Dijs: Weten wat je eet
Algemene informatie
Weten wat je eet
F. Dijs
‘Weet wat je eet’ is in Nederland van oudsher de aanmaning om gezond te eten. Het richtsnoer is ‘de Schijf van Vijf’, een begrip dat een halve eeuw bestaat en bij vier van de vijf Nederlanders bekend is. Het verwijst naar vijf ‘groepen voedingsmiddelen die samen de basis vormen voor een gezonde voeding’ en sinds kort ook naar vijf regels die ‘richting [geven] aan de bewust kiezende en etende consument’. De basis wordt verwoord in overwegend scheikundige termen, de regels in overwegend kwantitatieve. Eten is meten is weten, een natuurwetenschap. Maar anno 2005 is het inzicht voortgeschreden. De mens eet niet bij natuurwetenschap alleen. Eten is in de laatste 25 jaar dankzij liefhebbers voorwerp geworden van onconventioneel wetenschappelijk onderzoek dat de hoogste lof heeft verdiend. In Nederland is deze ontwikkeling aan de universiteiten voorbijgegaan en blijft zij een zaak van liefhebbers. Om te weten wat je eet moet de consument dan ook bij amateurs zijn licht opsteken.
Samenvatting Trefwoorden: • Algemene informatie • Geschiedenis • Voeding
Datum van acceptatie: 7 februari 2005
F. Dijs,
DIJS F. Weten wat je eet. Ned Tijdschr Tandheelkd 2005; 112: 103-107.
wetenschapsjournalist Nassaukade 2 1052 CE Amsterdam
Grensgebied De Amsterdamse Haarlemmerstraat c.q. -dijk heeft zich in een jaar of vijftien ontwikkeld van een rommelig straatje met winkeltjes tot één van de aantrekkelijkste winkelgebieden van Nederland. Dat heeft onderzoek van makelaars, planologen en stedenbouwkundigen uitgewezen (NVM, 2004). De straat is nog geen kilometer lang en is aangelegd als doorgangsweg naar Haarlem in de grote stadsuitleg van de zeventiende eeuw. Hij loopt van de grens van de stad in de zestiende eeuw, de Singelgracht, naar de grens van de stad die tot in de negentiende eeuw standhield, de Buitensingelgracht. Daar stond de in de jaren dertig van de negentiende eeuw afgebroken Haarlemmerpoort met een toren van bouwmeester Hendrik de Keyser (1565-1621), een poort die, zoals Multatuli (1820-1887) het uitdrukte, ‘werd gesloten om ’t openen mogelijk te maken’ (Van der Meulen, 2002). Iedere nacht ging hij dicht. Maar iedere bezoeker die de stad in wilde, werd tegen betaling binnengelaten. De straat was en is een overgangsgebied tussen, in volgorde van opkomst, cultuur en natuur, tussen stad en platteland, tussen burgerij en plebs, tussen groothandel en straathandel, tussen kapitalist en proletariaat, tussen hoofdarbeiders en handarbeiders, tussen grachtengordel en tuinstad, tussen autochtonen en allochtonen. In 1746 vermoordde de 28-jarige Hendrina Wouters, die er in een kelder woonde, de dienstmeid Maria toen ze het geld kwam ophalen dat haar bazin, bakkersweduwe Tommel, nog te goed had. Aansluitend zocht de moordenares, in de jas van haar slachtoffer, de bakkersweduwe zelf nog op om ook aan haar leven een eind te maken. In 2000 liquideerden twee, naar verluidt Joegoslavische, onbekenden er de bekende Hollandse crimineel Jan Femer toen hij in zijn auto op zijn gezelschap zat te wachten. Hendrina Wouters werd levend op de Dam geradbraakt waarna haar hoofd en ledematen van haar romp werden gesneden om op staken tentoongesteld te worden. De moordenaars van Femer zijn nooit gevonden. In de tussentijd, het is niet precies bekend wanneer, vestigden de Zaankanter Engel Douwes zich Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) maart
met zijn Amelandse vrouw Sietske Eeltjes Klein om de hoek van de Haarlemmerstraat. De smokkelaar was kapitein geworden en kon zich een verhuizing veroorloven uit de wat armoedige Korsjespoortsteeg naar de wat deftiger Binnen Brouwersstraat. Toch schaamde hun zoon Eduard Douwes Dekker, de al genoemde Multatuli, zich ervoor dat hij ‘een burgerjongen [was], die op den Haarlemmerdijk woonde’ (Van der Meulen, 2002). Pas aan het eind van zijn leven kwam hij erachter dat hij in de Kortjespoortsteeg was geboren als minder dan een burgerjongen. Zelfs het dierenleven is er dat van een grensgebied. Zo komt in tijden van paardrang en/of overbevolking de van oorsprong Chinese wolhandkrab, Eriocheir sinensis, uit het water van de Korte Prinsengracht via de sluis de Haarlemmerdijk op. Paling en snoekbaars waren en zijn de hoofdvangst van de plaatselijke beroepszoetwatervisser in het Westerdok, maar ondanks de schade die de wolhandkrab aan de fuiken toebrengt, is ook die een bron van inkomsten. De krab wordt verkocht, deels ten behoeve van Chinezen in Nederland, deels voor de export naar China. Verder wordt het ‘getsjak’ van de autochtone ekster, Pica pica, landelijk in aantal gehalveerd in de afgelopen 25 jaar, steeds vaker overstemd door het ‘weinig melodieuze geluid’ van de ZuidAmerikaanse halsbandparkiet, Psittacula krameri, een
[email protected]
Een kaart van Amsterdam van Joan Blaeu (1596-1673) uit 1649, ten tijde van de grote stadsuitleg. Deze kaart is in 1657 overgenomen in het stedenboek van Johannes Janssonius (1588-1664).
103
Dijs: Weten wat je eet
soort die zo in opkomst is dat SOVON Vogelonderzoek Nederland het jaar 2004 tot Jaar van de Halsbandparkiet heeft verklaard. De vogel heeft zich definitief gevestigd in het Westerpark dat onder de naam Westerplantsoen als eerste negentiende-eeuwse doorbraak van de stadswal kan worden gezien en tegenover de huidige Haarlemmerpoort aan de Buitensingelgracht ligt. Kortom, de winkelstraat geeft mens en dier gelegenheid op hun respectievelijke maatschappelijke ladders te stijgen of te dalen.
Middenstand Het winkelgebied Haarlemmerstraat en -dijk onderscheidt zich door een grote verscheidenheid aan overwegend kleine middenstanders. Het valt op dat er zo veel en zulke verschillende levensmiddelen worden verkocht. Veel winkels zijn uiterst gespecialiseerd, bijvoorbeeld in olijfolie, chocola, Spaanse of juist Italiaanse producten, koffie en thee, sap en soep, kaas, Volendammer vis, Noord-Hollands vlees, Franse croissants, wild en brood van uitgelezen meel. Een aantal winkels is uniek en bedient liefhebbers uit de hele stad. Een deel van de winkels wordt gedreven door mensen met een levensverhaal waarin de producten die ze verkopen een omslag vormden. Mensen die in een andere hoedanigheid dan winkelier ergens in de wereld gegrepen werden door voedsel dat beter beviel dan het voedsel dat ze kenden en daarop besloten dat van daar naar hier te brengen. Ze moesten met weinig beginnen en konden in dit stuk stad terecht omdat de prijs per vierkante meter er laag was. Een ander deel van de winkels wordt gedreven door mensen die met De Zuid-Amerikaanse halsbandparkiet, SOVON-vogel van het jaar 2004, is ook in en om het winkelgebied in opkomst.
hun producten zijn opgegroeid en doen wat hun ouders deden. Ze verkopen traditionele producten van vertrouwde kwaliteit. Ze zijn van meet af aan eigenaar van hun pand en hebbenen om die reden betrekkelijk lage lasten. Het resultaat is dat er in het winkelgebied een omtrekkende beweging is gemaakt. Het hier en nu van een grootschalige distributie van een grootschalig geproduceerd levensmiddelenpakket dat is samengesteld op basis van grootschalig marktonderzoek is marginaal. Er is maar één grote zelfbedieningszaak. In plaats daarvan is er een fijnmazig netwerk ontstaan van verkooppunten van levensmiddelen waarvan nauwkeurig bekend is waar ze vandaan komen, of dat nou van ver is of van dichtbij. De levensmiddelen zijn bovendien klassiek. Ofwel, ze zijn van daar en toen, maar dat daar en toen is in de straat het hier en nu geworden. De levensmiddelen in de winkels zijn prijzig omdat de inspanning die moet worden geleverd om ze er te krijgen groot is. In de ogen van mensen die buiten de Buitensingelgracht wonen, maakt dat het gebied tot een aangelegenheid van ‘yuppen’. Ten onrechte. De rijken van de Singel en andere grachten kopen wijnen, truffels en kaviaar elders in de stad, bij voorkeur in een groothandel aan de rand van de huidige bebouwing waar hun restaurateur ook zijn inkopen doet. Zij zien de winkeliers in de straat nogal eens als veredelde marktkooplui. Ook dat is niet terecht. De bakker was in een vroeger leven kok in sterrenrestaurants en verkoopt nu brood van een ongeëvenaarde kwaliteit, en dat geldt mutatis mutandis voor de chocolatier, de olieverkoper, de kaasboer, de slager en de groentenman. Het resultaat is dat liefhebbers van goede producten, te vinden onder armere rijken en rijkere armen, ofwel in een brede middenklasse, zich in de straat vertonen om er de ingrediënten te kopen voor goede en mooie maaltijden die ze als amateur koken. Wel is de stadskant van de straat deftiger dan de landskant, net als vroeger, en rukt de eerste op ten koste van de laatste, onder protest, ook al net als vroeger.
Belang De ontwikkeling die in de Haarlemmerstraat en -dijk in detail te zien is en zich meer of minder uitdrukkelijk op veel plekken in steden van de Westerse wereld voltrekt, is van groot maat- en wetenschappelijk belang. Het dier mens dat in die steden leeft, is niet gebaat bij het voedsel dat er voorhanden is en wel kernachtig wordt omschreven als ‘alcohol, tabak en suiker’. Het dier mens is gebaat bij, al even kernachtig omschreven, ‘fruit, noten en, bij gelegenheid, een stukje vlees’. Tussen die twee diëten zit een lange geschiedenis van het temmen van dieren en planten en een veel korter proces van de industrialisering daarvan. De uitkomst is funest voor de volksgezondheid, even afgezien van de enorme winst dat honger in de wereld niet meer hoeft te bestaan en bijgevolg een kwestie van irrationele distributie is geworden. 104
Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) maart
Dijs: Weten wat je eet
Uit het oogpunt van volksgezondheid verdienen winkeliers als de hierboven beschreven dan ook alle lof. Ze maken het niet alleen mogelijk dat de stadsmens iets eet dat het midden houdt tussen het dieet van een chimpansee en dat van een verslaafde, maar ook dat hij weet wat hij eet, niet op het – overigens respectabele – niveau van de Stichting Voedingscentrum Nederland – daaraan voldoet het assortiment van de supermarkt ook – maar op het niveau van het Oxford Symposium on Food & Cookery, niet op natuurwetenschappelijk niveau maar op wetenschappelijk niveau. En dat is een verschil. De natuur is te belangrijk om haar aan de natuurwetenschap over te laten.
Wetenschap in de keuken Het Oxford Symposium on Food & Cookery is geboren uit een initiatief van de historicus Theodore Zeldin en de diplomaat Alan Davidson (1924-2003). Zeldin had Davidson op basis van de boeken, die hij in zijn vrije tijd over met name vis schreef, voor het universitaire jaar 1978-1979 op het Saint Antony’s College in Oxford uitgenodigd om ‘Wetenschap in de keuken (vanuit historisch perspectief)’ te komen bestuderen en onderwijzen. De ongebruikelijke leeropdracht aan een volstrekte buitenstaander kwam Zeldin op forse kritiek van zijn collega’s te staan. Maar de drie kleine seminars die Zeldin en Davidson in het voorjaar van 1979 organiseerden, groeiden in 25 jaar uit tot jaarlijkse internationale wetenschappelijke bijeenkomsten van ongekend hoge kwaliteit die, in de woorden van A.H.G. Rinnooy Kan, bestuurder van de ING Groep en voorzitter van de Stichting Praemium Erasmianum, ‘uiteindelijk [hebben] bijgedragen aan de vorming van een waarlijk interdisciplinair netwerk van voedselonderzoekers’. Davidson ontving in 2003 dan ook de Erasmusprijs voor zijn rol als ‘gangmaker in de opwaardering van voedsel als een factor van culturele betekenis’. Ondertussen had Zeldin in Groot-Brittannië voor zijn werk, waarin voedsel maar één van de vele aspecten van de geschiedenis is, de Wolfson Prize for History, de hoogste wetenschappelijke onderscheiding op zijn vakgebied, in ontvangst mogen nemen. Davidson werd geëerd voor zijn praktisch werk op het gebied van de geschiedenis van het eten van de mens, Zeldin voor zijn grensoverschrijdende theoretische aanpak van de geschiedschrijving. Een flaptekst over Zeldin stelt dat hij ‘impliciet de traditionele historici uitdaagt die hun weergave van het verleden hebben ingedeeld in scherp afgebakende hokjes van het type sociale, economische en politieke geschiedenis terwijl er een geschiedenis van menselijk denken, voelen en handelen bestaat die zich helemaal niet in hokjes laat duwen’. Mensen die in hokjes denken, met excuus aan Rinnooy Kan, noemen zo’n aanpak ‘interdisciplinair’. Maar het gaat Zeldin er niet om onderzoekers uit verschillende disciplines bij elkaar te zetten en ieder hun steentje op de hoop te laten gooien, het gaat hem erom dat alle kennis op waarde wordt geschat, ook die van niet-onderzoekers, Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) maart
Op deze drinkbeker (400-600) uit de Klassieke Periode van de Maya’s is de cacao-god afgebeeld.
en dat van al die kennis iets waars, goeds en moois wordt gemaakt, een bouwwerk. Zo’n aanpak lukt maar zelden. Maar één van die keren is het Oxford Symposium on Food & Cookery geweest. In de afgelopen tien jaar is er dan ook een grote hoeveelheid wetenschappelijke literatuur in Zeldins en Davidsons stijl over voedsel verschenen. In de literatuurlijst bij dit artikel worden boeken vermeld over chocola (Coe en Coe, 1996), kabeljauw (Kurlansky, 1997) en zout (Kurlansky, 2002), maar ook over koffie (Pendergrast, 1999) en tabak (Gately, 2001). Voorts zijn er zowel in Oxford, van de hand van Davidson, als in Cambridge, van de hand van Kiple en Ornelas, encyclopedieën over eten geproduceerd en evenals de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert – onder het lemma encyclopedie wordt in de encyclopedie de Encyclopédie beschreven als ‘de beroemdste aller tijden’ en ‘een Verlichtingsdocument dat tot de machtigste breekijzers in de ideologische strijd tegen het Franse absolutisme heeft behoord’ – zullen zij niet het eind van een historische ontwikkeling zijn, hoezeer de makers dat ook gedroomd mogen hebben. Ze zijn het begin, misschien wel het breekijzer van het natuurwetenschappelijke absolutisme waarmee over onze voeding wordt geheerst. Zo’n absolutisme lijkt in Nederland te bestaan. Wageningen Universiteit heeft de namen van prof. dr. C. den Hartog en prof. dr. J.G.A.J. Hautvast hoog te houden. Maar geheel in hun traditie is de huidige opleiding voeding en gezondheid nog steeds een kwestie van wiskunde, scheikunde, biologie, technologie, marketing en management. Het tegengas dat prof.dr. Lucas Reijnders sinds 1974 vanuit Amsterdam op de ontwikkelingen heeft gegeven, kenmerkt zich door kritiek op die wetenschappen in naam van die wetenschappen en blijft natuurwetenschappelijk van aard, hoewel het gezicht wat menselijker is. Op de letterenfaculteiten in Nederland speelt voeding nauwelijks een rol.
De amateurs Op het derde seminar van Zeldin en Davidson in het voorjaar van 1979 waren twee Nederlanders aanwezig, Berthe Meijer, toen NRC-journaliste, en Titia Bodon, een liefhebster met een kookboekenwinkel in de kelder van haar huis in Amsterdam Zuid. De journalist Johannes van Dam nam een paar jaar later de winkel van Bodon over, verplaatste hem naar een straatje in de 105
Dijs: Weten wat je eet
grote stadsuitleg van de zeventiende eeuw, deed er zijn voordeel mee door alle boeken te spellen en verkocht na zes jaar zijn zaak aan Jonah Freud, die als meisje in de winkel van Bodon had gewerkt. Freud omschrijft haar winkel, terecht, als encyclopedie en schrijft nu zelf ook veel over eten. Van Dam, Freud en de mensen die zij om zich heen hebben verzameld, zijn anno 2005 de Nederlanders die het weten over eten bewaken en van wie verwacht kan worden dat ze de wetenschap van het eten in Nederland een wending zullen geven. Het eerste populair-wetenschappelijke symposium over gastronomie, opgedragen aan Alan Davidson zal eind 2005 in Amsterdam plaatsvinden (K.L. Pollstichting et al, 2005). Van Dam en Freud zijn met zekere regelmaat op de Haarlemmerstraat en -dijk in Amsterdam aan te treffen. Freud woont zelfs in de Teertuinen, de bouwkavels die in de zestiende eeuw naast de dijk voor de scheepsbouw werden bestemd. Wat in de recente literatuur is te lezen, brengen de winkeliers in de praktijk. Het wetenschappelijk standaardwerk over de geschiedenis van chocola is geschreven door de antropologe Sophie Dobshansky Coe, een kenner van het eten en drinken van de pre-Colombiaanse bevolking van het Amerikaanse continent. In 1988 en 1992 sprak ze over cacao op het Oxford Symposium on Food & Cookery, maar ze stierf in 1994 voordat ze haar definitieve boek over het onderwerp had afgerond. Haar man voltooide het. De chocolade die wij kennen heeft weinig te maken met de kakaw-drank die de Olmeken in Mexico zo’n drieduizend jaar geleden wisten te bereiden uit de vruchten van de Theobroma cacao, ‘het godenvoedsel cacao’, zoals chocoladeliefhebber Linnaeus de boom in 1753 noemde. Dat is te danken aan vader Casparus (1770-1858) en zoon Coenraad Johannes van Houten (1801-1887) die in 1828 bij de bereiding van chocolade een proces wisten toe te passen dat nog steeds ‘Dutching’ wordt genoemd. Cacaopoeder en cacaoboter werden grondig van elkaar gescheiden waardoor chocolade een stuk lichter verteerbaar kon worden gemaakt dan ooit tevoren en de ons bekende repen konden worden geproduceerd. Daarin daalde langzaam maar zeker het cacaogehalte ten gunste van suiker. De Noord-Amerikaan Milton Snavelly Hershey (1857-1945) werd er ‘de Henry Ford van de chocolademakers’ mee, met dit verschil, dat de kinderloze Hershey kindervriend was en de in 1938 door Hitler met het Grosskreuz des Deutschen Adlerordens gedecoreerde Ford antisemiet (Baldwin, 2001). Hershey bouwde uiteindelijk op basis van de productie van chocoladerepen twee steden met zijn naam, één Hershey in Pennsylvania en, voor de rietsuiker ter vervanging van de bietsuiker die met de dreiging van de Eerste Wereldoorlog in Europa schaars beloofde te worden, een tweede Hershey op Cuba. In beide steden werden de kinderen vertroeteld. In Hershey Cuba werd een honkbalveld aangelegd, in Hershey PA het pretpark Hershey’s Chocolate World dat nog steeds een enorme trekpleister is. Maar een eeuw na de uitvinding van de Van Houtens werd de roep om chocolade met een hoog cacaogehalte 106
weer zo sterk dat in 1924 in het Franse Tournon sur Rho^ne een chocolatier chocolade ging bereiden met cacao waarvan hij de herkomst kende en met een cacaogehalte dat opliep tot zeventig procent, bijna het dubbele van de bekende reep chocola, maar met de helft van het aantal calorieën. Dat is het type chocola, ‘Guanaja 1502’ bijvoorbeeld, genoemd naar de plaats waar en het jaar waarin Columbus voor het eerst cacao zag op een kano van Maya-handelaren, dat één van de chocolatiers in de Haarlemmerstraat verwerkt en verkoopt. Hij gebruikt specerijen en kruiden die niet meer met chocolade worden geassocieerd, maar er van oudsher wel mee waren geassocieerd. Capsicum bijvoorbeeld, pepers, de oudste toevoeging waarvan met zekerheid de identiteit is vastgesteld bij de ontcijfering van een tekst uit 749 op een zo geheten kalf boven een deur in de Maya-stad Piedras Negras (Coe et al, 1996; Dakin et al, 2000). Van dergelijke bonbons eet een mens geen dozen, maar neemt hij hapjes. Dankzij deze combinatie van theoretische en praktische amateurs krijgt geschiedenis smaak en wordt smaak goed voor de gezondheid.
Tussen twee vuren In het westelijk havengebied van Amsterdam, in het verlengde van de Haarlemmerdijk, ver buiten de Buitensingelgracht, wordt jaarlijks meer dan 500.000 ton cacao overgeslagen, één zesde van de wereldproductie, de grootste overslag van cacao in de wereld. Onder het Centraal Station in Amsterdam, vlak bij het begin van de Haarlemmerdijk, binnen de Singelgracht, komt er een Traktatiepark à la Hershey van de Stichting Chocoladefabriek gebaseerd op Roald Dahls kinderboek Sjakie en de chocoladefabriek. In het niemandsland tussen die massaproductie en massaconsumptie, steken op de Haarlemmerdijk goed geïnformeerde winkeliers hun vinger op. Ze doen dingen die ongebruikelijk zijn, maar goed gebruik waren. Gekkigheid is het niet. De poelier verkoopt wel duiven maar geen halsbandparkieten. De aanpak is niet postmodern maar premodern en dat lijkt op dit moment modern. Daar kunnen maatschappij en wetenschap hun voordeel mee doen. En de winkeliers op de Haarlemmerdijk en -straat ook. Maar de makelaars die het gebied onderzoeken, profiteren er misschien wel het meest van. De prijs van onroerend goed kan ‘weten wat je eet’ wel eens moeilijk gaan maken.
Literatuur • BALDWIN, N. Henry Ford and the Jews: The Mass Production of Hate. New York: Public Affairs Publishing, 2001. • COE SD, COE MD. The true history of chocolate. New York: Thames & Hudson, 1996. • DAKIN K, WICHMANN S. Cacao and chocolate: A Uto-Aztecan perspective. Ancient Mesoamerica 2000; 11: 55ñ75 • DAVIDSON A. The Oxford companion to food. Oxford: Oxford University Press, 1999. • GATELY I. Tobacco: a cultural history of how an exotic plant seduNed Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) maart
Dijs: Weten wat je eet
ced civilisation. London: Simon & Schuster UK Ltd., 2001. • HARTOG CEA DEN. Nieuwe voedingsleer. Utrecht: Het Spectrum, 1963/1988. • KIPLE KF, ORNELAS KC (EDS.) The Cambridge world history of food. Cambridge: Cambridge University Press, 2000. • KL POLLSTICHTING & RODE HOED. Eetcultuur of barbarij? Symposium over gastronomie. Amsterdam: K.L. Pollstichting & Rode Hoed, 19 november 2005. • KURLANSKY M. Cod: a biography of the fish that changed the world. New York: Walker Publishing Company, 1997. • KURLANSKY M. Salt: a world history. New York: Walker Publishing Company, 2002.
• MEULEN D VAN DER. Multatuli: Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Amsterdam: Uigeverij SUN, 2002. • NVM Nationaal winkelmarktonderzoek 2004. Nieuwegein: NVM/BOG, 2004. • PENDERGRAST M. Uncommon grounds: the history of coffee and how it transformed our world. New York: Basic Books, 1999. • REIJNDERS LEA. Voedsel in Nederland. Amsterdam: Van Gennep, 1974. • ZELDIN T. History of French Passions. Oxford: Oxford University Press, 1993. • ZELDIN T. An intimate history of humanity. London: Minerva Press, 1995.
Read what you eat
Summary
The slogan ‘Weet wat je eet’, literally ‘Know what you eat’, for the sake of rime translated as ‘Read what you eat’, is habitually used in the Netherlands to improve the food habits of the population. What is needed to know, is given by a well known tool, formulated half a century ago, as ‘De Schijf van Vijf’, ‘The Five part Pie chart’. The tool refers to five ‘groups of food which constitute the base of a healthy nutrition’ and recently to five rules of conduct ‘for the choosing and eating consumer’ as well. The base is formulated in chemical terms, the rules in quantitative. To eat is to measure is to know. But since 25 years science has evolved. Mankind does not eat by mere natural science. Food has become the object of unconventional but highly acclaimed research, initiated by amateurs. Dutch universities ignored this development. Consequently the Dutch consumer has to visit amateurs to be able to read what you eat.
Key words:
Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) maart
• General information • History • Nutrition
107