wijksteunpunten in te richten. Van de vijftien aanwezige wijksteunpunten moet hier en daar de kwaliteit verbeterd worden, en er komen vier nieuwe wijksteunpunten bij. Hierdoor ontstaat een dekkende infrastructuur. Het wijksteunpunt moet de plek in de wijk zijn van waaruit zorg en welzijn wordt aangeboden. Ook voor nog te ontwikkelen algemene en collectieve voorzieningen, voorkomend uit De Kanteling, zijn de wijksteunpunten de aangewezen plekken. Uit het onderzoek naar de gezondheidsbeleving van ouderen is het Uitvoeringsprogramma Senioren onze zorg voortgekomen. De activiteiten van dit programma worden gecoördineerd in de wijksteunpunten. Prestatieveld 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. Het gaat hier om individueel te verlenen voorzieningen, die aan de behoefte van het individu zijn aangepast. Sittard-Geleen was nadeelgemeente in de Wmo en moest vanaf 2008 een bedrag van € 3 miljoen ombuigen op de hulp bij het huishouden en een bedrag van € 189.000 op de subsidiemiddelen. Ook was het uitvoeringsbudget onvoldoende. Belangrijk doel bij dit prestatieveld was dan ook het verlenen van voorzieningen met minder middelen en met in stand houden van het sociale gezicht van de stad.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
65
Het aantal klachten moest tot een minimum beperkt blijven. Vanaf 2009 hebben alle cliënten hulp bij het huishouden een nieuwe indicatie gekregen, waarbij de verhouding tussen de duurdere vorm en de goedkopere vorm van hulp is gewijzigd. In de AWBZ werd geïndiceerd in klassen. De gemeente heeft alle cliënten geïndiceerd naar de daadwerkelijk benodigde tijd in uren en minuten. De eigen bijdragen voor de individuele voorzieningen uit de voormalige WVG (scootmobielen, woonvoorzieningen, hulpmiddelen enz.) en de eigen bijdrage regeling voor de hulp bij het huishouden zijn geharmoniseerd. Meerdere individuele voorzieningen zijn algemeen gebruikelijk verklaard, waardoor cliënten niet meer in aanmerking kwamen voor vergoeding. In drie jaarlijkse termijnen is in totaal € 189.000 omgebogen op de zes subsidieregelingen in de AWBZ die zijn overgeheveld naar de Wmo. Een ombuiging van € 3 miljoen op de individuele voorzieningen is in 2010 gerealiseerd. Daarbovenop heeft het Rijk het budget dat gemeenten voor 2011 krijgen voor hulp bij het huishouden verlaagd. Het tekort dat hierdoor in 2011 is ontstaan, kan worden opgevangen met incidentele meevallers. Vanaf 2012 dreigt echter ondanks de gerealiseerde ombuigingen opnieuw een financieel probleem van circa € 1 miljoen te ontstaan. Zie bijlage 1. Prestatieveld 7 heeft betrekking op het bieden van maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en het voorkomen en bestrijden van Huiselijk geweld. Prestatieveld 8 heeft betrekking op het bevorderen van de openbare geestelijk gezondheidszorg (OGGZ). Prestatieveld 9 heeft betrekking op de ambulante verslavingszorg en richt zich op de begeleiding bij verslavingsproblemen zoals alcohol,drugs, gokken en medicijnen en richt zich bovendien op de preventie van verslavingsproblemen inclusief activiteiten in het kader van overlastbestrijding en overlast door verslaving. Voor alle doelgroepen is meestal complexe meervoudige problematiek aan de orde, waarbij de betrokken personen niet (meer) in staat zijn deze problemen zelf op te lossen. Beleidsvoornemens voor 2008-2011 zijn om toe te werken naar een sluitende zorgketen en het opvullen van witte vlekken, voorkomen dat burgers dak– en thuisloos worden en het realiseren van een Platform Ketenzorg. Inmiddels is een sluitende zorgketen gerealiseerd. Meer dan 30 organisaties op het terrein van justitie, politie, jeugdzorg, welzijn en zorg, financiers en regiogemeenten hebben een convenant gesloten met als doel verbetering van de samenhang en samenwerking door het realiseren van een sluitende keten met doorzettingsmacht. Tenslotte is in het Veiligheidshuis/ OGGZ een meldpunt ingericht voor veelplegers, randgroepjongeren, slachtoffers en daders van huiselijk geweld en de OGGZ-doelgroep met ernstige meervoudige problematiek. Om te voorkomen dat burgers dak en thuisloos worden zijn de afgelopen periode de nodige acties ondernomen: • Er is een pilot “voorkomen van huisuitzettingen als gevolg van huurachterstanden” gerealiseerd. Het aantal huisuitzettingen bij Zo Wonen bedroeg in 2007 62, in 2008 zijn 61 burgers uit hun huis gezet en in 2009 is het aantal verlaagd tot 45. Er wordt nu onderzocht of het project tot de hele stad uitgebreid kan worden. • Het Vangnet van de GGD en Zo Wonen hebben afspraken gemaakt om te voorkomen dat huurders als gevolg van overlast op straat komen te staan. Daarnaast toetst het Vangnet van de GGD op verzoek van Zo Wonen of nieuwe huurders in staat zijn zelfstandig of onder begeleiding te wonen. • De direct betrokken instellingen hebben afspraken gemaakt om uitval uit instellingen te voorkomen. Bovendien zijn er in het kader van de nazorg voor exgedetineerden afspraken gemaakt om dak- en thuisloosheid te voorkomen.
66
• Er zijn afspraken met de collectieve zorgverzekering gemaakt over de behandeling van onverzekerden. • Het aanbod aan dagbestedingactiviteiten is in beeld gebracht. De conclusie is dat er behoefte is aan een centrale databank. Daar wordt inmiddels aan gewerkt. • Een persoonsgerichte integrale aanpak voor dak- en thuislozen is door Mondriaan en MOV samen met het Veiligheidshuis/OGGZ ontwikkeld. • ·Met het realiseren van een adequate huisvesting voor MOV is in 2010 begonnen. Deze is eind 2011 klaar. Inloophuis Bie Zefke verhuist in 2011 naar het souterrain van het pand Engelenkampstraat 27. 3. Van verzekerde rechten naar compensatie van beperkingen In het vorige beleidsplan staat: De Wmo is een systeemwijziging. Het verzekerde recht op grond van de AWBZ vervalt voor de lichtere vormen van zorg en in plaats daarvan komt een aanspraak op ondersteuning door de gemeente. “Meedoen” is het devies van de Wmo. Meedoen over de volle breedte van de Nederlandse bevolking: jong en oud, ongeacht iemands maatschappelijke of economische positie, ongeacht beperkingen. Dit doel, ‘meedoen’ wil het kabinet bereiken door de zorg en ondersteuning aan burgers op een andere manier te regelen. Er is een krachtige, sociale structuur nodig, waar zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats innemen. Een samenhangend beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, wonen en welzijn én op aanpalende terreinen zoals de uitvoering van de wet werk en bijstand (WWB) is daarvoor nodig. Conclusies De afgelopen periode waren twee doelen van belang: het oplossen van de financiële problemen, ontstaan door de budgetverlaging bij de hulp bij het huishouden en de systeemwijziging in de Wmo realiseren zoals in het oude beleidsplan genoemd. • Het doel om de financiële problemen op te lossen is grotendeels behaald. • Het inzetten van collectieve voorzieningen in plaats van individuele voorzienin-gen is tot nu toe onvoldoende uit de verf gekomen. Het realiseren van een systeemwijziging vergt meer tijd. In het voorliggende beleidsplan wordt aangegeven hoe deze kanteling gestalte gaat krijgen. Voor het overige valt te concluderen dat de Wmo adequaat is ingevoerd voor wat betreft de individuele voorzieningen en dat de kwaliteit van de dienstverlening, zowel die van de algemene en collectieve voorzieningen als van de individuele voorzieningen goed is, zoals blijkt uit de benchmark en het cto.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
BIJLAGE 3. GEREALISEERDE OMBUIGINGEN OP DE WMO 2008-2011 Hulp bij het huishouden In de Wmo wordt het budget niet meer gebaseerd op historische grondslagen zoals in de AWBZ maar op een objectief verdeelmodel waarbij rekening wordt gehouden met aantal inwoners, vergrijzing, gezondheid e.d. Doel is het terugdringen van het meergebruik tot het gebruik overeenkomt met het toegekende budget. Resultaat: Een ombuiging van € 3 miljoen is in 2010 gerealiseerd. Vanaf 2009 hebben alle cliënten een nieuwe indicatie gekregen, waarbij de verhouding tussen de duurdere vorm en de goedkopere vorm van hulp is gewijzigd. Daar waar dat nog niet was gebeurd, is het Protocol Gebruikelijke Zorg toegepast. De gebruikelijke hulp in het huishouden door huisgenoten (echtgenoot, inwonende kinderen), is in mindering gebracht op de indicatie. Ook zijn administratieve onvolkomenheden uit de AWBZ recht gezet. In de AWBZ werd geïndiceerd in klassen, waarbij de zorgaanbieders binnen de klasse zelf konden bepalen hoeveel uren HH nodig was en zij in veel gevallen HH lever-den tot aan het einde van de klasse. De gemeente heeft alle cliënten geïndiceerd naar de daadwerkelijk benodigde tijd in uren en minuten. Harmoniseren eigen bijdrage regelingen Bij de invoering van de Wmo is de inkomensafhankelijke eigen bijdrage regeling uit de AWBZ overgenomen. De eigen bijdragen voor de individuele voorzieningen uit de voormalige WVG (scootmobielen, woonvoorzieningen, hulpmiddelen enz.) zijn vervolgens aangepast aan deze regeling. Belangrijk doel daarbij was het realiseren van rechtsgelijkheid. Ook heeft de maatregel bijgedragen aan het ombuigen van het tekort van € 3 miljoen. Het algemeen gebruikelijk verklaren van voorzieningen Diverse individuele voorzieningen zijn algemeen gebruikelijk verklaard, waardoor cliënten niet meer in aanmerking kwamen voor vergoeding. Het betreft diverse vervoersvoorzieningen (fiets met verlaagde instap, automatische transmissie van een auto, enz. enz.), woonvoorzieningen (thermosstatische kranen, douchekranen op glijdstang, enz. enz.), accessoires bij scootmobielen (regenpakken, rolstoelhandschoenen enz.). De achtergrond hiervan is dat voorzieningen die normaal zijn geworden (algemeen gebruikelijk zijn) en dan ook in de meeste huishoudens aanwezig zijn, niet meer apart vergoed worden. De subsidieregelingen De middelen van zes subsidieregelingen in de AWBZ zijn i.h.k.v. de Wmo naar de gemeenten gegaan, circa € 900.000. Daarbij is het rijksbudget in 2007 verstrekt op historische grondslag en in drie jaarlijkse stappen naar een budget op basis van een objectief verdeelmodel gegaan. Dit kwam neer op een vermindering in drie jaarlijkse termijnen, in totaal € 189.000. Deze ombuiging is met ingang van 2010 gerealiseerd, waarmee de ombuiging gelijke tred houdt met de subsidieverlaging. De uitvoeringskosten In 2007 heeft het rijk een budget voor de uitvoering van de Wmo ter beschikking gesteld ten bedrage van € 335.029. De begrote uitvoeringskosten voor 2007 waren € 805.029, waardoor het rijksbudget werd overschreden met € 470.000. Al in 2007 bestonden er grote twijfels over de toereikendheid van de aan de gemeenten toegekende budgetten voor de uitvoering van de Wmo. In 2008 en 2009 zijn de uitvoeringsbudgetten verhoogd. Ook heeft het Rijk opdracht gegeven tot een onderzoek naar de werkelijke uitgaven van gemeenten. Uit dit onderzoek bleek dat de uitvoeringskosten substantieel hoger liggen dan de beschikbaar gestelde budgetten. De gemiddelde feitelijke uitvoeringslasten per inwoner bedragen € 11,--5 (2009). 5
Monitor uitvoeringskosten Wmo, Cebeon, maart 2010 pag. 15
67
68
Op grond van dit onderzoek is het macrobudget van € 75 miljoen per 2011 verhoogd met € 70 miljoen naar € 145 miljoen, voor Sittard-Geleen van € 468.750 naar een bedrag van € 906.250. Nieuwe ombuigingen per 2011 Het Rijk heeft het macrobudget dat gemeenten voor 2011 krijgen voor hulp bij het huishouden verlaagd met € 200 miljoen tot € 1,1 miljard. Overigens onder protest van de VNG. Na plussen en minnen (o.a. de verhoging met € 70 miljoen voor de uitvoeringskosten), resteert een verlaging met € 158 miljoen.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
BIJLAGE 4: NOTA BASISKWALITEIT LEEFBAARHEID
Meer door en minder voor bewoners
De kracht van verbinden Basiskwaliteit Leefbaarheid
Een actualisatie van de uitgangspunten gericht op Basiskwaliteit Leefbaarheid
Versie juni 2011, vastgesteld door het college van B & W op 14 juni 2011.
69
70
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
1.1
Basiskwaliteit Leefbaarheid en de WMO
1.2
Basiskwaliteit Leefbaarheid en wijkgericht werken
2.
Een vooruitblik op leefbaarheid
2.1
Belangrijke trends en maatschappelijke ontwikkelingen
2.2
Wat is leefbaarheid nu precies?
2.3
Invloed van genoemde trends op leefbaarheid
3.
Hoofduitgangspunten
4.
Nadere uitwerking van de hoofduitgangspunten
4.1
Actief Burgerschap
4.2
Schoon, heel en veilig
4.3
Maatschappelijk voorzieningenniveau incl. wonen afgestemd op gebruik (behoefte)
4.3.1
Afgestemd op gebruik
4.3.2
Kwaliteit gaat voor nabijheid
4.3.3
Opschaling bij voorkeur in bestaande accommodaties
4.3.4
Combinaties van functies.
4.3.5 Extra inzet voor ontmoetingsgelegenheden en contact voor de doelgroepen jongeren en ouderen en daar waar langdurige herstructurering (gebiedsontwikkeling) aan de orde is. 4.4.6
Investeren in krachtige verenigingen
4.4
Randvoorwaarden en methodiek
5.
Nawoord
Beleidsplan Wmo 2012-2015
71
1. Inleiding In 2007 hebben college en raad een aantal hoofd- en deeluitgangspunten vastgesteld gericht op Basiskwaliteit Leefbaarheid. College en raad hechten grote waarde aan de leefbaarheid van wijken en buurten. Als gevolg van een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen is de leefbaarheid van buurten, dorpen en kernen volop in ontwikkeling. Met behulp van Basiskwaliteit Leefbaarheid is in 2007 de vraag beantwoord hoe een duurzame en toekomstbestendige sociale en fysieke infrastructuur eruit ziet en wat hiervoor de uitgangspunten zijn. De uitgangspunten Basiskwaliteit Leefbaarheid zijn tevens in het kader van prestatieveld 1 van de WMO vastgesteld en zijn leidend geweest bij het opstellen van de meerjaren stadsdeelplannen. We zijn inmiddels 4 jaar verder. De trends en ontwikkelingen uit 2007 hebben zich voortgezet en op onderdelen zijn de gevolgen hiervan steeds zichtbaarder geworden. Op basis hiervan hebben ook de beleidsontwikkelingen binnen de gemeenten en overige maatschappelijke organisaties niet stil gestaan. Vandaar dat de uitgangspunten Basiskwaliteit Leefbaarheid opnieuw tegen het licht gehouden worden en op basis daarvan aangepast en geactualiseerd.
1.1 Basiskwaliteit leefbaarheid en prestatieveld 1 WMO Het algemeen kader voor de uitwerking van Basiskwaliteit Leefbaarheid is geboden door de WMO, Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Basiskwaliteit Leefbaarheid is de invulling van prestatieveld 1 van het WMO beleidsplan 2008-2011, ‘Leefbaarheid en sociale samenhang in wijken en buurten’. Met de bijstelling en actualisatie van Basiskwaliteit Leefbaarheid wordt invulling gegeven aan prestatieveld 1 van het WMO beleidsplan 2012-2015. Het beleidsplan WMO kent verschillende prestatievelden. Prestatieveld 1 is op basis van wetgeving het prestatieveld dat zich richt op alle inwoners van de stad (zelfredzame en niet-zelfredzame inwoners), met name in relatie tot de leefbaarheid van wijken en buurten. De titel van prestatieveld 1 in de WMO is Leefbaarheid en sociale samenhang in wijken en buurten. Omdat Basiskwaliteit Leefbaarheid hieraan invulling geeft is er voor gekozen de uitgangspunten hierbinnen gelijk te stellen met prestatieveld 1 WMO. De kanteling In het WMO beleidsplan 2012-2015 staat de zogenaamde Kanteling centraal. De Kanteling is een wijze van invullen van de compensatieplicht. Centraal hierbij staat een omslag van claimen aanbodgericht werken (denken in voorzieningen en hulpmiddelen) naar vraag- en resultaatgericht werken (denken in participatie en zelfredzaamheid).
72
Een goed voorbeeld van de kanteling Noortje is 16 jaar en heeft Astma. Ze woont in een dorp in de buurt van Veghel. En fietst elke dag 6 km naar de middelbare school. Samen met vriendinnen. Dit fietsen gaat haar echter steeds meer moeite kosten. En haar sociale leven maar ook het maken van haar huiswerk komen in het gedrang. Een bus rijdt niet. Met dit verhaal komt ze samen met haar moeder bij het gemeentelijk loket. Een standaardvoorziening zou een collectieve vervoersregeling zijn. Elke dag wordt ze dan thuis opge-haald en op school afgezet. In het gesprek dat plaats vindt blijkt echter dat het sociale contact van het fietsen voor Noortje erg belangrijk is. Tijdens dit fietsen worden de ‘meidendingen’ besproken, de afspraken gemaakt en geregeld belanden ze op de terugweg bij één van de vriendinnen thuis. Een oplossing op maat is daarom een fiets met een elektrische motor. Omdat moeder een bijstanduitkering heeft komt Noortje in aanmerking voor de vergoeding van deze fiets. Met deze fiets komt Noortje op school en houdt ze contact met haar vriendinnen. De Kanteling gaat verder dan het anders inrichten van de Wmo-dienstverlening binnen de gemeentelijke organisatie. Het gaat nadrukkelijk ook over een nieuw samenspel met burgers en partnerorganisaties. Het uitgangspunt van de vernieuwing zijn de burgers zelf. De uiteindelijke doelstelling is dat zij beter en langer kunnen blijven meedoen in de samenleving. De huidige tijd wordt gekenmerkt door bezuinigingen, vergrijzing en zelfs dubbele vergrijzing, mensen die druk zijn met hun eigen leven en minder geneigd tot vrijwilligerswerk en mantelzorg. Het is verleidelijk om de kanteling in dat licht te bezien. Maar dat is niet waar het in de kanteling om gaat en het hoeft het proces van kanteling ook niet in de weg te staan. In het proces van kanteling gaat het immers om dat nieuwe samenspel waarin burgers, overheid en maatschappelijke organisaties elkaar als partner zien. Kenmerken van het nieuwe spel zijn vertrouwen en gelijkwaardigheid maar ook verantwoordelijkheid nemen. En het gesprek van mens tot mens gaat weer de basis vormen van het contact. Het gesprek en partnerschap staan namelijk centraal in de kanteling. In het gesprek wordt in beeld gebracht wat het probleem is. De oplossing die hieruit voortkomt hoeft niet duurder te zijn. Ook niet goedkoper; daar gaat het niet om. Het gaat om het samen oplossen van problemen. Denken in mogelijkheden in plaats van beperkingen. Terugbrengen van de menselijkheid, uitgaan van mogelijkheden in plaats van beperkingen, niet in regeltjes denken maar creatieve oplossingen zoeken, zelfredzaamheid en maatschappelijk meedoen centraal zetten. Een goed voorbeeld van de kanteling Mevrouw van Bakel woont in een serviceflat, is hoogbejaard en ging tot vorig jaar twee dagen per week naar een dagopvang, gewoon voor de gezelligheid. Door de veranderingen in de AWBZ werd haar deze mogelijkheid ontnomen. Zij dreigde te vereenzamen. Buiten alle instellingen en de gemeente om heeft zij zelf, met hulp van haar kinderen, een oplossing gevonden. Heel simpel door aan te bellen bij de andere mensen in haar flat en hen te vragen of zij zin hadden om een paar keer per week samen een kopje koffie te drinken. Sommigen hadden hier geen behoefte aan maar een anderen wel. En zo is er in de serviceflat een clubje ontstaan dat elkaar regelmatig treft. De mensen in de flat hebben nu veel meer contact met elkaar waardoor er opeens ook andere dingen gebeuren: af en toe voor elkaar wat kleine boodschapjes meebrengen en een klopje op de deur als iemand ’s ochtends niet aan de koffie verschijnt. Geen vervanging van de dagopvang. Maar mevrouw van Bakel ontmoet nu andere mensen. Eigenlijk een heel simpele oplossing. Die aantoont dat we ook zonder instellingen en instituties oplossingen kunnen vinden.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
73
1.2 Basiskwaliteit Leefbaarheid en wijkgericht werken Er wordt een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen het wijkgericht werken en gebieds- en dorpsontwikkeling. Vanaf 2011 wil de gemeente aan de slag met een leefbaarheidsagenda voor clusters van buurten, dorpen en kernen aan de hand van de actualisatie Basiskwaliteit Leefbaarheid. Deze actualisatie alsook de leefbaarheidsagenda vormen een nieuwe basis voor de stadsdeelcyclus en de meerjaren stadsdeelplannen en worden in nauwe samenspraak met inwoners en het maatschappelijk middenveld opgesteld. Het doel van een leefbaarheidsagenda is: • zicht te bieden op de richting die de gemeente moet kiezen om de leefbaarheid en de onderliggende voorzieningenstructuur voor de toekomst te borgen en de kosten die daarmee gemoeid zijn; • een basis te vormen voor het maken van keuzes op basis van vastgesteld beleid en met de mogelijkheid voor tussenoplossingen; • feitelijk een update van voorzieningen (structuur) in het kader van demografische ontwikkeling. De stadsdeelprogramma’s beslaan een periode van 4 jaar; de leefbaarheidsagenda heeft daartegenover een lange termijn horizon. In verband met de toekomstvastheid van voorzieningen wordt het wensbeeld gericht op 2025 (halfweg) met een doorkijk naar 2040. De stadsdeelprogramma’s vormen vervolgens een concrete agenda 2013-2016 afgestemd op de leefbaarheidsagenda.
2. Een vooruitblik op leefbaarheid Als gevolg van een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen is de leefbaarheid van buurten, dorpen en kernen volop in ontwikkeling. De samenleving is de afgelopen jaren in een sneltreintempo veranderd. En de komende jaren zal deze verandering zich voortzetten. Om hiervan een beeld te geven volgt onderstaand een korte beschrijving van trends en maat-schappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op leefbaarheid van buurten, dorpen en ker-nen. 2.1 Belangrijke trends en maatschappelijke ontwikkelingen
Veranderde demografie
Op basis van de meest recente bevolkingsprognose tot 2030 kan men constateren dat er een aantal belangrijke wijzigingen optreedt in de samenstelling van de bevolking van Sittard-Geleen, wijzigingen die van grote invloed zijn op de bevolkingssamenstelling van wijken en buurten: • Toenemende aantal ouderen en met name ook een toenemend aantal ouderen met een zorgvraag. • Flink dalende beroepsbevolking. • Flink dalend aantal jongeren (0-19 jarigen) waarbij zich dit het sterkst voordoet tussen 2010 en 2020. • Kleinere huishoudens: gezinsverdunning en toename aantal alleenstaanden.
74
Individualisering
Individualisering betreft een universele trend en is van grote invloed op de wijze waarop inwoners/mensen zich betrokken voelen bij elkaar. Minder mensen voelen zich betrokken bij het verenigingsleven en de directe woon- en leefomgeving en willen zich vrijwillig hiervoor inzetten. Dit uit zich in een afnemend ledenbestand van verenigingen en accommodaties die een lage bezetting kennen. Deze universele trend is niet alleen maar negatief. Er is in Neder-land nog steeds sprake van een bepaalde mate van solidariteit. Echter dit wordt niet meer op de traditionele manier in de directe woonomgeving ingevuld. De actieradius van mensen is groter geworden, dit levert nieuwe sociale verbanden op, op een hoger schaalniveau dan de eigen buurt. Mensen kiezen vaker voor internet als medium en voor projectmatige vrijwillige inzet in plaats van structureel vrijwilligerswerk. Ontmoetingsmogelijkheden op diverse schaalniveaus zijn belangrijk voor sociale samenhang en om draagvlak te blijven houden voor solidariteit en zorg voor elkaar.
Toenemende arbeidsparticipatie
Landelijk gezien is de arbeidsparticipatie flink toegenomen, er zijn steeds meer tweeverdieners gezinnen. Limburg ligt beneden het landelijke gemiddelde. Als gevolg van de dalende beroepsbevolking zal de arbeidsparticipatie naar verwachting ook in Limburg toenemen. Deze ontwikkeling heeft een keerzijde aangezien mensen minder vrije tijd beschikbaar heb-ben om zich in te zetten voor vrijwilligerswerk en mantelzorg. Daar staat weer tegenover dat de toenemende vergrijzing een steeds groter wordende groep ouderen tot gevolg heeft die zich kunnen inzetten voor de samenleving. Echter ook voor deze groep zal gelden dat pro-jectmatige vrijwillige inzet populairder wordt dan structurele vrijwillige inzet.
Eigen kracht en verantwoordelijkheid
De laatste jaren wordt steeds vaker gesproken over eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen. Een samenleving waarin burgers zelf opkomen voor hun situatie, binnen de spelregels die de samenleving acceptabel vindt. De zelfredzame burger, zelfredzaam betekent letterlijk het vermogen om het leven in te richten zonder dat hulp van anderen nodig is. Ook kwetsbare burgers worden steeds meer aangesproken op hun eigen kracht vanuit de veronderstelling dat zeggenschap over je eigen leven en interactie met je eigen sociale netwerk een groot goed is.
Toenemende mobiliteit
De mobiliteit van mensen is de afgelopen decennia enorm toegenomen, niet alleen omdat meer mensen een eigen vervoersmiddel hebben, maar ook de “reikwijdte” waarin men denkt is vergroot. Het is geen probleem meer om voor een leuke voorstelling naar Maastricht te gaan. De kapper hoeft niet om de hoek te liggen, maar kan zelfs in een andere stad liggen. Boodschappen doen we vaak niet meer in de eigen buurt, hooguit de zogenaamde vergeet-boodschappen. Van belang in het licht van de vergrijzing is verder dat het autogebruik onder ouderen de laatste jaren fors is toegenomen. De 75 plusser van nu is in een tijd opgegroeid waarin een rijbewijs en auto nog geen gemeengoed waren. Voor de 55-64 jarigen geldt het omgekeerde: zij zijn opgegroeid in een tijdperk waarin Nederland een massale groei doormaakte van het autobezit en autogebruik. De verwachting is dat de trend van het toenemend autogebruik onder ouderen zich zal voortzetten. Ouderen zijn weliswaar minder onderweg, maar daar zit wel een ontwikkeling in. De ouderen van nu reizen veel meer dan de ouderen in het nabije verleden en de ouderen van de toekomst waarschijnlijk weer meer dan die van nu6 .
Wie ik ben en waar ik ga. Advies over de effecten van veranderingen in demografie en leefstijlen op mobiliteit, Raad voor Verkeer en Waterstaat, april 2010 6
Beleidsplan Wmo 2012-2015
75
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Er is een verdere integratie van ICT in alle geledingen van de maatschappij te verwachten. Dit uit zich zowel in de wijze waarop bedrijven zich organiseren, goederen en producten distribueren, alsook de wijze waarop mensen zich organiseren en sociale contacten onderhou-den. Enerzijds biedt ICT de mogelijkheid fysieke verplaatsingen te vervangen door virtuele reizen. Anderzijds kan gebruik van ICT er toe leiden dat transport en afstanden toenemen, door dat consumenten en bedrijven goederen en diensten bestellen van over heel te wereld.
Informalisering en nieuwe (sociale) netwerken
Onthiërarchisering en democratisering van de samenleving leiden tot een overgang van een door stabiele organisaties bepaalde maatschappij naar een veel flexibelere netwerkmaatschappij. De samenleving verkeert in een overgangsfase. De verzorgingsstaat van de toekomst zal meer een netwerkmaatschappij of participatiemaatschappij zijn. In een netwerksamenleving is veel ruimte voor initiatieven van burgers zelf en wordt een dergelijke inbreng ook verwacht. Van organisaties en bedrijfsleven vergt het nieuwe vormen van maatschappelijke betrokkenheid. Van lokale overheden verlangt het visie: een ondersteuningsvisie die we moeten samenvatten als ‘loslaten waar het kan en ingrijpen waar het moet’7 . Indien organisaties, bedrijfsleven en lokale overheid hier goed inspelen is enig optimisme op zijn plaats., namelijk nieuwe vormen van maatschappelijke betrokkenheid en vrijwillige inzet vervangen de oude vormen en zijn daarmee niet minder van betekenis. 2.2 Wat is leefbaarheid nu precies? Leefbaarheid is geen eenduidig begrip. Kenmerkend is dat de meeste mensen er hun eigen invulling aan geven. Algemeen bezien zegt leefbaarheid iets over de woonomgeving vanuit het perspectief van de mens. In een recent verschenen rapportage van het voormalig ministerie van WWI ‘Leefbaarheid door de tijd’ wordt een definitie gehanteerd die kort en duidelijk is: ‘Leefbaarheid is de mate waarin de omgeving aansluit bij de eisen en wensen die er door de mens aan worden gesteld’. Vanuit deze benadering zijn er meerdere dimensies mogelijk die gezamenlijk en in samenhang met elkaar van invloed zijn op de leefbaarheid van buurten, dorpen en kernen. -- De woning of woningvoorraad: woningtype, woningdichtheid, bouwperiode, woningwaarde en woningsloop. -- De publieke ruimte: straten, pleinen, groen en water in de omgeving, -- Gelegenheid voor sociale contacten en ontmoeting: plein, park, café annex gemeenschapshuis, school, supermarkt en sportaccommodaties. -- De bevolkingssamenstelling: werkloosheid, inkomensniveau, opleidingsniveau, afkomst, huishoudensamenstelling, leeftijdsopbouw. -- Veiligheid: (geluids)overlast, verstoringen openbare orde, vernielingen, geweldsmisdrijven, diefstal uit auto’s. Met andere woorden leefbaarheid is de optelsom van sociale en fysieke elementen in een buurt, die een relatie hebben met de begrippen ‘schoon’, ‘heel’, ‘veilig’ en ‘prettig’ en ‘contact’. Wat we anno 2012 meer aandacht willen geven is dat leefbaarheid vooral wordt bewerkstelligd door houding en gedrag van mensen onderling. Fysieke verbeteringen en voorzieningen kunnen daarbij ondersteunen. Tussen kwetsbaar en vitaal. Nieuwe burgerinitiatieven en zelfredzaamheid in een ouder wordende samenleving, Verwey-Jonker Instituut, oktober 2010 7
76
2.3 Invloed van genoemde trends op leefbaarheid Zoals reeds aangegeven hebben eerder genoemde trends nadrukkelijk invloed op leefbaarheid in wijken en buurten. In een zin samengevat komt dit op het volgende neer. De maatschappelijke trends en ontwikkelingen leiden tot vermindering van draagvlak voor voorzieningen en maken de aanwezigheid van voorzieningen op buurtniveau minder noodzakelijk. Voor steeds meer mensen is de wijk/buurt waar ze wonen de uitvalsbasis in plaats van de actieradius. Indien de plek waar je woont je uitvalsbasis is, is het vanzelfsprekend dat je van daaruit te fiets dan wel met de auto naar je werk, naar de winkel, naar de sportclub, naar vrienden gaat en deze activiteiten niet meer direct in de eigen wijk of buurt zoekt. Daarnaast worden mensen steeds kritischer en individualistischer. Als er bijvoorbeeld op grotere afstand een betere winkel of sportclub etc is dan in de eigen buurt (en beter wordt dan voornamelijk bepaald door de eigen beeldvorming of eigen wensen en behoeften), dan is het geen probleem om de grotere afstand te overbruggen. Deze voorbeelden doen zich ook in Sittard-Geleen voor. Leefbaarheid en voorzieningen Uit onderzoeken naar de leefbaarheid blijkt dat de mate waarin bewoners met plezier in hun dorp wonen slechts beperkt bepaald wordt door het voorzieningenniveau van een buurt, kern of dorp. Een doorslaggevende factor is het sociale klimaat: welke activiteiten ondernemen bewoners met elkaar in formele en informele verbanden. Er moet dus voorkomen worden dat alle energie gestoken wordt in het behouden van voorzieningen, immers de leefbaarheid is daar niet van afhankelijk8. 3. Hoofduitgangspunten Basiskwaliteit Leefbaarheid Centraal in de uitgangspunten gericht op basiskwaliteit leefbaarheid staan de burgers zelf, niet alleen hun wensen maar ook hun gedrag, de mate waarin burgers/inwoners daadwerke-lijk gebruik maken van voorzieningen. Dit was de benadering in 2007. Anno 2012 wordt de burger als inwoner nog centraler gesteld, niet enkel de fysieke voorziening(en) maar ook dat wat mensen voor en met elkaar doen. Leefbaarheid wordt tenslotte bepaald door de mens in interactie met zijn omgeving. Fysieke verbeteringen kunnen daarbij ondersteunen. Deze benadering maakt dat bij basiskwaliteit leefbaarheid anno 2012 de mate waarin bur-gers/ inwoners uitgaan van eigen kracht en verantwoordelijkheid voorop staat. De hoofduitgangspunten gericht op Basiskwaliteit Leefbaarheid uit 2007 waren: 1. Schoon, heel en veilig (gaat voor iedereen op, en is voor een grote groep van onze inwoners al voldoende om van een leefbare en prettige woonomgeving te spreken). a) Schoon en heel: basisniveau B b) Veilig: dekkend toezicht op de openbare orde (wijkagenten) en maatwerk in risicogebieden. 2. Voorzieningenniveau afgestemd op het gebruik. 3. Extra inzet voor ontmoetingsgelegenheden en contact voor de doelgroepen jongeren en ouderen en daar waar sociale stijging aan de orde is.
8
Agenda 2020 Kleine Kernen Limburg, VkkL oktober 2010
Beleidsplan Wmo 2012-2015
77
De actualisatie van de hoofduitgangspunten gericht op Basiskwaliteit Leefbaarheid anno 2012 poogt meer aandacht te besteden aan dat wat tegenstrijdig lijkt in de benadering van leefbaarheid. Enerzijds hechten inwoners en burgers aan de identiteit van de stad, buurt, dorp of kern en anderzijds wordt de actieradius van mensen steeds groter en bevinden sociale netwerken of de voorzieningen waar men gebruik van maakt zich op een ander niveau dan de stad, buurt, het dorp op de kern. Hoe tegemoet te komen aan beide ontwikkelingen en behoeften? Voor een gemeente is het onmogelijk om kost wat kost alle voorzieningen in buurten, dorpen en kernen in stand te houden, zeker daar waar het gebruik hiervan afneemt. Daar staat tegenover dat het een gemeente ontzettend veel waard is om samen met inwoners en burgers de identiteit van buurten, dorpen en kernen ofwel de stad te waarborgen. Door de introductie van actief burgerschap alsook de aandacht voor een kwalitatief toekomst bestendig maatschappelijk voorzieningniveau wordt ingezet op het tegemoet komen aan beide ontwikkelingen en behoeften. Het voorstel is om deze anno 2012 aan te passen in: 1. Actief burgerschap: a) Investeren in elkaar gericht op contact en verbinden b) Ruimte bieden aan en het faciliteren en belonen van particuliere initiatieven; c) Aansluiting zoeken bij (nieuwe) sociale netwerken en informele verbanden; 2. Schoon, heel en veilig: a) Schoon en heel: de kwaliteit van de openbare ruimte wordt bepaald door en afgestemd op het gebruik. Dit kan leiden tot een gedifferentieerd basisniveau IBOR (Inrichting en Beheer Openbare Ruimte). b) Veilig: het toezicht op de openbare orde is afgestemd op de behoefte, onderdeel daarvan is maatwerk in risicogebieden. 3. Maatschappelijk voorzieningenniveau: a) Afgestemd op gebruik; b) Kwaliteit voor nabijheid; c) Opschaling bij voorkeur in bestaande accommodaties; d) Combinaties van functies (geen nieuwe solitaire maatschappelijke voorzieningen meer). e) Extra inzet voor ontmoetingsgelegenheden en contact voor de doelgroepen jongeren en ouderen en daar waar langdurige herstructurering (gebiedsontwikkeling) aan de orde is. In Basiskwaliteit Leefbaarheid 2007 en de meerjarenstadsdeelplannen werd specifiek aandacht geschonken aan openbare ruimte, veiligheid, jeugd, ouderen, sport, gemeenschapsaccommodaties, onderwijs, wonen en wijkwinkelcentra. In deze actualisatie gaan we hier niet meer afzonderlijk op in. De onderwerpen worden vervat in de uitwerking van bovenstaande uitgangspunten.
78
4. Nadere uitwerking van de hoofduitgangspunten Sinds enkele jaren wordt de eigen verantwoordelijk van burgers centraal gesteld. Dit is een mooi uitgangspunt maar wat vraagt dit van burgers en inwoners en van de lokale overheid? We moeten op zoek naar een manier die verantwoordelijkheid daadwerkelijk bij de mensen zelf neer te leggen. 4.1 Actief burgerschap: de kracht van verbinden De verantwoordelijkheid daadwerkelijk bij de mensen zelf neerleggen vraagt misschien wel meer van ons als overheid en maatschappelijke organisaties dan van inwoners. Het vraagt in eerste instantie een andere houding en ander gedrag van de overheid en maatschappelijke organisaties. Er ontstaat een vraag naar professionals die dat aanvoelen en loslaten, ruimte bieden en samen met bewoners zoeken naar oplossingen. Wat is actief burgerschap? Actief burgerschap behelst het (leren) deelnemen aan en mede-verantwoordelijkheid dragen voor de publieke zaak. Het vereist van burgers dat zij competenties ontwikkelen om die verantwoordelijkheid te kunnen nemen en dragen en het vereist van instituties dat zij burgers daartoe uitnodigen, ondersteunen en toerusten. Wat doen actieve burgers? Zij geven vorm aan sociale samenhang en solidariteit. Actieve burgers onderhouden maatschappelijke verbanden door met elkaar en anderen (bijvoorbeeld organisaties of overheden) in de openbare ruimte in gesprek te treden, of door concrete taken op zich te nemen; meestal gaat het dan om vrijwilligerswerk of mantelzorg. Burgerschap betekent ‘beseffen dat de straat, de school van je kinderen, het park om de hoek, het plein en het sportveld ook van jou zijn’- en daar naar handelen. Burgerschap omvat rechten maar ook plichten en sociale verantwoordelijkheden. Een burger beseft dat sociale kwaliteit geen recht, geen cadeau is, maar iets dat je moet maken, elke dag opnieuw. Burgers moeten er vanuit gaan dat niet alles van bovenaf geregeld kan worden en moeten hun sociale verantwoordelijkheid nemen en zo bruggen bouwen.
Een goed voorbeeld van actief burgerschap Sinds het voorjaar van 2010 heeft Helene Hofman als buurvrouw de sleutel van een voor-malige slagerij in het Amsterdamse Slotermeer. Met een minimumbudget van € 1.000 en veel hulp uit de buurt is het pand omgetoverd tot buurthuiskamer, de Buurtslager. Kinderen kunnen hier terecht om hun huiswerk te maken, met of zonder begeleiding. Ook voor volwassen buurtbewoners zijn er activiteiten. Hofman ziet dat naast de buurt ook het stadsdeel en de corporatie baat hebben bij het succes van de buurthuiskamer. ‘Maar professionele partijen veronderstellen soms wel heel snel dat bewoners in hun gedrevenheid de realiteit uit het oog verliezen’. Een lange adem, een goed stel hersens, het vermogen om opbouwende kritiek te leveren en kritiek te incasseren zijn onontbeerlijk om je als bewoner staande te houden en samen iets te bereiken, concludeert Hofman.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
79
De activerende overheid Het uit de voegen gegroeide overheidsbeleid dient teruggesnoeid te worden. Er is een situatie ontstaan waarin de overheid in alles voorziet. “Is eenzaamheid een probleem, dan zetten we daar een directeur op met een projectorganisatie. Zo hebben we steeds meer professionals gekregen, die vooral met zichzelf bezig zijn. Het is allemaal zo instrumenteel en mechanisch geworden.9 Ongewild is daarmee de verantwoordelijkheid, het initiatief, het gesprek en contact van mensen grotendeels af- en overgenomen waardoor voor oplossingen vooral naar de overheid wordt gekeken. Actief burgerschap is alleen mogelijk indien alle maatschappelijke partners daarvoor ruimte bieden en dit faciliteren. Er is sprake van een zoektocht naar een overheid en instituties die niet overnemen maar aanvullen, uitnodigen, stimuleren, verbinden en gaten vullen. De zoektocht doorkruist de bekende en vertrouwde tegenstelling tussen verzorgingsstaat en eigen verantwoordelijkheid. Er is nog geen nieuw model, er zijn ook nog geen goede termen voor, maar er is wel duidelijk iets in Nederland in ontwikkeling. Onderzoek heeft uitgewezen dat de terugtrekkende overheid geen actieve burgers genereert maar eerder terugtrekkende burgers. Daarom is er nu een nieuwe zoektocht gaande, in de richting van de activerende uitnodigende en verbindende overheid en maatschappelijke organisaties. De overheid hoeft niet alles aan iedereen kant en klaar aan te bieden. Maar de overheid doet er ook niet verstandig aan zich terug te trekken. Burgers dienen niet in de steek gelaten te worden maar evenmin als passieve ont-vangers van overheidsdiensten te worden bediend. Helpen en aanspreken. De overheid schuift niet af, maar neemt ook niet over. Ze kijkt nauwkeurig wat burgers zelf, individueel of in groepen of organisaties, willen en kunnen bijdragen; wat hun mogelijkheden en talenten zijn, waar ze enthousiast van worden. Dat overheid sluit daarop aan en stimuleert burgerinitiatief. Wat gaan we hiervoor doen? Men kan burgerschap niet injecteren, zoals dat met geld kan in de economie, en niet afdwingen zoals dat met verkeersregels kan. Het heeft weinig zin om als uitgangspunt te nemen dat het probleem bij de niet-actieve burgers zit of dat de oplossing bij de actieve burgers schuilt. Bijzonder hoogleraar Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam , Evelien Tonkens, is van mening dat burgerschap een ambacht is. Burgerschap als ambacht betekent dat mensen geïnitieerd of beter gestimuleerd moeten worden. Burgers moeten zich in het publieke domein leren handhaven, gezien weten en waar nodig bijgestuurd worden. Ze moeten zich mede-eigenaar van die publieke zaak voelen, zich verantwoordelijk weten en eigen initiatief als een reële mogelijkheid kunnen zien. Burgerschap als ambacht betekent ook samen leren en toegroeien naar en vooral investeren in elkaar. De vooruitgang schuilt in kleine, aardse dingen. Bij de stapjes op weg naar burgerschap zit een ethos dat mensen centraal stelt en waarin niet geemmerd wordt over al die burgers die niet deugen, maar waarin menselijk tekort het kostbaarste bezit is.10 Wat betekent dit nu voor Sittard-Geleen? Het initiatief moet teruggegeven worden. Maar niet zonder steun van de gemeente, de gemeente moet maatschappelijke initiatieven stimuleren en faciliteren.Echter de gemeente wil en moet de pretentie loslaten dat zij voor elk probleem een oplossing heeft. De gemeente wil vertrouwen uitstralen in burgers: zij moeten er op kunnen rekenen dat (binnen vooraf gestelde en gecommuniceerde kaders) plannen positief worden benaderd. 9
Citaat Henk Cornelissen, directeur van het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken De onbeholpen samenleving, Burgerschap aan begin van de 21e eeuw , Amsterdam 2011
10
80
De ervaringen uit Peel aan de Maas Inwoners voelen heel goed dat ze een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de kwaliteit van hun eigen woon- en leefomgeving. Wat lastiger is, is bestuurders ervan te overtuigen dat ze zich terughoudend moeten op-stellen. Dat zij actief niks moeten doen. Dat college- en raadsleden deze rol aanleren is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het proces van zelfsturing niet wordt verstoord. Accepteren en geloven dat de burger in staat is om zelf keuzes te maken en niet overvraagt. Voor de gemeentelijke organisatie betekent het verder dat men als een geheel en niet als een afdeling, team of sector de gemeenschap tegemoet treedt. De aanpak gericht op actief burgerschap Meer door en minder voor bewoners: de kracht van verbinden. Vanuit het besef dat bewonersparticipatie meer beklijft als bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor activiteiten in de buurt. Een overheid en maatschappelijke organisaties die in staat zijn op een andere en nieuwe manier ruimte te bieden aan het contact en initiatief van en met burgers en burgers die worden uitgenodigd om iets te betekenen voor elkaar. Stimuleren en samenwerken, daar gaat het om! 1. Investeren in elkaar gericht op contact en verbinden Als actief burgerschap een ambacht is en we de afgelopen decennia verleerd zijn hoe hieraan invulling te geven, kan niet worden verwacht dat dit in korte tijd weer (aan)geleerd is. Actief burgerschap vraagt om een forse investering. Tenslotte zijn we uit op een mentaliteitsverandering, zowel bij overheid, maatschappelijke organisaties als burgers. Een mentaliteitsverandering waarbij de overheid niet overneemt en burgers niet meteen naar de overheid of andere professionele organisaties stappen maar eigen initiatief tonen, samen met anderen (vrienden, familie, buurtbewoners etc) naar oplossingen zoeken en de overheid die dit op haar beurt faciliteert of beloont. 2. Ruimte bieden aan en het faciliteren en belonen van particuliere initiatieven Enerzijds betekent dit ruimte bieden aan initiatief dat reeds wordt getoond, niet op voorhand allerlei wet- en regelgeving dan wel bezwaren aandragen. Serieus nemen, het gesprek aangaan, gezamenlijk bepalen hoever de ruimte reikt en belonen. Anderzijds vraagt het om middels houding en gedrag van overheid en maatschappelijke organisaties burgers uit te nodigen om initiatief te tonen en verantwoordelijkheid te nemen. Een goed voorbeeld van een actief burgerschap In een appartementencomplex verwisselde één van de bewoners altijd de kapotte lampen. Tot dat de corporatie gewezen werd op de Arbo-wetgeving en hun verantwoordelijkheid wanneer deze meneer van het trapje zou vallen. Nu doet een professionele organisatie op gezette tijden de lampenwissel. Dus duurt het soms lang voordat een lamp verwisseld wordt. Daarmee heeft de corporatie voor de huurders iets verloren dat lastig terug te winnen is. De betreffende corporatie vraagt zich nu af of ze dat risico van aansprakelijkheid niet maar gewoon moet lopen. ‘Het is het waard’.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
81
3. Aansluiting zoeken bij (nieuwe) sociale netwerken en informele verbanden Informele verbanden en groepen worden steeds belangrijker11, ook de nieuwe sociale netwerken zijn in belangrijke mate informele verbanden. De plek waar deze informele verbanden vorm krijgen lijkt minder belangrijk te worden, het is daar waar men gelijkgezinden tegen komt, op het werk, in de buurt, bij vrienden en familie, op vakantie, op de sportclub etc. Informele verbanden tonen aan dat de moderne burger niet afkerig is geraakt van verantwoordelijkheden en verplichtingen, ook niet om ze voor langere tijd aan te gaan. Door de kleinschaligheid en korte lijnen bij informele verbanden hebben deelnemers individueel veel zeggenschap en kunnen ze verplichtingen naar eigen inzicht vormgeven en zich eraan committeren. Het is van belang dat de overheid en maatschappelijke organisaties nadenken en mogelijkheden onderzoeken om hierbij aansluiting te kunnen vinden en in de positieve zin van het woord ‘gebruik van kunnen maken’. Concrete projecten De aanpak zoals hierboven beschreven is op onderdelen nog ‘vaag’, het is vooral een kwestie van een begin maken en continue de dialoog opzoeken, zowel intern binnen overheid en maatschappelijke organisaties alsook extern met burgers. Het voorstel is om de komende periode een aantal concrete projecten op te starten die hieraan bijdragen. Deze projecten zijn zowel sociaal (welzijn nieuwe stijl) als meer fysiek ruimtelijk van aard (invulling vrijkomende locatie en/of gebouwen). Daarnaast heeft één project, de ambassadeurs, betrekking op houding en gedrag. •
Pilot PIW Welzijn Nieuwe Stijl In het kader van het landelijke project Welzijn Nieuwe Stijl start PIW een project in samenwerking met de welzijnsinstellingen uit Maastricht en Parkstad en ondersteund vanuit het ministerie van VWS. Het project kent als focus de leefbaarheid van buurten, dorpen en kernen en omvat enerzijds ontwikkeling en anderzijds uitvoering: a. Het ontwikkelen van nieuwe methodieken gericht op actief burgerschap. Het is van belang om op zoek te gaan naar nieuwe manieren van actief burgerschap. Het is duidelijk dat onze huidige samenleving om een andere aanpak vraagt. De oude sociale verbanden zijn nog steeds belangrijk en ook daar dient de aansluiting bij gezocht te worden. Maar er dient ook nadrukkelijk gezocht te worden naar een manier om aansluiting te zoeken bij nieuwe sociale verbanden en netwerken of/en deze mede tot stand te brengen. b. Experimenteren van de nieuwe methodieken in een afgebakend gebied. c. Het gebied wordt het cluster van buurten Born, Holtum en Buchten. Dit cluster omvat landelijk gebied (kleine kernen) maar ook meer stedelijker gebied zoals de Vinexwijk Aldenhof/Hondsbroek.
De pilot Welzijn Nieuwe Stijl van PIW wordt definitief middels de vaststelling van het WMO beleidsplan 2012-2015 en zal onderdeel uitmaken van de contractvorming tussen gemeente en PIW voor het jaar 2012. De bestuurlijke verantwoordelijkheid wordt ingevuld door de vakwethouder Berry van Rijswijk, de stadsdeelbestuurder Pieter Meekels en de directeur/bestuurder van de welzijnsinstelling.
Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft zeer recent onderzoek gedaan naar informele groepen ‘Infor-mele groepen. Verkenningen van eigentijdse bronnen van sociale cohesie’, Den Haag, maart 2011. Informele groepen zijn kleine groepen mensen die regelmatig samenkomen om een bepaald doel te beijveren of een liefhebberij uit te oefenen. Ze hebben vaak geen institutioneel karakter en onderscheiden zich van verenigingen, stichtingen en instellingen door kleinschaligheid, persoonlijke contacten en het ontbreken van een formele organisatiestructuur. Voorbeelden zijn gespreksgroepen, leesclubs, kookclubs, hardloopgroepen alsook zelfhulp- en internetgroepen. 11
82
•
Invulling vrijkomende locaties en/of gebouwen Als gevolg van de bevolkingsontwikkeling en daarmee gepaard gaande veranderde woningmarkt en opschaling van voorzieningen zal er in de toekomst vaker sprake zijn van leegkomende locatie en/of gebouwen waar niet meteen een nieuwe invulling aan gegeven kan worden. Voor de uitstraling van zowel de gemeente als buurten, dorpen en kernen is het van belang dat deze locaties en/of gebouwen niet jarenlang leeg blijven liggen. Ook voor bewoners en omwonenden zijn deze locaties vaak een doorn in het oog, als gevolg van leegstand treed al snel verloedering op of worden locaties dumpplaats voor rotzooi. Dit is van grote invloed op de leefbaarheid van een buurt, dorp of kern. Echter deze locaties en/of gebouwen bieden ook mogelijkheden. Een activerende overheid nodigt bewoners/omwonenden uit om gezamenlijk, al dan niet tijdelijk, invulling te geven aan deze locaties. De kosten worden hierbij laag gehouden en beheer en onderhoud wordt in belangrijke mate een verantwoordelijkheid van de buurt, dorp of kern. De komende periode willen we hiermee experimenteren en wordt een start gemaakt met het volgende concrete project. {{ Concreet en actueel project betreft de herinrichting oude Ziekenhuis-locatie Zoals bekend wordt de oude Ziekenhuislocatie in Sittard in de komende maanden tijdelijk heringericht als openbare ruimte. Het betreft 6 hectare openbare ruimte. Deze ruimte biedt een perfecte gelegenheid om samen met bewoners (omwonenden) in gesprek te gaan over leuke alternatieve ideeën voor deze tijdelijke inrichting aanvullend op dat wat de gemeente doet en rekening houdend met het feit dat er incidenteel evenementen georganiseerd kunnen worden. De rol van de gemeente richt zich op het organiseren van het gesprek en het faciliteren van de ideeënvorming met kennis en diensten, waarbij een maximale inspanning wordt verleend om de goede initiatieven zo min mogelijk in de weg te leggen. Hier staat tegenover dat van omwonenden ook een actieve rol wordt verwacht, enerzijds in het meedenken en anderzijds in het daadwerkelijk uitvoeren en onderhouden van de realiseerde openbare ruimte. Rond de zomer worden gesprekken met omwonenden cq. vertegenwoordigers afgerond om daarna te komen tot uitvoering. Van belang bij deze pilot is om met name aandacht te besteden aan houding en gedrag in relatie tot actief burgerschap, niet alleen van bewoners maar met name ook van in dit geval de gemeente, de teams Stadsdeelmanagement, Ontwerp en Openbare Ruimte.
•
Ambassadeurs activerend burgerschap
Actief burgerschap betreft in belangrijke mate houding en gedrag (een attitude verandering). Goed voorbeeld doet goed volgen vandaar dat intern (binnen de gemeente) alsook extern gezocht wordt naar ambassadeurs die het gedachtengoed van actief burgerschap uitdragen en anderen hierin meenemen en stimuleren. Hierbij wordt aangesloten bij de nieuwe planperiode van de meerjarenstadsdeelprogramma’s 2013-2016. Bij de vaststelling hiervan worden tevens de ambassadeurs in- en extern benoemd. De stadsdeelmanager draagt voor en de ambassadeurs worden benoemd door de Stuurgroep Leefbaarheidagenda 2025.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
83
4.2 Schoon, heel en veilig Voor het beheer van de openbare ruimte zijn de hoofduitgangspunten schoon heel en veilig. Dit gaat voor iedereen op en is voor een grote groep van onze inwoners al voldoende om van een leefbare en prettige woonomgeving te spreken. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt bepaald door en afgestemd op het gebruik. De inrichting (materiaalkeuze) en het onderhoud (maatregel en frequentie) worden dus afgestemd op het (feitelijk en gewenst) gebruik van de ruimte. Verder wordt aansluiting gezocht bij onze stedenbouwkundige uitgangspunten: • ruimte voor initiatieven en dynamiek, • accepteren en koesteren van contrasten en • op saillante plekken komen tot hoge ruimtelijke kwaliteit (met name pleinen en parken). Dit kan leiden tot een functioneel gedifferentieerd basisniveau IBOR: • Intensief gebruik = intensief onderhoud • Extensief gebruik = extensief onderhoud Schoon en heel: een gedifferentieerd basisniveau Basisniveau functioneel afstemmen op gebruik van het gebied. Veilig: het toezicht op de openbare orde is afgestemd op de behoefte, onderdeel daarvan is maatwerk in risicogebieden. Dit dient verder uitgewerkt te worden middels de Kadernota Veiligheid en krijgt uitwerking in de regionale samenwerking rondom handhaving en toezicht (regionale toezichtorganisatie). 4.3 Maatschappelijke voorzieningenniveau Met maatschappelijk voorzieningenniveau wordt bedoeld: gemeenschapsaccommodaties, sportaccommodaties en basisonderwijs.
4.3.1 Afgestemd op gebruik (draagvlak is bepalend)
Overcapaciteit zorgt voor een minder efficiënte inzet van middelen, een lagere beleving (1 accommodatie die bruist heeft meer impact dan 2 accommodaties die niet bruisen) en minder inhoudelijke kruisbestuiving (men komt elkaar minder snel tegen). Minder capaciteit en meer integraliteit (multifunctionaliteit) moet leiden tot efficiënte inzet van middelen (tijd en geld) en effectieve resultaten (meer inhoudelijke kruisbestuiving, betere afstemming op behoefte etc). De gemeente zet in op een maatschappelijk voorzieningenniveau waarbij draagvlak uitgangspunt is. Indien accommodaties en voorzieningen onvoldoende draagvlak (in termen van o.a. bezettingsgraad) kennen kan dit het volgende betekenen: -- de functie van de maatschappelijke voorziening/accommodatie wordt verbreed. -- er wordt gezocht naar samenvoeging met een andere maatschappelijke voorziening/accommodatie waardoor uiteindelijk één van 2 haar bestaansrecht behoud; -- de maatschappelijke voorzieningen/accommodaties sluit en de activiteiten worden ondergebracht in een andere accommodatie.
4.3.2 Kwaliteit voor nabijheid
Zoals reeds aangegeven is de actieradius van mensen de afgelopen jaren enorm toegenomen. Voor steeds meer mensen is de wijk/buurt waar ze wonen de uitvalsbasis in plaats van de actieradius.
84
Daarnaast worden mensen steeds kritischer en individualistischer. Als er bijvoorbeeld op grotere afstand een betere winkel of sportclub etc. is dan in de eigen buurt (en beter wordt dan voornamelijk bepaald door de eigen beeldvorming of eigen wensen en behoeften), dan is het geen probleem om de grotere afstand te overbruggen. Deze voorbeelden doen zich ook in Sittard-Geleen voor op het vlak van sport, onderwijsvoorzieningen en gemeenschapsaccommodaties. Kwaliteit voor nabijheid is aanvullend op het bovenstaande uitgangspunt. Sittard-Geleen streeft naar toekomstbestendige en duurzame maatschappelijke voorzieningen. Voorzieningen die kwaliteit bieden, waar mensen gebruik willen maken en dat ook daadwerkelijk doen. Een kwalitatief goede en toekomstbestendige voorziening op grotere afstand heeft dan de voorkeur boven een voorziening op korte afstand met onvoldoende draagvlak.
4.3.3 Opschaling bij voorkeur in bestaande accommodaties
Het gebruik van maatschappelijke voorzieningen neemt af, lokalen, scholen en kerken komen leeg. De behoefte aan nieuwe woningbouwterreinen is beperkt en de keuze om een leegkomend gebouw of het terrein een nieuw bestemming te geven is niet eenvoudig. Sloop is kapitaalvernietiging zolang andere functies op zoek zijn naar ruimte, maar voor diverse leegkomende gebouwen is een nieuwe of maatschappelijke functie niet meer weggelegd. Op diverse plaatsen is verdunning van de bebouwing gewenst, maar het is een kostbare zaak als diverse leegkomende terreinen een groene bestemming of inrichting moeten krijgen. Opschalen en clusteren van activiteiten en accommodaties geschiedt (primair) door bestaande gebouwen, terreinen en accommodatie geschikt te maken voor een nieuwe levenscyclus. Alleen indien hergebruik van bestaande voorzieningen onmogelijk is kan nieuwbouw of nieuwaanleg worden overwogen.
4.3.4 Combinaties van functies (geen nieuwe solitaire maatschappelijke voorzieningen meer) Als gevolg van afnemend draagvlak van voorzieningen is het belang om functies te verbreden verder toegenomen. Vandaar dat altijd zal worden gestreefd naar een combinatie van meerdere functies in en rondom een maatschappelijke voorzie-ning/accommodatie.
4.3.5 Extra inzet voor ontmoetingsgelegenheden en contact voor de doelgroepen jongeren en ouderen en daar waar langdurige herstructurering (gebiedsontwikkeling) aan de orde is.
De meer kwetsbare doelgroepen vragen om extra inzet, met name gericht op ontmoeting. Kwetsbare groepen zijn vaak meer aangewezen op de eigen buurt, omdat men minder mobiel is en in het geval van ouderen ook omdat zij nog voortkomen uit een generatie waarbij de buurt de actieradius is. Ook jeugd (tot 12 jaar) en gezinnen met jonge kinderen zijn vanwege beperkte mobiliteit vaak meer aangewezen op de eigen buurt (veilig en verantwoord verblijf in directe woonomgeving). Daarnaast kent Sittard-Geleen een aantal buurten waar sprake is van leefbaarheidproblemen en waar de komende jaren sprake zal zijn van herstructurering van de woningvoorraad. Extra inzet voor ontmoetingsgelegenheden Nieuwe vormen van ontmoeting. Niet weer alleen de oplossing zoeken in accommodaties en activiteiten. Soms is het ook gewoon het bankje, het wandelpad, de hondenuitlaatplek.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
85
Uit meerdere onderzoeken blijkt dat wanneer mensen wordt gevraagd wat zij de belangrijkste buurtvoorziening vinden, dit vaak de winkel of het café is. Beiden bieden de mogelijkheid van ongedwongen ontmoeting, niet georganiseerd en op voorhand vastgelegd hoe laat en met wie. Helaas kan de gemeente weinig invloed uitoefenen op de instandhouding van winkelvoorzieningen, het café of de school. Wel kan de gemeente bij de inrichting van de openbare ruimte meer aandacht besteden aan ontmoetingsplekken in buurten, dorpen en kernen. Denk hierbij aan pleinen, parken, straten etc. Daarnaast wordt a.g.v. demografische ontwikkeling volop ingezet op herstructurering en verdunning. Dit heeft meer ruimte als gevolg. Bij de inrichting van deze ruimte kan ontmoeting alsook actief burgerschap van grote betekenis zijn.
4.3.6 Investeren in krachtige verenigingen
Het verenigingsleven is voor de gemeente van belang omdat inwoners hieraan hechten en vanwege de betekenis die verenigingen hebben voor contact, ontmoeting en dus de leefbaarheid in buurten, dorpen en kernen. De eerder genoemde maatschappelijke trends en ontwikkelingen hebben echter ook tot gevolg dat veel verenigingen problemen ervaren in het aantrekken en behouden van (bestuurs)leden. De gemeente is geen voorstander van sterfhuisconstructies en stimuleert het samengaan van verenigingen. De gemeente wil dan ook graag met verenigingen het gesprek aan gaan gericht op het bundelen van inzet met als doel krachtige en toekomstbestendige verenigingen. 4.4 Randvoorwaarden en methodiek
Geen norm bepalen maar toegroeien naar een duurzaam en toekomstbestendige voorzieningenniveau
De genoemde uitgangspunten vormen het kader waarbinnen de discussie met buurten, dorpen en kernen gevoerd gaat worden. Dit proces heet ‘Naar een nieuwe agenda voor leefbaarheid en voorzieningen’ en leidt tot bijgestelde meerjarenstadsdeelprogramma’s. De gemeente gaat niet op voorhand bepalen wat op basis van deze uitgangspunten de uitkomst in buurten, dorpen en kernen moet zijn/worden. Er wordt geen norm be-paald, niet zoveel sportaccommodaties, zoveel basisscholen etc. Samen met bewoners en maatschappelijke organisaties wil de gemeente een proces in gang zetten waarbij gezamenlijk een richting wordt bepaald binnen de bestaande uitgangspunten. Hierbij zal sprake zijn van een groeimodel en tussenoplossingen. De uiteindelijke uitkomst in de leefbaarheidagenda 2025 is niet morgen al aan de orde, hier groeien buurten, dorpen en kernen samen naar toe. Tussen nu en 2025 zal ook sprake zijn van tussenoplossingen die afhankelijk zijn van de betreffende buurt of het samenstel van buurten, dorpen en kernen. Niet voor alle buurten, dorpen en kernen komt dezelfde oplossing en richting in beeld. Juist doordat we als gemeente samen met bewoners en maatschappelijke organisaties de richting gaan bepalen, kan de uitkomst overal anders zijn. Met behoud van identiteit op zoek naar nieuwe entiteiten Van belang is dat de overheid samen met bewoners op zoek gaat naar een nieuw schaalniveau. Met respect voor de identiteit van buurten, dorpen en kernen wordt gezocht naar nieuwe entiteiten. Hierbij wordt aangesloten op wat mensen zelf ook doen. Het sociale netwerk van veel inwoners bevindt zich deels nog op buurt, dorp en kernniveau maar grotendeels ook daarbuiten.
86
Voor het traject van de leefbaarheidagenda’s die in overleg met bewoners en sleutelfiguren tot stand komen is daarom gezocht naar een ander schaalniveau. Is de huidige schaal van de wijk- en buurtplatforms te klein, de schaal van de 5 stadsdelen is te groot. Voorgesteld wordt een tussenliggend schaalniveau te introduceren, waarbij de leefbaarheidagenda wordt ontwikkeld voor een samenstel van wijken. Daarbij is met name van belang dat die wijken - nu of straks - iets met elkaar gemeen hebben; immers een gemeenschappelijke uitdaging is de beste katalysator. Op basis van enerzijds voldoende gemeenschappelijke focus en anderzijds voldoende schaalgrootte zijn cluster van buurten, dorpen en kernen benoemd. Op basis van schaalgrootte alsook op basis van voldoende gemeenschappelijke focus wordt in stadsdeel 1 worden gekozen voor 3 clusters: 1. dorps wonen: Grevenbicht en Obbicht (landelijk met natuur en landschap); 2. suburbaan wonen: Born-West en Hondsbroek-Aldenhof, dorps wonen met industrie: Buchten en Holtum; 3. suburbaan wonen bij de stad: Limbricht, Guttecoven, Einighausen. In stadsdeel 2/3 wordt gekozen voor de bestaande samenwerking tussen Geleen-Zuid en Kluis. Verder zijn Geleen-Centrum en Geleen-Noord gekoppeld, waarbij Oud-Geleen, Lindenheuvel en Munstergeleen/Windraak als aparte clusters worden bezien. Het voedingsgebied van basisscholen rond de Haese neigt naar verbindingen richting Geleen Noord en Lindenheuvel. In stadsdeel 4/5 wordt gekozen voor de clustering van Sittard-Centrum met de wijken die hierop sterk zijn gericht te weten: Kolleberg-Park/Leijenbroek; Overhoven en Baandert. Limbrichterveld/Hoogveld staat op zichzelf. Kemperkoul wordt gekoppeld aan Stadbroek, Vrangendael en Broeksittard. Sanderbout is van nature gekoppeld aan Ophoven, maar in dit gebied gaat de samenwerking van basisscholen ook in de richting van Leijenbroek. Bij het overleg in de werkateliers wordt bijzondere aandacht besteed aan gebiedsoverschrijdende samenwerking.
Beleidsplan Wmo 2012-2015
87
5. Nawoord Met de toevoeging van actief burgerschap en daarmee meer aandacht voor dat wat inwoners en burgers kunnen betekenen voor elkaar en de leefbaarheid van buurten, dorpen en kernen staan we aan het begin van een nieuwe ontwikkeling of eigenlijk een oude ontwikkeling in een nieuw jasje. We grijpen niet terug op het verleden maar bouwen voort op een landelijke trend die de laatste tijd zichtbaarder wordt. Een trend die zich ook wel laat omschrijven als de samenleving herontdekken, de manier waarop we met elkaar omgaan, ons voor elkaar inzetten en bereid zijn om samen oplossingen te zoeken waarbij niet enkel naar de overheid/maatschappelijke organisatie wordt gekeken. En waarbij bij professioneel handelen niet dienstverlening maar dienstbaarheid centraal staat. Dit vraagt om veel inzet maar sorteert naar de toekomst toe een duurzamer effect dan de traditionele aanpak gericht op het in stand houden van voorzieningen. Niet opnieuw zoeken naar het oude nabuurschap, maar op zoek gaan naar dat wat mensen anno 2012 verbindt. Een lange weg die veel vraagt van inwoners, burgers maar vooral ook van de lokale overheid en maatschappelijke organisaties. Maar om met de woorden van Evelien Tonkens te eindigen: “bij de stapjes op weg naar burgerschap zit een ethos dat mensen centraal stelt en waarin niet geëmmerd wordt over al die burgers die niet deugen, maar waarin het menselijk tekort het kostbaarste bezit is.”