Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Op zoek naar een onbekende... Wie was Johan Hofman, samensteller van de Nederlandtsche woorden-schat? door Ike van Hardeveld Zo veel als er in de loop der jaren is geschreven over Lodewijk Meijer, bewerker van vier drukken van de Nederlandtsche woorden-schat 1, zo weinig is er geschreven over Johan Hofman, auteur van de eerste druk uit 1650. Toch is Hofman degene die staat aan het begin van dit woordenboek. In de loop der jaren zal het toenemen in omvang. Het verandert van naam 2 en wordt elf maal herdrukt, tot in 1805 toe. Maar de bedenker van de eerste druk is nagenoeg onbekend gebleven. Groot is daarom de uitdaging om over Hofman toch iets te weten te komen. En het is een verrassing wanneer hier of daar, in boek of archief, een gegeven over hem wordt aangetroffen, al is het soms nog zo gering. Al die gegevens samen vormen een beeld van Hofman: remonstrant, koopman in de wereld van boek en papier, vraagbaak voor Geeraerdt Brandt, schrijver van enkele gedichten, en samensteller van de Nederlandtsche woorden-schat. Uit de archieven De eerste vermelding die mogelijk betrekking heeft op Hofman is afkomstig uit 1624. Op 10 mei wordt als student ingeschreven aan de Universiteit van Leiden 3 ‘Joannes Hofman Oldenburgicus. 20’. Johan Hofman, ten tijde van de inschrijving 20 jaar, afkomstig uit de Duitse stad Oldenburg. Helaas wordt bij de inschrijving geen studierichting vermeld. Evenmin is bekend of de hier genoemde Hofman zijn studie heeft voltooid. Dit laatste is niet zo ongewoon, omdat in deze periode het noteren van de promoties even chaotisch als onvolledig plaatsvindt. Eveneens op 10 mei 1624 wordt ingeschreven ‘Joannes Prott Nobilis Oldenburgicus. 23, J.’ Johan Prott, van adel, oud 23 jaar, afkomstig uit Oldenburg, studierichting recht. De twee jonge mannen zijn stadgenoten, en mogelijk vrienden van elkaar. De naam van de gezochte Hofman komt vrijwel zeker voor in het Haarlemse Stadsarchief 4. Voor de eerste maal in 1631, wanneer hij trouwt met Mayken Elias: Jan Klaessen Hoffman j.g. van Haerlem wonende inde Koningstraet met Mayken Elias jdr mede van Haerlem wonende opt Sant 5 Getrout den 28 Decemb.
Beiden wonen in Haarlem en zij trouwen in de Nederlandse Hervormde Kerk. 1
Dit zijn de drukken van 1654, 1658, 1663, 1669. Meer over het lexicografisch werk van Meijer zie: Van Hardeveld 2000.
2
In 1669 verschijnt de vijfde druk als L. Meijers woordenschat.
3
Album studiosorum: 176.
4
Stadsarchief Haarlem, Doop-, Trouw-, Begraafboeken nr. 50.
5
t Sant: de huidige Grote Markt.
1
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
De afkomst van Mayken Elias wordt duidelijk als jaren later, op 14 mei 1646, aan ene Pieter Bon een ‘schoon ende wel betimmert huijs’ wordt verkocht, gelegen in de Schoutenstraat 6. De verkopers zijn: Geleijn Elijass van Oorschot mitsgaders Jan Claess Hoffman getrout hebbende Maeijcken Elijas, voor hun selven ende als testamentaire voochden van Elijsabeth Elijas ende Silvester Elijas, beyde noch onmondich, Item Samuel vander Vliet getrout hebbende Anneken Elijas alle kinderen ende Erffgenamen van fa: Elijas Gijsbertss van Oorschoth in syn leven waert int Vergulden Vlies.
De waard van het Vergulden Vlies blijkt de vader te zijn van Mayken Elias en de schoonvader van Hofman. Onbemiddeld is hij niet, want zijn erfgenamen verkopen na zijn dood ook een ‘huijs metten erve’ in de Zijlstraat. In 1632 houden Jan Hofman en Mayken Elias hun eerste kind ten doop, in de Hervormde Kerk te Haarlem 7: 5 octob. 1632 Adriaenken v. Jan Hofman van Haerlem m. Maeyken Elias G. Gijsbrecht Elias G. Catelyn Kartè
De doop van andere kinderen is in de doopboeken op het Haarlemse Stadsarchief niet opgetekend. Het is aannemelijk dat de remonstrantse Hofman hen heeft laten dopen bij de Remonstrantse Broederschap van Haarlem, waarvan hij al in 1637 een vooraanstaand lidmaat was. De registers van hun gedoopten beginnen pas met het jaar 1670 8. Dat Hofman meerdere kinderen heeft gehad, blijkt uit het Doodboek 1639-1650 van de Nederlandse Hervormde Kerk 9. Zowel in 1643 als in 1647 wordt er een kind van hem begraven: 1643 Den 15 augusty Een openinge inde groote kerck voort kint van Jan Hoffman noorder trans10 no 244 f 2 1647 den 11 maij (...) voor het kint van Jan Hoffman mid k 494 211.
Beide begrafenissen vinden plaats in de kerk. Begraven in de kerk was duur en alleen welgestelden konden het zich veroorloven. Minder welgestelden werden buiten de kerk begraven, op het kerkhof. Er waren waarschijnlijk meer kinderen. Op 6 november 1655 schrijft ‘p. d. fijne’ uit Boskoop een brief aan ‘Jan. Cl. Hoffman’ te Haarlem. Pieter de Fijne was remonstrants predikant in 6
Bron: Stadsarchief Haarlem.
7
Stadsarchief Haarlem, Doop-, Trouw-, Begraafboeken nr. 9.
8
Tideman 1887: 30 en 33n.
9
Stadsarchief Haarlem, Doop-, Trouw-, Begraafboeken nr. 71.
10
noorder trans: noordertransept, de noordelijke dwarsbeuk aan een kruiskerk.
11
mid k 494 2: middelkerck nr. 494 f 2. Het graf van Hofman draagt in 1666 hetzelfde nummer. Dat graf is gelegen in de Grote Kerk. Bij het kind van Hofman moet verzuimd zijn de Grote Kerk te vermelden.
2
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Boskoop12. Aan het slot van de brief schrijft hij: ‘Vaard wel en zijt met ú hùijsgesin en mijn Vader gegroet’... Inderdaad was in dat jaar zijn vader, Passchier de Fijne, predikant te Haarlem 13. Hofman zal hem de brief van zijn zoon wel hebben laten lezen. Uit deze brief wordt duidelijk dat Hofman in 1655, ondanks het overlijden van twee kinderen, nog een ‘hùijsgesin’ had. Toch verschaft dit woord ons geen volstrekte zekerheid. In de zeventiende eeuw kon het woord ‘hùijsgesin’ eveneens gebruikt worden om de gezamenlijke huisbedienden aan te duiden. In deze context lijkt dat echter minder aannemelijk. Hofman zelf sterft in 1666: Reeckeninck vande Baerdragers Begint den 4 December anno 1666 Jan Hoffman f 1 │10 │ --14.
Ook staat in het begraafboek genoteerd15: Den 10 Dito16 een openinck inde Groote Kerck voor Jan Hoffman Middelkerck No 494 f4 De Roeff aende Kerck f3 de Roeff aende Diaeckenen f6 2 voorde schael f2
De ‘roeff’ was het sierdeksel op de kist, waarvoor extra betaald moest worden aan kerk en diaconie. De ‘schael’ zal een collecteschaal zijn. De kosten van de begrafenis bedragen f 15. Een dure begrafenis, want begraven op het kerkhof kostte in die tijd f 1. Hofman werd in 1666 bijgezet in het graf nr. 494 middelkerck, waarin in 1647 al één van zijn kinderen was begraven. In het Doodboek staat, onder de rekening van het kerkhof van 4 t/m 10 dec., een overzicht van de begrafenissen in de kerk en op het kerkhof, en van de opbrengst daarvan voor de kerk: Groote Dooden 40 Kleijne 11 int Gast Huis 4 int Pest Huis 1 56 Dooden
van de Pest Doot ontfanghen voorde Kerck f 164 voorde schael f 37 voorde Diackenen f 46 247
Hofman lijkt in het Doodboek te worden gerekend tot de pestdoden. Waarschijnlijk is hij gestorven aan de pest. Zoals we straks zullen zien, hield hij zich dikwijls bezig met boeken en papieren uit nagelaten inboedels. In tijden van pest was dat een riskante bezigheid. In 1685 wordt Mayken Elias begraven 17: 12
Rogge (IJ.) 1869 nr. 1623. Rogge veronderstelt dat Passchier de Fijne de afzender van deze brief is. Dit is zeer onwaarschijnlijk. Het moet zijn zoon Pieter zijn geweest. Pieter de Fijne werd in 1652 voorganger bij de remonstranten te Boskoop. NNBWb VI kol. 537, 538. 13
Passchier de Fijne, predikant te Haarlem 1633-1667. Tideman 1887: 26-41.
14
Dit is een gulden en tien stuivers.
15
Beide Stadsarchief Haarlem, Doop-, Trouw-, Begraafboeken nr. 76.
16
Dito. nl. December anno 1666.
17
Stadsarchief Haarlem, Doop-, Trouw-, Begraafboeken nr. 83.
3
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord Rekening van de grafmakers Begint den 8 september 1685 (...) Kerkhof (...) f1 Den 10 dito18 Maijke Elias(en) op ’t gasthùijshof Rekening vande Baardragers Begint den 8 september 1685 (...) Den 10 dito Maijke Elias(en) f │--│10│ --
De hele begrafenis kostte dus, in 1685, één gulden en tien stuivers. Dat was een goedkope begrafenis. Voor de weduwe van een welgesteld man is dat wel wat vreemd. De naam Mayken Elias komt in het zeventiende-eeuwse Haarlem meer voor. Er bestaat daarom een kleine mogelijkheid dat het hier om een ander gaat, en niet om de weduwe van de welgestelde Hofman. Maar gezien haar levensjaren past déze ‘Maijke Elias’ het best bij hem. Vooraanstaand remonstrant Jan Hofman is een vooraanstaand lid geweest van de kleine Remonstrantse Broederschap te Haarlem. Ook in deze stad zijn, na de val van Van Oldenbarnevelt, de remonstrants gezinden vervolgd. De naam van Hofman duikt in deze woelige periode herhaaldelijk op. Bij Tideman lezen we 19 dat de remonstranten in Haarlem, ondanks het verbod van de stedelijke overheid, in 1637 een huis kochten op het Klein Heiligland, om dienst te doen als kerk en pastorie. Op 20 februari 1637 riep de overheid de voornaamsten der Remonstrantse Broederschap bij zich. Eén van hen was ‘Jan Claasz. Hofman’. Hun werd aangezegd dat de overheid niet van plan was in Haarlem ‘eenige Arminiaensche 20 leeraars of hunne conventikelen 21 te gedoogen’. Ook op een ‘Lijst van bestuurders’ van de Haarlemse Remonstrantse Broederschap 22 wordt in 1637 ‘Jan Claasz. Hofman’ genoemd en in 1656 nog eens ‘Jan Hofman’. Hofman is, tot zijn dood in 1666, zeer actief geweest binnen de Remonstrantse Broederschap. De voorgangers van de remonstranten met wie Hofman in Haarlem te maken heeft gehad, waren Passchier de Fijne en Jacobus Kuyleman. De legendarische Passchier de Fijne 23 diende de Haarlemse remonstranten van 1633 tot aan zijn dood in 1667. Kuyleman 24 kwam pas in 1660 naar Haarlem en bleef er tot 1694. Beide predikanten spelen een rol in Hofmans brieven. In 1644 gaf Passchier de Fijne, op verzoek van Daniel Evertsen, een lid van de Hervormde Kerk, een korte uiteenzetting van de remonstrantse zienswijze. Samen met het antwoord van de hervormde predikant Tegularius 25, werd deze uiteenzetting uitgegeven als Het eygen gevoelen van een arminiaens of remonstrants predikant, ende daer by het eygen gevoelen van
18
dito: nl. september 1685.
19
Tideman 1887: 30.
20
Remonstranten werden ook ‘arminianen’ genoemd.
21
conventikelen: geheime samenkomsten.
22
Tideman 1887: Bijlage IV.
23
Passchier de Fijne zie: Tideman 1887: 26-4l; NNBWb VI kol. 530-536; Van Vloten 1853; De Fyne 1721.
24
Jacobus Kuyleman zie: Tideman 1887: 42; Tideman 1905: 137, 289.
25
Adrianus Tegularius, predikant te Haarlem, waar hij in 1654 overleed. NNBWb X kol. 1014.
4
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
een gereformeert predikant 26. Dit pamflet verscheen in Haarlem. Het was ‘Ghedruckt by Thomas Fonteyn, Boeck-drucker inde Bartel-Jorisstraat, in de ghekroonde Druckerije’. Fonteyn had in het jaar daarvoor ook al drie pamfletten van Passchier de Fijne gedrukt. Alle drie voor H. van Marcken, de uitgever. Het eerste pamflet was getiteld Tweede t’samen-spraecke, tusschen eenen gereformeerden wever ende eenen mennisten vermaender... Het tweede droeg de fraaie titel Put-haeck, om alle menisten uyt dien put van hare doolinghe, aengaende het poinct van de alghemeene ghenaden te trecken. En het derde heette Een samen-spraeck tusschen twee gereformeerde 27. Tideman verhaalt 28 dat de hervormden door het pamflet van 1644 zo verontrust werden dat ze zich tot de stedelijke overheid wendden. En hij vervolgt: De predikanten wilden den drukker dwingen alle geschriften op godsdienstig gebied te laten onderzoeken door de overheid. Zekere Hofman, een lid der Remonstrantsche gemeente, die de proeven zou hebben nagezien, werd voor den secretaris der stad ontboden.
Deze gebeurtenissen zijn beschreven door Passchier de Fijne, in een brief29 aan de Amsterdamse remonstrantse predikant Provoost 30: ‘dat schrifjen dat ick u eens toonde, van mij, ende den voornaemsten predicant tegelarius31 alhier gestelt, is voor eenige dagen alhier inden druck gekomen, hebt het daer 32 buyten twijffel al gesien, hier over is de heele kerck 33 hier haest ontrust’... …’de kerck is alrede ma(er) te veel ontrust door dat briefjen dat gedruckt is. de predicanten 34 soecken den drucker 35 te quellen 36, seggen dat hy schuldich is alle theologosche37 schriften eerst te laten viciteren 38. maer ick dencke niet dat hij eenige swarich(eid) daerom te lijden sal hebben. twee predicanten met een stadts boode zijn tot die drucker geweest seyden seker te weeten dat hij
26
Pamflet 5132 A, K.B. Den Haag. Het pamflet is ook opgenomen in: Verzameling der tractaaten van Passchier de Fijne. Hier luidt de titel: Het onderteekent gevoelen van twee gereformeerde predicanten, tot Haerlem, den eenen wesende remonstrants, en den anderen contra-remonstrants gesint. Visser 1736: 409. 27
Zie Rogge (H.C.) 1863: 145, 146.
28
Tideman 1887: 38.
29
Brief zonder datum. Rogge (IJ) 1869 nr. 1621.
30
Bartholomeus Praevostius (1587-1669), remonstrants predikant, vanaf 1632 te Amsterdam. NNBWb X kol. 759, 760. 31
nl. Tegularius.
32
daer: waarschijnlijk wordt bedoeld Amsterdam, waar Provoost woont.
33
nl. de Hervormde Kerk te Haarlem.
34
nl. de hervormde predikanten.
35
De drukker van het ‘briefjen’, van het gewraakte pamflet. Dit was Fonteyn.
36
te quellen: lastig te vallen.
37
lees: theologische.
38
te laten viciteren: te laten bekijken.
5
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord een sociniaens bouck (dat tot Amsterdam verbrant was39) int neerduijts overgeset druckte, sochten overal, doch vonden niet. Hoffman, wiert oock tot den secretarius vande stadt door last van de heren ontboden, hem wier gevraght of hij tot dien drucker niet een blat van ‘t voorsz. bouck hadde gecorigeert? hofman seyde neen.’
De drukker van het pamflet waarover het hier gaat, is Thomas Fonteyn. Het blijkt dat Hofman geacht wordt een boek gecorrigeerd te hebben dat door Fonteyn gedrukt zou zijn. In het jaar waarin het pamflet verschijnt, 1644, werkt Hofman dus als corrector voor Fonteyn. Over de functie van de corrector in de periode van de handpers zegt Gaskell 40: ‘The correctors were not as a rule trained printers, but were men of education specially employed, sometimes on a part-time basis’... Waarschijnlijk was Hofman in 1644 als corrector in dienst bij Fonteyn. Maar het is ook mogelijk dat hij bepaalde werken voor Fonteyn corrigeerde, als part-time corrector, naast eigen werkzaamheden. Een man ‘of education’ was hij in elk geval wél. Er is nóg een brief bewaard van Passchier de Fijne aan Provoost, waarin Hofman voorkomt. Deze brief gaat over het vervullen van predikbeurten bij de remonstranten. Er is sprake van een bezoek dat Provoost aan Haarlem zal brengen: ‘komt Uwe E hier gillis de kooker ende hoffman willen u beyde logeren u ende D. huttenus mede. om niet te (kijven?) is geseijt dat uwe W. tot hoffmans end D. huttenus tot den apoteker gillis de kooker logeren zult’.
Apotheker Gillis de Kooker was in 1637 bestuurder van de Haarlemse remonstranten, gelijk met Hofman 41. D. Huttenus moet dominee Albertus Huttenus zijn geweest, van 1643 tot 1649 remonstrants predikant in Amsterdam42. Deze brief, slechts gedateerd met ‘7 september’, zal waarschijnlijk geschreven zijn vóór het vertrek van Huttenus uit Amsterdam in 1649. In de remonstrantse handschriften volgt hij op de brief die hiervoor is vermeld, en die geschreven moet zijn in 1644. In 1644 is Hofman, zoals we zagen, in Haarlem als corrector werkzaam voor Thomas Fonteyn. Fonteyn was van doopsgezinde huize 43 en drukte verschillende pamfletten voor de remonstranten. In 1650 verschijnt bij hem de eerste druk van de Nederlandtsche woordenschat. Uit het voorwoord van de tweede druk 44 blijkt dat ‘I. Hófman’ daarvan de samensteller is geweest. In 1652 vertrekt Fonteyn uit Haarlem. Hij geeft in 1653 een boek uit in Leiden 45, en vestigt zich nog in datzelfde jaar in Amsterdam. Hofman echter blijft achter in Haarlem. 39
In 1658 verschijnt in Amsterdam het Kort verhael van de Reformatie, van Geeraerdt Brandt. Hierachter is opgenomen het Onpartydigh chronijxken. Een gebeurtenis zoals hier beschreven - mogelijk is het zelfs deze gebeurtenis - vinden we ‘Anno 1642’ op p. 91: ‘In Januario is t’Amsterdam een Sociniaensch Boeck genaemt I. Volkelii de vera Religione libri quinque &c. bij Schepenvonnis gedoemt en in de Stadtstuyn verbrandt’. 40
Gaskell 1985: 172.
41
Tideman 1887 Bijlage IV.
42
Tideman 1905: 282.
43
NNBWb II kol. 453, 454.
44
Voorwoord 4e p. De tweede druk verscheen te Amsterdam in 1654.
45
Gruys en De Wolf 1989: 258.
6
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
In 1655 schrijft Pieter de Fijne een brief aan Hofman 46. Hij adresseert deze aan Jan Claessen Hoffman Koopman inde groote Hoùtstraat ontrent den Anegang tot Haarlem
Hofman woont in 1655 dus te Haarlem, ‘inde groote Hoùtstraat ontrent den Anegang’. De Grote Houtstraat kwam uit op de Grote Markt. Die uitmonding was vroeger veel smaller dan tegenwoordig, en heette daarom ‘Gat van de Grote Houtstraat’47. Waarschijnlijk wordt met het woord Anegang ‘toegang’, dit smalle gedeelte bedoeld. Hofman zou dan hebben gewoond in de Grote Houtstraat, bij de smalle toegang tot de Grote Markt. Eveneens volgens het adres van Pieter de Fijne, is Hofman in 1655 ‘koopman’. Dat zijn koopmanschap te maken heeft gehad met de wereld van het boek, zal blijken uit veel van wat hier nog volgt. Uit de de brief van Pieter de Fijne blijkt ook dat Hofman heeft aangeboden een werk van deze Pieter op zijn kosten te laten drukken. Het uitgeven van een boek was in die tijd vaak een onderneming waar risico aan verbonden was. Geldschieters werden nogal eens gevonden onder de papierkopers, maar eveneens onder kooplieden die niet bij de papierhandel betrokken waren. Hierbij speelden meestal familierelaties een rol, of de liefde voor het boek48. In dit geval zouden remonstrantse banden van belang kunnen zijn. De Fijne stelt in de brief voor de kosten te delen ‘opdat profijt (soo daar eenige van komt) en schade gemeen mogen zijn’. In de brief is tenslotte nog vermeld dat Hofman een boek heeft opgestuurd, maar niet heeft vermeld wat de prijs is. De Fijne heeft het boek naar de boekbinder gezonden. Het gaat hier dus om een nieuw, nog niet gebonden exemplaar, dat is geleverd door Hofman. Brieven aan Brandt49 Van Johan Hofman zijn 16 brieven bewaard gebleven 50, die hij in de jaren 1658-1666 heeft geschreven aan Geeraerdt Brandt. De eerste brief draagt als datum ‘26 Apr. 1658’, de laatste ‘30 Junij 1666’. Hofman werd begraven op 10 december 1666. Zijn dood zal aan de correspondentie een einde hebben gemaakt. Hofmans brieven aan Brandt zijn belangrijk doordat Geeraerdt Brandt zo belangrijk is geweest 51. De brieven leveren bovendien allerlei gegevens op over Hofman zelf. De bekende remonstrantse predikant Geeraerdt Brandt, die leefde van 1626 tot 1685, was zowel schrijver als dichter. Hij beschreef ondermeer het leven van Vondel, en dat van
46
Rogge (IJ) 1869 nr. 1623.
47
Kurz 1965: 85.
48
Van Eeghen V: 62.
49
In de fragmenten uit Hofmans brieven die hieronder worden gegeven, is het handschrift letterlijk gevolgd. Het is dikwijls onduidelijk of Hofman een woord begint met grote of kleine letter. 50
Fragmentjes uit vijf van deze brieven bij: Penon 1884: 93-95. De 16 brieven zijn vermeld in Rogge (IJ) 1869, onder de nrs. 1269-1284. De brieven van Hofman zijn bewaard in de Remonstrantsche Bibliotheek te Rotterdam, waarvan het bezit aan boeken en handschriften is overgegaan naar de Gemeentelijke Bibliotheek van die stad.
51
Betreffende Geeraerdt Brandt zie: De Haes 1740; Loeff 1864; NNBWb VI kol. 184-187.
7
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Hooft. Brandt bleef vooral bekend als de beschrijver van kerkgeschiedenis. En het is op dit gebied dat Hofman medewerking heeft verleend aan zijn geschriften. Uit de brieven wordt duidelijk dat Hofman allerlei gebeurtenissen binnen de Remonstrantse Broederschap van Haarlem aan Brandt berichtte. Deze was hierin geïnteresseerd als remonstrants predikant, maar meer nog als beschrijver van kerkhistorie. Hofman, bestuurder van de remonstranten, kwam heel wat ter oren. Het was de uitdrukkelijke wens van de Remonstrantsche Broederschap 52 dat Brandt zou worden geholpen bij zijn beschrijven van de kerkelijke geschiedenis. In de Grote Vergadering van de Remonstrantsche Broederschap van 16 augustus 1657 werd hierover een resolutie voorgelezen: ‘Alsoo deze Vergadering voorgekomen is, dat Dr. Gerardt Brandt verscheide stoffen tot de verhandeling van kerkelijke zaken behoorende in deze landen voorgevallen, alreets by malkanderen heeft, zoo is ‘t dat de Directeuren raedzaem agten, dat men de voorn. Ds. Brandt versoeke en oplegge daerinne te willen voortgaen, om de Kerkelyke Historie van Wtenbogaert zalr. te willen continueren en te voltrekken tot welker einde yder lidt van de Broederschap zich verbonden zal houden om alle stoffen toetebrengen, die onder yder in ‘t particulier zouden mogen berusten…’ 53
Hofman was niet de enige die Brandt tot steun was bij het schrijven. Brandt voerde een uitvoerige correspondentie met tientallen personen, onder wie vrienden, verwanten, en remonstrantse predikanten 54. Hij wisselde nieuws met hen uit en stuurde hun zijn werk ter beoordeling. Dikwijls bewezen ze hem allerlei diensten, juist zoals Hofman dit heeft gedaan. Wel is het zo dat Hofmans nieuws in het bijzonder betrekking had op kerkelijke gebeurtenissen en kerkelijke historie, terwijl Brandt van anderen soms juist adviezen vroeg op geheel ander terrein. Waarschijnlijk raadpleegde hij zijn informanten bij voorkeur over onderwerpen waarvan ze verstand hadden. Het verwijzen naar velerlei bronnen, zoals Brandt dat deed bij het beschrijven van de kerkgeschiedenis, was in zijn tijd ongebruikelijk. Met betrekking tot Brandts Verhaal van de Reformatie uit 1663, schrijft Zilverberg 55: ‘Hoewel we niets weten van de bibliotheek van Brandt, moet hij gemakkelijk toegang gehad hebben tot die boeken, die hij voor zijn werk zo nodig had. (...) De literatuurlijst is indrukwekkend en dit valt te meer op, omdat in historische werken uit die tijd deze vrijwel nooit voorkomt’. Ongetwijfeld is een deel van deze ‘bibliotheek’ te danken geweest aan Hofman. Deze bestelde allerlei boeken op het gebied van de theologie. Hij las ze zelf, gaf er in brieven aan Brandt zijn visie op en stuurde ze naar hem door. Hij vertelde Brandt ook over boeken die hij in het verleden had gelezen. Zijn geheugen is opvallend scherp. Hofman bracht Brandt op de hoogte van groot en klein nieuws dat hij uit de kerken vernam. Naar verschillende gebeurtenissen binnen de kerken deed hij voor Brandt navraag. Het was hem hierbij te doen om voorvallen onder remonstranten en andersgezinden, in heden en verleden. 52
NNBWb VI kol. 184, 185. Penon 1881: 154-159.
53
NNBWb VI kol. 184, 185.
54
Hun namen vinden we hij De Haes 1740; Loeff 1864; Penon 1881 en 1884. Over de uitvoerige correspondentie met de predikant J. Vollenhove zie ook: Dibbets 1991: 19, 20 enz. 55
Zilverberg 1968.
8
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Regelmatig corrigeerde Hofman drukproeven voor Brandt. In dit werk had hij ervaring door zijn vroegere werkzaamheden als corrector voor Fonteyn. Maar zijn bemoeienissen gingen verder dan alleen het corrigeren van wat Brandt geschreven had. Hij leverde ook inhoudelijke kritiek op hetgeen Brandt hem toezond. Om een indruk te geven van Hofmans betrokkenheid bij het werk van Brandt, volgen hier fragmenten uit zijn brieven aan Brandt, vergezeld van enige toelichting. De vele bijzonderheden uit theologische geschriften die Hofman in zijn brieven geeft, laten we achterwege: 26 april 1658: ‘ick hebbe int chronyxken bygevoeght de autheuren zo veel doenlyk was, maar eenige kan niet bedencken waar uyt ick die gestelt hebbe’.
Het vroegste fragment uit Hofmans brieven vereist de uitvoerigste toelichting, om hetgeen nog volgt begrijpelijk te maken. Wat wordt bedoeld met het ‘chronyxken’? In 1658 verschijnt anoniem 56 het Kort verhael van de Reformatie en van den oorlogh tegen Spanje in, en ontrent de Nederlanden 57. Dat Brandt de auteur is, lezen we enkele jaren later in het voorwoord van zijn Verhaal van de Reformatie in en ontrent de Nederlanden 58, een uitgebreide versie van het Kort verhael. Achter het Kort verhael van 1658 is, eveneens anoniem, opgenomen de vierde druk van het Chronijxken der Nederlandtsche geschiedenissen sedert het jaer 1600, tot het jaer 1658. Achterin draagt het de naam Onpartijdigh chronijxken 59. Pas in 1699 zal de vijfde druk van dit Onpartijdigh chronijxken verschijnen, opnieuw gevoegd achter een uitgave van het Kort verhaal van de Reformatie 60. De aantekeningen die Hofman bij het Chronijxken heeft gemaakt, en waarover hij in zijn brief schrijft, zijn vrijwel zeker bewaard gebleven. Men vindt ze bij de handschriften der remonstranten te Rotterdam61. Het gaat hier om meer dan 100 bladzijden, waarop fragmenten zijn geplakt van een gedrukte tekst. Deze tekst komt overeen met die van het Chronijxken van 1657, al zijn van de fragmenten lettertype en formaat kleiner 62. Naast, onder en boven de stukjes gedrukte tekst zijn talrijke aantekeningen gemaakt, met buitengewoon kleine lettertjes, in uiteenlopende handen. Een deel hiervan is vrijwel zeker geschreven in het handschrift van Hofman. Hofmans aantekeningen bevatten aanvullingen bij het gedrukte, dikwijls met bronvermelding. Bovendien geeft hij soms bronvermeldingen van hetgeen reeds gedrukt staat. De aanvullingen betreffen meestal de geschiedenis der remonstranten. Er worden ook enkele verbeteringen aangebracht. De gedrukte tekst loopt van het jaar 1619 tot 29 oktober 1656. De 56
Bij Abraham Wolfganck te Amsterdam.
57
Dit is de tweede druk. De eerste druk verscheen, ook anoniem, in 1657.
58
Jan Rieuwertsz te Amsterdam, 1663.
59
De derde druk van dit Chronijxken was als zelfstandig werkje in 1657 te Amsterdam verschenen, eveneens anoniem. Het voorwoord van deze druk werd geschreven in 1636. Rogge vermeldt dat de eerste druk verscheen in 1636, de tweede in 1637. Rogge (H.C.) 1863: 173.
60
nl. de derde druk.
61
Rogge (IJ) 1869 nr. 436.
62
Met de vierde druk uit 1658 toont de tekst van de fragmenten minder overeenkomst.
9
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
aantekeningen betreffen de jaren 1618 tot en met 1657. Ze kunnen dus in 1658 door Hofman geschreven zijn. De aantekeningen bij de gedrukte fragmenten zijn in het Chronijxken van 1658 niet terug te vinden. Waarschijnlijk heeft Brandt ze gebruikt, of willen gebruiken, voor ander werk. Het is daarom allerminst zeker, en eerder onwaarschijnlijk, dat Hofman zou hebben meegewerkt aan de vierde druk van het Chronijxken van 1658, zoals is geconcludeerd door Penon 63. 26 april 1658: ‘aangaande P. Bor, daar hebbe geen zonderlinge familjariteyten gehadt, als dat ic wel een. boeck van hem, en hy van my geleent heeft, maar heeft hem nooyt by de Remonstranten laten zien…’
Het zal hier gaan om Pieter Bor, geboren te Utrecht in 1559 en gestorven te Haarlem in 1635 64. Bor was een beroemd geschiedschijver, en als zodanig voor Brandt van belang. Hofman heeft hem gekend, maar niet bijzonder goed. 26 april 1658: ‘eenige andere dingen om by tkort verhaal nogh te voegen komen my nogh geen te vooren - heb het ook nogh niet doorlesen. also nù niet wel tyd hebbe’.
Hofman geeft aanvullingen bij Brandts Kort verhael van de Reformatie. Waarschijnlijk voor de tweede druk, die nog in 1658 verschijnt. De volgende druk wordt de uitgebreide versie, het Verhaal van de Reformatie in en ontrent de Nederlanden, van 1663. Bij het adres is geschreven: ‘Met een rolleken pappiers’. Hofman stuurt papier mee. 29 september 1658: ‘U.E. vraaghde my lest na eenige couranten deze ingeleyde hebbe sedert gevonden, maar vreese niet uwe dienst konnen doen’.
Hofman zendt Brandt op diens verzoek enkele kranten toe. 29 september 1658: ‘In Kort verhaal van de Reformatie - pag. 120 wert verhaalt de Commissie vande H. staten van Holland en Engeland by den Prince van orange A(nn)o 1576 de zelve konde wel wat breder gestelt syn…’
Hofman wijst op een plaats in het Kort verhael waar een bepaalde gebeurtenis wat uitvoeriger verteld zou kunnen worden. Mogelijk met het oog op de latere, meer uitgebreide versie. 29 september 1658: ‘de nieuste drùck vant kort verhaal blijft lang onderhanden, hoope nù haast sal komen, daar ick na verlange’.
Het zal hier gaan om de druk van 1658. 8 september 1661: ‘by dese sende eenige brieven uyt het sterfhuys van wylen Hermanus Montanus65, die my vertroùt zyn om te overlesen ende wederom te brengen (...) ende misschien datter eenige in syn,
63
Penon 1884: 93-95.
64
NNBWb VI kol. 160-163.
65
‘van wylen Hermanus Montanus’ sluit waarschijnlijk als bijvoeglijke bepaling aan bij ‘brieven’.
10
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord de welke soùden konnen gedruckt werden onder de brieven van geleerde lieden, die ik meen dat onder de Pers syn.’
De algemeen bekende predikant Hermanus Montanus 66 stierf reeds in 1639 te Haarlem. Mogelijk gaat het hier om het sterfhuis van een van zijn kinderen. De boeken en papieren van de predikant kunnen daar zijn aangetroffen. In 1662 verscheen anoniem bij J. Rieuwertsz. te Amsterdam Brieven van verscheyde vermaerde en geleerde mannen deser eeuwe. De samensteller was Brandt 67. In dat werk zijn trouwens geen brieven van Montanus opgenomen. 8 september 1661: ‘Ick hebbe nogh gelegentheyt van een ander sterfhuys daar van soùde ick U.E. konnen senden eenige geschreven boecken daar inne vervat syn velerhande copyen en memo(ryen) van verscheyden gepasseerde di(ngen) so wel kerckelyk als politycq tsoude een paxken syn omtrent als een riem papier, ick konde het een bierschipper medegeven.’
We zien Hofman hier als handelaar in boeken uit nalatenschappen. De handel in het uitverkochte en die in het nog voorradige boek vormen aanvankelijk één geheel. De scheiding van boekhandel en antiquariaat vindt pas plaats in de loop van de l8de eeuw 68. In dit geval gaat het trouwens om ‘geschreven boecken’, met allerlei kopieën en aantekeningen erin betreffende kerkelijke en politieke voorvallen. Voor Brandt is dit zeker interessant geweest. De uitlating ‘tsoude een paxken syn omtrent als een riem papier’ laat zien dat Hofman niet onbekend is met de papierhandel. 8 september 1661: ‘ick (...) wensche dat ick U.E. ergens inn konde hehulpigh syn in U.E. ooghmerk van de historie’.
Met ‘de historie’ is mogelijk al bedoeld Brandts Historie der Reformatie, waarvan het eerste deel zal verschijnen in 1671. 8 september 1661: ‘ick hebbe volgens U.E. versoeck somtyts vermaant D. Cuyleman om uyt de mont van D. de fyne wat aan te teykenen nopende de Conspiratie, maar is nogh niets ingedaan, ick sal nogh weder anhouden, want sy woonen nù dight by malkander’.
J. Kuyleman, sinds 1660 remonstrants predikant in Haarlem, moest daar Passchier de Fijne assisteren, die in zijn laatste levensjaren blind was. Het woord conspiratie betekent ‘samenzwering’. Welke samenzwering hier wordt bedoeld, is niet duidelijk. 14 augustus 1662: ‘Heer en goede vriendt, sedert U.E. vertreck hebbe verwaght de gedruckte bladen, maar niet vernomen’ (…) ‘ick sal geerne nogh verwaghten de gedrukte bladen so het U.E. goet vint. als mede het geene U.E. van myne gesondene pappieren en boeken, moght gebesight hebben’.
66
NNBWb X kol. 642-645.
67
Loeff 1864: 27.
68
Van Eeghen 1978: 59.
11
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
In de brief van 26 april 1658 lazen we hoe Hofman aanvullingen geeft bij het Kort verhael van de Reformatie, dat werd uitgebreid tot het Verhaal van de Reformatie. De gedrukte bladen waarvan hier sprake is, kunnen drukproeven zijn van dit werk. Hofman vraagt de papieren en boeken terug die Brandt al gebruikt heeft. Dat gebeurt vaker. Met terugsturen is Brandt niet al te snel. Soms stuurt hij helemaal niet terug, maar volgt een aankoop. In deze brief schrijft Hofman verder nog dat hij een boek heeft ontvangen uit Londen 69, ‘maar ik verstae de taal niet’. Hij hoopt dat Brandt iemand weet die kan helpen. Hofman verzendt de brief volgens het adres ‘met een paxken’. 12 oktober 166270: ‘…U.E. gedrukte bladen hebben we ontfangen, de welcke gevouwen en ingenaayt hebbende, hebbe ick tot het eynde doorlezen. ende geen merckwaerdigen drùckfoùten gevonden als dese ingeleyde’
Nog meer correctie dus voor Brandts Verhaal van de Reformatie van 1663. Hofman heeft voor dit werk overigens grote waardering: 12 oktober 1662: ‘de gepasseerde reformatie wert hier naakt geschildert met haar eygen verwen, en vertoont so alse is (...) U.E. doet een swaren maar loffelyken arbeyt de styl van schryven is kortaghtigh, maar behaagt my wel, men wert die in duyts al seer gewoon’.
Een deel van het omvangrijke epistel gebruikt Hofman verder om te schrijven over de Navolginge Christi, over de auteur van dit werk, het aantal delen ervan, en enkele Franse vertalingen. Als steeds treft ons de grote belezenheid van Hofman. We vinden dit onderwerp terug in het Verhaal van de Reformatie. Op p. 67 en 68 wordt Thomas van Kempen genoemd en zijn ‘gulden boeksken van de Navolginghe Christi’. Hofman begint weer over het Engelse boek uit de vorige brief, dat nog steeds door niemand gelezen is: 12 oktober 1662: ‘Angaande het Engels boek dat magh U.E. nogh wel wat hoùden, op hoop van nùt daar mede te doen, anders wilde ick iemant anders opsoecken, tsy hier of tamsterdam’.
De nalatenschap van Montanus komt opnieuw ter sprake. Zijn boeken moeten terug: 12 oktober 1662: ‘de brieven van montanus dencke dat U.E. wel sult mogen behouden, also misschien niet na gevraaght sal werden, maar de geschreven boecken als ook de gedruckte wilde wel haast wederom hebben, want den oùtsten soon vant sterfhuys wert haast uyt Vrankryk verwaght…’
En dan volgt nog eens de verzekering: 12 oktober 1662: ‘so ick U.E. konde behulpigh syn, ick soude bereyt wesen’. 69
Dit fragment is moeilijk te ontcijferen.
70
Ten onrechte wordt deze brief - een uitvoerig epistel van meer dan 65 regels - door Rogge vermeld als laatste brief van Hofman. Het onleesbare jaar 1662 is abusievelijk als 1666 gelezen. Dit nummer 1284 uit de catalogus behoort te worden gevoegd tussen de nrs. 1272 en 1273. Rogge (H.C.) 1863.
12
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord 21 december 1662: ‘…den uwen 71 van 3e november met (...) 11 bladen hebbe we ontfangen, ende ook doorlezen. en vinde alleen 2 drukfouten…’ ‘U.E. gelieve by gelegentheyt de bladen te senden die volgens nogh gedruckt syn. ende ‘t ontwerp vande tytel, zo U.E. die denkt te stellen. ick ben daar begeerigh van. en wil daar ook wel wat op speculeren. ick houde (volgens beding) all secret, alleen D. Pontanus 72 heeft het werk eenige dagen van my te leen gehadt’ ‘het boexken vande hoofdletters sal ick daarna wel weder krygen…’
Hofman corrigeerde nog drukproeven voor Brandts Verhaal van de Reformatie 73. Hij vraagt zich af hoe de titel eruit zal zien en heeft kennelijk een boekje opgestuurd over hoofdletters. 21 december 1662: ‘ick verlange om te weten of iemant het Engels boeck kan verstaan of translateren. so U.E. nogh niemant hebt angetroffen so wilde het wel eens wederom hebben also hier een menn(ist)74 hebbe die ook Latyn en Engels verstaat en begeerigh is om te le(zen)’
Het Engelse boek is nog steeds niet gelezen. Maar Hofman heeft er een mennist voor gevonden met talenkennis. 22 april 1663: ‘…uwen van 7 deser met de bladen hebbe we ontfangen. en doorlesen. het eynde75 sal met lief76 verwaghten. ondertusschen sal ick theele werk (volgens U.E. ordre) aan D. Praevostus morgen of overmorgen met gelegentheyt bestellen. het boeck is dick geworden.’ ‘Ick hebbe weder eenige weynige drukfauten gevonden…’
Bartholomeus Praevostius, 1587-1669, was in dat jaar remonstrants predikant te Amsterdam. Hij schreef enkele religieuze werken 77. 7 september 1663: ‘U.E. schryvens van 21 august hebben we ontfangen met de gedrukte bladen. die ik terstont hebbe gevouwen en laten naayen’
Dit moeten gedrukte bladen zijn van het Verhaal van de Reformatie. Het was in de zeventiende eeuw gebruikelijk dat de consument een boek kocht als een bundel losse, bedrukte bladen en dat hij dan zelf opdracht gaf voor het inbinden. Hofman heeft de ontvangen bladen tot katerns gevouwen en laten innaaien. Dat hij het vouwen tot katerns eigenhandig verricht, lijkt er weer op te wijzen dat hij vertrouwd is met de boekhandel. 71
den uwen: uw brief.
72
D. Pontanus is de remonstrantse predikant Isaacus Pontanus, van 1653 tot 1699 te Amsterdam. Tideman 1905: 282.
73
IJ. Rogge meent dat het in deze brief gaat om ‘Aanmerkingen bij het doorlezen van de proefbladen van het Hist. Kroniekje’. Dit is zeker niet het geval, zoals uit het voorgaande wel is gebleken. De vierde druk van het Chronijxken was verschenen in 1658, achter het Kort verhael, een vijfde druk verschijnt pas in 1699 achter de derde druk van het Kort verhael. Rogge (IJ) 1869 nr. 1273. 74
mennist: doopsgezinde.
75
het eynde: waarschijnlijk het slot van Brandts Verhaal van de Reformatie.
76
Met lief: bij leven en welzijn.
77
NNBWb X kol. 759, 760.
13
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord 7 september 1663: ‘myn bullen en boecken sal ick daar van wel weder krygen als dit werck voldrukt is’.
Brandt heeft van Hofman nog heel wat in bruikleen... 16 september 1663: ‘Eerwaarde heer en vriendt, het Engelsch boek weer thuys gekregen hebbende, zende dat by dese an syn eygenaar’.
Nadat Hofman het Engelse boek voor zichzelf heeft laten lezen, krijgt Brandt het weer terug. De wederwaardigheden van het Engelse boek zijn illustratief voor het boekverkeer tussen Brandt en Hofman. Brandt heeft het boek nu waarschijnlijk van Hofman gekocht. Bij het adres op de brief staat genoteerd: ‘met een paxken’. 16 september 1663: ‘U.E. Verhaal van de Reformatie wert al meer en meer bekent en gerecommandeert de Professor van de Anatomy Hoorn, was onlangs hier by zeker vriendt int door-reizen. dewelcke dit verhaal by hem hadde, om te lesen, en al meer als half doorlezen hadde. die dat so hoogh loofde en prees dat hy meende niet hoogh genoegh konde gewaardeert werden…’
Het zal hier gaan om Johannes van Horne, die toen professor was in de anatomie en de chirurgie aan de faculteit der geneeskunde van de universiteit te Leiden 78. 16 september 1663: ‘Abraham Kasteleyn bevinde onwilligh om in syn courant te stellen, opt verzoek van Jan Hendrix en Jan Rieuwers, tschynt (so ik merk) datse dit boek in haar winckel so goetkoop an yder verkopen, dat andere boekverkopers geen profyt daar op konnen hebben’
Abraham Kasteleyn was van 1656 tot 1680 boekdrukker te Haarlem 79. In 1658 gaf hij een Haerlemse Dinghsdaeghse courante uit en een Weeckelijcke courante van Europa 80. Zijn Oprechte Haerlemsche courant verscheen van ongeveer 1664 tot 179581. Mogelijk was deze krant in september 1663 al uitgebracht. Zowel Jan Hendricksz (Boom) als Jan (I) Rieuwertsz was in 1663 boekdrukker te Amsterdam82. Zij werkten ook samen. In 1658 zien we ze allebei als boekverkoper staan op de titelpagina van de Nederlandsche woordenschat 83. Uit wat Hofman hier schrijft, blijkt dat ze niet schroomden om samen prijsafspraken te maken en druk uit te oefenen op Kasteleyn om een bepaald bericht niet te plaatsen. Dat bericht zal wel betrekking hebben gehad op Brandts Verhaal. Misschien werden er andere prijzen in genoemd, of andere verkooppunten. 21 september 1665: ‘U.E. Stigtelyke gedighten syn hier in aghtinge en oock by veel mennoyten’
78
Molhuysen 1918: 66, 67, 140, 212. Album scholasticum: 75.
79
Gruys en De Wolf 1989: 248.
80
Drukkersregister K.B. Den Haag.
81
Centrale catalogus bladen: 453.
82
Gruys en De Wolf 1989: 207, 209.
83
De derde druk van Hofmans Nederlandtsche woorden-schat.
14
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
In 1665 verschenen van Brandt de Stichtelijke gedichten, vervaetende verscheide gebeden, plichten en opwekkingen ter godtsaelig heit 84. Volgens Hofman werd de bundel gewaardeerd, ook door de doopsgezinden. 21 september 1665: ‘U.E. zal wel hebben verstaan dat Sceperus tot zyn gage is opgeseyt van de stadt, om het beschuldigen en doorstrycken 85 vande magistraat op den Predick Stoel. hy moet het wel grof gemaakt hebben eer de heren daar toe syn gekomen, om datse hem te vooren so ontsien en verdragen hebben’.
Hier spreekt zeker enig leedvermaak van Hofman mee, want Jacobus Sceperus, vanaf 1638 predikant te Gouda, was een vurig ijveraar tegen de remonstranten. Het stadsbestuur onthield hem tijdelijk zijn salaris, uit misnoegen over zijn uitlatingen op de kansel 86. 13 oktober 1665: ‘ick hebbe voor desen onder de brieven en pappieren van Montanus 87 ook gehadt een geschriftje in quarto in blaaù pappier, synde een verhaal van het vangen (Ao 1622) van Daniel de Breen in een remonstrantse vergaderinge (...) daar in ook verhaalt wert (by hem zelfs gestelt) zyn examen 88 en antwoorden etc. Ende also hier (so ick versta) soude gedrùckt werden, het examen van Johannes Geesteranus so dunckt my niet qualyk te passen datter dat voorss vande Breen by gedrùckt wierde. maer ick kan het by my niet vinden, so twyfel ick of ickt U.E. teniger tyt eens hebbe toesonden’.
Daniel de Breen 89, 1594-1664, was een vooraanstaand collegiant te Amsterdam, die omgang had met Hermanus Montanus. Hofman blijkt hier trouwens actief betrokken bij de uitgave van een remonstrants geschrift. 16 november 1665: ‘U.E. zeer angename Rympjes (‘t eene voor Do Cuylman dat ick bestelt hebbe, maar hy is uyt padt) tander voor my, daar voor ick dankbaar ben…’
De ‘zeer angename Rympjes’ zijn waarschijnlijk de zojuist verschenen Stichtelijke gedichten van Brandt, één exemplaar voor Hofman zelf en één exemplaar voor dominee Kuyleman. 16 november 1665: ‘Lantman 90 (heeft...) zeer qualyk gedaan dat hij in dese sware tyden onse overheyden berispt, uytmaackt en beschuldigt (tis geschiet op den leste biddagh) omdatse fransche assistentie verzoeken’.
Kritische politieke uitspraken vanaf de kansel kunnen Hofman over het algemeen niet erg bekoren 91. 84
Bij J. Rieuwertsz. te Amsterdam.
85
doorstrycken: hekelen.
86
Van der Aa VI: S p. 56.
87
Zie de brief van 8 september 1661.
88
examen: verhoor.
89
NNBWb X kol. 144, 145. Meer over hem: Archief kerkgeschiedenis: 73-84.
90
Lantman is volgens deze zelfde brief een predikant in ‘s Gravenhage.
15
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord 16 november 1665: ‘by desen zende U.E. een discours dat gestelt is by een die om reden int minste niet wil of dient bekent te zyn, tis zo gestelt, als verhandelende de geschillen vande doopsgezinden, maar ondertusschen zyn het sodanige dingen die in consideratie komen 92 (...) tusschen de Remonstranten en mennisten…’
Welk werk Hofman hier bedoelt, wordt niet duidelijk. Hij heeft in deze brief heel veel woorden nodig om uiteen te zetten hoezeer de auteur van het ‘discours’ onbekend dient te blijven, ook voor Brandt. Het onderwerp van het discours doet trouwens denken aan de pamfletten van Passchier de Fijne, die Fonteyn in 1643 voor hem drukte. Hoe het zij, Brandt moet maar zorgen dat het werk gedrukt wordt: 16 november 1665: ‘U.E. zult wel besorgen dat het gedruckt worde, tsy dattet U.E. sent na Amsterdam an een drucker of elders, ende so den drùker vreese hadde om geen profyt daar an te doen, twelck niet vermoede 93, so wil den autheur wel 25 exemplaren hem afnemen, daar ick dan vast voor, stae, ick soude dit alles selfs wel te wege brengen, maar ten kan niet geschieden sonder bekent wordinge of suspitie 94 wie de autheur is, die hem ten hooghste daar op laat gelegen syn, dat hy onbekent blyve, gelyck ook niemant hier inde stadt int minste iets van dit werck bekent is als ick en die autheur, zo en hebbe niemant beter ko(n)ne ùytvinden om dit also stil te verrighten als U.E. om niet alleen de autheur (die U.E. dogh zelfs nogh onbekent is) maar ook de stat of plaats te verswygen van waar het U.E. heeft ontfangen, want dat soùde dan terstont oorsaak geven, om verder te raden en presùmeren 95. het is van een onbekende hant buyten dese stadt gecopieert’.
Het geschrift over Geesteranus waarvan sprake was in de brief van 13 oktober, is inmiddels verschenen. Hofmans beoordeling ervan is bepaald vermakeljk. Maar het ‘geschriftje in quarto in blaaù pappier’ over Daniel de Breen, is niet boven water gekomen. Vergissen we ons, of klinkt er enig verwijt door in Hofmans woorden: 16 november 1665: ‘Ick sende hier neffens tgeene van J. Geesteranus gedruckt is (...) ick sie daar meer yver als groot verstant of voorsightigheyt in (...) Het vangen en examinatie van Daniel de Brey van hem selfs op die tijt gestelt, kan ik niet vinden, tsoude anders seer wel daar by gepast hebben’.
De brief die nu volgt, is om zo te zien geschreven in grote opwinding, in ongewoon groot schrift voor Hofmans doen. Brandt heeft de kopie van het hoogst geheime geschrift gewoon per openbaar vervoer laten bezorgen, waarschijnlijk bij een eventuele boekdrukker. Hoe moet men diens beslissing nu te weten komen? Hofman verkeert in grote onrust en verzekert Brandt dat hij niet van plan is de kopie daar te gaan ophalen: 29 december 1665: ‘ick bedanke U.E. vriendlyk voor tgeen also bestelt hebt. maar nù weetmen niet wat gevolgh dit hebben zal. het schijnt dat U.E. dat so simpel met schipper of bode hebt laten bestellen. twelck ook wel is maar alst hadde konnen geschieden (sonder U.E. daarin bekent te maken) dat sy96 niet 91
Zie ook de brief van 21 september 1665.
92
in consideratie komen: de aandacht vragen.
93
twelck niet vermoede: wat ik niet verwacht.
94
suspitie: argwaan.
95
te presùmeren: veronderstellingen te maken.
96
sy: waarschijnlijk de boekdrukker aan wie Brandt de kopie heeft toegestuurd. ‘sy’ lijkt in deze context te verwijzen naar een vrouw. Onmogelijk is dit niet. Het gebeurde in die tijd herhaaldelijk dat een weduwe de zaak
16
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord een persoon daarvan had konnen spreeken dan had men konnen vernemen 97 wat resolutie98 wert genomen, dogh dewijle U.E. also seer genegen is als ick, om hier inne onbekent te syn so kan ick wel verstaan dattet niet wel anders te doen is maar noghtans melt de brief dat in weynigh weken de copye 99 tharen huse soùde wedergehaalt werden. of dit de meyninge100 is om my daarvoor te laten sorgen, weet ick niet, ick aght ja 101 dogh om reden, moet ick ook onbekent syn’.
Toch is Hofman al eens poolshoogte gaan nemen bij de boekdrukker, zonder rechtstreekse vragen te stellen, maar daar is hij niet veel wijzer van geworden: 29 december 1665: ‘ick hebbe over 3 a 4 dage aldaar in hùijs geweest, en gevraaght ofter iets nieùs was, en ook ofter iets nieùs was uytgekomen op hoope oft my getoont soùde werden, gelyk voor desen my wel iets hebben getoont, maar ick konde niets vernemen. dogh haarlieden kan te rugh hoùden het verbodt van iemant te laten sien voor dattet gedruckt soùde syn’.
Geheimhouding gaat voor alles in deze zaak, ook waar het een eventuele titel betreft: 29 december 1665: ‘hier by sende nogh eens de tytel, de welcke gelieft te scheuren of branden’.
Als het werk door toedoen van Brandt is gedrukt, toont Hofman zich wel dankbaar. Maar nu vormt de distributie een probleem. Hofman vindt de 19 bezorgde exemplaren te veel: 24 maart 1666: ‘Eerwaarde heer en vriendt, den uwen van 10e deser met de 19 boexkens hebbe ick den 22e eerst ontfangen (...) ick hebbe U.E. zeer te bedancken voor de bezorginge volgens mijn ooghmerk, van dat werck, maar ick wenschte dat U.E. meer exemplaren hadde, want ick kanse om reden niet wel distribueren…’
Desondanks, de ene dienst is de andere waard: 24 maart 1666: ‘zo ick U.E. wederom kan dienst doen, gelieft my niet verby te gaan. Ick hebbe onzen Courantier U.E. memorie hehandight, die 102 al meer plaats in zyn courant verzeyt hadde, als gy daar toe konde gebruycken 103 dogh soùde doen soot mogelyk ware 104, indien het dan dese weeck niet konde geschieden, so sal ick de toekomende weeck sorgh dragen. U.E. maakt onderscheyt van dingsdagh en saterdagh, twelck my dunkt niet veel verscheelt, maar dewyle U.E. dat so van haar overleden man voortzette. Er zijn in de zeventiende eeuw heel wat weduwen als boekdrukker werkzaam geweest. 97
dan had men konnen vernemen: dan had men kunnen uitvorsen.
98
wat resolutie: wat voor beslissing. Waarschijnlijk een beslissing over het uitgeven van het discours.
99
copye: de kopie van het geheime geschrift.
100
meyninge: bedoeling.
101
ick aght ja: ik denk van wel.
102
die: nl. de Courantier.
103
De bedoeling van deze onduidelijke zin zal zijn dat de ‘Courantier’, nl. Kasteleyn, aan anderen al zoveel ruimte in zijn krant heeft toegezegd, dat er voor de memorie van Brandt te weinig ruimte over is. 104
dogh soùde doen soot mogelyk ware: maar hij zou het doen indien het mogelijk was.
17
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord verzoeckt op zaterdagh, so sal my daar ook an houden by Casteleyn. Wat de onkosten belangt, komt so naaù niet ick sende bij desen een rijxdaal(der) voor de boexkens’.
In het jaar van dit schrijven, 1666, geeft Abraham Kasteleyn de Oprechte Haerlemsche courant uit, een belangrijk orgaan voor advertenties van boekverkopers 105. De memorie van Brandt zal wel voor die krant bestemd zijn geweest. 22 april 1666: ‘onze courantier (die ick het gelt al lange hebbe gegeven om inde Courant te stellen 106) blyft nogh al suckelen. ten manqueert niet an myn vermanen, maar hij excuseert sigh telkens dat andere dingen welcke niet wel ùytstel lyden, de plaats benemen, ick sal nogh al anhouden, hoopende nogh van dese weeck sal plaats krygen’.
Kasteleyn schijnt het bericht van Brandt niet bijzonder vlug te plaatsen. Ook in september 1663 weigerde hij al eens een aankondiging van Brandt in zijn krant op te nemen. Nog steeds verzamelt Hofman gegevens voor Brandt. Hij helpt de blinde Passchier de Fijne zelfs zoeken naar hetgeen Brandt nodig heeft. Misschien heeft diens zoon Pieter het gezochte wel meegenomen…: 22 april 1666: ‘ ’t geen U.E. versoekt van Do(minee) de fyne, dat hebbe ick hem (want ‘t gesight manquert hem.) helpen soecken, maar hebben dat niet konnen vinden, ‘t naaste vermoeden is, dattet syn soon sal hebben mede genomen, de welcke hy haast hier verwaght en sal het hem dan vragen’. 30 juni 1666: ‘…dese bygaande brieven, die Sr. Carbasius nù heeft gevonden, hebbe eens oversien, gelyck U.E. mede kan doen, maar my dunkt dat daar weynigh in te vinden is, synde meest an een vroùw geschreven 107, te weten, syn schoonmoeder Abigal Volckerts…’
Sr. Carbasius komt ook voor in de brief van 24 maart 1666. Hij moet een wederzijdse kennis zijn van Hofman en Brandt. De naam van zijn schoonmoeder verraadt zijn identiteit. Het zal gaan om Dirck Carbasius, die in 1650 wordt genoemd als bestuurder van de remonstranten te Haarlem 108. Dirck Carbasius is in 1619 geboren te Hoorn en stamt uit een oud, Hoorns regentengeslacht. Hij vestigt zich als kunstschilder in Haarlem en wordt daar later brouwer. In 1645 huwt hij Maria d’Assonville, dochter van Pieter d’Assonville en Abigael Volkaerts109. Deze laatste zal de vrouw zijn die Hofman in zijn brief noemt, aan wie de meegestuurde brieven oorspronkelijk zijn geschreven. Ze kunnen afkomstig zijn uit haar nalatenschap.
105
Helwig en Van Selm 1986: 29.
106
Hofman betaalt hier voor het opnemen van een mededeling, zeer waarschijnlijk de aankondiging van een boek. Van Eeghen heeft zich afgevraagd wanneer men is gaan betalen voor advertenties in de krant. In de 18e eeuw is deze betaling algemeen gebruikelijk. Van Eeghen 1978: 52, 53. 107
synde meest an een vroùw geschreven: omdat ze voor het grootste deel aan een vrouw zijn geschreven.
108
Tideman 1887, Bijlage IV.
109
Meer over hem zie NNBWb VIII kol. 253.
18
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Hofman woont in Haarlem. Brandt is van 1660 tot 1667 predikant te Hoorn. Carbasius, met betrekkingen in Hoorn en woonachtig te Haarlem, kan heel goed degene zijn geweest die Hofmans brieven meeneemt naar Brandt, en omgekeerd. De brieven en pakjes van Hofman worden wel eens verzonden met het openbaar vervoer: ‘ick konde het een bierschipper medegeven’. Maar volgens de adresseringen geeft hij ze meestal mee met een bekende. Hij vermeldt dat in zijn zestien brieven negen maal bij het adres: ‘met vriendt dien Godt beware’ of ‘met vriendt dien Godt geleyde’ en één keer ‘met vriendin die Godt beware’. Vier maal schrijft hij hierbij ‘met een paxken’ en één keer ‘met een rolleken pappiers’. De pakjes zullen boeken hebben bevat, of geschriften en brieven uit nalatenschappen. 30 juni 1666: ‘So ick U.E. ergens in kan dienstigh syn, gelieft my niet te sparen’.
Aldus deze laatste brief die van Hofman bewaard bleef. Bereidwillige behulpzaamheid spreekt uit al zijn brieven aan Brandt. Op zijn beurt schroomt Hofman nimmer om Brandt een dienst te vragen, als dat zo uitkomt. De toon van ‘onder gelijken’ komt uit deze brieven opvallend naar voren. De zeer belezen Hofman voelt zich niet de mindere van de bekende Brandt en levert indien nodig zonder terughoudendheid kritiek op diens werk. Ook klinkt soms enige irritatie door in zijn schrijven, wanneer Brandt boeken of papieren maar niet terugstuurt, of iets anders doet wat Hofman niet aanstaat. Koopman inde groote Hoùtstraat Waarmee Hofman zijn brood heeft verdiend is niet geheel duidelijk. In 1644 blijkt hij corrector te zijn voor boekdrukker Thomas Fonteyn. In 1650 stelt hij voor hem de Nederlandtsche woorden-schat samen. Fonteyn verhuist in 1653 naar Amsterdam en laat daar Lodewijk Meijer de volgende drukken bezorgen. Uit de voorwoorden blijkt dat Hofman nog wel bastaardwoorden inzendt voor de tweede druk van 1654 110, en voor de derde van 1658 111. In 1655 schrijft Pieter de Fijne Hofman aan als ‘Koopman inde groote Hoùtstraat’. Dan houdt Hofman zich dus bezig met de handel. Door de brieven aan Brandt uit de jaren 1658-1666, weten we dat Hofman buitengewoon belezen is, en dat er veel boeken en papieren door zijn handen zijn gegaan, dikwijls uit sterfhuizen. Hofman ontvangt ook boeken uit het buitenland, zoals uit Londen het Engelse boek. Regelmatig leent hij boeken uit aan Brandt en af en toe verkoopt hij hem er één. Soms is Hofman betrokken, al is het zijdelings, bij het verschijnen van nieuwe boeken. Bijvoorbeeld in 1655, als hij op eigen kosten een boek wil laten drukken van Pieter de Fijne. En in 1665, wanneer hij op zoek is naar een geschriftje over De Breen, om het te kunnen voegen bij een werkje betreffende Geesteranus dat gedrukt zal worden 112. In 1658 stuurt Hofman papier mee met de brief aan Brandt: ‘met een rolleken pappiers’. En wanneer hij in 1661 overweegt boeken op te sturen, schrijft hij: ‘tsoude een paxken syn 110
Nederlandtsche woorden-schat 1654 voorwoord 5e p.
111
Nederlandsche woordenschat 1658 tweede voorwoord 3e p.
112
Zie de brieven aan Brandt van 13 oktober 1665 en van 16 november 1665.
19
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
omtrent als een riem papier’. Een riem papier is ongeveer 500 vel. De omvang van een riem papier is voor Hofman zo bekend, dat hij die hanteert als eenheid van maat. Concluderend kan men zeggen dat het koopmanschap van Hofman te maken heeft gehad met de wereld van papier en boek, met het verhandelen van nagelaten, handgeschreven documenten en van boekenbezit uit inboedels van overledenen. Hofman had contacten met boekdrukkers en boekverkopers in Amsterdam en Haarlem. Boekdrukker is hij zelf niet geweest, want zijn naam komt in geen enkel drukkersregister voor. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was het persoonlijk boekenbezit van groot belang, meer dan in onze tijd. Er waren weinig mogelijkheden om gebruik te maken van een bibliotheek. Het privé boekenbezit kwam bij het overlijden van de eigenaar meestal onder de hamer. De handel in het gebruikte boek was hierdoor een belangrijke handel. De uitgevers Elsevier in Den Haag bijvoorbeeld kochten en verkochten in de jaren 1627-1636 niet alleen nieuwe, maar tevens gebruikte boeken 113. Over veelvuldige boekverkopingen uit nalatenschappen in deze periode schrijft ook Van Eeghen 114. Voortreffelijk spraakkundighe Uit de brieven aan Brandt komt naar voren dat Hofman bijzonder belezen is, vooral op het gebied van de theologie. Lodewijk Meijer noemt hem in de opdracht van de Woordenschat van l658 115 een ‘gheleerde Man’, een man van ontwikkeling. Meijer beschouwt hem als ‘een voortreffelijk zaak- en spraakkundighe’, als iemand die zeer ter zake kundig is op het gebied van de taal. Door de Woorden-schat van 1650 leren we Hofman kennen als een purist, als iemand die een afkeer heeft van het gebruik van vreemde woorden in de moedertaal. In zijn brieven aan Brandt gebruikt hij zelf slechts hoogst zelden een bastaardwoord. De rijke moedertaal bood immers mogelijkheden genoeg. Het voorwoord van de Woorden-schat van 1650 is geschreven door ‘De Drucker’. Het begint heel typerend met de uitspraak: ‘Gunstighe116 Beminners van onse rijcke Moeders Tale, wy vertoonen u in dese Woorden-Schat de verduytschinghe 117 van veele onduytsche 118 woorden: Te weten sulcke, die in verscheyde gheleghentheydt onder ‘t Nederlandtsch plachten gemenght te werden’.
Het bastaardwoordenboekje is bedoeld als een hulp voor degenen die geen verstand hebben van vreemde talen. Voor hen die willen weten wat een bepaald vreemd woord betekent én hoe men het in het Nederlands kan weergeven:
113
Morrish 1971.
114
Van Eeghen 1969.
115
Opdracht aan Johan Hofman 10e p.
116
Gunstighe: welwillende.
117
verduytschinghe: vertaling in het Nederlands.
118
onduytsche: niet-Nederlandse.
20
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord ‘…tot nut en dienst van de onkundighe in Talen; de welcke in verscheyde voorvallen begeerigh zijn te weten wat dit of dat Wtheemsch woordt beteyckent, ende hoe men het selve best in Duytsch soude konnen uytdrucken’.
Hofmans misnoegen over de vervuiling van de zuivere moedertaal wordt bezongen in een gedicht van Reijer Anslo, ‘Op de Nederlandtsche Woorden-Schat van Johan Hófman’. Het lofdicht staat voorin de tweede druk van de Nederlandtsche woorden-schat uit 1654, de eerste bewerking van Meijer: 0 Neêrlandt, wie is u in spraak ghelijk ? Zoo kort, zoo net, zoo zin- zoo woorden-rijk; Niet dat ik, van een ydle waan bezeeten, Wil onze Taal de Paradijs-taal heeten 119; Maar ‘t dunktme vremdt dat ghy uw zuivre spraak Besmet, en vindt in een onzuivre smaak120. Wilt gy uw Ghout voor Zilver ghaan opzetten 121, En wisselen uw Zy’ voor vuile sletten ? Zoo komt het, als g‘uw eighe Taal versmaat, Dat ghy u zelf nóch anderen verstaat. Dit wanghebruik van Hóllandts Landtghenooten Heeft u op ‘t lest ô! Hófman nóch verdrooten. 0 Nederlandt bedank zijn’ wakkre vlijt Die tót uw nut nóch arbeidt spaart nóch tijdt.
Reijer Anslo 122 was een goede vriend van Geeraerdt Brandt. Ze waren samen opgegroeid. Anslo was in zijn jonge jaren doopsgezind, maar had verschillende vrienden onder de remonstranten. In 1646 schrijft Brandt een gedicht voor Anslo: ‘Op het dichten van R. Anslo’ 123. En als het jaar daarop in Amsterdam Brandts Lykreeden over den Heer P.C. Hooft verschijnt, dan wordt de uitgave besloten met een lofdicht op deze reden, van Anslo: ‘Op de lykreden over den Drost’124 Anslo heeft het lofdicht op de Woorden-schat van Hofman wellicht geschreven op verzoek van Brandt, die op zijn beurt Hofman een plezier heeft willen doen. Het doel van dit bastaardwoordenboekje moet Anslo sympathiek zijn geweest, want hij ijverde voor zuiverheid van taal en had een grote afkeer van ‘bastaardij’ 125. Een lofdicht van Anslo mag niet gering worden geacht. Zijn dichtwerk viel in die tijd buitengewoon hij het publiek in de smaak. Midden zeventiende eeuw verscheen er geen bloemlezing of er stonden wel gedichten in van Reijer Anslo 126. 119
Anslo zet zich hier af tegen het denkbeeld van Becanus, die meende dat het Nederlands zo volmaakt was, dat het al in het Paradijs gesproken moest zijn. Van den Branden 1956: 43-47.
120
samentrekking: en dat u behagen schept in een onzuivere taal.
121
opzetten: op het spel zetten.
122
Reijer Anslo, 1626-1669. Aanvankelijk doopsgezind. Bekend dichter te Amsterdam. Later woonachtig in Italië, waar hij katholiek geestelijke werd. Zie Knippenberg 1913. 123
Afgedrukt in G. Brandts poezy III: 275-276. Amsterdam 1727.
124
K.B. Den Haag, Pamflet nr. 5525.
125
Knippenherg 1913: 253.
126
Knippenberg 1913: 322.
21
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Anslo’s lofdicht ‘Op de Nederlandtsche Woorden-Schat van Johan Hófman’ werd opnieuw opgenomen in de twee volgende drukken van de Woorden-schat, die van 1658 en 1663. Na de dood van Hofman in 1666, is het in de uitgave van 1669 geschrapt. Tijdens Hofmans leven werd het lofdicht ook geplaatst in de bundel Klioos kraam 127 van 1657. In feite kwam dat neer op gratis reclame voor het woordenboek, want in 1658 zou juist de derde druk verschijnen. Hofman heeft de Woorden-schat voor verdere bewerking toevertrouwd aan Lodewijk Meijer. In zijn opdracht aan Hofman schrijft Meijer 128: ‘Deze 129 (...) door u (als die 130 weinigh roem in dusdaanighe dingen 131 stelt) an ons beleidt en opzicht toevertrouwt’... In vrije vertaling luidt dit ingewikkelde zinsbegin: Deze (Woorden-schat) die door u is toevertrouwd aan ons beleid en toezicht, omdat u weinig belang hecht aan de roem van dergelijke zaken... Hofman schijnt niet veel waarde te hechten aan de eer zijn naam te zien staan op een titelpagina. Lodewijk Meijer is wat dit betreft anders. Bij de eerste uitgave van het woordenboek na Hofmans dood verandert hij de titel in L. Meijers woordenschat. Dat is in 1669, drie jaar nadat Hofman is gestorven. De bescheidenheid van Hofman maakt het voor ons moeilijk om, na zo lange tijd, nog iets van hem te weten te komen. Het is niet ondenkbaar dat Hofman meer heeft gepubliceerd dat anoniem is verschenen, net zoals de Woorden-schat. Maar buiten dit bastaardwoordenboekje, zijn van hem alleen enkele gedichten bekend. In 1659 verschijnt de Bloemkrans van verscheiden gedichten, een verzamelbundel die is uitgegeven door Louwijs Spillebout te Amsterdam. Wie de bundel heeft samengesteld, is niet bekend. Op de titelpagina staat: ‘Door eenige liefhebbers der poëzij bij een verzamelt’. Volgens de inhoudsopgave staan er twee gedichten in van Reijer Anslo, drie van Geeraerdt Brandt, en vier van ‘J. Hofman’. Het eerste gedicht van Hofman is een omvangrijk leerdicht. Het is een vertaling van de zederijmen van Guy du Faur 132. Diens Cinquante quatrains contenant préceptes et enseignements utiles pour la vie de l‘homme, composés à l‘imitation de Phocylides, Epicharmus et autres poëtes Grecs verscheen in 1574 te Parijs. Zelf voegde Du Faur er in de loop der jaren nog 76 ‘quatrains’ aan toe, hetgeen het aantal op 126 bracht. De kwatrijnen van Du Faur zijn dikwijls herdrukt, en vertaald in vele talen. Een nadruk van het Franse origineel verscheen in Nederland al in 1604. In hetzelfde jaar zag een Nederlandse vertaling het licht van Jacobus Viverius 133. In 1612 volgde er één van Anthoni
127
Leeuwarden 1657, Tweede opening: 228, 229.
128
Nederlandsche woordenschat 1658, Opdracht aan Hofman 9e p.
129
Deze, nl. de Nederlandtsche woorden-schat van Hofman.
130
die: iemand die.
131
nl. het publiceren van werk.
132
Gui du Faur, Heer van Pibrac, 1529-1584, Frans rechter en dichter. Bekleedde verschillende belangrijke staatsambten. Zie Nouvelle biographie générale, Parijs 1865; Tome 39, kol. 40-44.
133
Gossaert 1955: XXVIII.
22
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Smyters 134, en er zijn er zeker meer geweest. De vierlingen begonnen in de zeventiende eeuw zelfs te functioneren als kinderpoëzie 135. De vertaling van Hofman, draagt als opschrift: ‘Verscheide zederijmen van Guy du Faur, heere van Pibrak. Uit het Francois in Nederduitsche rijm vertaalt door J.H.’ Het gedicht bestaat uit 126 vierregelige strofen, die als één doorlopend geheel zijn afgedrukt, maar die wel apart genummerd zijn. In totaal dus 504 regels. Het leerdicht is ernstig en godsdienstig van toon. Drie kwatrijnen volgen hierna. De teneur van de laatste twee, het slot, moet de bescheiden Hofman wel uit het hart gegrepen zijn: 1 ‘Wilt God voor al, daar naast uw’ Ouders eeren, Zijt in uw’ doen oprecht, en wilt met vlijt De zaken van d’onnoselen verweeren, Want God sal u ook rechten t’zijner tijt. (...) 125 Die zich beroemt, en inbeeld wijs te wezen, Houd die voor zot: en die geleerd genoemd Van elk wil zijn, doortast hem wel in dezen, ‘t Is zeker dat hij mist, daar hij op roemt. 126 Hoe meer geleerd, hoe min men zich zal wanen Geleerd te zijn: noit zal met glorijzucht Een deugdzaam mensch van eigen deugd vermanen 136: Dits van mijn leer’, en wijsheid ook de vrucht.’
Hofmans tweede gedicht is geen vertaling, maar eigen werk: ‘Gebed, op den dank- en biddag, (den l0en van Zomermaand des jaars 1648.) over den vrede, verkondigt den 5en der zelver’. Het telt 64 regels, en is al even ernstig en godsdienstig als het voorgaande. Een groot dichter lijkt Hofman niet. Het gedicht maakt een wat moeizame indruk. Hij hekelt hierin de vervolgingen omwille van afwijkende godsdienstige ideeën: …’Eerst gingmen met geweld en alderhande plagen Die Luiden quellen, die nu in den Godsdienst zagen Iet anders als gemeen: men stelden haar te spot, En noemd’ haar Vijanden van Waarheid en van God, En om ‘t onnoozel Volk noch felder te verdoemen, Zoo gingmen deze daad137 een zucht tot Godsdienst noemen. O domme dulligheid! daar na ist veel geschied, Dat als dees Martelaars eens raakten in gebied 138, Of kregen d’eene macht of d’ander aan haar zijde; Dat zij haar dwingers ook alzoo weer deden lijden, Met even veel gelijx (...) Want ijder een het zijn’ voor Heil’ge Waarheid houd, Maar die dit woeden eens voordachtelijk139 aanschout, Oordeelt het gans voor helsche en Mensche moorders vonden 140‘... 134
Esopus fabelen, in rijm ghestelt door Anthoni Smyters. Waer by ghevoeght zijn zommige stichtelijcke veerskens, van Heer Guy du Faur, Heere van Pybrac, Raedts-heere des Konincx van Vrancrijc. Rotterdam 1612. 135
Gossaert 1955: XL.
136
vermanen van: spreken over.
137
nl. het vervolgen van andersdenkenden inzake de godsdienst.
138
raakten in gebied: aan de macht kwamen.
139
voordachtelijk: verstandig.
23
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
De inhoud van dit gedicht wordt onderstreept door het vierregelig gedichtje dat eronder staat: ‘Op de vrede, Aan d’inquisiteurs van Kampen’. Volgens de inhoudsopgave is het geschreven door ‘J. Hofman’. Het gedichtje is ondertekend met ‘Daar Vreed’ is woont God’: Met Kampen heeftmen lang na Liefd en Vree gezocht Maar Kampen heeft nooit recht om Liefd en Vree gedocht Want Kampen vangt en spant141 die Liefd en vrede wenschen, Dies Kampen werd gehaat (in zulks142) van God en menschen.
Ongetwijfeld is hier gezinspeeld op de heftige en langdurige vervolgingen die de remonstranten in de eerste helft van de zeventiende eeuw in Kampen hebben ondervonden 143. Door de plaatsing van dit kwatrijn wordt de inhoud van het voorafgaande leerdicht als het ware in het bijzonder van toepassing verklaard op de vervolging der remonstranten. Een wat gewijzigde versie van het kwatrijn, geplaatst tussen twee pamfletten van Passchier de Fijne, staat in de Verzameling der tractaaten van Passchier de Fijne, uit 1736 144. Het eerste pamflet heet Camper-steurtje van harde eyeren, stercke boter, ende bittere mostaert. Het tweede Witte-broot, voor de predicanten tot Campen, om het Camper-steurtje bequamelyck op te eten 145. Passchier de Fijne, met wie Hofman zo dikwijls te maken heeft gehad, schreef de pamfletten in 1648 tegen het contraremonstrants optreden te Kampen. Hoewel Hofman niet wordt genoemd, moet toch het vierregelig gedichtje van zijn hand zijn. Hofmans vierde gedicht is een ‘plicht-zang’, een stichtelijk vers dat de mens tot zijn plicht wil manen 146. Het uitvoerig opschrift luidt: ‘Plicht-zang, tot lof van mijn heer Adriaan Kemels, als hij van den slecht-tijd der geschillen, en doemnis in onkosten, als ook van het voorrecht der ellendigen, loffelijk had geredenkavelt, den 6en Febr.’ Een jaartal is niet vermeld, maar het moet gedicht zijn in of voor 1659, het jaar waarin de Bloemkrans is verschenen. Waarschijnlijk is het geschreven ter gelegenheid van het voltooien van een studie, of het aanvaarden van een ambt. In het 30-regelig gedicht is sprake van een ‘Rechts-knaap’, een jonge dienaar van het recht: …’Doch ‘t geen de meeste vreugde maakt, En ‘t Godlijk aanzicht doet verblijen, Is dat dien Rechts-knaap zorgt en waakt, Om Armen, Weeuw, en Wees te vrijen Voor ‘t onrecht (...) Gelukkige, wat wacht Gij heil, Uit d’heilgen troon des Rechts-Godinne, Wel aan mijn KEMELS, zonder feil,
140
helsche en Mensche moorders vonden: helse bedenksels van mensenmoordenaars.
141
spant: zet gevangen.
142
in zulks: hierin.
143
Van Vloten 1853: 342-376.
144
Visser 1736: 504.
145
Het gedichtje van Hofman is later ook hij Van Vloten terechtgekomen tussen deze pamfletten van Passchier de Fijne. Zie Van Vloten 1853: 342-376.
146
Zie WNT bij ‘plichtrijm’.
24
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord Gij raakt ten laatst, haar Hemel 147 binne(n), Hier maakt z’U flus, zoo lang Gij leeft, Den grootsten Rechter dien Zij heeft.’
Wie Adriaan Kemels was, is niet bekend. Wel is in 1652 aan de Universiteit van Leiden ingeschreven 148 ‘Adrianus Kemels, Hagiensis, 20, P.’ Adriaan Kemels, uit Den Haag, 20 jaar oud, richting ‘philosophiae’. Dat een student de studie begon met wijsbegeerte was een normale gang van zaken. Twee jaar later wordt Lodewijk Meijer bij dezelfde universiteit ingeschreven voor deze richting. De beide studenten kunnen bekenden van elkaar zijn geweest. Een jaar eerder, in 1658, was in Amsterdam bij Jan Hendriksz. en Jan Rieuwertsz. een andere verzamelbundel verschenen 149. Dat was Apollos harp, bestaande in Nederduytsche mengelrymen van byzondere stoffen. De gedichten waren ‘By een verzamelt door N.H.A.I.M.’ Algemeen wordt aangenomen dat achter deze letters Geeraerdt Brandt schuilgaat. Inderdaad hield Brandt zich in deze periode bezig met het samenstellen van verzamelbundels 150. Apollos harp bevat onder meer veertien gedichten van Brandt, dertien van Reijer Anslo en één gedicht van Passchier de Fijne. Er is ook een gedicht dat volgens het opschrift is geschreven door ‘J.H.’, maar dat in de inhoudsopgave bij de ‘Anonymi’ is geplaatst. De titel luidt: ‘Zeden-vaerzen van de onstantvastigheit en ydelheit der wereldt, uit het François in ‘t Neerduitsch nagevolgt door J.H.’ Wie of wat hier uit het Frans is nagevolgd, is niet vermeld. De ‘Zeden-vaerzen’ bestaan uit 33 acht-regelige gedichten, genummerd van I tot XXXIII. Het zijn zelfstandige gedichten, ernstig en godsdienstig van toon. Het is aannemelijk dat ook deze verzen van Hofmans hand zijn, en dat hij het is die met de initialen ‘J.H.’wordt bedoeld. Verschillende argumenten pleiten hiervoor. Veelzeggend is het feit dat de bundel is samengesteld door Brandt, en dat er gedichten in staan van Brandt zelf, van Anslo en zelfs één van Passchier de Fijne. In de Bloemkrans vertaalt Hofman ‘zederijmen’ van Guy du Faur uit het Frans, in 126 genummerde, vierregelige gedichten. In deze bundel, Apollos harp, zijn ‘zede-vaersen’ nagevolgd uit het Frans, in 33 genummerde, achtregelige gedichten. Van alletwee is de toon zowel ernstig als godsdienstig. De enige andere dichter met de initialen J.H. van wie in deze tijd gedichten te vinden zijn in verzamelbundels, is voor zover bekend Joan Heemskerck. Diens gedichten zijn echter zo volkomen anders van toon en inhoud, dat we hem hier wel buiten beschouwing kunen laten. De Zeden-vaerzen van J.H. uit Apollos harp worden in 1663 ongewijzigd overgenomen in Den herstelden Apollos harp, een verzamelbundel die verschijnt zonder vermelding van samensteller of drukker.
147
haar Hemel: nl. de hemel van de Rechts-godinne. Deze regel zal doelen op het voltooien van de studie en/of op de aanstelling als rechter.
148
Album studiosorum.
149
In ditzelfde jaar verscheen bij hen ook de derde druk van de Nederlandtsche woorden-schat.
150
Ook de Verscheyde Nederduytsche gedichten, Deel I in 1651, Deel II in 1653, zijn vrijwel zeker door Brandt bijeengebracht. Zie Penon 1880: 72, 1881: 70. Jonckbloet 1881.
25
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Hofmans namen De figuur van Hofman heeft, door zijn geringe bekendheid, nogal eens tot misverstanden aanleiding gegeven. Dat tonen ons de biografische naslagwerken, die óf over hem zwijgen, óf bijzonder weinig informatie over hem weten te geven. In 1822, bij Witsen Geysbeek 151, ontmoeten we een Jurrian Hofman: ‘Hofman (Jurrian). Van dezen worden eenige losse stukken in dichtverzamelingen der zeventiende eeuw gevonden; onder anderen eene voor dien tijd vrij goede vertaling der vierlingen (quatrains) van Pibrac.’
In 1845 noemt Van der Aa 152 een Johan Hofman: ‘Hofman (Johan), die in de zeventiende en het begin der achttiende eeuw leefde was vertaler van verscheidene Engelsche Theologische werken en dichter’.
In 1852 geeft Van der Aa 153 nog meer gegevens over deze Johan Hofman. Hierdoor wordt duidelijk dat het om een ander gaat: ‘Hofman (Johan), den 5 Maart 1666 te Dordrecht geboren, verliet reeds vroeg zijne geboortestad en begaf zich naar Londen, waar hij vele vermaarde redenaars hoorde. Te Dordrecht wedergekeerd, vertaalde hij verscheidene Engelsche godgeleerde werken en beoefende ook de dichtkunst’...
Op dezelfde pagina wijdt Van der Aa nog twee verschillende artikelen aan één en dezelfde Hofman, namelijk de gezochte: ‘Hofman (Jan), schrijver van de Nederlandschen Woordenschat, door Lodewijk Meijer aangevuld.’ ‘Hofman (Jurriaan). Men vindt van hem gedichten in de Bloemkrans van verscheide Gedichten, Amst. 1659, o.a. voor dien tijd een vrij goede overzetting der Zederijmen van Guy du Faur, Heere van Pibrak.’
Het Nieuw Nederlandsche biografisch woordenboek van 1911-1937, neemt Jan Hofman net zo min op als Jurriaan Hofman. De Winkler Prins van 1990-1993, vermeldt onder het steekwoord ‘Meyer, Lodewijk’: ‘Hij verzorgde vanaf de tweede druk J.H. Hofmans Nederlantsche woordenschat.’
De Nederlandtsche woorden-schat van Hofman heeft hier een afwijkend gespelde titel. En Hofman heeft er een voorletter bij gekregen. Tijdens Hofmans leven is men nogal nonchalant geweest bij het schrijven van zijn naam. In die tijd was dat niet ongebruikelijk. Er bestond nog geen vaste spelling. Bovendien kon men een persoonsnaam bij voorkomende gelegenheden oppoetsen door hem in het Latijn te 151
Witsen Geysbeek: 230.
152
Van der Aa 1845: 236.
153
Van der Aa III: H p. 282.
26
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
vertalen, hoewel dat nu net niets voor Hofman was. Hijzelf gebruikte de doodgewone voornaam ‘Jan’. Reijer Anslo is de eerste die in 1654 Hofman de voornaam ‘Johan’ toeschrijft, namelijk in het opschrift van zijn lofdicht ‘Op de Nederlandtsche Woorden-Schat van Johan Hófman’ 154. Misschien was het hem te doen om een deftige versie van het alledaagse ‘Jan’. De naam Johan herinnert ook even aan de student die in 1624 in Leiden werd ingeschreven als ‘Joannes Hofman’, een Duitse jongen die thuis waarschijnlijk de voornaam ‘Johan’ heeft gedragen. Meijer spreekt in het voorwoord van de Woorden-schat van 1654 nog van ‘I.Hófman’. Maar in 1658 en 1663 draagt hij op zijn beurt de Woorden-schat op aan ‘Den Heere Johan Hófman’. De naam van Johan Hofman is in de loop der jaren, en bij verschillende gelegenheden, op velerlei manieren geschreven: Jan Klaessen Hoffman, Jan Claasz. Hofman, Jan Claess Hoffman, Jan Cl. Hoffman, Jan Hofman , Jan Hoffman, J. Hofman, Hofman, Hoffman, I. Hófman 155, Johan Hófman, J.H. ... Als het over Hofman gaat, komen we het allemaal tegen. Hierbij valt op dat de achternaam meestal met een dubbele ‘f’ is geschreven als ‘Hoffman’. Zou dat nog een spoortje zijn van Duitse herkomst? Hofman zelf, afkerig van uiterlijk vertoon, ondertekende elke brief steevast met ‘Jan Hofman’. Eén ‘f’ was voor hem genoeg. Hoe echter de namen van Hofman ook geschreven zijn, ze brengen ons allemaal bij één en dezelfde persoon. Bij Johan Hofman uit Haarlem, ijveraar voor de remonstrantse zaak, koopman in de wereld van boek en papier, anoniem geleerde, informant en adviseur van Geeraert Brandt, en samensteller van de eerste druk van de Nederlandtsche woorden-schat.
154
Het gedicht is voor de eerste maal geplaatst in de druk van 1654.
155
De hoofdletter ‘I’werd dikwijls ook gebruikt voor de hoofdletter ‘J’.
27
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Literatuur waarnaar is verwezen Van der Aa 1845
A.J. van der Aa, Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel II Amsterdam.
Van der Aa
A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. 7 dln. Haarlem 1852.
Album scholasticum
C.A. Siegenbeek van Heukelom-Lamme, Album scholasticum Academiae Lugduno-Batavae MDLXXV- MCMXL. Leiden 1941.
Album studiosorum
Album studiosorum Academiae Lugduno Batavae MDLXXV - MDCCCLXXV. Den Haag 1875.
Archief kerkgeschiedenis
J.G.R. Acquoy en H.C. Rogge, Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis. Deel III ‘s-Gravenhage 1889.
Centrale catalogus bladen
Centrale catalogus van dag-, nieuws-, en weekbladen van algemene inhoud in Nederland verschenen. Deel II Amsterdam 1989.
Dibbets 1991
G.R.W. Dibbets, Vondels zoon en Vondels taal. Amsterdam.
Van Eeghen I-V
I.H. van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. 5 dln. Amsterdam 1960-1978.
Van Eeghen 1969
I.H. van Eeghen, ‘Het Amsterdamse Sint Lucasgilde in de l7de eeuw’. Amstelodanum p. 65-102.
De Fyne
P. de Fyne, ‘Het leeven en eenige bysondere voorvallen van Passchier de Fyne. In zijn leeven predikant onder de remonstranten tot Haarlem. Door hem zelve beschreeven’. Spectrum van de Nederlandse letterkunde. Deel 11 Utrecht-Antwerpen 1971.
Gaskell 1985
P. Gaskell, A new introduction to bibliography. Oxford.
Gossaert 1955
G. Gossaert (bew.), De Vierlingen van den Heer van Pybrac uit het Frans in het Nederlands en in het Latijn vertaald door Mr. Dirck Graswinckel. Utrecht.
Gruys en De Wolf 1989
J.A. Gruys en C. de Wolf, Thesaurus 1473-1800. Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers. Met plaatsen en jaren van werkzaamheid. Nieuwkoop.
De Haes 1740
J. de Haes, Het leven van Geeraert Brandt. ‘s-Gravenhage.
Van Hardeveld 2000
Ike van Hardeveld, Lodewijk Meijer (1629-1681) als lexicograaf. Diss. Leiden. Op internet: http://hdl.handle.net/1887/514
28
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Helwig en Van Selm 1986
J. Helwig en B. van Selm, Aspecten van de geschiedenis van het Nederlandse boek. Syllabus boekwetenschap R.U. Leiden.
Jonckbloet 1881
Jonckbloet, ‘Het Brandt-Vondel vraagstuk’. TNTL p. 47-59.
Knippenberg 1913
H.H. Knippenberg, Reyer Anslo. Zijn leven en letterkundig werk. Diss. Amsterdam.
Kurtz 1965
G.H. Kurtz, De straat waarin wij in Haarlem wonen. Haarlem.
Loeff 1864
G.M.C. Loeff, De Nederlandsche kerkgeschiedschrijver Geeraardt Brandt. Utrecht.
Molhuysen 1919
P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit. Deel III 1647-1682 ‘s-Gravenhage.
Morrish 1971
P.S. Morrish, ‘A collection of seventeenth-century book sale catalogues’. Quaerendo p. 35-45.
NNBWb
P.C. Molhuysen, P.J. Blok e.a., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. 10 dln. Leiden 1911-1937.
Penon 1880, 1881, 1884
G. Penon, Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel I, II en III. Groningen.
Rogge (H.C.)
H.C. Rogge, Beschrijvende catalogus der pamflettenverzameling van de boekerij der Remonstrantsche Kerk te Amsterdam. Stuk I afd. I Amsterdam 1863.
Rogge (IJ.)
IJ. Rogge, Catalogus van handschriften op de Bibliotheek der Remonstrantsch-gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Amsterdam 1869.
Tideman 1887
B. Tideman Jzn, De remonstranten te Haarlem. Haarlem.
Tideman 1905
J. Tideman, De Remonstrantsche Broederschap. Biographische naamlijst. Bew. door H.C. Rogge en B. Tideman Jzn. Amsterdam.
Visser 1736
P. Visser, Verzameling der tractaaten van Passchier de Fijne. Deel II Amsterdam.
Van Vloten 1853
J. van Vloten, Paschier de Fijne. ‘s Hertogenbosch.
Winkler Prins
Grote Winkler Prins. 26 dln. Amsterdam-Antwerpen 1990-1993.
Witsen Geysbeek
P.G. Witsen Geysbeek, Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel III Amsterdam 1822.
29
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
WNT
Woordenboek der Nederlandsche taal. Reprint ‘s-Gravenhage 1993 - …
Zilverberg 1968
S.B.J. Zilverberg, ‘Gerard Brandt als kerk-historicus’. Nederlands archief voor kerkgeschiedenis p.37-58 Leiden.
Deze bijdrage heeft eerder gestaan op p. 54-88 van het Jaarboek van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Overzicht van het jaar 1996. Leiden 1997. Dit is een licht gewijzigde versie.
30