Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
WIE IS HET?
Wie is het? Een opdracht voor
Leerlingen werken in duo’s samen en proberen door
groep 4 of 5
goed te kijken en gerichte vragen te stellen, te
gericht op goed
achterhalen welke keuze de ander heeft gemaakt.
leren kijken Ontwikkeld door
Irma de Vries
Onderwerp
Wie is het?
Tijdsduur
Ca. 20 minuten
Doelstellingen
KIJKEN
Goed leren kijken naar kunst. De leerlingen leren onder woorden te brengen
wat ze zien De leerlingen leren het verschil tussen
voorstelling en vormgeving Kerndoel 54, 56
NADENKEN
Leerdoelen/leeractiviteiten:
KIJKEN SAMENWERKEN NADENKEN WETEN
Leeractiviteiten
Aandachtig kijken, aandacht luisteren, waarneming beschrijven, begrijpen van voorstelling en vormgeving
Onderbouwing
Goed leren kijken en kunnen benoemen wat je ziet, helpt bij het zintuiglijk ervaren van kunst, genuanceerd en met oog voor detail.
Beginsituatie
De les is bedoeld voor groep 4/5, als losse opdracht of als het begin van een les over portretkunst. De leerlingen hebben bij voorkeur al eens kennis gemaakt met het verschil tussen voorstelling en vormgeving.
Doelgroep: Groep 4,5 Tijdsduur: 20 minuten. Werkvorm: Wie is het? is een activerende werkvorm waarbij de leerlingen in duo’s van elkaar proberen te achterhalen welk portret de ander heeft uitgekozen. Door heel gericht vragen te stellen die gebaseerd zijn op voorstelling of vormgeving, leren de leerlingen goed te kijken en goed onder woorden te brengen wat ze zien. Hierbij moeten ze samenwerken en goed naar elkaar luisteren. Door vragen te stellen sluiten ze bepaalde werken uit en achterhalen zo het gekozen portret.
WETEN
Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
Deze opdracht is bedoeld om leerlingen goed te laten kijken en onder woorden te leren brengen wat ze zien. De leerlingen werken in duo’s, waarbij ze beiden hetzelfde vel met zes zelfportretten voor zich krijgen. Van deze vellen zijn verschillende
LESVOORBEREIDING DOOR DE DOCENT
versies, zodat je als docent zelf de moeilijkheidsgraad kunt bepalen. Doordat je kunt differentiëren kun je zorgen dat vaardigheden en uitdaging op elkaar zijn afgestemd. Zodoende vergroot je de mogelijkheden voor flow en voor betrokkenheid van de leerlingen. Hoe meer de afbeeldingen op elkaar lijken, hoe beter de leerling moet kijken en hoe gerichter de vragen moeten zijn. Als docent kun je het proces nog meer sturen door bijvoorbeeld vormgeving en voorstelling uit elkaar te trekken, zodat de leerlingen ook hiermee kennis maken.
Voorbereiden
De docent bepaalt van tevoren wat de leerlingen moeten leren (gaat het bijvoorbeeld vooral om goed kijken en benoemen, of meer om het verschil tussen voorstelling en vormgeving begrijpen?). Ook is het belangrijk de docent van de klas of van de leerlingen onderling inschat welke moeilijkheidsgraad ze aankunnen. Houd hierbij rekening met het vormen van de duo’s. Je kun t ook makkelijk beginnen en bekijken of sommige duo’s een moeilijker vel aankunnen. Praktisch: Print de verschillende zelfportretvellen en leg stiften of potloden in verschillende kleuren klaar. Zorg dat de kinderen in tweetallen tegenover elkaar kunnen zitten.
Instrueren
Wat:
(informatie
Hoe:
gekozen. De leerlingen zitten in tweetallen tegenover elkaar, met beiden een zelfportretvel voor zich. Ze kiezen één van de
voor de
Waarom:
werken uit en moeten zien te achterhalen welk werk de ander heeft gekozen. Het is de bedoeling dat de leerlingen dus heel
docent)
Wat: De leerlingen achterhalen door goed te kijken en gerichte vragen te stellen welk schilderij de andere helft van het duo heeft
gericht vragen stellen, zodat ze steeds meer schilderijen kunnen elimineren tot het juiste werk overblijft. De leerlingen kunnen de afgevallen schilderijen markeren door er een gekleurd kruisje naast te zetten.
Hoe: Begin met een korte klassikale instructie. Laat één van de portretvellen op het scherm zien en vraag of ze de afbeeldingen goed willen bekijken. Kunnen ze al overeenkomsten zien? Vertel de kinderen dat zij moeten raden welk portret jij in je hoofd hebt, door heel goed te kijken en vragen te stellen. De vragen mogen alleen worden beantwoord met ja of nee. Geef eventueel een voorbeeldje (“Zit er blauw in het schilderij?”). Wijs de leerlingen om de beurt aan tot het schilderij is geraden. Herhaal steeds de vraag voor de hele klas, en reflecteer hier ook op (is het een gerichte vraag, benoemen de leerlingen goed wat ze zien?). Als het schilderij is geraden vertel je de leerlingen dat ze nu zelf het spel gaan spelen. Laat de leerlingen duo’s vormen en teg enover elkaar zitten en deel de zelfportretbladen en potloden uit. Vertel dat ze nu één van de afbeeldingen in hun hoofd moeten nemen, zonder de ander te vertellen welke het is. Nu mogen ze aan elkaar vragen gaan stellen om te raden welk schilderij heeft gekozen. Laat ze doorspelen tot allebei de schilderijen zijn geraden. Laat ze het nog een keer herhalen en deel eventueel ee n moeilijkere versie uit.
Waarom: Door proberen te raden welk schilderij de ander heeft gekozen, leren de leerlingen spelenderwijs om goed te kijken en goed onder woorden te brengen wat ze zien. Hoe meer de schilderijen op elkaar lijken, hoe meer ze zich bewust worden van de overeenkomsten en verschillen tussen de werken en hoe gerichter ze vragen moeten stellen. Hierdoor leren leerlingen goed
Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
observeren, met oog voor detail.
Uitvoeren
Na de instructies loopt de docent rond en kijkt of de kinderen tegen problemen aanlopen. Ook is het belangrijk om goed in de gaten te houden wat voor soort vragen de kinderen stellen. Die moeten gericht zijn op wat ze zien in de afbeeldingen (dus nie t “is het die in het midden?”). Let ook op of het sommige leerlingen te makkelijk of te moeilijk afgaat, dan kan de moeilijkheidsgraad van het portretvel nog worden aangepast. Verder houdt de docent in de gaten of de leerlingen goed om de beurt vragen stellen en antwoord geven en niet door elkaar praten. Je kunt eventueel nog af en toe sturen: laat ze bijvoorbeeld een vraag stellen over het uiterlijk van de persoon en daarna alleen over hoe het eruit ziet, bijvoorbeeld over de kleuren of vormen die ze zien.
Opruimen Nabespreken
Wat:
Hoe:
Waarom:
Na afloop neemt de docent de zelfportretbladen weer in, en ruimt zelf of samen met de leerlingen de kleurpotloden/stiften op.
Wat: In de nabespreking probeert de docent te achterhalen hoe de leerlingen de opdracht hebben ervaren, wat ze makkelijk of juist moeilijk vonden en laat ze reflecteren op de opdracht en op de vragen die ze gesteld hebben.
Hoe: Pak de aandacht weer klassikaal op en toon een van de portretvellen op de dia. Herhaal voor de kinderen wat het doel van de opdracht was: dat ze goed moesten kijken en goed moesten benoemen wat ze zagen. Vraag aan de kinderen wat ze van de opdracht vonden, was het makkelijk of juist moeilijk en laat ze ook uitleggen waarom ze dat vonden. Laat ze allemaal een vraag die ze gebruikt hebben in hun hoofd nemen en wijs een aantal kinderen aan om deze aan de klas te vertellen. Reflecteer op de vraag en benoem wat er goed aan is. Benoem ook wanneer iets voorstelling of vormgeving is (wat er is geschilderd of hoe het is geschilderd). Leg dit eventueel eerst voor aan de klas.
Waarom: Door klassikaal de opdracht te bespreken worden de leerlingen bewust gemaakt van wat goede vragen waren (die blijk gaven van goed kijken en oog voor detail) maar leren ze ook wat vragen waren die met voorstelling of met vormgeving te maken hadden.
Evaluatie
Criteria proces: Criteria product:
Suggesties
Criteria proces: De leerlingen doen actief mee tijdens de opdracht en luisteren aandacht naar elkaar, zowel tijdens het samenwerken als tijdens de klassikale bespreking.
Criteria product: De leerlingen doen hun best om goed te kijken en elementen uit de kunstwerken te benoemen in hun vragen.
De opdracht kan nog uitgebreid worden door de les te gebruiken als aanleiding om het onderwerp zelfportretten in de kunst te bespreken. Laat de leerlingen ontdekken dat al deze kunstenaars heel verschillende manieren hadden om hun portret te schilderen en geef vervolgens de opdracht om ook een zelfportret te maken. Na afloop kun je eventueel het spel hiermee herhalen.
Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
WIE IS HET?
Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
WIE IS HET?
Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
WIE IS HET?
Expertisecentrum Kunsttheorie Primair Onderwijs www.expertisecentrum-kunsttheorie-po.nl
Bronnen: Blad 1 (v.b.n.o. v.l.n.r.)
Gustav Courbet, Le Désespéré, 1843 Vincent van Gogh, Zelfportret als schilder, 1887-1888 Gian Lorenzo Bernini, Damned soul, 1619 Kazimir Malevich, zelfportret in twee dimensies, 1915 Marc chagall, Zelfportret met zeven vingers, 1912 Rembrandt, Zelfportret met twee cirkels, 1665-1669
Blad 2 (v.b.n.o. v.l.n.r.)
Frida Kahlo, Self-Portrait with Thorn Necklace and Hummingbird, 1940 Vincent van Gogh, Zelfportret als schilder, 1887-1888 Pablo Picasso, Zelfportret, 1907 Henri Matisse, Zelfportret in gestreept T-shirt, 1906 Kazimir Malevich, Zelfportret, 1908 of 1910 Marc chagall, Zelfportret met zeven vingers, 1912
Blad 3 (v.b.n.o. v.l.n.r.)
Kazimir Kazimir Kazimir Kazimir Kazimir Kazimir
Malevich, Malevich, Malevich, Malevich, Malevich, Malevich,
Zelfportret (kunstenaar), 1933 Zelfportret, 1910? Zelfportret Zelfportret, 1934 Zelfportret, 1908 of 1910 Zelfportret, studie voor fresco, 1907