WIJKGERICHT WERKEN MOET JE WILLEN Hoe maatwerk en organisatietalent zorgen voor betrokken burgers en beter functionerende wijken
versie d.d. 11 juli 2007
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk:
Bladzijde:
1. Wat willen we bereiken met wijkgericht werken?
4
2. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van wijkgericht werken?
4
3. Wat betekent dit voor Alphen? 3.1 Organisatorisch maatwerk 3.2 Wijkindeling en volgorde 3.3 De nieuwe werkwijze
6 6 7 9
4. Middelen en beoordeling 4.1 Financiële consequenties 4.2 Evaluatie en monitoring
11 11 12
5. Invoeringstraject
13
BIJLAGE Landelijke ontwikkelingen en lokale voorbeelden
versie d.d. 11 juli 2007
14
2
Inleiding In de gemeente Alphen aan den Rijn ligt deze collegeperiode het accent op investeringen in de sociale samenhang. Het college zal maximale inspanningen verrichten om de sociale samenhang in de stad te bevorderen en dat kan het beste gebeuren op het niveau van buurt of wijk. Dit ter uitwerking van het collegeprogramma ‘Samenleven in de complete stad’. Het vertrouwen in een wijkgerichte aanpak komt voort uit het hier al bekende en succesvolle (fysieke) wijkbeheer en uit het al even succesvolle project stedelijke vernieuwing (ISV). Wijkbeheer is een stadsbreed project dat zich met name richt op het samen met bewoners fysiek beheren van de wijk. ISV strekt zich uit van fysiek beheer tot sociale verandering, maar vindt vooralsnog slechts plaats in een aantal buurtcombinaties of ‘aandachtsgebieden’. Het collegeprogramma stelt dat ISV en wijkbeheer samen kunnen worden uitgebouwd tot een stadsbreed ‘wijkgericht werken’, waarbij onder meer op beperkte schaal zal worden geëxperimenteerd met wijkbudgetten. Daarmee voeren we op stedelijk niveau de werkwijze in van de ISV-wijken; in deze gebieden zijn we nu al op kleinere schaal actief volgens de wijkgericht werken-werkwijze. Het Collegeprogramma stelt voor in vier buurten of wijken (niet zijnde ISV-wijken) te gaan experimenteren met wijkbudgetten. Deze budgetten kunnen binnen randvoorwaarden door groepen bewoners zelf worden ingezet. Bij de evaluatie van dit experiment wordt beoordeeld of sociale samenhang en leefkwaliteit in de wijken is verbeterd. Voor het experiment is voor de komende jaren in totaal € 200.000,- gereserveerd, in te zetten door de bewoners zelf. Tijdens vooronderzoek ten behoeve van de uitwerking van deze opdracht uit het collegeprogramma is echter duidelijk geworden dat het verdelen van dit wijkgericht budget alléén niet zonder meer leidt tot het bereiken van de gewenste sociale samenhang. Voor de uitvoering is meer budget nodig. Ook is geconstateerd dat een werkbare wijk voor wijkgericht werken ongeveer 10.000 inwoners telt, waarmee een experiment in vier wijken al meteen ruim de helft van de stad zou omvatten. Er is dan ook voor gekozen om met twee wijken te starten. In deze notitie zal hierop verder worden ingegaan, evenals op hoe wijkgericht werken een succes kan worden. In deze notitie worden de doelen en kenmerken van wijkgericht werken toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op het organisatorisch maatwerk, de wijkindeling en de werkwijze zelf. En tot slot komen de financiën, de evaluatie en het invoeringstraject aan de orde. Een overweging vooraf. Wijkgericht werken is één van de instrumenten om te werken aan sociale samenhang. Zoals in de stadsvisie ‘Alphen richting 2018’ al geconstateerd is: de gemeente werkt op diverse terreinen aan samenhang. Dat gebeurt onder andere in het onderwijs, bij het werken aan werk, bij de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, bij het werken aan een veilige stad en bij het samen werken aan het groen in de buurt. Ook bij de ruimtelijke ordening is het versterken van de leefbaarheid en sociale samenhang een aandachtspunt. Maar de gedachte is wel dat juist op de schaal van de wijk en de buurt ‘kleine’ successen kunnen bijdragen aan leefkwaliteit, dan wel dat op het niveau van de wijk of buurt kleine maar belangrijke en soms taaie kwesties beter kunnen worden opgelost. Ook in andere steden blijkt het succesvol. Daarmee is wijkgericht werken dus wel een belangrijk instrument.
versie d.d. 11 juli 2007
3
1. Wat willen we bereiken met wijkgericht werken? Uitgaande van het collegeprogramma, kan wijkgericht werken voor Alphen aan den Rijn gedefinieerd worden als een manier van samenwerken tussen gemeentelijke diensten, politie, woningcorporatie, instellingen en bewoners(groepen), waarbij bewoners wordt gevraagd mee te denken over alle zaken die hun wijk aangaan en waarvoor de gemeente verantwoordelijkheid draagt. Het is de bedoeling om langs korte lijnen te communiceren met bestuurders, ambtenaren en politiek verantwoordelijken. Algemeen wordt er van uitgegaan dat de invoering van het wijkgericht werken de betrokkenheid van de bewoners doet toenemen en dat - bijvoorbeeld – ook de kwaliteit, leefbaarheid en veiligheid van de wijk toeneemt. Dat blijkt in de praktijk uit het feit dat actieve bewoners tevreden zijn, een hogere toekomstverwachting voor hun wijk hebben en langer betrokken (willen) zijn bij zaken die hun wijk aangaan. De wijkgerichte aanpak heeft tot doel om: -
de betrokkenheid van burgers te vergroten
-
de slagvaardigheid van bestuur en organisatie te versterken
-
de sociale cohesie in de wijk te bevorderen.
Gedachte hierachter is dat voor stedelijke ontwikkelingen en beleid een stedelijke aanpak optimaal functioneert, maar dat voor ontwikkelingen of kwesties in één wijk, buurt of straat een integrale wijkgerichte benadering meer appelleert aan de belevingswereld van de inwoners, en bovendien een goede basis vormt voor meer slagvaardigheid bij een probleemgestuurde aanpak door organisaties. Er zijn aanwijzingen dat er ook in Alphen aan den Rijn sprake is van vereenzaming, afnemend vertrouwen in de toekomst, kinderen die onnodig achterstanden oplopen en mensen die geen aandacht hebben voor problemen in hun naaste omgeving. Binnen de doelstellingen wil het college ook deze zaken aanpakken. In vergelijking met andere steden scoort Alphen overigens niet opvallend slecht, maar onderzoeken als de stadspeiling/monitor, het ‘Communities that Care’-onderzoek en het raadsproject ‘Kwaliteit van de samenleving’ signaleren een aantal bijzonderheden en bijzondere afwijkingen per wijk en/of buurtcombinatie. Het huidige stedelijke instrumentarium blijkt wel in staat tot het signaleren van de kwesties, maar het doelgericht oplossen van soms zeer lokaal spelende sociale of veiligheidskwesties blijkt, zeker waar het om een meervoudige problematiek gaat, lastig te zijn. Het bijzondere nu in Alphen aan den Rijn is dat een aantal successen op lokaal niveau echter wel behaald worden in die wijken waar al een wijkgerichte aanpak plaatsvindt, namelijk in de aandachtsgebieden binnen het project Stedelijke Vernieuwing (ISV). Onder invloed van het succes van ISV en vooruitlopend op de invoering van wijkgericht werken is inmiddels ook de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) wijkgericht opgezet. Daarnaast: van het huidige fysiek wijkbeheer is duidelijk dat dit bij uitstek een succes is omdat dit bewoners activeert in hun eigen, lokale woonomgeving. Ze werken samen aan een schone en groene buurt, en de ervaring is ook dat zij zich vervolgens ook meer verantwoordelijk voelen voor hun straat, hoe die er uitziet en wat er in de straat gebeurt. De aanleiding om in een bepaald gebied even extra intensief samen te werken kan ook ontstaan doordat zich daar een probleem voordoet. Zo was een voortdurende overlastsituatie aanleiding om met een aantal gemeentelijke organisatieonderdelen en de bewoners intensiever samen te werken aan verbetering van de leefkwaliteit van de Hooftstraat.
versie d.d. 11 juli 2007
4
2. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van wijkgericht werken Wijkgericht werken is een werkwijze die in veel gemeenten is ingevoerd en succesvol werkt. Er zijn veel verschillende vormen te vinden. Ter voorbereiding op deze notitie is een aantal modellen bestudeerd. In de bijlage is van een aantal gemeenten aangegeven hoe het wijkgericht werken daar vorm heeft gekregen. Er is daarnaast een aantal evaluaties van wijkgericht werken geraadpleegd. Opvallend is dat in deze evaluaties met name de procesmatige samenwerking met en binnen organisaties onderwerp van advies tot verbetering waren. De belangrijkste kenmerken van wijkgericht werken zoals we dat in Alphen aan den Rijn zouden willen invoeren, zijn: 1. intensieve samenwerking met bewoners op wijkniveau van wijkcoördinator, opbouwwerk en andere partners in de wijk. Binnen het fysieke wijkbeheer en de inrichting van het openbaar gebied wordt in Alphen aan den Rijn al intensief samengewerkt met bewoners. Deze samenwerking vindt in het ISV een verdieping naar de sociale component. Deze verbreding is het belangrijkste kenmerk van wijkgericht werken. De gemeente is de initiatiefnemer en werkt daarbij samen met bewoners en maatschappelijke partners. De gemeente zet daarvoor van haar kant een wijkcoördinator in. 2. planmatige aanpak van wijken, via het houden van wijkschouwen mét de bewoners, en het per wijk maken van een wijkplan In deze aanpak wordt een cyclus gehanteerd van samen op pad (wijkschouw) - samen kiezen (wijktafel) – en samen aan de slag. Eens in de vier jaar wordt zo een wijkplan gemaakt. Deze methode sluit goed aan op ons doel om samen met de inwoners geïntegreerd te werken aan zowel de sociale als de fysieke verbeterpunten in de wijk: het collegeprogramma heeft immers vooral versterking van de sociale cohesie als onderwerp van wijkgericht werken opgevoerd omdat ons fysieke wijkbeheer al op een hoog niveau staat en blijft. Daarnaast laat deze participatiewerkwijze zich goed en systematisch communiceren met bewoners. 3. het inpassen van de informatie uit de wijkplannen in de gemeentelijke plannen Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling de al langer lopende gemeentelijke beleids- en uitvoeringsplannen per wijk ter discussie te stellen. Deze plannen blijven leidend. We kiezen daarom in Alphen aan den Rijn niet voor decentralisatie van bijvoorbeeld alle onderhouds- of welzijnsbudgetten naar de wijken. In ons voorstel ligt de nadruk op de werkwijze. Wel krijgen de bewoners per wijk, zoals al aangegeven, een wijkbudget dat zij naar eigen inzicht kunnen besteden. De hierboven genoemde cyclische aanpak per wijk kan goed worden ingepast in onze Planning en Control-cyclus, door de wijkcyclus steeds met een wijkplan of een bijstelling daarvan af te ronden en eventuele ruimtevragende maatregelen daaruit in te brengen in de Kadernotadiscussies. Bij een bestudering van evaluaties uit een aantal steden zijn enige indicatoren afgewogen. Uit deze evaluaties kwam een aantal indicatoren naar voren die bij meting op een goede manier het verschil duidelijk maken tussen een stedelijke en een wijkgerichte aanpak: Wijkgericht werken werkt wanneer: wensen en initiatieven van bewoners snel en effectief worden bediscussieerd, beoordeeld en – indien ze uitvoerbaar zijn en voldoende breed gedragen worden – uitgevoerd; de betrokkenheid van bewoners bij hun wijk toeneemt.
versie d.d. 11 juli 2007
5
In hoofdstuk 4.2 zal nader ingegaan worden op hoe het succes van wijkgericht werken geëvalueerd en beoordeeld kan worden.
3. Wat betekent dit voor Alphen Op basis van het bovenstaande hebben wij te bezien 1. Hoe het organisatorisch maatwerk voor Alphen aan den Rijn er uit kan zien, met daarbij een voortzetting van de huidige succesvolle werkwijze van inrichting van het openbaar gebied en fysiek wijkbeheer plus een naadloos aansluitend wijkgericht werken; 2. Hoe de toekomstige wijkindeling er uit kan zien, en hoe een proef in twee wijken vormgegeven kan worden; 3. Hoe die nieuwe werkwijze in praktijk kan worden omgezet; 3.1 Organisatorisch maatwerk Ervaringen in den lande leren dat het beschikbaar stellen van budgetten aan de wijk zonder een nadrukkelijke regie en ondersteuning weliswaar een incidentele positieve impuls genereert, maar niet het duurzame maatschappelijk effect oplevert zoals bedoeld in het collegeprogramma: het aantoonbaar en meetbaar versterken van de sociale samenhang. Risico is, kortom, dat het geld eenvoudigweg ‘verdampt’ in goedbedoelde maar ongerichte initiatieven. Al zullen sommige initiatieven beslist succes opleveren: de kans is groot dat een deel van de initiatieven doodbloedt bij gebrek aan continuïteit in communicatie, professionele ondersteuning en verankering. Een voorbeeld: een buurtfeest kan op zich een succes zijn. Maar als dat buurtfeest geen vervolg heeft, dan blijft het bij dat incidentele succes. Een buurtfeest kan echter ook het begin zijn van betere verhoudingen in de buurt, de start van een aantal samenwerkingsprojecten, een nieuw elan. Dergelijke continuïteit kan slechts geborgd worden door middel van professionele regie vanuit de gemeente (wijkcoördinatie) en ondersteuning van de bewoners (opbouwwerk) Bewijs hiervoor is overigens ook binnen Alphen aan den Rijn zelf te vinden. Het succes van het fysiek wijkbeheer zit namelijk niet in het incidenteel verstrekken van extra beplanting, maar in de in de gemeentelijke organisatie zelf gewortelde, niet aflatende zorg en regie van de mensen van Stadsbeheer. Het succes van de methodiek van inrichting van het openbaar gebied zit niet alleen in de ontwerpen zelf, maar ook in de interactieve ontwerpsystematiek waarbij bewoners op een inzichtelijke manier keuzes ten aanzien van inrichtingsconcepten en de haalbaarheid van kwaliteitsniveaus krijgen voorgelegd. Het succes van stedelijke vernieuwing zit niet alleen in de fysieke investeringen in de aandachtsgebieden, maar ook in de beschikbaarheid en persoonlijke aandacht van de wijkcontactfunctionarissen. Daarbij is onlangs geconstateerd dat voor een duurzame versterking van de sociale structuur van de ISV-gebieden ook de inzet van kwalitatief hoogwaardig opbouwwerk een voorwaarde is. Eveneens organisatorisch maatwerk: de verhouding tussen wijkgericht werken, ISV, Integraal Veiligheidsbeleid en wijkbeheer. Twee uitgangspunten zijn daarbij van belang: - Wijkgericht werken komt niet in de plaats van deze beleidsterreinen. - Wijkgericht werken sluit aan bij bestaand beleid. Toegespitst op de beleidsterreinen: ISV en wijkgericht werken hebben dezelfde werkwijze. Aandacht krijgen in beide werkvormen zowel de sociale als de gebouwde en groene structuur van de wijk. In ISV-gebieden werd al op basis van wijkplannen gewerkt; het verschil met wijkgericht werken is in feite uitsluitend de schaal (ISV werkt in kleinere buurten of ‘aandachtsgebieden’, wijkgericht werken zal toegepast worden in wijken van ca.
versie d.d. 11 juli 2007
6
-
-
10.000 inwoners, waarbij vooralsnog de ISV-aandachtsgebieden buiten de wijkindeling blijven. Het verschil tussen wijkgericht werken en wijkbeheer zit in de onderwerpen: wijkbeheer en inrichting openbaar gebied beperken zich in principe tot de fysieke kant van het betreffende gebied en de samenwerking en samenspraak met de bewoners bij aanleg, inrichting en beheer van het openbaar gebied van de buurt. Wijkgericht werken legt wel de relatie met de fysieke kant, maar richt zich in de praktijk vooral op de sociale structuur en vraagstukken van de wijk. Het programma veiligheid kenmerkt zich door een naar buiten gerichte wijk/buurt aanpak en een naar binnen gerichte facetaanpak. Deze wijk/buurtaanpak is in het programma verdeeld in: * de gebiedsgebonden aanpak; * de locatiegebonden aanpak * de probleem- of thematische aanpak. Het belang dat hieraan gehecht wordt, blijkt ook uit de indeling van het programma veiligheid. Centraal in het programma staat een analyse van het gegeven veiligheidsniveau en de aanpak van de veiligheidsproblematiek in onze stad.
3.2 Wijkindeling en volgorde Voorgesteld wordt, zoals aangegeven, om een proef te starten in twee wijken. Wijkgericht werken wordt, gezien de te verwachten leerervaringen en de inzet die het van de organisaties vergt, ingezet als groeimodel. Hoewel het begrip ‘wijk’ op verschillende wijken kan worden ingevuld, gaan wij voor wijkgericht werken uit van een wijkomvang van ca. 10.000 inwoners. In de praktijk van verschillende gemeenten blijkt dit een vrij goed hanteerbare schaal te zijn, en door inwoners in termen van beleving ook als hun wijk ervaren te worden – al zullen bewoners meer betrokken zijn al naar gelang verandering in hun directe omgeving plaatsvindt. Een bijkomend punt is, alvast met de blik op de toekomst, dat wijken van deze omvang desgewenst voldoende draagvlak bieden voor een multicentrum, één van de middelen om een ‘dorpsgevoel’ in de wijken terug te brengen. Het experiment strekt zich uit over twee van de zeven Alphense wijken. Twee, omdat er bij vier (van de uiteindelijk zes, zie hieronder) niet meer echt sprake is van een experiment, en eventuele organisatorische veranderingen op basis van ervaringen tijdens de looptijd in twee wijken slagvaardiger kunnen worden doorgevoerd. Bij de indeling van de wijken wordt overigens uitgegaan van de wijken die in de praktijk reeds door de gemeente gehanteerd worden in onder andere stadspeiling en statistisch jaaroverzicht. Welzijnswerk en stadsbeheersactiviteiten gaan eveneens uit van deze indeling. Vooralsnog blijven de ISV-buurten buiten het experiment; na de experimentfase zullen deze buurten (groen op de plattegrond) als ‘aandachtsgebieden’ opgenomen worden in de betreffende wijken. In de nu volgende wijkindeling zijn een paar significante ontwikkelingen aangegeven. Er is op dit moment geen doorslaggevende noodzaak om met één wijk in het bijzonder te starten; de gebieden waar een meerjarige extra inspanning onvermijdelijk was, zijn immers al geprioriteerd in de vorm van het ISV-beleid. De prioritering die nu gekozen is, wordt toegelicht na de wijkindeling.
versie d.d. 11 juli 2007
7
1. Oudshoorn (excl. Stromenbuurt 6.657 inwoners; totaal 9.340 inwoners). Een gebied waar een hoge waardering en betrokkenheid is bij de eigen buurt, gekoppeld aan een lage toekomstverwachting. Uit het CTC-onderzoek blijkt dat de jongeren in dit gebied weinig binding met de wijk hebben en relatief veel met de politie in aanraking komen. 2. Ridderveld (excl. Planetenbuurt 10.503 inwoners; inclusief 14.097). Een gebied wat in de stadspeiling verdeeld is in Noord en Zuid. In de resultaten is op onderdelen een groot verschil te zien. Ridderveld noord laat een daling zien in de verwachting van de toekomst en de hechting met de buurt. Ridderveld Zuid scoort slechter dan gemiddeld op het gebied van de sociale kwaliteit en hebben zich meer dan gemiddeld vervelende voorvallen voorgedaan. 3. Zegersloot (excl. Edelstenenbuurt 7.612 inwoners; inclusief 10.410). Een gebied waar sprake is van een behoorlijke waardering van de buurtvoorzieningen. Een recent door de bewoners van de Paddenstoelenbuurt zelf uitgevoerd buurtonderzoek, en de daaraan gekoppelde bereidheid om samen met de gemeente de schouders onder de locale kwesties (o.a. overlast eigen jongeren, honden en verkeersgedrag) te zetten, biedt echter kansen. Uit het CTC onderzoek blijkt dat de jongeren weinig binding met de wijk hebben en dat ze meer dan gemiddeld bij vandalisme betrokken zijn. En ook dat is een goede aanleiding om in een gebied te starten.. 4. Hoorn/Hoge Zijde (excl. Zeeheldenbuurt/Groene Dorp 7.909 inwoners, inclusief 12.219) Een gebied die nergens in het bijzonder uitspringt boven of onder de gemiddelden van de stadspeiling. Er is sprake van een behoorlijke waardering van de voorziening, behalve als het gaat om de voorzieningen voor jongeren. (die is stadsbreed laag). Uit CTC-onderzoek blijkt dat de jongeren in dit gebiedrelatief meer spijbelgedrag vertonen en drank gebruiken. 5. Lage Zijde (8.361 inwoners). De wijk die een belangrijk deel van het Stadscentrum vormt. Hier draait het om veiligheid, gemeenschappelijke acceptatie van iets meer ‘stedelijke onrust’ versus beperking van excessieve overlast. Daarnaast is het een ‘gebied in verandering’. Zowel CTC als de stadspeiling geven voldoende argumenten om hier met een wijkaanpak te starten. De onveiligheidsgevoelens van bewoners zijn hier hoger en de jongeren uit dit gebied scoren slechter dan gemiddeld op het gebied van contact met de politie, drankgebruik versie d.d. 11 juli 2007
8
en vandalisme. De Hooftstraat en omgeving maakt deel uit van dit gebied. Hier is momenteel al een afzonderlijk project voor van kracht. 6. Kerk & Zanen (12.431 inwoners). Een relatief nieuwe wijk, waar werk te doen is waar het de samenlevingsopbouw betreft. Uit het CTC onderzoek blijkt dat de jongeren relatief veel drank gebruiken. Eenzaamheid is een probleem dat uit Kwaliteit van de Samenleving naar voren kwam. Uit de stadspeiling komt dat in de afgelopen jaren Kerk en Zanen een daling laat zien van de toekomstverwachting en de hechting aan de buurt. (randvoorwaarde: snelle realisatie van het wijkontmoetingscentrum) 7. Buitengebied (4.089 inwoners). Dit gebied is een samenvoeging van Aarlanderveen, Zwammerdam, Steekterpolder en Rietveld). Over dit gebied valt hierdoor niet veel algemeens te vertellen. Wel valt op dat Aarlanderveen een daling laat zien in de toekomstverwachting en hechting met het dorp. Al geven bewoners in Aarlanderveen aan zich in de zetten voor de buurt. Het wijkgericht werken is in het buitengebied overigens al vormgegeven in de vorm van de Aanpak Kleine Kernen. Inzet is op dit moment dan ook om, nadat na de experimentperiode ook de overige wijken in het wijkgericht werken-programma zijn opgenomen, de Buitengebieden niet te betrekken bij het wijkgericht werken. Omdat het hier een proef betreft stellen we voor met een gevarieerde keuze aan wijken te starten. Het advies is om te starten met Lage Zijde en Kerk en Zanen, aangezien hier van alle Alphense wijken toch het meeste speelt. - Kerk en Zanen omdat het een relatief nieuwe wijk in opbouw is, met een zich momenteel manifesterende kwestie op het gebied van sociale cohesie. Het is interessant om te bezien in hoeverre de werkwijze van wijkgericht werken een oplossing van deze kwestie (beter) weet te bewerkstelligen. - Lage Zijde omdat het een centrumwijk is waar de komende jaren nogal wat veranderingen zullen afspelen, die weer heel andere eisen aan het wijkgericht werken zullen stellen. Op basis van ervaringen uit den lande ligt het voor de hand dat juist die onderdelen van Lage Zijde die buiten de veranderingsoperatie blijven, maar wel grenzen aan de transformatiegebieden, extra zorg en aandacht zullen behoeven. Blijkt het experiment een succes, dan zal uiteindelijk dus in zes wijken het wijkgericht werken ingevoerd worden.
3.3 De nieuwe werkwijze Inzet is een keuze voor een intensievere samenwerking met bewoners op wijkniveau, een planmatige aanpak van de wijken en het integreren van de informatie uit de wijkplannen in de Planning- en Controlcyclus, waarbij de wijkplannen een vanzelfsprekend onderdeel zullen worden van de financiële en planmatige huishouding van de gemeente. Om de nieuwe werkwijze in de twee proefwijken te kunnen realiseren moeten per wijk de volgende punten worden ingevuld: # De samenspraak met bewoners wordt geoptimaliseerd Een belangrijke pijler van het wijkgericht werken is de organisatie van de communicatie met de bewoners. Voor het werk aan de wijkschouwen en wijkplannen zal in de regel met een op wijkniveau georganiseerde vertegenwoordiging van bewoners gesproken worden. Hierbij zal allereerst ingezet worden op de in de wijken functionerende bewonersorganisaties. Ervaringen in den lande leren echter dat maatwerk per wijk, per buurt of zelfs per thema nodig is. Dit maatwerk zal bij de invoeringsfase nader uitgewerkt worden.
# De gemeente zorgt voor een wijkcoördinator. In steden waar wijkgericht werken een succes is, vinden we eigenlijk altijd per wijk een duo bestaande uit de opbouwwerker en de (gemeentelijke) wijkcoördinator. De wijkcoördinatoren zullen ambtenaren met organisatietalent zijn, eigenlijk zoals we die nu al hebben in de ISV-gebieden. Ervaren ambtenaren, die invloed weten uit te oefenen binnen en buiten de organisaties, die kunnen onderhandelen, bemiddelen, overtuigen, overzicht versie d.d. 11 juli 2007
9
bewaren en rolbewust zijn, en die daarnaast ook over voldoende bestuurlijk en organisatorisch inzicht beschikken om over de grenzen van het wijkgericht werken heen, zaken te kunnen realiseren. Een wijkcoördinator heeft, meer nog dan een wijkagent, in beeld welke problemen op het gebied van kinderen en jeugd er in de buurten speelt. En vaak ook hoe die zich verhouden tot andere kwesties in de buurt, tot achter de voordeur toe. Ook bij het (preventief) aanpakken van complexe (jeugd)problematiek kan dus een wijkcoördinator een belangrijke verbindende schakel zijn. De wijkcoördinator is: - Organisator van de wijkschouw, wijktafel, wijkplan, eindverantwoordelijk voor de uitvoering ervan - De spilfunctionaris richting organisaties voor de lopende werkzaamheden (m.n. gemeentelijk-intern: beheer, ontwerp & aanleg openbare ruimte, welzijn & onderwijs, ruimtelijke ordening en verkeer; extern: o.a. politie, Stichting Welzijn, zorg-, onderwijs- en andere organisaties) - Aanspreekpunt en ‘front officer’ van de gemeentelijke organisatie voor wijkkwesties niet zijnde de ‘losse tegels en takken’; signaleert echter wel wanneer er volgens bewoners reguliere zaken niet ‘lopen’ - Rapporteur aan de programmamanager ISV/wijkgericht werken - De wijkcoördinator is echter niet het aanspreekpunt voor regulier beheer en klein onderhoud van de wijk; de systematiek voor reguliere meldingen en klachten werkt goed, dus blijft ongewijzigd.
# Per wijk komt er professionele ondersteuning van bewoners en maatschappelijke partners (opbouwwerk). De opbouwwerker is: - Ondersteuner voor bewoners(groepen) bij het formuleren van hun wensen voor de wijkplannen - Actief met het individueel en groepsmatig uitbouwen van contacten met betrokken bevolkingsgroepen en het onderhouden van deze contacten - Actief op de knooppunten van formele en informele netwerken in de wijk, alsook met de ondersteuning en verbinding van die netwerken - Ondersteuner van de bewoners zodat zij hun problemen en mogelijkheden kunnen benoemen - Bevorderaar van de inzichten van bewoners zodat de structurele oorzaken van problemen duidelijk worden - Coproducent, samen met andere organisaties en groepen, bij het zo efficiënt mogelijk realiseren van de projectdoelstellingen - Overlegpartner van de wijkcoördinator. De opbouwwerker is hiermee ‘vertaler’ van de wensen van de wijk naar de gemeente. Hij vervult een scharnierfunctie tussen bewoners en de gemeentelijke organisatie, en speelt zo een belangrijke rol bij het wederzijds managen van verwachtingen.
# De samenwerking met de partners wordt geoptimaliseerd Er zal dus ook buiten het geoormerkte werkbudget van € 200.000,- tijd, geld en aandacht vrijgemaakt moeten worden om de doelen van wijkgericht werken te realiseren; het ligt namelijk voor de hand dat inwoners tijdens de voorbereidingen van deze immers integrale wijkplannen ook andere wensen hebben op het terrein van het feitelijke leven in de wijk. Op de lange termijn zou de cyclus van de inrichtings- en beheersplannen ook gaan scharnieren met de integrale wijkplannen. Dit betekent dat vanuit wijkgericht werken ook nu al aandacht en inzet gevraagd wordt van zowel de beheerders van het openbaar gebied als van de politie (de wijkagenten) als van de Stichting Welzijn in de vorm van opbouw- en jeugdwerk, als van de woningcorporatie, van zorginstellingen, kortom van alle organisaties die werkzaam zijn in de wijk. De wijkagent speelt een belangrijke rol. Hij is schakel tussen bewoners en zijn eigen organisatie en netwerk, hij adviseert, verwijst en bemiddelt bij complexe buurtproblemen, geeft de grenzen aan voor gedrag binnen de wijk en handhaaft ze. Ook de versie d.d. 11 juli 2007
10
medewerkers van de woningcorporatie vervullen een dergelijke schakelfunctie. Vertegenwoordigers van bijvoorbeeld zorg- en onderwijsinstellingen zullen juist meer een signaal- en opvangfunctie vervullen: zij signaleren kwesties die buiten hun werkveld (maar wel in de wijk) plaatsvinden bij de wijkcoördinator, dan wel krijgen zelf signalen uit het wijkgericht werken die opgepakt kunnen worden binnen hun instellingen. Voor wat betreft de communicatie: er zullen jaarlijks per wijk twee bewonerskranten worden uitgegeven, en op termijn kan een site-per-wijk vormgegeven worden.
# Er komen wijkplannen Doel van de bovengenoemde wijkplannen is tweeledig: - het bepalen van de prioritaire kwesties in de wijk (bijvoorbeeld: gaat het vooral om verkeersoverlastsituaties, is het voornaamste probleem het ontbreken van speelvoorzieningen, of is het belangrijkste probleem het feit dat mensen elkaar onvoldoende weten aan te spreken), - het benoemen van de acties, plus daarbij een heldere rolverdeling tussen gemeente, inwoners en maatschappelijke partners: wat wordt van welke deelnemer verwacht. Deze wijkplannen worden eens in de vier jaar gemaakt. Een integraal wijkplan laat zich namelijk niet binnen een jaar realiseren, blijkt in verschillende steden. Aan de hand van de stadspeiling en een gezamenlijke beoordeling van de wijk, de wijkschouw, beoordelen de bewoners hoe de wijk er voorstaat. De wijkcoördinator vertaalt deze beoordeling in een set maatregelen, die tijdens een ‘wijktafel’ opnieuw door de bewoners beoordeeld en van een rangorde wordt voorzien. Vervolgens vertaalt de wijkcoördinator, in samenspraak met de gemeentelijke organisatie en de instellingen een en ander in een concept-‘wijkplan’ – waarbij ruimte gehouden wordt voor snelle interventies. Uitgangspunt van deze samenspraak is, kortom, dat de wijkplannen samen met de bewoners zullen worden opgesteld, en de gemeente de grenzen van de mogelijkheden vooraf helder maakt. Nogmaals: het gaat hier niet om in grepen in de reguliere beheer- en andere plannen.
# Er is een direct inzetbaar budget per wijk. Voor de komende jaren is € 200.000,- voor de wijken gereserveerd. Als uitgangspunt voor de verdeling van dit budget geldt het aantal inwoners per wijk. Deze wijkbudgetten zullen ingezet worden aan de hand van wijkplannen die samen met de bewoners zullen worden ontwikkeld. Dat werkbudget betekent een middel om snel, zonder bureaucratie maar wel goed afgestemd, gedocumenteerd en doordacht, zaken te kunnen regelen die niet kunnen wachten op de volgende P&C-cyclus. Dit werkbudget is dus bestemd voor de bewoners, en zij kunnen het naar eigen inzicht inzetten. De wijkcoördinator is beheerder van de middelen. Hij legt achteraf verantwoording af aan de wijk en aan het bestuur over waaraan en met welk resultaat de wijkbudgetten ingezet zijn. # De bestuurlijke aansturing is helder Aansturing van het wijkgericht werken geschiedt door de projectwethouder wijkgericht werken. Deze stemt regelmatig af met de portefeuillehouders wijkbeheer, welzijn, ISV, veiligheid en jeugd.
4 Middelen en beoordeling 4.1 Financiële consequenties In hoofdstuk 3.1 van deze notitie is aangegeven dat het verdelen van wijkbudgetten zonder meerwerk geen succesgarantie oplevert. Met name voor wijkcoördinatie en opbouwwerk is een extra investering/herbestemming nodig. In het Programma Investeren in Mensen (PIM, werktitel) wordt rekening gehouden met de extra personele inzet voor het wijkgericht werken.
2007 (gerekend vanaf 1 juli) Opstart en voorwerk versie d.d. 11 juli 2007
Binnen de formatie 11
2008, 2009, 2010, 2011 (per jaar) 0,5 fte programmamanager 1 fte wijkcoördinator 1,5 fte opbouwwerker € 20.106,- en € 29.894 Wijkbudget Totaal per jaar
Dekking: € 37.500,€ 75.000,€ 82.500,€ 50.000,€ 245.000,-
* * * Collegeprogramma
* Nadere besluitvorming over de inzet van deze bedragen vindt plaats in het kader van het Programma Investeren in Mensen
In totaal gaat het om een inzet van €980.000,- in een periode van vier jaar, waarvan € 200.000,- binnen het collegeprogramma en Meerjarenbegroting 2007 – 2010, programma 3, voor wijkbudgetten is gereserveerd. Uitgangspunt is dat ruim voor 1 juni 2011 duidelijk is of het experiment voortgezet respectievelijk ook voor de andere wijken ingezet gaat worden. Hiervoor zullen dan opnieuw middelen vrijgemaakt moeten worden.
4.2 Evaluatie en monitoring In hoofdstuk 1 zijn indicatoren genoemd die het succes van een wijkgerichte aanpak tegenover een stedelijke aanpak verhelderen. Daarop zal gemeten worden, en daarop zal het experiment wijkgericht werken in Alphen aan den Rijn beoordeeld worden. Het gaat dan om 1 De mate waarin het wijkplan is uitgevoerd. Bij het opstellen van een wijkplan wordt aangegeven op welke punten de mate van uitvoering bij evaluatie wordt beoordeeld. Dit is maatwerk, aangezien de wijkplannen per wijk behoorlijk kunnen verschillen. 2 Het aantal bewoners dat in de wijken waar wijkgericht werken is ingevoerd aangeeft zich meer betrokken te voelen bij wat er in de wijk gebeurt, al of niet actief. Daaronder vallen ook meetpunten als de bereidheid om zich (ook) volgend jaar in te zetten voor de wijk, toekomstverwachting voor de wijk, beoordeling van recente ontwikkelingen, beoordeling van de slagvaardigheid van de gemeente, van de samenwerking tussen organisaties en van het functioneren van het duo wijkcoördinator / opbouwwerker. Gezien de ervaringen in de ISV-wijken, waar regelmatig 50% gescoord wordt, mag bovendien verwacht worden dat tenminste 40% van de bewoners na vier jaar wijkgericht werken de vraag positief beantwoordt of men zich betrokken voelt bij planontwikkeling. Deze indicator is ook tijdens de behandeling van de begroting aldus afgesproken. In de wijkplannen zullen deze meetpunten, gekoppeld aan de acties, opgenomen worden. Zo kan jaarlijks beoordeeld worden welke invloed de inspanningen hebben op de gestelde doelen. Die resultaten worden besproken met de partners (woningcorporatie, politie, instellingen). En dit alles kan dan leiden tot bijstelling van de plannen of van de werkwijze. De combinatie van een aantal gegevensbronnen levert een goede monitor op: - Stadspeiling (monitordeel, geeft resultaten tot op buurtniveau) - Periodiek onderzoek ‘Communities That Care’ (CTC) - Bij ontwerp & onderhoud: de vraaggericht werken/integraal beheersmethodiek van Stadsbeheer (belangrijkste meetgegevens: MAS) - Statistisch Jaaroverzicht - De meetgegevens over de WMO. - (waar nodig/mogelijk) evaluaties bij acties. - Jaarresultaatverslagen bij de wijkplannen - Veiligheidsmonitor (vanaf 2008)
versie d.d. 11 juli 2007
12
Waarbij dus, zoals hierboven al betoogd, een overzicht van acties en inspanningen (prestaties) zou moeten worden meegewogen om een goede indruk te krijgen van wat nu met name dankzij wijkgericht werken bereikt is. Deze methodiek spoort overigens in grote lijnen met de invoering op dit moment van wijkanalyses ten behoeve van allereerst de ISVwijken.
5
Invoeringstraject
De invoering van wijkgericht werken betekent allereerst een intensieve samenwerking binnen de gemeentelijke organisatie. Voor de komende periode is de aansturing van het gebiedsgericht werken ondergebracht bij de directie bewoners. Uitgangspunt is namelijk een verregaande samenwerking met het project ISV. Na het raadsbesluit zal de programmamanager ISV/wijkgericht werken, ondersteund door een projectleider van de directie Grondgebiedzaken(GGZ), een uitvoeringsplan voor wijkgericht werken opstellen, leidend tot allereerst een projectorganisatie waar onder andere vertegenwoordigers van de wijkbeheerorganisatie van de directie GGZ en beleidsadviseurs van de afdeling Welzijn en Onderwijs van de directie Bewoners deel van zullen uitmaken. Ook zal met de externe partners overlegd worden en zullen prestatieafspraken gemaakt worden. Het tijdpad ziet er daarmee alsvolgt uit: 1. Raadsbesluit: 2. Uitvoeringsplan klaar, uitvoeringsorganisatie in de steigers: 3. Wijkschouw Kerk & Zanen en Lage Zijde 4. Na analyse, keuzevoorbereiding, afstemming intern: wijktafels Kerk & Zanen en Lage Zijde 5. Collegebesluit over het wijkplan, presentatie en start uitvoering vierjaren- wijkplannen 8. Eerste monitor in stadsmonitor 2008/2009 9 Tussentijdse procesevaluatie 11. Tweede monitor in stadsmonitor 2009/2010 12. Derde monitor in stadsmonitor 2010/2011 13. Evaluatie van de experimentperiode van de proef op basis van stadsmonitor 2010/2011 14 Einde experimentfase
juli 2007 november 2007 januari 2008 maart 2008 november 2007 maart 2009 juni 2009 maart 2010 maart 2011 juni 2011 januari 2012
Tenminste de eerste jaren zal een jaarlijkse beoordeling van het succes van de werkwijze plaatsvinden, zodat organisatorische verbeterpunten kunnen worden opgepakt. De tussentijdse procesevaluatie in 2009 zal zich eveneens vooral hierop richten – al zullen de uitkomsten van deze evaluatie ook al een rol spelen bij de eventuele voorbereidingen voor de periode na het experiment.
versie d.d. 11 juli 2007
13
Bijlage Landelijke ontwikkelingen en lokale voorbeelden De trend Wijkgericht werken is een landelijke trend. ‘Terug naar de buurtdemocratie’ is een veelgehoorde kreet. Maar ‘terug naar de Bestuursondersteuning Projectenpraatgroepenstructuur’ van de grote steden van de jaren ’60 is geen serieuze optie. Toch is er alle aanleiding om na te denken over hoe er beter kan worden aangesloten bij hoe inwoners aangesproken willen worden op hun mening – en hun te verwachten bijdrage aan de kwaliteit van hun leefomgeving. Want het gaat, meer dan vroeger, om ‘ruil’. Prof. Tomson omschrijft in ‘Transactie als bestuurlijke vernieuwing’ (WRR, 2005) de ontwikkeling van de overheid van ‘u vraagt en wij draaien’ naar ‘u vraagt, en wij vragen wat in ruil’. Dat werkt twee kanten uit. Juist actieve burgers vragen om een actieve en dynamische ‘gemeente als partner’, die vooral op het niveau van de straat (Deventer, Rotterdam-Hoogvliet) weet aan te pakken. Samenwerken met inwoners werkt niet op uitsluitend het niveau van de plattegrond van de stad, een wijkspreekuur, een paar telefoonnummers en een bureaucratische verdeling van budget over wijken. Doel is: actieve, tevreden bewoners. De gedachte is: door versterking van samenwerking tussen bewoners en de sociale partners als gemeente, wooncorporaties, scholen en welzijnswerk in buurten en wijken neemt niet alleen het sociaal vertrouwen van bewoners in elkaar en in hun bestuurders toe, maar hierdoor kan ook het vertrouwen in de politiek en het democratisch functioneren toenemen. De WRR komt in zijn rapport “Vertrouwen in de buurt” (Winsemius, 2005) met een reeks aanbevelingen hoe beleidsmakers en uitvoerders van zowel Rijksoverheid als gemeenten in samenwerking met bewoners wijkgericht beleid vorm kunnen geven. In dit rapport geeft de WRR inzicht in de manier waarop bewoners in kleinschalige verbanden effectief kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van hun wijk. De WRR laat in het rapport zien onder welke voorwaarden op buurtniveau ‘sociaal kapitaal’ ontstaat en ook hoe de betrokkenheid van burgers, politici, leraren, wijkagenten, beleidsmakers en -uitvoerders daarbij optimaal vorm kan worden gegeven. Het rapport geeft een uitgebreide menukaart met mogelijkheden voor een wijkgericht beleid. De Raad adviseert een tweesporenaanpak, enerzijds gericht op de sociale herovering in achterstandsbuurten en anderzijds op het verwezenlijken van kansen over het gehele land. Een wijkgericht beleid moet uitgaan van de behoeften en wensen van de bewoners. Dit zal vaak een cultuuromslag vragen van de betrokken organisaties. Dit vraagt ruimte voor experimenten met nieuwe vormen van samenwerking zodat bewoners hun eigen wijk meer dan nu het geval is in gezamenlijkheid kunnen inkleuren. Hoewel bijna alle veranderingen kunnen plaatsvinden zonder wetswijziging of grote, additionele financiering richt de WRR zich ook met een dringend advies tot Rijk en Provincies: die moeten de randvoorwaarden scheppen voor succes in de buurt. Er is behoefte aan een robuuste visie (dus geen over elkaar heen stuiterende nieuwe plannen en ‘subsidies’ die na een jaar weer opdrogen, zodat de gemeenten met de ‘weduweBestuursondersteuning - Projecten’ blijft zitten) die politiek breed gedragen is, waarbij de eerste gemeenten die een aanzet maken tot een hernieuwde buurtaanpak gestimuleerd worden. Om bewoners een grotere betrokkenheid en zelfverantwoordelijkheid voor de eigen buurt en de eigen samenleving te geven stelt de WRR een vernieuwing van de lokale democratie voor, waarbij gekozen wordt voor een themastelsel waarbij burgers via het stemapparaat meebepalen welke thema’s bovenaan de gemeentelijke agenda moeten staan. Hoewel hetzelfde rapport zich duidelijk realiseert dat de gemeenten het zullen moeten doen. Daar zijn de contacten, daar is de kennis, daar zitten de (vaak slecht betaalde) werkers die de op Rijksniveau zo belangrijk geachte bruggenbouwers zijn. Het is opvallend dat niet alleen in Alphense rapporten, maar ook in attentiestukken van bijvoorbeeld een Ministerie versie d.d. 11 juli 2007
14
dezelfde huismeester en wijkagent als referenties staan. Zoals wijzelf ook steeds dezelfde personen als referentiepersonen aanbevelen voor advies bij Bestuursondersteuning Projecten (‘Kwaliteit van de Samenleving’ bijvoorbeeld). We maken blijkbaar vaak gebruik van dezelfde 15 ‘sleutelfiguren’ in deze stad. Is dat erg? Niet per definitie. Maar alertheid is nodig op dat gemeente zijn aanpak niet laat bepalen door een paar toevallig ervaren en succesvolle professionals. De methode van werken met de wijk moet breed gedragen en toegepast worden. Hieronder een paar punten die van belang zijn voor een doorontwikkeling van (fysiek) wijkbeheer en stadsvernieuwing tot een gemeentebreed wijkgericht werken. Achtereenvolgens het waarom, welke kwesties het oplevert voor de actoren en een paar voorbeelden van hoe wijkgericht werken zoal vormgegeven is.
1.1. Wanneer ‘werkt’ wijkgericht werken? Er zijn een aantal redenen voor gemeenten om – in welke vorm ook - ‘wijkgericht te (gaan) werken’. Om een misverstand weg te nemen: ‘meer participatie’ (=meer mensen die reageren op gemeentelijk beleid & handelen, zelfs: een hogere opkomst bij verkiezingen) is niet altijd een indicator van ‘meer betrokkenheid’. Een hoge score aan insprekers, deelnemers aan platforms kan ook een vorm van ‘ontevredenheidsparticipatie’ zijn – zoals het feit dat mensen zich niet actief opstellen in de wijk (of zelfs bij verkiezingen…) het gevolg kan zijn van dat men tevreden is met hoe het gaat. Wat zijn wel redenen: - Niet alles is stedelijk, niet ieder micro-incident heeft macrobeleid nodig. Een gemeente moet hierin kunnen schakelen. Als er beleid gemaakt wordt op basis van kwesties in de wijk, dan gebeurt dat ‘dichter bij de werkelijkheid’. Bewoners voelen zich, wanneer ze bij de totstandkoming van dat beleid betrokken worden, ook beter gehoord en begrepen. Al is het maar omdat ze ook vaste contactpersonen hebben. - Efficiency. Het is beslist niet altijd boekhoudkundig goedkoper, maar wie midden in een gebied opereert, weet vaak goed welke aanpak of ingreep werkt. En die omzetting van kennis in advies levert op termijn meer effect voor minder geld op. - Integraal werken gaat makkelijker op kleinere schaal. Sociaal en fysiek, of ‘groen en grijs’ werkt makkelijker samen wanneer er over één gebied afgestemd wordt. Zo kan er ook per gebied een strategie gekozen worden, bijvoorbeeld een conserverende in ‘monumentgebieden’, of een revitaliserende in ‘probleemgebieden’. - Het vergroot de slagvaardigheid bij het afhandelen van met name de complexere meldingen en klachten van inwoners en bedrijven. En die slagvaardigheid is een must wanneer de gemeente actieve inwoners wil blijven motiveren. Ze willen resultaat. - Het biedt politici (raad en/of college) een extra kans op meer raakvlak met de inwoners. - Het helpt een gemeentelijke organisatie om het werk beter te organiseren. - Wanneer wijkgericht werken betekent dat er mensen ‘in het gebied’ werken, dan wordt de totale gemeentelijke kennis van wat er in de wijk speelt groter. Deze kennis ontstaat zowel in formele als in informele structuren. Maar levert het dat ook op? Bewoners, bestuurders en organisaties zullen, ieder in hun eigen rol, tegen een aantal neveneffecten aanlopen. Die overigens ook weer met behulp van enige vakkundigheid vallen te pareren. Bestuurlijke kwesties: - Gebiedsraden met wijkwethouders en wijkorganen zijn weer nieuwe overlegstructuren en –culturen, die weer nieuwe afstemmingskwesties opleveren met de stedelijke werkverbanden. - In veel gemeenten werkt men met allerlei projectgroepen en overlegstructuren. Soms levert het wijkgericht werken geen of niet meteen meetbare hogere tevredenheid of efficiency op. Of krijgt ontevredenheid een gezicht, doordat er een ‘verantwoordelijk bestuurder’ of een wijkcoördinator is aangewezen. versie d.d. 11 juli 2007
15
Organisatiekwesties: - Wijkgericht werken vergt een enorme gewenningsperiode voor een organisatie (Deventer), waarbij vooral de wijkcoördinatoren het zwaar hebben. - Afstemming tussen ‘ontwikkeling’ en ‘beheer’ blijkt lastig; waar ligt het primaat, hoe blijft er sprake van efficiënt beheer in een ontwikkelingsgebied. - Alleen al het formeel invoeren van het begrip wijkgericht werken wekt verwachtingen bij de inwoners. - Verschillende steden, maar ook verschillende wijken, buurten of zelfs straten en straatjes vergen een verschillende aanpak. - Wijkgericht werken hangt sterk op personen, zowel bestuurlijk, in de organisaties als in de wijk. - Afstemming met niet-gemeentelijke instellingen blijft noodzakelijk (en die hebben vaak een andere wijkindeling, of andere prioriteiten). Kwesties voor de bewoners: - Zij verwachten reactie op maat, snel, en beloning naar inspanning. En juist ‘actieve burgers’, zo blijkt, raken op termijn nog al eens teleurgesteld in het overheidshandelen & hun beloning voor hun inspanningen. - Die actieve burgers verwachten een even actieve, slagvaardige overheid. “Er wordt bij je ingebroken, je vraagt om een lantaarnpaal, maar je krijgt twee jaar later een integraal veiligheidsbeleid”. Al hebben beide partijen een punt, geen van beide antwoorden is ‘het’ antwoord op een woninginbraak. - Veelgehoorde kreet in Nederland: “Faciliteer je als gemeente een wijkraad, krijg je soms een actiegroep”. Wanneer een groep mensen uit idealisme een wijkraad vormt, dan lopen zij de kans om de gemeente als aanspreekpunt en ‘klachtenbalie’ te vervangen. Zeker als de gemeente ‘niet zo snel’ is. Zo’n wijkraad wordt, wanneer niet vanaf dag 1 duidelijk is waar die voor staat, ongewild in de dilemma’s en de diverse rollen van een gemeente meegetrokken en is dan al vrij snel niet meer een ‘afspiegeling’ van de wijk. - Iemand is dan wel ‘Alphenaar’ of ‘inwoner van Ridderveld’, maar vindt die persoon dat zelf ook? Wijk- en buurtindelingen zijn prima beheersinstrumenten voor ambtenaren en bestuurders, maar hebben weinig raakvlak met de menselijke maat. In aanleg vinden mensen slechts de plekken waar ze (vaak) komen van belang, en hoe belangrijk hangt af van de afstand van die plek tot hun voordeur. Al het andere is extra, is lokale betrokkenheid, historie en gevoel met de stad, verantwoordelijkheidsgevoel en ‘drive’’ tot actief burgerschap. Het is zaak om flexibel en slim om te gaan met wijkgrenzen en grenzen aan betrokkenheid.
1.2 Een paar ervaringen: … Die van ons zelf Onze eigen ervaringen met ISV, in samenhang met Integraal Veiligheidsbeleid (IVB), inrichting openbaar gebied en wijkbeheer: ‘honderden grote en kleine succesjes’ en duizenden tevreden mensen… doordat we de menselijke maat weten te houden met ons fysieke wijkbeheer, de inrichting van het openbaar gebied en ‘lik op stuk’-handelen waar het de meldingen betreft. Beheer begint met ontwerp en verkenning van wensen, en zo is bij de invoering van wijkbeheer in ’94 dan ook gestart met gestructureerd bewonersoverleg. Toen een initiatief van de wethouder wijkbeheer, gedragen door o.a. de chefs van afdelingen woonomgeving, groenvoorziening, wijkbeheer en voorlichting. In feite is toen een basis gelegd voor de huidige kwaliteit van ons fysiek wijkbeheer. In de evaluatie van ’96 (‘Rapportage evaluatie procedure gestructureerd bewonersoverleg’) is toen vastgelegd dat: - verantwoordelijkheden goed verdeeld moeten zijn - de communicatie met bewoners op een goede manier ingebed moet zijn in het ontwerpproces - dat, zodra de fase van een project een andere primaathoudende afdeling vereist, de regels van de omgang met bewoners hetzelfde dienen te blijven worden gehanteerd versie d.d. 11 juli 2007
16
-
-
het project niet klaar is als het klaar is, en er ook dan nog samen met bewoners moet worden beoordeeld of het werk (conform afspraken) klaar is, en er nog zaken uit de participatiebijdragen zijn blijven liggen. de rol van de bestuurder een deels technische is (voorzitterschap van bewonersbijeenkomsten), maar deels ook er een is die de herkenbaarheid van de bestuurlijke verantwoordelijkheid benadrukt. Ook krijgt de bestuurder zo een goede indruk van wat er speelt.
In deze periode is jaarlijks fl. 150.000,- extra ingezet, verdeeld over de drie afdelingen. Dit vooral voor nieuwe activiteiten, maar ook voor voorbereiding van onderhoudswerken en het extra overwerk dat het bewonersoverleg zou opleveren (…); wijkbeheer moest verder zichzelf terugverdienen. In het fysiek beheer is onze gemeente een beleefde mijnheer/mevrouw die aanspreekbaar/bereikbaar is, doet wat íe belooft en soms zelfs meer. Al vergeten we heel soms nog wel eens terug te koppelen als een melding ‘lastig op te lossen’ is (zie Burgerjaarverslag). Maar als som van de waarnemingen van al het werk in wijkbeheer: het werkt. Er is betrokkenheid in de stad, blijvende(!) waardering van bewoners, betrokkenheid en gedeelde kennis van de medewerkers op straat en aan de telefoon. In de ISV-wijken gaat het – hoe dan ook – goed, maar minder makkelijk. Die wijken zijn ook aangewezen omdat daar meer aan de hand is. In die wijken is vaak sprake van een combinatie van ruimtelijke en sociale opgaven (sloop, nieuwbouw, sociale segregatie, overlast). We hebben er minder ‘weg te geven’, we hebben met keuzes, belangen en dilemma’s (een belangrijke reden om structureel met de participatieladder te werken!) te kampen, en we spelen soms een andere, minder dankbare rol als gemeente (‘slopers’). En soms doen we het gewoon niet goed, als we bijvoorbeeld vergeten terug te koppelen wat we met de inspraak doen of dat iets het resultaat is van inspraak. Ook van een zekere afstand bezien is er dus reden om de werkwijze van ISV en wijkbeheer tijdens een experimentperiode te integreren, verbeterpunten te benoemen en de vernieuwde werkwijze uit te rollen over de gehele stad.
…Die van Deventer Kort samengevat komt de Deventer Wijkaanpak erop neer dat bewoners uit een buurt niet langer slechts medezeggenschap of inspraak hebben over hun eigen woonomgeving, nee, zij krijgen de verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid èn een eigen wijkbudget. • Samen op onderzoek, de eerste stap in de Deventer wijkaanpak. Hoe staat de wijk er voor. Is er genoeg speelruimte voor kinderen, zijn de straten schoon? Missen er bepaalde voorzieningen? Is er verkeersoverlast? Voelen mensen zich veilig? Alles kan aan de orde komen, zolang het maar te maken heeft met de kwaliteit van het wonen en leven in de wijk. In veel gevallen kan een probleem trouwens direct worden opgelost, doordat de wijkambtenaar een betrokken dienst of instelling op zijn verantwoordelijkheid wijst. • Samen kiezen Dan is het tijd voor de tweede stap. Het woord is opnieuw aan de bewoners: welke van de problemen, wensen, ideeën die stap 1 heeft opgeleverd, vinden we het belangrijkst? Welke resultaten moeten er worden bereikt? En welke bijdrage kunnen bewoners zelf leveren aan een oplossing? Een vraag die trouwens ook wordt gesteld aan instellingen die in de buurt werkzaam zijn, zoals politie, woningcorporaties of de welzijnsinstelling. Met de uitkomst van stap 2 wordt het wijkprogramma vastgesteld. Daarin staat vermeld welke Bestuursondersteuning Projecten worden uitgevoerd, wanneer dat gebeurt, wie eraan meewerken en hoeveel het kost. Ook het college van b en w verbindt zich vervolgens aan dat wijkprogramma. • Samen aan de slag, Stap drie treedt in werking. Voor de meeste Bestuursondersteuning - Projecten in het wijkprogramma is nu een taakgroep ingesteld. De taakgroep begeleidt de uitvoering van het project of bereidt het plan versie d.d. 11 juli 2007
17
voor, zorgt voor betrokkenheid van omwonenden en houdt in de gaten of het project naar wens wordt uitgevoerd.. Na afloop wordt bekeken of het allemaal gerealiseerd is. In Deventer kent men wijkwethouders, contact-raadsleden per wijk, een wijkteam van betrokken bewoners, vaak onderverdeeld in taakgroepen. Belangrijk in dit samenspel is het ‘wijkkoppel’: de combinatie van wijk(contact)ambtenaar en wijkopbouwwerker. Zoals veiligheidsspecialist Lodewijk Gunther Moor in een van onze ‘2018-interviews’ zegt: ‘Die twee committeren zich aan die wijk, niet voor twee jaar, maar voor tenminste tien jaar. Want zo lang duurt het voor je weet wat er speelt, voor je wat opbouwt.” …Die van Hoogvliet Hoogvliet heeft, als deelgemeente van Rotterdam, gekozen voor een probleemgestuurde aanpak. Op basis van een inventarisatie van wat de bewoners van hun wijken vinden (een kaart met waarderingscijfers per buurt, op basis van een stadspeiling) wordt er een aantal wijken en/of buurten aangewezen waar wat ‘moet’. In Hoogvliet moest er dus behoorlijk wat, zodat vanuit de centrale gemeente zwaar is ingezet, zowel in ‘uitzendkrachten’ (zeer ervaren ambtenaren) als in geld. Daarna wordt het 2D-kaartbeeld verlaten. Die wijken en buurten worden onderverdeeld in voor inwoners logische eenheden: een plein, een straat, een groep woningen, met als perspectief ‘zover als je kunt zien vanaf de grond’. - Er wordt per gebiedje huis-aan-huis geïnventariseerd wat men vindt, wat men wil bereiken, wat er aan ‘verborgen talent’ in het gebied woont en wie bereid is dat talent ook in te zetten. - De uitkomsten worden tijdens een wijkbijeenkomst en schriftelijk teruggekoppeld in de vorm van een concept-buurtagenda. - Wanneer niet tenminste 30 % van de bewoners die agenda onderschrijft, houdt het op. Want er is draagvlak en inspanning van de inwoners nodig. Is dat draagvlak er (en dat ontstaat eigenlijk altijd wel), dan wordt eraan gewerkt om de buurt hoger te krijgen op wat heet de ‘straatladder’: een schaalverdeling (vrij vertaald) lopend van ‘buren vrezen en vermijden iedere vorm van contact en samenwerking, en zijn niet betrokken bij het wel en wee van de buurt’ tot ‘men kent hier elkaar, spreekt elkaar aan, werkt samen met gemeente en anderen aan de kwaliteit van de wijk’. - Evenals in Deventer, is de zeer strakke samenwerking tussen wijkopbouwwerker en gemeentelijke wijkfunctionaris van groot belang. En, aangezien Hoogvliet een deelgemeente is: grootste probleem is steeds het maken van goede (jaar)afspraken met de stedelijke en deelgemeentelijke diensten. Rotterdam heeft jaren geleden het principe van de deelgemeenten doorgevoerd. Steeds bij verkiezingen staat het functioneren van deze deelgemeenten (weer) ter discussie; ook wordt steeds weer kritisch gekeken naar de verdeling van de bevoegdheden tussen de deelgemeenten en de centrale stad. Daarnaast werden in 2002 de ‘stadsmariniers’ aangesteld. ‘Superambtenaren’ met enig aanzien en veel ervaring binnen de gemeente die een spilfunctie hebben bij het leefbaar maken van de onveilige Rotterdamse wijken. Inmiddels zijn zeven stadsmariniers aan het werk in het centrum en rond het Centraal Station, Feijenoord, Charlois, Delfshaven en het Oude Noorden. Vrijwel allemaal gebieden met ‘hotspots’, buurten met een combinatie van drugsoverlast, criminaliteit, werkloosheid, armoede en achterstanden in de openbare ruimte en stadsvernieuwing. Gezamenlijk beheren ze een budget van 21,5 miljoen euro voor de periode 2003 tot en met 2006. …Die van Waalwijk Waalwijk is opgedeeld in 10 wijken, verdeeld over vijf coördinatoren. De taken van die coördinatoren zijn samen te vatten als: - zorgen dat de wijkontwikkelingsplannen voor de 6 Plus(=aandachts-)wijken tot stand komen en zorgen dat ze worden uitgevoerd. - het stimuleren van actief burgerschap, d.w.z. bevorderen dat (groepen) burgers zelf hun problemen en wensen benoemen en uitvoeren
versie d.d. 11 juli 2007
18
- het regisseren van de professionele ondersteuning van die (groepen) bewoners daarbij. In het wijkgericht werken binnen de zes Pluswijken zijn ook de ISV- en de WMO-activiteiten ondergebracht. Wijkgericht werken is zo een middel om maatwerk in de wijken te leveren en daadkrachtig en gericht een aantal maatregelen te kunnen leveren, ook als daar meerdere disciplines bij nodig zijn. Per wijk worden er twee maal per jaar wijktafels gehouden om alle bewoners op de hoogte te houden van de uitvoering van de wijkontwikkelingsplannen en de rest van het jaar wordt het wijkontwikkelingsplan met een buurtteam in kleiner verband verder uitgewerkt. Het bureau wijkgericht werken werkt onder mandaat van het directeurenteam, en zijn dus niet gebonden aan een directie. Zij kunnen, vrij door de organisatie heen, zaken regelen. Bijzonder is: door het bijeenbrengen van middelen en mensen vanuit onderwijs, ISV, zorginstellingen en sociaal-maatschappelijk werk hebben die gezamenlijk ‘wijkdoelen’ weten te bereiken. Onze in ‘Alphen richting 2018’ geformuleerde ‘dorpspleingedachte’ (centrum van een wijk als ‘ontmoetingsplaats’ van mensen en voorzieningen) wordt daar op dit moment, dankzij stevig aanhouden, gerealiseerd. …Die van Vlaardingen Na een aarzelende start vanuit fysiek buurtbeheer en later met wijkbeheer in de jaren ‘90, is de aanvankelijk matige reikwijdte van deze wijkgerichte aanpak inmiddels gecompenseerd door een ‘vlucht voorwaarts’. Was het wijkbeheer aanvankelijk een op beheer en veiligheid gericht maandelijks overleg in de wijk van ambtenaren van de diverse diensten en politie waar inwoners konden aanschuiven om hun meldingen te doen resp. hun kwestie onder de aandacht te brengen, inmiddels heeft men het wijkbeheer meer aan ‘het stadhuis’ getrokken teneinde strakker te kunnen coördineren. Er zijn ‘zware’ wijkcoördinatoren aangesteld voor alle wijken, rechtstreeks aangestuurd door de gemeentesecretaris, die ‘dwars door de lijn heen’ sturen op een integrale aanpak. Ook zijn twee themamanagers veiligheid aangesteld. Resultaat is, na inmiddels een aantal jaren, dat per wijk een redelijke afstemming is tussen beheers-, ontwikkelings- sociale- en zelfs culturele Bestuursondersteuning - Projecten van de gemeente. De participatiegraad van bewoners is in de praktijk de laatste jaren niet de hoogste prioriteit geweest; Vlaardingen wilde vooral haar eigen activiteiten beter uitlijnen en heeft daarin ontegenzeggelijk vooruitgang geboekt, zodat, wanneer men nu extra zou investeren in bewonersparticipatie, daar een goede basis voor is. Neveneffect was echter wel dat veel al bestaande bewonersorganisaties en adviesgroepen zich in deze toch enigszins ‘naar binnen gerichte’ operatieperiode behoorlijk veronachtzaamd voelden. Het imago van de gemeente in haar rol van ‘partner’ bij de voordien weliswaar erg sectoraal, maar in ieder geval wel met een hoge participatiegraad opgezette ontwikkelingsBestuursondersteuning - Projecten heeft daaronder dan ook geleden. Hoewel de laatste tijd wel de resultaten van een goede interne organisatie zich vertalen in meer tevredenheid over de wijkaanpak. 1.3 Een paar evaluaties. Uit een aantal* (tussentijdse) evaluaties van steden die zich de afgelopen jaren met wijkgericht werken beziggehouden hebben, valt één belangrijke conclusie te trekken: het succes van wijkgericht werken is vooraf lastig te definiëren en achteraf lastig te beoordelen. In hoofdstuk 3 van de notitie is een passage uit de evaluatie van de gemeente Deventer geciteerd die dit demonstreert, maar er ook tegelijk een nieuw licht op werpt: de kracht van wijkgericht werken zal zowel op stedelijk niveau als op het niveau van de kleine Bestuursondersteuning - Projecten beoordeeld moeten worden om een beeld te verkrijgen van de effecten ervan. De evaluaties hebben met elkaar gemeen dat daar waar verbeterpunten aangewezen zijn, deze vaak betrekking hebben op het proces. Veel voorkomende verbeterpunten zijn: - (sturing op) Samenwerking binnen- en tussen organisaties - Kwaliteit/kwantiteit/positie van de wijkcoördinatiefunctie - Aansluiting tussen wijkgerichte programma’s en de reguliere, stedelijke werkplanning, waarbij een kans zit in het aansluiten op de P&C-cyclus versie d.d. 11 juli 2007
19
- Opleiding/bijscholing - Vooraf goede meetpunten aangeven, maar tegelijk de beperkte absolute waarde ervan begrijpen - Inzet op procescommunicatie, met de nadruk op zingeving, melden van successen, verband tussen inspanningen en inspraak van bewoners en de daarop volgende acties van de (gemeentelijke) diensten Uitsluitend de Deventer evaluatie gaat in op het succes van Bestuursondersteuning Projecten en de resultaten van kleinschalige acties, echter zonder ze in een overzicht te hebben. Maar: de gemeenten gaan wel door met wijkgericht werken. Met uitzondering van NieuwLekkerland, waar men de doelstellingen van het fysiek wijkbeheer nog steeds onderstreept, maar men om efficiencyredenen en na signalen uit het wijkoverleg besluit terug te keren naar een tweejaarlijks wijkbezoek en het middels de reguliere kanalen aanpakken van fysieke meldingen uit de stad. * Onder andere Deventer, Aalsmeer, Delft, Dordrecht, Leidschendam/Voorburg, Papendrecht, Sliedrecht, Nieuw-Lekkerland, Utrecht-West.
versie d.d. 11 juli 2007
20