Wij die fluiten in de stilte als kristallen glazen Virtualiteit, theatraliteit, radicaliteit
Ruth Benschop Oktober 2011
Vooraf: Dit stuk is een kleine meditatie naar aanleiding van een bezoek dat ik bracht aan CREW. Een beetje Malinowski gaat een dagje naar Brussel, zoiets. In eigen woorden is CREW “een gezelschap dat zich beweegt op de grens van kunst en wetenschap, van podiumkunst en nieuwe media. Eric Joris ontwikkelt met zijn collectief van kunstenaars en wetenschappers live-art projecten die het theater verrijken met de nieuwste technologische ontwikkelingen.” (http:// www.crewonline.org/art/home) Ik ging op bezoek omdat een groep studenten van de opleiding Theatraal Performance aan de Maastrichtse toneelacademie een week aan het werk was bij CREW in het kader van een project dat Het Virtuele Lichaam heet (gefinancieerd door RAAK) om te leren van CREW’s versie van dat virtuele lichaam.1 De artistiek leider van Het Virtuele Lichaam (Peter Missotten) heeft me gevraagd de CREW workshop te documenteren. Daartoe heb Ik een dag geobserveerd en interviews gehouden met Hilde Teuchies, die de algemene leiding van CREW heeft, en na de workshop met verschillende studenten. Het stuk is geschreven vanuit een losse, etnografische stijl en probeert de verwondering van een buitenstaander te evoceren. Daarnaast worden meer theoretische kwesties vanuit academische literatuur over digitale techniek en (kunst)kritiek aangestipt bij observaties of citaten uit de gevoerde interviews. Deze theoretische thema’s zijn respectievelijk de manier waarop CREW niet alleen de overtuigingskracht maar juist de ambiguïteit tussen virtualiteit en non-virtualiteit onderzoekt; de wijze waarop virtuele technieken theatraal ingezet worden door CREW; de interessante manier waarop CREW daarin kritisch probeert te zijn; en tenslotte de manier waarop studenten radicaliteit zoeken. Met dank aan de gastvrijheid van CREW.
Down the rabbit hole Ik zocht de gele deur. Hilde Teuchies had me in ons e-mail contact van te voren verteld dat ik die deur moest hebben en dan de lift moest nemen. Eenmaal boven
1
http://www.thevirtualbody.org/
1
gekomen bleek Chantalla Pleiter (lid van de artistieke kern en regie assistentie) er al te zijn en zij vertelde me een beetje over de voorstelling waar de studenten aan meewerkte en wees me de koffie in de hoek achter. In een hoek van de rommelige ruimte die een beetje aandeed als een opslagplaats voor… spullen van een nerd, stonden dozen vol met zwarte snoeren en andere techniek. Ik pakte mijn opschrijfboekje en mijn recordertje en ging aan de lange tafel met er omheen allemaal verschillende stoelen en krukken zitten. Langzaam druppelen de studenten binnen. Ik ken de meeste van deze studenten al van een eerdere workshop waarbij we in het kader van een ander SIA-RAAK project met TNO samen een workshop hadden gedaan rond de zogenaamde trilvesten. Wij delen daar goede herinneringen aan: van fantasie en inspiratie en ook van technische knulligheid. Ook zij pakken koffie, zetten thee en komen rond de tafel staan. Chantalla komt er bij staan en de dag wordt doorgesproken. De studenten zijn in een paar groepen ingedeeld die de hele week aan een eigen taak werken: Akwasi en Rosa werken met regisseur Stef De Paepe aan de theatertekst die Peter Verhelst speciaal heeft geschreven voor de voorstelling waaraan gewerkt wordt: Terra Nova.2 Karel, Serin en Stefan werken aan de maquette die tegelijk ratten doolhof en de ervaring van de binnenkant van een brein moet worden. Iris, Rosalie, Marijn en Jimi werken aan de choreografie: aan hoe de voorstelling er voor toeschouwers van buiten uit zou kunnen komen te zien; Marijn en Jimi vooral aan de technische kant (begeleidend geluid en licht) en Iris en Rosalie werken aan de tekst die zij gaan uitspreken tegen mensen op het podium om hen aan te sturen. Maar voordat de dag is gepland en het ook duidelijk wordt wanneer Eric Joris (CREW's artistiek leider) komt, en er dus tussentijdse voortgang kan worden getoond en besproken, worden er gretige en enthousiaste blikken op mij geworpen. “Zullen we jou in filmpje A steken? Heb jij nog nooit iets van Crew gezien? Ah, dat is helemaal goed! Ja, laten we jou er snel insteken!” Ho, wacht even. Doet dat pijn? Ik grinnik en tik met mijn pen op mijn opschrijfboekje. Ik kom om te observeren. Ik heb me voorgenomen te kijken naar CREW’s versie van het virtuele lichaam en naar wat de studenten daarmee doen. Maar de eerlijkheid gebied me te zeggen dat ik vooral kom opsnuiven wat er zich hier en nu als belangwekkend voordoet. En dat is meer dan ordinaire nieuwsgierigheid; ik word geleid door een onderzoekstraditie die vooral geïnteresseerd is erachter te komen hoe het object van studie zijn of haar wereld organiseert, behandelt. Daartoe wordt een agnostische onderzoekshouding gehanteerd die het moet hebben van een alertheid voor hoe de dingen zich vreemd en nieuw en voor het eerst voordoen. Deze, ook wel, ordinaire nieuwsgierigheid naar de praktijk die zich elders – nu, hier, bij CREW – voordoet kan (en moet) dan vervolgens meer analytische vragen voeden.3
2
http://www.crewonline.org/wordpress/
Over empirische filosofie en meer algemeen klassiek onderzoek vanuit de traditie van het Wetenschaps- en Techniekonderzoek, zie bijvoorbeeld Jasanoff et.al. 1994, Latour 1987, Latour & Woolgar 1979, Mol 2000. 3
2
Agnostische nieuwsgierig dus naar wat er gaat gebeuren. En ik wordt enthousiast ontvangen. Niet om het werk dat ik kom doen, maar omdat ik van niets weet. De studenten willen graag dat ik meemaak wat zij al hebben meegemaakt de dagen dat ze al bij CREW aan het werk zijn. Maar bovenal ben ik naïef en vers en kan dus goed gebruikt worden om de immersieve technologie waar CREW mee werkt te testen. Tikkend op mijn opschrijfboekje en weifelend over hoe participerend mijn observaties moeten zijn, ben ik in het hart van de thematiek van CREW en dit project beland. Het gaat hier immers ook over participatie en het kijken naar participatie, of zoals dat hier heet: immersie. Over manipulatie en overgave. Over overtuigen en twijfelen. Maar ik loop op de zaken vooruit, eerst leg ik mijn pen neer en sta op.
Irritante immersie “Wie wil de buddy zijn?” vraagt Chantalla. Akwasi wil graag, maar weet niet precies wat hij moet doen. Chantalla zal hem begeleiden – een buddy voor een buddy. Er wordt een soort rugzak met een laptop op mijn rug gegespt. Dan krijg ik een bril op en wordt er een soort katoenen muts om de bril heen gedrapeerd waardoor ik niets meer om me heen zie, buiten wat ik door de bril ga zien. De bril doet een beetje pijn, omdat ie voor op mijn neus hangt, voor mijn eigen bril. Dus pakt Chantalla nog een noesje voor me, een reepje foam als stootkussentje. Ze lacht. “Dat doen we eigenlijk altijd met publiek, maar ik dacht nu, doen we het even snel.” Ik voel me een veeleisend proefkonijn. Ik hoor nog even Chantalla en Akwasi zachtjes overleggen, terwijl de andere aanwezige studenten om ons heen stilvallen – ook zij werken mee aan het creëren van mijn immersieve ervaring – nog meer buddies. (Later zal ik zien hoe dat stilvallen ontstaat. In de middag zullen twee andere bezoekers aan CREW ook een immersieve ervaring krijgen. Ook zij krijgen de bril, de laptop, de doek, (geen noesje) om en aan en het begint. Wij, de studenten, de aanwezige medewerkers van CREW en ik, kijken. De twee immy’s worden door twee buddies (nu Chantalla en Vicky) rondgeleid om hun fysieke ervaring te laten overeenkomen met wat zij door de bril zien. Dat betekent dat ze de immy’s niet alleen fysiek in tandem moeten laten bewegen met de immersieve beelden die worden getoond, maar ook dat de gegevenheden van de ruimte waar we daadwerkelijk in zitten moeten omzeilen: niet tegen de muur stoten, om een kruk heen, etc. Wij zien dat en worden als vanzelf stil – er wordt ook wat sssssst gesist. Wij kunnen namelijk helpen om de gegevenheden van deze situatie zo te maken dat het makkelijker is voor de buddies om de fysieke echo van de immersieve beelden te creëren, dat het makkelijker is voor de immies om “erin” te raken. Wij zijn ook een gegevenheid van de ruimte waarin de immy’s bewegen zonder dat ze dat zouden moeten merken.) Maar eerst begint het voor mij. Er verschijnt een wereld – beeld en geluid – in mijn bril. Van te voren heeft Chantalla benadrukt dat ik rond kan kijken door mijn hoofd te bewegen. Ze zegt het nog een keer: “Ook als je niet de neiging hebt om te bewegen, doe het dan toch, dan krijg je er meer van mee.” Ik doe mee. Behalve dat ik via de bril een wereld binnenstap, of beter, binnenkijk, werkt de wereld waarin 3
mijn lijf staat mee aan de immersieve ervaring. Als ik in de binnenwereld naar achteren kantel, voel ik dat mijn lijf – dankzij de buddies – ook daadwerkelijk mee kantelt. Als ik zie dat mijn (mijn?) armen in een mouw worden gestoken, voel ik mijn (mijn!) armen opgetild worden en in een mouw worden gestoken. “En, en, en???” vragen de studenten me, als het filmpje klaar is en ik bevrijd van laptop, bril, moesje enigszins beduusd weer voor ze sta, “hoe vond je het? En in die doodskist? En toen je aan dat touw hing? En toen je werd beschoten? Was je mee?” Hun gretige nieuwsgierigheid om me de ervaring te laten meemaken en te horen hoe het beviel, illustreert het belang van een verse, naïeve “immy.” Die eerste keer is goud waard, het werkt nooit meer zo goed als met een nieuwe. Dan is het spektakel het grootst. De WOW-factor van de manier waarop de omni-directionele camera wordt ingezet lijkt erop gericht om de immy te overtuigen, te doen geloven in de werkelijkheid van de immersieve wereld. Daarmee belichaamt deze techniek op het eerste gezicht bij uitstek de vraag, zoals relevant in games zoals second life of bij sites zoals facebook, naar de werkelijkheid van de virtuele wereld: In hoeverre wordt voor ons echt, wat slechts “op scherm” bestaat? Maar CREW is interessant omdat zij naast het generen van deze WOW-ervaring bij een verse immy, juist net niet de scherpe vraag stelt naar de overtuigingskracht van het medium. Wat dan wel? Ik beschrijf mijn ervaring als verse immersant om dat uit te leggen. Terwijl ik door de bril kijk en fysiek wordt gemanipuleerd, verschuift voortdurend mijn perspectief. Ik vraag me gedurende de tijd dat ik “in het filmpje steek” af in hoeverre ik fysiek mee zal werken aan de manipulatie van mijn lichaam, ik vraag me af of ik zal voldoen aan het verzoek om vooral goed rond te kijken en ik constateer dat sommige beelden inderdaad geschikt lijken om met deze technologie te tonen. Ik verbaas me over momenten dat ik even niet bezig ben met het bepalen van mijn positie, omdat ik onwillekeurig reageer op wat ik zie, ik vraag me af waar ik me fysiek in de ruimte bevindt, ik vraag me af hoe ik eruit zie en hoe mijn gedrag zich verhoudt tot dat van andere immersanten, ik denk na over Akwasi en over hoe hij zijn rol speelt en ervaart. De vraag of ik overdonderd ben, of ik mee ben, of de immersie overtuigend was en mij kon verleiden haar voor werkelijk te houden, is hier volstrekt inadequaat. Die vraag dwingt tot een dichotome keuze voor één van de twee uiterste randen van een gebied dat juist door CREW interessant wordt blootgelegd. Bij CREW gaat het niet – of niet alleen – om of/of vragen: Geloof ik het of geloof ik het niet? Geef ik me over of stribbel ik tegen? Is het echt of is het nep? Ben ik mee of werk ik tegen? CREW nodigt je uit je in een rijk tussengebied te bewegen én je tegelijkertijd tot dat rijke gebied te verhouden. Later op de dag sprak ik uitgebreid met Hilde Teuchies zij bevestigd dit beeld van het werk van CREW. Ik vroeg haar dit: “Vaak gaan projecten van studenten die op de toneelacademie leren werken met computertechnologie zoals beamers en sensoren, over de vraag of ze het geloven of niet, is het echt of niet. Het viel mij op in de teksten die ik van CREW heb gelezen dat jullie vaak het woord ‘intensiteit’ gebruiken. Dat leek mij een manier om de dichtome vraag naar echt versus onecht te omzeilen. Het gaat er dan niet om hoe succesvol de illusie is, maar dat je die 4
illusie manipuleert en dat die… irriteert eigenlijk. Daardoor wordt het een intensievere, maar niet een meer realistische ervaring.” Hilde Teuchies: “Inderdaad, dat is echt de spijker op de kop, het gaat niet om de perfecte illusie. We hebben ondervonden dat de sense of presence sterker is als je tijdens de immersie een beetje op de rand leeft van erin of eruit, erin en eruit, zit ik erin of ben ik eruit? Als er met jou gewerkt wordt, voortdurend de vraag opgeworpen wordt, waar zit ik nu? Is iemand die tegenover mij staat ook daar, of niet? Dan wordt de ervaring veel sterker.” Een sterke ervaring, daar gaat het in het beste geval om, niet om een overtuigende ervaring. Ik denk dat de gretigheid van de studenten om mij de immersie te laten ervaren ook daarmee te maken heeft. Ze willen me deelgenoot maken van het spektakel van de techniek, maar ook van dit zoekende, reflexieve tussengebied. Maar het enthousiasme van studenten en CREW over de naïeve immy toont hoe CREW hinkelt op twee gedachten. Alhoewel het schurende, spannende samenspel van immersieve beelden en fysieke manipulatie door de buddies de immersant weerhoudt van eenvoudige ervaringen en scherpe keuzes tussen geloof en ongeloof, overtuiging of scepsis, lijkt CREW zich niet te kunnen beheersen om toch de WOW factor van hun omgang met deze spectaculaire technologie in te zetten.
De theatraliteit van virtualiteit Hilde legt me ook uit hoe ze op dit moment in het maakproces Terra Nova voor zich zien: “Het speelvlak wordt idealiter een grote rechthoek die in tweeën wordt gedeeld. De ene kant is de immersieve ruimte, de ander een theaterruimte. In de theaterruimte is de tekst die Peter Verhelst heeft geschreven over de ervaringen van Robert Falcon Scott primair tijdens zijn tragische reis naar de zuidpool aan het begin van de twintigste eeuw, terwijl het in de immersie vooral zal gaan om de droombeelden van Scott, over wat er door zijn hoofd, hersenen ging toen hij daar liep en op sterven na dood lag.” En hoe het logistiek in elkaar moet gaan zitten? Ze moet even nadenken over hoe het ook weer zat. “Er komen 55 mensen tegelijk binnen en zij worden opgedeeld in 5 groepjes van 11. Elke groep maakt 2 theater scenes mee en 3 immersieve scenes. Bij die 3 immersieve scenes ben je een keer immersant, je kijkt ook een keer naar andere immersanten, die niet noodzakelijkerwijs dezelfde immersieve ervaring als jij hebben, want er zijn 3 immersieve films. En de derde immersieve ervaring is dat je mee wordt betrokken. Je wordt een manipulator van andere immersanten, wat we buddies noemen. De verschillende groepen van 11 personen lopen dan elk een verschillend traject. En het komt samen in de laatste fase, als de laatste groep bezig is met de immersie en die moet dan zodanig zijn dat hun bewegingen interessant zijn om naar te kijken voor het publiek.” Door de voorstelling op deze manier op te bouwen, probeert CREW een ervaring, die dankzij de bril die mensen op moeten per definitie individueel van aard is, meer collectief te maken. Dat is puur opportunistisch een zoektocht naar meer publiek, beaamt Teuchies, maar meer dan alleen dat: “We vinden dat we een 5
gemeenschappelijke belevenis missen. Het publiek mist de ervaring van samen in de zaal zitten, samen applaudisseren en dan gaan we samen nog wat drinken in het café. Als je alleen bent dan heeft dat een effect op de toeschouwer en op de perceptie van het werk.” Naarmate de dag vordert en door het gesprek met Hilde Teuchies begrijp ik dat de fysieke manipulatie van mijn lichaam door de buddies die mij als verse immy omringden, deel zijn van een groter “gebied” waar CREW zich in toenemende mate van bewust aan het worden is: De fysieke en temporele context waarbinnen de virtuele ervaring van de immy zich afspeelt is niet alleen ondersteunend voor het succes van de immersie, maar is bepalend voor de immersie als theatervoorstelling. “In Eux (2008) hebben we bijvoorbeeld heel erg gezocht naar wat kun je vertellen binnen een immersie? Want als je in het verhaal staat, dan is er geen verhaal, als je bezig bent een ongeluk te krijgen, dan is er geen verhaal. Het wordt pas een verhaal als je aan de kant staat later en je vertelt aan iemand wat er gebeurd is. Als je in de actie staat, heb je mentaal geen afstand. Toen hebben we geleerd dat het goed is om vooraf een narratief kader te geven en dat het ook goed is om na de immersieve ervaring, te gaan zitten kijken naar de volgende die nu net dezelfde ervaring heeft die jij hebt gehad. Dat werkte fantastisch. In het begin zeiden we tegen mensen, je mag gerust nog blijven kijken, maar na een tijdje merkten we: dit is deel van de voorstelling! Hier gebeurt het.” (Interview Hilde Teuchies) Om de immersieve technieken die CREW gebruikt tot een theatervoorstelling te maken, werken de studenten in dit project van CREW vooral mee aan de vraag hoe de immersieve technologie ook interessant kan worden gemaakt voor toeschouwers en voor de begeleidende buddies van immersie. Er worden verschillende combinaties uitgeprobeerd, van mensen die al immersant zijn geweest gecombineerd met mensen die dat nog niet zijn geweest. Mensen die allemaal een koptelefoon op hebben en allemaal dezelfde opdrachten tot het maken van specifieke bewegingen krijgen en gesplitste groepen die verschillende opdrachten te horen krijgen. Met licht en geluid en zonder. Hoe werkt het? Hoe synchroon bewegen mensen? Wanneer wordt het spannend en nodigt het uit tot het generen van een narratief? Wanneer is het saai? In hoeverre moeten de beelden door uitgesproken (of opgenomen) tekst worden begeleid? Moet de op te roepen spanning of theatraliteit een effect zijn van een verhaal dat toeschouwers meekrijgen, of van het theatrale beeld? De studenten zochten soms naar andere wegen om deze vragen te adresseren: “Ik dacht, je moet niet de immersanten sturen, maar een buitenwereld creëren waarin wat zij doen betekenisvol wordt. Desnoods met tegenspelers.” (Interview Serin, Marijn & Karel) Een centrale vraag voor CREW hierbij is in hoeverre mensen bereid zullen zijn om iets te doen. Het testen van de voorstelling en de techniek gebeurt in eerste instantie steeds met mensen met enigerlei kennis van zaken; ofwel van CREW of als acteur/performer. Deze mensen zijn bereidwillig en hebben een gearticuleerd bewustzijn van hun eigen aanwezigheid, terwijl juist de naïeve bezoeker, zonder voorkennis, zonder acteurervaring “mooi” en “goed” wordt gevonden: Zijn of haar hulpeloosheid en ongekunstelde manier van zich overleveren aan de voorstelling, de 6
immersiviteit, de blik van de toeschouwer. In de woorden van Hilde Teuchies: “De perfecte immersant, degene die het meeste een ‘sense of presence’ krijgen, bleek uit onderzoek van Kurt en Nele, zijn jongvolwassen meisjes.4 Er werd een band gelegd met hysterie, dat meisjes ook daar zich gemakkelijk in laten meenemen. Tegenover deze “goede” immersant, staat de typisch “slechte” immersant: mannen boven de vijftig die theaterprogrammateur zijn. Zij hebben hun hele leven theater gekeken en willen het direct benoemen. Je moet jezelf laten gaan.” Je kunt ook goed zien wie een goede immy is, zo vertellen de studenten en ook Hilde me: “Je hebt mensen die stroef bewegen maar ook mensen die prachtig zijn als immersant! Iemand van wie je de expressie ziet, die reageert op de beelden, waarvan je voelt, die is weg. Dat is mooi.” Anders dan acteurs of performers, of mensen die al eerder immy zijn geweest, heeft de goede immy geen buitenstaanders perspectief. Deze “goede” immy is daardoor “echter,” spannender, overtuigender in haar reacties en bewegingen. Omdat ze zich niet bekeken voelt of weet, kunnen haar reacties aan haar particuliere immersie worden toegeschreven. Ook hier is de voorkeur die ik aan het begin van de dag ervoer evident: Opnieuw krijgt de spontane en ongekunstelde reactie van de immy alle aandacht. Het blijkt moeilijk te zijn in de context van CREW die blik op iets anders te richten dan op de ervaring van immersie zelf. Hoe komt dat? Het viel sommige studenten op dat CREW “artistiek gezien voornamelijk geïnteresseerd in de techniek van de immersie. (…) Het probleem voor CREW was om de buitenkant (middels tekst en buddies) ook dramaturgisch kloppend te krijgen. Maar hun drijfveer was de immersie en het leek soms alsof de middelen die ze inzetten om dat voor elkaar te krijgen te ingewikkeld waren en hun vertalingen naar de immersieve techniek te letterlijk. En zelfs bij de immersie is de verleiding groot om vooral het spectaculaire van de technologie zelf aan de orde te stellen en uit te buiten.” (Stefan en Rosalie) De studenten wilde graag meewerken aan de vraag “hoe ze van de 360° films ook echt filmische films zouden kunnen maken.” CREW probeert hun gebruik van virtuele techniek in te bedden in een theatrale setting, maar zoekt ook dramaturgisch, via de “inhoud” naar een andere inbedding: Veel zelf-reflexieve kunst is erg ontoegankelijk. Als middel en doel samenvallen, moet je als toeschouwer wel heel intrinsiek gemotiveerd zijn om binnen te komen. CREW probeert aan deze zelf-reflexiviteit (virtualiteit over virtualiteit) te ontkomen, door “inhoud” toe te voegen, in het geval van deze voorstelling o.a. door de tekst van Peter Verhelst. De uitdaging is dan om een verbinding te creëren tussen de tekstuele inhoud en de al bestaande werkwijze van CREW. Dat werd onder meer onderzocht door goed met die tekst aan de slag te gaan: De studenten Rosa en Akwasi werken de hele dag door met Stef de Paepe aan deze inhoud. Ze lezen en becommentariëren de tekst die Peter Verhelst geschreven heeft voor de voorstelling: “… Wij, die de stilte, de grote, witte, nietsontziende onbegrijpelijke, allerlaatste stilte. Wij die fluiten in die stilte als kristallen glazen, die fluiten naar de maan…” En later: “Wij, wij, wij. Maar wie zijn wij eigenlijk? Wie 4
Zie het onderzoek van Kurt Vanhoutte / Nele Wynant: www.ua.ac.be
7
hadden we willen zijn?” “Een raar soort stilstaand beeld, religieus, sektarisch,” zegt Stef de Paepe. “Lees het nog eens, samen, traag,” vraagt Stef, “en als je iets tegenkomt dat je raar vindt, stoppen.” Als ze nog een keer door het laatste deel zijn gegaan, merkt Stef lachend op: “In die tekst zitten de drie vijanden van het theater: Het is heel filosofisch en beschouwend, het is niet actief en moeilijk in het nu te zeggen, het is literatuur, poëzie. Hoe doe je dat dan?” “Het is lastig,” zegt Rosa, “eerst deden we het als een gebed.” “Ja,” zegt Stef, “als gebed is het meest voor de hand liggend, maar het is erg lang en eigenlijk vertelt het niet zo veel nieuws. Het is heel verdicht, een gedicht. Veel beelden, ook die we hebben gehad. Herhaling – daar zit de manier om het te doen. Het is moeilijk om het interessant te houden, het is zo lang. Het is een berg in de tekst waar je tegenop moet.” CREW probeert de berg van deze tekst, maar breder de berg van de theatraliteit van virtualiteit met deze voorstelling te beklimmen.
Techniekonderzoek/techniekkritiek Wat typisch is voor artistiek leider Erik Joris en dus voor CREW is het enthousiasme voor de technieken die ze gebruiken. Erik heeft een enorme “nieuwsgierigheid naar hoe dingen kunnen werken en een groot respect voor echt nieuwe dingen. Het enthousiasme voor het medium. Bij hem is het alleen maar: Wat kunnen we daarmee doen.” (interview Hilde Teuchies) Deze technologische nieuwsgierigheid naar virtualiteit is opvallend. In haar houding naar de technieken die technologisch designer Philippe Bekaert (EDM, Expertise Centre for Digital Media, Universiteit Hasselt ontwikkelt, kan CREW niet anders dan als razend enthousiast worden beschreven.5 De primaire drijfveer is om te onderzoeken wat er allemaal mogelijk is met de techniek. Ze zijn tegelijkertijd als kinderen in een zandbak en als captain Picard op de Enterprise in het televisieprogramma star trek: To boldly go where no man has gone before. Gretig trekken ze de vondsten uit de handen van de ingenieurs om het gemaakte te proeven, voelen, testen, misbruiken, uit te dagen en soms ook een beetje uit elkaar te peuteren. Resultaat van deze onbeschaamde en oneerbiedige gretigheid zijn voorstellingen met een volstrekt eigen signatuur en “early adopter” ervaringen die waardevol zijn voor publiek zowel als voor de techniekontwikkelaars. Hierin lijkt CREW in zekere zin op hun eigen notie van een goede immy. Zelf belichamen ze een vergelijkbare naïeve en verse houding ten opzichte van de techniek. Ze zoeken niet naar een extern perspectief die vragen over de maatschappelijke of sociale rol van dergelijke technieken zou kunnen stellen. Zo verhoudt CREW zich bijvoorbeeld niet tot recent onderzoek naar de maatschappelijke impact van de groei en verdichting van allerlei virtuele technieken. Waar voorheen in dergelijk onderzoek vragen rond de verhouding tussen virtualiteit en realiteit centraal waren, roepen hedendaagse technologische toepassingen van
5
http://www.edm.uhasselt.be/people/show/philippe.bekaert
8
virtuele technieken vooral vragen op over participatie, consumentisme en macht. Of we de virtuele wereld per ongeluk of expres voor echt moeten houden, is een bijna schattig verouderde vraag in een wereld waarin bedrijven hun geld verdienen met behulp van ons gretig gebruik van Facebook, of waarin kranten paniekerig proberen een nieuwe relevantie te ontwikkelen als antwoord op het nieuws dat zich via miljoenen telefoons, youtube filmpjes en tweets aan ons opdringt. De ‘participatory culture’ die uit dergelijke ontwikkelingen spreekt, is volgens sommigen een vooral positieve ontwikkeling die macht overdraagt aan individuele gebruikers (Jenkins 2006). Sceptici wijzen op de grote risico’s die de toenemende verwevenheid van gebruikers en producenten genereert (zie bijvoorbeeld van Dijck 2009). In haar praktijk beweegt CREW zich natuurlijk in dit gebied, zoals wij allen. Maar het werk dat ze doen gebruiken om een perspectief op dergelijke kwesties te ontwikkelen? Ik heb het deze dag achter de gele deur niet gehoord. Deze positie van CREW is interessant in een theater discourse dat vaak de kritische en politieke potentie van het theater centraal stelt. CREW weigert pertinent een kritische positie in te nemen: voor CREW geen positie van een eindje afstand en tevreden, zelfgenoegzaam met de armen over elkaar leunstoel kritiek bedrijven. De beweging die CREW maakt van het omarmen van virtuele techniek is daarom ook interessant, omdat de kritische positie van de kunstenaar in de zin van afstand en de afgelopen decennia niet eenvoudiger op geworden is. Dit probleem van de kritische positie van de kunstenaar in het bijzonder, wordt op een relevante wijze behandeld door Bavo (o.a. 2007). Zij laten zien hoe in toenemende mate elke mogelijke alternatieve positie reeds ingenomen wordt door de te bekritiseren instanties. Shell is ook duurzaam, Lego maakt gebruik van user-generated content en bij H&M wordt je tegenwoordig gevraagd een beetje extra af te rekenen voor het goede doel. Bavo beschrijft een aantal voorbeelden van kunstenaars die het lukt om juist op een tegenovergestelde manier een vorm van kritiek te betrachten, namelijk door wat zij over-identificatie noemen (een term van Slavoj Zizek). Deze kunstenaars schurken met consequente letterlijk tegen de werkelijkheid aan. Zo spreken The Yes Men op een congressen van grote organisaties/bedrijven. Ze profileren zich daar op een manier die in extreme mate in de termen van het betreffende bedrijf. Het uitvergroten en letterlijk nemen van de werkelijkheid in en aan die werkelijkheid, dwingt, zo is de gedachte, tot relativering en beperking van extreme stellingname. Kritiek is hier dus niet bedoeld voor “eigen parochie.” De te bekritiseren instantie wordt met de consequente uitvoering van het eigen gedachtengoed geconfronteerd met als doel daar reflectie en verandering te genereren. CREW doet nog weer iets anders. Op de beste momenten appelleert CREW niet aan de bestaande categorieën die we gewend zijn te gebruiken wanneer we het over virtualiteit hebben (afwezigheid/aanwezigheid; geloof of ongeloof; overtuiging of scepsis) maar morrelt ze aan de te ontdekken ruimtes, vertes die zich daar tussenin bevinden. Misschien zou je kunnen zeggen dat CREW op die momenten iets doet dat filosoof en antropoloog Bruno Latour, in navolging van de filosofe Isabelle Stengers en werk van Vinciane Despret, beschrijft als goede experimenten. Goede
9
experimenten, zo betogen deze auteurs, worden niet gekarakteriseerd door gestandaardiseerde procedures en wetenschappelijke afstandelijkheid. Een goed experiment weet een situatie te ensceneren waarin het object van studie zich op een anders dan gebruikelijke manier kan manifesteren. Goede experimenten zijn strenge, gecontroleerde en beperkende experimenten. Maar deze scherpe omstandigheden dienen juist om het object op een voor haar interessante manier aan te spreken. Zo beschrijft Despret bijvoorbeeld onderzoek naar schapen, waarbij een andere experimentele wijze van het aanbieden van eten tot gevolg had dat schapen zich, anders dan het standaard – ook wetenschappelijke beeld – als intelligente en sociale wezens gedroegen. Zij hadden niet veel vrijheid gekregen van de onderzoekers, maar er was wel een andere experimentele situatie toegepast.6 CREW bekritiseert de virtuele techniek niet, nog over-identificeert ze zich met de technicus. CREW schurkt gretig tegen de techniek aan om haar een nieuwe kans te geven.
Het prozaïsche en het radicale CREW is eerder fan dan criticus, meer wetenschapper dan theatermaker. Het is deze houding die ze hoopt over te dragen aan de studenten die bij hen aan het werk zijn. Achteraf vertellen de studenten verrast te zijn geweest juist over het prozaïsche van dit techno-enthousiasme. Sommige hadden van te voren fantasieën over een “een echt luxe, cleane, science-fiction-achtige plek.” Dat bleek CREW niet te zijn. Het eten bleek er lekkerder, de rommel groter, het zoeken naar financiële middelen herkenbaarder. Maar daar voor in de plaats, ontdekten de studenten “dat alles kan. En dat het niet zo duur is. En vooral: Nu ken ik die mensen en kan ik naar ze toe als ik iets zou willen. Ja, ik zou echt wel met die 360° filmtechniek willen werken!” (interview Stefan en Rosalie) Ineens blijkt wat CREW doet “haalbaar. En dat is tegelijkertijd teleurstellend en geruststellend. Als ik later groot ben, dan… is dichterbij gekomen.” (interview Serin, Marijn & Karel) En wat zouden ze dan willen doen met die bereikbare techniek gecombineerd met die onderzoekende nieuwsgierigheid? Aan de lunch praten we hierover. Een aantal studenten vertelt dat bij CREW hun handen voortdurend jeuken. Ze voelen zich vereerd mee te mogen draaien in een lopend artistiek proces en daar ook van leren, maar zouden ook zo graag de techniek naar hun eigen hand en fantasie zetten.7 Wat zouden ze dan maken? De een zou niet voor realisme gaan, maar voor bizarre beelden, sculpturen, omgevingen. Een ander roept meteen: “De 6
Zie bijvoorbeeld, Latour 2004, Despret 2004, 2005, Gomart 1999, Benschop 2009.
Later hoor ik dat CREW en een aantal studenten het enthousiaste plan hebben opgevat om een vervolg te geven aan het bezoek aan CREW dat ook recht doet aan dit verlangen van de studenten. Deze keer geen workshop wordt maar een artistieke samenwerking. Misschien gaan ze een interactieve/immersieve (horror?)film maken. Dat is in ieder geval een eerst, wild plan. (bron: Peter Missotten) 7
10
Tweede Wereldoorlog! Dat je mensen van nu een immersieve ervaring zou kunnen geven van toen, van hoe het echt was: Dat ze midden in een menigte zouden staan met Hitler voor zich. Omringd door een woud van geheven rechterarmen, een bulderende zee van gejuich en door alles heen die dwingende, hoge stem.” “CREW” zo vertellen de studenten later, is nu “vooral met die buitenwereld bezig (…) maar dat is volgens mij het vraagstuk niet. Mij interesseert die binnenwereld, hoe je daar de grens in kunt opzoeken, ook heel grove dingen mee kunt maken. Dingen die in je gezicht slaan, dat je dingen kunt herbeleven, dat je echt een ervaring hebt… (Interview Serin, Marijn & Karel) De studenten hunkeren naar een radicale inzet van de virtuele techniek waar CREW mee werkt. Hoe blij ze ook zijn om te merken dat de techniek ook voor hen bereikbaar is, ze zijn ook teleurgesteld dat ook hier, zelfs bij CREW er gewoon wordt gekozen, gewogen en gemodderd. Geld en tijd en niets menselijks is hier vreemd. Maar zij hunkeren daar dwars doorheen. Geef die techniek aan mij en ik blaas die immy’s van hun sokken! Hun opleiding, hun persoonlijke hebbelijkheden en de onontkoombare utopische lok van elke technologische innovatie klonteren soepel samen tot een explosieve wens. Deze wens speelt door mijn hoofd als ik in de trein naar huis zit. Het wordt donker en ik blader nog wat door de aantekeningen die ik die dag gemaakt heb. Ik denk terug aan de verschillende groepjes studenten aan het werk in de loop van de dag, lezend in een tekst, worstelend met techniek die niet altijd doet wat je hoopt, knutselend met piepschuim om een het rattendoolhof/de maquette te maken waar een camera doorheen moet rijden. Tussendoor moeten ze bellen, thee drinken, koffie drinken en nadenken over waar ze vanavond gaan eten en of er nog een mooie voorstelling is die ze moeten zien. Later zal ik horen dat de maquette gebruikt is in de voorstelling die in première ging op 6 July in La Chartreuse, Villeneuve-lez-Avignon.8 Later hoor ik ook dat de workshop die deze studenten gevolgd hebben, op hun eigen verzoek, tot verdere samenwerking tussen de Maastrichtse Toneelacademie en CREW zal leiden. Ook dan zal er worden gewerkt, gelachen, geprutst, gehangen, gedroomd. Maar nu zit ik nog in de trein en ik speel gedachteloos met het noesje dat ’s ochtends onder mijn bril zat en die ik mee heb genomen. Ik denk na over goede en naïeve immy’s, over CREW’s onstilbare honger naar virtuele techniek en over de honger van de studenten naar het mogen opzoeken en onderzoeken van verregaande extremiteit. Denkend aan het idee van de studenten om de ervaring van de Tweede Wereldoorlog te creëren, vraag ik me dit af: Een immersieve ervaring van de onverdraaglijke monotonie van die Tweede Wereldoorlog, van de grauwe en te alledaagse verveling, van het langzaam opdrogend klamme zweet van een angst die zo gewoon is geworden dat je bijna niet meer weet dat het ooit anders voelde, van doffe argwaan en zeurende honger en wachten, wachten, wachten. Zou je dat
8
Voor komende voorstellingen zie: http://www.crewonline.org/wordpress/touring-dates
11
kunnen maken met een omni-directionele filmcamera, een hoofddoek, een noesje, een buddy, een inleidend narratief, theatrale inhoud, een pakkend eindbeeld? En wie zou dat willen maken? Welke radicalisering, welke heftigheid zit daarin verborgen? Hoe ziet de goede, de mooie immy van zo’n ervaring eruit? En welke nieuwsgierigheid, tenslotte, zou die immersieve ervaring opleveren naar de innovatieve technologie die CREW gebruikt?
Referenties Benschop, R. (2009). Experimenting the Listener. Sound Art and the Doing - Done to the Audience. Krisis, 2009, 33-45. BAVO, ed. (2007) Cultural Activism Today: The Art of over-Identification. Episode. Despret, V., 2004. The Body We Care For: Figures of Anthopo-zoo-genesis. Body & Society 10(2-3), 111-134. Despret, V., 2005. "Sheep Do Have Opinions". Making Things Public: Atmospheres of Democracy. B. Latour and P. Weibel. Karlsruhe, Cambridge, Massachusetts, ZKM/ Center for Art and Media, MIT, 360-369. Gomart, E., 1999. Surprised by Methadone: Experiments in Substitution. Centre de Sociologie de l'Innovation. Paris, École Nationale Supérieure des Mines de Paris. PhD. Jasanoff, S., Markle, G., Petersen, J. and Pinch, T., eds (1994) Handbook of Science and Technology Studies. Thousand Oaks, CA: Sage. Jenkins, H. (2006) Fans, Bloggers, and Gamers: Exploring Participatory Culture. New York University Press. Latour, Bruno (1987). Science in action: How to follow scientists and engineers through society. Cambridge, MA: Harvard University Press. Latour, Bruno and Steve Woolgar (1986 (1979)). Laboratory Life: The Construction of Scientific Facts. Princeton, NJ: Princeton University Press. Latour, B., 2004. How to Talk about the Body? The Normative Dimension of Science Studies. Body & Society 10(2-3), 205-229. Annemarie Mol (2000) Dit is geen programma : over empirische filosofie. Krisis: Tijdschrift voor Filosofie, 1 (1). pp. 6-26. ISSN 0168-275X J. van Dijck (2009). Users like you: Theorizing agency in user-generated content. Media, Culture & Society, 31(1), 41-58.
12